Verslag van de kennisgroep Leghennen van 28 januari 2010
1.
Resultaten mestkwaliteit van de deelsector over 2009
Datum - NCW
1
Verslag van de kennisgroep Leghennen van 28 januari 2010 Relatie Datum – NCW
2
Verslag van de kennisgroep Leghennen van 28 januari 2010
(Opmerking: de figuren verschillen enigszins van de figuren die zijn geplaatst in het vorige verslag. Dit heeft te maken met het updaten van gegevens.) Uit deze plaatjes blijkt dat leghennen mest (veelal van de band zonder nadroging) jaarrond onvoldoende kwaliteit heeft om bij BMC Moerdijk verbrand te worden. De kwaliteit was in de eerste drie maanden van het jaar met een NCW van rond de 6.0 onvoldoende. Nadat de bonus/malus regeling geïntroduceerd is, werd de mest van pluimveehouders met nadroog installaties snel beter. In de zomermaanden is deze mest onder normale voorwaarden geschikt om bij BMC te verbranden. Daarnaast blijkt dat deze mest relatief droog moet zijn om een voldoende NCW te behalen; een DS% van boven de 65% is noodzakelijk. Drogere mest heeft een hogere NCW dus kunnen pluimveehouders sturen op DS% met name via na droging. 2. Inventarisatie belangrijkste maatregelen t.a.v. verbetering van mestkwaliteit De volgende maatregelen worden geformuleerd: 1) Nadroogtechnieken van bandenmest Kernpunt voor het verkrijgen van drogere mest van leghennen is volgens de kennisgroep de toepassing van nadroogtechnieken (indien inpasbaar in milieuvergunning). DEP is bezig met het onderzoeken en onderbouwen van de effecten van nadroogtechnieken o.a. door het afleggen van bedrijfsbezoeken, het uitvoeren van proeven en de bijeenkomsten met de kennisgroepen. De ervaringen van succesvolle ondernemers kunnen als voorbeeld dienen voor andere pluimveehouders. Fred de Jongh is de financiële adviseur van ZLTO en DEP en kan adviseren met betrekking tot leveranciers, kosten e.d.
3
Verslag van de kennisgroep Leghennen van 28 januari 2010
Nadrogingstechnieken die zijn besproken t.b.v. mestkwaliteit: Indien aan het begin van de dag de mestbanden nogmaals worden afgedraaid, wordt een drogere mest gerealiseerd. Een positief effect treedt op tot maximaal vijf dagen beluchting. Na die periode zakt de vocht van de verse mest naar beneden en treedt er geen positief effect meer op. Wanneer de mestbanden in kleine stukjes wordt afgedraaid in de mestcontainer wordt een hoger DS % behaald in de mest. Men heeft hier eerder proeven naar uitgevoerd. Mestopslag vereist een vergunning. De techniek kost bijna geen extra arbeid. Indien schrapers of schotels aanwezig zijn moeten deze wel verwijderd worden. In de zomer kunnen mogelijk meer vliegen komen, echter geeft een pluimveehouder aan dit niet te hebben ervaren. Lengteventilatie zou een positief effect hebben op de mestkwaliteit. Ventilatiekanaal met gaatjes: het schoonmaken en vrijmaken van de gaatjes zorgt voor een optimale ventilatie. Nieuwe systemen hebben grotere gaten voor een optimale luchtdoorlating, tevens gaan die minder snel verstopt zitten. Andere opties zijn kleine gaten doorboren om groter te maken of hard lucht persen door het ventilatiekanaal. De pluimveehouders hebben geen ervaring met de warmtewisselaar. Doel van een warmtewisselaar is het verkrijgen van een stabiel stalklimaat ten behoeve van diergezondheid. Door de toevoer van warme lucht, stijgt de staltemperatuur waardoor de lucht droger wordt. Ook kan er meer geventileerd worden. Een positief bijeffect zou worden behaald op de mestkwaliteit: de warmtewisselaar belooft een DS gehalte van 80% te halen op mest. Warmtewisselaars zeggen energiebesparend te zijn. Een andere methode voor het verwarmen van lucht is via een combiketel heet water in vloerverwarmingsbuizen pompen die liggen in de beluchtingsbuizen. Een zeer hoog DS % wordt hiermee gerealiseerd. Eén pluimveehouder gaat kijken naar de ervaringen van een waaier op de mestband die via deze wijze de mest belucht. Het is een eenvoudig en goedkope opstelling. Er ontstaat een discussie over een dubbele bodem / schijnbodem in de mestcontainer. In de schijnbodem zitten gaten waardoor extra lucht circuleert vanaf de onderkant. Een dergelijke methode resulteert in drogere mest. DEP gaat deze methode onderzoeken. Andere toepassingen ten behoeve van mestkwaliteit zijn: Toepassing schotelverdeling in de mestloods. Het mengen van mest: 1) Bijstrooien schoon strooisel 4
Verslag van de kennisgroep Leghennen van 28 januari 2010 2) Mest van de scharrelruimte mengen met die van de mestband
Eén pluimveehouder geeft aan dat ondanks het weer van afgelopen weken (sneeuw, kou e.d.) hij geen verschil ziet in water / voer verhouding en mestkwaliteit. De pluimveehouder ventileert op staltemperatuur en dus wordt de laatste weken minder geventileerd. Hij gebruikt geen warmtewisselaar of iets dergelijks. De pluimveehouders pleiten voor de opname van de droogtunnel in de lijst met technieken voor fijnstof reductie. 2) Voer en water Het voer dient van goede kwaliteit te zijn. Het toevoegen van CCM of ruwe celstof kan positieve invloed hebben op de mestkwaliteit. Dit kan met de voerleverancier worden besproken. Indien de kippen darmstoornissen hebben en hierdoor de mest nat is, kan toevoeging van zuren aan het drinkwater darmstoornissen verhelpen en zo mest droger maken. De water / voer verhouding is van invloed op de diergezondheid en de technische resultaten. Daarnaast kan deze verhouding helpen bij de ontwikkeling van een goede mestkwaliteit. Factoren die hierbij van invloed zijn: - Indien de drinkleidingen op de juiste hoogte worden afgesteld, wordt minder water gemorst - Type drinknippels - Waterdruk Pluimveehouders zijn dagelijks bezig met stalklimaat, voer en water in relatie tot diergezondheid. Een positief bij-effect is de positieve invloed op de mestkwaliteit. Volgens de kennisgroep zou DEP de pluimveehouder financieel moeten prikkelen zodat pluimveehouders zelf aan de slag gaan met welke maatregelen t.b.v. mestkwaliteit op hun bedrijf werken. Een optimaal stalklimaat bestaat o.a. uit droge stallucht. Droge stallucht kan meer vocht opnemen. Pluimveehouders zouden zich kunnen richten tot warmtebronnen en ventilatietechnieken.
5