yU*r^C
(^>-L^»v^
ONDERWIJSRAAD SECRETARIAAT: BEZUIDENHOUTSEWEG 125 'S-GRAVENHAGE TEL. 070-836194
OR 363 W.O.
1
s-Gravenhage,
Bericht op schrijven: dd. 11 november 1971, DGW/215083. Betreffende: Voorlopige disciplineindeling, planningssysteem postsecundair onderwijs.
18 januari 1972. . MN
Zijne Excellentie de minister zonder portefeuille, Ministerie van onderwijs en wetenschappen, Nieuwe Uitleg 1, 's-GRAVENRAGE.
VA/WB
In antwoord op het aan de kant vermeld schrijven heeft de Onderwijsraad de eer Uwe Excellentie te berichten, dat het ontwerp voorlopige discipline-indeling, toegezonden bij uw nader schrijven van 18 november 1971, DGW/215.52O, is behandeld door de centrale commissie uit de Raad, die op 23 maart 1971 aan het college van voorzitters advies heeft uitgebracht betreffende het planningsrapport-McKinsey, aan uw ambtsvoorganger overgelegd bij brief van 23 maart 1971 (OR 170 Alg. i). Daarvóór is het ontwerp besproken in de Eerste Afdeling, die haar opmerkingen ter kennis heeft gebracht van genoemde commissie. De Raad ziet deze voorlopige indeling als pragmatische grondslag voor een begin van de planning van het totale postsecundair onderwijs, waarvoor medewerking van zogenaamde disciplinecommissies noodzakelijk wordt geacht. Mede gelet op hetgeen hieromtrent in de verschenen rapporten omtrent de McKinsey-planning is gezegd, heeft de Raad er begrip voor, dat gepoogd is de onderscheidingen tussen de vermelde disciplines vooral te doen steunen op verschillen in doelstelling, methode, inrichting en voorzieningen. De Eerste Afdeling is echter vrijwel eenparig de mening toegedaan, dat van de voorgestelde indeling eerder verwarring dan verheldering is te verwachten, omdat tot dusverre niet historisch gegroeide disciplines elkaar bij de bepaling van prioriteiten de voorrang zullen betwisten. Organisatorische moeilijkheden zijn evenzeer te verwachten als gevolg van het dooreenlopen van zowel historisch gegroeide organisâtie-eenheden als bedoelde disciplines. De voorgelegde voorlopige indeling wordt door deze Afdeling vrijwel unaniem ook niet logischer geacht dan een zodanige, die bij het bestaande stelsel van faculteiten zou aansluiten, terwijl een diepgaander - filosofische - fundering ontbreekt. Daarom gaat van deze Afdeling de aandrang uit bij de op te zetten indeling veel meer aansluiting te zoeken bij de bestaande indeling in faculteiten, zoals die zich in de loop der historie heeft ontwikkeld. De genoemde centrale commissie ziet echter, ofschoon zij de mogelijkheid van bedoelde organisatorische moeilijkheden erkent, in de gegeven voorlopige indeling een in het licht van de uitgangspunten van de planning - ook logisch - te verdedigen basis.
<
OR 363 W.O.
De Raad realiseert zich wel, dat enkele disciplinecommissies een zo groot aantal instellingen en opleidingen omvatten, dat twijfel ontstaat omtrent de effectiviteit met het oog op de te verwachten moeilijkheden om tot voldoende overeenstemming te kunnen komen. Anderzijds dreigt verschraling, wanneer geen of niet voldoende rekening wordt gehouden met de noodzakelijke contacten en bindingen tussen de verschillende disciplines onderling. De Raad wijst er met nadruk op, dat het onaanvaardbaar zou zijn, wanneer door de gegeven indeling de vele noodzakelijke interdisciplinaire c.q. interfacultaire aktiviteiten niet tot hun recht zouden komen. In dit verband vraagt de Raad ook aandacht voor de bijzondere plaats van de wijsbegeerte ingevolge artikel 1Ö, derde lid, van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs, die naar zijn oordeel ook bij de gegeven discipline-indeling dient te worden erkend en gehandhaafd. Daar de voorlopige indeling is gebaseerd op studierichtingen dient men er wel voor te waken, dat belangrijke vakken, welke •
4h
relatief weinig als zelfstandige studierichting worden gekozen, toch adequate aandacht verkrijgen. De Raad denkt hierbij behalve aan de wijsbegeerte ook aan de algemene taalwetenschap. Ten opzichte van de belangstelling voor deze vakken geven de cijfers van de aantallen studenten in de bijgevoegde tabellen dan ook een vertekend beeld. De Eerste Afdeling acht het in dit verband ten zeerste gewenst, dat ook de benaming van de disciplines en hun onderdelen alsmede hun volgorde zo veel mogelijk in overeenstemming zijn met het academisch statuut. Naar het inzicht van de Raad verdient overweging de huishoudkunde, evenals in het McKinsey-rapport, als afzonderlijke discipline te erkennen. Er is immers reeds een opleiding voor hoger huishoud- en nijverheidsonderwijs opgericht en bovendien zouden daaronder dan ook kunnen vallen de opleiding diëtist(e) (nu onder 7 HBO, sub 7) en de leraressen-opleiding N-akten (nu onder I5 diversen). De Raad pleit er voorts voor de psychologie en de pedagogisch/andragogische wetenschappen elk als afzonderlijke discipline£ te erkennens Dit in overeenstemming met het feit, dat zij afzonderlijke sub-faculteiten vormen van de faculteit der sociale wetenschappen, evenals de onder 10 vermelde sociaal-culturele wetenschappen. Er zijn tussen beide qua doelstelling en inrichting en daarom ook aua voorzieningen toch vrij sterke verschillen. Het gaat hierbij ook om steeds grotere groepen studenten. De in het ontwerp genoemde aantallen zijn niet meer reëel en met name voor de pedagogische en andragogische wetenschappen veel te laag. De Raad neemt aan, dat bij de indeling van de h.b.o.opleidingen onder de verschillende disciplines slechts rekening is gehouden met de uit de openbare kas bekostigde opleidingen, gezien ook de cijfers in de bijgevoegde tabellen. Voor wat betreft de vermelding van de h.b.o.-opleidingen onder de verschillende disciplines, zou wellicht ter vermijding van misverstand uitdrukkelijk gesteld moeten worden, dat deze geen enkele
OR 363 W.O.
erkenning inhoudt, met name niet ten aanzien van eventuele toelatingsrechten tot de desbetreffende studierichtingen aan universiteiten of hogescholen. Vooralsnog bestaat er tussen de diverse h.b.o.-opleidingen immers nog vrij groot verschil in doelstelling, inrichting en niveau van onderwijs. Het is de Raad opgevallen, dat het onderwijs in de krijgskunde, anders dan in het rapport McKinsey, niet wordt vermeld en de bestaande opleidingen hiervoor, zoals de K.I1.A. en het M.O.C. , niet zijn opgenomen. De Raad neemt aan, dat dit is gegrond op de omstandigheid, dat deze opleidingen meer het karakter dragen van zgn. "in-servicetraining" en derhalve moeilijk binnen de planning van het post-secundaire onderwijs zijn te brengen. (Terloops zij er aan herinnerd, dat de hier bedoelde opleidingen als militair wetenschappelijk onderwijs worden erkend in het ter zake nog bij de Staten-Generaal aanhangige wetsontwerp). Om dezelfde reden worden kennelijk ook niet genoemd de Rijksluchtvaartschool, de Nederlandse Politie Akademie en de P.T.T.Opleidingen, De Raad erkent gaarne, dat er ten aanzien van een aantal studierichtingen of opleidingen twijfel mogelijk is, of zij al dan niet onder één bepaalde "discipline" moeten worden gebracht,zoals in de in het ontwerp aangegeven alternatieve mogelijkheden tot uiting komt. In dergelijke gevallen verdient het naar het oordeel van de Raad aanbeveling de uiteindelijke beslissing zo veel mogelijk in overeenstemming te doen zijn met de wensen van de meest betrokkenen. Ten aanzien van de onderverdeling van de verschillende studierichtingen en opleidingen, gelden de volgende opmerkingen. ad. 3 De Raad erkent de problemen met betrekking tot de C O . L.-opleidingen in verband met de mogelijkheid van 2 vakken uit verschillende disciplines. Hij ziet evenwel voorshands ook geen andere mogelijkheid dan de voorgestelde. Wellicht is voor de toekomst het samenbrengen van alle lerarenopleidingen onder één commissie het alternatief. ad. 6 Onder WO sub 3 moet staan "landschaps" in plaats van "landbouw". De onder HBO sub 17 opgenomen Mijnschool is reeds meer dan 3 jaar geleden opgegeven en kan derhalve vervallen. ad. 7 De studierichting lichamelijke opvoeding en de opleiding lichamelijke oefening M.0. waren te plaatsen onder de pedagogische en andragogische wetenschappen. Deze studierichting en opleiding zijn immers qua inrichting en doelstelling veel meer hieraan verwant dan aan de geneeskunde. De Raad is niet bekend dat er een afzonderlijke hogere beroepsopleiding orthopedist(e) (HBO sub 2) bestaat. Wel is er een opleiding voor orthoptist (e). Deze zou in ieder geval hier v/el
OR 363 W.O.
-4 _
genoemd kunnen worden. Overigens dient te worden opgemerkt, dat de opleidingen onder 2, 3 en 4 niet uitsluitend voor vrouwen bestemd zijn, zoals de tekst suggereert. ad. 9 De Raad acht het gewenst, gezien hun nauwe samenhang, hieronder alle aan de landbouwhogeschool onderscheiden studierichtingen op te nemen, derhalve ook landbouwhuishoudwetenschappen (nu 13 WO, sub 3):("+economie" kan vervallen), landbouwhuishoudkunde (13 WO, sub 4) en de agrarische sociologie (nu onder 10 WO, sub 2 en 3). Dit is ook meer in overeenstemming met de huidige regeling van het onderwijs aan de landbouwhogeschool te Wageningen, die maar één faculteit kent en door haar binding met het ministerie van landbouw en visserij toch al een eigen structuur en planning heeft. Voor de studierichting biologie zou hierop een uitzondering kunnen worden gemaakt. Deze is immers vergelijkbaar aan de studierichting biologie aan de universiteiten. Het valt de Raad overigens wel op, dat hier uitdrukkelijk milieuhygiëne wordt genoemd, terwijl het hem bekend is, dat bij andere instellingen hieraan evenzeer aandacht ivordt besteed. Wellicht verdient het aanbeveling de milieuhygiëne als afzonderlijk vak of onderdeel onder discipline 6 te brengen. ad. 10 De Raad vraagt zich af, of de school voor journalistiek hieronder thuis hoort. Geschiedt deze indeling op basis van haar programma? Een andere mogelijkheid is uiteraard 15 (zie opmerking aldaar). ad. 12 De voorkeur van de Raad gaat uit naar verplaatsing van de fiscaaljuridische richting van de economische faculteit alsmede van de economische-juridische afdeling van het H.E.A.O. naar 13. ad. 15 Is de Rijksarchief school niet beter onder te brengen onder 1^1? Voor v/at betreft de bibliotheek- en documentatiescholen gaat de gedachte uit naar 3 (letteren) of - wellicht eerder - naar 11 op grond van het feit, dat zij nu ook departementaal onder sociaalpedagogisch onderwijs worden gerekend. Het laatste geldt overigens ook voor de school voor journalistiek. Overeenkomstig deze suggesties en de reeds vermelde onderbrenging van de leraressen-opleiding N-akten onder een afzonderlijk te noemen discipline huishoudkunde, zou trouwens de hele rubriek "diversen''1 kunnen vervallen. De bundeling van de genoemde discipline in de groepen A, B, C en D heeft blijkens de toelichting een meer praktisch-administratieve betekenis.Niettemin is hierbij ook te denken, zeker voor wat betreft de groepen B, C en D, aan de mogelijkheid van interen multidisciplinaire relaties en aan het verschijnsel van onderwijs en onderzoek in één vakgebied binnen verschillende disciplines. De Raad verwacht overigens van deze groepen wegens hun heterogeniteit dan wel de omvang van hun werkgebied niet direct een effectieve inbreng, gelet ook op de ervaring met soortgelijke groepscommissies in de Academische Raad.
OR 363 W.O.
-5
De Raad begrijpt, dat de bundeling in groep D haar grondslag vindt in de rechtstreekse betrokkenheid van deze wetenschappen op het menselijk gedrag en de maatschappelijke verhoudingen. Vanuit de door de Eerste Afdeling bepleite aansluiting aan de bestaande faculteits-indeling zou het echter de voorkeur verdienen geschiedenis in groep A te plaatsen. De Raad wijst er op, dat de groep onder A het minst coherent is. Behalve de historische binding lijkt het enige gemeenschappelijke te zijn, dat de hierin verenigde disciplines in vergelijking met andere groepen vrijwel gelijke, beperktere voorzieningen vragen. In verband met het belang van de wijsbegeerte voor de disciplines genoemd in groep D is plaatsing in deze groep eveneens verdedigbaar. De Raad deelt tenslotte mede geen enkel bezwaar te hebben tegen openbaarmaking van dit advies.
Namens de Onderwig sraad,
(prof.dr. 1J&, 'Ëîepenhorst, voorzitter),
( mr. H. Drop^-erïcretaris),