Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
11
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING
11.1
SITUERING
VAN HET PLAN-MER IN REGIONAALSTEDELIJK GEBIED OOSTENDE”
plan MER
HET
PLANNINGSPROCES
“AFBAKENING
In augustus 2003 werd het planningsproces “afbakening regionaalstedelijk gebied Oostende” afgerond. In dit proces werd voor het ganse gebied gewerkt aan een concrete en geïntegreerde visie op de ruimtelijke ontwikkeling van het regionaalstedelijk gebied ter uitvoering van een gewestelijk RUP. Het voorontwerp RUP bevat algemene uitgangspunten, een voorstel van afbakeningslijn voor het regionaalstedelijk gebied en een voorstel van ruimtelijke vertaling van 12 deelbestemmingsplannen. Bovendien vragen diverse gemeenten en adviesverlenende instanties om bijkomende gebieden op te nemen. Ook deze voorstellen moeten nu worden onderworpen aan een milieueffectentoets. In dit PlanMER onderzoeken we zowel de 12 deelgebiedplannen uit het voorontwerp RUP als de bijkomende voorstellen. Nadien zal er een nieuw voorontwerp worden opgemaakt en worden voorgelegd aan een tweede plenaire vergadering. In functie van dit nieuwe voorontwerp en de tweede plenaire vergadering dient een plan-MER volgens het integratiespoor te worden opgesteld die volledig voldoet aan de vereisten van de regelgeving terzake. Een aantal deelpannen zijn van rechtswege MER-plichtig (omwille van omvang, mogelijke ontwikkelingen en/of vereiste passende beoordeling) Los van de mogelijke MER-plicht van rechtswege kan voor het voorliggende plan meteen reeds worden gesteld dat aanzienlijke milieugevolgen niet bij voorbaat kunnen worden uitgesloten, hetzij omwille van mogelijke cumulatieve effecten hetzij omwille van lokale effecten veroorzaakt door toekomstige ontwikkelingen in welbepaalde deelgebieden Bijgevolg moet een plan-MER worden opgesteld. Naast de MER-plicht dienen – conform het decreet integraal waterbeleid van 18 juli 2003 – ruimtelijke uitvoeringsplannen eveneens een watertoets te ondergaan. De elementen hiervoor worden in dit PlanMER aangereikt. Tenslotte volgt uit de screening van het voorliggende voorontwerp RUP én de nieuwe voorstellen dat enkele planonderdelen onderhevig aan een passende beoordeling in het kader van artikel 36ter, §3, eerste lid van het natuurdecreet van 21 oktober 1997.
11.2
JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE KADER Het juridisch en beleidsmatig kader vormt het toetsingskader waaraan de voorliggende deelplannen worden getoetst. De belangrijkste juridische randvoorwaarden voor de milieueffectevaluatie van het plan en de planalternatieven zijn: - de ontwerptekst verkeersgeluid 1998; - het decreet Integraal Waterbeleid en uitvoeringsbesluit watertoets; - het decreet Natuurbehoud en uitvoeringsbesluiten; - het Duinendecreet; - het decreet houdende Bescherming monumenten, lanfdschappen en/of dorpsgezichten.
233 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
11.3
plan MER
VOORWERP PLAN-MER 1 1 .3 . 1
TOELICHTING DEELGEBIEDEN
Het voorontwerp van het gewestelijk RUP omvat de grenslijn en 12 gebiedsgerichte voorstellen die noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling van het regionaalstedelijk gebied (deelgebieden 1 tot en met 13). Naar aanleiding van de opmerkingen, geformuleerd op de plenaire vergadering, wordt overwogen nog een aantal bijkomende gebieden aan te duiden. Een aantal van deze bijkomende gebieden vormen echter een uitbreiding van een reeds beschreven deelgebied. In voorkomend geval zullen deze gebieden als één deelgebied behandeld worden. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de onderscheiden deelgebieden met de voorgestelde herbestemming(en) die in dit Plan-MER worden onderzocht. Deelgebieden
Voorgestelde herbestemming(en)
Deelgebied 1: Afbakeningslijn
-
Deelgebied 2: Oosteroever
Woongebied, zone voor wonen en bedrijvigheid // Multifunctionele stedelijke ontwikkeling, industriegebied, natuurgebied
Deelgebied 3: Sas Slijkens
Woongebied
Deelgebied 4: Stuiverstraat –Gistelsesteenweg
Woongebied // Bouwvrij agrarische gebied met nabestemming wonen
Deelgebied 5: Schorredijk –Torhoutsesteenweg
Woongebied // Nabestemming wonen
Deelgebied 6: Kazerne Bootsman –Jonsen
Woongebied
Deelgebied 7: Stationsomgeving
Woongebied // Multifunctionele stedelijke ontwikkeling
Deelgebied 8: Woningen aan de luchthaven
Woongebied // Luchthavengebied
Deelgebied 9: Bouwvrij luchthavengebied
Bouwvrij luchthavengebied
Deelgebied 10: Uitbreiding KMOK-zone
KMOK-zone met buffer
Deelgebied 11: Open ruimtecorridor
Natuurgebied
Deelgebied 12: Park Steense Dijk
Parkgebied
Deelgebied 13: Plassendale 2
Regionaal bedrijventerrein
Deelgebied 14: Middelkerke
Bedrijvenzone, bufferzone, woongebied, recreatiezone
Deelgebied 15: Bedrijventerrein Zandvoordestraat
Milieubelastende industrie
Deelgebied 16: Plassendale 3
Gebied voor bedrijven en voor dienstverlening en kantoren uit de tertiaire sector
Deelgebied 17: Agrarische bedrijvenzone
Agrarische bedrijvenzone
234 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
Deelgebied 18: Strandzone ter hoogte van Raversijde
plan MER
Natuurgebied
Kaart 161 geeft een overzicht van het plangebied (afbakeningslijn voorontwerp RUP), de diverse planonderdelen die reeds in het voorontwerp zijn beschreven en gemotiveerd, de voorstellen tot wijziging van deze planonderdelen en tenslotte de voorstellen tot aanpassing van de afbakeningslijn door de mogelijke opname van een aantal bijkomende planonderdelen. De huidige bestemming van de verschillende deelgebieden is af te lezen op het bijgeboegde gewestplan (zie Kaart 11).
1 1 .3 . 2
BESCHRIJVING VERWORPEN LOCATIE-ALTERNATIEVEN
Tijdens het afbakeningsproces voor het voorontwerp RUP werden voor de thema’s wonen, werken en open ruimte/groen verschillende alternatieven in overweging genomen. Woongebied De gebieden die reeds een woonbestemming hebben (gewestplan of BPA) zijn niet opgenomen in voorliggend plan. Een aantal van deze gebieden werden ongunstig of neutraal beoordeeld omwille van de ligging nabij de luchthaven. Om deze reden werd het oostelijk deel van het woonuitbreidingsgebied ‘Steense Dijk’ bij de uitwerking van het voorontwerp plan niet weerhouden, en een herbestemming tot parkgebied voorgesteld. De bijkomend aangeduide gebieden (Oosteroever, Kop van ’t Sas, ‘Stuiverstraat/Gistelsesteenweg’, ‘Schorredijk/Torhoutsesteenweg’, kazerne aan het Maria Hendrika-park en het gebied ten noorden van het station) worden als stedelijke woongebieden opgenomen in het plan. Voor het stedelijk woongebied aan het station is ook een zuidelijke uitbreiding als alternatief voorgesteld en in dit MER meegenomen. Aansluitend bij Middelkerke is een bijkomend alternatief voorgesteld, dat ook meegenomen wordt in het MER. Bedrijventerreinen Er werd geopteerd om geen bijkomende bedrijventerreinen te bestemmen in het stedelijk gebied Oostende. Voor de bestaande bedrijvenzones wordt een verfijning voorgesteld van de grenzen en.of de bestemmingen t.o.v. het gewestplan. De bijkomende bedrijvenzone ‘Middelkerke’ is een nieuw voorgesteld(e) locatie. Voor de agrarische bedrijvenzone (deelgebied 17) werd een locatie –onderzoek uitgevoerd door het Havenbedrijf Oostende en het WVI. Enkel de in dit MER opgenomen locatie werd als haalbaar beschouwd. De overige locatie alternatieven worden door de initiatiefnemer als niet haalbaar beschouwd (vanwege beperkingen inzake vogelrichtlijngebied, havengebied of natuur).
11.4
BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE VAN HET STUDIEGEBIED Hieronder volgt een bespreking van de meest relevante karakteristieken van het studiegebied per discipline Het studiegebied is het mogelijke invloedsgebied van de te verwachten effecten ten gevolge van het plan.. 61
De afbakeningslijnen op de kaarten van de deelgebieden zijn ontleend aan het voorontwerp RUP ‘Afbakening regionaalstedelijk gebied Oostende’ (Plenaire Vergadering 31 mei 2007)
235 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
plan MER
Een aantal deelgebieden situeren zich ter hoogte van potentieel verontreinigde gronden (bijv. deelgebied 2 ‘Oosteroever’ en deelgebied 3 ‘Sas Slijkens’). Gegevens over een eventuele historische bodemverontreiniging en de uitgevoerde bodemonderzoeken en -saneringen in het studiegebied zijn beschikbaar via de databank van OVAM. Volgens de beschikbare informatie van Stad Oostende zijn er momenteel geen percelen bekend die vanuit de huidige verontreiniging niet herbestemd kunnen worden.
Het studiegebied bestaat enerzijds uit een sterk verhard woongebied en anderzijds uit een poldergebied met geklasseerde waterlopen van eerste, tweede en derde categorie. De polderwaterlopen in de deelplangebieden hebben een waardevolle tot zwakke structuurkwaliteit De geplande activiteiten in het deelplangebied 2 ‘Oosteroever’ en deelplangebied 7 ‘Stationsomgeving’ dienen rekening te houden met de geplande veiligheidsmaatregelen tegen overstromingen zoals voorgesteld in de Plan-MER ‘Plan voor de kustverdediging en maritieme toegankelijkheid van Oostende ‘62
De belangrijkste bron van geluidshinder in het studiegebied is ongetwijfeld de luchthaven, en dit zowel op vlak van luchtgeluid als grondgeluid. Uit het ATF-rapport voor het jaar 2003 blijkt dat het aantal potentieel ernstig gehinderden binnen de LDEN -geluidscontour63 van 55 dB(A) op 1747 kan berekend worden. In 2003 werd tot op heden de minst gunstige toestand vastgesteld. Naar de toekomst toe wordt echter een geleidelijke uitbreiding van deze contour verwacht. De milieuvergunning biedt hiertoe de nodige ruimte. Ook de havenactiviteiten (containeroverslag, baggerwerken in de havengeul, het afladen en storten van zand,…) kunnen een belangrijke bron van geluidshinder zijn. Uit de Plan-MER voor het Strategisch plan voor de haven van Oostende blijkt dat de geluidscontour van het voorkeursalternatief (‘reorganiseren van de Voorhaven’)) voor de ontwikkeling van de haven zich kan uitstrekken tot de binnenstad (deelgebied 7 ‘Stationsomgeving’), tot zuidelijk deel van Oosteroever (deelgebied 2), tot de Vuurtorenwijk en Sas Slijkens (deelgebied 3) en tot de Konterdamwijk. Het geluid van de havenactiviteiten gaat evenwel op in de dagelijkse achtergrondgeluiden van het geheel aan stedelijke activiteiten en wordt dus niet echt waargenomen.
62
Deze PlanMER (goedgekeurd d.d. 22.06.2007) heeft tot doel het beheer van de kustzone en de haven van Oostende te optimaliseren: o.m. de volgende aspecten werden bekeken: de ‘Kustverdediging Oostende Centrum’; ‘Veiligheidsmaatregelen tegen overstroming van Oostende langs de haven’ en ‘Verbetering van de haventoegang Oostende’. Uit deze PlanMER blijkt dat ter hoogte van Oosteroever voldoende ruimte gevrijwaard moet blijven voor de uitvoering van veiligheidsmaatregelen tegen overstromingen (bijv. de aanleg dammen tussen de kaai en de weg).
63
In VLAREM II wordt gebruik gemaakt van de grootheid LDEN of Level Day Evening Night. Dit is een variant van het A -gewogen equivalente geluidsdrukniveau. De LDEN brengt zowel nachtvluchten als avondvluchten zwaarder in rekening. Het geluid in de avondperiode krijgt een wegingsfactor van 3,16, het geluid ’s nachts krijgt wegingsfactor 1063. Voor de berekening van de LDEN –contouren loopt de dag van 7u tot 19u, de avond van 19u tot 23u, en de nacht van 23u tot 7u.
236 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
plan MER
In de omgeving van het studiegebied zijn geen VMM-meetstations gelegen. Om een beeld te vormen van de luchtkwaliteit wordt daarom gebruik gemaakt van geïnterpoleerde meetgegevens, welke tot stand komen door statistische verwerking van de meetresultaten van alle stations van het telemetrisch meetnet van VMM in België. Volgens de beschikbare, meest recente meetgegevens (kalenderjaar 2006) werd in de regio Oostende een jaargemiddelde achtergrondconcentratie voor SO2 en NO2 vastgesteld die ruimschoots voldoen aan de geldende grenswaarde.. In 2006 werd voor de regio Oostende een vrij hoge jaargemiddelde achtergrondconcentratie voor PM10 vastgesteld Bovendien zou volgens de geïnterpoleerde gegevens van de VMM de grenswaarde tot meer dan 70 dagen overschreden zijn in 2006 (opnieuw op basis van modellering, niet op basis van effectieve metingen). Deze hoge fijn stof concentraties in de regio Oostende moeten worden gelinkt aan het landgebruikspatroon. Meer bebouwing betekent hogere emissies door gebouwenverwarming en (onrechtstreeks) verkeer. In stedelijke gebieden zoals de regio Oostende zijn de geïnterpoleerde PM10 concentraties bijgevolg hoger dan in de (meer landelijke) gebieden er net naast. Uit een de resultaten van een geuronderzoek op en rond de luchthaven van Oostende (i.o.v. AWV, 2004) blijkt dat de waarden van het waarnemingspercentage, het hinderpercentage en de stankhinderindex rond de luchthaven laag zijn in vergelijking met deze rond een aantal hinderlijke bedrijven en industriezones. Dit is zeker het geval bij de deelnemers die op meer dan 500 m van de luchthaven wonen. Op basis van de resultaten van de geurdagboeken kan dus besloten worden dat slechts in een beperkte zone rond de luchthaven sprake kan zijn van (ernstige) geurhinder.
In het geval van deze MER is het moeilijk een inschatting te maken van de draagwijdte van het licht, gezien de bespreking op planniveau. De impact van een toenemende lichtintensiteit zal in de eerste plaats onderzocht worden voor de woningen aan de luchthaven (deelgebied 8) en voor de herbestemming van een polderlandschap naar een serrecomplex (met eventueel gebruik van assimilatieverlichting) (deelgebied 17).
Het studiegebied wordt gekenmerkt door een groot aanbod van biologisch waardevolle en zelfs zeer waardevolle gebieden. Dit is hoofdzakelijk te wijten aan de aanwezigheid van het strand, de duinen, het polderlandschap en de kreken. Het studiegebied grenst, ten westen van de havengeul, aan het ramsargebied ‘Vlaamse banken in de Noordzee’. Het oostelijke gedeelte wordt doorkruist door verscheidene slaap- en voedseltrekroutes voor weidevogels Het studiegebied maakt deel uit van het Habitatrichtlijngebied ‘Duingebieden inclusief Ijzermonding en Zwin’ (BE 2500001) dat bovendien deels is beschermd als VEN-gebied en als beschermd gebied binnen het duinendecreet. In het zuidoosten grenst het studiegebied aan het Habitatrichtlijngebied ‘Polders’ (BE 2500002) en het Vogelrichtlijngebied ‘Poldercomplex (BE 2500932). Beide gebieden vallen ook deels samen met erkende of Vlaamse natuurreservaten en VEN-gebieden. Ook het ecologische waardevolle krekengebied (Oostends Krekengebied) en de het natuurreservaat ‘Zwaanhoek’ mogen tot het studiegebied worden gerekend doordat de afbakeningslijn van het regionaalstedelijk gebied een duidelijk onderscheid maakt tussen stedelijk- en buitengebied (met positieve effecten naar natuur in het buitengebied, zie bespreking deelgebied 1 ‘Afbakeningslijn’).
Uit de landschapsatlas valt af te leiden dat in de omgeving van het plangebied volgende ankerplaatsen gelegen zijn:
237 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
•
Duinbossen tussen Oostende en Wenduine met Concessie De Haan
•
Keignaertkreek en Zoute Kreek
•
Zwaanhoek
•
Duinen Raversijde
plan MER
In de omgeving van het plangebied zijn volgende relictzones gelegen: •
Duinen Oostkust
•
Historische Polders van Oostende –Zandvoorde
•
Graslandgebied Zwaanhoek –Oudenburg
•
Poldergebied Klemskerke –Zuienkerke
•
Duinen Middenkust
In het studiegebied zijn, vanuit de afbakening van het stedelijk gebied, ook diverse stads- en dorpsgezichten en landschappen van belang, waaronder de ‘omgeving Fort napoleon’, de begraafplaats O.L.V.-Ter-Duinen, de dorpskom Stene en de sluizencomplexen omgeving. Tenslotte vormen de kleine landschapselementen, verspreid over het studiegebied, een aandachtspunt bij de effectbeoordeling.
De discipline ruimtelijke aspecten bekijkt de ruimtelijk-functionele aspecten van onze samenleving, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen de woonfunctie, economische functie, recreatieve functie en mobiliteit. In eerste instantie vormen de parallelle infrastructuren zoals het kanaal, de autosnelweg en de spoorweg. kunnen een lokale bron van hinder zijn (i.e. een barrière die slechts op een beperkt een aantal plaatsen ‘oversteekbaar’ is) voor de woonfunctie.. Daarnaast is ook de luchthaven een belangrijke hinderfactor voor een groot deel van het Oostendse woongebied. Tenslotte vormen ook de verschillende clusters van bedrijventerreinen bron van geluids-, stof- en geurhinder voor omwonenden. (i.e. bedrijven in en om het havengebied, lokale bedrijventerreinen langsheen de N9, de bedrijventerreinen aan de luchthaven en de grote bedrijventerreinen langsheen de A10) Het verkeersnetwerk in en rond Oostende wordt gekenmerkt door een radiale opbouw. Op macroniveau zijn de belangrijkste hoofdstructuren de E40 Brussel - Oostende, met in haar verlengde de A10 die naar de binnenstad van Oostende is georiënteerd en de A18 Jabbeke – Calais. Binnen het projectgebied bevinden zich 2 grote attractiepolen, naast de toeristische uitstraling van de stad Oostende zelf, namelijk de Internationale Luchthaven Oostende-Brugge en de Zeehaven Oostende.
Energieaspecten zijn vooral relevant in geval van het te beoordelen deelgebied ‘Agrarische bedrijvenzone’, waar het beoogde project, namelijk een bedrijvenzone voor glastuinbouwbedrijven, zou kunnen gebruik maken van restwarmte van een nabijgelegen biomassabedrijf, Electrawinds en CO2 overschotten van het chemiebedrijf Proviron. Dit aspect zal dan ook een onderdeel vormen van de globale milieubeoordeling voor dit deelgebied.
238 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
11.5
plan MER
EFFECTBESPREKING 11.5.1
METHODOLOGISCHE ASPECTEN
In eerste instantie dient worden opgemerkt dat de effectbespreking uitgaat van een vergelijking van bestemmingen; de alternatieve herbestemmingen (met de hierbij toegelaten activiteiten) worden vergeleken met de huidige bestemmingen (met de hierbij toegelaten activiteiten); een vergelijking met de huidige situatie (indien afwijkend van de bestemming) wordt niet uitgevoerd; wél kunnen karakteristieken van de huidige situatie (bv. aanwezigheid polderwaterloop of ecologisch waardevolle zones) mee in rekening worden gebracht bij het voorstellen van milderende maatregelen. In dit MER onderscheiden we de termen plangebied en deelplangebied. Met het plangebied wordt het gehele gebied binnen de afbakeningslijn bedoeld, vermits hiermee het regionaalstedelijk gebied wordt afgebakend. De deelplangebieden zijn de diverse gebieden binnen het plan waar herbestemmingen worden voorgesteld.
Doordat de doelstelling van een plan-MER verschillend is van deze van een project-MER is de diepgang van beoordeling in een plan-MER beperkter dan dit het geval is in een project-MER. De beoordeling van de milieueffecten gebeurt systematisch (elk effect wordt een significantie-oordeel toegekend), onderbouwd (aan de hand van meer specifieke criteria per milieuaspect en op een uniforme wijze. Deze waardering wordt uitgedrukt in relatieve, kwalitatieve termen (beperkt tot significant positief/negatief effect of neutrale beoordeling). Bij de effectbespreking zullen een aantal effectgroepen buiten beschouwing gelaten worden. We hanteren hierbij volgende uitgangspunten: •
de aandacht wordt in eerste instantie gericht op de milieueffecten die optreden tijdens het ‘functioneren’ van de nieuwe bestemmingen voorzien in het RUP
•
milieueffecten die sowieso gemilderd of voorkomen moeten worden op grond van de geldende regelgeving worden niet in beschouwing genomen (o.a. voldoende infiltratievoorzieningen en bufferbekkens bij toename verhard oppervlak, bodem- en waterverontreiniging, nieuwe woonwijken aansluiten op het rioleringsnetwerk etc.)
Vermits dit plan-MER wordt opgesteld ter onderbouwing van een RUP gaat bijzondere aandacht uit naar de wijze waarop milderende maatregelen kunnen worden vertaald in de stedenbouwkundige voorschriften van het RUP (bv. andere bestemming, wijziging begrenzing deelgebieden, ruime bufferzone, ruimte voorzien voor waterbekkens). Milderende maatregelen die niet vertaald kunnen worden in stedenbouwkundige voorschriften, maar die toch relevant worden geacht, worden als aandachtspunten geformuleerd. In hoeverre aan deze aandachtspunten tegemoet gekomen wordt, kan eigenlijk enkel op projectniveau concreet ingeschat worden. Voor een aantal deelplangebieden is nog geen concreet programma en/of inrichting bekend. De resultaten van de effectbeoordeling die direct verband houden met aannames qua programma of inrichting kunnen dan ook enkel als aandachtspunten geformuleerd worden. Voor een gedetailleerde bespreking van de methodologische aspecten per discipline verwijzen we naar het Plan-MER zelf.
239 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
11.5.2 11.5.2.1
plan MER
EFFECTBESPREKING PER DEELGEBIED DEELGEBIED 1: AFBAKENINGSLIJN
De afbakeningslijn is een beleidslijn die de overgang aangeeft tussen de gebieden waar een regionaalstedelijkgebiedbeleid gevoerd zal worden en waar het buitengebiedbeleid zal gelden. Als referentiesituatie wordt uitgegaan van de huidige geldende bestemmingen (gewestplan, BPA’s). Het RUP ’afbakeningslijn’ wijzigt deze bestemmingen niet. De afbakeningslijn geeft wel aan waar in de toekomst RUP’s opgemaakt kunnen worden voor stedelijke ontwikkelingen (binnen de lijn) en waar niet (buiten de lijn). De afbakeningslijn heeft geen directe effecten t.o.v. de referentiesituatie (wijzigt de huidige bestemmingen niet). Indirect vormt de afbakeningslijn een juridisch-planologisch kader dat een onderscheid maakt tussen delen waar een stedelijkgebiedbeleid gevoerd wordt en delen waar het buitengebiedbeleid geldt. Dit impliceert dat toekomstige bestemmingswijzigingen de structuurbepalende functies van het buitengebied (landbouw, natuur, bos en wonen en werken op het niveau van het buitengebied) vrijwaart van verstedelijkingsdruk Dit wordt globaal als een significant positief effect beoordeeld (ruimtelijke aspecten, landschap, natuur). Bovendien schept de grenslijn kansen om visuele verstoring van het stedelijk landschap naar de open ruimte te verminderen (kwalitatieve afwerking van het 'polderfront'). De afbakeningslijn legt tevens een beleidsmatige (juridisch-planologische) grens tussen het gebied dat exclusief voor zeehavenactiviteiten zal worden voorbehouden (nog vast te stellen in een RUP) en het stedelijk gebied. Beleidsmatig wordt hierdoor het havengebied gevrijwaard van verstedelijkingsdruk en de ontwikkelingsmogelijkheden van de haven gegarandeerd. Dit wordt globaal als een (indirect) significant positief effect beoordeeld. 11.5.2.1.1
PLANSPECIFIEKE LEEMTEN IN DE KENNIS
Specifiek voor het deelgebied ‘Afbakeningslijn’ moet duidelijk zijn dat concrete (toekomstige) herbestemmingen in het havengebied en buitengebied niet gekend zijn, noch concrete toekomstige herbestemmingen in het stedelijk gebied die geen onderwerp uitmaken van voorliggend plan. De effectbeoordeling kan dan ook enkel op basis van de inhoudelijke opties gebeuren die in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen zijn vooropgesteld.
240 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
11.5.2.2
plan MER
DEELGEBIED 2: OOSTEROEVER
Figuur 37: De situering van het deelgebied ‘Oosteroever’ en de verschillende zones op de stratenatlas
In het deelgebied Oosteroever kunnen verschillende zones onderscheiden worden op basis van de plannen en planalternatieven die ervoor worden geformuleerd. Momenteel is het deelgebied bestemd als gebied voor stedelijke ontwikkeling (deelzone 1, 2, 3, 4, 5 en 6), recreatiegebied (noordelijk deel van deelzone 1 en deelzone 7) en gebied voor milieubelastende industrie (zuidelijk deel van deelzone1). Deelzone 8 heeft momenteel geen specifieke bestemming op het gewestplan. De effecten van de verschillende alternatieven tov de huidige bestemming zijn elk op zich eerder beperkt. Cumulatief zijn evenwel de verwachte effecten op enerzijds de aanpalende SBZ-H en op de cultuurhistorische en landschappelijke waarde van de omgeving (vnl. in positieve zin), en op de bereikbaarheid en de globale samenhang als stedelijk woongebied het meest relevant. Als referentiesituatie voor deelzone 1 gaan we uit van een ontwikkeling van een gemengde zone met bedrijven en woningen ten noorden van de Fortstraat (gebied voor stedelijke ontwikkeling). Daarbij ligt het aantal woongelegenheden lager dan de taakstelling voor Oosteroever uit het voorstel van afbakening. De bedrijvigheid zal wat afnemen t.o.v. de huidige situatie. Andere (hoogdynamische) stedelijke functies zijn mogelijk. Het Vuurtorendok kan (deels) ingenomen worden zijn door bebouwing. Het deel ten zuiden van de Fortstraat blijft industriegebied (gemengd grotere en kleinere bedrijven). Voor deelzone 1 dienen zich twee, nauwelijks te onderscheiden (bestemmings)alternatieven aan: stedelijk woongebied met gebied voor wonen en bedrijvigheid enerzijds, en multifunctioneel gebied anderzijds64.. De effecten zijn niet significant verschillend t.o.v. de huidige bestemming. Voor de
64
De overige alternatieven zijn eerder inrichtingsalternatieven: (1) uitsluiting van de omgeving rond de vuurtoren en de Maritieme site Oostende uit het woongebied, (2) de reservatie van de zone rond het Vuurtorendok en de aangrenzende wegen voor de functies ‘water’ en ‘publieke ruimte, (3) de aanduiding van een hotelzone in de buurt van het Vuurtorendok en (4) de creatie van een watergebonden recreatiegebied in de omgeving van het Vuurtorendok.
241 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
plan MER
effectbeoordeling wordt uitgegaan van een nuanceverschil waarbij in alternatief 1 de nadruk ligt op de woonfunctie en in alternatief 2 de nadruk ligt op andere stedeljike functies. Onderling vergeleken scoort alternatief 1 (nadruk wonen) iets slechter wat betreft de mogelijke impact op de bestaande bedrijvigheid in en omheen het deelgebied, maar iets beter als het gaat over de aantrekkelijkheid als (rustige) woonomgeving doordat hinderende bedrijvigheid en hoogdynamische stedelijke activiteiten in principe niet voldoen aan de voorschriften. Dit laatste kunnen we nuanceren als we mee zouden incalculeren dat een publiek dat kiest om te wonen in een omgeving waar de nadruk op andere stedelijke functies ligt zich minder stoort aan hoogdynamische activiteiten in de omgeving, dan het doelpubliek van een omgeving waar de nadruk op wonen ligt. Beide alternatieven zijn aanvaardbaar. Uit de effectbeoordeling - ook van de inrichtingsalternatieven – kunnen volgende aandachtspunten gehaald worden: •
als hoogdynamische stedelijke activiteiten zoveel mogelijk aan de Hendrik Baelskaai gesitueerd worden, kunnen deze als overgang en buffer tussen havenactiviteiten en wonen fungeren, waardoor hinder (van haven naar wonen) en klachten (van wonen naar haven) gemilderd kan worden.
•
vanuit cultuurhistorische en landschappelijke overwegingen is de directe omgeving van de vuurtoren, het vuurtorendok en de maritieme site met grote zorg voor de zichtbaarheid en herkenbaarheid van deze elementen in te richten en te bebouwen
•
om verkeersdruk op de N34/R31 en parkeerdruk in het gebied te beperken, zijn de realisatie van een veerverbinding en een betere openbaarvervoersontsluiting tot in het gebied zelf wenselijk.
Het voorgestelde alternatief – industriegebied met nabestemming natuur – voor de site C-power (deelzones 2 en 3) scoort op korte termijn (industrie i.p.v. gebied voor stedelijke ontwikkeling) iets minder goed. Het voorgestelde plan op lange termijn (nabestemming natuur) scoort globaal iets beter vanuit het oogpunt landschap en natuur dan de bestemming als stedelijk ontwikkelingsgebied/stedelijk woongebied. Door toepassing van natuurtechnische milieubouw, buffering en beperking van de (recreatieve) toegankelijkheid kan de waardering inzake natuur tot matig opgekrikt worden. Aangezien de nabestemming moeilijker te realiseren is bij een inname door andere stedelijke ontwikkelingen, geniet o.i. het voorgestelde alternatief voorkeur t.o.v. de huidige bestemmingen. Dit gebied ligt op de looproute naar de voorziene veerverbinding. Het gebruik van het veer is een belangrijke maatregel om de verkeersdruk op Kennedy-De Bolle te milderen. Mits aanleg van een aangename looproute door een kwalitatief openbaar domein heeft het voorgestelde alternatief een geringe (industrie) tot geen (natuur) negatieve impact op het gebruik van het veer. Deelzone 4: omvat het Fort Napoleon (culturele en horecafunctie) en de verlaten site van de voormalige werkhuizen Decloedt (verharde oppervlakte). In de referentiesituatie gaan we uit van een bestendiging van de huidige functie van het fort en verdere stedelijke ontwikkelingen er omheen overeenkomstig de bestemming als stedelijk ontwikkelingsgebied. De voorgestelde alternatieven voor deelzone 4 (natuurgebied met recreatief medegebruik versus zone met cultuurhistorische waarde met overlay natuurgebied) scoren significant beter dan de huidige bestemming op het vlak van natuur, en matig tot significant beter op het vlak van landschap. Het herstel van het historisch glacis met natuurverweving (alternatief 2) blijkt het best te scoren, alhoewel nauwelijks onderscheidend t.o.v. de oorspronkelijk voorgestelde bestemming als natuurgebied. Deelzone 5 wordt momenteel ingenomen door het vakantiecentrum Duin en Zee, een bivakhuis en grasvelden met looppiste die recreatief gebruikt worden. In de referentiesituatie gaan we er van uit dat
242 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
plan MER
omvorming van de bestaande recreatieve verblijfsfuncties en bijkomende bebouwing door stedelijke functies mogelijk is. In het voorontwerp van het gewestelijk RUP wordt voorgesteld om het gebouw Duin en Zee te herbestemmen tot woongebied en de grasvelden met looppiste en het terrein rond het bivakhuis tot natuurgebied. Tijdens de plenaire vergadering zijn nog twee andere voorstellen gedaan voor een bestemmingswijziging van (een gedeelte van) zone 5: (1) de bestemming van het gebied als natuurgebied, waarbij de gebouwen van Duin en Zee de nabestemming natuur krijgen en (2) de aanduiding van de cluster van het gebouw van Duin en Zee, bivakplaats en looppiste als zone voor openbaar nut. Dit houdt eigenlijk de omvorming tot recreatiegebied in, waarbij gedoeld wordt op het behoud van (min of meer) het huidige gebruik. Alle alternatieven voor deelzone 5 scoren beter dan de huidige bestemming, behalve voor de receptor mens. De voorgestelde bestemming natuur en stedelijk woongebied (alternatief 1), en voorgestelde nabestemming natuur voor Duin en Zee (alternatief 2) scoren in grote lijnen significant beter op het vlak van natuur en landschap dan de huidige bestemming, maar significant slecht wat betreft het verlies aan (recreatieve) functies en de ruimtelijke samenhang van de stedelijke wijk Oosteroever. Om die reden zijn alternatieven 1 en 2 geen aanvaardbare alternatieven. Vanuit de receptor mens dringen we aan op een blijvend recreatief gebruik van het gebied zoals voorgesteld in alternatief 3, uitgaand van de huidige verhouding bebouwde/onbebouwde ruimte en de huidige dynamiek. Om dit alternatief te optimaliseren wordt vanuit landschappelijk en natuurlijk oogpunt best geen bebouwing toegestaan in de nu onbebouwde zones (looppiste, speelweide) en geen hogere vervangingsbouw aan het gebouw Duin en Zee. Voorzover mogelijk, vormt een inrichting van de onbebouwde ruimte als duinenlandschap een significante meerwaarde. Om de (potentiële) recreatieve druk op de effectieve duinenzone (SBZ-H) te beperken, moet de toegankelijkheid beperkt en geleid worden via wandelpaden. Het voorstel om de site Militair Hospitaal (deelzone 6) als stedelijk woongebied te bestemmen houdt vanuit milieuoogpunt geen wijzigingen in t.o.v. de huidige bestemming. Deelzone 7: wordt momenteel ingenomen door een parking in de strook langsheen de N34 (parking van Earth Explorer (Frimoutcenter)). In de referentiesituatie gaan we er van uit dat omvorming van de site Earth Explorer en bijkomende bebouwing door stedelijke functies mogelijk is. Voor deelzone 7 bestaan er drie planalternatieven: (1) de bestemming van het noordelijk deel van deze zone als woongebied, (2) de vrijwaring van het zuidelijk deel van deze zone als openruimte corridor en (3) het behoud van de huidige bestemming (recreatie). De bestemming ‘stedelijk woongebied’ voor deelzone 7 scoort matig beter dan de huidige bestemming als recreatiegebied wat betreft flexibiliteit van invulling (duurzaamheid) maar matig negatief wat betreft woonomgevingskwaliteit en mogelijk beperkingen naar het industriegebied. Dit zou wel gemilderd kunnen worden tot licht negatief door buffering. Het vrijwaren als openruimtecorridor is een alternatief dat echter globaal iets positiever scoort, landschappelijk zelfs significant positief als de achterkanten van het bedrijventerrein aan het zicht onttrokken worden. Deelzone 8 is momenteel een strand met beperkt recreatief medegebruik. We nemen dit tevens als referentiesituatie aan. De voorgestelde zone voor dagrecreatie op het strand scoort significant negatief wat betreft de verstoring van en ruimtebeslag op het SBZ-H én significant negatief wat betreft de te verwachten toeristische verkeers- en parkeerdruk in het (woongebied) Oosteroever. Vooral de effecten op natuur kunnen onvoldoende gemilderd worden. Daarom is dit alternatief niet aanvaardbaar. 11.5.2.2.1
VERTALING VAN DE MILDERENDE MAATREGELEN NAAR HET RUP.
Vereiste vertalingen in het RUP
243 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
plan MER
Om de recreatieve druk te beperken – zowel in het SBZ-H als wat betreft de verkeers- en parkeerdruk in het stedelijk woongebied – wordt beter geen bestemming dagrecreatie voor de strandzone (deelzone 8) opgenomen. Een bestemming van deelzone 5 (looppiste, bivakplaats) waarbij recreatie minstens nevengeschikt is aan natuur is absoluut wenselijk omwille van het belang van de recreatieve functies in (de samenhang en het functioneren) van de stedelijke woonomgeving. Wenselijke bijkomende vertalingen in het RUP Een (na)bestemming natuur voor deelzones 2 en 3 (C-Power) en behoud bestemming natuur voor deelzone 4. Inrichting en beheer volgens de principes van de natuurtechnische natuurbouw. Omwille van het landschappelijke belang (glacis fort napoleon) kan bebouwing uitgesloten worden in de voorschriften voor de looppiste aan Duin en Zee.
11.5.2.3
DEELGEBIED 3: SAS SLIJKENS
Figuur 38: Situering van het deelgebied 'Sas Slijkens' op de stratenatlas
Dit deelgebied is volgens het gewestplan bestemd als zone voor milieubelastende industrie en woongebied. In het voorontwerp van het gewestelijk RUP werd voorgesteld om dit gebied te herbestemmen tot woongebied voor ongeveer 600 woongelegenheden, waarvan maximaal 20% tweede verblijven. Momenteel wordt het deelgebied gebruikt voor een mix van functies (wonen, gemeenschapsvoorzieningen, industriële activiteiten, …) waarbij in de huidige situatie veel leegstand voorkomt. Als referentiesituatie gaan we uit van de huidige bestemming, een (her)ontwikkeling als industriegebied. Het voorgestelde plan wordt globaal matig tot significant positief beoordeeld. De positieve effecten kunnen samengevat worden onder de noemers: •
sluit beter aan bij de potenties en beperkingen van de plek en de omgeving
244 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
•
plan MER
verhoogt de belevingswaarde in het gebied, wat ook naar de kern Slijkens (woonkern) en de Spuikom (recreatiegebied) zal uitstralen
Wat betreft de mogelijke impact op omgevende functies scoort het plan matig negatief voor een aantal aspecten. Dit leidt tot volgende aandachtspunten: •
bebouwing kan mogelijks een matig negatief effect hebben op het windregime op de Spuikom, ten nadele van de waterrecreatie65
•
de inrichting (functies, bebouwing) kan mogelijks een effect hebben op de ecologische functie van de Spuikom.
De ontsluiting van het gebied met openbaar vervoer en fiets zijn belangrijke milderende maatregelen om bijkomende belasting van de as Kennedy – De Bolle zo veel mogelijk te voorkomen.
11.5.2.4
DEELGEBIED 4: STUIVERSTRAAT – GISTELSESTEENWEG
Figuur 39: Situering van het deelgebied 'Stuiverstraat - Gistelsesteenweg' op de stratenatlas
Er werden twee planalternatieven voorgesteld voor dit deelgebied: -
de bestemming van dit gebied als woongebied voor ongeveer 200 woongelegenheden, met een groenzone die een derde van het gebied zal bestaan.
-
de bestemming van het gebied als ‘bouwvrij agrarisch gebied met nabestemming woongebied omvattende 2/3 eigenlijke woonfunctie en 1/3 openbaar groen’.
65
Dit kan enkel op basis van een meer gedetailleerd inrichtings- of bebouwingsvoorstel beoordeeld worden.
245 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
plan MER
Bedoeling van dit tweede voorstel blijkt het streven dat dit gebied pas ontwikkeld kan worden als een gedetailleerde ordening in een gemeentelijk RUP is vastgesteld zodat het gebied tot één samenhangend geheel ontwikkeld zal worden. Op het niveau van dit plan-MER zijn er dan ook geen verschillen tussen beide alternatieven en beperkt de effectbeoordeling zich tot het plan ‘woongebied met 1/3 groenzone’.66 Als referentiesituatie gaan we uit van de huidige bestemming als landschappelijk waardevol agrarisch gebied met een landbouwgebruik overeenkomstig het huidige gebruik. We gaan er tevens van uit dat het stadsrandbos zoals voorzien in het gewestplan (aansluitend op het deelplangebied) gerealiseerd zal zijn. Het voorgestelde plan wordt significant negatief beoordeeld op het vlak van (mogelijke) geluidshinder van de luchthaven. Op basis van meetgegevens uit het verleden situeert de Lden 55 dB(A)-contour zich tussen de noord(westelijke) grens (2006) en ongeveer het midden (2003) van het deelplangebied. Binnen deze contour is nieuwe bebouwing niet aangewezen. Op basis van deze gegevens zou het kunnen volstaan om de voorziene groene ruimte van 1/3de van de oppervlakte in het noordwestelijke deel van het gebied te situeren om woonontwikkeling aanvaardbaar te maken. De meetgegevens uit het verleden zijn niet zonder meer te hanteren als toekomstige referentiesituatie. De huidige milieuvergunning van de luchthaven laat nog een aanzienlijke groei (uitgedrukt in aantal gehinderden) van haar activiteiten toe. We kunnen er dan ook van uitgaan dat de huidige contouren veeleer als een minimum te beschouwen zijn en naar alle waarschijnlijkheid (indien ongewijzigd beleid op het vlak van aantal vliegbewegingen, type vliegtuigen, tijdstip vluchten,…) ruimer zullen zijn in de toekomst. Zolang geen verdere restricties inzake toekomstige geluidshinder zijn opgelegd aan de luchthaven dan deze die momenteel in de milieuvergunning zijn vermeld, moeten we het voorgestelde deelplan vanuit het voorzorgssprincipe als onaanvaardbaar beoordelen. 11.5.2.4.1
PLANSPECIFIEKE LEEMTEN IN DE KENNIS
Specifiek voor dit deelgebied willen we er op wijzen dat de toekomstige ontwikkeling van de luchthaven en daarbij samenhangende geluidscontouren een onzekerheid blijven. Bij verdere uitbreiding van de geluidscontouren kan een groter deel van het deelplangebied dan het in de effectbeschrijving aangehaalde noordoostelijke deel, binnen de 55dB(A)-contour vallen. Volgens het gehanteerde – weliswaar niet normatieve - afwegingskader is de ontwikkeling van nieuwe woonwijken binnen deze geluidscontour niet opportuun. Hoever deze contour in de toekomst zal reiken blijft een leemte in de kennis. 11.5.2.4.2
VERTALING VAN DE MILDERENDE MAATREGELEN NAAR HET RUP.
Geen herbestemming tot stedelijk woongebied Indien echter door het nemen van specifieke maatregelen de toekomstige geluidshinder van de luchthaven beperkt kan worden tot maximaal de huidige toestand, zou ontwikkeling overwogen kunnen worden. Het beperken van de hinder kan enkel door het opleggen van emissiebeperkende maatregelen aan de luchthaven zelf bijvoorbeeld via de milieuvergunning of andere instrumenten (niet in het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan). We kunnen vermoeden dat ingrijpende maatregelen nodig zullen zijn om de hinder voor zo dicht bij gelegen woningen significant te milderen en dat deze een grote impact zullen hebben op het functioneren van de luchthaven.
66
in de scopingsnota werd nog aangegeven dat er twee alternatieven zouden onderzocht worden.
246 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
plan MER
Bij de eventuele woonontwikkeling - indien de geluidshinder beperkt zou worden - kunnen nog volgende aandachtpunten uit de effectbeoordeling meegegeven worden •
het maximaal vrijwaren van de krekenstructuur (o.a. noordoost-zuidwest doorheen het deelplangebied),
•
het vrijwaren van biologische waardevolle elementen (kreekrestanten, maar ook historisch poldergrasland vnl. in noordwesten van het gebied),
•
het voorkomen van bebouwing binnen de geluidscontouren van de luchthaven (noordelijke deel), en
•
voorkomen van sluipverkeer doorheen de wijk
Hieruit blijkt dat, indien de geluidshinder beperkt wordt tot maximaal de huidige toestand, de inrichting van het gebied als geheel een belangrijk aandachtpunt is. De stedenbouwkundige voorschriften leggen pas een inrichtingsplan op vanaf een bepaalde oppervlakte of aantal wooneenheden. Hierdoor bestaat het gevaar dat bij kleinere projecten het gebied wordt ingevuld op een ruimtelijk minder gepaste wijze. De gepaste situering en inrichting van de groene ruimte, de inpassing van de krekenstructuur en biologisch waardevolle elementen vragen evenwel bijzondere aandacht bij de inrichting van het gebied. Vertaling van de milderende maatregelen naar het RUP indien toekomstige geluidshinder beperkt wordt. vereiste milderende maatregelen •
vastleggen van het groengebied in het noordelijke deel over ca. 1/3 van de oppervlakte van het deelgebied, waar woonbebouwing wordt uitgesloten, vrijwaring en versterking van de biologische waarden door inrichting en beheer volgens de natuurtechnische milieubouw
wenselijke milderende maatregelen •
bij de inrichting van de woonontwikkeling moeten de aanwezige kreken en kenmerkende kleine landschapselementen gevrijwaard worden en geïncorporeerd worden in de terreinaanleg en waterhuishouding van het gebied; de inrichting van het gebied moet vastgelegd worden in het ruimtelijk uitvoeringsplan of er moet vastgelegd worden dat het gebied als één ruimtelik samenhangend project moet gerealiseerd worden.
247 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
11.5.2.5
plan MER
DEELGEBIED 5: SCHORREDIJK – TORHOUTSESTEENWEG
Figuur 40: Situering van het deelgebied 'Schorredijk - Torhoutsesteenweg' op de stratenatlas
In het voorontwerp van het gewestelijk RUP werd voorgesteld om de zone te herbestemmen tot woongebied voor een 60-tal woongelegenheden gecombineerd met kleinschalige kantoren en/of vrije beroepen in een groen kader. Op de plenaire vergadering werden nog twee andere voorstellen tot bestemmingswijziging ingediend: -
bestemmen als agrarisch gebied met nabestemming wonen. De stad Oostende verkiest deze optie omdat zij een bestemmingsplan wenst te maken om de inrichting en ontsluiting van het gebied nauwkeurig vast te leggen. Noch het eerste, noch het tweede alternatief spreekt zich momenteel uit over een concrete ordening. Op het niveau van dit plan-MER zijn er dan ook geen verschillen tussen beide alternatieven en wordt dit alternatief niet afzonderlijk opgenomen in de effectbeoordeling.67
-
bestemming als woongebied met een vrijwaring van open ruimte (onder de vorm van de bestemming buffer, natuur of landbouwgebied) in het oosten van gebied nabij Stene. Dit alternatief is te beschouwen als een inrichtingsalternatief, waarbij de voorgestelde open ruimte overeenkomt met de referentietoestand (huidige bestemming bufferzone).
Als referentiesituatie gaan we uit van een realisatie van de huidige bestemmingen: (kleinschalige) bedrijvigheid en grootschalige kleinhandel en het behoud van open (landbouw) ruimte aan de bufferzone en het gedeelte landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Het voorgestelde plan wordt significant negatief beoordeeld op het vlak van (mogelijke) geluidshinder van de luchthaven. Op basis van meetgegevens uit het verleden situeert de Lden 55 dB(A)-contour zich over de noordelijke helft (2006) tot ongeveer ¾ van de oppervlakte (2003) van het deelplangebied. Binnen deze contour is nieuwe bebouwing niet aangewezen. Op basis van deze gegevens is de woonbebouwing volledig in het meest zuidelijke deel van het deelplangebied te situeren. Omwille van
67
in de scopingsnota werd dit nog wel aangegeven als een afzonderlijk te onderzoeken alternatief..
248 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
plan MER
het landschappelijk belang van het aangrenzend poldergebied, de historische dorpskern Stene en de aanwezige kreekrestanten moet er echter voldoende ruimte zijn om bebouwing op een kwalitatieve manier te kunnen inpassen. Een al te grote geografische restrictie van bebouwing omwille van de geluidscontouren dreigt de gewenste landschappelijke inpassing te hypothekeren. De meetgegevens uit het verleden zijn niet zonder meer te hanteren als toekomstige referentiesituatie. De huidige milieuvergunning van de luchthaven laat nog een aanzienlijke groei (uitgedrukt in aantal gehinderden) van haar activiteiten toe. We kunnen er dan ook van uitgaan dat de huidige contouren veeleer als een minimum te beschouwen zijn en naar alle waarschijnlijkheid (indien ongewijzigd beleid op het vlak van aantal vliegbewegingen, type vliegtuigen, tijdstip vluchten,…) ruimer zullen zijn in de toekomst. Zolang geen verdere restricties inzake toekomstige geluidshinder zijn opgelegd aan de luchthaven dan deze die momenteel in de milieuvergunning zijn vermeld, moeten we het voorgestelde deelplan vanuit het voorzorgssprincipe als onaanvaardbaar beoordelen. 11.5.2.5.1
PLANSPECIFIEKE LEEMTEN IN DE KENNIS
Specifiek voor dit deelgebied willen we er op wijzen dat dat de toekomstige ontwikkeling van de luchthaven en daarbij samenhangende geluidscontouren een onzekerheid blijven. Bij verdere uitbreiding van de geluidscontouren kan een groter deel van het deelplangebied dan het in de effectbeschrijving aangehaalde noordoostelijke deel, binnen de 55dB(A)-contour vallen. Volgens het gehanteerde – weliswaar niet normatieve - afwegingskader is de ontwikkeling van nieuwe woonwijken binnen deze geluidscontour niet opportuun. Hoever deze contour in de toekomst zal reiken blijft een leemte in de kennis. 11.5.2.5.2
VERTALING VAN DE MILDERENDE MAATREGELEN NAAR HET RUP
vereiste milderende maatregelen Geen herbestemming tot stedelijk woongebied Indien echter door het nemen van specifieke maatregelen de toekomstige geluidshinder van de luchthaven beperkt kan worden tot maximaal de huidige toestand, zou ontwikkeling overwogen kunnen worden. Het beperken van de hinder kan enkel door het opleggen van emissiebeperkende maatregelen opleggen aan de luchthaven zelf bijvoorbeeld via de milieuvergunning of andere instrumenten (niet in het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan). We kunnen vermoeden dat ingrijpende maatregelen nodig zullen zijn om de hinder voor zo dicht bij gelegen woningen significant te milderen en dat deze een grote impact zullen hebben op het functioneren van de luchthaven. Bij de eventuele woonontwikkeling - indien de geluidshinder beperkt zou worden - kunnen nog volgende aandachtpunten uit de effectbeoordeling meegegeven worden •
het maximaal vrijwaren van de krekenstructuur,
•
het vrijwaren van biologische waardevolle elementen (kreekrestanen, doorheen het gebied),
•
een kwalitatieve landschappelijke overgang naar het poldergebied, en
•
het voorkomen van bebouwing binnen de geluidshindercontouren van de luchthaven
Hieruit blijkt dat, indien de geluidshinder beperkt wordt tot maximaal de huidige toestand, de inrichting van het gebied als geheel een belangrijk aandachtpunt is. De stedenbouwkundige voorschriften leggen pas een inrichtingsplan op vanaf een bepaalde oppervlakte of aantal wooneenheden. Hierdoor bestaat het gevaar dat bij kleinere projecten het gebied wordt ingevuld op een ruimtelijk minder gepaste wijze.
249 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
plan MER
De mogelijke restricties van de geluidscontouren, de gewenste incorporatie van kreken en biologisch waardevolle elementen, de overgang naar het polderlandschap en de nabijheid van Stene, vragen evenwel bijzondere aandacht bij de inrichting van het gebied. Vertaling van de milderende maatregelen naar het RUP indien toekomstige geluidshinder beperkt wordt. vereiste milderende maatregelen •
vastleggen van het ‘woonvrij’ te houden gebied in het noordelijke deel over ca. 2/3de van het deelgebied, afgestemd op de huidige geluidshinderperimeter van de luchthaven
wenselijke milderende maatregelen •
Bij de inrichting van de woonontwikkeling moeten de aanwezige kreken en kenmerkende kleine landschapselementen gevrijwaard worden en geïncorporeerd worden in de terreinaanleg en waterhuishouding van het gebied. Het geheel moet een kwalitatieve landschappelijke overgang vormen t.o.v. het polderlandschap. De inrichting van het gebied moet vastgelegd worden in het ruimtelijk uitvoeringsplan of er moet vastgelegd worden dat het gebied als één ruimtelijk samenhangend project moet gerealiseerd worden.
11.5.2.6
DEELGEBIED 6: KAZERNE BOOTSMAN
Figuur 41: Situering van het deelgebied 'Kazerne Bootsman' op de stratenatlas
In het voorontwerp van het gewestelijk RUP werd een voorstel gedaan om de Bootsman Kazerne te herstemmen van militair gebied naar woongebied voor 80 à 100 woongelegenheden. Er wordt geen plaats voorzien voor tweede verblijven. Alhoewel het gebied momenteel nog bestemd is als militair domein, is het al deels gedesaffecteerd door het Belgisch leger. Als referentiesituatie gaan we uit van leegstand. Het deelplan wordt globaal significant gunstig beoordeeld.
250 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
plan MER
Een aandachtspunt is de mogelijke bijkomende parkeerdruk in de omgeving ten gevolge van woonontwikkeling op de site. Aangezien oplossingen voor dit probleem te kaderen zijn in het gemeentelijk parkeerbeleid (bewoners, bezoekers, klanten),, zoals het voorzien van voldoende parkeerplaaten, worden geen milderende maatregelen in functie van het gewestelijk RUPgeformuleerd.
11.5.2.7
DEELGEBIED 7: STATIONSOMGEVING
Figuur 42: Situering van het deelgebied 'Stationsomgeving' op de stratenatlas
De identiteit van dit deelgebied wordt grotendeels bepaald door het zicht op de haven, de spoorweginfrastructuur en de activiteiten die hieraan verbonden zijn. De activiteiten in het deelplangebied dienen rekening te houden met de geplande veiligheidsmaatregelen tegen overstromingen zoals voorgesteld in de Plan-MER ‘Plan voor de kustverdediging en maritieme toegankelijkheid van Oostende ‘. Als referentiesituatie gaan we uit van het gebruik als station en cruiseen ferryterminal (deelzone 1) en een infrastructurenbundel (spoor, ontsluiting naar ferries) – dus geen stedelijke functie – voor deelzone 2. Voor deelzone 1 dienen zich twee, nauwelijks te onderscheiden, (bestemmings)alternatieven aan: stedelijk woongebied enerzijds, en multifunctioneel gebied anderzijds. We hebben de bestemmingen respectievelijk geïnterpretereerd als respectievelijk ‘nadruk op de woonfunctie’ (met uitgangspunt: vrij homogene stedelijke woonomgeving met woonondersteunende functies) en ‘nadruk op andere stedelijke functies’ (uitgangspunt: de ontwikkeling van een stedelijk gebied waar zich naast wonen ook andere stedelijke functies ontwikkelen). Onderling vergeleken scoort alternatief 2 iets beter omdat dergelijke ontwikkeling optimaal aansluiten op de potenties van het gebied. Een tweede zone ten zuiden van het stationsgebouw (deelzone 2) is momenteel bestemd als woongebied en gebied voor gemeenschapsvoorziening en openbaar nut. In het voorontwerp van het gewestelijk RUP wordt overwogen dit gebied te herbestemmen tot multifunctioneel stedelijk ontwikkelingsgebied.68
68
In de loop van de Plan-MER procedure heeft de Stad Oostende ons bijkomende informatie verschaft let betrekking tot de plannen van zone 2 aan het station. Volgens de meest actuele informatie waarover we momenteel beschikken zou men de sporen niet langer overbouwen, maar wel nieuwe perrons
251 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
plan MER
De voorgestelde alternatieven worden allen globaal significant gunstig beoordeeld. Een aandachtspunt is de mogelijke bijkomende parkeerdruk in de omgeving ten gevolge van ontwikkeling op de site Aangezien oplossingen voor dit probleem te kaderen zijn in het gemeentelijk parkeerbeleid (bewoners, bezoekers, klanten)., zoals het voorzien van voldoende parkeerplaaten, worden hieromtrent geen milderende maatregelen in functie van het gewestelijk RUPgeformuleerd.. 11.5.2.7.1
WENSELIJKE VERTALING VAN DE MILDERENDE MAATREGELEN NAAR HET RUP
Het is wenselijk dat inde stedenbouwkundige voorschriften meer de nadruk op andere stedelijke functies wordt gelegd, naast wonen. Dit is evenwel slechts een nuanceverschil t.g.v. onze eigen interpretatie van de bepaling ‘aan het wonen verwante voorzieningen’. Desgevallend kan ook verduidelijking in de toelichting volstaan, waarbij wordt aangegeven dat ‘aan het wonen verwante voorzieningen’ niet noodzakelijkerwijze beperkingen inhouden voor andere stedelijke functies qua aantal, schaal en dynamiek, voorzover hierdoor het functioneren van deze stedelijke omgeving niet wordt gehypothekeerd. Een bijzonder aandachtspunt is het mogelijk houden van werken en handelingen die nodig of nuttig zijn voor het beveiligen van bebouwing en infrastructuren tegen overstromingen.
11.5.2.8
DEELGEBIED 8: WONINGEN AAN DE LUCHTHAVEN
Figuur 43: Situering van het deelgebied 'Woningen aan de luchthaven' op de stratenatlas
De eerste zone beslaat de woningen aan de Schoolstraat en de Zakstraat. Er werden twee alternatieven voorgesteld: •
de bestemming als woongebied aansluitend op de steenweg waar ook aan het wonen verwante activiteiten zijn toegelaten, en een overdruk woongebied voor de achterliggende
aanleggen, het huidige stationsgebouw eventueel inrichten als museum, een nieuwe onthaalruimte inrichten enz. Deze plannen zijn echter niet definitief en kunnen dus nog wijzigen. In deze Plan MER zal uitgegaan worden van de planalternatieven zoals voorgesteld in de het voorontwerp RUP en de plenaire vergadering.
252 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
plan MER
woningen waar enkel wonen is toegelaten. Bijkomende woningen zijn niet mogelijk (voorontwerp gewestelijk RUP); •
de bestemming als woongebied met uitsluiting van de woningen voorbij de voormalige melkboerderij (voorstel plenaire vergadering). Op het niveau van dit planMER is dit geen onderscheidend alternatief.
Voor de braakliggende percelen op het einde van Schoolstraat (zone 2) werd tijdens de plenaire vergadering voorgesteld om ze te herbestemmen tot woongebied met als doel de inrichting van een soort bufferzone en speelplein. Voor de woningen aan de Luchthavenstraat (zone 3) werden eveneens twee voorstellen gedaan: •
de bestemming als woongebied aansluitend op de steenweg waar ook aan het wonen verwante activiteiten zijn toegelaten, en een overdruk woongebied voor de achterliggende woningen waar enkel wonen is toegelaten. Bijkomende woningen zijn niet mogelijk. (voorontwerp gewestelijk RUP);
•
de bestemming als woongebied met uitsluiting van de laatste woning in de Luchthavenstraat (voorstel plenaire vergadering). Op het niveau van dit planMER is dit geen onderscheidend alternatief.
Het betreft hier twee concentraties van bestaande, vergunde en bewoonde woningen (totaal 60-tal woningen) die gelegen zijn binnen de perimeter van het luchthavengebied volgens het gewestplan. Er bestaat betwisting in hoeverre de decretale regeling inzake zonevreemde woningen voor deze woningen – zonevreemd gelegen in een specifiek bestemmingsgebied van toepassing is.69 De bestemmingswijziging is er louter op gericht om de woningen te behouden. Ze krijgen m.a.w. planologische zekerheid zodat kan gesteld worden dat het voorgestelde plan geen relevante wijzigingen inhoudt t.o.v. de referentiesituatie (bestaande woonfunctie). De meest relevante hinder van de luchthaven omvat: - een significant negatieve invloed op het geluidsklimaat in dit gebied. De woningen liggen tussen de (jaarlijks gemeten) 55 en 65 dB(A)- geluidscontour van de luchthaven. Overeenkomstig het gehanteerde afwegingskader zijn in dergelijke zones geen nieuwe woonzones toegestaan. Op basis van deze geluidscontouren is er evenwel geen directe reden om de bestaande woningen niet te handhaven. Het aanbrengen van geluidsisolatie is evenwel aangewezen. Er zijn evenwel klachten van bewoners opgetekend over geluidsoverlast. Dit zou kunnen te maken hebben met de bijdrage van grondgeluid van de vliegtuigen op de luchthaven. Dit geluid is niet in de geluidscontouren meegemeten. - de relatief sterke lichtintensiteit van het deelgebied wordt hoofdzakelijk bepaald door schijnwerpers van de luchthaven (die het platform 's nachts verlichten). Dit kan voor de bewoners aanleiding geven tot een toename in lichthinder. Bij gebrek aan concrete gegevens wordt dit effect als matig negatief ingeschat. - de luchthavenactiviteiten kunnen belangrijke geurhinder met zich meebrengen voor deze zeer dichtbij gelegen woningen. Bij gebrek aan concrete gegevens wordt dit effect als matig negatief ingeschat. 11.5.2.8.1
PLANSPECIFIEKE LEEMTEN IN DE KENNIS
69
De regeling voor zonevreemde woningen in het Decreet houdende de Organisatie van de Ruimtelijke Ordening (art. 145) refereert niet aan het voorschrift Luchthavengebied.
253 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
plan MER
Specifiek voor dit deelgebied willen we er op wijzen dat dat de toekomstige ontwikkeling van de luchthaven en daarbij samenhangende hinder een onzekerheid blijven. Bij verdere uitbreiding van de activiteiten zal de hinder voor deze nabijgelegen woningen vermoedelijk toenemen. De huidige milieuvergunning van de luchthaven laat in elk geval nog een aanzienlijke groei (uitgedrukt in aantal gehinderden) van haar activiteiten toe. M.b.t. het huidige hinderniveau ontbreken gegevens inzake grondgeluid, licht en geur, die vermoedelijk wel relevante hinderaspecten zijn. 11.5.2.8.2
VOORSTELLENE MILDERENDE MAATREGELEN
Uitgaande van voorgaande effectbeoordeling (met alle leemten in de kennis qua huidige hinder en mogelijke toekomstige evolutie van de hinder) houdt het RUP een loutere bestendiging van de huidige toestand in, zodat het aantal gehinderden er in elk geval niet zal toenemen. Met al de leemten in de kennis lijken de meest zekere milderende maatregelen: •
emissiebeperkende maatregelen opleggen aan de luchthaven zelf.; dit kan enkel via de milieuvergunning; we kunnen vermoeden dat ingrijpende maatregelen nodig zullen zijn om de hinder voor zo dicht bij gelegen woningen significant te milderen en dat deze een grote impact zullen hebben op het functioneren van de luchthaven.
•
een actief uitdovingsbeleid van de woonfunctie (uitoefening voorkooprecht, herhuisvestingsprgramma, onteigening). Dit zal vermoedelijk vooral individueel (emotioneel) leed veroorzaken bij de bewoners.
Mogelijke bijkomende milderende maatregelen zijn: •
een buffer (bv. grondmassa) om grondgeluid te bufferen,
•
een groenscherm om geurhinder (enigszins) te milderen,
•
gebruik van geluidsisolerende materialen bij (ver)bouwen van de woning.
Het effect van deze milderende maatregelen zal vermoedelijk maar beperkt zijn. Vertaling van de milderende maatregelen naar het RUP. Het is wenselijk dat (de ruimte voor) een geluidsbuffer en groenscherm (eventueel te combineren) worden opgenomen in het plan. Deze zijn best te situeren op het luchthaventerrein aansluitend bij de woonpercelen.
254 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
11.5.2.9
plan MER
DEELGEBIED 9: BOUWVRIJ LUCHTHAVENGEBIED
Figuur 44: Situering van het deelgebied 'Bouwvrij luchthavengebied' op de stratenatlas
Zone 1 en 2 zijn momenteel respectievelijk bestemd als agrarische gebied (in overdruk reservatiedienstbaarheidsgebied en erfdienstbaarheidsgebied) en woongebied (in overdruk reservatiedienstbaarheidsgebied en erfdienstbaarheidsgebied). Beide zones zijn op dit moment niet bebouwd en moeten omwille van de aanwezigheid van de luchthaven bouwvrij blijven. Voor beide deelzones wordt in het voorontwerp van het gewestelijk RUP overwogen ze te herbestemmen tot bouwvrij luchthavengebied. Het deelplan wordt globaal als neutraal beoordeeld. 11.5.2.10
DEELGEBIED 10: UITBREIDING KMOK-ZONE
Figuur 45: Situering van het deelgebied 'uitbreiding KMOK-zone' op de stratenatlas
255 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
plan MER
In de huidige situatie komt het uitzicht van dit deelgebied overeen met dat van het luchthavenlandschap en het zuidelijker gelegen open polderlandschap. In dit momenteel onbebouwd gebied komen enkele interessante ecotopen voor zoals verruigd grasland en weilandcomplex met veel sloten. In het noordelijke deel van zone 2 loopt het Stenedijkgeleed, een geklasseerde waterloop van derde categorie. Als referentiesituatie wordt uitgegaan van een volledige invulling van de zone met luchthavengebonden bedrijvigheid. Er wordt voorgesteld om zone 1 en zone 2 te herbestemmen tot KMOK-zone70. Dit voorgestelde deelplan betreft een grenscorrectie tussen 2 gebieden die volgens het gewestplan bestemd zijn tot bedrijvenzone (enerzijds LHBO-zone, anderzijds KMOK-zone). Deze grenscorrectie sluit beter aan bij de ruimtelijke situatie: restpercelen die moeilijk in te schakelen zijn voor luchthavengebonden bedrijvigheid kunnen door de voorgestelde wijziging wel ingeschakeld worden voor (de uitbreiding van aanpalende) kleinhandel en KMO. Dit wordt vanuit het oogpunt van een efficiënt ruimtegebruik als een significant positief effect gezien. T.o.v. de huidige bestemming kan dit in beperkte mate wijzigingen inhouden wat betreft de aard (meer personenwagens), omvang (aantal bewegingen) en geografische spreiding (meer stadswaarts) van het verkeer. De impact wordt hooguit als licht negatief ingeschat. De derde zone beslaat een strook op het uiteinde van de LHBO-zone grenzend aan de woonzone. In het voorontwerp van het gewestelijk RUP wordt voorgesteld ze te herbestemmen als bufferzone. Dit voorstel houdt in principe geen wijzigingen in t.o.v. de huidige bestemming, aangezien de gewestplanbestemming al een bufferzone t.o.v. aanpalende (woon)zone impliceert. 11.5.2.10.1
VOORSTELLEN MILDERENDE MAATREGELEN
Een optimalisatie van de ontsluiting met openbaar vervoer en fiets wordt als milderende maatregel voorgesteld.
70
Op het niveau van dit Plan-MER is er geen wezenlijk verschil tussen de twee alternatieven voor zone 2: volledig bestemmen tot KMOK-zone versus KMOK-bestemming tot het virtuele einde van Rolbaanstraat, rest LHBO-zone. Het gaat hier namelijk om een grenscorrectie waarbij zowel het referentiescenario als het voorgestelde deelplan een bedrijventerrein betreft (weliswaar ander type bedrijvigheid) en waarbij de oppervlakte waarin de alternatieven verschillen zeer klein is. Voor de effectbeoordeling wordt geen onderscheid gemaakt tussen beide alternatieven.
256 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
11.5.2.11
plan MER
DEELGEBIED 11: OPEN RUIMTE CORRIDOR
Figuur 46: Situering van het deelgebied 'open ruimte corridor' op de stratenatlas
Er werden twee alternatieven voorgesteld voor dit deelgebied: -
de herbestemming tot natuurgebied, met als functies natuurontwikkeling en laagdynamisch recreatief medegebruik;
-
de herbestemming tot natuurgebied met opname als VEN-gebied. T.o.v. het eerste alternatief houdt dit in dat bijkomende beschermingsmaatregelen van kracht worden.
Het deelgebied is momenteel in gebruik als landbouwgebied en bestaat vooral uit zeer soortenarme, ingezaaide (cultuur)graslanden. Ten noorden overlapt dit deelgebied deels met een biologisch waardevol gebied (weilandcomplex met veel sloten en relicten van halfnatuurlijke grasland). Dit open polderlandschap maakt deel uit van een open ruimte corridor tussen de historische kern Mariakerke en de kern Raversijde. Het gebied wordt in het noorden begrensd door het Natuurverwevingsgebied (VEN) ‘De Middenkust’, dat ook deels is ingekleurd als Habitatrichtlijngebied ‘Duingebied inclusief Ijzermonding en Zwin’. Als referentiesituatie wordt uitgegaan van de inname van het gebied door woonbebouwing. Het voorgestelde deelplan wordt zowel op ecologisch als landschappelijk vlak als significant gunstig beoordeeld. Vanuit het oogpunt natuur wordt het alternatief mét aanduiding als VEN-gebied verkozen.
257 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
11.5.2.12
plan MER
DEELGEBIED 12: PARK STEENSE DIJK
Figuur 47: Situering van het deelgebied 'Park Steense dijk' op de stratenatlas
Aangezien de herbestemming van dit oostelijke gedeelte tot woongebied (via de opmaak van een BPA) niet kon goedgekeurd worden vanwege de geluidshinder van de luchthaven, zal de zone herbestemd en ingericht worden als parkgebied. Er werden twee alternatieven voorgesteld: -
de volledige woonuitbreidingsgebied en het oostelijke aangrenzende niet-gerealisserde deeltje in woongebied, herbestemmen tot parkgebied (voorstel in voorontwerp van het gewestelijk RUP);
-
enkel het volledige woonuitbreidingsgebied herbestemmen tot parkgebied (voorstel op de plenaire vergadering).
Het deelgebied wordt gekenmerkt door een open, biologisch waardevol krekenlandschap, waarin twee bouwkundige elementen gelegen zijn: de beschermde hoeve “Hooge Barrière” (bouwkundig erfgoed) en een bunker uit WOII. De polderwaterloop Stenedijkgeleed doorkruist dit deelgebied. Het deelgebied ligt binnen de 55dB(A) –contour waardoor een onaanvaardbare geluidshinder verwacht voor eventuele bewoners. Het deelplan houdt een kleine vermindering van het aanbod aan woonmogelijkheden in het stedelijk gebied in. Dit is evenwel een verwaarloosbaar klein effect. De voorgestelde herbestemming wordt als significant gunstig beoordeeld, omdat nieuwe woonontwikkeling wordt voorkomen op een locatie waar dit niet opportuun is omwille van de geluidshinder van de luchthaven. Daarom wordt het alternatief waar ook het restgedeelte woongebied wordt herbestemd (alternatief 1 - cfr voorontwerp RUP) beter bevonden dan alternatief 2. Het behoud van de aanwezige biologische waarden wordt als een aandachtspunt geformuleerd. De voorschriften van het deelplan geven al aan dat natuurbehoud een nevengeschikte functie is.
258 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
11.5.2.13
plan MER
DEELGEBIED 13: PLASSENDALE 2
Figuur 48: Situering van het deelgebied 'Plassendale 2' op de stratenatlas
Volgens het gewestplan is het deelgebied bestemd als ‘agrarisch gebied’ en ‘milieubelastende industrie’. Het deelplan voorziet in de bestemming tot regionaal bedrijventerrein (deelzone 1) en bestemming van een buffer (deelzone 2). T.o.v. de huidige bestemmingen houdt dit slechts een kleine relevante wijziging in (herbestemming van agrarisch gebied). Als bijkomend alternatief werd tijdens de plenaire vergadering voorgesteld een bredere bufferzone te voorzien. Het gebied betreft een vlakke, grotendeels onbebouwde zone waarvan delen reeds bouwrijp zijn gemaakt. Er bevinden zich momenteel nog een aantal ecologisch waardevolle elementen (verruigd grasland, ruigte en bermen met rietlandelementen). In het zuiden grenst het gebied aan het erkend natuurreservaat ‘De Zwaanhoek’, dat grotendeels samenvalt met een GEN + GENO-gebied ‘Zwaanhoek noord’, en het Habitatrichtlijngebied ‘Polders’. Dit deelgebied is bovendien volledig gelegen in de relictzone ‘open graslandgebied Zwaanhoek-Oudenburg’. Centraal in het gebiedje loopt momenteel een niet geklasseerde polderwaterloop (VHAG 14856). Als referentiesituatie gaan we uit van bedrijvigheid in het gedeelte dat momenteel bestemd is voor milieubelastende industrie (met een buffer van ca. 25 m) en het blijvend gebruik als grasland van het gedeelte dat momenteel als agrarisch gebied is bestemd. Het voorgestelde plan betreft slecht een kleine wijziging t.o.v. de huidige bestemmingen en is eerder een grenscorrectie. Omdat dit een efficiënter ruimtegebruik inhoudt, wordt dit deelplan licht positief beoordeeld. Het alternatief met een bredere buffer wordt vanuit milieuoogpunt beter beoordeeld dan het eerste alternatief. Deze buffer biedt kansen om de waterloop te incorporeren en kan een biologische meerwaarde inhouden. 11.5.2.13.1
WENSELIJKE VERTALING VAN DE MILDERENDE MAATREGELEN NAAR HET RUP
Aanleg en beheer van de buffer volgens de principes van de natuurtechnische milieubouw
259 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
11.5.2.14
plan MER
DEELGEBIED 14: MIDDELKERKE
Figuur 49: Situering van het deelgebied 'Middelkerke' op de stratenatlas
Dit deelgebied is opgedeeld in 6 verschillende zones. naargelang de verschillende alternatieven die tijdens de plenaire vergadering voorgesteld werden. Zone 1 is momenteel bestemd als agrarische zone. De eventuele herbestemming naar lokaal bedrijventerrein werd in het voorbereidende planningsproces voorzien om uit te voeren via een gemeentelijk planningsinitiatief. Zone 2 en 3 hebben momenteel een bestemming agrarisch gebied. Voor beide zones wordt overwogen ze te herbestemmen als gemengd regionaal bedrijventerrein. Zone 4 is momenteel bestemd als agrarisch gebied. Voor deze zone wordt een herbestemming naar groene bufferzone voorgesteld teneinde het bestaande bedrijventerrein beter landschappelijk te bufferen. In het effectenonderzoek wordt uitgegaan van de realisatie van een (lokaal) bedrijventerrein in zone 1 en een gemengd regionaal bedrijventerrein in zone 2 en 3. Zone 5 is momenteel bestemd als landbouwgebied. Er wordt voorgesteld deze zone te herbestemmen tot woonzone. Zone 6 heeft momenteel de bestemming parkgebied en gebied voor toeristische recreatieparken. Er wordt overwogen deze zone te herbestemmen in functie van ‘airporthotel’. De percelen die worden aangeduid voor de uitbreiding van de bedrijvenzone en het woongebied hebben een bestemming landbouw en worden ook als dusdanig gebruikt. Dit open landschap sluit aan bij het achterliggende, uitgestrekte polderlandschap. Aangezien de strook tussen de duinengordel en het landbouwgebied reeds volledig is volgebouwd met campings is deze duinpolderovergang hier sterk verstoord. In de zones 4 en 5 bevinden zich momenteel biologisch waardevol elementen (o.a. soortenrijk permanent cultuurgrasland met relicten halfnatuurlijke grasland en weilandcomplex met veel sloten). In
260 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
plan MER
het zuiden wordt het deelgebied het Albertusgeleed met waardevolle structuurkwaliteit en in het westen en noorden loopt het Kalsijdegeleed (met zeer zwakke structuurkwaliteit). De geplande woonzone (zone 5) ligt net binnen de 55dB(A)-contour. Zone 6 (airporthotel) situeert zich zelfs binnen de 60 dB(A)-contour. De ontwikkeling van een lokaal bedrijventerrein wordt als gunstig beoordeeld, mits de oppervlakte beperkt blijft en geen bijkomende versnippering inhoudt van de resterende landbouwstructuur. Het voorgestelde lokale bedrijventerrein in deelzone 1 voldoet hier aan. De impact van dergelijk lokaal bedrijventerrein zou bijkomend gemilderd kunnen worden door het zo centraal mogelijk te situeren achter het bestaande bedrijventerrein (behoud van een zo breed mogelijk perspectief vanuit N318) en over een geringe diepte (voorkomen versnippering landbouwgebied tussen bedrijventerrein en geleed). Belangrijke aandachtspunten bij dergelijke ontwikkeling zijn: •
een goede landschappelijke inbuffering (ook van het bestaande terrein)
•
behoud of compenseren van biologisch waardevolle elementen (bv. door toepassing natuurtechnische milieubouw bij inrichting en onderhoud buffers)
•
voorzien van de nodige ruimte langs het Albertusgeleed voor een verbeterde natuurlijke inpassing: natuurlijke oeverinrichting, voldoende ruimte min. 5m) vrijwaren langs de oevers van waterlopen etc.Aangezien het hier een lokaal bedrijventerrein betreft, behoeft dit geen vertaling in het gewestelijk RUP.
De ontwikkeling van een regionaal bedrijventerrein wordt significant ongunstig beoordeeld omwille van het direct (oppervlakte-inname) en indirect (versnippering) ruimtebeslag op de landbouw, de impact op de landschappelijke connectiviteit en visuele perceptie. De voorgestelde woonontwikkeling wordt significant negatief beoordeeld op het vlak van (mogelijke) geluidshinder van de luchthaven. Op basis van meetgegevens uit het verleden situeert dit gebied zich in (2003) of vlakbij (2006) de Lden 55 dB(A)-contour. Binnen deze contour is nieuwe bebouwing niet aangewezen. De meetgegevens uit het verleden zijn niet zonder meer te hanteren als toekomstige referentiesituatie. De huidige milieuvergunning van de luchthaven laat nog een aanzienlijke groei (uitgedrukt in aantal gehinderden) van haar activiteiten toe. We kunnen er dan ook van uitgaan dat de huidige contouren veeleer als een minimum te beschouwen zijn en naar alle waarschijnlijkheid (indien ongewijzigd beleid op het vlak van aantal vliegbewegingen, type vliegtuigen, tijdstip vluchten,…) ruimer zullen zijn in de toekomst. Zolang geen verdere restricties inzake toekomstige geluidshinder zijn opgelegd aan de luchthaven dan deze die momenteel in de milieuvergunning zijn vermeld, moeten we het voorgestelde deelplan vanuit het voorzorgssprincipe als onaanvaardbaar beoordelen. De voorgestelde woonontwikkeling wordt ook matig negatief beoordeeld omwille van het direct (oppervlakte-inname) ruimtebeslag op de landbouw, de impact op de landschappelijke connectiviteit en visuele perceptie. Het voorgestelde airporthotel wordt significant negatief beoordeeld omwille van de problematische ligging t.o.v. de luchthaven (verlengde van de startbaan) op het vlak van veiligheid en geluidshinder.
261 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
11.5.2.15
plan MER
DEELGEBIED 15: UITBREIDINGSZONE BEDRIJVENTERREIN ZANDVOORDESTRAAT
Figuur 50: Situering van het deelgebied 'Uitbreidingsgebied bedrijventerrein Zandvoordestraat' op de stratenatlas
De huidige bestemmingen voor dit gebied zijn: openbare nuts- en gemeenschapsvoorzieningen, parkgebied, en gebied voor milieubelastende industrie. Tijdens de plenaire vergadering werd voorgesteld om dit gebied te herbestemmen tot ‘milieubelastende industrie’. Ter hoogte van het deelgebied ligt een onderdeel van de voormalige spoorwegbedding Oostende – Torhout, dat tevens is aangeduid als lijnrelict. Ter hoogte van het deelgebied is de talud van de spoorwegbedding echter reeds volledig afgegraven. Het deelgebied wordt in het noorden begrensd door het Hoog Geleed, een geklasseerde polderwaterloop (derde categorie) met een waardevolle structuurkwaliteit. Het voorgestelde deelplan wordt globaal neutraal beoordeeld omdat het een zeer kleine wijziging betreft naar bijkomend bedrijventerrein voor uitbreiding van een bestaand bedrijf, binnen de context van een bedrijventerrein en waterontziltingsinstallatie. Een aandachtspunt betreft het voorzien van de nodige ruimte (min. 5m) langs het Hoog Geleed voor een verbeterde natuurlijke inpassing (natuurlijke oeverinrichting). 11.5.2.15.1
WENSELIJKE VERTALINGEN VAN DE MILDERENDE MAATREGELEN NAAR HET RUP
De aanduiding van het Hoog Geleed als te vrijwaren waterloop (min. 5m afstand tot de oever) met toepassing van de principes van de natuurtechnische milieubouw bij de inrichting en het beheer.
262 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
11.5.2.16
plan MER
DEELGEBIED 16: PLASSENDALE 3
Figuur 51: Situering van het deelgebied 'Plassendale 3' op de stratenatlas
Het deelgebied is momenteel bestemd als ‘gebied voor milieubelastende industrie’ en ‘regionaal bedrijventerrein met openbaar karakter’. Op de plenaire vergadering werd een voorstel geformuleerd tot herbestemming van dit gebied tot ‘gemengd gebied voor bedrijven en voor dienstverlening en kantoren uit de tertiaire sector’. Dit voorstel houdt een verruiming van de huidige bestemming, met meer personeels- en bezoekersintensieve activiteiten als relevant gegeven voor dit planMER. T.b.v. (het mobiliteitsonderzoek in) dit Plan-MER wordt uitgegaan van een maximale vloeroppervlakte kantoren van ca. 52.000 m². Het deelgebied betreft een bedrijvenzone in ontwikkeling waar momenteel naast enkele productiebedrijven ook een tweetal dienstverlenende en technologische bedrijven met nagenoeg louter kantoorfunctie zijn gevestigd. Het zuidoostelijke gedeelte van het deelgebied bevat nog enkele zeer waardevolle biologische elementen. Bovendien grenst het deelplangebied in het zuidoosten aan het Habitatrichtlijngebied ‘Polders’ dat tevens is ingekleurd als GEN + GENO – gebied ‘Zwaanhoek noord’ en als erkend natuurreservaat ‘De Zwaanhoek’. Zowel in het zuiden als in het noordoosten van het deelgebied loopt een polderwaterloop met een waardevolle structuurkwaliteit. Het gebied overlapt met de relictzone ‘graslandgebied Zwaanhoek- Oudenburg’. Het deelgebied is momenteel rechtstreeks ontsloten op de A10 Oostende – Brussel door middel van het op- en afrittencomplex 5. Op dit moment zijn er in de onmiddellijke omgeving van het deelgebied geen openbaarvervoerslijnen gedefinieerd. Als referentiesituatie wordt uitgegaan van de verdere ontwikkeling als regionaal bedrijventerrein, met behoud van de bestaande kantoor(achtige) activiteiten, doch zonder bijkomende (louter) kantoren. De belangrijkste negatieve effecten situeren zich op het vlak van het mobiliteitsgenererende effect van personeelsintensieve bedrijvigheid (kantoren) en de ligging t.o.v. de belangrijke knooppunten van openbaar vervoer. Dit zal leiden tot sterke verkeersgroei op knooppunten die belangrijk zijn in het verkeerssysteem van de stad (Kennedyrotonde) en de haven (afrit Zandvoorde). Dit wordt als significant negatief beschouwd. De locatie ontbreekt ook aan stedelijke functies in de omgeving (handel, horeca) die als belangrijke locatievoordelen voor een kantooromgeving worden beschouwd. Het reserveren van gronden voor kantoorfuncties – gescheiden van andere functies, waar kantoren in principe verweefbaar zijn met andere stedelijke functies – wordt vanuit het oogpunt van een efficiënt en duurzaam
263 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
plan MER
ruimtegebruik als negatief beoordeeld. Dit zal ook nog eens leiden tot extra verkeersbewegingen tussen stadscentrum en bedrijventerrein bv. tijdens de pauzes. Om die redenen wordt het plan signicficant negatief beoordeeld. Alternatieve voorstellen voor kantoorontwikkelingen in het stedelijk gebied zijn niet expliciet onderzocht. In het RUP kan voor Plassendale III beter een bestemming ‘regionaal bedrijventerrein’ toegepast worden71, Vanuit milieu-oogpunt vormt het behoud van de bestaande (kantoor)functies daarbij een belangrijk aandachtspunt72. Vanuit milieu-oogpunt (optimaal ruimtegebruik) is er geen bezwaar om ook de zone binnen de verkeerswisselaar (binnen de noordoostelijke lus van de verkeerswisselaar) aan te wenden als bedrijventerrein. Wel moet in dat geval worden gewaakt over een veilige verkeersontsluiting (bv. ontsluiting parallel aan A10 onder de brug, of via kruispunt Zandvoordestraat dat in dat geval dan beter wordt heraangelegd in de vorm van een rotonde) en bijzondere aandacht aan de beeldkwaliteit besteed worden. Daarnaast wordt ook aandacht gevraagd voor het vrijwaren van de structuurkwaliteit van de polderwaterlopen, de beeldkwaliteit t.o.v. de A10 en de buffering tov SBZ-polders. 11.5.2.16.1
VERTALING VAN DE MILDERENDE MAATREGELEN NAAR HET RUP
Vertaling van de milderende maatregelen naar het RUP. Vereiste vertalingen in het RUP •
indien herbestemming tot regionaal bedrijventerrein: uitsluiten van (louter) kantoren (behoudens bestaande)
Wenselijke bijkomende vertalingen in het RUP •
kwalitatieve architectuur (voorkanten, opengewerkte gevels, hoogwaardige architectuur) of bufferzone t.o.v. A10 met toepassing van de principes van de natuurtechnische milieubouw bij de inrichting en aanleg er van
•
vrijwaren van de structuurkwaliteit van de polderwaterlopen (min. 5m oeverzone) en toepassing van de principes van de natuurtechnische milieubouw bij de inrichting en aanleg er van
71
Overeenkomstig het bestemmingsvoorschrift ‘regionaal bedrijventerrein’ voor het gebied Plassendale II in het voorontwerp RUP kunnen ook onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten in dergelijke bestemming toegelaten worden evenals kantoren horende bij en ondergeschikt aan een productieactiviteit. Nieuwe autonome kantoren zijn uitgesloten.. 72 Op deze schaal zou het verlies van bestaande functies negatiever beoordeeld worden dan het mobiliteitseffect.
264 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
11.5.2.17
plan MER
DEELGEBIED 17: AGRARISCHE BEDRIJVENZONE
Figuur 52: Situering van het deelgebied 'Agrarische bedrijvenzone' op de stratenatlas
Het gebied is momenteel bestemd als ‘agrarisch gebied’. Op de plenaire vergadering werd voorgesteld om dit gebied te herbestemmen tot ‘agrarische bedrijvenzone’ voor de inplanting van glastuinbouwbedrijven, gekoppeld aan het industrieterrein Plassendale 2. De locatie beslaat een oppervlakte van ca. 90 ha en werd uitgekozen omwille van de nabijheid van de elektriciteitsproducent Electrawinds en het chemiebedrijf Proviron die respectievelijk restwarmte en CO2 overschotten zouden kunnen leveren aan het glastuinbouwbedrijventerrein73. Aan weerszijden van de spoorweglijn liggen ecologisch waardevolle elementen (o.a. weilandcomplex met veel sloten en historische poldergrasland). Bovendien is het deelgebied van internationaal belang als pleister- en rustgebied voor o.a. de Kleine Rietgans. Het deelgebied worden ten noorden en ten westen omgeven door het Vogelrichtlijngebied ‘Poldercomplex en het Habitatrichtlijngebied, ‘Polders’. Het deelgebied behoort tot het traditionele landschap ‘Oostelijk Oudland’, een open polderlandschap met een systeem van kreekruggen en komgronden. Verschillende waardevolle landschapselementen grenzen aan het deelgebied o.a. ‘Het Geleed en Kanaal Oostende –Brugge’, de ankerplaats ‘Zwaanhoek’ en het beschermde dorpsgezicht ‘de omgeving van het sluizencomplex’ Dit traditioneel landschap wordt evenwel ernstig verstoord door de doorsnijding van het gebied door de A10 en de spoorlijn, waardoor het gebied sterk versnipperd wordt. Binnen of aan de rand situeren zich volgende verschillende polderwaterlopen met een waardevolle structuurkwaliteit (o.a. het Zuidgeleed en de Geleedbeek). In het noorden van het deelgebied komt een recent overstroomd gebied (ROG) voor, waarvan een deel ook als risicozone voor overstroming is ingekleurd. Het deelgebied kent een grondgebonden agrarisch gebruik en is beleidsmatig als een te herbevestigen agrarisch gebied aangeduid door de Vlaamse Regering. Er wordt ervan uitgegaan dat de inplanting van serres mogelijks op basis van reguliere vergunningsverlening binnen het nulalternatief niet mogelijk is. Deze optie gaat in tegen de ruimtelijke
73
Voor een gedetailleerde beschrijving van het meest actuele inrichtingsvoorstel van de glastuinbouwbedrijvenzone, voorgesteld door het Innovatiesteunpunt Landbouw en de WVI: zie PlanMER
265 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
plan MER
visie natuur, landbouw en bos “Kust-Polders-Westhoek”74 waarin glastuinbouw wordt uitgesloten en de optie om het gebied beleidsmatig te herbevestigen als agrarisch gebied (HAG). Het belangrijkste milieuvoordeel betreft de afname van emissies broeikasgassen en verontreinigde stoffen door gebruik van de restwarmte van een nabijgelegen biomassacentrale (Electrawinds in Plassendale 2. Vanuit het oogpunt duurzaamheid scoort dit deelplan siginificant positief. De belangrijkse (matig) negatieve effecten betreffen de landschappelijke impact en visuele perceptie enerzijds en de mogelijke impact op het ecologisch functioneren anderzijds: •
Het verlies van biologisch (zeer) waardevolle elementen (kreekrestanten en historisch poldergrasland) en de inname van een open polderlandschap als belangrijke pleister- en rustplaats voor weidevogelpopulaties.
•
De verstoring van vogel- en vleermuizenpopulaties bij gebruik van assimilatieverlichting ’s nachts.
•
Het verlies van het traditionele open landschap ‘Oostelijk Oudland’
•
De negatieve visuele impact op de nabijgelegen beschermde landschapselementen en het waardevol erfgoed door de inplanting van (10m hoge) serres
11.5.2.17.1
VERTALING VAN DE MILDERENDE MAATREGELEN NAAR HET RUP
Vereiste maatregelen te vertalen in het RUP •
De glastuinbouwzone in oppervlakte beperken en zoveel mogelijk in de westelijke zijde van het deelgebied concentreren. De centraal gelegen biologisch (zeer) waardevolle graslanden, het natuurgebiedje ‘Puidebroeken’ en de oostelijk gelegen akkerlanden moeten gevrijwaard blijven van bebouwing opdat deze kunnen fungeren als pleister- en rustplaats voor weidevogels.
•
Bij de inrichting van de glastuinbouwzone wordt vooral aandacht gevraagd voor een minimale verstoring van nabijgelegen SBZ-gebieden, de landschappelijke inpassing van de serres en een natuurtechnische milieubouw van o.a. groenschermen en waterbekkens opdat deze ook kunnen fungeren als stepping stone:
•
De aanleg van een bufferzone t.o.v. de woningen aan de Stationsstraat, t.o.v. het kanaal en t.o.v. de E40; De buffer moet voldoen aan de voorwaarden van een visuele en geluidsafscherming (Stationsstraat) en de landschappelijke kadering van het serrecomplex (kanaal en E40). Langsheen het kanaal betekent dit een zo dicht mogelijke ingroening om de landschappeiljke impact t.o.v. de recreatieve fietsroute te beperken. Langsheen de E40 moet vooral de grootschaligheid van de glasgevels gebroken worden, bv. door her en der groene clusters van bomen en struikgewas in te planten.
•
De bestemming van een natuurgebiedje in NO van het deelgebied75.
•
Werken, handelingen en wijzigingen die nodig zijn voor de realisatie van de bestemmingen zijn toegelaten voor zover ze rekening houden met de omgevende natuurwaarden. Daarbij moet minstens aandacht besteed worden aan:
74
Ministerie Vlaamse Gemeenschap (mei 2005), Ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos, regio Kust-Polders-Westhoek (deelgebied 8.15 Noordhoek), 75 minstens cfr inrichtingsvoorstelvoorstel WVI en innovatiesteunpunt
266 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
plan MER
o
Behoud van de bomenrij langs kanaal Brugge – Oostende (mogelijke vliegroute voor vleermuizen)
o
De uitstraling van de eventuele serreverlichting verhinderen
o
Inrichten van serrecomplex buiten het broedseizoen van vogels
Wenselijke maatregelen te vertalen in het RUP Het voorzien van een waterbekken, met natuurlijk ingerichte oevers 11.5.2.18
DEELGEBIED 18: STRANDZONE RAVERSIJDE
Figuur 53: Situering van het deelgebied 'Strandzone Raversijde' op de stratenatlas
Dit deelgebied werd in het Provenciaal RUP ‘Strand en Dijk Oostende’ aangeduid als strandzone, maar omwille van zijn hoge natuurwaarde blanco gelaten tot op heden. Tijdens de plenaire vergadering werd een voorstel geformuleerd om deze zone in te kleuren als natuurgebied. Volgens de biologische waarderingskaart is deze strandzone volledig ingekleurd als biologisch waardevol gebied met een belangrijke faunistische waarde. In het noordwesten grenst de zone aan een Ramsargebied en in het zuidoosten aan het Habitatrichtlijngebied ‘Duingebieden inclusief ijzermonding en Zwin’ en het Natuurverwevingsgebied (VEN) ‘De Middenkust’. Omwille van de nog aanwezige strand-duin-polder overgang is deze strandzone landschappelijk en ecologisch zeer waardevol. Het zuidoostelijke deel van het gebied wordt begrensd door het beschermde landschap ‘Duin- en polderlandschap nabij de kerk van O.L.V.-Ter-Duinen’. Het deelplan wordt globaal significant gunstig beoordeeld vanuit Natuur en krijgt geen negatieve beoordeling vanuit andere receptoren. 11.5.2.18.1
PLANSPECIFIEKE LEEMTEN IN DE KENNIS
Specifiek met betrekking tot de hier voorgestelde herbestemming is niet geheel duidelijk welke de draagwijdte zal zijn van deze bestemming. Het kan bij een inkleuring als natuurgebied blijven, maar het kan ook gaan om actief natuurherstel waarbij in het meest extreme geval deze strandzone wordt
267 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
plan MER
afgesloten en teruggegeven aan de natuur. Tussen beide uitersten ligt een ganse waaier aan tussenvormen. De mogelijke milieu-impact is echter sterk afhankelijk van de aard van de ingrepen. Bij de effectbespreking is daarom uitgegaan van de potenties die verbonden zijn aan de bestemming als natuurgebied.
11.5.3
CUMULATIEVE EFFECTEN
Hieronder volgen de effecten die optreden wanneer alle (of op zijn minst meer dan één) beschreven planvoornemens worden uitgevoerd. Voor de receptor ‘mens’ zijn de cumulatieve effecten op vlak van geluid, lucht, ruimtelijke aspecten en mobiliteit relevant. 11.5.3.1
GELUID
Cumulatieve geluidseffecten ten gevolge van het planvoornemen kunnen zich voordoen indien meerdere voorgestelde herbestemmingen leiden tot een wijziging (in positieve of negatieve zin) van het omgevingsgeluid op een bepaalde plaats. Dergelijke cumulatieve geluidseffecten doen zich enkel voor als afgeleid effect van de cumulatieve verkeerseffecten (zie 4.3.1.4). Uit de Passende Beoordeling blijkt niet dat de gecumuleerde directe effecten van diverse gebiedsontwikkelingen van die aard zijn dat ze leiden tot een kans op een betekenisvolle impact van de betrokken natuurwaarden. In de verkeerstabel (zie 4.3.1.4) is voor scenario 1 aangegeven welke de toename is in het verkeersgeluid voor een aantal wegvakken. Vermits we geen informatie hebben over de mate waarin het verkeersgeluid mee bepalend is voor het omgevingsgeluid ter hoogte van de geselecteerde locaties is het moeilijk uitspraken te doen over de significantie van dit verhoogde verkeersgeluid. Niettemin geeft de tabel een aantal indicaties. Zo blijkt ter hoogte van de Elisabethlaan en ter hoogte van de N34 te Bredene een significante toename in het verkeersgeluid op te treden (een toename van 3 dB(A) betekent een verdubbeling van de geluidsemissie!). Een bijzondere categorie van cumulatieve geluidseffecten doet zich voor met betrekking tot de geluidsimpact van de Oostendse luchthaven. Een aantal vooropgestelde herbestemmingen worden namelijk in belangrijke mate bezwaard door toekomstige geluidsniveaus waarvan op basis van het beschreven toetsingskader kan worden gesteld dat nieuwe woonzones er planologisch niet verantwoord zijn, hetzij binnen het gehele deelgebied hetzij binnen delen van het deelgebied. Het betreft de deelgebieden 4, 5 en 14. Dit heeft tot gevolg dat hetzij denser moet worden gebouwd in de zones van deze deelgebieden waar dit wel aanvaardbaar zou zijn (maar omwille van het ontbreken van inzicht in de exacte omvang van de maximale Lden 55 contour zijn deze moeilijk af te bakenen) hetzij andere locaties moeten worden gezocht waar het voorziene aantal woningen (taakstelling) in wordt opgevangen of indien meer woongelegenheden worden gerealiseerd dan ingeschat, elders in het stedelijk gebied. Dit kan een hoger woningaantal inhouden voor bijvoorbeeld deelgebieden 7 (stationsomgeving) en 2 (Oosteroever). 11.5.3.2
LUCHT
Op basis van geïnterpoleerde gegevens inzake de fijn stof immissies in Vlaanderen zou te Oostende de grenswaarde voor daggemiddelde concentratie tot 70 keer per jaar worden overschreden daar waar dit slechts 35 keer zou mogen bedragen. Elk plan of elke activiteit die leidt tot een verdere toename van de fijn stof concentraties zou vanuit dit oogpunt dan ook negatief moeten worden beoordeeld. De fijn stof concentratie wordt voornamelijk bepaald door industrie en verkeer. Vermits de vooropgestelde herbestemmingen vooral leiden tot een toename van verkeersintensiteiten (zie 4.3.1.4) en in veel mindere mate tot bijkomende industrie zijn de herbestemmingen die een belangrijke extra
268 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
plan MER
verkeersstroom met zich meebrengen vanuit dit oogpunt als negatief te beschouwen, en des te meer naarmate hun aandeel in de bijkomende verkeersstroom groter is. In dit opzicht is het herbestemmen van deelgebied 16 naar gemengd regionaal bedrijventerrein waar kantoorachtigen zich kunnen vestigen als significant negatief te beschouwen. In welke mate de luchtemissies van het glastuinbouwbedrijventerrein (deelgebied 17) bijdragen aan de immissiekwaliteit inzake fijn stof is onduidelijk. Positief element is het gegeven dat minder luchtemissies worden veroorzaakt door het gebruiken van restwarmte van een nabijgelegen biomassacentrale. 11.5.3.3
RUIMTELIJKE ASPECTEN
Cumulatieve effecten op vlak van ruimtelijke aspecten zijn vooral te situeren op niveau van het ruimtegebruik. Vermits door het uitvoeren van het planvoornemen de taakstellingen inzake wonen en bedrijventerreinen worden gehaald is dit een positief effect. Cumulatieve effecten op vlak van ruimtelijke aspecten zijn vooral te situeren op niveau van het ruimtegebruik. Vermits door het uitvoeren van het planvoornemen de taakstellingen inzake wonen en bedrijventerreinen worden gehaald is dit een positief effect. Een aantal planvoorstellen houden een inname in van open ruimte en hoog gewaardeerde landbouwgebieden in t.o.v. de referentietoestand. Op het niveau van het het plan (cumulatief) betreft een afweging tussen enerzijds stedelijke ontwikkeling (het doel van het plan) en anderzijds het belang van elk van de deelgebieden als open ruimte en landbouwgebied. Al naargelang de ingenomen oppervlakte (omvangrijk of eerder beperkt), de voorziene bestemming (stedelijk wonen, secundaire of tertiaire bedrijvigheid, dan wel groen of primaire bedrijvigheid), en de structurele kenmerken van het in te nemen gebied (onderdeel van groot aaneengesloten landbouwgebied of eerder geïsoleerde landbouwsnipper) wordt dit significant of matig negatief beoordeeld. Op niveau van het plan wordt enkel het creëren van bijkomende industrie ter hoogte van deelgebied 14 vanuit dit opzicht significant negatief beoordeeld. 11.5.3.4
MOBILITEIT
Vermits de aard van de toekomstige ontwikkeling op Plassendale 3 (deelgebied 16) zeer bepalend is voor de verkeersgeneratie werd een scenario beschouwd waarbij ca. 52.000 m² brutovloeroppervlakte kantoren wordt ontwikkeld en een scenario waarbij geen kantoorachtigen worden ontwikkeld. De hierbij gehanteerde aannames zijn beschreven in Bijlage 3. Uit het gevoerde onderzoek blijkt het probleem zich ter hoogte van de Kennedy rotonde te cumuleren. Door de sterk radiale opbouw van de verkeersstructuren binnen Oostende zal de sterkste stijging van de verkeersdrukte, na ontwikkeling van alle deelzones en rekening houdende met de gestuurde groei, zich voordoen op de enige tangent, de R34, voornamelijk op de as Kennedy – De Bolle. Tijdens de ochtendspits worden meer dan 6.000 voertuigen per ochtendspitsuur verwacht op Kennedy – De Bolle, wat meer dan een verdubbeling is van de huidige intensiteiten. Dit zal resulteren in een volledige saturatie van het punt, waardoor Oostende zo goed als onbereikbaar zal zijn. Om dit ten gronde te onderzoeken zijn er te weinig gegevens voor handen. Het is echter duidelijk dat de Kennedy-rotonde in scenario 1 (50.000m² brutovloeroppervlak kantoren in deelgebied 16) structureel oververzadigd is. Indien deze zone opgegeven wordt ten voordele van een volledige invulling door regionale bedrijven (scenario 2) blijft deze oververzadiging bestaan, doch minder (115% versus 139%). Op andere onderzochte wegvakken beperkt de stijging van het autoverkeer zich tot gemiddeld 45%. De intensiteitsprognoses gaan uit van ochtendspitsberekeningen op werkdagen, en houden dus geen rekening met toeristisch (piek)verkeer. De sterke stijging van de verkeersintensiteiten kan daarnaast een nefaste invloed hebben op de verkeersveiligheid en verkeersleefbaarheid van Oostende. Door het toenemende belang van het toerisme kan er een overdruk verwacht worden op het aantal parkeerplaatsen.
269 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
11.5.4
plan MER
LANDSCHAP
De afbakening van het stedelijk gebied en het buitengebied en de voorgestelde inrichtingsmogelijkheden van een aantal deelgebieden die grenzen aan deze afbakeningslijn bieden kansen voor een kwalitatieve afwerking van het zogenaamde ‘polderfront’. Dit heeft positieve gevolgen voor zowel de erfgoedwaarde als de belevingswaarde van een aantal landschappelijk waardevolle plaatsen in het plangebied.
11.5.5
NATUUR
De afbakening van het stedelijk gebied en het buitengebied biedt meer garanties voor het behoud en herstel van natuurwaarden in het plangebied. Dit is een zeer positief cumulatief effect. Andere cumulatieve effecten hebben betrekking op het duinengebied ter hoogte van Raversijde. Niet alleen wordt een aanpalend woongebied herbestemd tot natuurgebied, ook de strandzone ter hoogte van Walraversijde zou een natuurgerichte functie krijgen. Hiermee wordt het potentieel inzake natuurherstel en verhoging van de natuurwaarden in het gehele gebied sterk verhoogd (vermindering storende invloeden, uitbreiding areaal). Uit de Passende Beoordeling ten aanzien van het SBZ-H gebied Polders en het SBZ-V gebied Poldercomplex blijkt dat er geen betekenisvolle cumulatieve impact optreedt ten aanzien van beide Speciale Beschermingszones door de voorziene herbestemmingen van een aantal aanpalende deelgebieden 13, 16 en 17. De mogelijke negatieve impact t.a.v. SBZ-V Poldercomplex zal enkel optreden ten gevolge van het vooropgestelde planalternatief in deelgebied 17 (direct ruimtebeslag van rust- en pleisterplaats voor weidevogels). Uit de Passende Beoordeling ten aanzien van het SBZ-H gebied Duingebieden incl. IJzermonding en Zwin blijkt dat er mits het toepassen van strenge maatregelen ter bescherming van het duingebied tegen verstoring geen betekenisvolle cumulatieve impact optreedt door de voorziene (her)bestemmingen van een aantal aanpalende zones van het deelgebied Oosteroever (deelgebied 2). Vermits de VEN-gebieden in het studiegebied grotendeels samenvallen met de Natura 2000 gebieden zijn de effecten op de aanwezige VEN-gebieden gelijkaardig.
11.6
SAMENVATTING LEEMTEN IN DE KENNIS Als toetsingskader voor de beoordeling van de geluidsimpact van de vliegbewegingen veroorzaakt door de luchthaven van Oostende wordt de Lden-contour van 55 dB(A) gehanteerd waarbij gesteld wordt dat nieuwbouw niet aanvaardbaar is binnen deze contour. Deze contour wordt jaarlijks berekend op basis van aantal vliegbewegingen, aard vliegtuigen, verdeling over dag, avond en nacht, enz. Tevens wordt het aantal inwoners berekend binnen deze contour (aantal potentieel ernstig gehinderden). De milieuvergunning van de luchthaven van 2004 laat een verdere uitbreiding van deze contour toe tot een maximum van 2700 potentieel ernstig gehinderden. Er blijkt momenteel echter geen informatie te bestaan over de mogelijke omvang van deze maximale contour. Dit bemoeilijkt de besluitvorming over het al dan niet toelaten van bewoning in (delen van) bepaalde deelgebieden, in het bijzonder deelgebied 4 Stuiverstraat-Gistelsesteenweg. Het voorzorgsprincipe is hier wellicht aan te bevelen. Een andere leemte in de informatie omtrent de omgevingskenmerken betreft de mate waarin het huidige en toekomstige omgevingsgeluid wordt bepaald door het verkeersgeluid. Uit de berekende gegevens inzake de extra verkeersstromen die worden verwacht ten gevolge van de uitvoering van het plan kunnen voor de betreffende geselecteerde wegvakken ook ramingen worden gemaakt van het extra
270 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
plan MER
verkeersgeluid. De mate waarin dit extra verkeersgeluid doorwerkt op het omgevingsgeluid is echter moeilijk in te schatten. Een andere leemte betreft de verkeerstoename. Deze is gebaseerd op aannames wat betreft de autonome groei, aannames qua programma en kengetallen uit literatuur wat betreft het verkeersgenererend karakter van deze programma’s (omvang, modal shift) en aannames wat betreft de geografische spreiding van het verkeer (routes). De werkelijke impact van de verkeerstoename op het functioneren van de wegen is gebeurd op basis van theoretische kengetallen al naargelang het type weg (overeenkomstig categorisering).. Dit gaat voorbij aan de reële impact van lokale kruispuntconfiguraties en erfontsluitingsen. Hiervoor zijn eigenlijk microsimulaties vereist.
11.7
PASSENDE BEOORDELING Vermits het goedkeuren van het ruimtelijk uitvoeringsplan in principe een kans inhoudt op een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken op grond waarvan de vermelde Speciale Beschermingszones zijn aangeduid dient conform de bepalingen van de Habitatrichtlijn, overgenomen in het natuurdecreet (art. 36ter), een Passende Beoordeling te worden uitgevoerd. De afbakeningslijn zelf genereert op zich geen negatieve impact op de SBZ’s. Als in de toekomst vergunningsplichtige activiteiten worden gepland of ruimtelijke uitvoeringsplannen worden ontwikkeld op locaties binnen het regionaalstedelijk gebied maar met mogelijke impact op de betreffende beschermde gebieden moet immers opnieuw een passende beoordeling worden uitgevoerd. Uit de screening van het voorliggende voorontwerp RUP en de nieuwe voorstellen zijn volgende planonderdelen onderhevig aan een passende beoordeling:
deelgebied Oosteroever: diverse voorstellen tot herbestemming van zones in de nabijheid van het Habitatrichtlijngebied ‘Duingebieden inclusief Ijzermonding en Zwin ‘76,
deelgebied Plassendale 2: voorstel tot bestemming van een industriegebied en klein deel agrarisch gebied tot gemengd regionaal bedrijventerrein in de nabijheid van Habitatrichtlijngebied ‘Polders’, met name de Zwaanhoek.
deelgebied Plassendale 3: voorstel tot herbestemming gebied milieubelastende industrie en regionaal bedrijventerrein met openbaar karakter naar gemengd gebied voor bedrijven en voor dienstverlening en kantoren uit de tertiaire sector (nabijheid Habitatrichtlijngebied ‘Polders’, met name de Zwaanhoek).
Deelgebied Agrarische bedrijvenzone: voorstel tot herbestemming van agrarisch gebied tot ‘agrarische bedrijvenzone’ voor de inplanting van glastuinbouwbedrijven ((nabijheid Habitatrichtlijngebied ‘Polders’, met name de Zwaanhoek en Vogelrichtlijngebied ‘Poldercomplex’).
Uit de Passende Beoordeling ten aanzien van het SBZ-H gebied ‘Duingebieden incl. IJzermonding en Zwin’ blijkt dat zelfs bij toepassing van strenge maatregelen ter bescherming van het duingebied tegen verstoring de kans op een betekenisvolle impact niet kan worden uitgesloten door de voorziene 76
De toelichtingsnota van het voorontwerp RUP (2007) bevat een beknopte Passende Beoordeling met betrekking tot het voorgestelde deelproject ‘woongebied en natuurgebied’ in omgeving Vuurtorendok en Fort Napoleon, maar deze dient aangepast in functie van de diverse voorstellen geformuleerd tijdens de plenaire vergadering
271 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
plan MER
(her)bestemmingen van deelzone 8 (van het deelgebied 2 ‘Oosteroever’) tot zone voor dagrecreatie. Dit effect kan worden versterkt door het voorzien van talrijke bijkomende woongelegenheden in het deelgebied Oosteroever. (zie Bijlage 1) De impact van de geplande activiteiten in deelgebied ‘Plassendale 2’, deelgebied ‘Plassendale 3’ en deelgebied ‘Agrarische bedrijvenzone’ t.a.v. de nabijgelegen SBZ’s Habitatrichtlijngebied ‘Polders’ en Vogelrichtlijngebied ‘Poldercomplex’ wordt samen onderzocht in de Passende Beoordeling ‘Polders’ (zie Bijlage 2). Uit deze Passende Beoordeling blijkt dat de voorgestelde planalternatief in deelgebied ‘Agrarische bedriivenzone een significant negatief effect zullen veroorzaken t.a.v. de SBZ-V. Om de verstoring door het direct ruimtebeslag te milderen wordt voorgesteld om de glastuinbouwzone in oppervlakte te milderen en zoveel mogelijk te concentreren in het westelijke gedeelte van deelplangebied 17. De centraal gelegen biologisch (zeer) waardevolle graslanden, het natuurgebiedje ‘Puidebroeken’ en de oostelijk gelegen akkerlanden moeten gevrijwaard blijven van bebouwing opdat deze kunnen fungeren als pleister- en rustplaats voor weidevogels.
11.8
RESULTATEN WATERTOETS In de effectbespreking per deelgebied worden alle herbestemmingen, en de daaruit volgende activiteiten, beoordeeld op hun mogelijke impact op het watersysteem. De doelstellingen van het decreet Integraal Waterbeleid vormen het beoordelingskader. Hieruit blijkt dat de meeste potentiële effecten betrekking hebben op een mogelijke aantasting van de ecologische structuurkwaliteit en natuurlijkheid van de waterlopen. Hiervoor wordt volgende milderende maatregelen voorgesteld (wenselijk te vertalen naar het RUP):
11.9
•
Bij de inrichting van de woon- of bedrijventerreinontwikkeling moeten de aanwezige kreken gevrijwaard worden en geïncorporeerd worden in de terreinaanleg en waterhuishouding van het gebied. De inrichting en het beheer dienen te gebeuren volgens de principes van de natuurtechnische milieubouw.
•
vrijwaren van de structuurkwaliteit van de polderwaterlopen (min. 5m oeverzone) en toepassing van de principes van de natuurtechnische milieubouw bij de inrichting, aanleg en beheer ervan
GLOBALE SYNTHESE De effecten per deelplangebied zijn behandeld onder 8.1. De belangrijkste vaststellingen zijn de volgende: o
Niet alle beoogde herbestemmingen zijn aanvaardbaar vanuit milieu-oogpunt; het betreft volgende deelplannen/zones: •
Deelzone 8 van deelplangebied 2: de beoogde bestemming tot dagrecreatiegebied leidt tot een te hoog risico met betrekking tot het verstoren van de natuurwaarden van het SBZ-H gebied in de duingordel en tot het overmatig aantrekken van verkeer wat leidt tot de behoefte aan grote parkeerterreinen
•
Deelplangebied 4, 5 en 14 (zone 5): de hier geplande woongebieden worden op grond van het toegepaste toetsingskader (dat weliswaar geen juridische verankering heeft) volledig of gedeeltelijk in onaanvaardbare mate bezwaard door te hoge geluidsniveaus afkomstig van het luchtvaartverkeer veroorzaakt door de Luchthaven van Oostende. Zolang geen verdere restricties inzake toekomstige geluidshinder zijn opgelegd aan de luchthaven dan
272 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
plan MER
deze die momenteel in de milieuvergunning zijn vermeld, moeten we het voorgestelde deelplan vanuit het voorzorgssprincipe als onaanvaardbaar beoordelen. •
Deelplangebied 14, zone 6: het voorgestelde airporthotel wordt significant negatief beoordeeld omwille van de problematische ligging t.o.v. de luchthaven (verlengde van de startbaan) op het vlak van veiligheid en geluidshinder.
•
Deelplangebied 14, zone 2 en 3: de ontwikkeling van een regionale bedrijvenzone wordt significant ongunstig beoordeeld omwille van het direct (oppervlakte-inname) en indirect (versnippering) ruimtebeslag op de landbouw, de impact op de landschappelijke connectiviteit en visuele perceptie.
•
Deelplangebied 16: de ontwikkeling van kantoren is er niet opportuun; belangrijke negatieve milieueffecten zijn de sterk toenemende verkeersintensiteiten (met complete oververzadiging Kennedy rondpunt) en de afgeleide effecten op vlak van geluid en fijn stof emissies.
•
Deelplangebied 17: de ontwikkeling van een glastuinbouwzone wordt significant negatief beoordeeld omwille van het directe ruimtebeslag van een belangrijke pleister- en rustplaats voor weidevogels
o
Een aantal deelplannen beogen expliciet de opwaardering van de natuurfunctie (deelplan 11, 12 en 18)
o
Voor diverse deelplannen worden maatregelen geformuleerd die concreet vertaalbaar zijn in het RUP.
Daarnaast kunnen een aantal besluiten worden geformuleerd op cumulatief niveau: o
cumulatieve geluidseffecten doen zich enkel voor als afgeleid effect van de cumulatieve verkeerseffecten, niet zozeer ten gevolge van meerdere ontwikkelingen inzake bedrijventerreinen; deze gecumuleerde geluidseffecten ten gevolge van de verkeersontwikkelingen van diverse gebiedsontwikkelingen zijn echter niet van die aard dat ze leiden tot een kans op een betekenisvolle impact van de betrokken natuurwaarden in de aanpalende Speciale Beschermingszones; wel blijkt ter hoogte van de Elisabethlaan en ter hoogte van de N34 te Bredene een significante toename in het verkeersgeluid op te treden (een toename van 3 dB(A) betekent een verdubbeling van de geluidsemissie!) wat veeleer van invloed is op een aantal aanpalende woonzones; deze cijfers gaan nog uit van een gedeeltelijke inrichting van Plassendale 3 als kantoorpark; nu deze optie niet verder wordt weerhouden zullen deze effecten minder zijn.
o
Een bijzondere categorie van cumulatieve geluidseffecten doet zich voor met betrekking tot de geluidsimpact van de Oostendse luchthaven. Een aantal vooropgestelde herbestemmingen worden namelijk in belangrijke mate bezwaard door toekomstige geluidsniveaus waarvan op basis van het beschreven toetsingskader kan worden gesteld dat nieuwe woonzones er planologisch niet verantwoord zijn, hetzij binnen het gehele deelgebied hetzij binnen delen van het deelgebied. Het betreft de deelgebieden 4, 5 en 14. Dit heeft tot gevolg dat hetzij denser moet worden gebouwd in de zones van deze deelgebieden waar dit wel aanvaardbaar zou zijn (maar omwille van het ontbreken van inzicht in de exacte omvang van de maximale Lden 55 contour zijn deze moeilijk af te bakenen) hetzij andere locaties moeten worden gezocht waar het voorziene aantal woningen (taakstelling) in wordt opgevangen. Dit kan een hoger
273 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
plan MER
woningaantal inhouden voor bijvoorbeeld deelgebieden 7 (stationsomgeving) en 2 (Oosteroever). o
Op basis van geïnterpoleerde gegevens inzake de fijn stof immissies in Vlaanderen zou te Oostende de grenswaarde voor daggemiddelde concentratie tot 70 keer per jaar worden overschreden daar waar dit slechts 35 keer zou mogen bedragen. Elk plan of elke activiteit die leidt tot een verdere toename van de fijn stof concentraties zou vanuit dit oogpunt dan ook negatief moeten worden beoordeeld. De fijn stof concentratie wordt voornamelijk bepaald door industrie en verkeer. Vermits de vooropgestelde herbestemmingen vooral leiden tot een toename van verkeersintensiteiten en in veel mindere mate tot bijkomende industrie zijn de herbestemmingen die een belangrijke extra verkeersstroom met zich meebrengen vanuit dit oogpunt als negatief te beschouwen, en des te meer naarmate hun aandeel in de bijkomende verkeersstroom groter is. In dit opzicht is het herbestemmen van deelgebied 16 naar gemengd regionaal bedrijventerrein waar kantoorachtigen zich kunnen vestigen als significant negatief te beschouwen. Door deze optie te verlaten zal de xtra bijdrage tot de fijn stof concentraties in belangrijke mate verminderen. In welke mate de luchtemissies van het glastuinbouwbedrijventerrein (deelgebied 17) bijdragen aan de immissiekwaliteit inzake fijn stof is onduidelijk. Positief element is het gegeven dat minder luchtemissies worden veroorzaakt door het gebruiken van restwarmte van een nabijgelegen biomassacentrale.
o
Cumulatieve effecten op vlak van ruimtelijke aspecten zijn vooral te situeren op niveau van het ruimtegebruik. Vermits door het uitvoeren van het planvoornemen de taakstellingen inzake wonen en bedrijventerreinen worden gehaald is dit een positief effect. Een aantal planvoorstellen houden een inname in van open ruimte en hoog gewaardeerde landbouwgebieden in t.o.v. de referentietoestand. Op het niveau van het het plan (cumulatief) betreft een afweging tussen enerzijds stedelijke ontwikkeling (het doel van het plan) en anderzijds het belang van elk van de deelgebieden als open ruimte en landbouwgebied. Al naargelang de ingenomen oppervlakte (omvangrijk of eerder beperkt), de voorziene bestemming (stedelijk wonen, secundaire of tertiaire bedrijvigheid, dan wel groen of primaire bedrijvigheid), en de structurele kenmerken van het in te nemen gebied (onderdeel van groot aaneengesloten landbouwgebied of eerder geïsoleerde landbouwsnipper) wordt dit significant of matig negatief beoordeeld. Op niveau van het plan wordt enkel het creëren van bijkomende industrie ter hoogte van deelgebied 14 vanuit dit opzicht significant negatief beoordeeld.
o
De diverse geplande herbestemmingen en de hierbij horende toekomstige activiteiten leiden ertoe dat nergens de theoretische beschikbare wegcapaciteit zou worden bereikt, maar dat oververzadiging optreedt ter hoogte van het Kennedy rondpunt. Deze toestand is reeds problematisch indien geen kantooractigen worden voorzien te Plassendale 3 (115% verzadiging) maar wordt helemaal onaanvaardbaar sterk bij bijvoorbeeld het invullen van 2ha kantoorachtigen op Plassendale 3 (139% verzadiging). De intensiteitsprognoses gaan uit van ochtendspitsberekeningen op werkdagen, en houden dus geen rekening met toeristisch (piek)verkeer..
o
De sterke stijging van de verkeersintensiteiten kan daarnaast een nefaste invloed hebben op de verkeersveiligheid en verkeersleefbaarheid van Oostende. Door het toenemende belang van het toerisme kan er een overdruk verwacht worden op het aantal parkeerplaatsen.
o
De afbakening van het stedelijk gebied en het buitengebied en de voorgestelde inrichtingsmogelijkheden van een aantal deelgebieden die grenzen aan deze afbakeningslijn bieden kansen voor een kwalitatieve afwerking van het zogenaamde ‘polderfront’. Dit heeft
274 │ 312
Plan MER │ 5891
AfbakeningsRUP Regionaalstedelijk Gebied Oostende
plan MER
positieve gevolgen voor zowel de erfgoedwaarde als de belevingswaarde van een aantal landschappelijk waardevolle plaatsen in het plangebied. o
De afbakening van het stedelijk gebied en het buitengebied biedt meer garanties voor het behoud en herstel van natuurwaarden in het plangebied. Dit is een zeer positief cumulatief effect.
o
Andere cumulatieve effecten hebben betrekking op het duinengebied ter hoogte van Raversijde. Niet alleen wordt een aanpalend woongebied herbestemd tot natuurgebied, ook de strandzone ter hoogte van Walraversijde zou een natuurgerichte functie krijgen. Hiermee wordt het potentieel inzake natuurherstel en verhoging van de natuurwaarden in het gehele gebied sterk verhoogd (vermindering storende invloeden, uitbreiding areaal).
o
Uit de Passende Beoordeling ten aanzien van het SBZ-H gebied Polders en het SBZ-V gebied Poldercomplex blijkt dat er geen betekenisvolle cumulatieve impact optreedt ten aanzien van beide Speciale Beschermingszones door de voorziene herbestemmingen van een aantal aanpalende deelgebieden 13, 16 en 17. De mogelijke negatieve impact t.a.v. SBZ-V Poldercomplex zal enkel optreden ten gevolge van het vooropgestelde planalternatief in deelgebied 17 (direct ruimtebeslag van rust- en pleisterplaats voor weidevogels).
o
Uit de Passende Beoordeling ten aanzien van het SBZ-H gebied Duingebieden incl. IJzermonding en Zwin blijkt dat zelfs bij toepassing van strenge maatregelen ter bescherming van het duingebied tegen verstoring de kans op een betekenisvolle impact niet kan worden uitgesloten door de voorziene (her)bestemmingen van deelzone 8 (van het deelgebied 2 ‘Oosteroever’) tot zone voor dagrecreatie. Dit effect kan worden versterkt door het voorzien van talrijke bijkomende woongelegenheden in het deelgebied Oosteroever.
275 │ 312