14 VERHALEN OVER DEBUTEREN IN DE BREEDSTE ZIN VAN HET WOORD
T U U B E D HE T
M IJN
©2 01 3 jo ha nv an de
nt ol .n l
1
SCHRIJFWEDSTRIJD ‘HET DEBUUT’, HOE KOM JE OP HET IDEE? Dure managementcursussen trainen je in teamrolmanagement of de hoedjes van Bono. Alles om het werken in een team in goede banen te leiden. Dat dat nog niet zo makkelijk is, blijkt vaak uit de praktijk. Neem bijvoorbeeld vijf creatievelingen bij elkaar. Dat levert een avond op met veel wijn, flitsende ideeën en spannende stellingen, maar leidt zelden tot een concreet resultaat. Of zet vijf uitvoerders bij elkaar, dat geeft veel koffie en verhalen over voetbal, maar geen duidelijkheid. Maar plaats een groep heel verschillende karakters in een team en er ontstaan vanzelf de mooiste plannen met een grote kans op een positief resultaat. Zo gaat dat tenminste bij de organisatie van de Dordtse Boekenmarkt en zo is dat ook gegaan met het thema van de 18e Dordtse Boekenmarkt: het Debuut. Van het Debuut ging het naar Schrijfwedstrijd het Debuut en vandaar naar de apotheose van de wedstrijd op het Debutantenboekenbal. De Bibliotheek A tot Z, DordtLiterair en de Dordtse Boekenmarkt hebben alle (beginnend) schrijvers in Nederland opgeroepen om mee te doen met Schrijfwedstrijd het Debuut. De opdracht: Schrijf een verhaal van maximaal 1000 woorden over debuteren in de breedste zin van het woord. Het kan gaan over de eerste keer dat je schreef, maar ook over een heel andere vorm van debuteren. Je bent volledig vrij in de uitwerking van het thema. Voor de winnaars waren er indrukwekkende prijzen: boekenpakketten, geldbedragen, publicatie in dit eBook en deelname aan de gerenommeerde cursus Literair Debuteren bij Sebes & Van Gelderen Literary Agency. Tussen 1 april en 31 mei 2013 stuurden bijna honderd auteurs hun verhaal in. De eersten al binnen een week na de oproep, de meesten pas op de laatste dagen voor de deadline. Onder grote druk wordt alles vloeibaar, nietwaar? De shortlistjury, bestaande uit Vera de Ridder, Remko Jas en voorzitter Kees Voorbij, ging aan de slag met de geanonimiseerde inzendingen. Soms met wat opgetrokken wenkbrauwen, maar meestal met veel plezier en waardering hebben zij hun zware taak volbracht en een shortlist met de veertien beste verhalen
samengesteld. Deze verhalen zijn daarna, even anoniem, doorgestuurd naar de eindjury. Een eindjury die, geheel binnen het thema, bestond uit de drie debuterende finalisten van de Academica Literatuurprijs: Hanneke Hendrix, Shira Keller en Christophe van Gerrewey. De winnaars van Schrijfwedstrijd het Debuut zijn onder ruime belangstelling bekend gemaakt tijdens het Debutantenboekenbal in de Kunstkerk, Dordrecht. En de gelukkigen zijn:
1 E. YOLANDE BELGHAZI-TIMMAN 2 E. DAVID COLIN 3 E. THIJS BEUMER Alle veertien verhalen van de shortlist zijn opgenomen in dit eBook. Wij wensen de auteurs veel succes met hun verdere schreden op het moeilijke pad van de literatuur en alle lezers heel veel leesplezier. ANKIE KESSELER, DE BIBLIOTHEEK A TOT Z HERMAN KOEKKOEK, DORDTSE BOEKENMARKT CASPER MARKESTEIJN, DORDTLITERAIR
Een uitgave van de
In samenwerking met
Bibliotheek A tot Z
Dordtse Boekenmarkt
ter gelegenheid van Schrijfwedstrijd het Debuut
en Dordt Literair
I N H O U D S O P G AV E
7 NIEUW OBJECT
D O O R YO L A N D E B E LG H A Z I - T I M M A N
11 TWEEDE LEVEN D O O R D AV I D CO L I N 15 IN DE PERIFERIE VAN MIJN BESTAAN DOOR THIJS BEUMER 19 HET MANUSCRIPT D O O R M I C H E L L E VA N D E R K I N D
21 IK GEEF GEEN KRIMP D O O R L AU R E N S H O E V E N A R E N 25 DE KANDIDAAT DOOR VINCENT ANDRIESSEN
29 HET DEBUUT DOOR DAVID DUIJNMAYER
31 HET DEBUUT DOOR ANNIKA VAN DER VELDEN
35 DE UNDERSTUDY DOOR FRANCINA DE BRUIJN
37 HET DEBUUT DOOR JANINE GEERLING
41 LA VOIX HUMAINE DOOR FLORENCE AALBERS
43 INTERBELLUM 00.16.33 DOOR JEROEN BOOTSMAN 47 FACSIMILE DOOR FONS WIJERS
51 KOTSEN MET KROONENBERG DOOR GREETJE HENDRIKS
NIEUW OBJECT DOOR YOLANDE BELGHAZI-TIMMAN Op het schoolplein hadden ze het over hockey, toen we het gebouw inliepen, hadden ze het over hockey en ik zat niet op hockey. De bel ging en ze legden hun agenda’s op tafel, de meisjes Hello Kitty, de jongens glimmende zwarte met oranje sterren en gemaskerde soldaten, waarom had ik toch geen Hello Kitty gekocht? De zwarte panter op mijn dierenagenda, zo donker en geheimzinnig en machtig, hij leek ineens kinderachtig. Ik keerde de agenda om en legde mijn etui erop. Ze praatten en lachten, de leraar kwam binnen en ze gingen door met praten en lachen. ´Dames en heren,’ zei hij. `Wat een pret. Jullie komen zeker van dezelfde school. Laat me raden … de Schoolvereniging?’ Ze werden stil en knikten. Hij keek de klas rond. ‘Jullie kennen elkaar allemaal?’ Iedereen draaide zich om naar mij. Snel opende ik het leerboek en deed alsof ik las. ‘Dus niemand is echt nieuw hier?’ Ik ging door met doen alsof ik las. Alsof. Alles moest alsof worden. ‘En dat meisje dat daar al zo ijverig zit te leren, waar kom jij vandaan?’ Doe alsof. ‘Meisje, vertel het eens?’ Zijn stem klonk niet onvriendelijk. Ik keek op. ‘Willibrordschool,’ mompelde ik. ‘Wat zeg je? Die ken ik niet. Waar is die?’ Het werd stil in de klas. Ik keek strak naar het boek, terwijl de ogen op me gericht waren, de spottende, de onverschillige, de hooghartige. En de niet onvriendelijke van de leraar. Buiten riep iemand langs de gracht. Daarna werd het weer stil. Zo stil dat het ging zoemen en gonzen en draaien. De bel ging en de lerares Nederlands kwam binnenstappen met tikkende hakjes en een bloemetjesblauw mantelpakje. Ze legde haar spullen op tafel en zei dat we gingen ontleden. Ontleden, gelukkig, dat kon ik. Ze schreef een zin op het bord, kijk. De agent in burger arresteerde de van cocaïnehandel verdachte reiziger. Wat is het zinsdeel met de reiziger? Makkie. ‘Zoals jij zinnen ontrafelt… Dat heb ik hier nog nooit gezien,’ had de juf van groep acht gezegd. ‘Jij gaat naar het gymnasium.’ Later, op het schoolplein, waren ze om me heen komen staan: ‘Stuudje! Stuudje!’ Hier konden ze allemaal ontleden. Maar mijn hand ging als eerste omhoog. De lerares keek mij aan: ‘Ja?’ ‘Lijdend voorwerp.’ Ik wist het zeker en toch trilde mijn stem. Ze woog het antwoord. Waarom?
7
‘Nee,’ zei ze na een tijdje. ‘Dat is niet goed.’ Snel deed ik de test: de van cocaïnehandel verdachte reiziger werd gearresteerd door... Lijdend voorwerp. Zeker weten. Maar zij zei: ‘Nee. Dat is het niet,’ en bleef me met opgetrokken wenkbrauwen aankijken. Het zonlicht scheen op de zin. De woorden trilden op het donkere bord, de letters begonnen te bibberen, ze hielden me voor de gek. Eindelijk gaf de lerares opheldering. ‘Het is niet het laidend voorwerp. Het is het lij..dend voorwerp.’ Achter me giechelde iemand. ‘Dat is hetzelfde,’ zei ik. ‘Dat is niet hetzelfde,’ zei ze met een fijn glimlachje. De klas hield zijn adem in. ‘Jawel,’ zei ik. Iemand ging binnensmond proesten. De lerares klakte met haar tong. ‘Kun jij het verschil niet horen? ’Ik antwoordde niet. Rechts van me klonk gefluister. Links gehinnik. Het was of ik wegzakte in een gat diep en zwart. ‘Kun jij het verschil écht niet horen?’ zei de opgewekte stem ergens vanuit het licht. ‘Ja. Maar het is hetzelfde.’ Het gehinnik verspreidde zich door de klas. ‘Kennelijk niet. Zeg me eens na: IJ…IJ...Lij-ij-dend…’ Ik zei niets. Ik was hier niet. ‘Zeg me na’ zei de lerares streng. ‘Nu!’ Ineens zat ik weer in de klas. Scherp en helder. ‘Nee. Ik heb het al gezegd.’ Recht in haar ogen keek ik. ‘En ik heb gelijk.’ Het was stil. Even. Toen golfde het lachen omhoog. Terwijl ze om me heen aan het gieren waren, bleef ik de lerares aankijken. Ze sperde haar ogen open. Keek naar haar boek, schudde haar hoofd en ging verder met de les. ‘Hé, daar gaat het laidend voorwerp,’ riepen ze me na toen ik het schoolplein afliep. Langs de grachten. Over het marktplein. Door de straten. Ik liep en liep. De mensen lachten, de zon scheen en de lucht was bloemetjesblauw. In mij was het hol en duister. Laidend voorwerp! Laidend voorwerp! echode het bij iedere pas. Weg van het centrum. Ik ging niet terug naar school. De kerkklok sloeg vijf keer. Ik ging niet meer naar huis. Ik liep naar de andere kant van de stad door buitenwijken waar ik nooit geweest was, steeds verder van de school en van de buurt waar ik woonde. Langs een straatweg, verder en verder tot de huizen dunner werden en de echo van de woorden steeds zachter. Onder de bomen liep ik langs een kanaal. Aan de andere kant van de stad dichtbij waar ik woonde, stroomde ook een kanaal. Was het hetzelfde? Ik rook het kanaalwater, vies en toch ook lekker, koel en een beetje warm. Verderop lagen weilanden in het zonlicht, wijd en onpartijdig. Een onpartijdigheid die aan mijn
8
kant was. De zon kwam lager. Ik ging in het gras zitten. Het voelde vochtig en rasperig aan mijn handpalmen. Ik dacht aan de panter. Met zijn groene ogen keek hij me aan, moedig en geheim. Nooit zou ik hem meer wegdraaien. De lucht van dieselolie prikte in mijn neus. Een vrachtschip kwam langs. Spes Patriae stond in witte letters tegen de zwarte scheepswand. Het water voor me golfde donker. Verderop schitterde het alsof het licht zelf daar in bad ging. Toen landde er iets op mijn haar. Een groot handvormig blad. Goud en geel. Ik keek omhoog naar de boom, naar de vele zachte handen van de boom. OVER DE AUTEUR Yolande Belghazi-Timman is geboren in Amsterdam. Zij studeerde Taalwetenschappen en werkt als ontwikkelaar/onderzoeker voor het Nederlands aan anderstaligen-onderwijs. In het kader hiervan schrijft Belghazi-Timman veel lesmaterialen en artikelen. Hiernaast werkt zij al enige tijd aan een roman en schrijft zij sinds een jaar ook verhalen. Eén ervan, Als de katjes in de bomen zijn, werd vorig jaar opgenomen in het boekje Grimmige Schrijfsels (Fantastyval, uitgeverij Parelz) en een ander, Johannesbrood, verscheen onlangs in de bundel Ik zoek een reisgenoot (City2cities, Het Literatuurhuis).
9
TWEEDE LEVEN (DAG 36) DOOR DAVID COLIN Je geheugen kwijt zijn heeft zijn voordelen. Je maakt van alles voor het eerst mee. Zoals mijn eerste zonsondergang. Die oranjegloed aan de horizon. Ik was ontroerd. Mijn eerste appel. Ik at hem met klokhuis en al op. De eerste keer aftrekken. Wat een ontdekking was dat! Eerst dacht ik dat ik het zelf had uitgevonden – mijn zaalbroeders doen er niet aan, die liggen de godganse dag voor dood in hun bed – en gaf het spontaan mijn eigen naam. Zoals de ontdekker van een diersoort het beestje een naam mag geven, noemde ik het: tot bloedens toe aan je plasser trekken. Toen ik me de echte naam herinnerde – en al zijn saaie varianten – was ik teleurgesteld. Zo is het leven kennelijk: bij tijd en wijle saai en teleurstellend. ‘Leer er maar mee leven’, zei de therapeut. Je geheugen kwijt zijn heeft ook zijn nadelen. Zo was ik de schaamte vergeten die met het tot bloedens toe aan je plasser trekken gepaard gaat. Op de ochtend van dag zesendertig liet ik mijn kunstje aan de hoofdverpleegster zien. Ze was niet geamuseerd. Ik dacht dat het aan haar lag. Ze is de vrolijkste niet, maar ook Ira – mijn lievelingszuster – draaide haar hoofd weg. Sindsdien doe ik alsof ik het hele voorval ben vergeten (wat aannemelijk is in mijn geval) en neem ik mijn maatregelen: een rol toiletpapier onder mijn kussen, besmeurde velletjes door de wc, en de knieën hoog optrekken om vlekken op het laken te voorkomen. En dat alles drie keer per dag. Net als tandenpoetsen: een keer ’s ochtends, een keer ’s middags (na de lunch) en ’s avonds voor het slapen gaan. Regelmaat is goed voor mijn herstel, zei de therapeut. In het begin voldeed mijn bed niet aan de eisen voor een ongestoord trekplezier. Bij de kleinste beweging piepten de voorste bedpoten als een ongeoliede schommel met een te dik jongetje erop. Die avond, meteen nadat de zaallichten waren uitgegaan – klokslag tien uur – heb ik mijn bed omgewisseld met dat van mijn buurman, zaalbroeder Ilja. Ook het beddengoed verwisselde van eigenaar. Ik was benieuwd naar de geur die hij in zijn bed had achtergelaten. Hoe ruikt een comapatiënt? Vroeg ik me af. Tot ik in slaap viel was het de belangrijkste vraag van mijn leven. Misschien was het heimwee naar mijn eigen comatijd. Ik weet het niet. Nog zo’n voordeel: als je je geheugen kwijt bent hoef je niet alles meer te weten. Bewust of onbewust – ik kende het verschil nog niet zo goed – vergat ik de naambordjes aan het bedeinde te verwisselen. Wat deed het er toe? Ik wist van Leander Land (zo heet ik, schijnt) net zo weinig als van Ilja Troubadour. Midden in de nacht schrok ik wakker. Ik droomde, voor het eerst. Of had hem voor het eerst onthouden. In de droom namen Ilja’s ouders me mee naar huis. In de roestige Volkswagen Kever werd gezongen. Ik kende de liedjes niet, maar dat was niet erg. Comapatiënten hebben sowieso de neiging niet mee te zingen als er
11
gezongen wordt. Thuisgekomen aten we beschuit met muisjes. Blauwwitte; ik was een jongetje. En dronken we moedermelk. Dat was een idee van Ilja’s zus. Ze leek me veel te oud voor de buitenboordbeugel die ze met een rode band om haar hoofd had gebonden. Het koude en puntige metaal stak in mijn huid toen ze me twee keer op de wang kuste. Twee keer links. De derde kus was vol op mijn mond. Om acht uur was het bedtijd en werd ik ingestopt. Mijn voeten staken buiten het bed. Boven mijn hoofd hingen zes gevechtsvliegtuigjes (type: Tweede Wereldoorlog) aan een nylondraad. Er wordt in stilte een oorlog uitgevochten die in werkelijkheid allang is beslist, dacht ik. Bij het raam stond een plastic telescoop op de tuin gericht. Ilja speurde naar molshopen, concludeerde ik na lang piekeren. Elk uur keek Ilja’s moeder even om het hoekje van de deur. Ze was blij dat haar zoon weer bij haar was, zei ze tegen Ilja’s vader. Hij was er ook blij mee. Ze streelde liefdevol door zijn haren en daarna door die van mij. Natuurlijk was haar arm in werkelijkheid niet zo lang dat ze vanaf de deur door mijn haren kon strelen, maar in dromen gebeuren nu eenmaal de gekste dingen, ontdekte ik. ‘Misschien ben ik hier beter af,’ dacht ik. Toen het huis stil was – het licht op de gang hadden ze voor mij aangelaten – kroop Ilja’s zus bij me in bed. De beugel had ze afgedaan. Het maakte haar gezicht er niet beter op. Ze had mijn spelletje wel door, zei ze zacht. Als ik wilde kon het ons geheimpje blijven. Daarna trok ze mijn pyjamashirt omhoog en zette ze een wasknijper op mijn tepels. Eerst links, daarna rechts. Toen ik me niet verroerde gleed haar hand in mijn onderbroek en nam ze de linkerbal tussen duim en wijsvinger. Ik hield mijn adem in. ‘Hard, harder, hardst,’ zei ze gemeen en kneep drie keer zo hard als ze kon. De zes gevechtsvliegtuigjes boven onze naakte lichamen lieten hun bommen vallen, maar het hielp niet. Ze nam mijn rechterbal onder handen. Ik zal later nooit kinderen kunnen krijgen, verzekerde ze me, en dat was volgens Ilja’s zus maar beter ook. Volgens de therapeut hoeft de droom niets te betekenen. Toch was het goed dat ik hem heb onthouden. In dit stadium is elke herinnering waardevol om weer de oude te worden, zo zei hij. Wie die “oude” ook mag wezen. Ik heb hem maar niet verteld dat ik de bedden heb omgewisseld, dat ik daardoor in Ilja’s dromen ben beland, dat ik me afvraag wat Ilja droomt nu hij in mijn bed ligt. Ik hoop dat hij snel wakker wordt, dan kan ik hem vragen wat hij zich van mijn leven herinnert. Het was de eerste keer dat ik iets verzweeg. Dat wil zeggen: voor zover ik me het kan herinneren. Hoe dan ook, de macht om iets te verzwijgen smaakt naar meer.
12
OVER DE AUTEUR David Colin studeerde fotografie aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag en is regisseur/filmmaker en fotograaf. Sinds 2012 schrijft hij korte verhalen en gedichten, en volgt hij cursussen aan de Schrijversvakschool te Amsterdam.
13
IN DE PERIFERIE VAN MIJN BESTAAN DOOR THIJS BEUMER Ik zit weer op het bankje. Tegenwoordig zit ik steeds een beetje rechts van het midden van het bankje. Eerder mocht ik graag een beetje links van het midden zitten, maar toen waren daar opeens die twee listige spijkers, vervaarlijk verrezen vanuit het rottende hout. De spijkers zijn oud en roestig, maar toch verdomd scherp. Deze intrigerende paradox houdt mij al zeker drie weken in een verzengende houdgreep. Op de plek een beetje links van het midden van het bankje kon ik nog net een hoek van het hertenkamp zien, nu zie ik slechts een verzameling kale takken en een vergeten prullenbak. Het tekent mijn teloorgang. In mijn meest troebele tijd zorgde de aanblik van een kauwend vrouwenhert bij mij voor een levensrelativering die zijn weerga niet kende. Mijn hemel! Hoe kon ik nog twijfelen aan de toevoeging van mijn eigen bestaan? Alles, maar ook écht alles, had meer waarde dan dat. Deze gedachte gaf mij rust op de momenten dat ik dit het meest nodig had. Sinds ik noodgedwongen mijn tijd doorbreng rechts van het midden van het bankje, probeer ik deze relativering meer dan regelmatig opnieuw bij mezelf op te roepen. Ik kauw dan ook op blaadjes, ik staar dan ook in de leegte. Soms werkt het, soms moet ik huilen en braken. Ik heb sinds mijn kindertijd geen enkele behoefte tot uiting meer gevoeld, maar vandaag wel. Als ik dan ooit mijn eerste gedicht moet maken, dan moet het nu. Het moet nu, want alles wat ik heb is het nu. De afgebroken hals van mijn wijnfles dient als schrijfinstrument in het door krakende vorst tot kristal verworden zandpad. Dezelfde fles die mij zojuist nog heeft verenigd met een plakkerige Pinot Noire; een zwierige slobberwijn die mijn vertrouwen in mens en maatschappij met iedere slok sneller liet afnemen. Het ging overigens ook voor geen barst samen met de bladerzuren die nog her en der over mijn gehemelte doolden. Ik had het kunnen weten, in de supermarkt stond expliciet vermeld dat deze wijn goed zou smaken bij rood vlees, geen woord over blaadjes. Hoe lang ben ik al bezig? Een uur? Twee? Ik word bekeken, zoals iedere dag. Brave burgers met aangelijnde mormels en poepschepjes kijken naar mij alsof ík degene ben die een verkeerde keuze in het leven heeft gemaakt. Zalig zijn de onwetenden, zeggen ze dan. Deze stoïcijnse houding heb ik niet altijd bezeten, nee zeg. Kort geleden spartelde ik nog rond in een gitzwarte poel van haat en destructieve angst. Ik had een taart gebakken van zelfmedelijden en iedereen om mij heen moest per se een stukje. Dat alles heeft uiteindelijk plaatsgemaakt voor berusting en bijgeleverd cynisme. Dit met dank aan de conclusie dat ik al genoeg aan mijzelf had; het bleek een gouden greep van mijn vermoeide geest. Mijn ongewassen haren en het uitgebroken zweet daartussen zorgen voor
15
intense jeuk op mijn hoofdhuid, maar ik heb geen tijd om hier mijn kostbare aandacht aan te besteden. Mijn eerste gedicht is bijna af. Bijna, nog een laatste toevoeging en alles wat ik zeggen wil zal er in zijn opgenomen. Dit gedicht reikt verder dan woorden alleen. Ik zit met mijn knieën op de koude grond. Het is dat ik weet dat het koud is, want voelen lukt al een tijdje niet meer. Ik staar naar de gekraste letters in het zandpad. Ze staan schots en scheef. Ik had ze best recht kunnen maken, maar dit is mooier. Ik neem de stilte om mij heen tot me, meer dan ooit ben ik alleen. De brave burgers zullen nu ongeveer de aardappels op het vuur gezet hebben, terwijl hun televisies felle kleuren spuwen in de veel te donkere woonkamers. Voor mij is er gelukkig niets meer dan de stilte om mij heen. En natuurlijk mijn gedicht, mijn eerste gedicht waarvan het einde gestaag nadert. Een natuurlijke high maakt zich langzaam van mij meester, zachte krachten dragen mij richting de laatste regel. Het puntje op de i. Er is meer bloed dan ik had verwacht. Ik moet oppassen dat het gedicht niet onleesbaar wordt. Ik sluit mijn ogen. Het voelt alsof ik weer kind ben, een gelukkig kind met alles wat daar bij hoort. Het voelt alsof ik in mijn pyjamaatje op de bank in slaap ben gevallen. Mijn vader tilt me op en draagt me voorzichtig naar boven. Ik slaap half, maar voel de sterke armen van mijn vader en de hobbelige weg naar boven beter dan ik doe voorkomen. Ik veins een diepe slaap, mijn vader stopt me in en kust me twee keer op mijn voorhoofd. Nog eenmaal open ik mijn ogen, ik lees nog één keer mijn gedicht. De donkerrode flessenhals. De twee spijkers links van het midden van het bankje, ze knikken naar me. Ik knik terug. Het gedicht is af, ik weet het en ik voel zowaar een warme glimlach mijn gezicht opvullen. “Slaap lekker jongen”, fluistert mijn vader in mijn oor. “Welterusten papa”, mompel ik zachtjes. Mijn vader sluit stil de deur van mijn kamertje, er is niets meer. Ik kan nu eindelijk gaan slapen. “DE TIJD IS NU OM TE STOPPEN MET DENKEN DAT HET HEDEN MET EEN TOEKOMST LEEFT IK WIL NIET LANGER ZOEKEN NAAR IETS DAT AL VOORBIJ IS IK BEN ER NOOIT GEWEEST”
16
OVER DE AUTEUR Thijs Beumer (Renswoude, 1988) is zoon van twee onderwijzers en leerde al vroeg dat beter als mij foutief Nederlands is. Interesse voor taal en literatuur zit in zijn genen, het is nooit een keuze geweest. Hij kan niet zonder het geschreven woord, wil het zelf creëren en daarnaast andermans werken verorberen. Beumer schreef kleine boekjes op de basisschool, honderden (hiphop)teksten en studeerde zowel journalistiek als communicatie. Zijn drang om te schrijven wordt elk levensjaar groter, hij produceert steeds meer en probeert zichzelf structureel te verbeteren. Beumer maakt gedichten, korte verhalen en werkt momenteel aan een roman. In de periferie van mijn bestaan is het eerste verhaal dat hij ooit heeft ingezonden.
17
18
HET MANUSCRIPT DOOR MICHELLE VAN DER KIND ‘Dit kan bijna niet,’ mompelde hij. Het manuscript dat hij zojuist nog aan het lezen was, schoof hij opzij. Het kwam terecht tussen de kranten die hij van huis meenam en die hij altijd las in zijn pauze, terwijl zijn jongere collega’s de straat opgingen en lunchten in de cafés rondom de hippe grachtengordel. Hij kon dat niet. Hij bleef liever binnen, achter zijn bureau waarop een foto stond van de vrouw met wie hij deze maand 25 jaar getrouwd was. Hij vond haar nog steeds mooi, zoals ze naar hem glimlachte vanaf het balkon van het appartement op Malta waar ze ieder jaar op vakantie gingen. Achter haar was de Middellandse Zee te zien. Terwijl hij de krant las, at hij de boterhammen die zijn vrouw ’s morgens voor hem smeerde: twee met belegen kaas en één met worst. Zijn bureau was niet opgeruimd, wel geordend. In een doosje zaten wat paperclips, een nietmachine en een rol plakband. De computer stond aan, de inbox van zijn mail geopend. Veel mails kwamen er niet binnen op een dag. Hij kwam vooral met papier in aanraking. Er lagen twee stapels in drie plastic bakken. De etiketten spraken voor zich: ‘ongelezen’, ‘afgewezen’ en ‘potentie’. Zo werkte hij al jaren. Het bakje dat bedoeld was voor de manuscripten met potentie bleef het grootste deel van de tijd leeg. Hij stond bekend om zijn literaire voelsprieten en zijn taalgevoel. Eén, misschien twee keer per jaar, stuitte hij op een manuscript met potentie. Dat werd dan meestal het jaar daarop een bestseller. De rest van de manuscripten liet hij aan de schrijvers terugsturen begeleid door een standaardbrief van de uitgever. Vandaag echter dacht hij een bestseller onder ogen te hebben. Al na de eerste regels was hij overtuigd van de mogelijkheden van het manuscript dat hij die ochtend uit de bak met ‘ongelezen’ had gevist. De bruine enveloppe was hem opgevallen. ‘Ouderwets, maar stijlvol’ had hij goedkeurend gedacht. Het bleek een geschreven manuscript te zijn in een krullend, goed leesbaar handschrift, een dik pak papier, geurend naar de inkt van een chique vulpen. Tevreden door de plotselinge romantiek die het schrijverschap met zich mee kon brengen, was hij begonnen met lezen. Hij had de woorden direct herkend. Het waren de woorden die hij ooit had moeten schrijven. Het was zíjn werk dat uit die bruine enveloppe gekomen was. Dit was het debuut dat hij had moeten schrijven. Iemand had hem zijn woorden, zijn pen, ja, zelfs zijn handschrift, afgenomen. Nu lag zijn manuscript tussen de kranten. Een hoek van het papier stak uit. ‘Mooi papier ook,’ dacht hij, terwijl hij de stapel opnieuw naar zich toetrok. Opnieuw begon hij te lezen:
19
‘‘Dit kan bijna niet,’ mompelde hij. Het manuscript dat hij zojuist nog aan het lezen was, schoof hij opzij. Het kwam terecht tussen de kranten die hij van huis meenam en die hij altijd las in zijn pauze, terwijl zijn jongere collega’s de straat opgingen en lunchten in de cafés rondom de hippe grachtengordel.’
OVER DE AUTEUR Michelle van der Kind (1978) heeft na haar studie Nederlandse Taal en Letterkunde een jaar gewerkt in Parijs als talendocent bij het Institut Néerlandais. Momenteel werkt zij als docente Nederlands bij het Ignatius Gymnasium in Amsterdam en schrijft zij aan haar eerste roman. Daarnaast doet Van der Kind mee met schrijfwedstrijden. Voor een schrijfwedstrijd van de Volkskrant, waarvoor zij een ongepubliceerd verhaal van Helle Haasse afschreef, kreeg zij in december 2012 een eervolle vermelding in de krant.
IK GEEF GEEN KRIMP DOOR LAURENS HOEVENAREN De geur van kadavers en bloed, met heel vaag de licht zure geur van vers braaksel, dat alles is voor mij verbonden met mijn debuut. Niet dat het geen succes was, integendeel. Ik herinner me hoe de coupeuses nog een laatste speld verstaken, hoe MB met een tweede glas roze champagne in de hand mij keurde en het verlossende knikje gaf. ‘Bella, bella!’ riep hij uit, en ik was trots dat de meester zelf had gezien dat het goed was. En daar ging ik, eerst door een donkere gang met vale, gescheurde tegels. In de verte klonk dreunende muziek die door het hele gebouw galmde. MB had natuurlijk weer een opzienbarende en shockerende locatie gehuurd. Was het in het vorig seizoen nog een bordeel, nu had hij een compleet slachthuis afgehuurd. Het was weliswaar sinds twee maanden niet meer in gebruik, maar hogedrukreinigers en vele liters chloor hadden nauwelijks effect gehad. MB, bekend van zijn creaties in leer, vond dat zijn clientèle de ogen niet kon sluiten voor de ambachtelijke herkomst van zijn grondstoffen. Ik prees mezelf gelukkig dat ik alleen een kleine leren applicatie had op de linkerschouder. Met enkele diamanten erop, dat dan weer wel. Op de voorste rij in de slachthal zaten de redacteurs van bladen als Vogue en Elle, er waren prinsessen van onbeduidende maar steenrijke staatjes en een operazangeres van zodanige leeftijd en omvang, die ik daarom meteen afschreef. Jammer, klassieke muziek doet zoveel meer voor je dan een filmsterretje dat zich niet dankzij haar acteerprestaties omhooggewerkt heeft. Enfin, acteren kan op veel niveaus en ik ben niet zo bekrompen dat ik op anderen neerkijk. Dat kan ik me gegeven mijn afkomst ook niet permitteren. Niet dat ik me daar nog veel van herinner. Natuurlijk, het was ergens in ZuidItalië, het mekka van alle modefanaten. Zelf houd ik het op Napels, en dan, ik zeg het eerlijk, niet zo’n goede buurt. Mijn allereerste herinnering is de geur van slechte knoflookadem en verse sigarettenrook. Binnen mocht er niet gerookt worden. En men hield zich daar strikt aan, hoewel Italianen niet bekend staan om hun trouw aan regels en wetten. Wetten zijn er om overtreden te worden. Ik weet niet of er een dergelijke Italiaans spreekwoord is, maar het is wel de praktijk. Regering of kerk lappen ze aan hun laars, maar Koning Mode wordt met ontzag gediend. Zo ook in mijn geboortehuis. Daarom mochten de coupeuses ieder uur naar buiten om te roken. En al kon ik me niet aan hun knoflookgeur onttrekken, wat was ik blij dat ze uitsluitend met ultradunne, nauwsluitende handschoentjes mochten werken, zodat ze mij niet met hun door nicotine bruinverkleurde vingertoppen konden bepotelen. Geduld, dat heb ik in die periode wel geleerd, en het komt me nog steeds goed van pas.
21
Zeker drie weken lang had ik de volle aandacht van drie coupeuses. Elke twee dagen kwam de meester, Marco Biscanti, op inspectie. Zijn dunne haar altijd in jongensachtige plukjes, een zorgvuldig getrimd drie-dagenbaardje, een crèmekleurige coltrui boven een zwarte broek. En immer omringd door jonge mannelijke stagiaires. Ik dacht tenminste dat het stagiaires waren, gekleed in nauwe witte T-shirts met lage halzen en strakke spijkerbroeken. De manager waarschuwde het personeel als MB in aantocht was. Dan verstomde het geroddel van de coupeuses, hun gezichten verstrakten. Ik bleef koel en onaangedaan, ik wist dat hij het beste met mij voor had. En al klinkt het pretentieus, achteraf kan je stellen dat ik ook het beste was dat hem is overkomen. Aan mij dankt hij het grootste deel van zijn carrière. Aan het onrustige gedrag van de coupeuses om hem heen was precies te volgen waar MB zich in het atelier bevond, alsof er steeds iemand een kleine steen gooide in een verder rimpelloze vijver. In ratelend Italiaans, wapperend met twee handen, gaf hij aanwijzingen aan de naaisters, verschikte hier en daar een plooi. Regelmatig kreeg hij een hysterische woedeaanval. Dan rukte hij de stof van de paspop en hield niet op met schelden tot ten minste twee naaisters in huilen uitbarstten. Waarna hij dan, quasi geschrokken van het effect, ook zelf begon te huilen en innig getroost moest worden door de jongste van zijn stagiaires. Of wie er op dat moment het jongste uitzag. Ook tijdens mijn debuut waren ze er allemaal, al hield de manager de allerjongsten op afstand van MB, zodat hij nog lang niet middelbaar leek. Ik voel weer de warmte van de lampen. Hoewel de broodmagere mannequin die me droeg iets te grote stappen nam op haar twintig centimeter hoge hakken, gaf ik geen krimp, volledig bewust van mijn glorieuze moment. Op een eetstoornis kom ik het beste tot mijn recht. Voor het eerst tijdens de show haalden de genodigden hun zwaargeparfumeerde zakdoekjes van mond en neus om volledig uiting te geven aan hun bewondering. Na diverse rondjes op de catwalk werd ik voor het eerst in mijn leven zonder handschoenen beroerd. Het was alsof ik toen pas écht geboren werd, tot leven werd gewekt. Het ‘bella, bella’ was niet van de lucht, haast verafgodende strelingen zochten naar onzichtbare naden, in volledige verrukking over mijn materiaal, mijn stijl, mijn uitstraling. Ik was een statement, een stijlicoon, een godin. Gedurende twee maanden heb ik daarna nog in een glazen vitrine staan pronken in de etalage van MB, vierentwintig uur per dag verlicht. Mijn foto’s gingen de hele wereld over, ik was de cover van n’importe welk modeblad. Mijn debuut, ach, het was eigenlijk mijn leven bedenk ik me, hier in het modemuseum, in dit slachthuis van ontzielde jurken.
22
OVER DE AUTEUR Laurens Hoevenaren heeft na het VWO het diploma HBO-maatschappelijk werk behaald en is sindsdien in dit vakgebied werkzaam. Hij werkt thans als bedrijfsmaatschappelijk werker voor de medewerkers van Wageningen Universiteit en Researchcentrum. Naast grote interesse in persoonlijke drijfveren en verandermogelijkheden van mensen, interesseert Hoevenaren zich ook voor natuur, taal, tuinarchitectuur, zang en opera. Samen met zijn partner stelt hij sinds twaalf jaar hun particuliere landschapstuin Klein Knoevenoord open, waarover ze samen een boek schreven: Tuinieren tussen IJsselvallei en Veluwezoom. Sinds enkele maanden is Hoevenaren begonnen met het schrijven van korte verhalen en gedichten.
23
DE KANDIDAAT DOOR VINCENT ANDRIESSEN Hendrik werd meteen geconfronteerd met het lachende gezicht van Frederik Hugenholtz toen hij de doos met boeken opende. De foto besloeg de hele achterkant van de kaft en op de voorkant stond de tekst: ‘De spannende opvolger van het succesvolle debuut Niet verder vertellen’. Aan de andere kant van de boekwinkel was zijn dochter Anne bezig een stapel boeken te ordenen op een tafeltje. Hij riep haar en hield één van de exemplaren omhoog. Ze knikte. Ze liepen zwijgend naar de kleine plaats aan de achterkant van de winkel. Er stond een verroeste barbecue. Hij legde de boeken kriskras op elkaar in de ijzeren bak, spoot er wasbenzine over en stak een lucifer aan. Zwijgend keken ze vervolgens hoe de vlammen de boeken binnen vijf minuten verslonden. Schuchter en nuchter, zo omschreef Hendrik zichzelf en zijn dochter. Ze leken veel op elkaar. Anne was halverwege de dertig en hielp haar vader al een aantal jaar in de boekwinkel. Ze had een eigen huisje in het dorp gevonden maar at nog iedere avond bij haar vader en moeder. Hendrik was blij met het feit dat hij zijn dochter nog iedere dag zag, maar hoopte ook dat ze uiteindelijk een leuke vent zou vinden. Een nette, intelligente kerel. Met andere woorden: niet zo’n boerenzoon uit het dorp. Hendrik had een tijdje geleden bedacht dat hij het lot een beetje zou kunnen helpen. Vanaf dat moment begon hij alle boeken van debutanten te lezen om een geschikte kandidaat voor zijn dochter te vinden. Zijn schoonzoon moest uiteraard een schrijver zijn. Het liefste eentje met potentie. Geschikte debutanten kregen een uitnodiging voor een signeersessie in de winkel. Hendrik had dezelfde truc ook geprobeerd bij gevestigde schrijvers maar die wisten inmiddels beter en kwamen niet meer naar deze uithoek om een handjevol extra boeken te verkopen. Hendrik vond het debuut van Frederik Hugenholtz best goed. Niet verder vertellen was een thriller met een verrassend plot. Het fotootje op de achterkant van het boek was wat klein maar Frederik leek hem een aardige vent om te zien. Bovendien reageerde hij enthousiast op de uitnodiging. Op een zaterdagochtend in mei stapte Frederik uiteindelijk de winkel binnen. De jonge debutant duwde de deur open en bleef even besluiteloos staan. Hendrik was verrast door zijn verschijning. Een lange vent, mooi donker golvend haar en strakblauwe kijkers. In het echt zag hij er een stuk knapper uit dan op de foto. Na een korte kennismaking wees Hendrik de plek aan waar Frederik kon gaan signeren. Hij vroeg aan Anne of ze koffie voor Frederik kon halen. Daarna kroop hij terug achter de toonbank om te kijken hoe zijn dochter op de knappe debutant
25
zou reageren. Anne was vanaf dat moment niet meer weg te slaan bij Frederik. Ze bleef hem koffie aanbieden en bestoken met vragen over zijn boek. Hendrik was tevreden. Het was hem eindelijk gelukt. De jongemannen hiervoor waren allemaal wel als een blok gevallen voor zijn mooie slanke blonde dochter maar zij had hen nauwelijks een blik waardig gegund. Nu lagen de kaarten heel anders. Anne liep opeens giechelend door de winkels alsof ze een verliefde puber was. Hendrik belde rond het middaguur naar huis met de vraag of zijn vrouw Beatrice voor lunch kon zorgen. ‘En misschien wil je ook kennismaken met de debutant’, zei hij op een samenzweerderige toon. ‘Ik geloof dat hij wel in de smaak valt.’Beatrice stond nog geen kwartier later opgewonden in de zaak met een mand vol broodjes en verse jus. Die dag kwamen er zes klanten langs bij Frederik voor een handtekening. Het was een gemiddelde score voor een signeersessie in het dorp maar Hendrik meende toch een teleurstelling bij de schrijver te bespeuren. Om half vijf begon Frederik zijn tas te pakken en maakte hij aanstalten om te vertrekken. Opeens sloeg de paniek toe bij Hendrik. De jongeman mocht nog niet vertrekken. Hij moest eerst nog wat langer kennismaken met Anne. Hij zag ook dat zijn dochter het jammer vond dat Frederik wilde gaan vertrekken. Hendrik stelde daarom voor dat de jonge schrijver zou blijven eten. Tot zijn opluchting aanvaarde die de uitnodiging gretig. Hendrik wist niet zeker of Beatrice het hem kwalijk zou nemen dat ze een extra maag zou moeten vullen, maar dit was de enige kans om zijn dochter aan een fatsoenlijke man te helpen. Zijn vrouw leek echter verheugd te zijn toen ze met z’n drieën voor de deur stonden. Het werd een hele gezellige avond. Frederik vertelde over zijn schrijversbestaan in Amsterdam, Anne bleef hem de hele tijd verliefd aanstaren en zijn vrouw straalde. Ook zij leek opgelucht dat er eindelijk een leuke vent voor haar dochter gevonden was. Toen er opnieuw een fles wijn open ging, protesteerde Frederik. Hij zou de laatste bus naar het treinstation gaan missen. Beatrice stelde echter direct voor dat zij en Anne hem een uurtje later naar het station zouden brengen. Zo was het uiteindelijk half twaalf toen Hendrik Frederik de hand schudde en zei dat hij hoopte dat de schrijver nog eens langs zou komen. Hendrik keek naar de vlammen. De boeken waren inmiddels helemaal verkoold. Hij zuchtte diep. Frederik had contact gehouden. Ze ontvingen diezelfde week nog een vriendelijke brief uit Amsterdam waarin hij de hele familie bedankte voor de gastvrijheid. Ook zei hij nadrukkelijk dat ze hem een keertje moesten opzoeken in Amsterdam. Anne was met haar moeder een paar weken later op bezoek gegaan bij Frede-
26
rik. Hendrik begreep dat het gezellig was geweest. De weken erna belde Frederik zo nu en dan op om te vertellen hoe het met hem ging. Hendrik was gestopt met het lezen van het werk van de debutanten. Zijn taak leek volbracht. Hij werd daarom volledig verrast toen ze tijdens het avondeten opeens bekend maakte dat ze voorgoed naar Amsterdam zou verhuizen. Het werd muisstil aan tafel. Hendrik en Anne begrepen er helemaal niets van. Nog diezelfde avond was Beatrice met een koffer vol spullen vertrokken. Er zou nooit meer een signeersessie in de boekhandel plaatsvinden. OVER DE AUTEUR Vincent Andriessen (36) woont in Vleuten en werkt als journalist in Amsterdam. Hij schrijft sinds zijn studententijd. Met het manuscript De allerlaatste tentoonstelling wist hij recentelijk de longlist van de CoffeeCompany Book Award te bereiken. Gedurende de dag is Andriessen vooral bezig met het schrijven van berichten die gebaseerd zijn op feiten zodat het schrijven van fictie in de avonduren een welkome afwisseling biedt.
27
HET DEBUUT DOOR DAVID DUIJNMAYER Daaf Wallekers leunt vergenoegd achterover in zijn bureaustoel. Hij heeft zojuist de laatste hand gelegd aan wat de flaptekst van zijn eerste roman zal worden en leest met instemming terug wat hij geschreven heeft. Dat is nog eens een uitstekend geformuleerde tekst. Het maakt nieuwsgierig, benadrukt zijn talent zonder al te nadrukkelijk verkooppraat te zijn, en bevat geen noemenswaardige spoilers. Daaf Wallekers (een pseudoniem, want het voelt zo naakt om onder eigen naam te publiceren) was verbaasd geweest toen hij te horen kreeg dat schrijvers meestal zelf de flapteksten voor hun boeken schrijven. Op de een of andere manier was hij er van uitgegaan dat de omslag het exclusieve domein van de PR-afdeling van de uitgever was. Een romancier die zich om het uiterlijke en het commerciële aspect van zijn literatuur bekommerde, dat was toch een beetje als een kluizenaar die zich bezighield met binnenhuisarchitectuur. Maar uiteindelijk heeft Daaf Wallekers het een groot plezier gevonden om de tekst te schrijven en, niet onbelangrijk, het resultaat mag er zijn. Hoe zonde alleen dat er bij de eerste druk van een debuutroman nog geen lovende recensies zijn om oneliners uit te knippen. Een mens mag toch dromen. Daaf Wallekers opent op zijn laptop een mapje met de naam ‘auteursfoto’. Acht eerder geselecteerde foto’s, de in samenspraak met de fotograaf samengestelde shortlist, verschijnen zo groot als duimnagels op zijn scherm. Hij dubbelklikt de eerste aan. Daaf Wallekers kijkt met een intense, zwart-witte blik in de camera. Hij draagt een geruit overhemd met de bovenste twee knopen los, zijn gebruikelijke vijf-dagen-baard en een bril met dik zwart montuur. Die bril, die zie je wel erg vaak tegenwoordig. Hij klikt de foto weg, klikt met zijn rechtermuisknop op de bijbehorende thumbnail en selecteert ‘verwijderen’. Hij draagt normaal gesproken niet eens een bril. Of lenzen, wat dat betreft. Daaf Wallekers besteedt nog een halfuur aan de overige zeven foto’s. Uiteindelijk kiest hij voor een gladgeschoren versie van zichzelf. Een wat jonger aanzien past een debutant wel. En is het nu werkelijk zo belangrijk? Bij een tweede druk kan zo nodig een nieuwe foto gekozen worden. En wie weet kunnen er dan ook al citaten uit de recensies bij. Een mens mag toch dromen. Daaf Wallekers sluit de ogen. Vooralsnog ongeschreven recensies dringen zich aan hem op, niet voor het eerst overigens, en hij laat het gebeuren. Voor nu eventjes dan. “De eigenzinnige stilist Wallekers heeft slechts enkele trefzekere penseelstreken nodig om zijn personages tot leven te wekken”…, “een compositorisch vernuft dat bij vlagen doet denken aan David Mitchell”…, “autobiografisch of niet, deze indringende roman is levensecht”… Mijn God, kunnen die critici zich nu echt niet wat minder van clichés bedienen, zelfs niet in denkbeeldige recensies? Daaf Wallekers dubbelklikt de volgende map op zijn laptop open. ‘Omslagil-
29
lustraties’. Hij heeft een bevriende kunstenaar gevraagd een paar schetsen te maken, omdat hij iets persoonlijkers wil dan waar de art-director van een uitgeverij mee op de proppen zou kunnen komen. De bevriende kunstenaar, een Zeeuw, maakt extreem gedetailleerde kleurpotloodtekeningen, waarin hij naar eigen zeggen “vertrouwde beelden uit onze visuele cultuur ontleedt en met andere laat versmelten om te spelen met het associatief vermogen van de kijker”. Door “de oorspronkelijke hiërarchie van de beelden te deconstrueren” ontstaat volgens de kunstenaar “een nieuwe semiotiek of beeldtaal waarin de kijker de unieke kans krijgt om op hoogst individuele wijze verbanden te leggen tussen de beelden”. Er zit veel porno in het werk van de bevriende kunstenaar. Daaf Wallekers is snel klaar met de drie schetsen. Hoewel hij het adagium dat seks verkoopt best voor waar wil aannemen, hoeft hij niet zo nodig een kaft waarop een pornoactrice versmolten is met een stuk blauwaderkaas. Het is knap getekend, dat is het punt niet, maar Daaf Wallekers is er vrij zeker van dat er geen thematische verwantschap met zijn hoogst individuele literatuur te ontdekken zal zijn. Dan toch eerst maar eens afwachten waar zo’n art-director mee komt aanzetten. Daaf Wallekers sluit andermaal zijn ogen en mijmert wat voor zich uit alsof hij geïnterviewd wordt. “Het literaire debuut is een wonderlijk fenomeen”, prevelt hij een beetje wijsneuzerig. “Het draagt de belofte in zich van een tweede boek, een derde, een oeuvre. Maar tegelijkertijd is het niets minder dan de finale van een lang en moeizaam proces. Niet voor niets is het woord debuteren afgeleid van het Franse but: doel of einde. Begin en einde in één, het heeft iets orgastisch…” Ja, stop maar. Is het weer zo ver? Zijn we weer bij het orgasme aanbeland? Heel fijn, Daaf Wallekers. Je hebt je weer laten meeslepen. Snap out of it. Je bent uiteindelijk niet meer dan mijn pseudoniem, laat dat helder zijn. Flaptekst, check. Auteursfoto, check. Omslagillustratie, check. Nu weer even aan de slag met het eigenlijke werk. Kom op, denk eens mee over die roman zelf. We hebben verdomme nog geen woord geschreven.
OVER DE AUTEUR David Duijnmayer (1981) is journalist en cultuurwetenschapper. Hij studeerde Cultuur- en Wetenschapsstudies aan de Universiteit van Maastricht, werkte als verslaggever voor de Provinciale Zeeuwse Courant (PZC) en schreef literatuurrecensies voor Vrij Nederland. Momenteel is hij redacteur bij nieuwsbureau Energeia in Amsterdam.
30
HET DEBUUT DOOR ANNIKA VAN DER VELDEN De epifanie van Egidius Smallenbroek (I) Ik lijk te ontwaken en er staat een vrouw naast mijn bed. Niet zomaar zo’n alledaagse vrouw die je hier in de stad in grote getale over de markten ziet benen, vuile haren schuchter onder linnen kapjes weggestopt, roodbruine vlekken op vergeelde schorten. Met kromme ruggen volle manden modderigere aardappels of slijmerige steuren en finten dragend. Manden waarvan het gevlochten wilg en riet is gaan splijten in venijnig scherpe en minuscule spaanders, die de barre handen dagelijks verwonden. Een zeurend spoor achterlaten van bijna onzichtbare speren van splintertjes in het bleke vlees tussen duim en wijsvinger en de muis van de hand. Grauwe wijven die in overvolle krotten binnen de krochten van deze stad roeren in gebutste ketels half bedorven pap om hun huilende, in vodden gehulde rattenbekjes te voeden. De jankende hondjes in de kerktuin. Bijna uitgehongerd gedierte dat de verwilderde armpjes liefdeloos naar hen uitslaat. Naar de Dordtse weduwen die in de meest ijzige dagen van het jaar, wanneer de druk hen almaar harder op de borst duwt en de wind met opgebolde wangen meer een meer kou vanaf de Noordzee het land in blaast, soms hompen zanderig oud brood verscheuren en dit het bibberende kroost toewerpen. Zonen en dochters vechten hardhandig en genadeloos. Dit aanschouwend laten deze vrouwen huiverend enkele tranen, die voor even donkere cirkels vormen op de stoffige leistenen onder de versleten varkenslederen slofjes. Tranen, die heter zijn dan het miserabel flauwe kookvuur onder de pot. Ze bukken licht voorover en strekken de palmen van hun handen uit boven de verse -nog heel even- gloeiende druppels. Om zich er geheel vergeefs een moment aan te willen warmen. Nee, van zo’n haard is deze vrouw geenszins afkomstig. Verre van dat. Zij, zij is van een ongekende reinheid, die ik nimmer eerder in mijn leven heb mogen aanschouwen. Ik weet ook niet waar de vrouw vandaan is gekomen, nog waarom ze aan mijn bed staat, maar dat kan mij eigenlijk ook niet schelen. Slechts ademloos wil ik haar aanzien, zo tussen de warmte van de wollen dekens en mijn spierwitte, kraakverse Frans linnen lakens. Haar ellenlange koolzwarte haar deinend op de middernachtse, vriendelijke tocht van dit hoge pand. Deze vrouw staat keurig rechtop, schouders parallel aan mijn eikenhouten vloer, haar ranke armen roerloos langs het lichaam. Haar gezicht is smetteloos en glad, en doet me denken aan de twee vergulde porseleinen vazen die ik nog deze afgelopen december heb meegenomen uit Antwerpen. Ze staan in afwachting van een definitieve plaats in mijn kantoor op het dressoir, naast enkele rariteiten die ik eveneens onlangs heb weten te bemachtigen. Noem het een nieuwe verzamelwoede mijnerzijds. Een apenkopje op sterk water, een glanzend struisvogelei op een zilveren sokkel en
31
een narwaltand gewikkeld in fluwelen lappen. Naarstig ben ik nog op zoek naar die befaamde Surinaamse pad. Ik houd mij ten zeerste aanbevolen. Men moet overigens niet denken dat zij mij in de ogen kijkt. Nee. Ze gunt mij werkelijk geen blik waardig, maar staart strak voor zich door de twee hoge slaapkamerramen, beide omlijst met brede houten sierkozijnen, bovenin versierd met prachtig blauw en rood glas-in-loodwerk. Ik kan ook niet zeggen dat ze mooi is. Neen, wellicht is het tegendeel daarvan zelfs waar. Haar gelaat kent grove trekken en haar mondhoeken wijzen ietwat omlaag, alsof ze lijkt te zijn bevangen door een soort ongrijpbare, maar constante weemoedigheid. Daarbij is zij ook lang. Langer dan twee meter en twintig centimeter zo schat ik. Dat is vanuit een liggende positie iets moeilijker te zeggen. Maar toch, haar onaardse houding hier zo vlak naast mij, vermengd met een moederlijke vastberadenheid, engelachtige verwarming en toch ook een verre speelse, meisjesachtige ondeugendheid in haar diepliggende ogen ontroert mij diep en maakt bovendien dat ik mij waan in niets minder dan, hoe zal ik het zeggen, in niets minder dan serene en onovertrokken hemelse kalmte. Dit had ik nooit eerder. Eigenlijk zou ik willen dat ze iets tegen mij zou zeggen, maar ze staat daar maar aan mijn bed en zwijgt. Geruisloos. Zelfs haar ademhaling is in de stilte van de kamer onhoorbaar. Haar borst beweegt ritmisch maar stil op en neer, als vleugelslagen in de jacht van een uil door het woud. Heel even twijfel ik of ik mijn beide armen naar haar uit zal strekken. Haar aanraken. Maar dat durf ik niet. Met de angst deze niet-wereldse beeltenis naast mij af te schrikken en (god verhoede het) wellicht weg te jagen opdat zij hier nooit meer in mijn slaapvertrek verschijnen zal. Dat zij aldus in al haar zwijgende, minnelijke onaantastbaarheid hier naast mij aan het bed verschijnt, mij nimmer aanschouwen zal en daarbij verblijft in een schijnbare staat van niet meer dan triestheid in ruste, accepteer ik. Al breekt dit nu al keer op keer mijn bittere, steenkoude hart. De vrouwen van de markt verschijnen opnieuw. Hun grove passen doorkruisen het nog onverstoorbaar vredige silhouet. Maar haar glasheldere oppervlak begint te rimpelen. Alsof er zojuist een zware kei uiterst lomp in een stille, gladde plas geworpen is. Ze vervaagt zachtjes en valt uiteen in evenveel splinters van licht als het microscopisch kleine wilgenhout dat al die vrouwen nu moeten voelen branden onder hun vel. En nu verblijf ik, slechts eeuwige nederigheid verschuldigd. Want dankzij haar zal het ochtendgloren weldra opnieuw mijn eerste dag inluiden. Ettelijke lelijkheid inruilen tegen de perfectie. Het lijnrechte koord van spanning dat deze twee werelden tegen wil en dank met elkaar verbindt bewandelen, is wellicht vakmanschap. Schoonheid is per slot van rekening slechts te koop wanneer zij geruild wordt tegen middelen die het daglicht beter niet verdragen kunnen. Juist daarmee koop je zuivere, onaangetaste pracht. Vanwege het schrille, hatelijk schreeuwende contrast. Is dat soms mijn bittere, onomwonden kost? Mijn erkentelijk, ongenaakbaar lot? Immers, waar men tot nog toe zeer wel bij heeft
32
mogen varen, daarover klaagt een mens toch beter geenszins. Warempel. Tout sera à nouveau clair. Want ik zou het, vanaf deze nacht althans, nooit meer in het hoofd halen. OVER DE AUTEUR Annika van der Velden (1980) bracht haar vroege jeugd door op het Zuid-Hollandse eiland Voorne-Putten en verhuisde in 1990 naar het Haarlemse. Ze studeerde Pedagogische Wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam en deed daar onder meer onderzoek naar historische discours rond universele begrippen als ‘identiteit’ en het concept ‘zelf’, en publiceerde een wetenschappelijk artikel. Ze vervulde daarna diverse beleids- en onderzoeksfuncties binnen de Rijksoverheid en studeerde achtereenvolgens nog aan de Vrije Universiteit en de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur in Den Haag. Momenteel werkt Van der Velden aan haar eerste roman, waarin zij de mogelijkheden onderzoekt om verbanden en spanningsvelden tussen geschiedenis, magisch realisme en ongrijpbare, cultureel beïnvloedbare begrippen als ‘tijd’ en ‘wederkerigheid’, literair met elkaar te verbinden.
33
DE UNDERSTUDY DOOR FRANCINA DE BRUIJN Tijdens de zoveelste eindeloos geanalyseerde repetitie weet ik het zeker: er zijn toch echt twee soorten mensen. Zij behoort tot die groep waarvoor alles vanzelf gaat. Er hoeft schijnbaar nergens over nagedacht te worden want het komt toch wel weer vanzelf goed. Bij haar soort wordt er van alles door de vingers gezien omdat ze altijd zo leuk spontaan is. Haar haren krullen zo natuurlijk en toch ook altijd zo perfect. Nooit een pukkeltje, nagels die nooit zwart gerand zijn en een lipglosje met een beetje mascara zijn voldoende. Korte laarsjes, lange benen, een nonchalant sjaaltje en zo’n tasje waarin zich alleen voor haar voldoende opbergruimte bevindt. Voor mij is alles anders. Niets gaat vanzelf. Er moet hard gewerkt worden om mezelf vaag tevreden te voelen met dit uiterlijk. Nooit kijken we ’s morgens wel even snel wat we aan doen. Het masker kost zeker drie kwartier en dan hebben we alleen nog het direct zichtbare. Niet alleen speel ik toneel om er hopelijk mijn professie van te maken, nee, het hele leven bedenk ik van te voren. En geïnspireerd door anderen, acteer ik vervolgens alles zo natuurlijk mogelijk. Daarom zou je toch denken dat ik van nature dan ook beter in toneelspelen zou moeten zijn dan zij… Ondanks alle planning ben ik toch nog enigszins verbaasd als ik de deurbel hoor. Tot het laatste moment had ik verwacht dat ze zich misschien te belangrijk zou voelen om mijn na de repetitie vergeten script persoonlijk langs te komen brengen. Maar ergens wist ik wel dat ze te nieuwsgierig zou zijn naar al mijn aantekeningen. En een aantal extra prikkelende opmerkingen zouden haar toch zeker naar mijn huis moeten lokken. Ze zal haar gelijk willen halen, haar eer willen verdedigen en mijn kromme gedachten willen rechtzetten…toch? Het verlangen naar een heftige en louterende confrontatie, waar ik al zo lang op wacht, is intens. ‘Ik heb zelfgemaakte cupcakes meegebracht, echt superlekker’ is het eerste wat ze zegt. En daarna: ‘Hoop dat je ’t niet erg vind dat ik even door je script heb gebladerd, wat ik zo snel kon lezen in je krabbeltjes was wel superheftig hoor.’ Met als excuus dat ik thee ga zetten, loop ik met zwaar kloppend hart, rood gezicht en spontane hoofdpijn naar de keuken. Bijna hyperventilerend grijp ik een koekenpan in plaats van de waterkoker. Terwijl ze een voor mij niet hoorbare monoloog voert, concentreer ik me op het met krullen bedekte achterhoofd. Het is nu of nooit. Maar mijn poging de allerhardste klap uit mijn leven uit te delen, resulteert in een krachteloos tikje. De blik van mijn geschokte ‘slachtoffer’ verraadt eerder minachtende spot dan angst. “Ben jij helemaal gek geworden? Wat doe je nou, stom wijf?!” En dan gebeurt het toch.
35
De in jaren opgebouwde razernij verstevigt mijn grip om het handvat. Nog een moment is er het besef dat er geen weg terug meer zal zijn. Een voor mij onbekend aantal klappen later is het stil. Rood blijkt haar redelijk onbeschadigde gezicht nog beter te complimenteren dan blond. Ik zak uitgeput op de bank en nadat de hartkloppingen normaliseren voel ik een warm bad van kalmte en bijna gelukzaligheid. Dit alles resulteert in een ongepland dutje, waar ik met een schok weer uit ontwaak. Wanhopig probeer ik me te herinneren wat ze bij die tv-series toch altijd zeggen over het tijdstip waarop rigor mortis intreedt. Maar ik heb zo’n trek in een cupcake dat ik bereid ben enig risico te lopen. Na een heleboel gedoe belandt ze dan toch in haar door de Mediamarkt geleverde tijdelijke graf. Tussen de Ola en de Iglo lijkt ook zij niet meer dan een ingevroren standaard product van de maatschappij. Uiteraard is niemand echt verbaasd over het plotselinge en vooral spontane besluit haar geluk in LA te gaan beproeven. De afwezigheid van sterke familiebanden had waarschijnlijk bijgedragen tot de vorming van het sociale wonder dat ze was. En hoewel ik er enorm tegenop zag om al haar vrienden te moeten blijven e-mailen - vanaf die ook nog in dat kleine tasje verstopte tablet - blijkt dit juist een van de meer bevredigende bezigheden. Even ben ik dan net zoals zij. En ondanks dat iedereen gebukt lijkt te gaan onder het enorme ‘gemis’ van die o zo alom gewaardeerde oorspronkelijke hoofdrolspeelster, kan ik toch schitteren tijdens mijn debuut. Ook zelf ben ik enigszins verbaasd dat ik er voorlopig mee weg lijk te komen. Maar het geeft me moed en vertrouwen in de toekomst. Angsten maken plaats voor kracht en inspiratie wanneer ik denk aan die ene ex van haar, die mij soms zo irritant lang onderzoekend kan blijven aankijken. En die cultuurcriticus van de krant met dat God-complex zou eigenlijk ook eens dichter bij aarde gebracht moeten worden… OVER DE AUTEUR Francina de Bruijn (Rotterdam, 1971) heeft Kunst- en Cultuurwetenschappen aan de Erasmus Universiteit gestudeerd. Hierna is zij onder andere werkzaam geweest als filiaalmanager bij een modewinkel, docent geschiedenis en in diverse administratieve functies. Op het ogenblik bevindt zij zich inbetween jobs en is zij naarstig op zoek naar een nieuwe uitdaging. Schrijven en dichten zijn voor De Bruijn altijd een passie geweest. Een passie die zij met tijdgebrek als excuus te veel en te vaak heeft verwaarloosd.
36
HET DEBUUT DOOR JANINE GEERLING ‘De ogen van de man keken haar ijsblauw aan vanachter de zwartleren kap. Ze voelde hoe haar keel werd dichtgeknepen door haar eigen wildbonkende hart. Hij zei niets, zoals gewoonlijk. De manier waarop hij haar beetpakte en dieper in het matras duwde, sprak voor zich.’ Aarzelend blijven haar vingers boven de letters zweven. Stilte, een gapende leegte op haar blad. Maar ze is er bijna, dit keer echt, en als vanzelf slaan haar vingers op de zware, grijze toetsen van de oude typemachine. Het onregelmatige getik vult meteen de kleine ruimte en de kieren in haar hoofd. ‘Ze voelde hoe haar angst worstelde met een onbegrijpelijk verlangen. Vastgeklonken aan het gietijzeren bed, rukte ze vergeefs aan de boeien die in haar polsen sneden, terwijl ze kreunde, haar hoofd schudde, ‘nee’ murmelde achter de tape voor haar mond, en tegelijkertijd haar benen hunkerend opende, voelde hoe ze nat werd, ondanks de grofheid van de man in het zwart en de pijn die zou komen.’ Opnieuw stopt ze. Ze heeft het warm. De dunne stof van haar nachthemd streelt zacht haar borsten. Haar hand gaat naar beneden, wurmt zich in haar broekje, waar de hitte zich verspreidt als een tintelend vuur. Ze kreunt. En net op dat moment hoort ze de sleutel in het slot draaien. Als gebeten vliegt ze overeind. De ketting om haar enkel ratelt over de betonnen vloer. Bewegingloos blijft ze naast haar stoel staan, terwijl de bekende zware passen de trap af dreunen. Het hout kraakt nog venijniger dan anders, lijkt het. Op een dag zakt hij er met zijn hele handel doorheen, hopla, beentjes in de lucht, tussen de ratten en het stof. De gedachte brengt een glimlach op haar gezicht, die meteen verdwijnt. In de schaduw fluistert krakend leer. Heel even. En dan staat hij plots in het licht van haar enige lamp - een roestige bureaulamp, die het één keer had begeven. Ze had toen niets kunnen zien in de raamloze kamer, niets kunnen schrijven. Geroepen had ze, geschreeuwd tot ze geen stem meer had. Het leek een eindeloze nacht voor hij eindelijk kwam. Ze had gehuild van blijdschap. Hij staat vlak voor haar. Spieren golven onder het glanzende zwart. Zijn borstkas gaat kalm op en neer, en onwillekeurig ademt ze mee op hetzelfde ritme. Ze kijkt niet omhoog. Niet naar zijn ogen, waar je tegenop knalt, als tegen een muur. Hij steekt zijn hand uit, met de palm naar boven. O, shit, natuurlijk. Haastig trekt ze het half bedrukte blad uit de typemachine, grist enkele andere bladeren van het bureau en overhandigt hem het dunne stapeltje. Er zitten vieze vegen op
37
het papier. Ze kijkt naar haar handen. Smoezelig, zwart onder haar nagels. Ze probeert ze te verbergen in de plooien van haar hemd. Maar het is een hemd waarin je weinig kunt verbergen. Ze hoort hem weggaan, onzichtbaar krakend op de trap. Ze telt de treden. Altijd tien. Dan de deur, de sleutel, een ongenadige klik, en de verwijdering van passen. Nog steeds staat ze naast haar stoel. De stilte die de ruimte inneemt lijkt de zuurstof in zich op te zuigen. Ze haalt diep adem. Muffe schimmellucht. Dat kan nooit goed voor je zijn. Schimmel in je longen. Inmiddels moet ze er wel helemaal vol mee zitten. Mos, in plaats van bronchiën. En dan groeit het door haar luchtpijp omhoog, haar mond en neus uit. The End. Ze gaat zitten, en draait een leeg vel in de typemachine. Linker wijsvinger op de ‘F’, rechter op de ‘J’. ‘Ze wist niet meer hoe lang ze hier al zat. Eerst had ze de dagen geteld, toen de weken, maar daarna raakte ze de kluts kwijt. Ze had natuurlijk kunnen turven. Maar dat vond ze zo’n cliché. En dus werd alles dag, en alles nacht. Ze wist nog dat het zonnig was geweest toen ze die 21e juli op de Keizersgracht in een bestelbusje werd getrokken, en dat het laatste wat ze van de buitenwereld had gezien, een duif was met één oog die haar vanaf de stoep had aangestaard, en dat ze toen dacht hoe zielig dat was, een duif met één oog, want met één oog zag je geen diepte.’ Het einde. Alleen het einde nog. Het onontkoombare. Haar heldin moet sterven. Zij zal een magistrale roman schrijven, een zinderend debuut, en zal daarvoor een prijs betalen. De hoogste die er is. Dat moet. Het tikken van de typemachine klinkt onverbiddelijk. Ze ramt op de toetsen. Verbeten, woedend knalt ze het doodsvonnis op papier. Het is in een paar minuten gebeurd. Even staart ze doodstil naar de zwijgende machine. Dan trekt ze er een gehavend krantenknipsel onder vandaan. WRITERS BLOCK? Wij helpen U! Onze exclusieve methode brengt u geheid weer aan het schrijven. Mail ons NU voor meer informatie: info@ stopwritersblocknow.com Op de achterkant staat in een keurig schools handschrift: Beste Irene, we denken dat deze situatie jou het meest zal inspireren. Eénmaal daags zullen je schrijfresultaten worden ingenomen. Zo kunnen wij je vorderingen bijhouden, en weten wij of je nieuwe impulsen nodig hebt. Zodra je klaar bent, lever je dit briefje in met de laatste woorden van je boek. Succes! Ze draait de pagina uit de schrijfmachine en legt deze op het bureau, netjes
38
in de hoek. Het krantenknipsel legt ze er voorzichtig, plechtig bijna, bovenop. Je kunt nog net de letters EINDE zien. Een tijdlang zit ze stil. Dan begint het licht van de bureaulamp ineens te knipperen. Haar adem stokt, maar de lamp blijft branden. Ze ademt door. Ze zou wel een liedje willen neuriën, maar weet niet wat, of hoe. Al die tijd was haar stem een machine, en haar stemband een lint van donkerblauw inkt. Opnieuw hapert de lamp. Er gaat een rilling over haar ruggengraat. Zonder het geluid van haar eigen tikken is de stilte een vreemdeling die haar van achteren besluipt. Dan valt het licht volledig uit. Wat gek, denkt ze nog. Wat gek hoe stilte klinken kan als diepzwart, glanzend leer. OVER DE AUTEUR Janine Geerling (33) is freelance actrice. Zij woont met haar man en twee zoontjes in Amstelveen, en verwacht in het najaar van 2013 haar derde kind - een meisje, dit keer. Schrijven is een recentelijk hervonden passie, waar ze graag haar beroep van zou willen maken. Want: ‘Acteren is leuk, maar als je weet dat je eigenlijk schrijver bent, dan moet je schrijver worden. Punt.
39
LA VOIX HUMAINE DOOR FLORENCE AALBERS Ik ga niet. Ik kan het niet. Migraine. Been gebroken. Buikgriep. Huis afgebrand. Kat dood. Brug open. Trein vertraging. Huissleutels kwijt. Nee, niets van dit alles, ik kan er niet meer onderuit. Nog een uur. Ik heb de jurk en schoenen al aan. Er zit een oneffenheidje in de spiegel, als ik langzaam heen en weer beweeg is het alsof ik twee hoofden heb. Links staan de zwart-rode rozen van S. Vandaag presenteert hij zijn boek in New York. ‘In gedachte ben ik bij je.’ Adem in, adem uit. Duw mijn middenrif naar beneden, de trampoline waarop straks de tekst zal dansen. Speeksel loopt in mijn mond. Ik had die boterham niet moeten eten. Houd binnen, houd binnen. Rennen, bril omhoog, handen op de rand, mijn maag draait zich om. Mijn god, ik ben echt ziek. Ik doe het niet. Water smaakt zoet. De make up moet overnieuw. Zacht spreid ik de cleansing milk over mijn gezicht, neem het af met een warm washandje. Voorzichtig, om er straks niet als een tomaat uit te zien. Breng de foundation aan met een sponsje; deppen niet wrijven. Grijns naar mezelf voor de blush op de jukbeenderen. Adem in, adem uit. Even liggen. Even bellen? Het is half twee in New York, het kan. Waarom belt hij niet? Bel, toe bel. Klop op de half open deur. Antoine. Hij legt zijn hand op mijn schouder, de warmte dringt door de stof, ik glimlach naar hem in de spiegel. ‘Merde,’ zegt hij voor hij wegloopt. Zelfs in mijn hoofd bedank ik hem niet. Dat brengt ongeluk. Nog een half uur. Mijn haar zit goed. Met vaste hand de lippen omtrekken. Inkleuren. Mascara bijwerken, met een wattenstaafje de vlekken om mijn ogen weghalen. Ik ga staan, kijk in de hoge spiegel. Ja, daar staat ze. Het publiek komt binnen. De stoelen, die net nog gesloten wachtten, worden opengeklapt. Geritsel van papier, geroezemoes, af en toe een herkenningskreet. Sluit mijn ogen, over anderhalf uur is het voorbij. A,e,i,o,u. Pa,pe,pi,po,pu. La,le,li,lo,lu. Za, ze,zi,zo,zu. Mijn handen worden vochtig, veeg ze af aan een zakdoek. Adem in, adem uit. Zet Beertje tegen de vaas met de snuit naar de deur. Als ik straks terugkom, is hij het eerste dat ik zie. Nog een kwartier. Mijn maag verkrampt, het lukt me de kramp weg te ademen. Ik moet naar boven. Deur open, links af de gang in, rechts af de trap op. Zestien treden: ‘ nee, het gaat niet goed’, ‘ja, het gaat wel goed’, ‘nee, het gaat niet goed’, ‘ja, het gaat wel goed’. Tot de laatste trede: ‘ja, het gaat wel goed’. Ik vergeet dat ik, toen ik voor het eerst die trap op liep, begon met ‘ja, het gaat wel goed’. Het toneel is donker. Stofjes dansen in de lichtstraal tussen de gordijnen. Ik trek
41
de kastanjebruine sprei op het bed glad. Schud de blauwe kussens op. Zet de zwarte bakelieten telefoon precies in het midden van het nachtkastje. Kijk naar de melancholieke tulpen. De gele tas en de hondenriem hangen aan de knop van de kastdeur. Alles staat op z’n plek. Ik loop om het bed naar de rechterkant van het podium, ga met mijn rug naar de zaal staan. Voel de grond onder mijn voeten, volg mijn lichaam naar boven. Recht mijn rug. Sluit mijn ogen. Adem in, adem uit. De zaal ruist, kabbelt. Ik kan nog weg, ik kan nu in elkaar zakken. De zaallichten worden gedimd. Het publiek verstomt. Het doek zwiert open. Ik recht nogmaals mijn rug. Het toneel wordt langzaam verlicht. Alles zwijgt één bolle seconde. Dan klinkt er een ouderwetse telefoon. Eén, twee, drie in godsnaam! Ik ren naar het nachtkastje. ‘Hallo’. Het is begonnen. Het loopt, het gaat. Ik krijg kippenvel. Ze gaan mee, ze komen binnen. Een hele zaal in het holletje van mijn hand. Heel even denk ik dat ik het publiek gerust moet stellen: het is niet waar, hoor, het is maar een spel. Maar ik ga door, neem ze mee, ik voel ze, allemaal, de hele zaal. Zorgvuldig ga ik verder, rijg de minuten aan elkaar, laat de tekst klinken, bewoon de stiltes. Aandachtig, zonder een seconde de lijn te laten vieren. Tot het einde aan toe. Opnieuw sta ik met mijn rug naar de zaal. Het licht gaat uit. Weer is het doodstil. Ik heb me vergist, ze vonden het niets. Dan begint de zaal te klappen, het geluid zwelt aan, er wordt ‘bravo’, geroepen, gejuicht. Ik draai me om. Het licht op het podium gaat aan. Ik buig. Buig nog een keer. Mijn neus prikt, mijn ogen lopen vol. Gebaar naar de techniek achter in de zaal. Klap voor ze. Ga af. Val Antoine om de hals. Schop mijn schoenen uit. Kom terug. Buig. Geef luchtkussen. Klap voor het publiek. Ga weer af. Kus Antoine. Neem hem mee naar het podium. Samen buigen wij. Het publiek gaat staan. Iemand op de eerste rang geeft me bloemen. Camera’s flitsen. Storm. We hebben een maand aan een zeepbel gewerkt. Vanavond is hij voor het eerst, en met succes! de lucht in geblazen. En morgen mogen we weer. OVER DE AUTEUR Florence Aalbers houdt sinds 1968 een logboek bij en volgde lessen aan de Schrijversvakschool te Amsterdam. Zij woonde en werkte van 1973 tot 1990 in Parijs waar zij o.a. au pair, actrice, lerares Engels en vertaalster was. Sinds haar terugkomst naar Nederland werkt Aalbers in de museale sector. La voix humaine is de tweede tekst die ze naar buiten brengt, na haar inzending voor de Haasseschrijfwedstrijd van de Volkskrant en Uitgeverij Querido (2012), waarmee ze de 1e prijs won.
42
INTERBELLUM 00.16.33 DOOR JEROEN BOOTSMAN Ik zou niet oud genoeg worden om de betekenis van het begrip ademnood te ervaren. Was dat wel het geval geweest, dan had ik datgene wat mij op weg naar de uitgang overkwam tenminste nog kunnen benoemen. Resonerende trillingen en galmende klanken vormen de enige, de situatie enigszins ontsierende stijlbreuk van de mij alom omringende duisternis, waarin ik maanden van relatieve rust doorbreng, sudderend en dobberend op een kalm klotsende, waterbedachtige constructie. Ondefinieerbare geluiden, variërend van frequentie, wisselend van toonhoogte, geven hun herkomst niet prijs. Het plafond komt zo af en toe naar beneden, echter nooit langer dan een paar seconden. Ik doe het er mee. Ik weet niet beter. Maar mooier en beter dan dit zal het niet worden, zo beseft mijn ontluikend bewustzijn, dat zich evenzeer realiseert dat de eeuwigheid niet voor deze status quo is weggelegd. De interne ravitaillering laat me niet in de steek. Ik hoef slechts te ontvangen. Alle gelegenheid om me fysiek te ontwikkelen en de grondslag voor karakterontwikkeling te leggen. De zondvloed komt niet onverwacht, maar overvalt me wel. Trillend en schokkend word ik door een nauwe, donkere tunnel in rap tempo voorwaarts gedreven. Het gaat vanzelf. Ik hoef nergens over na te denken. Van zoiets als initiatief tonen en het lot in eigen handen nemen heb ik dan ook nog geen weet. Geen enkele indicatie voor een gewelddadige voortstuwing, die met zoveel kracht gepaard gaat dat ik klem kom te zitten en de eerste contouren van toekomstperspectief prompt zie verdampen. Het natuurgeweld is zo intens dat mijn prille zelfbewustzijn enorm wordt aangewakkerd. Plotseling zit ik hopeloos vast en neemt de benauwdheid zo alarmerend toe dat mij niets anders rest dan het initiatief uit handen te geven en me over te geven aan het onvermijdelijke, wat dat dan ook moge zijn. Maar dat het van korte adem is en alle beloften meedogenloos in de kiem smoort, zoveel is wel duidelijk. Ik voel me langzaam wegglijden in een onmetelijke diepte. Ik kan er mee leven. De paniek ebt weg, om plaats te maken voor hernieuwde kalmte en de rust, waarin ik me eerder zo geborgen wist. Ik voel dat ik mijn bestemming heb bereikt. Om vervolgens meedogenloos terug te keren in het hier en nu, als ik met een allerlaatste gladde stoot, meegesleurd door een bloederige, glibberige brei beland in een grotere dimensie. Fel licht doet mij de ogen dichtknijpen. Ik heb het ‘ervooreens’ achter me gelaten, maar ik besef dat ik het hier en nu niet lang zal mogen ervaren en in één moeite door zal overgaan naar het hiernamaals, helaas niet in het comfortabele gezelschap van de louterende witwaspraktijken van een geestelijke. Met mijn in de kiem gesmoorde referentiekader kan ik nauwelijks beoordelen, laat staan voelen, of me dat moet spijten. Als een debuterende een-
43
dagsvlieg maak ik mijn eerste sprong in het duister, zonder tussenlanding in het hier en nu. Het interval tussen tabula rasa en wederkering tot stof duurt in mijn geval niet veel langer dan een kwartiertje. Een miniatuur interbellum, dat in het teken staat van destructie van dat wat ontstaat en zich nog zou moeten ontwikkelen. Vijftien minuten getekend door een strijd van een felheid, die sommigen nog niet in pakweg tachtig jaar zullen ervaren. Zalig zijn de onwetenden… In een vloek en een zucht Ben ik gekomen Om te zeggen Dat ik ga Als sneeuw voor de zon Het tijdelijke gewist Ten faveure van de eeuwigheid Niet geknakt Noch gebroken Leg ik mij te rusten Onder het wakend oog Van dat Wat er écht toe doet Niet teleurstelt En nooit in de steek laat Was mij wel een tijd van leven gegund, dan had ik me wellicht ooit afgevraagd hoelang het DNA van gestorven organismen overleeft. Want alles dat het lichaam uitscheidt en loslaat - haren, huidschilfers, poep en pies – komt terecht in de atmosfeer en weet zich als geen ander te onttrekken aan de invloed van menselijk handelen. De mens op zich is als individu van een te verwaarlozen kracht. Het lichaam is een instituut, dat vanaf het allereerste ontstaan gedoemd is tot ontbinding, niet in de laatste plaats geholpen door een onbewuste drang tot zelfvernietiging. Het zijn de op het eerste gezicht nietige elementen, moleculen en bacteriën, weliswaar onderling inwisselbaar, die weten te overleven. Maar wie er niet in slaagt gedurende het aardse bestaan een stempel te drukken, een blauwdruk achter te laten, wordt op een gegeven moment niet meer geëerd, laat staan herinnerd. Dat is mijn lot. Ik kan niet anders dan me erbij neerleggen. Ik berust erin. Geen succes, geluk, aanzien of prestige. Ziekte, frustratie, verdriet en lijden evenmin. Maar overgevend aan de grillen van het onvermijdelijke, onontkoombare ongewisse. Leergierigheid is overbodig. Memento momentum memoriam. Na een angstige dag Overlopend van pijn, angst, twijfel, stress, wanhoop en verdriet Nam een instant hemel
44
Onverbiddelijk bezit van een tijdelijke hel Een halflos vingernageltje Gesabbel aan je rechtermouwtje Je eerste niesje Je gesloten ogen Je opengesperde lipjes Mamma’s jarenlang gekoesterde wens eindelijk vervuld Pappa’s knagende twijfel eindelijk overwonnen Werden we na ruim 41 weken ongeduldige nieuwsgierigheid Overvallen door overweldigende gevoelens Van vertedering en geluk Wees welkom in het leven van twee individuen Die zich na lang zoeken Door jou - als was je een eersteklas soldeerbout Aaneen geklonken voorgoed een eenheid wetend Zich als losgeslagen zatlappen Lavend aan jouw aanwezigheid Na 15 jaar De o zo gewenste uitkomst Van een optelsom Waarvan de uitkomst 280 dagen op zich liet wachten Dorian, we zullen je koesteren Tot in de onvoorstelbare eeuwigheid Die immer blijft voortduren Geen boodschap hebbend Aan een zon Die dooft als een nachtkaars
Geachte heer/mevrouw, Van harte gelukgewenst met de geboorte van uw zoon/dochter! Tot op heden heeft u nog geen bestelling geplaatst van het in ons systeem door u aangemaakte geboortekaartje ‘DORIAN’. Mocht u binnen een week tot een
45
bestelling overgaan, dan kunnen wij u een korting van 25% bieden. Vriendelijke groet, www.geboortekaartjes.nl OVER DE AUTEUR Jeroen Bootsman (Rotterdam, 1968) schrijft – met wisselend succes – korte verhalen en gedichten. Als journalist en eindredacteur voor diverse huis-aanhuisbladen is hij ook beroepsmatig met teksten bezig. De uitgave van zijn eerste gedichtenbundel staat op stapel en hij werkt aan zijn eerste roman, een psychologische thriller. In 2003 won Bootsman met 31-01/01-02 een derde prijs in de regionale gedichtenwedstrijd Soms hoor ik onverwacht.
46
FACSIMILE DOOR FONS WIJERS Na zijn lunch in ‘t Bevertje liep de bibliothecaris fluitend via de Spuiboulevard richting Boogjes. Zijn donkerrode koffertje had meer gewicht dan anders. Pijper was benieuwd hoe zijn voormalig collega zou reageren. Na wat kleinere straatjes stond hij bij de voordeur met op de gevel een aluminium plaat die nog geen half jaar geleden feestelijk was onthuld: Uitgeverij Vroom. Aan de andere kant van de deur was een plexiglazen ovaal bevestigd van Beautysalon Eveline. Een jonge meid – golvend haar, roze legging – deed open, wees hem de trap naar de eerste verdieping en riep in haar mobieltje: ‘Mijnheer Vroom, u heeft bezoek, mijnheer Pijper zei hij dat hij heette en ik heb hem naar boven gestuurd.’ ‘Ja, zo leeg het was, zo vol is het nu,’ zei Vroom toen Pijper de redactieruimte betrad. Pijper keek naar de stapels papier in kasten, op tafels en op het bureau waarachter Vroom plaats nam na hem een stoel te hebben aangeboden. ‘Voor een paar centen doet Eveline de receptie,’ zei hij bijna verontschuldigend. Pijper ging nog niet zitten. Hij opende zijn koffertje, haalde er een fors boek uit en legde het op een vrije ruimte voor de neus van Vroom. ‘Kijk hier eens; zoiets heb je niet eerder gezien, zelfs niet in je tijd op de Erasmus.’ Vroom nam het boek in zijn handen, wreef over de linnen kaft en gleed met zijn vingertoppen langs de rug, wierp voor de bindtechniek een blik op de kopse kant, vouwde het open en Pijper zag een lichte vibratie van de neusvleugels. ‘Perfect,’ concludeerde Vroom, ‘ik kan niet anders zeggen, het is een sensatie die een e-book nooit zal oproepen,’ en hij sloeg het boekwerk met een mooie plof dicht. Nieuwsgierig bekeek hij de omslag. ‘Hm, De Maanberg,’ mompelde hij en fronste zijn wenkbrauwen. ‘A.M. Voorschoten, die auteur zegt me niets.’ Pijper had geen haast. Vroom opende het boek opnieuw en las hardop de eerste zinnen: “Meer dan zes jaar hing de uitvergrote foto aan de muur, zwart-wit, een foto van een onbekende Chinese vrouw te midden van de karstbergen. Dat ik haar ooit opnieuw zou treffen lag niet voor de hand, laat staan dat ze mijn vrouw zou worden”. Hij zat meteen rechtop. ‘Gedver, alweer een ik-verhaal, ik word er doodziek van. Zie je die stapels manuscripten hier? Een kwart ervan begint met het woordje “ik” en bij veel andere staat het in de tweede regel. Het is om gek van te worden. Bij gebrek aan fantasie emmeren de would-be debutanten over hun eigen sores en hebben het lef er “roman” boven te zetten. Wist je hoe vaak de verhalen beginnen met een droom of met de weersgesteldheid? Dat interesseert me echt geen zier. In driekwart van die manuscripten voert kommer en kwel de boventoon en komen de meest enge ziekten voorbij. Pa gaat dood, moe gaat dood, nou én, op zekere leeftijd gaan we allemaal de pijp uit. Het is dat ik bij de start van mijn bedrijfje de auteurs van
47
Melchior kon overnemen, anders had ik geen droog brood kunnen eten. Tot nog toe heb ik welgeteld twee nieuwe schrijvers een contract aan kunnen bieden. Als ik daarmee de energierekening kan betalen mag ik in mijn handen knijpen.’ ‘Sla het boek nog eens open,’ zei Pijper. Vroom deed het, leunde achterover en keek naar de bladspiegel. ‘Rechts geen strakke kantlijn, dat zie je niet vaak. Het lettertype is een variant van de schreefloze Sakkal Majalla, komt ook niet veel voor. Ziet er wel uiterst verzorgd uit, moet ik zeggen.’ Toen pas zag hij het. Hij hield de pagina op twintig centimeter van zijn ogen. ‘Verdomd, dit is met de hand geschreven!’ ‘Klopt. Ik zal het je vertellen,’ zei Pijper, ‘het is geschreven door een restaurateur van de bibliotheek die ruim tien jaar geleden met vroegpensioen ging. Na alle boeken die door zijn handen waren gegaan vond hij dat hij ook een verhaal te vertellen had. Daar heeft hij vijf jaar over gedaan en daarna drie jaar om het over te schrijven, “in het net” zoals hij het noemde.’ ‘Monnikenwerk.’ ‘Je zegt het. Bij het kleinste foutje herschreef hij de hele pagina en bij pech moesten soms vier pagina’s opnieuw. Maar hij deed het met vaste hand, met een fijne pen Oost-Indische inkt op een dunne potloodlijn die hij later voorzichtig weg gumde.’ ‘Wat drijft zo iemand?’ ‘Hij wilde zijn verhaal vertellen en uitgeven, maar niet tussen dit soort stapels terecht komen,’ zei Pijper, om zich heen wijzend. ‘Het resultaat heeft hij ambachtelijk ingenaaid en afgewerkt. Ik heb hem een paar weken in zijn oude werkplaats zijn gang laten gaan. Voor dit ene boek heeft hij zich als uitgever ingeschreven. Kijk, het heeft ook een ISBN-nummer.’ ‘Het is dus al uitgegeven. Oplage?’ ‘Eén exemplaar, zoals je zult begrijpen.’ ‘Wat moet ik ermee?’ ‘Lees het eens en overweeg om de rechten te kopen. Het gaat de man niet om het geld. Als hij de kosten van de inkt kan dekken is hij al lang tevreden. Er is misschien één probleem. Hij heeft de tekst niet digitaal beschikbaar.’ ‘Overtypen is uitgesloten,’ zei Vroom resoluut, ‘en niet alleen om financiële redenen. Heb je de nagels van Eveline gezien?’ ‘Een facsimile-uitgave wellicht?’ suggereerde Pijper. ‘Met alle respect, je weet niet wat je vraagt.’ ‘Lees het nou eerst maar, je zult er geen spijt van hebben. En de ik-vorm, die past. In de derde persoon zou je het verhaal ongeloofwaardig vinden. Mocht je het uitgeven, dan mag je er best “roman” op zetten. Ik laat het boek hier een week liggen, ben er voorzichtig mee.’ ‘Goed, ik zal het er over hebben met mijn freelance redacteur. Eens kijken of die het debuutwaardig vindt.’
48
‘Het is geen debuut,’ corrigeerde Pijper. ‘Als jij het uitgeeft wordt het de tweede druk. De eerste druk is op de dag van verschijnen volledig uitverkocht. Dat is niet eerder vertoond. Gebruik dat maar in je prospectus als het zover komt.’ Vroom lachte voor het eerst. OVER DE AUTEUR Fons Wijers was altijd al schrijver, maar is pas tien jaar actief om het ambacht beter onder de knie te krijgen. Sinds 2009 worden zijn korte verhalen regelmatig bekroond bij schrijfwedstrijden bij De Webschrijver: Raadselige Roos (2x eerste, 2x tweede en een eervolle vermelding), Venlo-Adult (eerste en tweede prijs). Wijers schrijf columns en korte verhalen voor de website van de bibliotheek van Venlo en voor de site van de Venloop. Ook is hij bij tijde actief op 120w.nl. Later dit jaar worden drie van zijn korte verhalen opgenomen in een bundel met historische fictie in en rondom Venlo. Wijers heeft drie manuscripten in een la liggen, volgens hem niet goed genoeg om een uitgever mee lastig te vallen. Hij is bezig met een vierde en heeft ideeën voor een vijfde. Het duurt even, maar zijn debuut komt er aan.
49
KOTSEN MET KROONENBERG DOOR GREETJE HENDRIKS Zo onopvallend mogelijk bestudeerde ik de in open muiltjes gestoken voeten, haar hoge hakken gaven een enigszins vertekend beeld maar konden de werkelijkheid niet verhullen. Lulu Wang had géén lotusvoetjes. Ik dacht dat alle Chineesjes van het vrouwelijke geslacht het ritueel van voetbinding hadden ondergaan, maar blijkbaar waren ze Lulu vergeten. Dit vergrootte mijn gevoel van onzekerheid voor mijn eerste kennismaking met haar. Ik had de tweede prijs gewonnen in een schrijfwedstrijd en de bekende schrijfster was juryvoorzitter en zou de prijs uitreiken. Op nauwelijks twee decimeter afstand zou ik naast haar staan. Mijn maag leek wel een achtbaan met tientallen karretjes in actie. Waren Lulu’s ongebonden pootjes klein genoeg om te ontwijken, mocht ik uit pure zenuwen gaan spugen? Goed inschatten kon ik het niet maar ik zou er alles aan doen om haar teentjes niet te bevuilen. Ik wilde niet dezelfde fout maken als destijds bij Yvonne Kroonenberg, ik was geen ezel. Anderhalf jaar geleden nam ik deel aan een vijfdaagse schrijfworkshop van Yvonne in een boerderij in Noord-Frankrijk. De eerste dag van het evenement brak aan en ik was de Frans- Belgische grens al over voor mevrouw Kroonenberg de deur van haar woning in Nederland dichtdeed. Na een leerzame eerste dag ging ik vroeg slapen om de volgende ochtend om half zes te worden gewekt door een niet mis te verstane migraineaanval. Ik nam mijn medicijnen, maar de ellende verdween niet. In mijn nachtgewaad waggelde ik voetje voor voetje over de traptreden naar de badkamer op de begane grond. Bezet. Vaalgroen van misselijkheid en frustratie drapeerde ik mezelf tegen de deurpost. Op dat moment kwam Yvonne uit een naastgelegen slaapkamer en kreeg mij in haar gezichtsveld. ‘Wat is er met jou?’ ‘Ik ben zo beroerd’, murmelde ik achter mijn handdoek. ‘Kom mee jij’, zei ze en liep de boerderij uit. Met een beperkt gezichtsveld, mijn contactlenzen lagen nog boven, probeerde ik haar te volgen. In de enorme tuin, tussen de mist en de opkomende dauw, bewoog Yvonne als een roze gekleurde schim steeds verder van mij vandaan. Plotseling was ze terug en pakte me ferm bij de arm. Met de behendigheid van een aanvoerder die zijn commando-eenheid door de jungle loodst manoeuvreerde zij mij door de tuin richting een aanpalend weiland, speurde over de grond en vond een naar haar mening geschikt plekje. ´Hier´, zei ze, `spugen, nu!
51
´Ik gaf direct gehoor aan haar bevel, dat zou iedereen doen bij een dame van een dergelijk statuur en begon te kotsen. Op dat moment liet mijn gevoel voor richting me in de steek maar het kan ook zijn dat de plotseling opstekende wind de boel van richting deed veranderen. In ieder geval belandde de ene helft van de inhoud van mijn maag op de door haar aangewezen plek in het gras en het andere gedeelte over de punten van haar stoere bruine laarzen. Dat Yvonne me niet sloeg noch uitschold was bewonderingswaardig. Daarom nam ik het haar niet kwalijk dat haar voeten niet een béétje kleiner waren. Een centimeter of drie, hooguit vier en er was niets aan de hand geweest. Na mijn tweede spuugsessie banjerde ze op laarzen voorzien van mijn organische ballast naar de boerderij en kwam terug met een stoel en een glas water. Haar schoeisel was nat van het schrobben, getuige de enorme plekken. ‘Jij blijft hier zitten tot je opgeknapt bent, drink dit maar op’, zei ze zachtjes en kneep me bemoedigend in mijn arm. Terwijl zij de terugtocht aanvaardde zat ik nog lange tijd op de stoel, meestentijds met mijn neus richting het gras. De dagen daarna bracht ik de schrijfadviezen van Yvonne in de praktijk. Mijn tong hing uit pure concentratie uit mijn mond. Vier dagen lang schreef, schrapte en herschreef ik en braakte tot Yvonne ’s grote vreugde alleen nog maar woorden uit. Het bleek de moeite waard want een jaar later vond Lulu Wang mijn korte verhaal Aldi Orgasme een prijs waard. Drie maanden daarna was de voordracht aan het grote publiek. Snel wierp ik een laatste blik op de sierlijke voetjes van Lulu Wang, ze waren volgens mij klein genoeg om tijdens een eventuele spuugaanval te ontwijken. Terwijl ik klappertandend mijn tekst doornam begon mijn maag lichtjes te protesteren. Misschien was de tip van mijn plaatselijke Chinees om een half uur voor het optreden Foe Yong Hai te eten geen goede geweest. Ik had er al weinig fiducie in toen hij zei dat ik op die manier een kosmische band met mevrouw Wang zou creëren en daardoor rustig zou worden. Het stond me ook totaal niet aan dat ik de hele handel met accupunctuurnaalden diende te eten. Mijn lijf was vanaf de onderzijde van mijn boezem totaal van streek en de titel van mijn verhaal veroorzaakte tintelingen in mijn schaamstreek. Misschien dat nog enkele slokken van het Spaanse Vlieg drankje uit mijn koelbox zouden helpen. Ik had een dozijn gekregen van een bewonderaar van mijn Orgasmeverhaal en had het laatste uur drie flesjes leeggedronken in de hoop op verkoeling. Vooralsnog bemerkte ik weinig verfrissend effect. Met dribbelpasjes betrad de charmante Lulu Wang het podium en kondigde mijn komst aan. Als een enorme, verhitte, hitsige overrijpe tomaat die op ontploffen stond droeg ik mijn Orgasme voor. De plots opkomende levenssappen slikte en duwde ik manhaftig naar hun thuisbasis. Men hoorde tussen de zinnen door hoogstens een zacht geluid, ‘bwah, blurp.’ Eindelijk toeterde het applaus in mijn oren, mijn taak was uitstekend volbracht.
52
Plots sloeg mijn wezen op hol. Achter de coulissen pakte ik mijn telefoon en googlede het nummer van Özcan Akyol, hét nieuwe talent aan de schrijfsterrenhemel. Hij nam op. ‘Eus’, schalde ik door mijn mobiel, ‘ik ben klaar voor het grotere voetenwerk. Onder geen beding kits ik over jouw geborduurde Turkse puntsloffen maat vijfenveertig. Het bewijs is zojuist geleverd. Trouwens, mijn bijnaam is Euf, afgeleid van mijn doopnaam Euphemia. We kunnen samen voordragen uit eigen werk. Eus en Euf, een optreden mét anti-braak garantie. Hoe klinkt dat?’ Tuut, tuut… OVER DE AUTEUR Greetje Hendriks studeerde HBO Jeugdwelzijnswerk en was actief in het management van non-profit organisaties. In 1998 schreef zij haar eerste verhaal en dat resulteerde in een publicatie in de verhalenbundel Tussen Hemel en Aarde ( Literatuurprijs Hilvarenbeek). De jaren daarna heeft Hendriks zich gericht op het schilderen van abstracte kunst en heeft zij geen enkel verhaal geschreven. In 2011 heeft zij twee keer deelgenomen aan een vijfdaagse schrijfworkshop met Yvonne Kroonenberg in Frankrijk, om erachter te komen of het zin had om zich te verdiepen in het schrijversambacht. Hieropvolgend startte Hendriks de website www.leesenvertel.nl / www. greetjehendriks.nl om haar verhalen op te plaatsen. Momenteel richt zij zich volledig op het schrijven van haar eerste boek. Een boek waarin zij haar humoristische manier van schrijven probeert te combineren met tragische aspecten. Lulu Wang heeft haar daarvoor ondersteuning aangeboden.
53
Deze uitgave verschijnt ter gelegenheid van Schrijfwedstrijd het Debuut ter ere van de Dordtse Boekenmarkt 2013. Samenstelling de Bibliotheek A tot Z Eindredactie de Bibliotheek A tot Z Boekverzorging Johan van den Tol en de Bibliotheek A tot Z Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. de Bibliotheek A tot Z, Groenmarkt 153, 3311 BD Dordrecht, www.debibliotheekatotz.nl © 2013 de Bibliotheek A tot Z, Dordrecht Eerste druk 2013 ISBN 978-90-821262-0-4 NUR 303
M IJN
MET VERHALEN VAN: YOLANDE BELGHAZI-TIMMAN DAVID COLIN THIJS BEUMER MICHELLE VAN DER KIND LAURENS HOEVENAREN VINCENT ANDRIESSEN DAVID DUIJNMAYER ANNIKA VAN DER VELDEN FRANCINA DE BRUIJN JANINE GEERLING FLORENCE AALBERS JEROEN BOOTSMAN FONS WIJERS GREETJE HENDRIKS