Routetechnieken
Inhoudsopgave
1 2 3
Smiley ........................................................................................................................ 3 Fotoroute.................................................................................................................. 3 Kruispunten............................................................................................................... 4 3.1 Standaard kruispuntenroute........................................................................ 4 3.2 Kruispunt-noordpijlroute .............................................................................. 4 4 Bolletje-Pijltje......................................................................................................... 5 5 Knopentocht / Kralentocht................................................................................... 6 6 Coördinaten .............................................................................................................. 7 7 Stripkaart................................................................................................................. 8 8 Vector........................................................................................................................ 9 8.1 Vaste noordpijl ................................................................................................ 9 8.2 Draaiende noordpijl ........................................................................................ 9 8.3 Helikopter route ........................................................................................... 10 9 Oleaat / blind oleaat .............................................................................................11 10 Kompas................................................................................................................. 12 10.1 Kompasrichtingen.......................................................................................... 12 10.2 Graden ............................................................................................................. 13 10.3 Handgrepen .................................................................................................... 14 10.4 Kruismeting en driehoeksmeting ............................................................... 16 11 Kaartlezen .............................................................................................................. 17 11.1 Schaal .............................................................................................................. 17 11.2 Kaarttekens.................................................................................................... 17 11.3 Hoogtelijnen................................................................................................... 18 12 Binair stelsel ...................................................................................................... 19
2
1
Smiley
Kijk naar de oogjes van het gezichtje. Ga in de richting waar de oogjes naar toe kijken. Bij een huilend gezichtje moet je echter niet naar de richting waar de ogen naar toegaan maar de andere kant op.
2
Fotoroute
Bij een fotoroute krijg je een stapeltje foto's of kopietjes mee. Er zijn verschillende manieren om met foto's de route aan te geven. Je kunt van elk kruispunt een foto krijgen van de weg waar je naartoe moet gaan, maar het kan ook omgekeerd: dat je een foto krijgt van de weg waar je uitkomt, genomen vanaf de weg waar je heen moet. Bij een iets moeilijkere versie krijg je foto's van kenmerkende voorwerpen langs de route. Mogelijke voorwerpen zijn o.a.: een speciale boom, een huis, een plant, een paaltje, enz.
3
3
Kruispunten
3.1 Standaard kruispuntenroute Bij de kruispuntenroute zijn alle aparte kruispunten weergegeven in de vorm van een tekeningetje van het kruispunt van bovenaf gezien. In het kruispunt is een pijl getekend. De pijl begint altijd aan de onderkant van de tekening. Deze onderkant van de tekening is de weg/richting waar de hikers vandaan komen. Het verloop van de pijl geeft aan hoe er over deze kruising moet worden gelopen. Op het plaatje staat een voorbeeld. Je komt vanaf het begin van de pijl en je moet, zoals de pijl laat zien rechtsaf. Voorbeeld:
3.2 Kruispunt-noordpijlroute Bij deze routeaanduiding wordt in het plaatje van het kruispunt niet aangegeven waar je vandaan komt. In elke tekening staat een pijltje op de weg waar je in moet gaan. Naast de tekening staat een noordpijl. Met een kompas leg je de tekening naar het noorden en de pijl wijst aan welke weg je in moet.
4
4
Bolletje-Pijltje
Bolletje-pijltje lijkt op de kruispuntenroute, alleen is er hier om de pijl geen kruispunt getekend. Je ziet dus alleen het bolletje waar je vandaan komt en hoe je moet lopen. Het kan dus best zijn dat het hier niet gaat om twee wegen die elkaar kruisen, maar om een zevensprong. Je moet dus in ieder geval in een hoek van 90 graden naar rechts. Je begrijpt dat zo’n plaatje, zoals je rechts ziet, in de praktijk op veel kruisingen toe te passen is. Je zal dus met bolletje-pijltje als je eenmaal fout bent gelopen, vaak nog een tijdje doorlopen voordat er zich een kruispunt voordoet waarbij de tekeningen niet meer kloppen. Wat dat betreft is bolletje-pijltje wat riskanter dan een kruispuntenroute, maar bolletje-pijltje is natuurlijk wel een iets grotere uitdaging. Voorbeeld:
5
5
Knopentocht / Kralentocht
Elke ploeg krijgt een touwtje mee met daarin een rij knopen. Een bepaalde kant van het touw is gemarkeerd als het begin van de route. Elke soort knoop staat voor een bepaalde richting. Zo is er dus een knoop voor rechts, links en een voor rechtdoor. Nadeel van deze route is wel dat het alleen kan op 'eenvoudige' kruispunten. Je kan namelijk niet een zevensprong aangeven met een enkele knoop! Een variant op de knopentocht is een kralenroute. In plaats van een knoop staat een bepaalde kleur kraal voor een richting. Bijvoorbeeld: Halve steek = rechtsaf Dubbele halve steek = rechtdoor Achtknoop = linksaf. Op dezelfde manier werkt de kralentocht. Dan heeft iedere kleur een eigen betekenis. Bijvoorbeeld: Geel = rechtsaf Groen = rechtdoor Rood = linksaf
6
6
Coördinaten
Hieronder zie je een stukje van een stafkaart met rechts en onder getallen. Deze getallen zijn van het coördinatenstelsel dat wordt gebruikt om Nederland op te delen in allemaal vakken. De vakken op deze kaart zijn 1 bij 1 km groot (schaal 1:25.000). Als je nu het vak rechtsonder op de kaart neemt en je wilt aangeven dat je bij “De Menkhorst” bent, geef je dat als volgt aan in een coördinaat:
Neem eerst de getallen die horen bij de lijnen die door de linker onderhoek lopen van het vak waar je coördinaat in ligt. In dit geval is dat dus 219 en 456. Verdeel het vak in gedachten in 100 stukken of neem een liniaal of kaarthoekmeter. Meet vanaf punt 219 hoever je coördinaat rechts van 219 ligt (ongeveer 90). Meet nu hoever het punt boven 456 ligt (ongeveer 80) en nu heb je alle getallen van je coördinaat. Het coördinaat wordt dus 21990-45680. Een handig ezelsbruggetje om te onthouden welke lijn je eerst moet nemen is: Eerst het huis in, dan de trap op. Dat wil zeggen, eerst van links naar rechts, dan van beneden naar boven meten.
7
7
Stripkaart
Een stripkaart (niet strippenkaart!) is een lange rechte lijn met dwarsstreepjes. De lange rechte lijn stelt de route voor die je moet lopen. De echte route is als het ware opgepakt en net als een touwtje rechtgetrokken. De dwarsstreepjes stellen wegen voor die je moet laten liggen. Ieder streepje naar links betekent dat je een weg links moet laten liggen. Op dezelfde manier betekent ieder streepje naar rechts dat je een weg rechts moet laten liggen. Er kunnen nooit twee wegen overblijven! Als je op een kruising staat en de stripkaart heeft maar één dwarsstreepje dan houd je twee mogelijkheden over. Dit betekent dat je ergens fout gelopen bent! Het enige juiste wat je dan kunt doen is teruglopen naar het laatste punt waar je wist dat je goed zat. Zandpaden die je moet laten liggen worden vaak gestippeld. Een golflijntje wil zeggen dat je water oversteekt, bijvoorbeeld een beekje. Dit wordt echter niet altijd getekend. Je leest de hele stripkaart van onder naar boven. Het begin van de stripkaart is voorzien van een bolletje. Het einde wordt soms aangegeven door een dwarsstreep die groter is dan de dwarsstreepjes die gebruikt zijn om wegen aan te geven. Het is aan te raden alle dwarsstreepjes die je gehad hebt door te strepen. Op die manier raak je nooit in de war. De stripkaart is op twee manieren "verraderlijk". In de eerste plaats betekent het feit dat de stripkaart recht is niet dat de route zelf ook recht zal zijn. In de tweede plaats zegt de afstand tussen de dwarsstreepjes niets over de werkelijke afstand tussen twee kruisingen. De afstand tussen alle dwarsstreepjes kan hetzelfde zijn, terwijl de eerste kruising al naar 100 meter ligt en de tweede pas na 2 kilometer.
8
8
Vector
8.1 Vaste noordpijl Deze route is een lange lijn met allemaal uitstekende pijlen (zie voorbeeld). Aan een kant van de lijn is een dubbele pijl getekend die aangeeft waar het noorden is. Langs de lijn geven de pijlen aan in welke richting ten opzichte van het noorden moet worden gelopen. Het eerste kruispunt is diegene die het dichtst bij de noordpijl is getekend, de rest ligt op volgorde langs de lijn. De tekening van deze route laat dit alles wat duidelijker zien. Bijvoorbeeld:
8.2 Draaiende noordpijl Bij deze route wordt per kruispunt een noordpijl en een routepijl gegeven. De routepijl geeft aan hoe de te lopen weg staat ten opzichte van het noorden. Voorbeeld:
In dit voorbeeld wordt bij ieder kruispunt het noorden aangegeven met een dikke pijl. Met een dunne pijl staat de richting aangegeven waar je naar toe moet.
9
8.3 Helikopter route De helikopterroute is een variant op de vectorroute. Het grote verschil schuilt in het feit dat de vectorroute is getekend langs een rechte lijn, terwijl deze route draait rondom een vast punt. Vanuit dat ene punt wijzen allerlei pijlen in de rondte. De pijl met een dubbele poot is de noordpijl. de andere pijlen staan elk voor een kruispunt langs de route. De richting van een pijl ten opzichte van de noordpijl geeft aan in welke kompasrichting je moet gaan op die kruising. Je begrijpt dat alle pijlen zijn genummerd aangezien de verschillende kruispunten kriskras door elkaar heen staan. Uiteraard begin je de helikopterroute bij pijl nummer 1.
10
9
Oleaat / blind oleaat
Op een (doorzichtig) stuk papier is een (kronkelige) lijn getekend. Het ene uiteinde van de lijn is het begin van de route. Vaak weet je waar dat beginpunt is, bijvoorbeeld omdat je daar begint met je tocht. Je legt het begin van de lijn op een stafkaart gelijk met het punt waar je je bevindt. Je moet het (doorzichtige) papiertje (het oleaat) dan zo draaien dat de lijn samenvalt met de wegen en paden op de kaart. De lijn geeft dan precies aan hoe je moet lopen/fietsen. Om het moeilijker te maken kun je het oleaat ook verkleinen of vergroten! Een andere variant is het blind oleaat. Je krijgt dan niet de stafkaart erbij. Meestal worden bij het blind oleaat ook een aantal belangrijke, of zelfs alle, kruisingen door middel van korte streepjes aangegeven. Voorbeeld:
11
10 Kompas 10.1 Kompasrichtingen Als je iemand duidelijk wilt maken in welke richting een bepaald dorp ligt kun je natuurlijk gaan wijzen. Dit kan echter alleen als je zelf in de buurt bent. Bij een routebeschrijving op papier zul je een andere manier moeten gebruiken om de richting aan te geven. Wat je dan kunt doen is vertellen in welke windrichting (of windstreek) het dorp ligt. De twee belangrijkste windrichtingen zijn noord (N) en zuid (Z). Zoals je waarschijnlijk wel zult weten is de aarde een bol die ronddraait. Je kunt je een denkbeeldige as voorstellen waar de aarde omheen draait. Deze as "prikt" op twee plaatsen door de aarde heen : de noordpool en de zuidpool. De richting waarin de noordpool ligt noemen we "noord" en de richting waarin de zuidpool ligt noemen we "zuid". Als er nu in een routebeschrijving staat dat je "naar het noorden" moet lopen, dan bedoelen we daarmee dat je in de richting van de noordpool moet lopen. Verderop, bij het bespreken van het kompas, zullen we zien hoe je precies kunt weten in welke richting de noordpool ligt. Tussen noord en zuid in liggen oost (O) en west (W). Vaak heb je aan vier windstreken veel te weinig. Je kunt het aantal windrichtingen uitbreiden door steeds twee windrichtingen te combineren. Zo noemen we de windrichting die precies tussen noord en oost in ligt, noord-oost (NO). Bij de naamgeving van deze tussenwindstreken geldt de volgende regel: je noemt eerst de naam van de windstreek die het belangrijkst is. Noord en zuid zijn zoals gezegd belangrijker dan oost en west, dus deze komen eerst.
12
In de laatste tekening is het aantal windstreken nog eens een keer uitgebreid tot zestien. Bij deze windstreken geldt weer dat je eerst de naam van de belangrijkste windstreek noemt. Noord en zuid zijn belangrijker dan oost en west, maar oost en west zijn weer belangrijker dan bijvoorbeeld noord-oost of zuid-west. De windstreek tussen oost en noordoost in heet dus oost-noord-oost (ONO) en niet "noordoost-oost" of iets dergelijks.
10.2 Graden Een kompas gebruik je om een bepaalde richting mee te vinden. Om de richting aan te geven kun je gebruik maken van de verdeling van de windroos in zestien windstreken. Daarmee kun je bijvoorbeeld vertellen welke weg iemand moet nemen op een bepaalde kruising. Als je echter langere afstanden loopt, met je kompas als richtingaanwijzer, zul je merken dat er toch een behoorlijk verschil zit tussen noord en noord-noord-oost. Als je het uitrekent zie je dat het per kilometer afstand bijna 400 meter scheelt! Daarom is een kompas voorzien van een gradenroos, die verdeeld is in 360 graden. Op die manier kun je heel nauwkeurig richtingen opgeven. We geven een richting in graden aan als een getal met daarachter een rondje. Zo schrijven we 74 graden bijvoorbeeld als 74°. We beginnen te tellen bij het noorden. Dat is dan 0°. Het oosten is precies een kwart cirkel verder. Een kwart van 360° is 90°. Het oosten is dus 90°. Het zuiden is 180° en het westen 270°. Als we weer bij het noorden zijn hebben we een hele cirkel gemaakt. Het noorden is dus behalve 0° ook 360°. Je hebt gemerkt dat we "met de klok mee" geteld hebben. We komen dan eerst het oosten tegen en dan pas het westen. Daarom heet deze manier van tellen oost-om. Als we andersom geteld hadden waren we eerst het westen tegengekomen. Die manier van tellen
13
heet dan ook west-om. Als we west-om tellen is het westen 90° en het oosten 270°. Vaak wordt oost-om afgekort als oo en west-om als wo. Een belangrijke afspraak is: als er verder niets bij staat gaat het om graden oost-om. Ook het kompas is voorzien van een gradenverdeling oost-om. Als er tijdens een hike een richting in graden west-om gegeven is dan kun je het bijbehorende aantal graden oost-om berekenen door het aantal graden westom van 360 af te trekken. Dus 100° west-om is hetzelfde als 360°- 100° = 260° oost-om.
10.3 Handgrepen Om een kompas te kunnen gebruiken moet je beschikken over een goede kaart. Deze moet minimaal de noord-zuid as vermelden, zodat je zelf kunt bepalen waar het noorden op de kaart wordt aangegeven. Heb je dit op de kaart gevonden, dan kun je als volgt te werk gaan om je koers te bepalen: Eerste handgreep Plaats het kompas op de kaart op een dusdanige wijze dat de lange kant ervan over de as ligt van positie (1) naar bestemming (2). Let er hierbij op dat de pijlen op het kompas van positie naar bestemming wijzen en niet andersom.
Druk nu het kompas stevig op de kaart, terwijl je de ring ronddraait. Deze draai je net zolang totdat de noord-zuid as van de ring evenwijdig loopt met de noord-zuid as van de kaart. Ook hier geldt dat de N of 0 graden die naar het noorden wijst op de ring, tevens naar het noorden op de kaart moet wijzen.
14
Tweede handgreep Neem nu het kompas in de hand en houdt het op ooghoogte. Hierbij moet het kompas horizontaal worden gehouden en moeten de pijlen op de plaat recht vooruit wijzen. Draai nu met je lichaam rond totdat de pijl van de ring in dezelfde richting wijst als de naald van het kompas. Het (vaak) rode uiteinde van de naald moet nu in dezelfde richting wijzen als de N of 0 graden op de ring. De pijlen op de plaat wijzen nu in de richting waar je naartoe moet lopen. Zoek nu in de verte een object waar de pijlen naartoe wijzen en loop er naartoe. Ben je er aangekomen herhaal dan de voorgaande stappen opnieuw en bepaal opnieuw je richting.
Derde handgreep De richting moet eerst overgezet worden op het kompas. Dit doen we d.m.v. ‘schieten’. Richt hierbij met het kompas op punt 2 in het terrein. Stel deze richting in op het kompas.
Vierde handgreep Zoek het punt 1 (waar je staat) op de kaart op. Leg het kompas met de richtingszijde langs punt 1. Draai nu het hele kompas totdat de nz-lijnen van het kompas evenwijdig lopen met die van de kaart. Trek nu langs de richtingszijde van het kompas een potloodstreep. Ergens op deze lijn ligt punt 2. Draai tijdens deze handgreep niet meer aan de roos!
15
10.4 Kruismeting en driehoeksmeting Het bepalen van je positie Niets is zo vervelend als niet te weten waar je je precies bevindt op de kaart. Mocht dat echter toch het geval zijn, dan kun je met behulp van je kompas en enkele herkenningspunten in de omgeving uitrekenen waar je ongeveer bent. Je zult nooit echt precies uit kunnen rekenen waar je bent, maar afhankelijk van de schaal van je kaart toch met een nauwkeurigheid van enkele tientallen meters kunnen aantekenen op de kaart waar je staat. Voor het uitrekenen van je eigen positie kunnen we gebruik maken van twee verschillende methoden. Deze worden hieronder uitgelegd. Kruismeting Kruismeting is de makkelijkste van de twee, simpelweg omdat het minder werk en tijd kost. Daarmee is deze methode vaak ook iets minder nauwkeurig dan de driehoeksmeting. Voor een kruismeting zoek je twee herkenbare (en op de kaart bekende!) objecten in de omgeving die dusdanig uit elkaar liggen dat de hoek tussen hen tussen de 45° en de 135° is. Bij een hoek die kleiner of groter is wordt de methode namelijk minder nauwkeurig. Bepaal nu eerst de richtingshoek naar het eerste object. Dit doe je door het kompas op het object te richten en vervolgens de kompasroos dusdanig rond te draaien totdat het noorden van de roos precies gelijk staat met het noorden dat je kompasnaald aanwijst. Leg vervolgens het kompas op de kaart en draai het kompas net zolang rond totdat de lijnen van de kompasroos parallel lopen met de lijnen naar het (magnetische) noorden van de kaart. Nu zorg je ervoor dat je kompashuis of de kompasplaat tegen het object dat je zojuist hebt gepeild ligt zodat je een rechte lijn kunt trekken vanaf dat object tot de richting waar je je bevindt. Nu doe je hetzelfde met het andere object: peilen en hoek meten, hoek overbrengen naar de kaart en vervolgens een lijn trekken. Je zult zien dat de twee lijnen elkaar ergens snijden: dit is de plek waar jij je ongeveer bevindt. Driehoeksmeting Bij een driehoeksmeting doe je precies hetzelfde als bij de kruismeting, alleen maak je nu gebruik van drie objecten en dus drie lijnen. Daar waar de lijnen elkaar snijden ontstaat vaak een heel klein driehoekje, vandaar de naam driehoeksmeting. Jij bevindt je in het midden van dat driehoekje. 16
11 Kaartlezen Een kaart is een verkleinde afbeelding van de werkelijkheid. Dat betekent dat alles dat er in een bepaald gebied te vinden is, ook op de kaart van dat gebied te zien is. Nou ja, alles, dat ligt eraan wat voor kaart je hebt. Op de stafkaarten die wij meestal gebruiken kun je elk huisje terugvinden, maar op een autowegenkaart van heel Nederland zijn niet eens alle dorpen aangegeven!
11.1 Schaal Dat ligt aan de schaal van de kaart. Aan de schaal kun je zien hoe de verhouding is tussen afstanden op de kaart en afstanden in de werkelijkheid. Als de schaal van een kaart 1:100.000 is, betekent dat, dat 1 cm op de kaart in het echt 100.000 cm is. 1 centimeter op de kaart is dan dus 1 kilometer in het echt. Een autowegenkaart heeft meestal een schaal van 1:250.000. 1 centimeter op de kaart is dan 2,5 kilometer in werkelijkheid. Stafkaarten zijn er in verschillende schalen. De stafkaarten die wij gebruiken hebben allemaal een schaal van 1:25.000. Dit betekent dat 1 centimeter op de kaart gelijk staat aan 250 meter in het echt. Dat is nogal een verschil en het is duidelijk dat er op de stafkaart veel meer ruimte is voor details. Het voordeel van de autowegenkaart is dat hij een veel groter gebied bestrijkt, zodat je in één oogopslag kunt zien hoe je van Den Bosch naar Apeldoorn moet rijden.
11.2 Kaarttekens Een kaart is niet alleen een verkleinde, maar ook een schematische afbeelding van de werkelijkheid. Doordat een kaart zoveel kleiner is dan de werkelijkheid zouden een heleboel dingen onherkenbaar worden. Daarom worden die dingen door symbolen vervangen. De betekenis van deze kaarttekens vind je in de legenda. Je hoeft niet alle symbolen die op stafkaarten gebruikt worden uit je hoofd te kennen. We beperken ons tot de kaarttekens die in de tabel op de achterkant van dit boekje staan. Het verschil tussen de verschillende tekens voor kerken is dat de tweede variant, die met de stip, gebruikt wordt voor officiële afstandsmetingen. Je hoeft je daar verder niet druk om te maken. Bij de tekens voor dijken, hellingen en dergelijke geldt steeds dat de brede kant van de "tanden" de 17
hoge kant aangeeft. De tanden wijzen dus van boven naar beneden. Door het gebruik van verschillende kleuren voor wei (lichtgroen), akker (wit), bos (donkergroen), heide (roze), zand (geel) en water (blauw) kun je in één oogopslag een indruk van de omgeving krijgen. Bij een zwart-witkopie gaat dit natuurlijk voor een deel verloren, maar meestal kun je een stuk bos nog wel onderscheiden van een weiland of een akker. Let op: op de kaart staan ook de grenzen van gemeente, provincie en land. Op een kleurenkaart zijn die heel goed te herkennen omdat ze geel zijn gekleurd, maar op een zwart-witkopie zijn de gemeentegrenzen gewoon stippellijnen. Hou ze in de gaten, want je zou niet de eerste zijn die zo’n grens voor een bospad aanzag!
11.3 Hoogtelijnen Als je in heuvelachtig gebied een stuk gaat lopen wil je natuurlijk graag weten of je veel moet klimmen en dalen. Nu is een kaart helaas een plat vlak. Om daarin hoogteverschillen aan te geven moet je gebruik maken van een hulpmiddel: hoogtelijnen. Dit zijn lijnen die punten met elkaar verbinden die op dezelfde hoogte liggen. Een getal op de lijn geeft de hoogte aan. Het nulpunt ligt op zeeniveau. Op stafkaarten zijn deze hoogtelijnen bruin van kleur. Het hoogteverschil tussen twee naast elkaar lopende hoogtelijnen heeft een vaste waarde. Op Nederlandse stafkaarten is dit 2,5 meter. Als er heel veel hoogtelijnen naast elkaar lopen wordt niet bij elke hoogtelijn apart de hoogte vermeld.Je kijkt dan gewoon tussen welke twee hoogtelijnen een lijn in ligt. Zijn dit bijvoorbeeld de hoogtelijn voor 5 meter en die voor 10 meter, dan is de tussenliggende hoogtelijn die voor 7,5 meter. Bij de top van een heuvel of de bodem van een dal wordt vaak apart de hoogte vermeld. Dit zijn de losse getallen die je overal op de kaart ziet staan. Aan de onderlinge afstand tussen de hoogtelijnen kun je zien hoe steil de hellingen in het landschap zijn. Als de hoogtelijnen dicht bij elkaar liggen heb je te maken met een steile helling. Je hoeft je dan maar weinig meters in horizontale richting af te leggen om 2,5 meter te stijgen of te dalen. Omgekeerd betekent een grote afstand tussen de hoogtelijnen dat het terrein redelijk vlak loopt. Het is handig om hiermee rekening te houden als je een route uitstippelt in een heuvelachtige gebied. De kortste route in dat soort gebieden is namelijk lang niet altijd de minst vermoeiende.
18
12 Binair stelsel Wij kennen allemaal het tiendelig stelsel. Dit noemen we het decimale stelsel. Zoals je misschien weet werken computers met een tweetallig stelsel oftewel een binair stelsel. In dat stelsel kennen getallen maar twee waarden: 0 of 1. De nullen en enen worden bits genoemd (van het Engelse binary digit, binair cijfer). Hoe het decimale stelsel werkt, is bekend. Zie het voorbeeld: Je kunt zelf ook getallen omzetten van een decimaal stelsel naar een binair stelsel en omgekeerd. Daarvoor moet je weten dat in het binaire stelsel van rechts naar links gewerkt wordt. En dat de waarden steeds twee keer zoveel worden. Het binaire getal in het voorbeeld bestaat uit 6 bits, maar net zoals bij het decimale stelsel, is elk aantal mogelijk. Zie de voorbeelden.
Decimaal getal :
3 8 4 6
3.1000 + 8.100 + 4.10 + 6 3000 +
800 + 40 + 6 = 3846
We gebruiken 10 mogelijke cijfers: 0 t/m 9 x2
x2
32 16 8 1 0 1
Binair getal :
x2
x2
4 1
x2
2 0
1 1
1x32 + 0x16 + 1x8 + 1x4 + 0x2 + 1x1 = 32 +
0
+ 8
+ 4
+ 0
+ 1 = 45
We gebruiken 2 mogelijke cijfers: 0 en 1 Binair 01 10 100 101 1001 1111
16
8
4
1x4 1x4 1x8 0x4 1x16 1x8 1x4
2 1 0x2 1x1 1x2 0x1 0x2 0x1 0x2 1x1 0x2 1x1 1x2 1x1
= = = = = =
Decimaal 1 2 4 5 9 15
19