12.VASTSTELLEN GEMEENTELIJK ONDERWIJS ACHTERSTANDENPLAN (bijl.nr. 249). De heer SPIGT: Mijnheer de voorzitter. Ik mag constateren dat de BSVOD - ik heb geleerd dat we vanwege de toegankelijkheid van de discussies in de raad geen afkortingen moeten gebruiken, maar voor wat de BSVOD betreft kom ik niet verder dan "Bestuurscommissie..." de werkzaamheden zeer voortvarend heeft opgepakt. Ik ben ook van mening dat de resultaten daarvan zeker een vervolg moeten krijgen en wij met het Gemeentelijk Onderwijsachterstandenplan - ook dat is een vrij moeilijke omschrijving, het gaat gewoon om hard werken in een aantal wijken voor de mensen die dat heel hard nodig hebben - in elk geval op de goede weg zijn. Mijns inziens zullen wij de vorm en de werkwijze die de BSVOD heeft gehanteerd dan ook zeker moeten vasthouden. Ik wil wat nader ingaan op een aantal onderdelen die in het achterstandenplan tot uitdrukking zouden moeten komen, ten eerste de doelstelling. Met de doelstelling, het bereiken van een situatie waarin elke leerling na het verlaten van het onderwijs over een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt beschikt, zijn wij het van harte eens. Het gaat mij echter om de vraag hoe wij dat zullen gaan meten. Voorgesteld wordt een aantal dingen te monitoren en in het voorstel wordt op bladzijde 5 ook een aantal mogelijke ijkpunten genoemd, een aantal zaken waarop onderzocht zou kunnen worden, maar een en ander is wat vrijblijvend geformuleerd. Naar ons oordeel kunnen de genoemde zaken geen onderwerp van de monitoring zijn, maar dienen zij onderdeel daarvan te zijn. Daarnaast vraag ik mij af hoe de vergelijking tussen de resultaten - dit heeft niet zozeer te maken met de eindkwalificatie voor de arbeidsmarkt - van de verschillende scholen zichtbaar zal worden gemaakt voor de ouders in deze stad. Ouders moeten kunnen kiezen naar welke school zij hun kinderen willen sturen en moeten op basis van de schoolresultaten ook opleidingen kunnen wegen. Daarbij gaat het niet alleen om CITO-resultaten, om het cijfer dat uiteindelijk na groep 8 gehaald wordt. Het gaat om de kwalificaties die het kind meekrijgt en om de vraag op welke wijze het kind zich met die kwalificatie een plek in de samenleving kan verwerven. Dat betekent dat zowel kwantitatief als kwalitatief gemonitord zal moeten worden hoe de resultaten van het onderwijs zijn, welke kwaliteit van onderwijs wordt aangeboden en op welke wijze wij, bijvoorbeeld vanuit dit onderwijsachterstandenplan een extra inzet ter verbetering van de resultaten zullen moeten plegen. Ik denk dat dit een heel belangrijk onderdeel is en wij in deze richting moeten. Met betrekking tot het onderwijs in allochtone levende talen wordt in het voorstel verwezen naar de overgangsperiode waarmee wij dit schooljaar nog te maken hebben en wordt tevens aangegeven, dat met ouders zal worden gesproken over de wijze waarop dit onderwijs na dit schooljaar zal moeten worden geregeld. Wij zijn benieuwd of het overleg met de ouders inmiddels heeft plaatsgevonden, tot welke resultaten het overleg heeft geleid, hoe ten aanzien van het onderwijs in allochtone levende talen met belangenorganisaties wordt
omgegaan en wanneer wij een voorstel voor een definitieve regeling hiervan tegemoet kunnen zien. Het is mijns inziens belangrijk dat dit vroeg in het komend jaar aan de orde komt, gelet op het feit dat mensen aan een andere situatie zullen moeten wennen dan waaraan zij nu gewend zijn. Ik vind dat wij hiermee voorzichtig moeten omgaan. Voor het overige zijn wij heel enthousiast over de inzet van dit plan en de ambities die er uit spreken. Wij rekenen erop dat het plan ook goed zal worden uitgevoerd. De heer BLEIJERVELD: Mijnheer de voorzitter. Het voorstel Gemeentelijk Onderwijsachterstandenplan 1998-2002 geeft een goed overzicht van een heel uitgebreid pakket. Het is alleen jammer dat de organisatiestructuur nog niet duidelijk is. Daarmee zijn in het voorstel een paar vaagheden ingebouwd en wij hopen dan ook dat het lokaal onderwijsforum begin 1999 met een voorstel zal komen voor de wijze, waarop de oude Bestuurscommissie Sociale Vernieuwing Onderwijs Dordrecht zal worden omgezet in een nieuwe organisatie voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid. In het plan wordt gekozen voor een integrale benadering - dat is heel goed - en ook voor een heel hoge doelstelling. Wij hopen dat die hoge doelstelling zal worden gehaald. De fractie van de VVD wenst de uitvoerders heel veel succes en weinig uitvallers. De heer VAN DE BURGT: Mijnheer de voorzitter. Het eerste uitgangspunt bij het GOA, het Gemeentelijk Onderwijsachterstandenplan, is het voortbouwen op de verworvenheden van de bestuurscommissie sociale vernieuwing onderwijs in Dordrecht. De heer Spigt heeft hiervoor al over de inhoud gesproken. Ik denk dat de inhoudelijke verworvenheden zeker doorgetrokken zullen worden, maar de organisatorische vorm zal wijzigingen ondergaan. Dat heeft te maken met de decentralisatie en de gemeentelijke regierol, waarvoor dit plan als een beleidskader dient. Het is mijns inziens wel van belang nog eens even bij de regierol van de gemeente stil te staan. Alle decentralisaties die in de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden hebben de gemeentelijke regierol nadrukkelijk bepaald, maar dit is slechts één kant van de regierol. De andere kant is - dat komt ook in het GOA tot uiting - een integrale aanpak op die punten waarop andere sectoren een integrale aanpak behoeven om zaken voor het onderwijs te regelen. De regierol en de integrale aanpak worden in het GOA gecombineerd, maar het gaat hierbij om zaken die zich in verschillende fasen van ontwikkeling bevinden en ten aanzien waarvan men wellicht ook tot verschillende uitkomsten zal komen. Hierover nadenkend wil ik erop wijzen dat de interne organisatie - dan heb ik het over het gemeentelijk apparaat en de externe organisatie, de samenwerking met de partners met wie wij een en ander willen realiseren, ook zaken zijn die goed in het oog zullen moeten worden gehouden. Met andere woorden: over GOA, OALT, SPD, huisvesting, SIS (School In de Samenleving),
jeugdbeleid en de diverse regierollen is helderheid noodzakelijk. Die helderheid is er tot nu toe niet, wel voor wat betreft de verantwoordelijkheden die in het GOA worden genoemd, maar niet op het niveau van organisatie en uitvoering. De noodzaak van helderheid is de afgelopen maanden duidelijk naar voren gekomen, het ontbreken van helderheid heeft nadelige doorwerkingen en daarop zullen wij heel alert moeten zijn. Dat pas in januari helderheid zal kunnen worden gegeven, is eigenlijk slecht. We zien dat de regierol op meerdere terreinen discussie behoeft en wij zijn dan ook van mening, dat in de discussie over de regierol en de integrale aanpak, waarbij de regierol van de gemeente ook een makelaarsrol, een terughoudende rol zou kunnen zijn, in de komende maanden de nodige tijd zal moeten worden geïnvesteerd. Mijn vraag aan de wethouder is of zij dit met mij eens is en hoeveel maanden wij nodig zullen hebben om dit te regelen en niet meer gaten te laten ontstaan. Over OALT heb ik in de commissie uitvoerig gesproken. Ik denk dat de wijze waarop in het afgelopen jaar aan het onderwijs in allochtone levende talen in Dordrecht vorm is gegeven niet goed is geweest. Op 24 maart is terzake door het college een besluit genomen, gevolgd door een mededeling aan de ouders via de scholen, zonder dat met de migrantenorganisaties en de ouders serieus overleg had plaatsgevonden. Ik ben van mening dat de uitkomst van zo'n overleg in de commissie of de raad ter discussie had moeten komen en nadrukkelijk over de gevolgen had moeten worden gesproken. Ik zal nu niet in detail treden, het in te stellen behoefte-onderzoek zal moeten uitwijzen of de gang van zaken in dit overgangsjaar wel goed is geweest. Ik weet overigens niet hoe aan het behoefte-onderzoek vorm zal worden gegeven, misschien kan de wethouder daarop nog een toelichting geven. Ik denk dat wij recht hebben op inzicht in de wijze waarop aan dit onderzoek vorm gegeven zal worden en de uitkomsten ervan tijdig in de commissie zullen moeten worden besproken omdat niet alleen sprake zal zijn van consequenties voor het komend schooljaar, maar voor augustus 2000 ook voor de hierbij betrokken personeelsleden. In het Onderwijsachterstandenplan wordt ook melding gemaakt van een ZMOK-voorziening (Zeer Moeilijk Opvoedbare Kinderen). Daarmee wordt tegemoet gekomen aan een wens die wij al jaren hebben en die naar ik aanneem door iedereen wordt onderschreven. De vraag is alleen op welke termijn zo'n voorziening tot stand zal kunnen komen. De VSO/VO-trajecten lopen binnen "Weer samen naar school" en de leerwegenstructuren die per 1 augustus a.s. in het voortgezet onderwijs zullen ontstaan vereisen dat wij over de termijn helder zijn. Wanneer deze voorziening zal zijn gerealiseerd heb ik in het voorliggende stuk niet kunnen ontdekken, wellicht omdat in het kadertje een verkeerde datum staat. Kan de wethouder ook hierover enige duidelijkheid verschaffen? Ik herhaal de al eerder gemaakte opmerking over huisvesting. Het integraal onderwijshuisvestingsplan en -accommodatieplan komt er aan en het is mijns inziens van belang, dat alle voorzieningen die in het GOA worden geregeld van huisvestingsvergoedingen worden voorzien.
Dat zal een heel lastige operatie zijn omdat de gedecentraliseerde huisvestingsmiddelen niet voldoende zullen zijn om de vijf gestelde hoofdprioriteiten te realiseren. Bij een regierol en een beleidskader, helemaal doorgetrokken tot een evaluatie, hoort in mijn beleving ook een verantwoordingskader, dat in dit GOA niet voldoende is geregeld. Ten eerste is een aantal in de scholen aanwezige GOA-schoolgebonden middelen niet in dit kader meegenomen. Scholen ontvangen op grond van de gewichtenregeling, het wegen van leerlingen, gelden voor formatieplaatsen en er zal een relatie moeten liggen tussen dit plan en de inzet van die middelen. Ten tweede zijn wij gewend aan integrale rapportage vanuit de BSVOD. Ook dat ben ik in het voorliggende stuk niet tegengekomen. Rapportage kan plaatsvinden op grond van evaluaties, ik vind het in elk geval van groot belang dat wij, waar dit toch een co-productie met het veld is, in de commissie gerapporteerd zullen krijgen hoe dit beleid zal uitwerken. Mevrouw DE SMOKER-VAN ANDEL: Mijnheer de voorzitter. De beleidsterreinen onderwijsachterstanden en onderwijs in allochtone levende talen worden gedecentraliseerd. De gemeente heeft nu de regieverantwoordelijkheid. Voor ons ligt een zeer ambitieus plan, waarin doelen en middelen goed zijn vastgelegd. Aan evaluatie is gedacht, maar toch mis ik nog twee elementen. Allereerst - de vraag is ook door vorige sprekers al gesteld -: hoe neemt de gemeente haar regieverantwoordelijkheid op? De raad beslist nu en straks bij tussentijdse wijzigingen, maar wie stuurt aan? Hierover geeft het stuk geen duidelijkheid en onze vraag aan de wethouder is dan ook wanneer wij het organisatiemodel kunnen verwachten, waarin de aansturing duidelijk zichtbaar is. Ten tweede wordt gesproken over een gewenste goede samenwerking tussen gemeente en schoolbesturen. Over dit plan heeft overleg met de schoolbesturen plaatsgevonden, maar voor het slagen van dit plan zijn meerdere partners nodig. Ik denk hierbij aan het peuterwerk, "Opmaat", culturele educatie en de muziekschool. Helaas is de relatie met deze andere partners mijns inziens in dit plan onderbelicht gebleven. Ik heb ook nergens kunnen terugvinden of het GOA-overleg dat met de schoolbesturen heeft plaatsgevonden ook met deze partners plaatsgevonden heeft. Tot slot een specifieke inhoudelijke vraag over een punt, waar wij tijdens de commissievergadering compleet overheen hebben gelezen. In het GOA staat dat wij de toeleiding van achterstandskinderen naar het peuterwerk willen verhogen door uitbreiding van het project "STAP IN" en gratis kennis maken. Nu heeft de raad onlangs de notitie Peuterwerk vastgesteld en in mijn beleving is bij de discussie daarover de gratis kennismaking in de vorm van een strippenkaart geschrapt. Ik hoor het graag van de wethouder als dat niet het geval is.
De heer KAMSTEEG: Mijnheer de voorzitter. Van onze kant een korte reactie. In het verleden is er altijd veel waardering geweest voor het werk van de BSVOD, dat nu in handen is van het lokaal onderwijsforum. De gemeente die de regie heeft staat, zo lezen wij in het stuk, voor een integrale aanpak en overlegt met de scholen over de inzet van middelen, maar de gemeente heeft daarin een beperkte rol. Wij stellen het plan officieel vast, wat mijns inziens ook goed is. De rol van de gemeente in dezen stelt ook eisen aan het overleg met het veld - de heer Van de Burgt heeft daarover al iets gezegd - en aan de betrokkenheid van de schoolbesturen. De manier waarop de gemeente met de schoolbesturen overleg heeft gepleegd heeft in dit geval geresulteerd in een plan dat er naar mijn mening mag zijn, al staan in het plan wel wat vage doelstellingen. De niveaus van behaalde kwalificaties van achterstandsleerlingen komen meer overeen met de niveaus die niet-doelgroepleerlingen behalen en wat dat betreft zijn wij er dan ook blij mee, dat gewerkt zal worden met een onderwijsmonitor, waarbij de stand van zaken op dit moment zal worden gemeten en vervolgens elk jaar zal worden bijgehouden. Ik denk ook dat dit een monitor in ontwikkeling zal zijn omdat het meten van onderwijskwaliteiten best lastig is. In- en uitstroomgetallen en ook doorstroomgetallen zullen kunnen worden gemeten, maar ik hoop dat wij er Dordt in zullen slagen de meetbare resultaten van dit plan goed in beeld te krijgen. Ik wens alle betrokkenen daarbij veel sterkte en spreek tenslotte van onze kant waardering voor dit plan uit. Mevrouw BOSDRIESZ: Mijnheer de voorzitter. Dit eerste Gemeentelijk Onderwijsachterstandenplan, althans het eerste vanuit de nieuwe rol van de gemeente in dit kader, is inderdaad zoals door meerdere sprekers is aangegeven een voortzetting in de geest van de samenwerking die in de afgelopen jaren vanuit de Bestuurscommissie Sociale Vernieuwing Onderwijs Dordrecht tot stand is gebracht. Een samenwerking die wij willen voortzetten en zoveel mogelijk willen uitdragen in ons onderwijsachterstandenbeleid. Op dit gebied is sprake geweest van een samenwerking die naar de mening van zowel de gemeente als de schoolbesturen een goede inzet voor het aanpakken van de achterstanden in het onderwijs was en het spreekt dan ook vanzelf, dat wij deze aanpak willen voortzetten en verder willen uitbouwen in de nieuwe situatie. De wijziging van de structuur heeft te maken met de veranderde wetgeving. De BSVOD is opgeheven, waarvoor het LOF, het Lokaal Onderwijsforum, is teruggekomen en het is de bedoeling dat de gemeente in het LOF met de schoolbesturen tot overeenstemming komt. Met dit eerste GOA-plan is dat gelukt. Er is nog slechts één onderdeel dat verder zal moeten worden uitgewerkt, namelijk het door verschillende sprekers genoemde onderdeel organisatie. Sommige sprekers hebben aangegeven dat het jammer is, dat de uitwerking van dit onderdeel nog niet op tafel ligt. Dat klopt, maar wij vinden het belangrijk dat ook dit onderdeel meteen goed wordt geregeld omdat
wij te maken hebben met andere verhoudingen en een toch vrij lastige discussie. Daarom hebben wij voorgesteld dit te laten regelen door een werkgroep die bestaat uit vertegenwoordigers van de grootste besturen en van de gemeente. In totaal bestaat de werkgroep uit vier personen, die de opdracht hebben gekregen binnen de wettelijke en financiële kaders een voorstel te doen, dat in de volgende op 20 januari te houden LOF-vergadering aan de orde zal komen. Het is de bedoeling dat hierover in het LOF een besluit zal worden genomen en de dag na de LOF-vergadering hebben wij een vergadering van de commissie welzijn, waarin het verhaal dan ook zal kunnen worden besproken. Het is uiteraard de bedoeling de nieuwe organisatievorm zo snel mogelijk daarna te laten ingaan. De heer Spigt heeft gesproken over de monitoring en de kwaliteitsbewaking binnen het beleid. Monitoring is voor ons inderdaad een heel belangrijk onderdeel van het onderwijsachterstandenbeleid. Via de monitoring willen wij zo goed mogelijk bijhouden of de resultaten worden bereikt die wij willen bereiken, of het plan de gewenste effecten heeft en of wellicht bijstellingen nodig zullen zijn. De monitoring zal er dus met name op gericht zijn te bezien of wij op deze manier de onderwijsachterstanden effectief kunnen aanpakken. Voor wat het OALT betreft heeft de wet gemeenten de mogelijkheid gegeven voor één overgangsjaar te kiezen en dat overgangsjaar is het schooljaar 1998-1999. Wij hebben ervoor gekozen dit overgangsjaar te gebruiken voor het voorbereiden van het beleid, overleg met de ouders en het instellen van een behoefte-onderzoek. Met het overleg met de ouders en het behoefte-onderzoek zal begin volgend jaar worden begonnen. Wij kiezen ervoor - dat staat ook in het voorliggende plan - het OALT zoveel mogelijk taalondersteunend in te zetten, dus gericht op kinderen in de onderbouw die zonder deze ondersteuning niet begrijpen wat bij de lessen wordt gemeld. Daarnaast zal eventueel voor de kinderen in de bovenbouw na schooltijd onderwijs in de eigen taal kunnen worden gegeven, dat zal afhankelijk zijn van de behoefte die de ouders daaraan hebben. Met deze insteek van de gemeente, zoveel mogelijk taalondersteuning, willen wij de ouders benaderen. In februari zullen samen met het Regionaal Centrum Buitenlanders twee bijeenkomsten worden georganiseerd, een bijeenkomst voor Turkse en een bijeenkomst voor Marokkaanse ouders, waar wij de discussie met de ouders willen aangaan. Vervolgens zal, omdat er veel meer groepen zijn dan alleen de Turkse en Marokkaanse, onder alle ouders van allochtone leerlingen een onderzoek worden gehouden om ook op die manier van de ouders te horen welke behoeften er aan OALT zijn. Uiteindelijk zal hetgeen dit alles zal opleveren natuurlijk in de commissie aan de orde komen evenals het voorstel, waarin zal worden aangegeven hoe wij OALT in het nieuwe schooljaar willen invoeren. Door de heer Van de Burgt is een vraag gesteld over de ZMOK-voorzieningen in de stad. Dat realisering van deze voorzieningen een grote wens is onderschrijven wij, maar dit is een wens die niet zomaar even te honoreren is. Wij zijn hierover wel met verschillende
groeperingen in gesprek en ik heb al eerder toegezegd, dat wij over niet al te lange tijd in de commissie zullen kunnen spreken over de zorgstructuur in het onderwijs en de samenwerkingsverbanden die inmiddels zijn ontstaan. In dat kader zullen wij in de commissie over ZMOK-voorzieningen en dat soort zaken verder kunnen praten op het moment waarop er meer over te melden zal zijn. Hetzelfde geldt in feite voor de vraag van de heer Van de Burgt over het onderwijshuisvestingsplan. Het totale accommodatiebeleid zal in januari in de commissie aan de orde komen, waarbij de koppeling met de verschillende beleidsdiscussies gemaakt zal kunnen worden. Voorts is gevraagd naar rapportages over het onderwijsachterstandenbeleid. In de vorige LOF-vergadering is gesproken over de hele cyclus van plannen maken en vervolgens verantwoording afleggen en ik kan mededelen, dat het de bedoeling is het hierover rapporteren op dezelfde wijze als in het verleden te blijven doen, dus met een rapportage over de uitvoering van de plannen. Wij zullen hiervoor een schema maken waarin alles in de tijd geregeld zal worden en dat aan de commissie welzijn zal worden voorgelegd, zodat de commissieleden zullen weten wanneer zij rapportages in dit kader kunnen verwachten. Ik ben het er uiteraard mee eens dat gerapporteerd moet worden en over de uitvoering van het beleid verantwoording zal moeten worden afgelegd, mede daarvoor is de monitoring bedoeld. Mevrouw De Smoker heeft een vraag gesteld over de gewenste samenwerking, niet alleen met de schoolbesturen maar ook met de andere besturen. Voor zover het gaat om specifieke onderdelen die al in de praktijk zijn ingevoerd of waaraan al langer wordt gewerkt, bijvoorbeeld op het gebied van het peuterwerk en het jeugdbeleid, heeft natuurlijk overleg met de betreffende besturen plaatsgevonden. In het Lokaal Onderwijs Forum zijn op dit moment alleen de schoolbesturen vertegenwoordigd, maar bij discussies over bijvoorbeeld de school in de samenleving hebben wij natuurlijk met veel meer besturen te maken. Bij die discussies zijn ook besturen van het peuterwerk en de buitenschoolse opvang betrokken. Overigens houdt het LOF er rekening mee dat aparte commissies kunnen worden ingesteld aarbij andere besturen betrokken kunnen worden, daarover is al vaker gesproken en het idee is dit nu ook te gaan doen, maar wij willen hiermee wachten totdat het hele LOF, inclusief alle structuren, rond is. Het is in elk geval wel de bedoeling hieraan verder inhoud te geven. De heer SPIGT: Mijnheer de voorzitter. De wethouder heeft de vragen uitgebreid beantwoord, maar één van de door mij gestelde vragen is blijven liggen. Dat is de vraag hoe wij op grond van de resultaten van de monitoring tot een soort kwaliteitskaart van het onderwijs zouden kunnen komen en aan de hand van welke aangrijpingspunten en hoe wij de kwaliteit van het onderwijs zouden kunnen herkennen, waarbij ik niet alleen denk aan de schoolresultaten, maar ook aan de effecten van zelfstandigheids- en bewustzijnsbevorderende
activiteiten op de verschillende scholen. Het gaat mij met name om de vraag hoe we voor wat de scholen in deze stad betreft de te behalen eindkwalificaties voor zowel ouders als anderen goed inzichtelijk zullen kunnen maken. Het monitoren van beleid is één, maar het vervolgens over de uitkomsten daarvan communiceren en het daaraan verbinden van conclusies die effect kunnen hebben op de wijze waarop wij met het onderwijs omgaan, is naar mijn mening de volgende uitdaging. Ik heb geconstateerd dat dit in nog niet in het voorliggende verhaal zit, maar mijns inziens zou dit er wel aan gekoppeld moeten worden. De heer BLEIJERVELD: Wij zijn tevreden met het antwoord van de wethouder. De heer VAN DE BURGT: Ten aanzien van het laatste door de heer Spigt genoemde punt ben ik het niet met hem eens. Het is helder dat de kwaliteitswet die ook voor het onderwijs geldt aan scholen en besturen een aantal instrumenten voor kwaliteitsverbetering geeft. Ouders kunnen bij scholen ook naar de kwaliteit van het onderwijs vragen en zij zullen dat ook nadrukkelijk doen. De heer SPIGT: Zoals u de Consumentengids leest en kennis neemt van vergelijkingen op grond waarvan u kunt besluiten een auto wel of niet te kopen, zou dat naar mijn mening ook voor scholen kunnen gelden. De heer VAN DE BURGT: Daarnaast komt de Inspectie met een integraal scholentoezicht, waarover ook wordt gerapporteerd, de kwaliteitskaart voortgezet onderwijs is een onderdeel daarvan. De heer SPIGT: De Inspectie publiceert haar rapporten niet. Die staan niet in de krant. De heer VAN DE BURGT: Jawel! De rapporten van de Inspectie kunt u gewoon krijgen, ze zijn voor het publiek toegankelijk. De heer SPIGT: Je moet ze dan wel opvragen. De heer VAN DE BURGT: Je kunt ze ook op Internet vinden. De heer SPIGT: Het gaat er uiteindelijk om - ik neem aan dat u dat met mij eens bent dat scholen niet alleen op grond van kwantitatieve gegevens scoren, maar ook goed wordt bekeken welke eindkwalificaties het onderwijs op de verschillende scholen bereikt. Daarover moet je gewoon open kunnen praten. Dat wij naar een kwaliteitskaart gaan lijkt mij dan ook goed. De heer VAN DE BURGT: In de schoolgids die alle scholen voor 1 januari moeten maken dienen de resultaten van het onderwijs te worden vermeld en daaruit is de kwaliteit van een school dus af te lezen. Dit is naar mijn mening voor ouders een goed instrument om voldoende notie te krijgen van de kwaliteit van een school. De heer SPIGT: Het gaat toch niet alleen om vandaag, om hier en nu! Het gaat om de vraag welke kwaliteit een school over een langere
periode bezien weet vast te houden, hoe daaraan wordt gewerkt en in hoeverre een school de kwaliteit van het onderwijs weet te verbeteren. De heer VAN DE BURGT: Die discussie zullen wij nog voeren als wij het over de stedelijke monitor hebben. Ik ben nog benieuwd te horen of de wethouder het met mij eens is, dat wij het op 21 januari in de commissie welzijn bij de discussie over de organisatie als onderdeel van de regierol ook over de integrale aanpak, dus de regierol op andere beleidsterreinen, zullen moeten hebben. Op mijn overige vragen heb ik voldoende antwoord van de wethouder gekregen. Mevrouw DE SMOKER-VAN ANDEL: Mijnheer de voorzitter. Ook ik ben tevreden over de beantwoording van mijn vragen, maar op mijn laatste vraag, een specifieke inhoudelijke, is de wethouder niet ingegaan en daarom wil ik deze vraag herhalen. Op bladzijde 10 wordt in het stuk gesteld: "De toeleiding van achterstandskinderen door uitbreiding van het project "STAP IN" en gratis kennismaken." Ik meen dat bij de vaststelling van de notitie over het peuterwerk het gratis kennismaken met peuterspeelzalen is afgevoerd. De heer KAMSTEEG: Een enkele opmerking nog omdat ik het over de onderwijsmonitor noch met de heer Van de Burgt, noch met de heer Spigt eens ben. In eerste termijn heb ik over de onderwijsmonitor ook een opmerking gemaakt en heb ik dat middel toegejuicht als een instrument voor de raad om te toetsen wat er van dit beleid terecht komt. Als rapporten over een onderwijsmonitor die door de gemeente Dordt wordt ingesteld zouden moeten gaan dienen als een soort ranking van Dordtse scholen zou ik daar echt tegen zijn omdat wij in de richting van ouders geen advieswerk hebben te verrichten. Wij willen alleen het beleid dat wij hier als raad vaststellen voor zover dat mogelijk is toetsen, daaraan zal de onderwijsmonitor moeten voldoen. Het gaat er hierbij naar mijn mening niet om ouders een instrument voor het beoordelen van de kwaliteit van een school te bieden. Daarvoor moeten de ouders maar naar de schoolgidsen en dergelijke kijken, als gemeentelijke overheid moeten wij ons daarmee niet inlaten. Mevrouw BOSDRIESZ (wethouder): Ik constateer dat de opmerking van de heer Spigt heel wat discussie teweeg brengt. Ik ben het ook niet eens met de interpretatie die de heer Spigt aan de onderwijsmonitor geeft, een interpretatie in die zin dat de onderwijsmonitor een overzicht zou moeten geven van de eindkwalificaties van de verschillende scholen op grond waarvan ouders de scholen met elkaar zouden kunnen vergelijken. De discussie hierover speelt ook op landelijk niveau en voor het voortgezet onderwijs verschijnen nu de kwaliteitskaarten en informatie hierover is voor wat het basisonderwijs betreft inderdaad op te vragen bij de Inspectie, maar het blijkt
gewoon heel moeilijk te zijn - dat merken wij nu ook bij de kwaliteitskaarten van het voortgezet onderwijs - op basis van de in de rapporten staande cijfers te beoordelen welke school kwalitatief goed is en welke school niet. Op grond van eindexamenresultaten en CITO-toetsen in het basisonderwijs kan niet worden geconcludeerd dat een school, waar de leerlingen allemaal een VWO-advies meekrijgen, kwalitatief beter is dan een andere school die heel moeilijke leerlingen heeft en waar het gelukt is de bij de leerlingen bestaande achterstanden weg te nemen zodat zij met een MAVO- of HAVO-advies kunnen doorstromen. De laatste school is misschien kwalitatief een stuk beter dan de eerste school, dat is niet uit de cijfers op te maken. Daarom hebben wij ook gekozen voor de onderwijsmonitoring, via deze monitoring willen wij kwalitatieve gegevens naar voren halen en willen wij ons meer op de in het plan genoemde zaken richten. De gegevens uit de onderwijsmonitor zullen worden verzameld en vertrouwelijk worden behandeld, zodanig dat de gegevens niet tot scholen of personen te herleiden zullen zijn. Ik vind dit een betere insteek dan het werken met kwaliteitskaarten waarmee je verder weinig kunt doen. De heer SPIGT: Ik ben niet helemaal tevreden met het antwoord, waarmee u de zaak min of meer afdoet in de zin van "wij doen er maar niets mee". Ik wil er toch wel over praten. Zelfs als een dagblad als Trouw de gegevens van de kaarten landelijk publiceert, zouden wij hier dus moeten zeggen: ze publiceren de cijfers maar, wij doen er even niets mee. Mevrouw BOSDRIESZ (wethouder): De gegevens die in Trouw zijn gepubliceerd hebben betrekking op het voortgezet onderwijs. Die kaarten zijn er ook. De heer SPIGT: Dat betekent toch niet dat wij hierover voor het primair onderwijs in deze stad niet zouden kunnen nadenken? Waarom zouden wij onze ogen hiervoor sluiten? Waarom zouden wij hierover niet eens een discussie hebben en waarom zouden wij niet eens gaan nadenken over de vraag of en zo ja, op welke wijze dit voor het primair onderwijs zou kunnen? Mevrouw BOSDRIESZ (wethouder): Ik wil hierover best eens discussiëren, maar dat moeten wij dan gewoon in de commissie doen op het moment waarop wij zullen praten over de eerste resultaten van de onderwijsmonitor. De discussie over dit onderwerp zou ik nu in deze raadsvergadering niet willen afronden met het voorstel dit te gaan doen. Dat vind ik te snel en te voorbarig, maar in de commissie wil ik hierop bij de behandeling van de resultaten van de onderwijsmonitor graag terugkomen. Dan de vraag van de heer Van de Burgt over de commissiebehandeling op 21 januari. Daarbij zal het vooral gaan om de insteek van de organisatie voor het beleid. Uiteraard zijn er wel relaties met de regierol van de gemeente, de structuur en de organisatie zijn één geheel en in die zin zullen beide elementen bij de discussie in de commissie dan ook wel aan de orde komen, maar niet in een zo brede zin dat
daaraan bijvoorbeeld ook de school in de samenleving etc. zal worden gekoppeld. Het zal op dat moment puur om de regierol gaan en de organisatie van het onderwijsachterstandenverhaal. De heer VAN DE BURGT: Dat betekent dat vele verschillende rollen ontstaan: regierollen en makelaarsrollen, allerlei rollen ten aanzien waarvan naar mijn mening uitgediscussieerd zal moeten worden welke posities de gemeente, het veld en de andere partners in dezen hebben. Ik heb erop gedoeld dat wij zullen moeten nadenken over de vraag hoe wij de vele rollen op elkaar afgestemd zullen kunnen krijgen. Mevrouw BOSDRIESZ (wethouder): In de praktijk proberen wij alles zoveel mogelijk in overeenstemming met de verschillende partners te doen en via het LOF te laten lopen. Voor wat de regierol van de gemeente betreft zijn de trefwoorden: sturen op hoofdlijnen, gedeelde verantwoordelijkheid, samenwerking met alle actoren, zorgen voor draagvlak, monitoren en op basis van de uitkomst van de monitoring afrekenen op resultaten en effecten. Deze regierol hebben wij als gemeente en verder proberen wij aan een en ander via het Lokaal Onderwijs Forum vorm en inhoud te geven, zoals nu aan het GOA en straks aan de school in de samenleving. In het LOF streven wij ernaar tot overeenstemming te komen, dat is trouwens ook een wettelijke verplichting. De heer VAN DE BURGT: Een kleine adstructie nog. Bij de school in de samenleving krijgt de gemeente een coördinerende rol in de wijken. Dat past naar mijn mening niet binnen wat u zoëven zei, maar ook hierover komen wij nog te spreken. Mevrouw BOSDRIESZ: Ik denk dat het elkaar niet echt bijt, maar wij zullen hierover inderdaad nog komen te spreken. Tenslotte de vraag van mevrouw De Smoker. Ik zal ervoor zorgen dat deze vraag schriftelijk wordt beantwoord omdat ik op dit moment niet weet of de gratis kennismaking met het peuterspeelzaalwerk bij de vaststelling van de notitie over het peuterwerk wel of niet is vervallen. Ik weet wel dat kinderen in het kader van "Stap In" een kijkje in peuterspeelzalen kunnen nemen, maar mevrouw De Smoker krijgt schriftelijk antwoord op haar vraag. Zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel van burgemeester en wethouders besloten. De VOORZITTER: Kunnen de agendapunten 13 en 14 ook gezamenlijk worden behandeld? Ik constateer dat u daarmee kunt instemmen.