1*-Instructeur
Nederlandse Onderwatersport Bond
Nederlandse Onderwatersport Bond Postbus 326 3900 AH Veenendaal T 0318 - 55 93 47 F 0318 - 55 93 48 I www.onderwatersport.org
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
-2-
versie dec 2015
1*-Instructeur ...................................................................................................... 1 Over de cursusmap: ........................................................................................... 4 1. Inleiding ........................................................................................................... 5 1.1 Hoe ziet de 1*-instructeursopleiding eruit? ...................................................... 6 1.2 De 1*-instructeursopleiding in schema ...........................................................14 1.3 De Online Cursusadministratie ......................................................................17 1.4 De Leertaken ..............................................................................................21 2. De NOB-visie op leren en opleiden ......................................................................23 2.1 Inleiding .....................................................................................................23 2.2 De NOB-visie op leren in kernwoorden ...........................................................23 2.3 Zelfsturing ..................................................................................................24 2.4 Hoe kun jij hier leren? ..................................................................................25 2.5 Zelfsturing, twijfel en inspiratie .....................................................................26 3. Het formuleren van doelen .................................................................................32 3.1 Waarom doelen stellen? ...............................................................................32 3.2 Hoe zien doelen eruit? ..................................................................................32 3.3 Welke soorten doelen zijn er?........................................................................33 4. Van voorbereiding tot evaluatie: het APRE-model .................................................34 4.1 Analyseren van de beginsituatie ....................................................................34 4.2 Plannen van de lessen ..................................................................................36 4.3 Drie werkvormen in de spotlights...................................................................38 4.4 Realiseren van de les ...................................................................................44 5. Factoren die bepalen of mensen (willen) leren ......................................................48 5.1 ‘Veiligheid’ in de theorieles ...........................................................................48 5.2 Lesgeven aan volwassenen ...........................................................................48 6. De NOB-opleidingen: je kunt er alle kanten mee op! .............................................52 6.1 Waar moet je zijn als je… .............................................................................52 6.2 De ‘Nederlandse duikwereld’ .........................................................................55 7. Veiligheid onder én boven water .........................................................................60 7.1 Wat kun jíj doen om de veiligheid te waarborgen? ...........................................60 7.2 Zorgen voor veiligheid, hoe dan? ...................................................................61 7.3 Hoe houd je een goede briefing?....................................................................71 7.4 Richtlijnen, regels en wetten .........................................................................72 Bijlage A. Belangrijke wetstekst BPR .......................................................................84 Bijlage B. Check de stek ........................................................................................86 8. Observeren, analyseren en feedback geven .........................................................88 8.1 Observeren .................................................................................................88 8.2 Analyseren..................................................................................................88 8.3 Feedback geven ..........................................................................................89 8.4 Stress bij leerlingen .....................................................................................90 8.5 Observeren en analyseren: stress herkennen ..................................................90 8.6 Feedback geven: reageren op stress bij je leerling ...........................................91 8.7 Feedback ontvangen ....................................................................................92 9. Reanimatie en zuurstoftoediening .......................................................................94 9.1 Het nut van zuurstoftoediening bij duikongevallen ...........................................97 10. De zwembadles: leuk, goed en veilig! .............................................................. 101 10.1 Basisprincipes in de (conditie)training......................................................... 101 10.2 Uithoudingsvermogen en trainingsintensiteit ............................................... 106 10.3 Trainingsvormen (van de motorische grondeigenschappen) .......................... 114 10.4 Techniektraining ...................................................................................... 119 10.5 Zwembadles: het aanleren van vaardigheden .............................................. 120 Jeugd bij de NOB - ScubaDoe............................................................................... 126
NB: de demo skills zijn niet verwerkt in deze cursusmap. Deze zijn te vinden in de Online Cursusadministratie. G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
-3-
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
Over de cursusmap: Deze cursusmap bevat tekst over een aantal uiteenlopende onderwerpen. De makers hebben beoogd de cursusdeelnemer (achtergrond)informatie te verstrekken over onderwerpen die tijdens de lesdagen in de cursus aan de orde komen. Deze benadering betekent dat niet alle onderwerpen van A tot Z worden behandeld. Waar mogelijk vindt de lezer aan het einde van elk hoofdstuk de titels van boeken of documenten die dieper ingaan op het desbetreffende onderwerp. Als je opmerkingen over deze cursusmap hebt, horen we dat graag van je. Je kunt suggesties mailen aan
[email protected].
Meer informatie nodig? Binnen de NOB is een enorme hoeveelheid informatie over duiken, duikevenementen, adressen, lessen en lesplannen aanwezig. Zoveel, dat het een ‘beginner’ vaak moeite kost om te achterhalen wat er eigenlijk allemaal al beschikbaar is. Hier een klein handvat om mee te beginnen: NOB-website Op de website vind je onder meer de adressen van alle verenigingen in Nederland, ,een overzicht van de duik- en instructeursopleidingen, de polissen van de collectieve verzekeringen, het HR en de statuten van de NOB en alle verdere reglementen en besluiten. Onderaan op de website zie je de mogelijkheid om in te loggen. Na het inloggen vind je de: Online Cursusadministratie: Gedurende je opleiding zal je veel gebruik van maken van de Online Cursusadministratie. Die bereik je via MijnNOB en daarin heb je de mogelijkheid je portfolio in een virtuele omgeving bij te houden. Via MijnNOB vind je ook de Instructeurshandleiding met standaard lesplannen voor de theorie- en praktijklessen voor 1*- t/m 3*-duiker en Redden, theorietoetsen per hoofdstuk, vorderingsschema’s en PP-presentaties. Tevens staan er filmpjes op van zogenaamde ‘demo skills’ (demonstratievaardigheden). Verder is het materiaal van de eerder uitgegeven Introductieduik-CD en de Opfristraining CD opgenomen. Ten slotte vind je er een naslagwerk met artikelen over wet- en regelgeving, de Europese normering, reanimatie, het organiseren van evenementen en nog veel meer. Kennisbank: De Kennisbank is een online platform waarop alle NOB-instructeurs hun zelf gemaakte documenten kunnen delen. Denk maar aan lesplannen, presentaties en draaiboeken voor evenementen. Je kan hier als instructeur ‘winkelen’, maar natuurlijk óók jouw documenten plaatsen. Daar help je een andere instructeur wellicht weer mee.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
-4-
versie dec 2015
1. Inleiding Je gaat beginnen aan een cursus om 1*-instructeur te worden. Misschien liep je al langer rond met dit idee, of wellicht hebben mensen van jouw vereniging gevraagd of het instructeurschap iets voor jou is. Als 1*-instructeur word je getraind om te helpen bij het opleiden van duikers. De Engelse benaming voor 1*-instructeur is Assistant Instructor; assistent dus. Dat zie je terug in de taken: Kerntaken
De NOB 1*-instructeur is een assistent-instructeur. Hij heeft drie kerntaken: − hij begeleidt duikers; − hij verzorgt duikinstructie t/m het 3*-duikerniveau, deels onder directe supervisie van een 2*-instructeur; − hij assisteert bij groepsactiviteiten. De opleiding tot 1*-instructeur is gericht op het verwerven van de competenties (combinatie van kennis en vaardigheden) die nodig zijn om onder supervisie van een 2*instructeur les te kunnen geven aan duikers in opleiding in het theorielokaal en zwembad. Bevoegdheden
Een NOB 1*-instructeur is gekwalificeerd voor de volgende taken: − theorie ten behoeve van de 1*- t/m 3*-duikeropleiding onderwijzen en toetsen; − zwembadoefeningen ten behoeve van de 1*-duikeropleiding onderwijzen en toetsen; − zwembadoefeningen ten behoeve van de 2*- en 3*-duikeropleiding onderwijzen; − buitenwateroefeningen aan de oppervlakte onderwijzen. Ingangsniveau
Om deel te nemen aan de opleiding tot 1*-instructeur moet men: − lid zijn van de NOB; − minimaal 18 jaar zijn; − minimaal 3*-duiker zijn; − beschikken over een geldige medische goedkeuring voor de duiksport. Vervolgopleiding
Een 1*-instructeur kan doorgaan met de opleiding tot 2*-instructeur. Je werkt steeds onder supervisie van een 2*-instructeur. In de praktijk betekent dit dat je overlegt met de 2*-instructeur over theorie- of zwembadlessen die je wilt geven. Veel verenigingen hebben een instructieteam met een hoofdtrainer die de coördinatie regelt. Dat is voor jou de aangewezen persoon om zaken mee af te stemmen. In het buitenwater zijn de regels nog iets strikter: daar geldt dat een 1*-instructeur in lessituaties uitsluitend onder directe supervisie van een 2*-instructeur kan werken. Directe supervisie betekent dat een instructeur zo dicht bij je in het water moet liggen, dat hij op elk moment fysiek kan ingrijpen. In deze cursus besteden we veel aandacht aan hoe je een goede theorieles geeft. Ook krijg je veel tips over veiligheid in het zwembad en over hoe je een leuke zwembadtraining kunt geven. We gaan niet diep in op lesgeven in het buitenwater. Dat onderwerp komt bij de 2*-instructeursopleiding uitgebreid aan de orde. Wij wensen je heel veel plezier toe bij je opleiding! Nederlandse Onderwatersport Bond
Examencommissie, Nederlandse Onderwatersport Bond G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
-5-
versie dec 2015
1.1 Hoe ziet de 1*-instructeursopleiding eruit? De doelen van de 1*-instructeursopleiding De 1*-instructeur kent de NOB-visie op leren en opleiden en weet dat de meest effectieve manier van leren ‘leren door te doen’ is kent de inhoud van de lesboeken 1*- t/m 3*-duiker en Redden kan onder verantwoordelijkheid van een 2*-instructeur theorielessen geven over onderwerpen uit de opleidingen 1*- t/m 3*-duiker en Redden, waarbij hij de NOB-visie op leren en opleiden en het APRE-model gebruikt om zijn lessen vorm te geven kan onder supervisie van een 2*-instructeur zwembadlessen geven voor de opleidingen 1*- t/m 3*-duiker en Redden kan zijn eigen sterke en zwakke punten verwoorden wat lesgeven betreft. Tevens kan hij beschrijven op welke manier hij in én na de opleiding gaat werken aan de verbetering van zijn leerpunten. Wat doet een 1*I? Theorie-instructie t/m 3*D
Proeve van Bekwaamheid PvB 2.1A Instructie geven praktijkbeoordeling theorieles
Zwembadles t/m 3*D PvB 2.1B Instructie geven praktijkbeoordeling zwembadles
Assisteren bij (les-) activiteiten
PvB 2.3 Assisteren bij (les-) activiteiten portfoliobeoordeling
Leergang * NOB-visie op leren * didactiek * doelen stellen * zelfsturing * minilessen geven * veiligheid * observeren en analyseren * feedback geven * invulling zwembadlessen * NOB(-opleidingen) * wet- en regelgeving
Hieronder geven we een overzicht van het opleidingstraject tot 1*-instructeur. In de Online Cursusadministratie vind je ook een programma-overzicht voor de deelnemers aan de opleiding. Opleidingsfase
Centrale dagdelen Leertaken uitvoeren Portfolio bijhouden
Docent / IT assisteert IT begeleidt IT geeft feedback
Toetsfase
Organiseren PvB’s Afleggen PvB’s Voordracht als 1*I
Deelnemer regelt e.e.a. IT beoordeelt IT draagt voor
De opleiding in stroomschema Op de volgende bladzijde is de gehele opleiding in een stroomschema weergegeven. In de daarop volgende paragrafen lees je exact welke personen daarbij een rol hebben en wat daarbij van jou wordt verwacht. De gehele opleiding is zo opgezet dat jij zoveel mogelijk zelf aan de slag gaat: jíj wilt immers leren om instructeur te worden. Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
-6-
versie dec 2015
Aanmelding bij NOB
Portfolio Resultaat kennistoets
Kennis toets
één herkansing
Leerpunt verslagen dagdelen
Voldoende
nee
ja
Profiel schets Dagdelen
Leerpunt verslagen oefenlessen
Startgesprek
Begin Praktijk Leer traject
nee
Oefenen Theorielessen
Oefenen Zwembadlessen
Klaar?
Klaar?
ja
ja
P.V.B 2.1A
nee
P.V.B 2.1B
één herkansing
één herkansing
nee
Voldoende ?
nee
ja
Beoordeling Portfolio P.V.B. 2.2 Begeleiden vaardigheidstoetsen P.V.B. 2.3 Assisteren (les)activiteiten
Voldoende ?
één herkansing Aanpassen portfolio
nee
ja
Voordracht bij NOB
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
-7-
versie dec 2015
De Instructeur-trainer Een Instructeur-trainer (IT) kan in de instructeursopleiding twee verschillende rollen hebben: 1. begeleider: hij begeleidt je bij (de planning van) je leertaken en geeft je feedback bij het oefenen in de vereniging tijdens jouw praktijkleertraject. 2. beoordelaar: hij beoordeelt jouw Proeve van Bekwaamheid. Tijdens het eerste dagdeel, dat vooraf gaat aan de feitelijke cursusdagen maak je kennis met het team van Instructeur-trainers dat actief is bij jouw cursus. Hier maak je al afspraken over jouw persoonlijke begeleiding. Voor de inzet van Instructeur-trainers gelden een paar regels: a. de Instructeur-trainer moet specifiek opgeleid zijn om bij de instructeurscursus te kunnen assisteren. Alleen dan heeft hij alle relevante informatie over bijvoorbeeld procedures, wanneer hij in actie moet komen en wat er dan van hem verwacht wordt. b. De Instructeur-trainer die jou begeleidt tijdens je praktijkleertraject gaat jou niet beoordelen. De rollen van begeleider en beoordelaar zijn heel bewust gescheiden. c. De Instructeur-trainer die jou beoordeelt, is geen lid van jouw vereniging. De IT die jou begeleidt, kan dat wel zijn.
Profielschets en startgesprek 1. Jij maakt voorafgaand aan de cursus een ontwikkelplan waarin je aandacht besteedt aan jouw motivatie, sterke punten en leerwensen; 2. Je start jouw praktijkleertraject altijd met een startgesprek met je begeleider. Dit is bedoeld om te inventariseren wat jij al kan en wat je wilt gaan leren in deze opleiding. Dit startgesprek wordt vastgelegd in de Checklist Werkafspraken. Je vindt deze checklist in de Online Cursusadministratie: inloggen – cursusadministratie – mijn activiteiten – documenten – Checklist Werkafspraken 1sterI. Op basis hiervan stellen jullie een leerwerkplan op: hierin verwoord je wat je al kan, wat je wil leren, hoe jij dat gaat aanpakken en hoe en wanneer jullie gezamenlijk gaan meten of er vooruitgang geboekt is.
Centrale dagdelen De cursus bestaat onder meer uit acht dagdelen die door een docent worden gegeven. In het schema bij paragraaf 1.2 zie je wat centraal staat tijdens zo’n dagdeel. Ook hierbij is het programma steeds zo opgezet dat jij zoveel mogelijk zelf aan de slag gaat.
Kennistoets duiktheorie Je volgt een instructeursopleiding om te leren lesgeven. Het is natuurlijk ook van groot belang voor de kwaliteit van een instructeur wat hij zelf aan kennis in huis heeft! Het ingangsniveau voor deze opleiding is 3*-duiker (of gelijkwaardig) dus het zal je naar alle waarschijnlijkheid weinig moeite kosten om je kennis van het duiken te laten zien. Tijdens het eerste dagdeel, dat vooraf gaat aan de feitelijke cursusdagen krijg je een kennistoets van 50 vragen te maken over alle theorie tot en met het 3*-duikbrevet. Die bestaat grotendeels uit multiple-choicevragen en enkele open vragen. Omdat jij straks aan anderen het duiken gaat leren, willen wij dat je voor elk onderdeel een voldoende scoort. Er is één herkansing mogelijk. Vraag Vraag Vraag Vraag
1 t/m 15 16 t/m 30 31 t/m 45 46 t/m 50
over over over over
1*-duiker 2*-duiker 3*-duiker Redden Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
-8-
versie dec 2015
Praktijkleertraject Met het afleggen van het praktijkleertraject bedoelen we: oefenen in de vereniging. Verzeker je ervan dat je een goede leerwerkplek in je club hebt: je moet optimaal in staat zijn om te leren. Dat betekent bijvoorbeeld dat er voldoende cursisten moeten zijn, dat je kunt leren in een (sociaal) veilige omgeving, dat er sprake is van een reële lessituatie en dat er bij jouw lessen steeds een 2*-instructeur aanwezig kan zijn (voor de momenten dat je begeleidend IT er niet is). Bespreek je leerwerkplek dan ook tijdens je startgesprek! Wellicht kan je begeleidend IT je verder helpen, bijvoorbeeld als je binnen je eigen club geen goede plek kan vinden. Je kunt dan zoeken naar een leerwerkplek bij een andere club. Het praktijkleertraject ziet er als volgt uit: •
•
Jij geeft ten minste twee theorielessen in een reële lessituatie. Hier oefen jij je in de competentie lesgeven. Tijdens de eerste oefen-theorieles laat jij je begeleiden door een Instructeur-trainer. Tijdens de andere laat jij je begeleiden door een buddy-cursist. Elke theorieles lever een feedbackverslag op met jouw belangrijkste leerpunten. In de Online Cursusadministratie vind je richtlijnen voor het opstellen ervan. Jij plaatst deze verslagen op je digitale portfolio in de Online Cursusadministratie en de Instructeur-trainer levert daar feedback op. Jij geeft ten minste twee zwembadlessen in een reële lessituatie. Hier oefen je je in de competenties lesgeven en organiseren activiteiten. Tijdens de eerste oefen-zwembadles laat jij je begeleiden door een Instructeurtrainer. Tijdens de andere laat jij je begeleiden door een buddy-cursist. Elke zwembadles levert een feedbackverslag op met jouw belangrijkste leerpunten. In de Online Cursusadministratie vind je richtlijnen voor het opstellen ervan. Jij plaatst deze verslagen op je digitale portfolio in de Online Cursusadministratie en de Instructeur-trainer levert daar feedback op.
NB 1: Zowel bij de theorie- als bij de zwembadlessen staat "ten minste twee oefenlessen". Dat betekent dat de Instructeur-trainer in zijn functie als begeleider in overleg met jou bepaalt of die twee oefenlessen voldoende zijn. NB 2: Soms is er wat verwarring over de vraag in hoeverre een cursist nu zélf een lesplan moet maken. De NOB levert via de Online Cursusadministratie immers kant en klare lesplannen aan. Wij vragen van de instructeur dat hij zo’n algemeen lesplan ombouwt totdat het naadloos aansluit op zijn eigen lesgeefsituatie (denk bijvoorbeeld aan het aantal cursisten, de locatie, de hulpmiddelen, de opleidingskalender etc.). Mocht een cursist van de instructeursopleiding dolgraag zelf een lesplan willen maken, dan mag dat natuurlijk, mits de onderhavige lesdoelstellingen gewaarborgd blijven.
Zélf oefenen bij de vereniging met een ‘buddy-cursist’ Het is belangrijk dat je ook echt oefent met lesgeven. Dat ga je in je opleiding dan ook doen: je oefent eerst op je mede-cursisten onder begeleiding van je docent en daarna ga je oefenen in de vereniging. De eerste keer doe je dat onder begeleiding van je Instructeur-trainer. Na die eerste keer oefenen, ga je opnieuw aan de bak, maar nu onder het toeziend oog van een medecursist. Deze bekijkt je planning, uitvoering en evaluatie en geeft na afloop van de les feedback op jouw functioneren. Andersom doe jij dat ook bij hem. Dit systeem zorgt ervoor dat de oefenlessen zo leerzaam mogelijk worden; jij krijgt immers feedback op maat bij alles wat je doet. Ten tweede is het ook heel leerzaam om een ander aan het werk te zien en hem vervolgens te beoordelen. We adviseren om daarvoor in elk geval het beoordelingsprotocol van PvB 2.1 te gebruiken! We vragen je steeds een verslag te maken van je eigen ervaringen, zodat jij je maximaal bewust wordt van wat je al goed kan en wat je nog kunt verbeteren. G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
-9-
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
Ketenverantwoordelijkheid
Het moet duidelijk zijn wie nu eigenlijk de kwaliteit bewaakt in een ‘getrapte lessituatie’. Daarmee bedoelen we een situatie, waarbij een duiker-in-opleiding wordt geïnstrueerd door een instructeur-in-opleiding, die op zijn beurt begeleid wordt door een instructeurtrainer. Een term die hier ook gebruikt kan worden, is ‘ketenverantwoordelijkheid’. 1. Bij instructie aan een duiker-in-opleiding door een instructeur-in-opleiding is de begeleidend (c.q. beoordelend) IT eindverantwoordelijk voor de juistheid en kwaliteit van de opleiding aan de duiker; 2. Bij lessituaties in het water met een instructeur-in-opleiding (en zijn buddycursist) moet te allen tijde (ten minste) een 2*-instructeur aanwezig zijn voor het uitoefenen van directe supervisie. De kerntaak van de 2*-instructeur is het borgen van de veiligheid van de duikers die in opleiding zijn; 3. Als twee instructeurs-i.o. zonder directe supervisie van een 2*I of IT oefenen, hebben zij daarbij de bevoegdheden van hun hoogst behaalde brevet (d.w.z. de bevoegdheden van het 3*D-brevet in het geval van twee 1*I’s in opleiding en de bevoegdheden van het 1*I-brevet als er twee 2*I’s in opleiding oefenen).
Je portfolio Het portfolio is een verzameling documenten die je als instructeur-in-opleiding maakt en in de Online Cursusadministratie plaatst. Het resultaat van je kennistoets wordt door je docent ook in je portfolio gezet. Het portfolio van de 1*I-cursist bevat vóór het afleggen van de PvB’s in ieder geval: -
Ontwikkelplan van de deelnemer Resultaat kennistoets duiktheorie Leerpuntverslagen n.a.v. de plenaire dagdelen 1 t/m 8 Feedbackverslagen n.a.v. theorielessen (feedback IT + buddy-cursist) Feedbackverslagen n.a.v. zwembadlessen (feedback IT + buddycursist)
In paragraaf 1.3 lees je meer over het gebruik van de Online Cursusadministratie.
Kwalificatiestructuur Sport De instructeursopleidingen van de NOB zijn in 2005 aangepast aan de Kwalificatiestructuur Sport (KSS). Dit is een algemene en bindende kwalificatiestructuur voor sportleiders op vijf verschillende niveaus die binnen Europa voor de kaderopleidingen van alle takken van sport geldt. De nummers achter de proeven van bekwaamheid (bijvoorbeeld PvB 2.3) slaan op onderdelen van deze Kwalificatiestructuur Sport. De 1*-instructeur heeft KSS-niveau 2.
Proeve van Bekwaamheid (PvB) De 1*I-opleiding sluit je af door de PvB’s met een voldoende score af te leggen: • Proeve van Bekwaamheid Theorieles geven (KSS 2.1a) • Proeve van Bekwaamheid Zwembadles geven (KSS 2.1b) • Proeve van Bekwaamheid Begeleiden bij vaardigheidstoetsen (KSS 2.2) • Proeve van Bekwaamheid Assisteren bij (les)activiteit (KSS 2.3)
De PvB’s: “Dat zien we aan het einde van de cursus wel”? Wij adviseren je dringend om dit niet te doen. In het beoordelingsprotocol van elke PvB staat namelijk precies omschreven wat er van jou verwacht wordt aan de ‘eindstreep’. Wel zo praktisch dus om dat nu al te weten!
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 10 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
Ga je oefenen in de praktijk? Neem dan eerst het beoordelingsprotocol door, zodat je weet waar jouw IT op gaat letten.
Het beoordelingsprotocol Er zijn twee typen van beoordeling: de portfoliobeoordeling en de praktijkbeoordeling. Bij een praktijkbeoordeling observeert de Instructeur-trainer jou tijdens een les en beoordeelt hij je aan de hand van het protocol. Je slaagt voor je PvB als je op elke regel een vinkje hebt. Als je het protocol van PvB 2.3 (portfoliobeoordeling) vergelijkt met dat van PvB 2.1 (praktijkbeoordeling) dan zie je dat je bij 2.1 niet één, maar drie kolommen hebt om de score te noteren. Bij een praktijkbeoordeling heb je namelijk ook de mogelijkheid om deelcompetenties via het reflectie-interview aan te tonen. Het principe is dat zoveel mogelijk deelcompetenties echt in de praktijk getoond worden. De beoordelaar vinkt dan af in de kolom ‘praktijk’. Soms doet een bepaalde situatie zich echter niet voor, bijvoorbeeld deelcompetentie vijf van PvB 2.1A. Om in zo’n geval de kandidaat toch de kans te geven om deze deelcompetentie aan te tonen, zal de IT deze via het reflectie-interview aan de orde stellen. Hij kan dan bijvoorbeeld een situatie beschrijven en de kandidaat vragen hoe hij daarop zou reageren. Is zijn antwoord daarop voldoende, dan vinkt hij af in de kolom ‘reflectie’. Om voor de PvB te slagen, moet de kandidaat op elke regel een vinkje krijgen. Bij een portfoliobeoordeling wordt een door de cursist aangeleverd bewijs beoordeeld, in jouw geval dus je ontwikkelplan en je feedbackverslagen. Bij een portfoliobeoordeling (PvB 2.3) zie je op het beoordelingsprotocol op pagina 3 een kolom ‘voldaan’. Om voor de PvB te slagen, moet je álle deelcompetenties hebben aangetoond. Je beschikt echter ook al vanaf de aanvang van de opleiding over de PvB’s, dus je weet vanaf het begin wat er van je verwacht wordt.
Wanneer ben je 1*-instructeur? Je moet aan de volgende voorwaarden voldoen om 1*-instructeur te worden: a. resultaat kennistoets duiktheorie voldoende door: docent b. resultaat Proeve van Bekwaamheid Theorieles geven (KSS 2.1a) voldoende door: beoordelend Instructeur-trainer (níet je begeleider) c. resultaat Proeve van Bekwaamheid Zwembadles geven (KSS 2.1b) voldoende door: beoordelend Instructeur-trainer (níet je begeleider) d. resultaat Proeve van Bekwaamheid Begeleiden bij vaardigheidstoetsen (KSS 2.2) voldoende door: beoordelend Instructeur-trainer (níet je begeleider) e. resultaat Proeve van Bekwaamheid Assisteren bij (les)activiteit (KSS 2.3) voldoende door: beoordelend Instructeur-trainer (níet je begeleider)
Duur opleiding Binnen één jaar na jouw eerste cursusdag moet je de hele opleiding hebben afgesloten. Dat wil zeggen dat je alle PvB’s voldoende moet hebben afgelegd; zo niet, dan vervallen al jouw tot dan toe behaalde resultaten.
Herkansing Zowel bij de kennistoets duiktheorie en de proeven van bekwaamheid is slechts één herkansing mogelijk.
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 11 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
Voordracht als 1*-instructeur Als jij alle PvB’s met goed gevolg hebt afgelegd, draagt jouw beoordelaar je voor als 1*instructeur. Dat doet hij via het voordrachtformulier dat je vindt in de Online Cursusadministratie. In paragraaf 5 van het Toetsplan (zie Online Cursusadministratie) vind je de eisen met betrekking tot onder meer de doorlooptijd. Waar in alle documenten wordt gesproken over ‘uitslag’, wordt het resultaat van één PvB bedoeld. Als het gaat over de ‘einduitslag’, bedoelen we het eindresultaat na het afleggen van alle PvB’s. Alleen over de einduitslag wordt gecorrespondeerd met de Examencommissie.
Nadat je je instructeursdiploma hebt behaald Na het succesvol afronden van je opleiding tot 1*-instructeur krijg je automatisch een NOB Instructeurslicentie, die jouw de feitelijke bevoegdheid geeft om les aan duikers te geven. Je bent er zelf verantwoordelijk voor dat je vaardigheden en kennis op peil blijven. Dit is ook vastgelegd in de Gedragscode NOB die je vindt via e-documents. De NOB ondersteunt je hierbij door het organiseren van diverse workshops voor instructeurs. Welke je kiest, bepaal jij zelf. Op de website van de NOB vind je een overzicht van de mogelijkheden. Jaarlijks voer je in elk geval digitaal een Online Update uit. Dit is een toets waarvoor je een voldoende resultaat moet scoren als je voor het daarop volgende jaar weer een geldige licentie wil ontvangen. Dit is vastgelegd in de Licentieregeling instructeursmei2014 (via e-documents). Let op: in het jaar waarin je jouw 1*-instructeursopleiding afsluit (bijvoorbeeld 2015), hoef je geen Online Update te doen. Die verplichting gaat pas het daarop volgende jaar (in dit voorbeeld dus 2016) in. Je ontvangt hierover persoonlijk bericht.
Woorden en begrippen Uitsluitend omwille van de leesbaarheid hebben wij ervoor gekozen steeds mannelijke voornaamwoorden te gebruiken. Deze kunnen echter zonder enig bezwaar en op volstrekt gelijkwaardige wijze worden vervangen door de vrouwelijke equivalent. Verder kom je de volgende begrippen tegen: cursist / deelnemer, leerling en kandidaat. Om spraakverwarring te voorkomen, geven wij hier de betekenis van deze begrippen in de 1*-instructeursopleiding. Cursist / deelnemer = iemand die aan een instructeursopleiding deelneemt Directe supervisie
= de 2*I (of hoger) houdt toezicht en is op grijpafstand van de cursisten (zie ook ‘supervisie’)
Leerling
= iemand die aan een duikopleiding deelneemt
Kandidaat
= een cursist die zijn Proeve van Bekwaamheid aflegt.
APRE
= Analyseren Plannen Realiseren Evalueren
LPV
= leerpuntenverslag
KISS
= Keep It Simple, Short
KSS
= Kwalificatiestructuur Sport (vanuit ministerie van VWS, geborgd door NOC*NSF)
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 12 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
Leerwerkplek
= vereniging of duikschool waar jij je oefenlessen kunt geven
PLT
= praktijkleertraject, leren door te functioneren als instructeur
PvB
= Proeve van Bekwaamheid
SMART
= Specifiek Meetbaar Acceptabel Realistisch Tijdgebonden
Supervisie
= de 2*I (of hoger) is op de hoogte van en heeft ingestemd met de door jou voorgenomen opleidingsactiviteiten
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 13 -
versie dec 2015
1.2 De 1*-instructeursopleiding in schema Dagdeel 1
Doelstellingen: Na dit dagdeel: - ken jij de gang van zaken tijdens de 1*-instructeurscursus en weet je welke rol jij en jouw Instructeur-Trainer daarin gaan spelen - kun jij drie belangrijke taken van een 1*-instructeur noemen - kun jij beschrijven welke rol jij als 1*-instructeur vervult bij het opleiden van respectievelijk 1*-, 2*- en 3*-duikers - kun jij drie belangrijke elementen uit de NOB-visie op leren en opleiden noemen - kun jij uitleggen op welke manieren een NOB-instructeur een voorbeeldfunctie heeft - kun jij drie redenen noemen waarom het formuleren van een lesdoelstelling nodig is - kun jij beschrijven waar een goede lesdoelstelling aan moet voldoen. Daarbij gebruik je de term SMART - kun jij een SMART-lesdoelstelling formuleren - kun jij drie manieren van beoordelen noemen en uitleggen hoe ze werken Voorbereiden: - alle PvB’s doorlezen en eventuele vragen noteren en meenemen - eventuele vragen over de gang van zaken tijdens de opleiding noteren en meenemen - de Instructeurshandleiding in Online Cursusadministratie ‘doorbladeren’ - Inleiding uit de cursusmap lezen - hoofdstuk 2 en 3 uit de cursusmap lezen - Ontwikkelplan van jou als instructeur opstellen en plaatsen in Online Cursusadministratie.
Dagdeel 2
Doelstellingen: - jij weet waar de letters APRE voor staan als het gaat om het voorbereiden van een les - jij kunt vijf voorbeelden van didactische werkvormen noemen en aangeven op welke manier zo’n werkvorm actief en zelfstandig leren bevordert - jij kunt drie manieren noemen waarop je de voorkennis van je leerlingen activeert - jij kunt een duidelijke, complete opdracht geven (vijf elementen) - jij kunt bij elk theorie-onderwerp uitleggen waarom het relevant is voor een duiker - jij kent de 10 Gouden Regels en je kunt drie voorbeelden noemen van belangrijke items die jij straks aan je leerlingen gaat leren - jij kunt alle mogelijkheden en opties van het NOB-opleidingssysteem aan je leerlingen voorleggen Voorbereiden: - hoofdstuk 4, 5 en 6 uit de cursusmap lezen - de theorielesplannen van deel I van de Instructeurshandleiding in Online Cursusadministratie bekijken
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 14 -
versie dec 2015
Dagdeel 3
Doelstellingen: - jij kunt uitleggen hoe het zorgen voor ‘veiligheid’ ook bij de theorieles aandacht verdient - jij kunt twee voorbeelden noemen van werkvormen die door leerlingen niet als ‘veilig’ ervaren worden - jij kunt vijf aspecten noemen waarmee je als instructeur rekening moet houden bij het lesgeven aan volwassenen - jij kunt vier factoren noemen die bepalen of er in een situatie geleerd wordt - jij kunt een bestaand lesplan aanpassen aan de actuele situatie - jij kunt drie voorbeelden van didactische hulpmiddelen noemen; per hulpmiddel weet je een voor- en een nadeel Voorbereiden: - hoofdstuk 4 en 5 uit de cursusmap nog eens doornemen
Dagdeel 4
Doelstellingen: - jij kunt vijf richtlijnen uit de NOB-Richtlijnen voor Veilig Duiken noemen - jij kunt vier elementen van de voorbereiding van een briefing noemen - jij kunt een ABC-briefing houden - jij kunt drie maatregelen noemen waarmee jij als instructeur de veiligheid in gebouwen (algemeen) kunt waarborgen - jij kunt vijf maatregelen noemen waarmee jij als instructeur de veiligheid tijdens een zwembadles kunt waarborgen; we hebben het hier over veiligheid onder én boven water - jij kunt uitleggen wat jouw verantwoordelijkheid met betrekking tot de waarborging van de veiligheid in het zwembad is - jij kunt vijf maatregelen noemen waarmee jij als instructeur de veiligheid bij buitenwaterduiken / verenigingsduiken kunt waarborgen; we hebben het hier over veiligheid onder én boven water Voorbereiden: - hoofdstuk 7 uit de cursusmap lezen - de Richtlijnen voor Veilig Duiken van de NOB-website lezen - van deel III van de Instructeurshandleiding in Online Cursusadministratie de volgende documenten lezen: RI&E, duikhygiëne en stress
Dagdeel 5
Doelstellingen: - jij kunt een lijst opstellen met criteria die jij nodig hebt om in verschillende situaties de juiste analyse te kunnen maken - jij kunt beschrijven wat feedback is en waar het aan moet voldoen - jij bent in staat om op een juiste manier feedback te geven - jij kunt tenminste zes vormen noemen van waarneembaar gedrag dat op spanning of stress kan duiden bij een leerling - jij kunt uitleggen hoe jij zodanig op stress bij een leerling kunt reageren dat de stress (gedeeltelijk) afneemt - jij laat in woord en gedrag zien dat je op een juiste manier met het krijgen van feedback kunt omgaan - jij bent in staat op een duidelijke wijze, aan medecursisten, de demo skills te demonstreren - jij bent in staat de verschillende aspecten van het observeren, analyseren en feedback geven toe te passen in een gespeelde lessituatie Voorbereiden: - hoofdstuk 8 en 10 uit de cursusmap lezen Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 15 -
versie dec 2015
Dagdeel 6
Doelstellingen: - jij kunt uitleggen dat elke duik in feite een decompressieduik is - jij kunt uitleggen hoe actuele kennis over decompressie de duikveiligheid in het algemeen bevordert - jij kunt uitleggen waarom elke instructeur actuele kennis over decompressie moet hebben - jij kunt de theoriesessies over decompressie in de 3*-duikopleiding begeleiden en evalueren Voorbereiden: - hoofdstuk 2 uit het boek 3*-duiker doorlezen
Dagdeel 7
Doelstellingen: - jij kan minimaal 3 redenen noemen waarom de arbowetgeving belangrijk is voor jou als instructeur - jij kan minimaal 4 aspecten uit de arbowetgeving noemen waar je bij het voorbereiden en uitvoeren van een les via het APRE model rekening moet houden. - jij weet wat er binnen jouw vereniging al geregeld is voor instructeurs in het kader van de arbowetgeving zodat je dit kunt gebruiken bij je les(voorbereiding). - jij eet wanneer je aansprakelijk gesteld kunt worden voor een gebeurtenis. Voorbereiden: - Reader ‘Sportduikinstructie en de regels’ (via e-documents) doorlezen
Dagdeel 8
Doelstellingen: - jij kunt uitleggen uit welke drie kernonderdelen een zwembadtraining bestaat - jij hebt na het volgen van dit dagdeel tien creatieve zwembadoefeningen verzameld Voorbereiden: - cursusmap hoofdstuk 10 doorlezen - deel II van de Instructeurshandleiding in Online Cursusadministratie bekijken - de zwembadlesplannen op deel I van de Instructeurshandleiding in Online Cursusadministratie bekijken
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 16 -
versie dec 2015
1.3 De Online Cursusadministratie In de Online Cursusadministratie heeft elke cursist de mogelijkheid zijn portfolio in een virtuele omgeving bij te houden. Hier heb je een helder overzicht van je taken en het voorkomt dat cursisten en Instructeur-trainers verstrikt raken in enorme hoeveelheden email en post. Inloggen op de Online Cursusadministratie gaat via MijnNOB. Als het goed is, heb je je activatiecode al enige tijd geleden ontvangen. Daarmee kun je jouw MijnNOB-account activeren. Mocht je nog geen toegang hebben tot MijnNOB, stuur dan een mailtje naar
[email protected] om een activatiecode aan te vragen.
Jouw eigen account op de Online Cursusadministratie Je komt bij je account via je inlog voor MijnNOB. Als je ingelogd bent, klik je op de grote knop Cursusadministratie. In het volgende scherm plaats je de cursor op het menu-item Cursusadministratie en in het uitklapmenu dat dan verschijnt, klik je op Mijn activiteiten (zie afbeelding hieronder).
Er verschijnt nu een scherm met een schema waarin jouw opleiding vermeld staat. Helemaal rechts in het schema zie je de linkjes Documenten en Taken staan. Als je klikt op Documenten krijg je alle algemene documenten te zien die voor jou als 1*I-in-opleiding relevant zijn: de lesmap, de PvB, checklijsten enzovoort. Als je klikt op Taken zie je alle leertaken en uit te voeren PvB’s op een rijtje staan.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 17 -
versie dec 2015
De afbeelding die je hier ziet, geeft de leertaken (huiswerk) en PvB’s (toetsmomenten) van de 1*-instructeursopleiding aan. Boven de rode pijl zie je linkjes naar alle leertaken staan; boven de oranje pijl zie je of de praktijkbegeleider / beoordelaar (de Instructeurtrainer) het document al gelezen (en – indien nodig – beoordeeld) heeft. Als je op een leertaak klikt, zoals we in de afbeelding bovenaan de volgende pagina hebben gedaan, vind je in volgende scherm twee belangrijke plekken: •
de rode pijl wijst naar een concrete beschrijving van hoe je de taak moet uitvoeren. We raden je dringend aan om dit document zorgvuldig door te nemen, voordat je aan de slag gaat met de leertaak. De handleiding geeft richting aan jouw leertaak en waarborgt een goede aansluiting bij het beoordelingsprotocol van je PvB.
•
Bij de oranje pijl kan je jouw document uploaden.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 18 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 19 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 20 -
versie dec 2015
1.4 De Leertaken Voor elke leertaak kun je via de Online Cursusadministratie een document vinden met richtlijnen voor de uitvoering ervan. Bij de 1*-instructeursopleiding gaat dat om de volgende documenten. 1.4.1 Ontwikkelplan van jou als instructeur In het ontwikkelplan (min. ½ A4, max. 1 A4) gaat het erom jouw persoonlijke verhaal te formuleren, in plaats van een algemeen beeld te schetsen. Je geeft hiermee jezelf (en de docent) een leidraad voor dat wat jíj in deze instructeurscursus wilt leren. Volg bij het opstellen van je ontwikkelplan de handreiking die je vindt in de Online Cursusadministratie (ONLINE PORTFOLIO Jouw Ontwikkelplan). 1.4.2 Begeleiding door een Instructeur-trainer Tijdens je instructeursopleiding ga je ook echt in de praktijk aan de slag. Je gaat lesgeven in een vereniging (duikschool), onder begeleiding van een Instructeur-trainer. Het is de bedoeling dat jij de les plant en uitvoert en dat je achteraf met de IT bespreekt wat goed ging en wat beter kon. De feedback die je van je IT ontvangt, is waardevolle informatie! Na het geven van jouw eerste theorieles in de vereniging maak je een feedbackverslag (min. ½ A4, max. 1 A4) waarin je weergeeft wat je hebt geleerd. Hetzelfde geldt voor de zwembadles. Volg bij het opstellen van je feedbackverslagen de handreiking die je vindt in de Online Cursusadministratie (ONLINE PORTFOLIO Verslagen Oefenen Theorielessen / Zwembadlssen). Als je deze handreikingen volgt, weet je zeker dat jouw verslag aansluit bij het beoordelingsprotocol. 1.4.3 Begeleiding door een buddy-cursist Bij je tweede theorieles die je in het kader van deze opleiding bij je vereniging geeft, laat je je beoordelen door een buddy-cursist. Ook dit verslag maakt deel uit van je portfolio. Hetzelfde geldt voor je tweede zwembadles. 1.4.4 Begeleiding van een buddy-cursist Je hebt nu zelf kennis gemaakt met wat er allemaal komt kijken bij het lesgeven. Die kennis en ervaring ga je gebruiken voor het beoordelen van een buddy-cursist. Je gaat als buddy-beoordelaar één theorieles, één zwembadles beoordelen. Je zorgt ervoor dat je buddy-cursist binnen een week over het desbetreffende verslag beschikt ten behoeve van zijn portfolio. In jouw portfolio neem je een kopie van de verslagen op. Volg bij het opstellen van je feedbackverslagen de handreiking die je vindt in de Online Cursusadministratie (ONLINE PORTFOLIO Verslagen Oefenen Theorielessen / Zwembadlssen).
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 21 -
versie dec 2015
In je portfolio staan uiteindelijk – naast je ontwikkelplan en uitslag duikerkennistoets acht leerpuntverslagen.
Beoordeling door begeleidend IT
Beoordeling door buddycursist – 1
Beoordeling door buddycursist – 2 Jouw feedback op les van buddy-cursist
Theorieles het lesverslag dat jij zelf maakte n.a.v. jouw eigen ervaringen en de feedback van je begeleidend IT op je eerste les het lesverslag dat jij maakte n.a.v. jouw eigen ervaringen en de feedback van je buddy-cursist op je tweede zwembadles het feedbackverslag dat jouw buddy-cursist maakte n.a.v. het beoordelen van jouw zwembadles het feedbackverslag dat jij maakte n.a.v. het beoordelen van de zwembadles van je buddycursist.
Zwembadles het lesverslag dat jij zelf maakte n.a.v. jouw eigen ervaringen en de feedback van je begeleidend IT op je eerste les het lesverslag dat jij maakte n.a.v. jouw eigen ervaringen en de feedback van je buddy-cursist op je tweede zwembadles het feedbackverslag dat jouw buddy-cursist maakte n.a.v. het beoordelen van jouw zwembadles het feedbackverslag dat jij maakte n.a.v. het beoordelen van de zwembadles van je buddycursist.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 22 -
versie dec 2015
2. De NOB-visie op leren en opleiden 2.1 Inleiding De NOB gaat ervan uit dat leren iets is dat continu gebeurt. Iedere ervaring kan bijdragen aan het ontwikkelen van nieuwe vaardigheden. Nadat het nieuwe ingeslepen is, vormt dit op zijn beurt het startpunt van een nieuw leerproces. In onze visie worden mensen met name competenter door te doen. Dat doen vindt in de visie van de NOB met name plaats in de duik- en instructeurspraktijk. Door in de praktijk een prestatie te leveren (= bijv. een complexe opdracht uitvoeren) wordt men al lerende competenter. Bij dit leren draait het om reflectie: nadenken over de successen en knelpunten bij de uitvoering en hier conclusies aan verbinden. Leren en opleiden zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het leren van de individuele deelnemer is effectiever, doelmatiger en dus succesvoller, als de bij het leerproces betrokken instructeurs/docenten de leerbehoeften van de deelnemer kennen en de deelnemer kunnen helpen het leertraject ernaar in te richten. Opleiden is in de NOB-visie een vak en de mensen die daarin een rol vervullen, zijn vaklieden. Zij kennen de praktijk, houden zich voortdurend op de hoogte van de ontwikkelingen en zijn experts als het gaat om het invullen van hun specifieke rol. Dat klinkt ambachtelijk en dat is het ook. Zelfs met behulp van alle nieuwe technologie blijft opleiden werk van en voor mensen. In deze 1*-instructeursopleiding ga jij aan de slag met oefenen, uitproberen en toekijken bij buddy-cursisten om de basisbeginselen van dit vak onder de knie te krijgen.
2.2 De NOB-visie op leren in kernwoorden In kernwoorden kun je de NOB-visie op leren als volgt samenvatten (in alfabetische volgorde):
Actueel Compleet Intensief Internationaal Kwaliteit Leuk Maatwerk
Succesbeleving Uitnodigend Veilig
gebaseerd op de huidige stand van de techniek (apparatuur) en inzichten (Richtlijnen voor Veilig Duiken) en hoe je daar in de praktijk het meest adequaat mee omgaat leren van alle relevante kennis en vaardigheden en niet meer dan dat met niet meer dan twee buddyparen per instructeur maximale aandacht en begeleiding met een internationaal erkend brevet als resultaat houvast voor allen door standaard-lesplannen, standaard lesmateriaal en cursistgerichte, competente docenten garandeert dat de beginnende duiker snel het water in mag + duiken is plezier voor twee – consequent doorvoeren van het buddy-systeem tijdens de cursus - voor de duiker: start mogelijk op een door hem gewenst tijdstip /cursus in een door hem gewenst tempo - voor de instructeur: vrijheid om eigen methodiek te kiezen (binnen de visie op leren van de NOB) steeds het idee dat je vooruitgang maakt aansprekend cursusmateriaal: foto’s, dia’s, sheets, uitgebreid / losbladig logboek, demomateriaal, video’s de opleidingen zijn gericht op leren veilig te duiken Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 23 -
versie dec 2015
De NOB wil de deelnemers aan haar opleidingen in staat stellen adequaat praktisch te handelen in hun concrete situatie. Het gaat erom dat de deelnemer in toenemende mate in staat is zijn eigen gedrag effectief te sturen. Met andere woorden: tijdens de leertrajecten wordt de probleemoplossingbekwaamheid van de deelnemers vergroot. Het gaat dus om vaardigheden. Kennis is hierbij middel. Tijdens een NOB-opleiding wordt de probleemoplossingsbekwaamheid van de deelnemers vergroot. Het gaat dus om vaardigheden. Kennis is hierbij een middel. Wat opleiden betreft, gaat het dus steeds om 'leren door te laten doen': activerende didactiek is de norm voor het gedrag van instructeurs. Het is belangrijk dat je weet dat deze manier van leren en opleiden heel bewust door de NOB is gekozen. Via het invulformulier “Wat weet ik na twee weken?” zul je zelf ontdekken dat ‘actief leren’ het beste rendement op de lange termijn oplevert.
2.3 Zelfsturing Voor veel mensen is het begrip ‘zelfsturing’ binnen een opleiding niet meer dan een vage term. Aan het einde van dit hoofdstuk vind je een tekst over zelfsturing van de Hogeschool van Amsterdam. Die geeft je een aardig beeld van wat zelfsturing is. Het zal je opvallen dat zelfsturing direct aanhaakt bij een aantal van de kernwoorden van de NOB-visie op leren en opleiden. Bijvoorbeeld op ‘maatwerk’ en ‘succesbeleving’. Wat betekent zelfsturing voor jou als instructeur? En voor jouw leerlingen? Ook deze vraag wordt belicht in de tekst aan het einde van dit hoofdstuk. De rol van een instructeur verschuift van ‘deskundige’ naar ‘inspirator en motivator’. Wij vinden twee aspecten van zelfsturing van groot belang: - de verantwoordelijkheid voor het behalen van de leerdoelen ligt bij de cursist - de instructeur creëert een rijke leeromgeving en inspireert en stimuleert de cursisten om te leren.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 24 -
versie dec 2015
2.4 Hoe kun jij hier leren? Er zijn veel manieren om kennis te verwerven, vaardiger te worden en je houding te veranderen. Een vijftal manieren zal voor jou als aankomend instructeur wellicht effectief blijken te zijn: Observeren en imiteren Het leerdoel hierbij is: effectieve handelingspatronen van instructeurs kennen. Tijdens deze opleiding kan je hieraan werken door elkaars minilessen kritisch te bekijken en door scherp te letten op de gedragingen van de opleiders. Kennis verwerven Het leerdoel hierbij is: gereedschap voor de praktijk bezitten. Tijdens deze opleiding kan je hieraan werken door het lesmateriaal te bestuderen en door je kennis van het instructie geven te vergroten door hierover met experts uit de groep van gedachten te wisselen. Kennis verwerken en toepassen Het leerdoel hierbij is: scenario's ontwikkelen om de complexe lessituaties te hanteren. Tijdens deze instructeursopleiding kan je hieraan werken door tijdens de theorielessen je steeds af te vragen: "Wat kan ik hiermee doen als instructeur?" / "Hoe kan ik deze ideeën gebruiken om ervoor te zorgen dat mijn leerlingen maximaal kunnen leren?" Doen Het leerdoel hierbij is: uitbreiden van je gedragsrepertoire Tijdens deze instructeuropleiding kan je hieraan werken door iedere gelegenheid aan te grijpen om een les te kunnen geven en door tijdens je stage een actieve rol te spelen. Reflecteren Het leerdoel hierbij is: bewust worden van de effecten van je eigen gedrag Tijdens deze instructeuropleiding kan je hieraan werken door vragen te stellen aan jezelf en aan elkaar. Ook het werken aan je logboek en je stageverslag helpen je hierbij. Tip: noteer veel! 'Denken doe je met een pen!' is een perfect credo voor alle typen opleidingen.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 25 -
versie dec 2015
Lectoraat Reflectie op het Handelen afd. Onderwijsresearch & Ontwikkeling
[email protected] www.oro.hva.nl
2.5 Zelfsturing, twijfel en inspiratie Janneke Hesselink
Hoeveel invloed heeft een student op zijn eigen leerproces? Voor een studiedag op mijn opleiding verzorg ik een Socratisch Gesprek met als thema zelfsturing. Bij het inventariseren van de uitgangsvraag zien we dilemma’s als: Wanneer wordt zelfsturing laissez faire? Wat is de rol van de docent bij zelfsturing? Maar uiteindelijk kiezen we ervoor om het antwoord op de vraag te zoeken: Wat is zelfsturing? In het uitkiezen van een goede vraag kwamen we er achter dat we wel een beeld bij zelfsturing hebben maar dat we eigenlijk niet goed weten wat wij er met elkaar en als opleiding mee bedoelen. Dit was voor mij een verrassing, ik werk op een relatief nieuwe opleiding en wij besteden veel aandacht aan visie ontwikkeling en aan ons onderwijsconcept. Uit dit Socratisch Gesprek bleek hoe belangrijk het is om stil te staan bij gezamenlijke veronderstellingen. Het doel van dit artikel is om duidelijk te maken dat het begrip zelfsturing geëxpliciteerd dient te worden als je dit als opleiding centraal stelt. Wat wordt er eigenlijk bedoeld met zelfsturing? En als die vraag is beantwoord wat zijn de consequenties voor de organisatie en voor de rol van de docent? Ik ga op zoek naar het antwoord op de volgende vragen: Hebben studenten eigenlijk wel de mogelijkheid om te sturen in hun eigen leerproces? Heeft de vakdocent nog wel bestaansrecht als je de student zoveel invloed geeft? Is zelfsturing soms een modebegrip? En vooral: Heeft zelfsturing niet veel grotere gevolgen voor het curriculum dan nu te zien is in de meeste opleidingen?
Wat is zelfsturing? Waar het bij zelfsturing om draait is dat studenten eigenaar zijn van hun leerproces. Niet de docent maakt zich druk of de leerdoelen worden bereikt maar de student. Als je een docent vraagt een succesvolle student te omschrijven zal hij waarschijnlijk de volgende aspecten noemen: Heeft interesse voor het vak, toont motivatie, is iemand die leert zonder al te veel aansporing, stelt vragen die getuigen van inzicht en neemt initiatief om meer van het onderwerp te weten te komen. Toch wordt ook bovenstaande student vaak weinig ruimte geboden om keuzes te maken en initiatieven te tonen. In het basisonderwijs is het begrip Adaptief onderwijs een veel gebruikt model. Adaptief onderwijs stelt drie basisbehoeftes van leerlingen centraal en bouwt hieromheen een rijke leeromgeving om recht te doen aan die behoeftes. Zelfsturing is hierbij de kern van het leren. Om kinderen mede-eigenaar te maken van het leren en leven op school, ontwerpt de leerkracht een krachtige en participatieve leeromgeving. Hierin wordt tegemoet gekomen aan de drie basisbehoeften: relatie, competentie en autonomie. Hierdoor ontstaat een veilig en uitdagend leerklimaat, ontwikkelen kinderen vaardigheden om zichzelf te sturen, kunnen ze leren in betekenisvolle situaties en leren ze te reflecteren op hun denken en doen (bron: APS). G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
Nederlandse Onderwatersport Bond
- 26 -
versie dec 2015
Door op een adaptieve wijze het onderwijs in te richten, word je gedwongen om op een andere manier naar het leren van studenten te kijken. Leren studenten wel van colleges? Wat zit er achter spijbelgedrag van studenten? Waarom leveren ze verslagen niet in? Waarom studeren ze altijd thuis en niet op de opleiding? Een voorbeeld: Een aantal eerstejaars studenten verstoort systematisch de hoorcolleges. Ze luisteren naar hun walkman, kletsen met elkaar, SMS-en. Docenten worden er wanhopig van. De studenten worden weggestuurd en er wordt weer eens ernstig met ze gesproken. Een docent concludeert dat deze studenten niet willen leren. Dezelfde groep studenten is op vrijdagmiddag altijd op de opleiding, sterker nog zij verlaten meestal als laatste het pand. Ze vormen samen de studentenband en hebben al een paar keer met zeer veel succes opgetreden. De studenten leren hier vaardigheden als samenwerken en vooral samenspelen, iets waar ze veel moeite mee hebben en wat niet zonder slag of stoot gaat. Toch zetten ze door en vertonen ze hierin een grote betrokkenheid. Studenten willen leren, alleen willen ze niet altijd leren wat de docent wil dat ze leren en niet altijd op het moment het rooster aangeeft dat ze het moeten leren. Het gedrag van de studenten in het hoorcolleges geeft wel aanleiding tot de conclusie dat de studenten ongemotiveerd zijn. Maar in deze redenering wordt buiten beschouwing gelaten dat dezelfde studenten in andere situaties vooraan staan om mee te doen. Een ander voorbeeld: Als een periode wordt afgesloten met presentaties en niet met een tentamen wordt zowel door docenten als door studenten veel meer gelet op de leerbehoeftes van de studenten. Docenten geven een overzicht van hun vakgebied en maken hier met de studenten een keuze uit. Studenten vormen leerteams om een onderdeel uit te werken, ze nemen initiatieven voor excursies en doen aanvragen voor bepaalde gastdocenten. Studenten geven zelf aan dat ze veel leren van de presentaties en willen hier meer tijd voor nemen zodat ze tot meer diepgang komen. Een van de slogans van de HvA is dat de toets het leergedrag stuurt. Uit dit voorbeeld blijkt dat de keuze om studenten juist in de toetsing veel invloed te geven leidt tot zelfsturende studenten. Zelfsturing is effectief omdat studenten aangesproken worden op hun betrokkenheid. Hiervoor is het belangrijk om recht te doen aan de behoefte aan autonomie, competentie en relatie van de student. Aan de behoefte aan relatie wordt op de meeste opleidingen voldaan door het werken in studiegroepjes en tutorbijeenkomsten. Het werken in projecten is ontstaan om te zorgen voor differentiatie (competentie). Recht doen aan de behoefte aan autonomie van studenten is de zwakke schakel van veel opleidingen. Zowel de organisatie als de docenten hebben de neiging om als het puntje bij het paaltje komt het stuur niet over te dragen aan de student.
Het bestaansrecht van de vakdocent Zelfsturing wordt nogal eens verward met een laissez faire houding. Ook wordt het vaak vertaald als vraaggestuurd onderwijs. Studenten invloed geven op hun leerproces is echter iets anders dan afwachten tot de student met een vraag komt. Docenten zijn vaak bang dat studenten niet met vragen komen over relevante onderwerpen in hun vakgebied. Bovendien is de praktijk waarin studenten stagelopen niet altijd zo inspirerend dat die ervaring goede leervragen oplevert. Deze angst is ongegrond als je accepteert dat de docent een onderdeel is van de rijke leeromgeving die je als opleiding wilt bieden. Onderstaand schema onderscheidt gradaties van begeleiding. Overnemen
Regelen Structureren
Student verantwoordelijk
Loslaten
Verwaarlozen
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 27 -
versie dec 2015
Het meeste kans op zelfsturing bestaat als de docent de student zelf verantwoordelijkheid geeft voor zijn opleiding. Als de verantwoordelijkheid te ver doorschiet, leidt het tot laissez faire. De docent laat zich niet meer laat zien omdat een student het zelf moet doen. Daar tegenover staat de gedwongen hulpverlener: De docent die in de startblokken staat om het van de student over te nemen. Een student hoeft maar een traantje te plengen en de docent mengt zich al in ruzies met projectgroepjes en regelt al van alles om het proces beter te laten verlopen. Beide extremen leiden niet tot zelfverantwoordelijk leren. De verwaarloosde student vindt de opleiding een puinhoop en gaat in het beste geval zijn eigen gang “op hoop van zegen”. De student die in de rol van slachtoffer mag kruipen, zal blijven consumeren en een afwachtende houding ontwikkelen. De kunst is om een student te begeleiden in zijn leerweg zonder het van de student over te nemen.
Inspirator De docent heeft een belangrijke rol als inspirator. De meeste mensen leren niet omdat het moet maar omdat ze ergens door geprikkeld raken. De motivatie om te leren komt meestal voort uit interesse. Een goede docent is inspirerend en op de hoogte van actuele ontwikkelingen op het vakgebied. De docent heeft de taak om deze vakkennis in te zetten om studenten te motiveren. Een belangrijk speerpunt van de opleiding is de vergroting van de kennisbasis van studenten. Nu wordt dit vaak vormgegeven door het aanbieden van colleges waarvan docenten vinden dat ze belangrijk zijn. Iedere vakdocent bedenkt met zijn vakcollegae wat er per jaar aan de orde moet komen en het aantal colleges wat daarvoor ter beschikking staat is uiteraard nooit genoeg. Het lukt een vakdocent nooit om zijn vak in alle nuances in vier jaar goed over te brengen. De inbreng van de vakdocent is veel effectiever als hij zijn vakkennis inzet op basis van de leervragen die de student heeft in dat vakgebied. Dit zal de betrokkenheid van studenten vergroten en het dit doet het leerrendement toenemen.
Twijfel zaaien Het positief aanwenden van emoties verhoogt het leerresultaat. Bevlogenheid is al genoemd als inspiratiebron. Twijfel is een andere sterke emotie die aanzet tot leren. Als je niet twijfelt, hoef je ook niet op onderzoek uit te gaan en kom je niet tot leren. Studenten hebben geen duidelijk beeld van hun bekwaamheid en opvattingen. Dit moet je activeren. Een pabo-student die een duidelijk voorbeeld heeft van de leerkracht die hij wil zijn, is vaak beter in staat om doelgericht te leren. De verborgen opvattingen zijn sterke aanknopingspunten om leerdoelen aan te koppelen. In veel opleidingen wordt nu verwacht dat studenten leerdoelen formuleren of werken aan persoonlijke ontwikkelingsplannen. Hierbij wordt vaak te snel voorbij gegaan aan een goede oriëntatiefase om de verborgen opvattingen van studenten aan te boren en studenten aan het twijfelen te krijgen over hun eigen bekwaamheden. Waarschijnlijk hebben studenten minder moeite met het formuleren van leerwensen als het studiejaar start met een degelijke bezinning op het vak waar ze voor leren, bijvoorbeeld met behulp van de scenario methode. Deze methode helpt om visie te ontwikkelen en om de verborgen opvattingen boven tafel te krijgen. De scenariomethode is een methode om over je eigen handelen of dat van een organisatie na te denken in een snel veranderende wereld. Op basis van gegevens, trends en ontwikkelingen in het heden worden mogelijke toekomstbeelden ontwikkeld. Vanuit deze toekomstbeelden wordt teruggekeerd naar het heden. En wordt onderzocht welke handelingsperspectieven er zijn in het heden om met adequate strategieën naar de toekomst te leven. Door studenten te begeleiden in het ontwikkelen van hun visie investeer je in hun vermogen om sturing te geven aan hun leerproces.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 28 -
versie dec 2015
Manieren om zelfsturing te vergroten Eerder in dit artikel is al een aantal aspecten genoemd om te sturen op zelfsturing. Hieronder volgt een opsomming van de eerder gedane aanbevelingen om zelfsturing te vergroten: - Een belangrijke rol van de docent is die van inspirator. Inspiratie is een krachtige bron om gemotiveerd te leren. Juist deze docent zal in staat zijn om de verantwoordelijkheid van de inhoud van de colleges met de student te delen. - Help de student de twijfel te benutten: Door studenten te begeleiden in hun leerproces en door ze te helpen hun visie te ontwikkelen kun je ze helpen de twijfel te duiden en te versterken. Dit zal ze aanzetten om hun visie bij te stellen. Door studenten te begeleiden in het ontwikkelen van hun visie investeer je in hun vermogen om sturing te geven aan hun leerproces. Boogert en Droste (2000) wijzen er terecht op dat er weinig tijd genomen wordt voor de oriëntatiefase van leren. Zelfsturing wordt vergroot door hier aan het begin van iedere nieuwe leercyclus de tijd voor te nemen bijvoorbeeld met behulp van de scenario methode. - Zorg voor meer autonomie voor studenten. Een citaat: “Studenten hebben zelfsturing in hoe ze een project opzetten en hoe ze de taken verdelen. Inhoudelijk is toch duidelijk wat ze moeten doen?” Hiermee wordt geïmpliceerd dat de docent weet wat de student zal leren van een project. Als dat zo is dan blijft er weinig te sturen voor de student en is het effectiever de student precies op te geven wat hij moet leren. Door de student ook inhoudelijk de ruimte te geven zal de student eerder geneigd zijn verantwoordelijkheid te nemen voor inhoudelijke keuzes. - Zorg voor een rijke leeromgeving. Een voorbeeld: in de vorige presentatieronde van studenten verzuchtte een docent hoe geïnspireerd hij toch raakte van de kwaliteit die studenten lieten zien in de presentaties van hun geleverde prestaties. “Wat jammer dat het leerproces tijdens het werken aan de prestaties aan ons oog onttrekt.” Door de sobere inrichting van het gebouw komen studenten alleen op de opleiding om college te volgen en verdwijnen dan weer. Docenten trekken zich terug in hun kantoor als ze geen groepen begeleiden. Het gebouw moet een omgeving zijn waarin studenten en docenten elkaar tegenkomen om met elkaar werken. Een plek waar informatie te halen en te brengen is en waar studenten en docenten elkaar kunnen beïnvloeden en inspireren. - Laat de student de stage zelf regelen. Studenten kunnen hiermee grote invloed uitoefenen op hun kansen op de arbeidsmarkt. Bij de opleiding technische bedrijfskunde en logistiek van de HvA zoeken studenten bijvoorbeeld zelf hun stageplaats. Een student van deze opleiding had vanaf het begin voor ogen om bij een multinational te werken. Deze student zorgde voor een stageplaats bij deze firma in Japan en heeft daar na zijn afstuderen ook werk gekregen. De student had door zijn zelf gekozen stage een voet tussen de deur bij zijn echte sollicitatie. Dit vastomlijnde toekomst scenario van deze student heeft hem gestuurd in zijn studie: hij had deze stageplek niet gekregen als hij geen goede student was geweest. Hierdoor kon hij gericht en wellicht ook wat berekenend zijn energie steken in zijn doel: het werken bij die multinational. - Begeleid studenten tijdens het leren en leer ze om hun eigen leerproces te sturen. En vraag je steeds af of jouw sturing, de zelfsturing van studenten ten goede komt.
Het antwoord? Het artikel begon met de volgende vragen. Hebben studenten eigenlijk wel de mogelijkheid om te sturen in hun eigen leerproces? Heeft de vakdocent nog wel bestaansrecht als je de student zoveel invloed geeft? Is zelfsturing een modegril? En vooral: heeft zelfsturing niet veel grotere gevolgen voor het curriculum dan nu te zien is in de meeste opleidingen?
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 29 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
Hebben studenten eigenlijk wel de mogelijkheid om te sturen in hun eigen leerproces? Op veel opleidingen hebben studenten veel invloed om te sturen op het proces van het opzetten van projecten. Vaak wordt voorgeschreven wat ze moeten leren van deze projecten en van wie ze dat moeten leren. Als je echt wil dat studenten leren leren of leren zelf te sturen zul je veel meer ruimte moeten maken voor keuzes van studenten. Studenten kunnen zelf projecten ontwerpen, stellen zelf werkgroepjes samen en geven zelf aan wat ze hopen te leren van de praktijk en van projecten. Stel kritische vragen over wat je achterwege laat als je zelfsturing centraal stelt. Zorg dat het leren van de studenten in het zicht van docenten gebeurt. Daarbij is het goed te realiseren dat fouten horen bij het leerproces. Door te investeren in begeleiding en vooral ook begeleidingsvaardigheden van de docenten kan hier veel gewonnen worden.
Heeft de vakdocent nog wel bestaansrecht als je de student zoveel invloed geeft? De vakdocent krijgt een andere rol maar heeft zeker nog bestaansrecht. De docent zal zich meer moeten richten op zijn rol als inspirator en als begeleider van het leerproces. Als de docent inspirerend is zullen studenten veel van zijn vak willen leren. Als de docent effectief begeleidt kan hij de student helpen om goede bronnen te raadplegen waarvan de docent er natuurlijk één is.
Is zelfsturing een modegril? Voorlopig ga ik ervan uit dat zelfsturing een voorwaarde is van effectief leren. Toch kan ik mij goed voorstellen dat de mensen die nu onderwijs ontwikkelen deze leerstijl als voorkeursstijl hebben en daarom denken dat dit een universele voorwaarde is voor effectief leren. Als ik de vier leerstijlen van Vermunt (1992) hiermee vergelijk zullen vooral studenten die betekenisgericht leren of toepassingsgericht leren als voorkeursstijl hebben het meest tot hun recht komen. Studenten die reproductie gericht zijn of ongericht leren zijn waarschijnlijk op zijn minst gelukkiger of geruster bij de meer gestuurde vormen van onderwijs.
Heeft zelfsturing niet veel grotere gevolgen voor het curriculum dan nu te zien is in de meeste opleidingen? Echte veranderingen vinden pas plaats als ze vorm krijgen vanuit een ander paradigma. Veranderingen vanuit een ander paradigma uiten zich niet in trillingen of botsingen maar in (aard)bevingen. Een (aard)beving is een verandering waarbij je niet terug kunt vallen in bestaand gedrag: je moet dus rigoureus uit het oude paradigma stappen.’ (van Emst, 2002) Dit betekent dat docenten en studenten niet meer kunnen terugvallen in ‘oud’ denken. Als je zelfsturing serieus neemt kan je niet meer werken met traditionele roosters, kan je je als docent niet meer terugtrekken in je kantoor en moet je wel serieus naar de inrichting van je gebouw en de organisatie kijken. Maar het moeilijkste is dat de rol van de docent fundamenteel verandert waardoor jarenlange tradities en succesfactoren opzij moeten worden geschoven waardoor je als docent op andere kwaliteiten moet vertrouwen.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 30 -
versie dec 2015
Literatuur -
Den Boogert, K.; Droste, J., Zelfstandig leren leren, nieuwe rollen voor docenten en leerlingen, Cinop, ’s-Hertogenbosch, 2000 Emst van, A., Koop een auto op de sloop, paradigmashift in het onderwijs, APS, Utrecht, 2002 Van Vliet E., Zocca M., Scenario denken en scenario onderwijs, SLO, Enschede, 2003 Snoek, van der Wolk en den Ouden, 2003, ‘Een busreis naar Rome, scenario’s voor de lerarenopleiding’, Velon tijdschrift voor lerarenopleiders, jrg 24 (4) 2003 Dijkstra, R., van der Meer N., Adaptief onderwijs in een lerende school, APS, Utrecht 2000
Met dank aan collega’s en studenten van Pabo Almere en de leden van de Kenniskring Reflectie HvA onder leiding van Karim Benammar.
Over de auteur Janneke Hesselink is verbonden aan Pabo Almere. Daar is zij vanaf de oprichting in 2000 betrokken bij de ontwikkeling van het curriculum van zowel de reguliere opleiding als de duale opleidingen (zij-instroom en leraarondersteuners). Ze is onderwijskundige, tutor en docent. Ze participeert in de Kenniskring Reflectie HvA.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 31 -
versie dec 2015
3. Het formuleren van doelen 3.1 Waarom doelen stellen? Het stellen van doelen is zinnig om een drietal redenen: -
Een instructeur die zich bewust is van het doel dat hij nastreeft, geeft efficiënter les dan een opleider die les geeft zonder exact te weten wat hij wil bereiken. Een doelstelling biedt hem praktische hulp bij het kiezen van werkvormen en het realiseren en evalueren van onderwijsleersituaties.
-
Daarnaast heeft een doel voor de leerling een structurerende functie: hij weet hierdoor wat de 'zin' is van de leeractiviteiten die hij in de desbetreffende les geacht wordt te ontplooien en zal effectiever leren.
-
Bovendien legt de instructeur door middel van zijn doelen verantwoording af jegens de vereniging (bestuur, commissies en collega's) en de leerlingen.
3.2 Hoe zien doelen eruit? Hoe duidelijker je weet wat je wil, des te meer verantwoord kun je activiteiten, inhoud en materialen kiezen (plannen), des te meer 'grip' hebben de leerlingen op hun eigen leerproces (realisatie) en des te beter kun je evalueren. Doelen moeten daarom zo concreet mogelijk geformuleerd worden. Het gaat er hierbij steeds om dat het doel duidelijk moet maken wat de leerling zal doen als hij laat zien dat hij het doel bereikt heeft. Bij 'concreet' denken wij aan: - Specifiek: één vaardigheid tegelijk - Meetbaar: met behulp van een evaluatie-instrument is vast te stellen of de leerling het doel bereikt heeft. - Acceptabel: past binnen het kader van de opleiding, bijv. het doel is geformuleerd in termen van leerlingengedrag. 'Informatie geven over Richtlijnen voor Veilig Duiken' is dus niet een doel dat jij leerlingen wil laten realiseren. Wél mogelijk is: 'De leerlingen zijn in staat drie aandachtspunten te noemen voor het omgaan met een bepaalde situatie waarin veiligheid in het geding is.' - Realistisch: een doel mag nooit zo makkelijk zijn dat de leerling denkt dat hij dit 'wel eventjes' haalt: het doel moet hem prikkelen zich optimaal in te spannen om het te verwezenlijken. Aan de andere kant mag een doel ook weer niet zo moeilijk zijn dat de leerling er moedeloos van wordt: mits hij zich flink inspant, moet het haalbaar zijn. - Tijdgebonden: de datum waarop het doel gerealiseerd moet zijn, is gepland Zo'n 'SMART' doel geeft leerling en instructeur maximale houvast. Let op: straks ga jij oefenen met het formuleren van lesdoelen. Omschrijvingen met ‘weten’, ‘inzien’, ‘begrijpen’ geven weinig houvast. Formuleer daarom je doelen altijd met duidelijke woorden, bijvoorbeeld - identificeren - benoemen - beschrijven - ordenen - construeren / uitvoeren.
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 32 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
3.3 Welke soorten doelen zijn er? Centraal in onze instructeursopleiding staan vaardigheden, kennis en persoonlijke kwaliteiten. Vaardigheden: gedrag dat je in staat bent te vertonen. Bijv. een veilig groepsklimaat creëren, een voordracht kunnen houden, kunnen samenvatten wat iemand zegt. Kennis: weten en begrijpen, iets dat zich in je hoofd afspeelt. Bijv. weten wat activerende werkvormen zijn, de eisen kennen waaraan een doel moet voldoen. Persoonlijke kwaliteiten: eigenschappen die het je makkelijk of moeilijk maken adequaat te functioneren als instructeur. Bijv. openheid, enthousiasme, integriteit. Het formuleren van doelen gebeurt uiteindelijk altijd in termen van vaardigheden. Het gaat tenslotte om toepassen... Voor het kunnen demonstreren van deze vaardigheden op het niveau van 'onbewust vaardig' zijn kennis en persoonlijke kwaliteiten nodig. Kennis en persoonlijke kwaliteiten op zich zijn géén doel.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 33 -
versie dec 2015
4. Van voorbereiding tot evaluatie: het APREmodel Eind jaren ’70 heeft de Duitse didacticus Dittrich een onderwijskundig model ontwikkeld dat een handvat biedt bij het lesgeven. De NOB vindt dit een aantrekkelijk model omdat het eenvoudig te gebruiken is en omdat het alle fasen van voorbereiding tot evaluatie systematisch doorloopt. We spreken hier over het APRE-model.
Analyseren
(van de beginsituatie)
Plannen
(waar moeten we heen en hoe komen we daar?)
Realiseren
(van de plannen)
Evalueren
(zijn de doelen behaald?)
4.1 Analyseren van de beginsituatie Hier gaat het om het ontdekken van de beginsituatie. Leidraad hierbij vormen de vragen: "Wat wil ik weten?" en "Hoe wil ik dat te weten komen?" Bijvoorbeeld, ter verheldering van de beginsituatie van jouw leerlingen aan een duikopleiding: "Wat wil ik weten?" - kennis: al (een beetje) aanwezig? actueel? - vaardigheden: beginner of gevorderde? - persoonlijke kwaliteiten: doorzettingsvermogen, lef? "Hoe ga ik dan te werk?" Aandachtspunten: - Welke opdrachten gebruik ik? - Welke instrumenten gebruik ik om gegevens vast te leggen? (formulier, deelnemers noteren een top-3 of eye-openers op een flap) In het algemeen gaat het bij 'Analyseren' om een aantal verschillende beginsituaties: Die van jou als instructeur. Om deze in kaart te brengen kan je je afvragen: - Is het mijn eerste les over dit onderwerp? - Waar liggen mijn sterke punten? - Aan welke instructeurbekwaamheden wil ik in deze cursus werken? Die van je leerlingen Zorg dat je er achter komt: - Met welk doel volgen zij deze cursus? - Wat zijn hun ervaringen met duiken? - Wat verwachten ze (van de opleiding, van de instructeur?) - Wat is hun beginsituatie qua kennis, vaardigheden en persoonlijke kwaliteiten? Die van je les Laat dan de revue passeren: - Is deze les bedoeld voor beginners of gevorderden? G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 34 -
Nederlandse Onderwatersport Bond
versie dec 2015
-
Welk globaal scholingsdoel heb ik geformuleerd? Hoe ziet het materiaal eruit?
Die van je accommodatie Mogelijke aandachtspunten: - Hoe ziet het theorielokaal eruit? Hoe ziet je zwembadruimte eruit (wel / geen ondiep deel bijvoorbeeld?) - Zijn de noodzakelijke middelen aanwezig (schoolbord, flap-over, leensets duikuitrusting)? - Is de opstelling zó dat de leerlingen hun leerdoelen kunnen halen? Die van de situatie - Hoe geschiedde de werving? Zullen er voldoende leerlingen zijn op de eerste bijeenkomst? - Hoe is de sfeer bij het binnenkomen van de leerlingen?
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 35 -
versie dec 2015
4.2 Plannen van de lessen Na de analyse van de beginsituatie, inclusief het bestuderen van de eindtermen, ga je voor deze specifieke groep leerlingen een maatwerkcursus ontwerpen: voor elk wat wils. Dit is een klus, want je leerlingengroep is vaak zeer divers, zoals je misschien al eens gemerkt zal hebben als je als 3*-duiker bij een duikopleiding assisteerde. Bij je streven naar maatwerk zijn twee aspecten belangrijk: je doelen en de wegen waarlangs je die wilt bereiken: je werkvormen. Uiteraard zijn die in het zwembad en tijdens de theorie totaal verschillend. Iedereen die een NOB-instructeursdiploma heeft, weet welke activiteiten je in een bad kunt ontplooien. In een later stadium ga jij hier ook mee aan de slag. In paragraaf 3.2 hebben we al het een en ander gezegd over het formuleren van doelen. Je hebt hier inmiddels ook mee geoefend. Bij het onderdeel ‘plannen van de bijeenkomst’ is het formuleren van je lesdoel(en) de eerste stap. Dit is namelijk het antwoord op de vraag “Waar moeten we heen?”. Stap twee is het kiezen van werkvormen. Dat is je antwoord op de vraag “En hoe komen we daar?” Om je doelen te bereiken kies je werkvormen, activiteiten en hulpmiddelen. Een werkvorm als 'de instructeur houdt een inleiding over presentatietechnieken' zal niet als effect hebben dat het vaardigheidsdoel 'de deelnemer is in staat een enthousiasmerende presentatie te houden' gerealiseerd wordt. Het is dus zaak je werkvormen zeer nauwkeurig te selecteren!
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 36 -
versie dec 2015
Er zijn ontelbaar veel werkvormen. Ook worden er veel manieren van indeling van werkvormen gebruikt. We noemen de volgende: 1. Instructievormen 2. Interactievormen
-
3. Opdrachtsvormen
-
4.Samenwerkingsvormen 5. Spelvormen
-
inleiding, college, e.d. (met bord, flap) video demonstratie probleemoplossende discussie (case, incident) markt of flappenstraat, onderwijsleergesprek stille-wanddiscussie: Op een paar flappen staan stellingen. Elke deelnemer reageert op die stellingen, maar doet dit 'stil' m.b.v. een stift. De flappen kunnen vervolgens worden besproken buddypaaroefeningen of groepsopdrachten zoals spelvormen onder water interview (deelnemers interviewen elkaar of een instructeur op hun vereniging) verslag maken zelfstudie opdrachten uit het werkboek maken (individueel of in tweetallen) ontwerpen van toetsvragen experts denken-delen-uitwisselen check in duo's kennismakingsspelen rollenspel spelregelquiz wat-zou-jij-doen-spel (naar aanleiding van een situatie uit de instructeurpraktijk) en dan beginnen we niet over de eindeloze mogelijkheden in het zwembad.
Sommige werkvormen lijken op het eerste gezicht een weinig actieve leerhouding van deelnemers te vereisen (bijv. het college) en dus consumptief gedrag in de hand te werken. Maar door het geven van een opdracht kan de deelnemer toch gestimuleerd worden de informatie te verwerken. Bijvoorbeeld: "Noteer wat volgens jou de drie kernpunten zijn van NOB-visie op leren." of "Schrijf een toetsvraag op die je over de behandelde stof verwacht." Als je vóór het hoorcollege zo'n opdracht geeft, zullen je deelnemers aandachtiger luisteren. Zeker, als je deelnemers weten dat je er na het college wat mee doet, gericht op verwerken en toepassen... Andere werkvormen lijken méér geschikt voor een les die aansluit bij de NOB-visie op leren: discussie n.a.v. een case, elkaar interviewen (over een observatie van een demonstratie, bijv.), experts en een rollenspel. Later in de cursus gaan we dieper in op werk- / spelvormen tijdens de zwembadles.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 37 -
versie dec 2015
4.3 Drie werkvormen in de spotlights Drie veelvoorkomende en in potentie rijke werkvormen laten we de revue passeren: het college, het onderwijsleergesprek en een aantal werkvormen gericht op samenwerkend leren.
1. Het College Een college is nooit een gebeurtenis-op-zich. Altijd gaat er iets aan vooraf en volgt er iets op. Via een college kunnen jouw leerlingen zich begrippen, inzichten en principes eigen maken. Het meest effectief gebeurt dit, als het college pas start, nadat de leerlingen hebben nagedacht over het te behandelen onderwerp (= het activeren van voorkennis en creëren van een voedingsbodem). En na (of wellicht al tijdens!) het college dienen de leerlingen de gelegenheid te krijgen de informatie te verwerken en toe te passen via een of meer opdrachten. Bij de voorbereiding van het college is het zinnig jezelf vier vragen te stellen: Wat weten of kunnen mijn leerlingen al? Welke kennis wil ik hun aanbieden? Volwassenen leren het liefst die zaken die hun leven direct veraangenamen, die hun functioneren vergemakkelijken, bijvoorbeeld als duiker in de praktijk. Zorg er dus voor erachter te komen welke kennis bijdraagt aan beter functioneren van hen: Welke knelpunten zullen ze als beginnend duiker ervaren en welke kennis helpt hen bij hun eerste onderwater-ervaring adequaat te functioneren en direct plezier te ervaren? Alleen (praktische) duikkennis of ook inzicht in de eigen verbale en non-verbale communicatie? (Iedereen met wat duikervaring weet dat er veel meer is dan alleen de handsignalen) -
Hoe kan ik deze kennis en ervaring het beste structureren? Orden de informatie over je onderwerp / de betreffende praktijksituatie. Doe dit aan de hand van de 'wie/wat/waar/wanneer en hoe'-vragen: Wie zijn bij deze praktijksituatie betrokken? (duikers? duikleiders? instructeurs?) Wat is mijn doel? Wat voor informatie geef ik? Waar, wanneer en hoe (in welke volgorde) geef ik de informatie?
-
Hoe verpak ik mijn boodschap? Waar denk ik aan qua taalgebruik?
Plan jij een hoorcollege? Denk dan aan de Gouden Regel: Beperking siert de meester! Je publiek krijgt het alleen maar te horen Denk dus aan de KISS-regel: "Keep It Simple, Short!" Dus:
- Vermijd lange woorden en zinnen (max. 15 woorden); - Vermijd uitdrukkingen als "Ik denk", "mij lijkt het". Hiermee zwak je je betoog af. - Gebruik de lijdende vorm zo min mogelijk. Vermijd dus het werkwoord 'worden'.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 38 -
versie dec 2015
- Welke hulpmiddelen gebruik ik? Audiovisuele hulpmiddelen zijn vooral nuttig om de structuur van je betoog duidelijk te maken en om de inhoud te verhelderen d.m.v. een schema of grafiek. Ook een cartoon kan -naast de functie van komisch intermezzo- dienen ter verduidelijking van je mening. Voorbeelden van audiovisuele hulpmiddelen: een bord Voordelen: vaak aanwezig, geen voorbereidingstijd, fouten zijn makkelijk te herstellen. Nadelen: gaat langzaam, je staat met je rug naar het publiek, oogt niet altijd professioneel. Maak voor je bord vooral een bordplan: Waar teken ik, waar schrijf ik, wanneer kan ik vegen. een flip-over Voordelen: materiaal tevoren te maken en meermalen te gebruiken. Nadelen: een fraaie flap kost veel voorbereidingstijd, het ophangen van verschillende flappen kost tijd, vijf tot zeven regels tekst is het maximum, de leesbaarheid achterin de lesruimte is vaak gering. een overheadprojector Voordelen: je blijft oogcontact houden met het publiek, tevoren te maken en meermalen te gebruiken (nummer ze!), oogt professioneel, als de sheet m.b.v. een computerprogramma ontworpen is. Nadelen: één kopieertransparant kost € 0,30, vijftien tot twintig woorden per sheet is het maximum (bij totale presentatie ervan), kost veel voorbereidingstijd. een Powerpoint-presentatie m.b.v. een beamer Voordelen: ziet er professioneel uit, tevoren voor te bereiden, animaties en bewegende beelden in te verwerken Nadelen: zolang niet iedere accommodatie erover beschikt is het sjouwen met laptop, beamer en projectiescherm een heel gedoe, zelfbeheersing is onontbeerlijk: voor je 't weet, heb je twintig pagina's! een Hand-out Dit zijn één of twee A4-tjes die vooraf worden uitgedeeld. Hierop staan de titel, het lesschema of de sheets en soms een samenvatting van het college. De overblijvende ruimte is te gebruiken als notitieruimte, bijvoorbeeld voor de opdracht in de inleiding of voor de verwerkingsopdracht. Gebruik de hand-out bij voorkeur voor bijzondere lessen/specialisaties. Sommige mensen gaan in hun enthousiasme zo ver dat ze het NOB-boek vervangen door veel en uitgebreide hand-outs. Vraag je eens af of je leerling die werkelijk nodig heeft. Hebben ze erom gevraagd? Is het stimuleren van het halen van meerdere specialties en brevetten niet veel efficiënter? Voordelen van de hand-out: een uitkomst voor de visueel ingestelde cursist, de verwerking kan meteen plaatsvinden d.m.v. persoonlijke notities. Nadelen: ? een videoband/DVD Voordelen: je kan in jouw eigen tijd opnamen maken/selecteren die het benodigde voorbeeld ideaal illustreren. Het "breekt" bovendien het luisterritme van het publiek en werkt zeer verduidelijkend indien het besprokene visueel wordt gemaakt. Nadelen: de apparatuur moet voor de presentatie klaar staan en getest worden. Het desbetreffende fragment moet direct gestart kunnen worden (zonder zoeken), omdat het anders storend werkt. Als het fragment te lang duurt, dwalen de gedachten van het publiek gemakkelijk af. een reader zoals deze De voor- en nadelen kan je zelf wel bedenken... G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
Nederlandse Onderwatersport Bond
- 39 -
versie dec 2015
Welke verwerkingsopdracht geef ik? Een college moet altijd resulteren in een verwerkingsopdracht. Dan maak je de overgang van jouw theorie naar hun praktijk makkelijker. Bijvoorbeeld: "Kijk nu weer eens naar je eerder gemaakte aantekeningen over het gebruik van je duikcomputer; zou je daar iets in veranderen met de kennis die je vandaag hebt opgedaan?”.
2. Het onderwijsleergesprek Het doel van deze werkvorm is: de deelnemer verwerft langs een geordende weg nieuwe kennis of nieuwe inzichten. Het onderwijsleergesprek is hiermee iets anders dan een discussie. In een discussie is het mogelijk dat de uitkomsten anders zijn dan de instructeur had verwacht; in een onderwijsleergesprek is dat onmogelijk: de instructeur had tevoren al de resultaten bepaald en heeft het gesprek daarheen gestuurd. In een onderwijsleergesprek is de instructeur dan ook zeer nadrukkelijk aanwezig. In het onderwijsleergesprek formuleert de instructeur een vraag of een praktijkprobleem. De instructeur wacht het antwoord van de leerlingen af. Hij bevestigt de goede antwoorden. Hij gaat niet door, als het antwoord gemist wordt, maar koppelt dan terug en herhaalt de vraagstelling met kleinere deelvragen. Als vraagstellende gids geeft hij zijn leerling de gelegenheid de ontwikkeling die tot een bepaald inzicht of standpunt leidt, te ervaren als zijn eigen ontwikkeling. Hij bevraagt de leerling zo, dat deze de conclusie ervaart als van hemzelf zijnde. Uit het bovenstaande volgt dat de drie belangrijkste vaardigheden die jij als instructeur hiertoe moet bezitten zijn: - Luisteren - Vragen stellen - Ordenen De onmisbaarheid van deze vaardigheden maakt het onderwijsleergesprek tot een voor instructeur én leerlingen moeilijke werkvorm. Bovendien moet jij grondige kennis van het onderwerp bezitten om het gesprek goed te kunnen sturen. Je bent gewaarschuwd!!
3. Samenwerkend leren In de meeste theorielessen stellen de instructeurs het halen van cognitieve doelen centraal, het overbrengen van kennis dus. Als instructeur heb je immers de taak leerlingen die kennis en vaardigheden bij te brengen die noodzakelijk zijn voor het behalen van het noodzakelijke niveau. Zo gezien is het logisch dat instructeurs vooral gericht zijn op de cognitieve leerprocessen tijdens de theorie. Aandacht besteden aan een conflict, aan weerstand of aan een pesterijtje wordt daarom nogal eens genegeerd of in het gunstigste geval gezien als tijdverlies m.b.t. het bereiken van cognitieve doelen. Deelnemers volgen een scholing om te leren. Uit onderzoek blijkt echter dat cognitieve leerprocessen voor hen lang niet altijd op de eerste plaats komen. Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 40 -
versie dec 2015
Deelnemers blijken zich binnen een scholingsgroep voortdurend heen en weer te bewegen tussen: -
Cognitieve doelen Uitbreiding van eigen mogelijkheden, m.a.w. Wat kan ik leren? Affectieve doelen Behoud van eigen welbevinden, m.a.w. Hoe voel ik me plezierig in deze groep? of sterker nog: Hoe kan ik me handhaven in deze groep?
In iedere nieuwe situatie maakt een deelnemer onbewust een inschatting wat die situatie betekent voor beide niveaus: vooral deelnemers die een bedreigde positie hebben in een groep, zullen zich in een nieuwe situatie steeds in eerste instantie afvragen wat die situatie betekent voor hun positie. De instructeur die een leerling een moeilijke vraag stelt voor het front van de hele groep, stelt zo'n leerling voor een dilemma: Ik geef een serieus antwoord met het risico dat ik afga, of: Ik red mijn figuur door een grap te maken. Maar ook faalangstige deelnemers worden voortdurend voor dit soort dilemma's gesteld. Elke nieuwe situatie kan een bedreiging zijn. En een bedreiging is per definitie een aantasting van het welbevinden. Menige deelnemer kiest er dan ook voor om de moeilijkheden uit de weg te gaan. Het gevoel van welbevinden gaat boven het uitbreiden van eigen mogelijkheden. Bij samenwerken komen zowel cognitieve als affectieve doelen tegelijkertijd aan bod. In een veilig leerklimaat kan een deelnemer vaardigheden ontwikkelen om bedreigende situaties om te buigen. Door geloof en plezier in eigen kunnen, krijgt het halen van cognitieve doelen een kans. Erkenning door groepsgenoten speelt hier een stimulerende rol. De instructeur kan bij samenwerken dus niet om de affectieve doelen heen. Op die manier kan samenwerken de deelnemer helpen vaardigheden te ontwikkelen om bedreigende situaties om te buigen. Als we erkennen dat samenwerken relevant is voor het integreren en toepassen van kennis en vaardigheden, zullen we samenwerken dus mede tot doel van ons onderwijs moeten maken en dat betekent dat deelnemers zich ook zullen moeten verantwoorden over die samenwerking. We zullen deelnemers zelf de waarde van die samenwerking moeten laten ervaren en dat kan alleen maar door deelnemers te laten reflecteren over die samenwerking: - Wat ging goed aan de samenwerking? - Wat kon beter? - Wat heeft de samenwerking mij opgeleverd? Ook de feedback die we geven als instructeur, zal tweeledig moeten zijn. Enerzijds zullen we moeten reageren op de samenwerking (het proces), anderzijds zullen we moeten reageren op het uiteindelijke resultaat (het product). Nou 'doen veel instructeurs aan groepswerk'. Dat is mooi, want leerlingen kunnen veel van elkaar leren. Maar ... vaak leren leerlingen nauwelijks wanneer zij in groepjes werken. Eén van de oorzaken hiervan is het fenomeen 'liften': terwijl één leerling -vaak degene die er goed in is - de opdracht uitvoert, bespreekt de rest de duik van het afgelopen weekend, of de perikelen binnen het bestuur. Als de werker de opdracht naar behoren heeft uitgevoerd en daarover verslag doet, delen de anderen graag mee in de waardering van de instructeur en de overige leerlingen. Maar feitelijk hebben ze het leerdoel niet gehaald... Echte samenwerking kenmerkt zich namelijk door: - Wederzijdse afhankelijkheid - Individuele aanspreekbaarheid Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 41 -
versie dec 2015
Wederzijdse afhankelijkheid Bij echt groepswerk zijn de leden van de groep wederzijds afhankelijk van elkaar; dat wil zeggen dat de inbreng van ieder groepslid noodzakelijk is om tot een bevredigend resultaat te komen. Het is de taak van de instructeur om opdrachten zó te formuleren dat actieve inbreng van elke leerling als het ware afgedwongen wordt. Het creëren van wederzijdse afhankelijkheid stelt niet alleen eisen aan de aard van de opdracht, maar ook aan de manier van beoordelen. Allereerst de opdracht; deze moet zo in elkaar steken, dat het niet mogelijk is dat die bevredigend door een individuele leerling kan worden uitgevoerd. Een mogelijkheid om actieve inbreng af te dwingen is het verdelen van de noodzakelijke informatie. Door iedere leerling een deel van de noodzakelijke informatie te geven, wordt overleg noodzakelijk. Leerlingen zullen de informatie moeten delen om een totaaloverzicht te krijgen. Hiervoor zijn verschillende werkvormen. Bij het beoordelen is het noodzakelijk om aandacht te besteden aan het product (nieuw verworven kennis, een case etc.) en aan het proces (Hoe verliep de samenwerking?)
Individuele aanspreekbaarheid Het criterium van individuele aanspreekbaarheid geeft de instructeur een middel in handen om te voorkomen dat leerlingen 'meeliften' op de inspanning van groepsleden. Het voorkomt dat een leerling zich achter de groep kan verschuilen. De groep heeft de opdracht pas bevredigend uitgevoerd als álle deelnemers individueel op het antwoord aangesproken kunnen worden. De groep moet er voor zorgen dat ieder lid het juiste antwoord kan geven en begrijpt. Dat betekent dat groepsleden moeite moeten doen om de zwakste schakel in de groep ook de juiste oplossing te laten begrijpen. De zwakkere zal op deze manier inzicht verwerven. Voor de anderen betekent het uitleggen verdieping van hun kennis en mogelijkheden (93 %!). De individuele aanspreekbaarheid stuurt groepsleden dus bij het uitvoeren van de opdracht en is voor de instructeur een belangrijk instrument om samenwerking te realiseren en deelnemers tot maximaal resultaat te brengen. Werkvormen waarin 'echt' samengewerkt wordt: 1 Genummerde hoofden De groep wordt in groepjes (twee-, drie-, of viertallen) ingedeeld. In elk groepje krijgt iedere deelnemer een nummer. De deelnemers werken samen om ervoor te zorgen dat iedereen het antwoord weet (bijvoorbeeld het gebruik van materiaal). De instructeur geeft een van de nummers de beurt. Deze geeft namens de groep het antwoord. Kenmerken: - individuele deelnemers blijven verantwoordelijk; - antwoorden worden beter verwerkt dan individueel: meer begrip en betere beheersing; - toezicht en zorg voor elkaar. 2 Check in duo's De groep is opgedeeld in groepjes van 4. De deelnemers krijgen een opdracht die ze in groepen van 2 (binnen de 4) kunnen oplossen. Na een bepaalde tijd vergelijken de duo's de antwoorden met elkaar. Ook overleg over de verschillen. Klassikaal worden de uitkomsten en verschillen besproken (bijvoorbeeld een duikplanning). Kenmerken: - hulp aan elkaar, waardoor deelnemers leren om te gaan met knelpunten; G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 42 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
- meer begrip van de leerstof door vergelijken van antwoorden; - directe feedback op resultaten. 3 Denken - delen - uitwisselen De leerlingen krijgen een vraag / opdracht en een bepaalde tijd om voor zichzelf hierover na te denken (bijvoorbeeld een duikongeval case). Daarna bespreken ze hun ideeën met buurman/vrouw. Vervolgens vindt er een onderwijsleergesprek plaats over de opdracht. Kenmerken: - er worden veel ideeën ontwikkeld; - het onderwijsleergesprek is veiliger; de eerste controle heeft in het tweegesprek plaatsgevonden; - stimuleert begripsontwikkeling; - doet beroep op onderlinge betrokkenheid. 4 Drie-stappen-interview Leerlingen zitten in viertallen. Op basis van een opdracht interviewen zij elkaar (bijvoorbeeld kennis van duikstekken). Eerst interviewt de ene leerling de andere (1e stap) en daarna andersom (2e stap). Daarna vertelt iedere leerling wat hij van het interview heeft geleerd aan het groepje van 4 (stap 3). Kenmerken: - veilig delen van persoonlijke informatie zoals hypothesen, reacties op een stelling, conclusies n.a.v. een inleiding of een miniles. - stimuleert begripsontwikkeling; - doet beroep op onderlinge betrokkenheid. 5a Experts: gedeelde informatie Ieder groepslid krijgt een stukje informatie over de opdracht / de leerstof (bijvoorbeeld binnen een specialisatie). Daar moet hij/zij zich goed in verdiepen. Vervolgens worden in de groep de belangrijkste gegevens uitgewisseld. Dan volgt overleg over de uitkomsten. Alle deelnemers worden beoordeeld op alle onderdelen. Kenmerken: - wederzijdse afhankelijkheid; - eenvoudige en overzichtelijke opdracht; - individuele aanspreekbaarheid; - hoofdzaken leren formuleren; - luisteren en overleggen. 5b Experts Groepen krijgen een opdracht om een complexe opdracht (oefenstof/jaarplanning/planning weekend met stroomduiken) te maken. De opdracht bestaat uit verschillende onderdelen. De deelnemers uit de verschillende groepen, die zich met hetzelfde onderdeel bezighouden, werken een tijdje samen. Zij worden experts op dat onderdeel. Daarna keren ze in hun groepje terug om de andere deelnemers over dat onderdeel te informeren. Alle deelnemers worden uiteindelijk op alle onderdelen beoordeeld. Kenmerken: - wederzijdse afhankelijkheid; - individuele aanspreekbaarheid; - op een veilige manier verwerven van nieuw materiaal; - leren presenteren van informatie.
Straks ga jij als instructeur je leerlingen aan het werk zetten en daarvoor zul je hen een opdracht geven. De duidelijkheid en volledigheid van jouw opdracht bepalen het succes! Een opdracht bevat altijd de elementen: wie, wat, hoe lang, resultaat en hulp.
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 43 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
4.4 Realiseren van de les In dit hoofdstuk draait het om het daadwerkelijke omgaan met je leerlingen in de leersituatie: de concretisering van je planning dus. In deze realisatiefase zorg je ervoor dat alle condities optimaal zijn zodat jouw deelnemers kunnen leren. In het algemeen kan gesteld worden dat vier factoren bepalen of er geleerd wordt of niet. Dat zijn, in volgorde van belangrijkheid: Bemoediging (d.w.z. positieve benadering, verstevigen van het geloof in jezelf) De houding van de instructeur is van doorslaggevend belang. Kan de instructeur bij voortduring laten blijken dat hij ontwikkeling bij de leerlingen mogelijk acht, dat bepaalde prestaties kunnen worden gehaald, dat hij waardering heeft voor de leerling, dan leidt dat op zichzelf al tot betere prestaties. De kwaliteit van de les Hier wordt met name gedoeld op lesorganisatie, lesvoorbereiding en helderheid van de presentatie. De hoeveelheid les Zijn de aantallen theorie- en praktijklessen voldoende om je leerlingen vaardig te maken (of teveel, dat kan natuurlijk ook) De feedback op prestaties Het is van groot belang dat leerlingen informatie krijgen over de geleverde prestatie (positief en negatief). Foutenanalyses kunnen structuur aanbrengen en individuele feedback is onmisbaar. Met het geven van zinvolle feedback ga jij later in de cursus oefenen. In dit deel richten we ons met name op Bemoediging, de hoeveelheid les en de feedback op prestaties. We splitsen deze succesfactoren in een didactisch en een agogisch deel. Als jij niet in het onderwijs werkzaam bent, wil je misschien eerst wat helderheid hebben over de begrippen didactiek en agogiek. Didactiek = de kunst van het onderwijzen; dat deel van de opvoedkunde waarin de overdracht van kennis en vaardigheden behandeld wordt (hieronder vallen zaken als stellen van doelen, kiezen van werkvormen, geven van opdrachten) Agogiek = opvoedings- en vormingswerk (zowel op kinderen als op volwassenen gericht), met name het beïnvloeden van het sociale gedrag van een persoon (hierbij kun je denken aan het omgaan met weerstand, het geven van feedback) Laten we eerst eens kijken naar de didactiek van het lesgeven. In de voorgaande hoofdstukken heb je hiervoor eigenlijk al heel veel instrumenten aangereikt gekregen. Nu is het zaak het juiste instrument op het juiste moment in te zetten. Daarvoor kun je een vast schema gebruiken, bijvoorbeeld het werkblad “Hoe plan ik een les?” (De meest actuele en digitale versie vind je op e-documents.)
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 44 -
versie dec 2015
Werkblad ‘Hoe plan ik een les?’
Standaard lay-out lesplan volgens APRE (Analyseren-Plannen-Realiseren-Evalueren)
Analyse: wat is mijn beginsituatie? Wie zijn de deelnemers?
Vul hier je eigen tekst in
Wie nodigt hen uit?
Vul hier je eigen tekst in
Hoe ziet de bekendmaking eruit?
Vul hier je eigen tekst in
Wat denk ik dat ze kunnen?
Vul hier je eigen tekst in
Wat denk ik dat ze willen leren?
Vul hier je eigen tekst in
Wat is het standaard lesplan van de NOB?
Vul hier je eigen tekst in
Wat wil ik hen daarvan aanbieden?
Vul hier je eigen tekst in
Motiveer je keuzes.
Vul hier je eigen tekst in
Wat voor accommodatie / duikstek / hulpmiddelen / veiligheidsmiddelen / materialen heb ik tot mijn beschikking?
Vul hier je eigen tekst in
Kan ik beschikken over extra begeleiders?
Vul hier je eigen tekst in
Wat kunnen zij?
Vul hier je eigen tekst in
Wat kunnen / mogen zij niet?
Vul hier je eigen tekst in
Planning: welke doelen wil ik bereiken? Welke onderwerpen komen aan bod?
Vul hier je eigen tekst in
Wat zijn mijn doelen?
Vul hier je eigen tekst in
Hoe wil ik mijn doelen bereiken?
Vul hier je eigen tekst in
Welke werkvormen kies ik?
Vul hier je eigen tekst in
Welke materialen heb ik voor de hele les nodig?
Vul hier je eigen tekst in
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 45 -
versie dec 2015
Met andere woorden: Titel:
Vul hier je eigen tekst in
Doel:
vul hier je eigen tekst in
Werkvorm:
Vul hier je eigen tekst in
Gericht op:
Vul hier je eigen tekst in
Groeperingsvorm:
Vul hier je eigen tekst in
Benodigde materialen:
Vul hier je eigen tekst in
Opdracht (onderdelen: wie, wat, hoe lang, resultaat, hulp):
Vul hier je eigen tekst in
Beschikbare tijd:
Vul hier je eigen tekst in
Werkelijke tijd:
Van uu:mm uur tot uu:mm uur
Titel:
Vul hier je eigen tekst in
Doel:
vul hier je eigen tekst in
Werkvorm:
Vul hier je eigen tekst in
Gericht op:
Vul hier je eigen tekst in
Groeperingsvorm:
Vul hier je eigen tekst in
Benodigde materialen:
vul hier je eigen tekst in
Opdracht (onderdelen: wie, wat, hoe lang, resultaat, hulp):
vul hier je eigen tekst in
Beschikbare tijd:
vul hier je eigen tekst in
Werkelijke tijd:
Van uu:mm uur tot uu:mm uur
Titel:
Vul hier je eigen tekst in
Doel:
vul hier je eigen tekst in
Werkvorm:
Vul hier je eigen tekst in
Gericht op:
Vul hier je eigen tekst in
Groeperingsvorm:
Vul hier je eigen tekst in
Benodigde materialen:
vul hier je eigen tekst in
Opdracht (onderdelen: wie, wat, hoe lang, resultaat, hulp):
vul hier je eigen tekst in
Beschikbare tijd:
vul hier je eigen tekst in
Werkelijke tijd:
Van uu:mm uur tot uu:mm uur
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 46 -
versie dec 2015
Realisatie: wat doe ik om een optimale leeromgeving te creëren? Hoe zorg ik ervoor dat er een plezierige sfeer ontstaat?
Vul hier je eigen tekst in
Hoe zorg ik ervoor dat de les veilig is?
Vul hier je eigen tekst in
Hoe zorg ik ervoor dat mijn deelnemers op een juiste wijze reageren op elkaars ideeën?
Vul hier je eigen tekst in
Hoe ga ik de voorkennis van de deelnemers activeren?
Vul hier je eigen tekst in
Wat zijn mijn persoonlijke aandachtspunten bij de uitvoering van deze lessen?
Vul hier je eigen tekst in
Hoe wil ik hieraan aandacht besteden / over leren?
Vul hier je eigen tekst in
Evalueren: hoe kom ik erachter wat ze leren? Hoe kom ik erachter wat ze leren? (productevaluatie).
Vul hier je eigen tekst in
Hoe kom ik erachter wat ze ervan vinden? (procesevaluatie).
Vul hier je eigen tekst in
Beschikbare tijd:
Vul hier je eigen tekst in
Werkelijke tijd:
Van uu:mm uur tot uu:mm uur
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 47 -
versie dec 2015
5. Factoren die bepalen of mensen (willen) leren 5.1 ‘Veiligheid’ in de theorieles Je brengt het aspect veiligheid misschien niet direct in verband met het geven van les. Toch is het wel degelijk heel belangrijk. We hebben het dan niet direct over vluchtroutes uit gebouwen (daar komen we later op terug), maar over de vraag of jouw cursisten zich veilig voelen om mee te doen met jouw lessen. “Zal hij me dom vinden als ik dat vraag..”, “Word ik uitgelachen als ik het nog niet zo goed kan..”. Een voorbeeld is een situatie waarbij een groep cursisten voor het eerst bijeen is. De deelnemers kennen elkaar niet en als opening start de instructeur met een moeilijke vraag aan een van hen. Grote kans dat de cursist die de vraag moet beantwoorden zich heel ongemakkelijk voelt. Voor jou als instructeur een belangrijk aandachtspunt. Kun jij je vanuit je eigen ervaring situaties herinneren waarbij je je als cursist ‘voor het blok gezet’ voelde?
5.2 Lesgeven aan volwassenen De meeste duikinstructeurs geven met name les aan volwassenen, dus ook jij krijgt daarmee te maken. Het leren van volwassenen wordt beïnvloed door een aantal factoren. Een overzicht: 1. Volwassenen hebben een afkeer van leersituaties waarin ze in hun jeugd een gevoel van falen ervaren hebben. Volwassenen hebben veel te verliezen, bijvoorbeeld een moeizaam opgebouwd positief zelfbeeld. Volwassenen mijden derhalve door hen als 'onveilig' ingeschatte situaties (werkvormen, opdrachten). 2. De complexe ervaring waarover volwassenen beschikken, zorgt voor een zekere vooringenomenheid tegenover nieuwe leerstof en opdrachten. Deze uit zich op verschillende manieren: a. Ze hebben vaak duidelijke ideeën over wat en de manier waarop ze willen leren. Sommigen houden van hoorcolleges, terwijl anderen liever leren door te doen. b. Volwassenen nemen vaak selectief waar. Dit kan leiden tot snel begrip, maar ook tot misverstanden. 3. Volwassenen zijn meer zelfgericht dan jongeren. Daarom hebben zij vaak moeite met een afhankelijke positie ten opzichte van de docent. 4. Volwassenen zijn leerbereid, mits de leerdoelen, de leerstof en de werkvormen als zinvol worden ervaren. Zinvol betekent in dit verband: direct toepasbaar. 5. Volwassenen zijn vaak mondig, ze willen inspraak. Een autoriteitsconflict met de docent kan hier het gevolg van zijn. 6. Leren staat minder centraal dan bij jongeren. Zij hebben immers vaak al een baan en een gezin. 7. Volwassenen hebben een voorkeur voor zelfevaluatie en een hekel aan toetsing. 8. Volwassenen hebben problemen met tijdsdruk, storingen en een te snelle opeenvolging van onderdelen. Tijd voor reflectie is onmisbaar. [Herkenbaar??]
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 48 -
versie dec 2015
Leren = Weerstand Dit alles leidt automatisch tot een flinke hoeveelheid weerstand. Dit is niet negatief. Weerstand kan je namelijk ook zien als 'betrokkenheid': je zet je pas schrap tegen iets, als het je raakt. Zaken die je koud laten, roepen geen emotie op. Met andere woorden: zonder weerstand kan iemand niet leren. Leren impliceert namelijk altijd het loslaten van vertrouwde -zij het misschien niet altijd effectieve- handelingspatronen. Dat geeft een onveilig gevoel, want voordat nieuwe automatismen ingeslepen zijn, ben je een tijd verder. Omdat jij zekerheden ter discussie stelt, bijvoorbeeld door de vragen die je in een onderwijsleergesprek stelt, kan je weerstand verwachten. Weerstand is inherent aan leren. Het onderstaande 'leermodelletje' maakt dit duidelijk. O.V. ('onbewust vaardig') B.V. ('bewust vaardig') B.O. ('bewust onvaardig') O.O. ('onbewust onvaardig')
De bovenste trede is die van de automatismen, de routines. Voordat je daar bent, moet je door de fase 'bewust vaardig', waarin je als een soort kwekeling steeds maar weer dezelfde beginnersfouten maakt. Deze fase kan zeer lang duren, zeker bij de meer complexe vaardigheden. Pas op de bovenste trede voel je je volledig in staat de betreffende vaardigheid te demonstreren. Onder alle omstandigheden ben je dan vaardig, je kunt nu iets dat je eerst niet kon: je hebt iets geleerd. Weerstand is een positief fenomeen: deze duidt op betrokkenheid. En die is, mits goed gemanipuleerd, om te zetten in leerbereidheid. Zoals hierboven blijkt, kunnen de oorzaken zeer divers zijn. Zo ook de gevolgen. We noemen er een paar: - de deelnemer heeft een negatieve onderwijsgeschiedenis ("Ik deed 't nooit goed!) Mogelijk gevolg: onzeker, faalangstig. - de deelnemer heeft veel praktijkervaring (als duiker of als instructeur) Mogelijk gevolg: houding à la "Wie ben jij wel?!" - de deelnemer heeft een leidinggevend beroep Mogelijk gevolg: deelnemersrol ervaart hij als onveilig. - de deelnemer heeft een andere visie op omgaan met problemen (macht vs invloed) Mogelijk gevolg: veel 'ja, maar-reacties' de deelnemer heeft een andere visie op opleiden - Mogelijk gevolg: "Waarom zeg jij niet hoe het moet?!" het gedrag van de docent sluit niet aan bij de wensen van de deelnemer - Mogelijk gevolg: "Kids don't learn from people they don't like!"
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 49 -
versie dec 2015
Bij het omgaan met weerstand geldt één centrale regel: "Don't resist the resistance!" Jouw taak is de behoefte van je deelnemers aan ontplooiing te prikkelen, hun weerstand te (h)erkennen en voor henzelf hanteerbaar te maken. Weerstand herkennen betekent dat je zicht moet hebben op -vooral non-verbalesignalen; het ermee omgaan betekent goed verbaal en non-verbaal communiceren. Luisteren, terugkoppelen, doorvragen en observeren zijn daarbij de belangrijkste vaardigheden. De eerste drie komen in de paragraaf 'De agogiek van het lesgeven' uitvoerig aan bod. Kan je nou stellen dat volwassenen anders leren dan jongeren? Nee, wél dat hun leermotivatie op een andere wijze gestuurd moet worden. Bijvoorbeeld: volwassenen willen meebeslissen over scholingsdoelen. Volwassenen dénken wel vaak dat ze anders leren dan toen ze jong waren, dat ze minder goed onthouden, dat hun leervermogen achteruit is gegaan. Misschien geldt dit voor het letterlijk reproduceren van kennis. Maar dit is niet van belang voor de NOB-opleidingen. Uit onderzoek blijkt niet dat belangrijke leervermogens als 'verbanden leggen' en 'leerstof in een kader plaatsen' verminderen. Integendeel, er zijn aanwijzingen dat volwassenen hier beter op scoren dan jongeren. En déze leervermogens zijn van groot belang in de NOB-opleidingen.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 50 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 51 -
versie dec 2015
6. De NOB-opleidingen: je kunt er alle kanten mee op! 6.1 Waar moet je zijn als je… Het is belangrijk dat jij straks je cursisten kunt vertellen welke mogelijkheden zij bij de NOB hebben om zich als duiker verder te ontwikkelen. Op de volgende pagina zie je het NOB-opleidingsschema waarin alle NOB-opleidingen vermeld staan, compleet met ingangsniveau.
Een opleiding starten In de meeste verenigingen bepaalt een team van instructeurs welke opleidingen of specialisaties in de komende periode worden verzorgd. Als lid van zo’n instructieteam kun jij natuurlijk ook je ideeën naar voren brengen. Lesmateriaal (boek met brevetregistratiekaart) kan via de vereniging worden aangevraagd bij de NOB-shop (www.nobshop.org). Houd rekening met tenminste tien werkdagen levertijd.
Het opleidingsschema Zowel in het logboek als op de Instructeurshandleiding in de Online Cursusadministratie vind je opleidingsschema’s voor de 1*- t/m de 3*-duikeropleiding. Het is de bedoeling dat de vorderingen van je cursist bijgehouden worden in zijn logboek en op het opleidingsschema. Het opleidingsschema kan gedurende de opleiding worden gearchiveerd door de vereniging.
Lesplannen Op de Instructeurshandleiding in de Online Cursusadministratie vind je lesplannen voor alle lessen t/m het 3*-duikbrevet. Deze lesplannen geven je wat houvast bij het plannen. Bij de NOB-shop is ook een Instructeursmap met een papieren versie van deze lesplannen verkrijgbaar.
Vragen of onduidelijkheden Als je vragen hebt over wat precies in de boeken bedoeld wordt of over de inhoud van de lessen kun je je natuurlijk eerst wenden tot de andere leden van het instructieteam van jouw vereniging. Als je er met z’n allen niet uitkomt, kun je contact opnemen met de Projectgroep Duikopleidingen via
[email protected]. Je ontvangt dan binnen enkele dagen antwoord.
Duiken met jeugd De NOB brengt het programma ScubaDoe op de markt. Dit bestaat uit een snorkel- en een persluchtdeel en kan zowel binnen NOB-verenigingen als binnen zwembaden worden gegeven. Als je als instructeur met ScubaDoe aan de slag wilt, moet je een applicatie van een dag volgen. Aan het einde van deze paragraaf is een ScubaDoe-infopagina ingevoegd.
Duiken met Mindervaliden De NOB heeft een Werkgroep Duiken met Mindervaliden die een vereniging c.q. instructeur met raad en daad terzijde kunnen staan bij het opleiden van of duiken met mindervaliden. Je kunt je tot deze werkgroep richten via
[email protected]. Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 52 -
versie dec 2015
Waar kun je terecht als je vragen hebt? Bij een grote organisatie is het handig als je de juiste kanalen weet. Afhankelijk van het karakter van je vraag kun je allereerst eens kijken of je op www.onderwatersport.org het antwoord kunt vinden. Er staat een grote hoeveelheid informatie op de NOB-site. Ben je er nog niet uit? Bel dan naar het bondsbureau in Veenendaal, telefoon 0318 – 559347. De medewerkers kunnen je verder helpen, hetzij met een direct antwoord op je vraag, hetzij door je vraag door te leiden naar het bestuur of een commissie. Let op: vermeld altijd je NOB-relatienummer als je telefonisch of per e-mail contact opneemt met de NOB! Op die manier kunnen de medewerkers van het bondsbureau je makkelijker en sneller van dienst zijn. Voor instructeurs verschijnt op regelmatige basis een digitale Nieuwsbrief. Je kunt je hiervoor aanmelden via de homepage van www.onderwatersport.org.
Het NOB-opleidingsschema, zoals het in de boeken voor de duikopleidingen staat
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 53 -
versie dec 2015
ScubaDoe is de naam van het ‘eigen’ NOB-jeugdprogramma, gemaakt door en voor vrijwilligers. Het bestaat uit drie blokken: snorkelen, persluchtduiken en jeugdspecialisaties. Hiervoor zijn vele lesplannen ontwikkeld, zodat je als instructeur niet steeds zelf het wiel hoeft uit te vinden. Tevens zijn er ondersteunende materialen ontwikkeld, specifiek gericht op het werken met kinderen. Een belangrijk uitgangspunt bij de ScubaDoe-lessen is dat het er in de eerste plaats om gaat dat de kinderen plezier hebben in wat ze doen. Een perfecte wijze van uitvoeren is bij de eerste niveaus van ondergeschikt belang. Het ScubaDoe-programma mag worden gegeven door NOBinstructeurs die de speciale ScubaDoe-applicatie hebben gevolgd. Deze bestaat uit één dagdeel, waarin de opzet van het programma en de specifieke aspecten van het les geven aan kinderen centraal staan. Spreekt dit je aan en wil je hiermee verder? Via www.onderwatersport.org/scubadoe vind je meer informatie. Je kunt ook even een email sturen aan
[email protected] voor inlichtingen over de eerstvolgende applicatiecursussen.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 54 -
versie dec 2015
6.2 De ‘Nederlandse duikwereld’ Inleiding Duiken is een relatief kleine sport in Nederland, zeker vergeleken met bijvoorbeeld tennis of voetbal. Omdat lang niet alle duikers zijn aangesloten bij een organisatie, is het moeilijk te schatten hoeveel duikers er in Nederland nu eigenlijk zijn. Daar is natuurlijk de laatste jaren wel onderzoek naar gedaan – ondernemers in de duikbranche zijn erg geïnteresseerd in deze cijfers – maar echt helderheid is er nog steeds niet over. Duidelijk werd wel dat de duikers in twee grote ‘stromingen’ zijn te verdelen: enerzijds de duikers die het hele jaar door (ook) in Nederland duiken en anderzijds zij die eenmaal per jaar op vakantie duiken. Met name die laatste groep, we noemen ze even ‘vakantieduikers’ is in aantal een grote groep. Schattingen wijzen op een half tot één miljoen mensen! De NOB heeft in zijn ledenbestand met name duikers uit de eerste groep: mensen die in Nederland duiken en dat niet beperken tot één week per jaar. We schatten die groep op zo’n 80.000 en de NOB heeft bijna een kwart daarvan als lid. Wel aardig om te vermelden is: wie is op het moment de ‘gemiddelde duiker’? Deze statistieken zijn een weergave van de typische consument voor het duiken in een ontwikkeld marktgebied: - 72% van de duikers zijn mannen en 28% vrouwen - 62% van de duikers heeft een bovengemiddeld jaarinkomen - 39% van de duikers heeft een gespecialiseerd beroep of is manager - 58% van de duikers is getrouwd - 50% van de duikers heeft een beroepsopleiding afgesloten - de gemiddelde leeftijd van de Nederlandse duiker is 36 jaar.
De Nederlandse Onderwatersport Bond Zoals de naam al aangeeft, is de NOB een bond; formeel is het vereniging van verenigingen. Het houdt voor de NOB dus niet op bij opleidingen alleen: ook de belangenbehartiging voor de sportduiker in Nederland en het genereren en waarborgen van kennis vallen onder de kerntaken. Bij de NOB hebben de leden het voor het zeggen: de Algemene Ledenvergadering die twee maal per jaar wordt gehouden, bepaalt de koers. De leden wijzen een bestuur aan die de koers uit hun naam bepaalt en in Utrecht is het NOB-bondsbureau gevestigd. Op dit bondsbureau werken circa zes mensen professioneel aan de ondersteuning van de bond. Bijvoorbeeld als vraagbaak voor de talloze vragen die per email of telefoon worden gesteld of als contactpersoon richting provincies en overheid; ook de instructeursopleidingen worden vanuit hier gecoördineerd. De NOB bestaat vanaf 1963 en telde bij oprichting al met al nog geen vijfhonderd leden. Vanaf begin jaren ’50 werd er voor het eerst recreatief in Nederland gedoken. Zo was er in Den Haag een groep aquariumhouders die zichzelf ging leren duiken om het onderwaterleven ook eens in zijn natuurlijke omgeving te kunnen observeren. Duikapparatuur was in de begindagen nog zeer schaars. Er werd gedoken met brandweersets die eigenlijk voor gebruik op het droge bestemd waren, met apparatuur van de Duitse Kriegsmarine compleet met adelaar en hakenkruis, met zuurstofapparaten en allerlei ongeregeld materiaal. Omdat de materie voor iedereen nog helemaal nieuw was, moest het duiken op moeizame wijze, met veel vallen en weer opstaan, worden aangeleerd. Alle betrokkenen realiseerden zich echter heel goed dat ze met een risicovolle activiteit bezig waren en daarom zijn er nooit ernstige ongevallen gebeurd, wat op zich een wonder mag heten.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 55 -
versie dec 2015
Andere duikorganisaties Leren duiken kun je echter niet alleen bij de NOB. In Nederland zijn zeker nog acht andere organisaties actief met duikopleidingen. En dan tellen we de gespecialiseerde organisaties (technisch duiken, duiken met mindervaliden) nog niet eens mee. In totaal zijn er in België en Nederland 79 organisaties die zich direct of indirect met duiken bezig houden. Een overzicht kun je bekijken op: www.duikplas.nl. Je klikt aan ‘organisaties’ en je krijgt een compleet overzicht. Klik je vervolgens op een van de namen, dan kom je automatisch op de desbetreffende website en kun je alle informatie van die organisatie lezen. Een paar belangrijke ‘spelers’ eruit gelicht: • PADI (Professional Association of Diving Instructors) De grootste club, oorspronkelijk opgestart in Amerika, maar nu wereldwijd actief. Voor de Nederlandse PADI-duiker zit het hoofdkantoor in Zwitserland. • SSI (Scuba Schools International) Je kunt zeggen dat PADI uit deze club is voortgekomen. Ook een, van origine, Amerikaanse organisatie. Maar nu toch al 1800 dealers verspreid over 90 landen. Het hoofdkantoor zit in Arnhem. • NAUI (National Association of Underwater Instructors) Dit is wel de oudste duikorganisatie met haar roots in de USA. • IDD (Instructor Dive Development) Door een Belgische advocaat in 1992 opgerichte commerciële duikorganisatie; IDD wilde namelijk een opleidingssysteem dat niet alleen in de warme tropische wateren gebruikt kon worden of alleen in de koude wateren van Europa, maar een opleidingssysteem dat daadwerkelijk overal in de wereld effectief benut kon worden. Nog een aantal belangrijke overkoepelende organisaties op een rijtje: The Recreational Scuba Training Council (RSTC), een internationaal, overkoepelend orgaan dat zich tot doel heeft gesteld de veiligheid van de recreatieduikers te vergroten. European Committee of Professional Diving Instructors (CEDIP), een overkoepelend orgaan voor instructeurs dat zich tot doel heeft gesteld officiële erkenningen te verkrijgen voor professionele duikinstructeurs. The Diving Equipment and Marketing Association (DEMA), een wereldwijde associatie van bedrijven en organisaties die zich tot doel heeft gesteld het veilig recreatief duiken te promoten, waardoor er een constante groei ontstaat, terwijl het onderwatermilieu beschermd blijft. Duikvak, een Nederlandse vereniging van (duik)bedrijven, (duik)reisorganisaties en (duik)organisaties. Het hoofddoel van deze vereniging is het behartigen van de belangen van de Nederlandstalige recreatieve duikbranche als één geheel.
De laatste jaren zijn de duikopleidingen steeds verder naar elkaar toegegroeid, onder andere als gevolg van de Europese normering. De meeste opleidingen zijn internationaal erkend. De NOB-erkenning is gebaseerd op de aansluiting bij de wereldbond voor de onderwatersport, de CMAS. In Nederland zijn de NOB en PADI de grootste spelers. Om maar eens even enkele cijfers van onze grootste commerciële vakbroeder te noemen: - over de gehele wereld zijn er meer dan 12 miljoen PADI-brevetteringen gedaan - PADI brevetteert ongeveer 55% van alle duikers op de gehele wereld - in Europa is dit ongeveer 45-50% - dit varieert van land tot land - in Nederland kunnen we ongeveer uitgaan van een percentage van 40% PADI brevetteringen Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 56 -
versie dec 2015
Naast deze organisaties die zich direct of indirect met duiken bezighouden, is er nog een aantal andere spelers op de duikmarkt actief. Denk maar eens aan: - duikresorts en duikwinkels - leveranciers van duikmaterialen - fabrikanten van duikmaterialen - reisorganisaties - verzekeringsmaatschappijen - (semi) overheden. Conclusie: de duikindustrie bestaat uit vele spelers – ieder daarvan vervult een specifieke en essentiële rol. Als NOB-instructeur zul je met veel van hen samenwerken. En dat is ook het credo. Samenwerking is kennis vergaren. Jouw bijdrage aan het succes van de NOB en jouw vereniging of duikschool is afhankelijk van je begrip van de rol die jij in deze branche hebt.
Is een NOB-opleiding anders? Een belangrijk verschil tussen NOB-opleidingen en de rest is dat de NOB-opleidingen zijn gemaakt om je zelfstandig en veilig te leren duiken in Nederlandse omstandigheden. Dat betekent dat je leert omgaan met bijvoorbeeld slecht zicht, stroming en koude. Veel van de andere opleidingen hebben lesmateriaal dat over de hele wereld gebruikt wordt, dus juist ook in tropische oorden. En in de tropen komen koude of slecht zicht nu eenmaal nauwelijks voor. Als bond is de NOB onafhankelijk en alleen verantwoording verschuldigd aan de leden. Daarom kunnen we onze leden veel kritischer over duikmateriaal voorlichten dan commerciële organisaties zich kunnen permitteren, zonder in allerlei belangenconflicten te raken. Verder wordt het grootste deel van de NOB-opleidingen gegeven via een duikvereniging. Er zijn ook NOB-duikscholen, maar die zijn veruit in de minderheid. De opleidingen van andere organisaties worden allemaal via (commerciële) duikscholen gegeven. Overigens hebben weer wel veel niet-NOB-duikers zich na hun opleiding verenigd in een club.
De Confédération Mondiale des Activités Subaquatiques is de wereldbond voor het duiken. Elk jaar worden twee vergaderingen gehouden waar afgevaardigden van de nationale bonden voor worden uitgenodigd. Duiken is niet de enige ‘tak van sport’ waar de CMAS zich voor inzet: ook vinzwemmen, onderwaterhockey en onderwaterrugby eisen als internationale competitiesport veel aandacht op.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 57 -
versie dec 2015
Instructeur = ambassadeur Als instructeur ben je als het ware ambassadeur van de duiksport. En dus ook van je vereniging en van de NOB. Kun jij aan een geïnteresseerde uitleggen waarom hij juist voor de opleiding bij jouw vereniging zou moeten kiezen? Als sterke punten van de NOB en NOB-opleidingen zou je de volgende kunnen bedenken: - NOB-opleidingen zijn kwalitatief goed en toegespitst op Nederlandse omstandigheden. Het lesmateriaal is prettig leesbaar en toegankelijk en besteedt veel aandacht aan de ‘fun’ van het duiken; - bij de NOB geldt het motto “van duikers, voor duikers”; hier kun je dus je woordje meespreken als je dat wilt; - bij de NOB zit er meer dan 40 jaar ervaring gebundeld in de opleidingen en specialisaties; - de NOB maakt zich sterk als belangenbehartiger voor sportduikers in Nederland. Dat betekent dat er mensen van de bond vertegenwoordigd zijn in allerlei overlegorganen, van het Nederlands Platform Waterrecreatie tot de commissie die de inrichting van lokale duikwateren (mede) bepaalt. Daar hebben alle duikers voordeel van! - De NOB heeft een landelijk netwerk van bijna 300 verenigingen en duikscholen. Er is er altijd wel één in de buurt. Het noemen van de sterke punten van je vereniging zal vast geen grote problemen opleveren; anders was je er immers niet lid van geweest! Bedenk dat verenigingen en duikscholen een belangrijke plaats innemen voor de startende cursist. Om als duiker actief en betrokken te blijven, heeft hij vier zaken nodig opleiding uitrusting plezier ervaring. Deze vier zaken moet je als school of club kunnen bieden. Een goede opleiding aanbieden met mogelijkheden voor doorgroei naar specialisaties of instructeurbrevetten; Het voorradig hebben en /of adviseren op het gebied van duikmaterialen; Plezier, waarbij met name je evenementencommissie een belangrijke rol speelt; Ervaring, waarbij de cursist binnen zijn eigen club kan werken aan het verder verfijnen van zijn duikskills. Hij weet zich verzekerd van goede begeleiding op elk niveau. Bedenk dat alleen duikverenigingen en duikscholen deze service kunnen bieden en dat jij daar als instructeur een centrale rol in vervult! Verder spelen verenigingen en duikscholen ook een belangrijke rol als het gaat om het bewustzijn van het onderwatermilieu. Het zal duidelijk zijn dat een gezond milieu onder water essentieel is voor de duikbranche. Duikverenigingen en duikscholen staan aan de frontlinie van de milieuactiviteiten (denk aan de inbreng van de NOB in het Zeeuwse). Ze vormen vaak een belangrijke gesprekspartner richting de lokale overheden. Zelf initiatieven nemen om het onderwatermilieu te beschermen of te verbeteren, geeft je ook de waarborg op bepaalde plaatsen te kunnen blijven duiken. Reguleren door overheden zal dan in de meeste gevallen achterwege blijven.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 58 -
versie dec 2015
Waar niet alleen de NOB, maar de gehele duikbranche mee te maken heeft, is de markt waarin we thans verzeild zijn geraakt. Duiken is als hobby gemeengoed geworden en de markt raakt behoorlijk vol. Het betekent nog niet dat de groei eruit is, maar je zult wel meer moeite moeten doen om je ledenaantal op peil te houden. Je krijgt te maken met: duikers die verwachten dat diensten voor het duiken onmiddellijk beschikbaar zijn; duikers in alle leeftijdsgroepen met diverse achtergronden; duikers die zeer frequent en gretig naar informatie op zoek zijn als het gaat over het reizen naar andere duiklocaties ‘all over the world’; duikers die nieuwe en opwindende ervaringen willen. Het is goed je te realiseren dat alles niet meer vanzelf gaat. Als je als instructeur actief bent in een vereniging die ambitieus is, wil groeien, duikers naar zich toe wil trekken, zul je hard aan de weg moeten timmeren. Je toekomstige cursist is kritisch, goed geïnformeerd (internet) en veeleisend. Een van de zaken waar je rekening mee moet houden, is dat wanneer mensen in deze tijd in een nieuwe activiteit geïnteresseerd zijn, zij dit ook direct willen proberen. “Nee, er bestaat geen mogelijkheid voor een introductieduik. Dat doen we maar eenmaal per jaar, in september!” Het nieuwe opleidingspakket van de NOB leent zich uitstekend om meerdere keren per jaar een opleiding op te starten. Bedenk dat alles wat beginnende duikers zien als een ‘drempel’, zoals langdurige sessies voor een opleiding of lange wachttijden om aan een opleiding te beginnen, ze ertoe kan brengen om voor een andere opleiding of zelfs voor een andere activiteit te kiezen. Als we als NOB naar de toekomst kijken, zouden we de volgende analogie in gedachten moeten houden: Garantie voor positieve verandering en voorspoed in de duikvereniging of duikschool kun je vergelijken met een grote golf. Je kunt stil blijven zitten en de golf zal breken en op je vallen of…..je kunt er snel heen zwemmen en op de golf mee surfen!
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 59 -
versie dec 2015
7. Veiligheid onder én boven water 7.1 Wat kun jíj doen om de veiligheid te waarborgen? Als jij als instructeur een groep leerlingen bij hun opleiding gaat begeleiden, neem je automatisch een leidinggevende rol op je. Van jou wordt immers verwacht dat je sturend optreedt op didactisch gebied, maar ook in de organisatie van de opleiding. In die rol heb jij de taak de veiligheid in de breedste zin van het woord te waarborgen. Hoe doe je dat? veiligheid = risico’s opsporen en elimineren. Jij moet dus in elke lessituatie analyseren welke risico’s er zijn, hoe groot dat risico is en hoe dit zo ver mogelijk verkleind kan worden informeren, informeren, informeren. Jij moet dus jouw bevindingen delen met je leerlingen, bijvoorbeeld door middel van een briefing. Vaak zie je dat ongevallen zijn ontstaan omdat er te grote risico’s zijn genomen. Het zal je dan ook niet verbazen dat een groot deel van veiligheidsborging zit in het opsporen en elimineren van risico’s. Daar zit eigenlijk de kern van het hele verhaal, spoor de risico’s op, en sluit ze uit. En niet alleen aan het begin of bij de voorbereiding van een duik: het is een continu proces waar je mee bezig bent.
Bovenstaand diagram laat dit proces zien. Om aan te geven waar je aan moet denken, geven we hieronder twee voorbeelden. Voorbeeld 1: Je plant een duik voor je vereniging in de Oosterschelde. Je ziet de volgende stappen: Opsporen Je spoort als mogelijk risico op dat het een getijdenwaterduik betreft. Analyseren Dit risico ga je analyseren. Je checkt de stek en de brevetten van de deelnemers en komt tot de conclusie dat iedereen voldoende ervaring heeft om de geplande duik te maken. Besluiten Je Besluit dat er geen echt risico is en dat je tijdens je briefing alle belangrijke aspecten over de stek en het getij van die dag duidelijk aan de orde laat komen. Uitvoeren Je voert je briefing uit en geeft nog eens duidelijk de gevens over het kenteringstijdstip, de te verwachten stroming en de stromingsrichting aan.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 60 -
versie dec 2015
Voorbeeld 2: Je gaat een theorieles verzorgen in je verenigingsgebouw. Bij binnenkomst in het lokaal ontdek je dat de nooduitgang geblokkeerd is. Opsporen Je stelt vast dat dit een risico is. Analyseren Je analyseert het risico. Hoewel de kans op brand natuurlijk klein is, wil je (en kun je) het risico niet aanvaarden. Je bent ook niet in staat om de blokkade op te heffen. Besluiten Omdat er op de korte termijn niets aan te doen is, besluit je de les niet door te laten gaan. Je besluit een ander tijdstip in te plannen en de verantwoordelijke aan te spreken. Uitvoeren Je voert je besluit uit: je plant een ander tijdstip, ondanks gemor van je leerlingen en spreekt je verenigingsbestuur erop aan. In het eerste voorbeeld zie je dat je risico’s kunt beperken door informatie te verstrekken over eventuele gevaren. Het verstrekken van informatie is dan ook een zeer belangrijk middel voor het uitsluiten (of verkleinen) van risico’s. Het spreekwoord zegt immers “Een gewaarschuwd mens telt voor twee”. Doorgaans geef je dit soort informatie in een briefing. Hoe je een goede en volledige briefing voorbereidt, kun je verderop in dit hoofdstuk vinden. In paragraaf 7.2 geven we concrete handvatten voor waar jij als instructeur rekening mee moet houden als het gaat om veiligheid. In paragraaf 7.3 gaan we dieper in op hoe je je leerlingen kunt informeren, oftewel hoe houd je een goede briefing. In paragraaf 7.4 vind je veel informatie over richtlijnen, regels en wetten waar je als duikinstructeur mee te maken kunt krijgen.
7.2 Zorgen voor veiligheid, hoe dan? “Als instructeur moet je de veiligheid waarborgen.” Voor veel mensen zal deze stelling weinig aanknopingspunten bieden: hoe doe je dat dan en hoever moet je gaan? We bespreken hier drie situaties waarmee jij als instructeur straks te maken krijgt: -
de veiligheid in gebouwen de veiligheid in het zwembad de veiligheid tijdens jouw zwembadles.
De veiligheid in gebouwen Over veiligheidsaspecten in gebouwen zul je jezelf niet snel vragen stellen. Jezelf in een gebouw begeven is voor een ieder van ons de gewoonste zaak van de wereld. Wat je vaak niet in de gaten hebt, is dat er zeker in onze dagelijkse situatie door beheerders van gebouwen veel aan wordt gedaan om de veiligheid te waarborgen. Waar het onder andere om gaat, is het voorkomen van en veilig afhandelen van brand en ongevallen.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 61 -
versie dec 2015
Brand Gelukkig worden we niet dagelijks geconfronteerd met brand. Wanneer het toch zover komt, laat dat doorgaans een diepe indruk achter op gedupeerden of slachtoffers. Uiteraard is de brandweer op afroep beschikbaar om in noodgevallen te helpen. Maar voorkomen is beter dan genezen. Het voorkomen van brand, het voorkomen van ongevallen bij brand en het beperken van de gevolgen van brand vormen belangrijke taken van iedereen maar zeker ook van jou als instructeur. Vier factoren bepalen het niveau van brandveiligheid in gebouwen: de bouwkundige voorzieningen: denk aan vluchtwegen en de aanduiding ervan, brandscheidingen en materiaalgebruik; de aanwezigheid en staat van installaties: zoals elektra-, gas- en brandveiligheidsinstallaties (rookmelders, ontruimingsinstallatie, noodverlichting, sprinklers, e.d.); de omgeving: toegankelijkheid, bereikbaarheid en bluswatervoorziening; het gebruik. Het gebruik van een gebouw speelt een cruciale rol bij de brandveiligheid. Brandveilig gebruik Wanneer (brandpreventieve) voorzieningen onzorgvuldig worden gebruikt, nemen de risico’s op brand en ongevallen ernstig toe. Om het belang van dat gebruik te onderstrepen, geven we enkele voorbeelden: De aanwezigheid van brandwerende deuren is mooi, maar wanneer deze met een prullenbak of een keg in geopende stand worden gehouden, hebben de deuren geen nut. Wanneer een ontruimingsinstallatie aanwezig is, maar deze door gebrek aan onderhoud te veel loze meldingen geeft, zijn gebruikers niet meer geneigd in echte noodsituaties doortastend te reageren. Wanneer een brandmeldingsinstallatie brandalarm geeft, maar niemand in de organisatie weet wat te doen, dan gaan kostbare minuten verloren. Wanneer bluswatervoorzieningen (bijvoorbeeld op eigen terrein) niet functioneren of niet bereikbaar zijn, zal een reddings- of bluspoging onnodig veel tijd in beslag nemen, met alle risico’s van dien. Je ziet, (brandveiligheids)voorzieningen en gebruik hangen nauw met elkaar samen. Bij het gebruik speel jij als gebruiker een doorslaggevende rol.
Onbelemmerd kunnen vluchten Wanneer er toch onverhoopt brand uitbreekt, is het een eerste vereiste dat gebruikers snel het gebouw kunnen verlaten. Het is een taak voor de beheerder en zijn personeel om ervoor te zorgen dat jij en je leerlingen een veilig heenkomen kunnen zoeken. Ontruimen heet dat met een mooi woord. Het is van belang dat jij de vluchtroutes kent en deze in een korte briefing (huishoudelijke mededelingen) aan het begin van bijvoorbeeld je les meedeelt aan je leerlingen en andere betrokkenen. Zorg ervoor dat je kunt controleren of, na een ontruiming, al jouw leerlingen zichzelf veilig hebben kunnen stellen. Een presentielijst kan hier goede diensten bewijzen! Dit geldt natuurlijk zeker voor instructeurs van verenigingen die het zwembad huren op een tijdstip waarop geen zwembadpersoneel (meer) aanwezig is. Overigens is het vuur niet de grootste bedreiging voor gebruikers, maar de zich vaak snel verspreidende en verstikkende rook. Deze maakt ademhalen moeizaam of onmogelijk en desoriënteert de gebruikers, doordat het zicht snel verslechtert. Het is van groot belang dat vluchtwegen goed zijn aangegeven en dat deze onbelemmerd kunnen worden gevolgd.
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 62 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
Vanzelfsprekend moeten vluchtdeuren zonder gebruikmaking van losse voorwerpen kunnen worden geopend. Ook buiten het gebouw moeten de vluchtroutes begaanbaar zijn. Deze moeten vrij zijn van alle mogelijke obstakels, maar ook van bijvoorbeeld sneeuw in de winter.
Alarm slaan Uiteraard is het van groot belang dat in geval van brand de brandweer wordt gewaarschuwd. Je kunt hiervoor 112 bellen, maar bedenk daarbij altijd dat de meldkamer misschien wel in een heel andere stad gevestigd is en dat de telefonist geen idee heeft van de plaatselijke situatie. Zorg er daarom altijd voor dat je weet wat je moet melden (adres) en dat je kunt waarschuwen. Is er een bruikbare telefoon in de buurt, heeft iemand of jijzelf een mobiele telefoon? Wat is het telefoonnummer, zodat eventueel teruggebeld kan worden? De brandweer kan bij jou aankomen voor details. Houd er rekening mee dat de brandweer erg geïnteresseerd zal zijn in het feit dat er duikflessen met perslucht of zelfs verhoogde zuurstofgehaltes aanwezig zijn. Op zuurstofflesjes is de brandweer extra waakzaam: voor de brandweer valt dit in de categorie ‘gevaarlijke stoffen’.
Bestrijding van brand Soms is het mogelijk een klein brandje zelf te blussen. Gebouwen zijn veelal uitgerust met brandslanghaspels en kleine blusmiddelen die speciaal voor dat doel zijn aangebracht. In een enkel gebouw vind je automatische blusinstallaties. Bedenk altijd dat je eerste prioriteit ligt bij het in veiligheid brengen van jezelf en andere gebruikers. Zorg er altijd voor dat ook de brandweer wordt gealarmeerd. Al is het maar voor een nacontrole. Van belang is dat deze blusvoorzieningen altijd bereikbaar zijn en goed onderhouden. Ook moeten ze goed zichtbaar zijn en gebruiksgereed.
Ongevallen Je kunt niet altijd voorkomen dat er ongevallen plaatsvinden. Bij een ongeval zal er ook van jou worden verwacht dat je handelend optreedt. In geval van verwonding kun je het soms af met een simpel pleistertje ter hand te stellen. Het kan echter ook voorkomen dat je professionele hulpdiensten moet inschakelen. Je ziet dat je ook daar weer een voorbereiding nodig hebt. Je zult in het ene geval de beschikking moeten hebben over een EHBO-setje. In het andere uiterste zul je alarm moeten slaan en vermoedelijk de ambulancedienst inschakelen. Uiteraard kun je ook hier met 112 uit de voeten, maar zorg wel dat je weet wat je moet melden (adres) en dat je kunt waarschuwen. Is er een bruikbare telefoon in de buurt, heeft iemand of jijzelf een mobiele telefoon? Wat is het telefoonnummer, zodat eventueel teruggebeld kan worden? De ambulancedienst kan ook bij jou aankomen voor details. Wat is er gebeurd, hoelang geleden, enzovoort. Zorg dat jij, of iemand anders die informatie kan verstrekken.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 63 -
versie dec 2015
Veiligheid in het zwembad Een zwembad is een speciale variant van een gebouw. Er zit alleen een grote bak met water extra in. Daarom gelden alle algemene aanbevelingen voor de veiligheid in gebouwen (zie hiervoor) ook hier. In een zwembad zijn wel extra gevaren aanwezig. Hierbij kun je denken aan dingen variërend van natte gladde vloeren tot aan het ontstaan van chloorgas.
Brand Ook in een zwembad kan brand uitbreken en ook hier geldt dat er zo snel mogelijk ontruimd moet worden conform het ontruimingsplan. Verlies geen onnodige tijd met het uittrekken van duikpakken of andere zaken. Stel jezelf en je leerlingen zo snel mogelijk veilig. Volg de aanwijzingen van het zwembadpersoneel op. Veel zwembaden zijn in zones verdeeld, zodat evacuatie naar een andere, veilige zone, effectiever is dan in je zwembroek naar buiten rennen. In ons koude landje is dit laatste niet echt een aanrader. Maak jij gebruik van het zwembad op een tijdstip waarop er geen zwembadpersoneel (meer) aanwezig is, moet je natuurlijk op de hoogte zijn van vluchtroutes en deze aan je leerlingen meedelen bij de briefing. Ga niet proberen om met je duikpak aan en je duikbril op de brand te blussen. Brandend of smeltend neopreen kan de lelijkste brandwonden veroorzaken. Tijdens de vlucht kun je echter wél rookvergiftiging voorkomen of in ieder geval beperken door uit de persluchtapparatuur te ademen.
Gevaarlijke stoffen Je hoort nog wel eens van het ontstaan van chloorgas door het foutief mengen van chemicaliën bij zwembaden. Zwembaden hebben daar doorgaans alarminstallaties voor. Ook hier geldt: zo snel mogelijk ontruimen. Als tip wordt meegegeven dat je, als je met een persluchtles bezig bent en er ontstaan gevaarlijke gassen, je tijdens je weg naar buiten prima kunt voorkomen dat je giftig gas inademt door je duikapparatuur te gebruiken.
Veiligheid bewaken Zwembaden hebben dus doorgaans alarminstallaties om je te waarschuwen voor calamiteiten. Maar wat als zo’n installatie er niet is of jij met je leerlingen onder water lekker aan het oefenen bent en je een alarminstallatie niet hoort? Je zal dit soort situaties zelf moeten inschatten en je maatregelen nemen. Zorg er in zo’n geval voor dat er boven water iemand is die jou kan waarschuwen.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 64 -
versie dec 2015
De veiligheid tijdens jouw zwembadles Ook zonder brand of andere onverwachte zaken kan er al van alles mis gaan. Voorkom tijdens je les, ook aan de waterkant risicoverhogende zaken. Een paar voorbeelden: -
Niet laten lopen op zwemvinnen. Het gevaar van struikelen is te groot. Niet rennen op natte en gladde vloeren. Zorg te allen tijde voor een open looppad. Met andere woorden: laat duikapparatuur netjes bij elkaar plaatsen en niet kriskras over het vloeroppervlak verspreid. Laat flessen niet onbeheerd rechtop staan. Houd je leerlingen bij elkaar, zodat je goed overzicht houdt en onmiddellijk kunt ingrijpen. Wordt je leerlingengroep te groot, regel dan assistentie.
Ongetwijfeld kun je zelf nog meer voorbeelden bedenken. Van belang is dat je je leerlingen goed van het belang van deze zaken goed doordringt en laat zien dat het je ernst is. Maak jouw ‘regeltjes’ dus goed duidelijk tijdens een briefing en corrigeer ‘fout gedrag’ onmiddellijk. Ook voor een sessie onder water is het van groot belang dat je een risicoanalyse uitvoert. Wat heb je voor groep leerlingen, al redelijk (zwembad)ervaren of zijn het mensen die nog helemaal aan het begin van hun opleiding staan? Ook hier geldt dat je in ieder geval een duidelijke briefing moet verzorgen. Hoe minder je leerlingen weten, hoe meer je zal moeten vertellen. Kunnen ze de oren bijvoorbeeld klaren en weten ze overigens wel wat dat is? Zijn ze al voor de duiksport medisch goedgekeurd? En bij een introductieduik, weten de mensen de primaire risico’s, weten ze bijvoorbeeld dat duiken met een trommelvliesperforatie onmogelijk is en dat vette watten niet helpen? Het lijken allemaal heel plausibele dingen, maar vergeet niet dat wat voor jou als ervaren duiker/instructeur ondertussen de gewoonste zaak van de wereld is, voor mensen nieuw in de duiksport volledig onbekend kan zijn. En jij bent daar als instructeur de ontbrekende schakel, jij moet zorgen voor de veiligheid. -
-
Er mag geen moment onduidelijkheid zijn over wie de lakens uitdeelt, boven en onder water. Zonder autoritair te worden, moet je duidelijk maken dat jouw opdrachten moeten worden uitgevoerd. Zorg te allen tijde voor overzicht over je groep leerlingen en zorg dat je altijd op grijpafstand bent, zodat je onmiddellijk kunt ingrijpen. Zorg voor een goede briefing waarin je in ieder geval de primaire veiligheidsaspecten aan de orde stelt: oren klaren, uitademen bij omhoog komen…. Ook hier, wordt je groep te groot, regel assistentie. …
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 65 -
versie dec 2015
Tips en Tricks tijdens jouw zwembadles -
Altijd De instructeur is het voorbeeld, jíj dus Straal een professioneel gedrag uit Veiligheid is voor jou geen bijzaak, maar een hoofdzaak!
Voor het te water gaan Laat je leerlingen de fles niet over hun hoofd aantrekken. Duiken is een buddysport, dus help elkaar bij het aantrekken van de uitrusting óók in het zwembad zie je erop toe dat je leerlingen een buddycheck doen: ”Zit alles goed, werkt alles perfect?” óók in het zwembad heb je altijd een snorkel bij je.
-
Te water gaan Zorg dat (ongeoefende) leerlingen niet alleen en zonder toezicht te water gaan Laat je leerlingen in het begin in het water hun uitrusting aandoen Als je leerlingen al wat meer geoefend zijn, kunnen zij zittend vanaf de kant het water in, daarna met sprong Je kunt de veiligheid verder verhogen door één instructeur toezicht te laten houden aan de kant en één in het water. -
Oefeningen in het water Doe oefeningen niet in diep water als dezelfde oefening evengoed in ondiep water gedaan kan worden Oefen en slijp de skill eerst in water in, dat ondiep genoeg is om te staan. Neem ALTIJD een zodanige positie in, dat: - je op ELK moment kunt ingrijpen - je op elk moment kunt corrigeren.
-
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 66 -
versie dec 2015
Op de foto is de instructeur te ver weg en zijn de cursisten te ver van elkaar verwijderd: aan de essentiële regel dat je als instructeur op ELK moment moet kunnen ingrijpen, wordt hier dus niet voldaan!
De demo skills / demonstratievaardigheden Welke skills je ook doet, houd er rekening mee, dat:
je elk moment kunt ingrijpen je rekening houdt met wat mis kan gaan hierop snel en adequaat kunt anticiperen de veiligheid van de cursist onder alle omstandigheden optimaal moet zijn.
In de voorgaande tekst zijn we ingegaan op min of meer algemene veiligheidsaspecten. Laten we nu eens kijken welke demo skills welke problemen op zouden kunnen leveren en hoe we daar op kunnen anticiperen. Dit is essentiële kennis voor een instructeur! Ademautomaat uit-/indoen/terugvinden Mogelijke veiligheidsproblemen: 1. geen bellen blazen 2. mondstuk niet naar beneden gericht 3. ‘schiet’ naar boven - angst 4. ‘schiet’ naar boven – verslikken 5. kan automaat niet terug vinden Anticipatie instructeur: 1. Zodra waarneming 1 of 2 hierop wijzen / corrigeren 2. de instructeur houdt cursist vast om hem naar boven te begeleiden (zie foto) 3. de instructeur houdt haar octopus gereed om de cursist te geven. (zie foto)
De instructeur houdt de cursist vast en heeft haar octopus gereed
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 67 -
versie dec 2015
Masker leegblazen: Mogelijke veiligheidsproblemen: 1. cursist laat automaat uit de mond vallen 2. ‘schiet’ hierdoor in angst naar oppervlakte 3. krijgt duikbril niet leeg en wil naar oppervlakte. Anticipatie instructeur: 1. instructeur zekert de ademautomaat van cursist, zodat deze er niet uit kan vallen (zie foto) 2. instructeur houdt cursist vast om hem naar boven te begeleiden 3. de instructeur houdt haar octopus gereed om de cursist te geven.
De instructeur zekert de automaat van de cursist
Vin wippen Mogelijke veiligheidsproblemen: 1.cursist laat automaat uit de mond vallen 2. ‘schiet’ hierdoor in angst naar oppervlakte 3. cursist drukt inflator volledig en blijvend in 4. cursist steunt op en duwt met handen af Anticipatie instructeur 1. Instructeur zekert de ademautomaat van de cursist 2. Instructeur houdt de hand op fles en controleert de cursist tegen omhoog schieten 3. Zie 2. Met de rechterhand ontneemt zij hem de inflator 4. Instructeur heeft goed zicht en neemt dus waar of oefening goed wordt uitgevoerd Ademen uit blazende automaat Mogelijke veiligheidsproblemen: 1. cursist verslikt zich, krijgt geen lucht 2. cursist ‘schiet’ naar oppervlakte (paniek) Anticipatie instructeur 1. houdt cursist vast om begeleid naar de oppervlakte gaan 2. houdt de octopus gereed om de cursist te geven. Doe de oefening uiteraard in ondiep water Lucht delen Mogelijke veiligheidsproblemen: 1. Ontvanger verliest automaat en schiet naar oppervlakte. Anticipatie instructeur: houdt contact met beide duikers en heeft octopus paraat
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 68 -
versie dec 2015
Reddingsopstijging Mogelijke veiligheidsproblemen: 1. té snelle opstijging 2. slachtoffer ademt niet uit Anticipatie instructeur: 1. dichtbij buddypaar 2. hand op schouder redder 3. klaar om inflatorbediening over te nemen Opstijging Mogelijke veiligheidsproblemen: 1. té snelle opstijging 2. niet uitademen/doorademen Anticipatie instructeur: 1. dichtbij duiker 2 elk moment gereed inflatorbediening over te nemen en cursist af te stoppen. 3. mogelijk licht vasthouden aan jacketband om af te stoppen en correctie aangeven Afdaling Mogelijke veiligheidsproblemen: 1. snorkel niet gewisseld voor automaat 2. te snelle afdaling ( te veel lood?) 3. verkeerde houding (zittend/ op de rug) Anticipatie instructeur: 1. correctie vóór afdaling 2. elk moment gereed om inflator cursist te bedienen 3. elk moment gereed om houding cursist te corrigeren Schredespong/rol achterover Mogelijke veiligheidsproblemen: 1. Kant raken 2. Oriëntatieverlies en paniek 3. ademautomaat / duikbril kwijtraken = paniek 4. Botsinggevaar andere personen Anticipatie instructeur: 1 instructeurs/begeleiders op de kant en in het water 2. adequaat in kunnen grijpen door dichtbij en alert te blijven Duikset uit- en aandoen onderwater Mogelijke veiligheidsproblemen: 1. cursist verliest evenwicht 2. cursist verliest ademautomaat 3. cursist raakt in paniek en ‘schiet’ naar oppervlakte Anticipatie instructeur 1 instructeur zit binnen reikafstand van cursist om te helpen. 2. zie 1 en Instructeur heeft ook octopus gereed
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 69 -
versie dec 2015
Het water verlaten Mogelijke veiligheidsproblemen: 1. uitglijden Anticipatie instructeur: 1 Zorg ervoor dat jouw leerlingen afstand houden van de trap, als er vóór hen iemand anders omhoog gaat. 2 Optie is ook om de set in het water af te doen en door de buddy op de kant aan te laten nemen.
Samenwerken met een assistent Soms is de groep leerlingen zo groot dat het handig is om assistentie in te roepen bij je les. Hier een aantal tips en aandachtspunten: -
Een 3*-duiker mag géén oefeningen aanleren aan een leerling of cursist en mag niet toetsen.
-
De inzet van een 3*-duiker in zwembad of buitenwater is bedoeld voor ondersteuning van de logistiek, hulp bij bewaken van de veiligheid.
-
Als je een assistent inzet, zorg dan dat hij de juiste plek inneemt. Heb je drie cursisten en doe je met één een oefening, dan controleert je assistent de overige twee. Hij zit achter deze twee. Hij heeft desgewenst een hand op hun fles liggen om ongecontroleerd naar boven schieten te begeleiden (niet verhinderen door met kracht tegen te houden. Dit leidt tot meer paniek).
Je assistent zit achter je cursisten -
Als jij opschuift naar een andere cursist, schuift je assistent ook door.
-
Omdat de assistent achter de cursisten zit, heb jij als instructeur op elk gewenst moment oogcontact met hem en kun je via handsignalen communiceren.
Let op: jouw assistent is snel geneigd tijdens de oefeningen op jou te letten i.p.v op ‘zijn mensen’. Geef dus regelmatig aan, dat de assistent op de overige mensen let (hem aanwijzen / twee vingers op jouw ogen / wijzen op de cursisten)
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 70 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
7.3 Hoe houd je een goede briefing? Al in het begin van dit hoofdstuk hebben we gesteld dat je door je leerlingen te informeren de veiligheid tijdens je lessen kunt verhogen. Een briefing is eigenlijk niets anders dan een stukje informatieoverdracht naar je toehoorders. Het is eenrichtingsverkeer. Een ander kenmerk van een briefing is dat het puur zakelijk, kort en krachtig is. Er zijn nog twee verschillen met een gewone informatieoverdracht, bijvoorbeeld in een theorieles: locatie en tijd. Je geeft een briefing meestal op de locatie, dus heb je het voordeel dat je met name zaken over de locatie beter kunt overbrengen, omdat je ter plaatse kunt refereren aan de omgeving. Je geeft een briefing vlak voor een duik. Je kunt dit goed gebruiken om dan nog een aantal veiligheidsaspecten door te nemen. In het geval van bijvoorbeeld de ongevalsimulatie geef je de briefing aan de omstanders tijdens de simulatie.
Hoe bereid je een briefing voor? Alvorens je een briefing geeft, moet je het doel van de briefing voor jezelf duidelijk vaststellen: Wat wil je met je briefing bereiken? Voor wie is het bedoeld? Waar en wanneer ga je je briefing houden? Hoe ga je je briefing houden? Als voorbeeld kun je denken aan een briefing aan leerlingen. Je wilt bereiken dat ze kennis krijgen over een duiklocatie, dat ze weten hoe je oefeningen gaat laten uitvoeren, dat ze op risico’s gewezen zijn, en dat ze kennis hebben genomen van veiligheid randvoorwaarden. Als je een briefing niet goed voorbereidt, loop het al gauw uit op een oeverloos verhaal. Bedenk dan dat bij een ‘aan de waterkant’ briefing je leerlingen met volle bepakking staan en wellicht niet blij zijn met een lange briefing. Bovendien gaat na een poosje de aandacht verloren, zeker in een onrustige omgeving, zoals een lawaaiig zwembad. Je moet je briefing dus ook goed plannen. Als het om een buitenwaterduik gaat, besluit je wellicht daarom wel om je briefing in delen op te splitsen. Een uitleg over oefeningen kun je nog prima op de parkeerplaats doen bij een kopje koffie. Een uitleg over een duiklocatie doe je beter aan de waterkant.
Hoe houd je een briefing? Boven alles is een goede briefing accuraat, kort en helder. Onze Engelse buren hebben hier een mooi ABC-ezelsbruggetje voor: Accurate, Brief (vandaar de naam) en Clear. Beperk je tot de feiten en gebruik als het kan visuele hulpmiddelen. Een plaatje doet meer dan duizend woorden. Uitleg over een duikstek gaat veel beter met een situatieschets dan met alleen woorden. Heb je geen situatieschets voorhanden, dan is op de locatie vast wel een stukje schoon zand en een stokje te vinden. Schroom ook niet om je leerlingen aan het werk te zetten. Heb je een leerling die de locatie al kent, laat hem of haar dan de uitleg verzorgen.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 71 -
versie dec 2015
Hoe stel je vast of je briefing z’n doel bereikt?
Uiteraard is het belangrijk om te verifiëren of de boodschap uit je briefing goed is overgekomen. Bedenk dat er hier veiligheidsrisico’s aan de orde kunnen zijn. Schroom dus niet om te controleren of je boodschap is begrepen, stel vragen, laat een leerling maar uitleggen wat hij onder water gaat tegenkomen, wat hij moet doen in geval van calamiteiten, noem maar op. Maak desnoods van tevoren een lijst met punten die je geverifieerd wilt hebben, dan heb je ter plekke een geheugensteuntje en een controlelijst voor jezelf.
Samenvattend -
Bereid je briefing zorgvuldig voor. Houd hem kort en krachtig (ABC). Creëer voor jezelf de goede omstandigheden om een briefing te houden. Controleer of je briefing het gewenste doel heeft bereikt.
7.4 Richtlijnen, regels en wetten Als duikinstructeur heb je te maken met vele wetten en regels. De Nederlandse wet- en regelgeving wordt regelmatig aangepast en uitgebreid, en is soms bedoeld voor een specifieke groep, zoals duikers en duikinstructeurs. Enkele voorbeelden hiervan zijn de Arbeidsomstandighedenwetgeving en de Europese normen. Soms lijkt het wel of je als instructeur een brei van regels moet kennen en zie je door de bomen het bos niet meer. Ook het item aansprakelijkheid zorgt bij sommigen voor onrust: zet die Amerikaanse trend van voor de rechter slepen ook in Nederland door? En wat betekent dat voor mij als instructeur? Wat houden die nieuwe CE-normen nu precies in en moet ik die kennen als instructeur? Op tal van deze vragen willen wij in de nu volgende tekst antwoord geven. Achtereenvolgens komen aan de orde: - vormen de Richtlijnen voor Veilig Duiken de ‘veiligheidsbijbel’ van de NOB? - met welke wetten heb ik als duikinstructeur te maken? - mag je overal zomaar duiken? - hoe zit het nu eigenlijk met mijn aansprakelijkheid als ik duikinstructie geef? - welke betekenis heeft de nieuwe Europese normering van de duikopleidingen voor mij als instructeur?
7.4.1 Richtlijnen voor Veilig Duiken Een centrale handleiding voor het veilig afhandelen van duiken zijn de Richtlijnen voor Veilig Duiken van de NOB. Deze Richtlijnen zijn eind 2002 aangenomen. Bij het herinrichten van de NOB-opleidingen is er heel bewust voor gekozen om niet langer te werken met een apart veiligheidsdocument – zoals we dat tot nu toe kenden – maar om alle veiligheidsaspecten integraal in de opleidingen te verwerken. Je bekommeren om de veiligheid moet immers een grondhouding zijn van alle duikers. Uitsluitend vanuit het oogpunt dat het erg handig is om alle veiligheidsaspecten eens op een rijtje te zien, wordt het boekje Richtlijnen voor Veilig Duiken nog steeds verspreid. De oplettende lezer zal opmerken dat een van de richtlijnen veranderd is in de nieuwe opleidingen: de procedure bij de ongecontroleerde opstijging is na evaluatie door de betrokken projectgroep en de Medische Commissie veranderd. Opnieuw te water gaan wordt niet meer aanbevolen. Richtlijnen dus, en geen reglement. Van richtlijnen kun je afwijken, maar daar moet je als instructeur heel voorzichtig mee zijn: jij hebt een voorbeeldfunctie. Als jij je niet aan de richtlijnen houdt, waarom zouden jouw leerlingen dat dan wel moeten doen? Als je er toch voor kiest om van de richtlijn af te wijken, zeg dit dan ook duidelijk en vermeld ook welke steekhoudende reden(en) jij daarvoor hebt.
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 72 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
7.4.2 Met welke wetten heb ik als duikinstructeur te maken? Hieronder volgt een overzicht van wetten waar je mee te maken kunt krijgen. We hebben niet de – vaak moeilijk leesbare – wetsteksten helemaal overgenomen. Als je die wilt lezen, kun je terecht in de wetboeken. Wel hebben we aangegeven wat de strekking is van de wet en op welke manier je er (als instructeur) rekening mee moet houden.
7.4.2.1 Arbowet De Arbeidsomstandighedenwet bestaat al langer, maar is steeds in ontwikkeling. Sinds enkele jaren is deze wet nadrukkelijk ook van toepassing op vrijwilligersorganisaties. Dus ook op duikverenigingen. De Arbowet is van toepassing zodra er tussen partijen een gezagsverhouding bestaat. Bijvoorbeeld tussen een verenigingsbestuur en een instructeur, of tussen een instructeur en een cursist. Die term ‘gezagsverhouding’ moet niet al te letterlijk worden genomen. Er wordt mee bedoeld dat er vaste afspraken zijn over de te leveren diensten. In het voorbeeld vereniging – instructeur bestaan er vaste afspraken tussen het verenigingsbestuur en de instructeur over het functioneren als instructeur. En tussen een instructeur en een cursist is er duidelijkheid over wat de leraar aan de lerende in hoeveel tijd gaat leren. Zoals de naam van de wet al aangeeft, heeft deze betrekking op arbeid. In ons geval op duikarbeid. Over duikarbeid (bijvoorbeeld duikinstructie) is het volgende opgenomen in de wet: “..zijn de artikelen 6.14 en 6.15, eerste lid, onder a, b en d van toepassing. Dat wil zeggen dat de instructeur in een zodanige lichamelijke en geestelijke toestand verkeert dat hij bestand is tegen de gevaren die zijn verbonden aan de door hem te verrichten arbeid, en deze gevaren onderkent en beperkt, en dat de sportduikinstructeur de duikinstructies uitvoert overeenkomstig de gangbare regels voor veilig duiken zoals deze gelden voor het sportduiken. Daartoe heeft hij de vereiste opleiding binnen zijn sportduikorganisatie met goed gevolg doorlopen. De persoonlijke duikuitrusting en de eerste-hulpuitrusting zijn toereikend en deugdelijk en verkeren in een goede staat van onderhoud. In het bijzonder bij het gebruik van een ademhalingsgas met een hoger zuurstofpercentage dan dat van perslucht, is de sportduikinstructeur zich terdege bewust van de verhoogde gezondheidsrisico's. In dit artikel is voorts een uitzondering opgenomen voor instructie aan sportduikers met Self-Contained Underwater Apparatus (SCUBA): - tot een diepte van maximaal 50 meter, - met een decompressietijd van ten hoogste 20 minuten - en met een partiele zuurstofdruk in het ademgas van maximaal 1,4. Als een van de waarden hierboven wordt bereikt, ben je op de uiterste grens aanbeland. Dan moet je beginnen aan de beëindiging van die duik.Deze uitzonderingsbepaling is opgenomen ter vervanging van de vrijstellingsregeling van 1 september 1995 (Stcrt.172). De NOB plaatst hier kanttekeningen bij. De grenzen die deze vrijstelling aangeeft, zijn bijzonder ruim. Met name vanwege het hier onderschatte risico van stikstofnarcose wordt het duiken op perslucht tot 50 meter internationaal al langer als eigenlijk niet verantwoord gezien; reden waarom de grote opleidingsinstituten die grens al op eigen verantwoordelijkheid tot 40 meter hebben opgetrokken. Al met al redenen te over om als instructeur héél terughoudend met de gegeven limieten om te gaan. G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 73 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
7.4.2.2 Binnenvaart Politiereglement (BPR)
Het Binnenvaart Politiereglement (BPR) is eigenlijk de Nederlandse versie van de Europese verkeersregels voor de binnenwateren. De borden en overige verkeerstekens staan hierin bijvoorbeeld vermeld. Ook regelt het BPR de te voeren verlichting en dagtekens. Het BPR geldt voor iedereen en voor elk vaartuig, zowel voor de beroepsvaart als voor de recreatievaart (inclusief roeiboten en surfplanken). Het is belangrijk dat iedere schipper én duiker weet welke regels er op het water gelden, zodat men weet wat de ander doet en vooral waarom hij dat doet. Deze wet bestaat uit een enorme hoeveelheid regels, maar wij beperken ons tot die regels die relevant zijn voor duikers en duikinstructeurs.
7.4.2.3 De duikvlag We moesten al een ‘duikvlag’ van onbuigzaam materiaal tonen als we doken vanaf een vaartuig. (Artikel 3.38) In de nieuwe voorstellen wordt het gebruik van een ‘duikvlag’ nu ook vanaf de wal toegestaan. Een verbetering die de veiligheid ten goede komt. Als sportduikers zullen we wel moeten bedenken dat de ‘duikvlag’ van onbuigzaam materiaal moet zijn ! en voldoende groot. Het BPR schrijft voor dat dit soort ‘borden en vlaggen’ tenminste 1 meter hoog is als het wordt gevoerd op een schip. (Artikel 3.03) Dat zal aan de wal ook zo worden. Op een klein schip mag dit naar verhouding wat kleiner zijn als de goede zichtbaarheid - van alle zijden - maar wordt verzekerd. Bij nacht moet de ‘duikvlag’ goed zijn verlicht. Op en aan het water kom je nog veel te veel de echte vlaggetjes tegen. Dit is niet de bedoeling, het moet de vorm van seinvlag A hebben maar dan van onbuigzaam materiaal. De reden kunnen we eenvoudig zelf bedenken. We duiken maar wat graag als het windstil is en dan hangt het vlaggetje slap langs de mast en is dus niet herkenbaar. Vandaar dus het onbuigzame materiaal waarvan deze ‘vlag’ gemaakt moet zijn. De overige scheepvaart zal rekening moeten houden met het feit dat een plaats of schip een ‘duikvlag’ toont. Het internationale seinboek heeft aan ‘seinvlag A’ de betekenis gegeven; ‘Ik heb een duiker beneden; houd goed vrij van mij en vaar langzaam’. In het nieuwe BPR is bij het artikel dat hinderlijke waterbeweging behandelt een toevoeging gekomen ‘schepen e.d. die een replica tonen van seinvlag A’ (artikel 6.20). Je mag dus verwachten dat de scheepvaart indien mogelijk afstand houdt en met gepaste snelheid passeert. Bedenk echter altijd dat, vooral bij het duiken vanaf de wal, de schipper de duikers niet kan zien en vaak moeilijk in kan schatten hoe groot het gebied is waar de duikers zich zouden kunnen bevinden, zelfs als je een onbuigzame duikvlag goed zichtbaar hebt opgesteld.
7.4.2.4 Verboden duikgebieden In het BPR vinden we een nieuw artikel dat watersport zonder schip behandelt. (Art.8.08) Hierin wordt een aantal plaatsen genoemd waar NIET gedoken mag worden. De duikers die de duikverordening in Zeeland goed kennen, komt dit rijtje van verboden plaatsen bekend voor. We mogen niet duiken in havens, bij wachtplaatsen, nabij bruggen, sluizen, stuwen, bij veerponten, meergelegenheden, in snelvaargebieden en in vaarweg gedeelten bestemd voor de doorgaande scheepvaart. Dit laatste zal voor ons de grootste beperking geven. De vaarroutes in Nederland zijn dus verboden duikgebied binnen de vaarwegmarkering die daar is aangebracht. Wil je duiken in het gebied voor de doorgaande scheepvaart - zijnde de betonde en bebakende vaargeulen - dan zul je een ontheffing moeten aanvragen. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden. Zo maar overal duiken is er dus niet meer bij. Eerst goed kijken en informeren hoe de situatie is voor je een duik plant ! G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 74 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
7.4.2.5 Verboden duikgebieden
Het BPR kende al het verbod om evenementen of festiviteiten te organiseren zonden toestemming. (Artikel 1.23) Nu vinden we hierop een aanvulling waarin staat dat er voorwaarden aan de toestemming kunnen worden verbonden. Willen we een (sport)evenement of festiviteit organiseren waarbij schepen zijn betrokken of waarbij door personen die zich te water bevinden hinder of gevaar voor de scheepvaart veroorzaakt kan worden, dan moeten we dat tevoren aanvragen en dan kan de vaarwegbeheerder voorwaarden stellen waaraan we moeten voldoen. Rijst gelijk de vraag wat nu eigenlijk een ‘evenement’ is. De wet kent hier geen definitie van, dus zullen we onze toevlucht moeten nemen tot het Van Dale Hedendaags Nederlands woordenboek. Hierin staat: ‘evenement = publieke gebeurtenis’. De wetsteksten van het BPR kun je vinden in bijlage A (achter dit hoofdstuk).
7.4.3 Europese regelgeving
Al jaren is men op Europees niveau bezig regelgeving te maken die de diverse nationale regels dichter tot elkaar moet brengen. In Brussel is daarvoor de CEN gevestigd. Dit staat voor Comité Européen de Normalisation, oftewel de Europese Normeringscommissie. De CEN is op tal van terreinen actief en heeft in elk Europees land een uitvoerend orgaan. Zo’n uitvoerend orgaan zorgt voor de voorbereiding en bekendmaking van normen. In Nederland is dat het NEN, het Nederlands Normalisatie Instituut, gevestigd in Delft. Per vakgebied waarvoor normen moeten worden ontwikkeld, zoekt het NEN deelnemers. Voor de ontwikkeling van de normen voor duikopleidingen zijn in Nederland destijds bijvoorbeeld de NOB en Duikvak benaderd. Uitvoeringsorganisaties van de andere Europese landen hebben hetzelfde gedaan en alle vertegenwoordigers van die duikorganisaties samen vormen de Normcommissie. Deelnemers aan het normalisatieproces dragen hun eigen kosten en de kosten van het NEN worden gefinancierd door alle deelnemers gezamenlijk. In mei 2003 zijn de normen voor de duikopleidingen door alle deelnemers geratificeerd en in november van dat jaar volgden de normen voor de instructeuropleidingen. Inmiddels zijn deze normen van Europese naar wereldnorm uitgegroeid (ISO). Behalve normen voor duikopleidingen zijn er ook veel normen voor duikmateriaal. Wil je weten welke dat precies zijn, dan kun je via de zoekfunctie (‘duiken’) op www.nen.nl een complete lijst opvragen.
Normtitel
Recreational Diving Services – Safety related minimum requirements for the training of recreational scuba divers – Part 1: Level 1 – Supervised Diver Recreational Diving Services – Safety related minimum requirements for the training of recreational scuba divers – Part 2: Level 2 – Autonomous Diver Recreational Diving Services – Safety related minimum requirements for the training of recreational scuba divers – Part 3: Level 3 – Dive Leader Recreational Diving Services – Safety related minimum requirements for the training of scuba instructors – Part 1: Level 1 Recreational Diving Services – Safety related minimum requirements for the training of scuba instructors – Part 2: Level 2 Recreational Diving Services – Requirements for recreational scuba diving service providers
Normnummer EN-24801-1 EN-24801-2 EN-24801-3 EN 24802-1 EN 24802-2 EN 24803
In het overzicht hierboven zie je de normen die voor de duikopleidingen van direct belang zijn.
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 75 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
De NOB-opleidingen zijn als volgt aan de CE-normen te koppelen: NOB 1*-duiker
(level 2 – Autonomous Diver)
NOB 2*-duiker
(niet genormeerd)
NOB 3*-duiker
(level 3 – Dive Leader)
NOB 1*-instructeur
(level 1 instructor)
NOB 2*-instructeur
(level 2 instructor)
NOB-instructeur-trainer
(niet genormeerd)
NOB-docent
(niet genormeerd)
NOB 3*-instructeur
(niet genormeerd)
De CE-norm voor level 1 is dus niet gebruikt.
7.4.4 Duikinstructie en aansprakelijkheid Je hebt vast wel eens zo’n krantenbericht gelezen waarin het verhaal wordt verteld van een organisatie die voor de rechter wordt gedaagd. Bijvoorbeeld over een magnetronproducent die had verzuimd in de gebruiksaanwijzing te zetten dat je geen natte huisdieren in hun magnetron kon laten opdrogen. Een Amerikaanse dame die dit toch had geprobeerd – waarbij ze haar geliefde hondje had verloren – daagde het bedrijf voor de rechter omdat ze hiervan niet op de hoogte was gesteld. En ze won. Al dichter bij ‘huis’ komen we met het verhaal over de skeeler-instructeur die werd aangeklaagd door de nabestaanden van een van zijn klanten. Zij had tijdens een les een val gemaakt en doordat zij op dat moment geen helm droeg, werd die val haar fataal. De rechtbank oordeelde dat de instructeur aansprakelijk was voor haar dood: hij had haar erop moeten wijzen dat zij een valhelm moest dragen, omdat hij als instructeur de gevolgen van een val had kunnen voorzien. Ook bij de duiksport zijn er risico’s. Bij wie ligt nu eigenlijk de verantwoordelijkheid voor het gedrag van duikers? Het is belangrijk om hier twee mogelijke situaties te onderscheiden: Er wordt gedoken met gebrevetteerde duikers, binnen de brevetdoelstellingen van de deelnemers. In deze gevallen is elke duiker verantwoordelijk voor zichzelf. Als er een groepsduik wordt gemaakt, kan de vereniging besluiten om – als serviceverlening – een duikleider aan te stellen. Die duikleider houdt bij wie er in en uit het water gaat en kan de hulpverlening coördineren bij een incident of ongeval. Tevens kan hij adviseren met betrekking tot de vorming van buddyparen en duikmateriaal. Een duikleider heeft niet de mogelijkheid iemand te verbieden om een duik te maken. Wél kan hij iemand het advies geven niet te duiken en ook de buddy van de desbetreffende duiker op het geconstateerde risico aanspreken. Als iemand – tegen alle adviezen in – toch gaat duiken, dan doet hij dat volledig op zijn eigen verantwoordelijkheid. Mocht er dan iets misgaan, dan kan noch de duikleider, noch een andere duiker die daar toevallig was, aansprakelijk worden gesteld. -
Er is sprake van een opleidingssituatie. Dat betekent per definitie dat een duiker duikt buiten zijn brevetdoelstellingen. In die gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij de instructeur. Betekent dat dan automatisch dat de instructeur ook altijd aansprakelijk wordt gesteld als er iets mis mocht gaan? Nee, dat is zeker niet het geval.
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 76 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
Je kunt aansprakelijk gesteld worden voor een onrechtmatige daad. Aansprakelijkheid voor een onrechtmatige daad is geregeld in de Nederlandse wet. Het staat heel precies omschreven aan welke vier voorwaarden die onrechtmatige daad moet voldoen om ook echt als onrechtmatige daad te worden beschouwd. Iemand is aansprakelijk als de gedragingen van de schadeveroorzaker onrechtmatig zijn; de onrechtmatige daad toerekenbaar is aan de dader; er schade is; er een causaal verband bestaat tussen de schade en de onrechtmatige daad. Twee voorbeelden om dit verder te verduidelijken. Mathijs is instructeur en gevraagd om vanavond een intro-duik te begeleiden. De persoon in kwestie is Ben. Ben heeft nog nooit gedoken. Aangekomen bij het bad maken Mathijs en Ben kort kennis met elkaar. Ben kan niet wachten om het water in te gaan, dus Mathijs hangt hem de uitrusting om die hij nodig heeft. Na een kort intro op de kant waarin Mathijs Ben uitlegt dat hij alleen maar rustig door zijn mond hoeft te ademen, gaan ze te water. Samen dalen ze af naar de bodem van het zwembad. Het bad is drie meter diep. Ben maakt al gauw een onrustige indruk en begint snel naar boven te zwemmen. Mathijs volgt hem meteen. Bovengekomen klaagt Ben over flinke pijn aan zijn oor. Het blijkt dat Ben niet (goed) heeft geklaard en dat hij daardoor een trommelvliesperforatie heeft opgelopen. Ben is daar niet blij mee: zo had hij zich zijn eerste duik niet voorgesteld. In het bovenstaande voorbeeld kan de instructeur aansprakelijk worden gesteld voor de schade. Hij wist dat Ben nog nooit had gedoken. Als instructeur was hij dus verantwoordelijk voor de gang van zaken en had hij ervoor moeten zorgen Ben alles te vertellen wat nodig was om veilig die intro-duik te kunnen maken. In plaats van Ben te informeren over de mogelijke risico’s ging hij echter meteen aan de gang met het omhangen van het materiaal. Kort daarna gingen ze al te water. Ook onder water had Mathijs moeten checken of Ben kon klaren. Er is dus voldaan aan alle vier voorwaarden: Er is sprake van een onrechtmatige daad (namelijk de nalatigheid van Mathijs om Ben goed te informeren) De onrechtmatige daad is toerekenbaar aan Mathijs (Mathijs had de mogelijkheid gehad om Ben te informeren, maar heeft dat niet gedaan) Er is schade (trommelvliesperforatie) En er is een causaal verband tussen de trommelvliesperforatie en de nalatigheid van Mathijs om Ben te informeren. Nu stellen we ons een buitenwaterduik voor. Een instructeur maakt een opleidingsduik met een 1*-duiker in het kader van zijn 2*-opleiding. Aan het begin van die opleiding hebben alle deelnemers moeten aantonen over een medische goedkeuring voor de duiksport te beschikken. Dat was bij iedereen in orde. De instructeur in kwestie is Mieke en zij begeleidt Cees bij zijn eerste nachtduik. Van tevoren hebben zij het duikplan helemaal doorgenomen, het materiaal is gecheckt en ze hebben er zin in. Na het te water gaan, zwemmen zij eerst wat rond op vier meter diepte. Er is volop te zien op de dijkbeschoeiing. Na een kwartier stelt Cees voor om nog wat verder af te dalen, dus ze gaan richting zeven meter. Halverwege die afdaling geeft Cees aan dat hij niet kan klaren. Hij probeert het nog eens, maar wil dan snel opstijgen. Mieke begeleidt G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 77 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
hem bij zijn opstijging en eenmaal aan de oppervlakte klaagt Cees over oorpijn en duizeligheid. Hij blijkt een trommelvliesperforatie te hebben. In dit tweede voorbeeld kan de instructeur niet aansprakelijk worden gesteld voor de schade. Zij dook immers met een 1*-duiker die uitstekend op de hoogte is van het hoe en waarom van klaren. Onderweg heeft zij ook regelmatig gecheckt of alles bij Cees nog goed ging. De trommelvliesperforatie van Cees was een gevolg van een opkomende verkoudheid en dus pure pech. Aan de vier voorwaarden voor aansprakelijkheid op grond van een onrechtmatige daad wordt dan ook niet voldaan: De gedragingen van de schadeveroorzaker zijn onrechtmatig (Mieke heeft niets gedaan óf gelaten dat leidde tot de trommelvliesperforatie) De onrechtmatige daad is toe te rekenen aan de dader (nee, er valt Mieke niets aan te rekenen) Er is schade (ja, dat wel) Er is een causaal verband tussen de onrechtmatige daad en de schade (nee, want er is geen onrechtmatige daad geconstateerd).
Stel dat het tóch misgaat.. Als er tijdens een les of een intro-duik iets gebeurt en als uit die gebeurtenis schade voortvloeit voor de deelnemer en als de verzekering om welke reden dan ook niet wil uitbetalen en als die zaak dan uiteindelijk voor de rechter komt, waar zal die rechter dan naar kijken? Wat is zijn ‘toetssteen’? De rechter kijkt naar de situatie vanuit een aantal invalshoeken. 1. Hij kijkt naar de brevetdoelstellingen: waartoe is iemand opgeleid? Wat mag je redelijkerwijs verwachten dat hij weet en kan op basis van zijn opleiding? Heeft de betrokkene binnen of buiten zijn brevetdoelstellingen gedoken? In opleidingssituaties zal het antwoord op de laatste vraag vaak ‘erbuiten’ zijn, maar ook daar zijn natuurlijk gradaties in: als iemand in het kader van zijn opleiding voor het eerst een diepe duik gaat maken, dan kan die duik naar 25 meter gaan of naar 46 meter. Het is duidelijk dat de cursist in het laatste geval nogal overvraagd wordt. 2.
Hij kijkt naar de Richtlijnen voor Veilig Duiken. Dit NOB-document is in 2002 geïntroduceerd. In de ‘oude’ situatie, dus tot aan 2005 bestond dit document naast het opleidingsmateriaal. In het nieuwe opleidingsmateriaal (vanaf februari 2005) zijn de Richtlijnen voor Veilig Duiken volledig opgenomen. Door deze veiligheidsaspecten te verweven in de opleidingen in plaats van ze uit te brengen in een apart boekje, krijgt het aspect veiligheid de aandacht die het verdient. Desondanks zijn de Richtlijnen voor Veilig Duiken nog wel een toetssteen voor de rechter.
3.
Hij kijkt naar de gewoontes in de branche. En dit is dus het punt waar de Europese regelgeving om de hoek komt kijken. De ISO-normen voor de duikopleidingen hebben de status van branche-afspraak. Hoewel zij geen wetskracht hebben, vormen zij het kader waarbinnen er naar de duiksport wordt gekeken. Kijken we naar de ISO-keur voor duikmaterialen, dan zien we iets soortgelijks. Als fabrikant mag je best duikuitrusting maken die niet voldoet aan de eisen. Als winkelier mag je dat ook verkopen, dat is allemaal niet strafbaar. Als er echter is misgaat met dat materiaal, dan is als eerste de winkelier de klos: die kan aansprakelijk worden gesteld voor het verkopen van materiaal zonder
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 78 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
ISO-keur. En de winkelier zal op zijn beurt proberen verhaal te halen bij de fabrikant. In de wereld van de normering is een trend zichtbaar dat er steeds meer normen wél wetskracht krijgen (denk bijvoorbeeld aan normen in de bouw). 4.
Tenslotte bekijkt de rechter of er naar zijn idee goed invulling is gegeven aan de plicht van ‘goed huisvaderschap’. Dit is een term die voortkomt uit het artikel in het Burgerlijk Wetboek (dat voor elke Nederlander geldt) dat je de plicht hebt om alles te doen wat in je vermogen ligt om iets goed te laten verlopen. Betrekken we dit bijvoorbeeld op een intro-duik, dan zal de rechter bekijken of de verantwoordelijke instructeur er alles aan gedaan heeft om de deelnemers goed voor te bereiden op de intro-duik: heeft hij iedereen goed geïnformeerd over de mogelijke risico’s? (dan biedt het gebruik van een checklist die is ondertekend door de deelnemer heel veel houvast. Zo’n checklist (bij de NOB verkrijgbaar) is géén vrijwaringsverklaring, maar een lijst van punten die de instructeur én de introducé helpt om de relevante informatie gestructureerd door te nemen, zonder iets te vergeten. De rechter zal altijd argumenteren dat de introducé niet iemand kan vrijwaren voor zaken waar hij geen verstand van heeft. Maar het helpt wel om het ‘goede huisvaderschap’ aan te tonen.) Waren er voldoende begeleiders om alle deelnemers in het oog te houden? Was het materiaal van deugdelijke kwaliteit? Enzovoort.
7.4.5 Taken en bevoegdheden In 2002 heeft het NOB-bestuur ervoor gekozen de NOB-opleidingen te laten voldoen aan de ISO-normen en die – waar dat gezien de Nederlandse duikcondities gewenst of nodig was – te laten overtreffen. Dat betekent dat de inhoud van die normen volledig in de NOB-opleidingen is verweven. De ISO-normen geven aan over welke kennis en vaardigheden een duiker of instructeur op een bepaald niveau moet beschikken. Ook zijn de taken en bevoegdheden van met name instructeurs erin geregeld. En als gevolg daarvan verandert er nogal wat bij de NOB: het model van tamelijk zelfstandig opererende Club- en 1*-instructeurs zien we helemaal niet terug bij de Europese regelgeving. Daarin worden juist alle coördinatie en bevoegdheden bij één instructeur neergelegd. Bij de 2*-instructeur. In het onderstaande schema zie je hoe de taken en bevoegdheden over de instructeurniveaus zijn verdeeld.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 79 -
versie dec 2015
Theorie Instructie
Toetsing
1*-DUIKER Praktijk zwembad Praktijk buitenwater Instructie Toetsing Instructie Toetsing
Toetsing
Praktijk zwembad Instructie
1* I 2* I Theorie Instructie
2*-DUIKER Praktijk buitenwater Toetsing
Instructie
Toetsing
1* I 2* I Theorie Instructie
Toetsing
3*-DUIKER Praktijk zwembad Praktijk buitenwater Instructie Toetsing Instructie Toetsing
1*I 2*I Verklaring van de kleuren Groen geeft aan dat de instructeur de volledige bevoegdheid heeft om de taak uit te voeren. Geel geeft aan dat de instructeur de taak mag uitvoeren, maar uitsluitend onder supervisie van een 2*-instructeur. Rood geeft aan dat de instructeur niet de bevoegdheid heeft om de taak uit te voeren. Binnen verenigingen zien we echter heel vaak dat ook ervaren duikers, bijvoorbeeld 3*duikers assisteren bij de opleiding van beginners. Wat zegt de norm daar dan over? De exacte tekst hierover is kort: “Scuba divers at level 3 may help to control students and control safety but may not assess or teach any skills or knowledge to students.” Dus 3*-duikers mogen de instructeur assisteren, maar ze mogen geen cursisten onderwijzen of toetsen. In de praktijk kun je dat vertalen in het herhalen van oefeningen die de instructeur al eens met de cursist heeft gedaan. Verder lees je in de Richtlijnen voor Veilig Duiken het volgende.
Instructie- / oefenduiken Instructieduiken zijn hetzelfde als opleidingsduiken. Naar aanleiding van jurisprudentie en de ARBO-wetgeving komt de NOB tot de volgende richtlijn: wanneer nieuwe vaardigheden worden aangeleerd, kan dit uitsluitend gebeuren door een daartoe bevoegd instructeur. Instructeurs zijn opgeleid en bevoegd om onopgeleide mensen te begeleiden. Nederlandse Onderwatersport Bond
Oefenduiken G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 80 -
versie dec 2015
-
met 1*-duikers-in-opleiding (ongebrevetteerde duikers): oefenduiken met ongebrevetteerde duikers zijn altijd voorbehouden aan de 2*-instructeur. NB: de 3duiker en 1*-instructeur mogen wél de 1*-duiker-in-opleiding begeleiden tijdens een ervaringsduik. Dit is een duik puur voor het plezier en het opdoen van ervaring. Tijdens deze duik worden geen vaardigheden geoefend. - met 2*- en 3*-duikers-in-opleiding en bij specialisaties: wanneer de vaardigheid is aangeleerd, maar nog verder moet worden geoefend, kunnen deze oefenduiken worden begeleid door 3*-duikers.
7.4.6 Duikvereniging / duikschool = Service Provider In de tabel van de Europese normen zie je onderaan nog een zesde norm staan, namelijk die voor Service Providers, oftewel dienstverleners in de duikbranche. Er worden drie gebieden van dienstverlening onderscheiden: - training en opleiding; - georganiseerde en begeleide duiken voor gebrevetteerde duikers; - verhuur van duikuitrusting. Een organisatie geldt als Service Provider als een of meer van deze activiteiten worden uitgevoerd. Dat betekent dat de norm van toepassing is op NOB-verenigingen en – duikscholen. In de norm staan allerhande vereisten met betrekking tot de communicatie met de klant, de archivering van opleidingsresultaten en het toewijzen van verantwoordelijkheden bij het duiken. Tenslotte staan er vereisten voor de verhuur (of ter beschikkingstelling!) van duikuitrusting in.
Informatievoorziening Een duikvereniging moet een lid volledig informeren over de diensten die hij afneemt, de kosten en voorwaarden (medische keuring). Als een lid een opleiding gaat volgen, moet de vereniging hem informeren over de procedure van de opleiding, de voorwaarden bij toetsing (succescriteria) en de brevetbevoegdheden. Bij een georganiseerde duik moet de vereniging alle deelnemers informeren over de duiklocatie, afspraken m.b.t. diepte en tijd en de noodprocedures.
Risico-inventarisatie De NOB heeft voor de in de norm vereiste risico-inventarisatie een standaard-checklist ontworpen: ‘Check de stek’. Deze checklist is in de bijlage bij dit hoofdstuk opgenomen. Tevens staat deze checklist vermeld in het NOB-opleidingsmateriaal en het logboek.
Materialen voor noodgevallen De vereniging moet op de duiklocatie zorgen voor de aanwezigheid van een EHBO-set (toegespitst op de locatie), een zuurstofset die tenminste 15 liter zuurstof per minuut gedurende 20 minuten kan leveren, een communicatiemiddel waarmee de hulpdiensten kunnen worden ingeschakeld en een noodplan (met reddingsprocedures, gebruik zuurstofset, contactgegevens hulpdiensten).
Opleiding Bij een opleidingsduik is de instructeur geheel en alleen verantwoordelijk voor zijn cursist. Hij moet er dus zelf op toezien dat hij de beschikking heeft over de vereiste veiligheidsmiddelen. Wanneer een vaardigheid door een instructeur is aangeleerd voor wat betreft de theoretische en praktische ingangseisen kan het verder opdoen van ervaring worden begeleid door een NOB-3*-duiker. Wanneer het om specialisaties gaat, moet de begeleidende 3*-duiker zelf in het bezit zijn van de desbetreffende specialisatie.
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 81 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
Zwembadinstructie door een NOB-1*-instructeur is mogelijk wanneer een NOB-2*instructeur in het water aanwezig is. Voor alle andere opleidingen in het buitenwater zal een NOB 2*-instructeur moeten worden ingezet. Deze moet, wanneer hij les geeft in een specialisatie daarvoor ook de kennis, kunde en ervaring als duiker hebben. Hij moet kunnen aantonen de specialisatie zelf gevolgd te hebben.
Begeleide duiken Het bestuur van een vereniging stelt een programma op voor de georganiseerde en/of begeleide duiken. In overleg met een daartoe door het bestuur aangezochte 2*instructeur worden duikplaats(en) en de voor deze duikplaats/activiteit gevraagde brevettering van de deelnemers vastgelegd. Tevens stellen zij een noodplan op voor de gekozen duikplaats. Voor het uitvoeren van de geplande duik moeten de aanwezige instructeurs en/of 3*duikers ter plaatse een risico-inventarisatie uitvoeren. De NOB biedt hiervoor een handvat. Bij georganiseerde duiken wordt in ieder geval een duikcoördinator aangewezen. Begeleide duiken die plaatsvinden tijdens een georganiseerde duik vallen onder dezelfde eisen.
Duikuitrusting Zowel leden in opleiding als instructeurs die instructie geven, moeten beschikken over een alternatieve luchtvoorziening (die kan variëren van een eenvoudige octopus tot een tweede tweede trap).
Archivering Alle vereiste algemene gegevens met betrekking tot de leden zijn opgenomen in de door de NOB aan de verenigingen gevraagde gegevens bij inschrijving en brevetadministratie. De vereniging moet een overzicht hebben van de namen en adressen van alle vrijwilligers die voor de vereniging werkzaam zijn. Daaruit moet ook blijken wat ieders taken en bevoegdheden zijn. Ook moet de vereniging kunnen aantonen dat al haar instructeurs beschikken over een brevet en een geldige licentie. De vereniging moet de vorderingen van haar cursisten bijhouden, evenals hun brevettering. Hiervoor kan het opleidingsschema worden gebruikt.
Verhuur van duikuitrusting De vereniging moet ervoor zorgen dat de verhuurde (of ter beschikking gestelde!) duikuitrusting in goede staat verkeert. Voor aflevering moet de uitrusting daarop worden gecontroleerd. Vanzelfsprekend moet de uitrusting voldoen aan alle geldende CEnormen. Bij verhuur (of terbeschikkingstelling) van uitrusting moet de vereniging het lid / de klant goed adviseren, waarbij zijn brevettering en ervaring in acht worden genomen. Een lid / klant moet beschikken over een duikbrevet. Als dat niet het geval is, moet de vereniging zich ervan verzekeren dat de huurder onder toezicht van een instructeur handelt. De vereniging is verantwoordelijk voor het tijdige onderhoud van de verhuurmaterialen en moet hiervan een overzicht bijhouden.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 82 -
versie dec 2015
7.4.7 Diverse wetten en verordeningen In het overzicht hieronder wordt een groot aantal regels kort aangestipt.
Wet
Zeeaanvaringreglement Westerscheldereglement Rijnvaart Politie Reglement Vervoer Gevaarlijke Stoffen Wapens en Munitie
Strekking
Verkeersregels op zee Verkeersregels op de Westerschelde Verkeersregels op de Rijn Regels over vervoer perslucht- en zuurstofflessen
Regels over bezit, vervoer en gebruik duikmessen. Kortweg: een voor gebruik gereed duikmes bij je dragen, kan worden aangemerkt als verboden wapenbezit. Tijdens het duiken wordt in de praktijk hiertegen niet opgetreden. Berg voor of na je duik je mes goed op om eventuele problemen te voorkomen. Natuurbescherming Het betreden van bepaalde natuurgebieden is verboden. Dit geldt zowel voor land als water! Deze gebieden zijn niet altijd op de plaats zelf aangegeven, maar wel op hydrografische kaarten. Er hoeven ter plaatse dus geen bordjes te staan! Een rechterlijk uitspraak is namelijk: “Aanduiding op een waterkaart is ‘op duidelijke wijze’ kenbaar gemaakt”. Ook regelt de wet dat meenemen/beschadigen/verontrusten/vangen van dieren/planten verboden is. Visserij Complexe regelgeving. Voor een duiker is van belang dat ‘vissen met de hand’ ook vissen is en dus aan regels gebonden. Grofweg: het mag niet! Monumenten Je mag alleen zaken meenemen (‘het doen van opgravingen’) als je van tevoren een schriftelijke vergunning daartoe hebt van het ministerie van VWS. Het meenemen van voorwerpen is aan regels gebonden. Je moet de vondst in ieder geval meteen melden aan het ministerie van VWS. Provinciale milieu- Deze verschillen per provincie. In die van Zeeland staat bijvoorbeeld verordeningen het verbod om dieren en planten te verontrusten. Verder is het verboden om vangmiddelen bij je te hebben. Overtreding van deze verordening valt onder de Wet Economische Delicten! RecreatieschapsDeze verschillen per recreatieschap. Ze geven regels omtrent het verordeningen gebruik van voorzieningen en wateren. Algemene Deze verschillen per gemeente. Ze geven regels omtrent zeden Plaatselijke (omkleden!) en gebruik van voorzieningen en wateren. Het komt er Verordening (APV) o.a. op neer dat je niet in je blootje in het openbaar mag rondlopen. Omkleden doe je dus zoveel mogelijk uit het zicht van voorbijgangers en bewoners. Havenreglementen Deze verschillen per gemeente en zijn vaak onderdeel van een APV. Duiken in een haven is niet toegestaan zonder voorafgaande toestemming van de havenmeester. Eerst vragen dus! Particuliere Regelen de toegang tot terreinen en wateren (kassa!) en het gebruik reglementen ervan. Iedere particulier kan zelf naar ‘eigen goeddunken’ regels maken, zolang ze niet strijdig zijn met de wet. Een duikvereniging die een onderwaterhuis exploiteert kan dus zelf regels opstellen voor de veiligheid en het bezoekrecht, al dan niet tegen betaling. Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 83 -
versie dec 2015
Verenigingsrecht Veel instructeurs zijn ook actief als commissielid of bestuurslid binnen hun vereniging. Dan kun je te maken krijgen met het Verenigingsrecht. NOC*NSF heeft zich als belangenbehartiger voor de georganiseerde sport sterk gemaakt voor de informatievoorziening op dit gebied. In samenwerking met het vakblad Sport, Bestuur en Management onderhoudt zij een website met de meest actuele informatie over verenigingsrecht en andere overheidsbemoeienis met de sportvereniging. Je vindt deze informatie via www.sport.nl. Kies voor de afdeling Bestuur en Management en je ziet een groot overzicht van wetten en regelingen die relevant zijn voor de sportvereniging.
Mag je overal zomaar duiken? Veel Nederlanders denken dat alles wat niet uitdrukkelijk is verboden, is toegestaan. Helaas, alles in Nederland kent een eigenaar. Dit kan een particulier, een bedrijf, een lokale overheid, de rijksoverheid enzovoort zijn. Conform de Nederlandse wet wordt iedere Nederlander geacht de wet te kennen en hier zit hem dus de kneep… Wil je duiken in een water, dan moet je als duiker zelf uitzoeken van wie dat water is en/of wie het beheer heeft. Vervolgens moet je daar informatie inwinnen of je er mag duiken en wat de eventuele voorwaarden zijn. Vergeet hierbij niet dat er ook algemene wetgeving kan gelden, zoals een Binnenvaartpolitiereglement, waterschapsverordeningen en recreatieschap verordeningen die dergelijke zaken kunnen regelen namens de eigenaren. Van veel wateren is natuurlijk gewoon algemeen bekend dat je er mag duiken (of niet), maar wil je een keer in de stadsgracht duiken of in een plas waar je nog nooit bent geweest, dan is het zeker de moeite waard je van tevoren goed te informeren.
Bijlage A. Belangrijke wetstekst BPR Artikel 1.01 Betekenis van enkele uitdrukkingen …. D. Overige begrippen …. 5. vaarweg: elk voor het openbaar verkeer met schepen openstaand water; 6. vaarwater: gedeelte van een vaarweg dat feitelijk door de scheepvaart kan worden gebruikt. Artikel 1.23 Melden van en toestemming voor evenementen 1. het is verboden een sportevenement, festiviteit of een ander evenement, waarbij één of meer schepen of drijvende voorwerpen zijn betrokken, dan wel werkzaamheden of een tewaterlating van een schip of een drijvend voorwerp op een vaarweg te doen plaatshebben, zonder dit tijdig tevoren bij de bevoegde autoriteit te melden; 2. Indien een gebeurtenis zoals bedoeld in lid 1, de veiligheid of het vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar kan brengen, is het verboden deze zonder toestemming van de bevoegde autoriteit te doen plaatshebben. Aan een toestemming kunnen voorwaarden worden verbonden; 3. het is verboden een evenement, waarbij zich personen anders dan op een schip te water bevinden en waardoor hinder of gevaar voor het scheepvaartverkeer kan ontstaan, zonder toestemming van de bevoegde autoriteit te doen plaatshebben. Aan een toestemming kunnen voorwaarden worden verbonden.
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 84 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
Artikel 3.03 Borden en vlaggen 1. Voor zover niet anders bepaald, moeten de borden en vlaggen die een schip ingevolge dit reglement moet voeren rechthoekig zijn; 2. Zij mogen niet vervuild en de kleuren mogen niet verbleekt zijn; 3. a. voor borden en vlaggen: een lengte en een hoogte van elk tenminste 1 meter. b. voor wimpels: een lengte van tenminste 1 meter en een hoogte aan één zijde van tenminste 0,50 meter; 4. In afwijking van het derde lid mogen voor kleine schepen voorwerpen van geringere afmetingen worden gebruikt die in verhouding staan tot de grootte van het kleine schip. De afmetingen moeten echter in ieder geval zodanig zijn, dat een goede zichtbaarheid wordt verzekerd. Artikel 3.38 Teken bij een duiker te water 1. Een schip dat gebruikt wordt bij het duiken moet behalve de bij artikel 3.08, respectievelijk 3.20 voorgeschreven tekens, als bijkomend teken voeren: De internationale seinvlag ‘A’ of een replica daarvan vervaardigd van niet buigzaam materiaal, op een zodanige hoogte en op een zodanige wijze dat deze van alle zijden zichtbaar is. ’s Nachts moet dit teken zodanig zijn verlicht, dat het duidelijk zichtbaar is. 2. Het bijkomende teken, bedoeld in het eerste lid, mag ook worden getoond bij duikwerkzaamheden die vanaf de wal worden uitgevoerd. Artikel 6.20 Hinderlijke waterbeweging 1. Een schip moet zijn snelheid zodanig regelen dat hinderlijke waterbeweging waardoor schade aan een varend of een stilliggend schip of drijvend voorwerp of aan een werk zou kunnen worden veroorzaakt, wordt vermeden. Het moet tijdig zijn snelheid verminderen, echter niet beneden die, nodig voor het veilig sturen. 2. Een schip moet bij het voorbijvaren van een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting, voerende de tekens bedoeld in artikel 3.29 of artikel 3.38, tijdig zijn snelheid verminderen, zoals bij de tweede volzin van het eerste lid wordt bepaald. Het moet voorts zover mogelijk daarvan verwijderd blijven. Artikel 8.08 Watersport zonder schip 1. Een persoon die zwemt dan wel die op andere wijze watersport bedrijft zonder gebruik te maken van een schip moet voldoende afstand houden van een varend schip of een varend drijvend voorwerp dan wel van een drijvend werktuig in bedrijf 2. Zwemmen, watersport zonder gebruik te maken van een schip en onderwatersport zijn verboden: a. op een wachtplaats of in de onmiddellijke nabijheid van een brug, een sluis of een stuw b. in gedeelten van de vaarweg bestemd voor de doorgaande scheepvaart c. in routes van veerponten d. in havens en nabij de ingangen daarvan e. in de nabijheid van meergelegenheden f. in gebieden aangewezen voor snelvaren en waterskiën g. in de door de bevoegde autoriteit aangewezen gebieden 3. De bevoegde autoriteit kan vrijstelling of ontheffing verlenen van het tweede lid, onder b. en g. Aan de vrijstelling of ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden. Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 85 -
versie dec 2015
Bijlage B. Check de stek Check de Stek Risico Ongeval
Maatregel EHBO-koffer aanwezig? Zuurstofkoffer aanwezig? Telefoon aanwezig? Toezichthouder herkenbaar? (veiligheidsvest) Juiste adressering duikplaats bekend? Toegangsroute vrij? Laat zien wat je doet Onbuigzame duikvlag geplaatst? (BPR) Weersomstandigheden Weersverwachting opgevraagd? (storm, onweer) Water Golfhoogte en –richting? (brekers) Stroming? Tijdstip kentering bekend? Is duiken toegestaan? (vervuiling, natuurgebied) Visnetten (of vissers) in de buurt? (boeitjes, stokken) Schepen voor anker? Vaarbewegingen? Gevaarlijke stromingen bekend? Obstakels onder water bekend? Plaatselijke bekendheid Briefing over duikplaats en risico’s? Tijdstip einde duik bij iedereen bekend? Buddyparen Duiklijst buddyparen gemaakt? (ervaring en opleiding?) Duikers aanmelden voor te water gaan Te water gaan Inventariseer mogelijkheden en risico’s Duikers wijzen op mogelijkheden en risico’s Hulplijn bevestigen en wijzen op aanwezigheid Water verlaten Duikers wijzen op mogelijkheden en risico’s Duikers kwijt Duikers afmelden bij verlaten water Oefeningen door duikers Oefeningen vooraf bekend maken bij toezichthouder
Uitgevoerd
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 86 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 87 -
versie dec 2015
8. Observeren, analyseren en feedback geven Als instructeur ga jij straks mensen leren duiken. In eerdere lessen heb je al het een en ander geleerd over hoe mensen leren en hoe je een theorieles kunt plannen. Duiken bestaat voor het grootste deel uit doen: het is een verzameling vaardigheden. Bij beginnende duikers staat elke vaardigheidsoefening vaak nog op zichzelf, maar hoe verder duikers zich ontwikkelen, hoe meer zij diverse vaardigheden gaan combineren. Denk maar eens aan de taken van de 3*-duikers als coördinator bij een verenigingsduik. Jij speelt als instructeur een grote rol bij het onder de knie krijgen van de duikvaardigheden van je leerlingen. Om hen die vaardigheden bij te brengen, moet jij drie dingen goed kunnen: -
observeren analyseren feedback geven
Deze activiteiten zijn kerntaken voor elke instructeur. Ze zijn nodig voor - het correct aanleren van duikvaardigheden; - het begeleiden van (buitenwater)duiken; denk maar aan het signaleren van stress, of het checken of aan alle veiligheidsvereisten voldaan is.
8.1 Observeren Het begint allemaal bij observeren. Is observeren hetzelfde als kijken of waarnemen? Nee, observeren gaat verder dan kijken (of waarnemen): observeren is systematisch waarnemen met als doel informatie over de duikvaardigheid van de leerling te verkrijgen. Is observeren moeilijk? Ja, in de praktijk blijkt dat objectief observeren bijzonder lastig is: veel mensen kleuren automatisch hun waarneming in met persoonlijke emoties en veronderstellingen. De objectiviteit (betrouwbaarheid!) van je waarneming kan worden beïnvloed door: - eigen meningen / visies - te veel emotionele betrokkenheid - vooroordelen ten opzichte van de ander - projectie van je eigen ideeën op de ander. Kun jij bij elk van deze vier factoren een concreet voorbeeld bedenken?
8.2 Analyseren Hier komt het erop aan dat jij als instructeur de duikvaardigheden tot in de puntjes beheerst: jij moet weten hoe de uitvoering van een vaardigheid er in de ideale situatie uitziet. Dat beeld houd je in gedachten steeds naast wat je je leerling ziet doen. Je let daarbij goed op of de cursist het doel van de oefening bereikt. Als hij jou niet precies volgt, maar toch tot een redelijk resultaat komt, moet je misschien even met hem meedenken en kijken of je zijn manier voor hem kunt verbeteren. Tijdens de opleiding ga je dit oefenen in het zwembad. Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 88 -
versie dec 2015
8.3 Feedback geven Na afloop ga je je leerling vertellen wat je vond van zijn uitvoering. Als je dit goed doet, kan je leerling hier veel van leren en dát is natuurlijk wat jij wilt. Het nabespreken van de oefening wordt ook wel terugkoppeling genoemd. In deze cursus gebruiken wij de term ‘feedback’. De officiële verklaring van de term ‘feedback’ luidt: “een ander vertellen hoe zijn gedrag op jou overkomt, met de bedoeling te laten weten wat jij van dat gedrag vindt en dat gedrag (eventueel) te beïnvloeden”. Let op: feedback geven is beslist niet hetzelfde als kritiek geven: feedback is een neutrale term en kan zowel op positieve als negatieve opmerkingen slaan. Een compliment is dus óók feedback. Hoe kun je nu feedback geven op zo’n manier dat je leerling daar zoveel mogelijk van leert? Daar kunnen we de volgende handreikingen voor geven. - Geef heel concreet aan wat je precies bedoelt Oefen jezelf in het precies verwoorden wat je ziet. Duiken is een vaardigheid. Om die aan mensen te leren, zijn er veel oefeningen bedacht. Elke oefening richt zich op een specifiek doel en dáárop ga je je cursist beoordelen. Bij beginnende duikers zijn die oefeningen vrij eenvoudig: er is één thema, bijvoorbeeld trimmen, het maken van een begeleide opstijging of het gebruik van de ALV. Voor jou als instructeur is het heel belangrijk - dat je alle demo skills kent (zodat je de uitvoering van de oefening door een leerling kunt vergelijken met de ‘ideale’ uitvoering) - dat je alle demo skills op demonstratieniveau kunt uitvoeren (zodat je elke oefening duidelijk kunt voordoen) - dat je het doel achter elke (demo) skill kent (zodat je je leerling het nut van de oefening voor zijn toekomstige duikcarrière kunt uitleggen). - Geef feedback zoveel mogelijk direct volgend op je waarneming Onmiddellijke feedback versterkt het leereffect. Het gedrag waar het op slaat, staat alle partijen immers nog helder voor ogen. Als je het geven van feedback uitstelt, loop je de kans dat zowel de instructeur als de leerling zich het gedrag niet meer precies herinneren, omdat de leerling zijn gedrag door een ‘vergoelijkende zeef’ laat gaan, waardoor hij zijn eventuele fouten bagatelliseert en gaat denken dat de instructeur zijn feedback overdrijft. Het is dus belangrijk dat je onder water leert ‘praten’. Die instructeurstaal ga je in de zwembadles leren. - Beschrijf het effect van het (foute) gedrag van je leerling “Als je niet goed uittrimt, …” Dit zal de motivatie om de juiste wijze van uitvoering aan te leren alleen maar vergroten. - Geef – waar mogelijk – ruimte voor een reactie Bij moeilijke of uitgebreide oefeningen heeft je leerling waarschijnlijk de behoefte om te reageren op wat je zegt of op hoe hij de oefening ervaren heeft. Geef hem die gelegenheid en luister. - Geef suggesties voor verbetering Jouw suggesties voor verbetering zijn het resultaat van de analyse uit de fase hiervoor. Beschrijf precies hoe de leerling de uitvoering kan verbeteren. Hier ligt wel een valkuil waar je op bedacht moet zijn: overvoer je leerling niet! Kies twee of hooguit drie punten uit die je nú wilt verbeteren en bewaar de rest voor later. Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 89 -
versie dec 2015
8.4 Stress bij leerlingen Vroeg of laat zul je een leerling tegenkomen die graag wil leren duiken, maar het eigenlijk wel erg spannend vindt. Hier moet jij als instructeur iets aan doen: een leerling die gespannen is, is immers niet of nauwelijks in staat om te leren; hij voelt zich niet veilig. Het onderwerp stress wordt doelbewust hier aan de orde gesteld. Het is namelijk aan jou om via observeren en analyseren vast te stellen dat er stress optreedt bij een leerling. Vervolgens moet jij op een dusdanige wijze feedback geven, dat de leerling zich bewust wordt van zijn spanning en die (tenminste gedeeltelijk) kan loslaten, zodat leren mogelijk wordt.
8.5 Observeren en analyseren: stress herkennen Welke signalen herken jij als teken van stress of angst? Dit is een belangrijke vraag waar je in de les mee aan de slag gaat. Veel mensen zeggen namelijk niet snel “Ik ben bang”, maar uit hun gedrag is dit wél af te leiden. Hieruit blijkt nog weer eens dat zuiver waarnemen een belangrijke competentie is van een instructeur.
Wat kun je bij je leerling waarnemen van stress of angst? (voor en tijdens de duik)
……………………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………….
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 90 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
……………………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………….
8.6 Feedback geven: reageren op stress bij je leerling Je hebt het al eerder gelezen: iemand die zich niet veilig voelt (ontspannen is), is nauwelijks in staat om iets te leren. Daarom moet jij als instructeur iets proberen te doen aan die spanning, vóórdat je verdergaat. Maar hoe doe je dat? Stel je de situatie voor dat je een duiker in opleiding voor het 2*-duikbrevet gaat begeleiden bij zijn tweede diepe duik. De duiker is al geruime tijd bezig met omkleden en hij is erg stil. Nadat hij voor de tweede keer in een half uur naar het toilet is geweest, vertelt hij je dat hij de duik vandaag misschien niet moet maken. Hij voelt zich niet helemaal lekker… Dat kan natuurlijk zo zijn, maar jij bent samen met hem naar de duikstek gereisd en toen was er nog niets aan de hand. Jij vermoedt dat hij erg gespannen is, maar dat wil je natuurlijk wel checken. Daarvoor kun je de volgende stappen doorlopen. 1. Jij benoemt – in termen van concreet gedrag – de signalen die kunnen duiden op stress of angst. Hierdoor maak je je leerling bewust van zijn spanning. Bijvoorbeeld: “Ik zie dat je er nogal lang over doet om je om te kleden. Je bent erg stil en je vraagt je af of je die duik van vandaag wel moet maken. Waarom twijfel je eraan of je wel moet gaan duiken? Je mag natuurlijk gewoon ‘nee’ zeggen, maar misschien kan ik je helpen.” 2. Als je leerling zich bewust is geworden van zijn spanning vraag jij waarom hij gespannen is. Je leerling moet dan nadenken over waar hij precies bang voor is; hij wordt concreter. Bijvoorbeeld: “Waar ben je dan precies bang voor?” 3. Vervolgens ga je – samen met je leerling – rationaliseren: je gaat als het ware de angst ‘kleiner’ maken door mogelijke oplossingen te bedenken om te voorkomen dat de situatie waar je leerling bang voor is zich ook echt voordoet. Bijvoorbeeld: “Wat kunnen we bedenken om de kans dat dat gebeurt zo klein mogelijk te maken?” 4. Tenslotte laat je de leerling het complete scenario van de duik beschrijven. Hiermee bereik je dat de leerling de duik stap voor stap doorneemt, waardoor hij er beter op is voorbereid. En dat heeft weer als gevolg dat hij minder snel gespannen zal raken. Bijvoorbeeld: “Ik doe dus a, b en c”
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 91 -
versie dec 2015
8.7 Feedback ontvangen Tijdens je opleiding (en waarschijnlijk ook daarna) zul je van andere instructeurs feedback ontvangen op jouw handelen als instructeur. Daarom staan we ook even stil bij het ontvangen van feedback. Als je de volgende ‘spelregels’ in acht neemt, wordt het een stuk gemakkelijker om met de ontvangen feedback echt je voordeel te doen. -
Zie feedback als een kans om iets te leren en niet als een aanval. Feedback is niets meer (of minder) dan het effect dat jouw gedrag heeft gehad op de gever. Het is niet wat jij bent.
-
Omdat feedback geen aanval is, hoef je ook niet in de verdediging te gaan. Dus vertel niet waarom je deed wat je deed en spreek de gever niet tegen.
-
Vraag verduidelijking als je iets niet begrijpt.
Je kunt om een voorbeeld vragen, maar zoek daarbij naar de essentie van de feedback en ga niet dat ene voorbeeld tot op het bot ontleden. -
Vergeet niet de gever van de feedback te bedanken voor zijn moeite.
Een aparte opmerking over positieve feedback. Veel mensen vinden het moeilijk om een compliment te aanvaarden. En dat terwijl het eigenlijk juist heel simpel is: aanvaard een compliment met ‘dank je’. Help het niet om zeep door tegenstribbelen of zure opmerkingen!
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 92 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 93 -
versie dec 2015
9. Reanimatie en zuurstoftoediening In dit hoofdstuk geven we geen aparte lesstof over reanimatie en zuurstoftoediening. Hierop gaan we immers uitgebreid in bij de specialisatie Redden. Van jou wordt verwacht dat je in een noodsituatie adequaat hulp kunt verlenen. Als je niet specifiek geschoold bent in het onderwijzen van reanimatie en / of zuurstoftoediening kan je voor de lessen hierover iemand inhuren. Je kunt hiervoor terecht bij de Hartstichting en bij de Nederlandse Reanimatie Raad. Instructeurs van deze organisaties brengen zelf de oefenpoppen mee, dus dat is ook alweer handig. Natuurlijk kan je ook via DAN (Divers Alert Network) je vaardigheid in het geven reanimatieles behalen. Vanaf 2016 kan je als NOB-instructeur een I-workshop over het geven van reanimatieles volgen. Via de kalender van de I-workshops op de NOB-website kan je je hiervoor inschrijven. Hieronder vind je meer informatie over het NOB-aanbod rondom reanimatie. Wat is het aanbod van de NOB rondom reanimeren / AED bedienen?
Je reanimatiediploma behalen via het Oranje Kruis, de Hartstichting en DAN blijft natuurlijk ook gewoon mogelijk.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 94 -
versie dec 2015
Veel gestelde vragen Hoe vaak moet ik mijn reanimatiediploma updaten? • De praktijk wijst uit dat je – om vaardig te zijn en daadwerkelijk te kunnen reageren in een noodgeval – ten minste één tot twee keer per jaar moet oefenen. Wij adviseren duikers en instructeurs dan ook dringend om ten minste eenmaal per jaar je reanimatievaardigheden te oefenen. • De nieuwe Zwemwaterwet stelt aan toezichthouders in het zwembad twee eisen: o de toezichthouder moet een bewijs van niet ouder dan één jaar hebben dat hij vaardig is in reddende handelingen. Hiervoor biedt de NOB de Zwemtest Voor Duikers aan. Elke NOB-instructeur die de I-workshop Toezicht in het Zwembad heeft gevolgd, kan deze Zwemtest Voor Duikers bij de leden van zijn vereniging afnemen; o de toezichthouder moet een bewijs van niet ouder dan één jaar hebben dat hij vaardig is in reanimeren. Als bewijs geldt – naast de reanimatiediploma’s van het Oranje Kruis, de Hartstichting en DAN – ook het certificaat Reanimeren van de NOB. Voor toezichthouders in het zwembad geldt dus de wettelijke regel dat je jaarlijks je bewijs van vaardigheid in het reanimeren (reanimatiediploma) moet updaten. Wie mag de NOB-les ‘Leren reanimeren’ in de vereniging geven? Elke NOB-instructeur die de I-workshop ‘Reanimatieles geven’ heeft gevolgd, mag de NOB-les ‘Leren reanimeren’ in de vereniging geven. Moet je geen arts zijn om reanimatielessen te mogen geven? Nee, noch reanimeren, noch het geven van reanimatielessen zijn zogenaamde voorbehouden handelingen (voorbehouden aan artsen). De NOB wil zoveel mogelijk van haar leden laten oefenen in het reanimeren en maakt daarbij gebruik van haar organisatie en een laagdrempelige toegang. Kan ik aansprakelijk gesteld of juridisch vervolgd worden als ik iemand reanimeer terwijl mijn reanimatiediploma verlopen is? Nee, daar is geen bewijs voor te vinden in de jurisprudentie. Geen hulp verlenen is nog eerder een probleem. Kan ik aansprakelijk gesteld of juridisch vervolgd worden na een mislukte reanimatie? Nee, daar is geen bewijs voor te vinden in de jurisprudentie. Geen hulp verlenen is nog eerder een probleem. Volgt de NOB de richtlijnen van de Nederlandse Reanimatieraad (NRR)? Ja, de NOB volgt de richtlijnen van de Nederlandse Reanimatieraad. Welk lesmateriaal gebruiken we bij de NOB? We gebruiken de NRR-uitgave ‘Richtlijnen Reanimatie 2010 voor Nederland en België’ als protocol en naslagwerk. Voor onze deelnemers ligt de nadruk volledig op het hoofdstuk ‘Basale reanimatie voor volwassenen’ (pag. 14 – 22). Is de NOB-les ‘Leren reanimeren’ precies hetzelfde als een reanimatiecursus van het Oranje Kruis of de Hartstichting? De NOB-les ‘Leren reanimeren’ is volledig toegespitst op duikers. Dat betekent dat een aspect als onderkoeling (wat snel voorkomt bij drenkelingen) aandacht krijgt, maar een aspect als het reanimeren van bijvoorbeeld zuigelingen of andere speciale groepen niet. De kans dat je hiermee aan de waterkant te maken krijgt, is immers nihil. Als je echt veel over reanimeren wilt weten en ook vaardig wilt worden in allerlei andere omstandigheden dan aan de waterkant kan je beter een reanimatiecursus bij de Hartstichting of het Oranje Kruis volgen.
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 95 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 96 -
versie dec 2015
9.1 Het nut van zuurstoftoediening bij duikongevallen Veel meer dan bij andere sporten krijgen wij als duikers tijdens de duikopleiding te maken met medische onderwerpen als eerste hulp verlenen, herkennen van ziektebeelden en zuurstoftoediening. Een beginnende duiker zou dan ook, bij eerste kennismaking met de leerstof, de indruk kunnen krijgen dat duiken een erg gevaarlijke sport is. Gelukkig blijkt dit niet het geval te zijn. Een grote Amerikaanse studie laat zien dat duiken ongeveer net zo gevaarlijk is als bowlen. Bij beide sporten is er een kans van 0,04% op het ontstaan van letsel dat behandeling behoeft op een eerste-hulpafdeling of in een andere medische instelling. In vergelijking hiermee is de kans om iets op te lopen tijdens het voetballen ongeveer 50 keer zo groot (2,17%). Ongevalregistraties laten verder zien dat de kans op het krijgen van decompressieziekte ongeveer 0,0001% per duik is. Allemaal kleine risico’s dus. Waarom wordt er dan in onze opleiding zo gehamerd op correcte eerste-hulpverlening bij duikongevallen? Een van de redenen is dat als er bij het duiken een ongeval ontstaat dit vaker ernstiger letsel betreft dan bijvoorbeeld bij het voetballen. Decompressieziekte of overdrukverwondingen zijn potentieel meer levensbedreigend dan een gescheurde enkelband. Tevens is gebleken dat hoe sneller met de juiste behandeling wordt begonnen, hoe groter de kans op genezing is. Het direct toedienen van zuurstof langs de waterkant is een onderdeel hiervan.
Historie Zuurstof werd eind 18e eeuw onafhankelijk van elkaar door de Zweedse apotheker Karl W. Scheele (1772) en de Engelse scheikundige Joseph Priestley (1774) ontdekt. In 1783 werd zuurstof voor het eerst als medicament gebruikt door de Franse arts Caillens. Een wat meer algemene toepassing van het gas in ziekenhuizen vond plaats vanaf het begin van de 19e eeuw. Als duikers moesten we echter nog ruim 100 jaar wachten. Alhoewel al in 1662 een drukkamer werd gebouwd door Henshaw, een Engelse arts, werd pas in het begin van de 20ste eeuw duidelijk dat zuurstoftoediening in een drukkamer van belang is bij de behandeling van duikongevallen. Zuurstoftoediening aan de waterkant is beschikbaar sinds de 60-er jaren.
Veranderingen in het lichaam bij zuurstoftoediening Op zeeniveau, bij het ademen van lucht (21% zuurstof), is de partiële zuurstofdruk in het slagaderlijk bloed 80-100 mm Hg. Deze partiële zuurstofdruk is afhankelijk van de omgevingsdruk waarin de persoon zich bevindt. Op de top van de Mount Everest is deze druk bijvoorbeeld maar 28 mm Hg. Wanneer iemand 100% zuurstof ademt, wordt stikstof in de longen en in de weefsels vervangen door zuurstof. Op zeeniveau zal de partiële zuurstofdruk hierbij oplopen tot 600 mm Hg. De partiële stikstofdruk, die normaal ongeveer 573 mm Hg is, zal dalen tot vrijwel nul. Oftewel, bij het ademen van 100% zuurstof wordt de partiële zuurstofdruk 6 keer zo groot. In deze situatie neemt het aantal zuurstofdeeltjes (moleculen) echter slechts met 7% toe. Dit komt doordat zuurstof niet in vrije vorm in het bloed aanwezig is, maar is gebonden aan het hemoglobine. Hemoglobine, een stof aanwezig in de rode bloedcellen, bindt in de normale situatie 98% van de aanwezige zuurstof. Slechts 2% van de zuurstofmoleculen komt in opgeloste vorm in het bloed voor.
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 97 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
Bij het toedienen van 100% zuurstof zal het aantal gebonden zuurstofmoleculen niet toenemen. Het hemoglobine is namelijk bij het ademen van gewone lucht al volledig verzadigd met zuurstof. Wel zal er bij het ademen van 100% zuurstof meer zuurstof oplossen in het bloed. Omdat de opgeloste zuurstof maar een kleine fractie is van het geheel zal het netto effect op het aantal zuurstofmoleculen in het bloed niet zo groot zijn. Er is dus een duidelijk verschil tussen zuurstofdruk en zuurstofgehalte in het bloed. Bij daling van het hemoglobinegehalte, bijvoorbeeld bij bloedverlies, zal het zuurstofgehalte dalen, maar zal de zuurstofdruk gelijk blijven.
Techniek zuurstoftoediening Een tekort aan zuurstof is niet altijd even duidelijk aan iemand te zien. Een grauwe gelaatskleur en een moeilijke ademhaling kunnen in deze richting wijzen, maar ook iemand zonder deze kenmerken kan een zuurstoftekort hebben. Het meten van het zuurstofgehalte aan de waterkant zal in de meeste gevallen niet mogelijk zijn. Bij het vermoeden van ernstige problemen is het beter om zuurstof toe te dienen, dan om het na te laten. Bij duikongevallen geldt dan ook “baat het niet, dan schaadt het niet”. Zuurstof kan niet in het lichaam worden opgeslagen voor eventueel gebruik op een later tijdstip. Bij het stoppen van de ademhaling wordt al de beschikbare zuurstof in ongeveer vier minuten verbruikt. Continue zuurstoftoediening is dan ook meer effectief, dan zuurstoftoediening gedurende een korte periode. Het percentage zuurstof dat ingeademd wordt bij zuurstoftoediening is afhankelijk van het soort masker dat wordt gebruikt en zal variëren van 21% tot bijna 100%. Informatie over de juiste methode van toedienen en over het masker dat het beste gebruikt kan worden, is terug te vinden in de NOB-specialisatie Redden.
Het toedienen van zuurstof bij een duikongeval Bij een duikongeval kan er sprake zijn van een inadequate ademhaling door beschadiging van de long. Denk bijvoorbeeld aan de schade die kan optreden bij een overdrukverwonding van de long, zoals een klaplong. Ook kunnen er circulatieproblemen aanwezig zijn die de gaswisseling nadelig beïnvloeden. In al deze situaties kan met zuurstoftoediening de gasuitwisseling worden ondersteund. Een andere situatie doet zich voor bij decompressieziekte en bij luchtembolie door een overdrukverwonding. Bij iedere duiker waarbij een van beide aandoeningen wordt vermoed, moet zuurstof worden toegediend. Dit is onafhankelijk van het wel of niet aanwezig zijn van een moeilijke ademhaling. Zuurstof heeft in dit geval namelijk als doel de gevormde stikstofbellen bij decompressieziekte of luchtbellen bij luchtembolie, te verkleinen. Bij inademing van 100% zuurstof zal stikstof uit het bloed verdwijnen via de longen. Deze plaats zal worden ingenomen door zuurstof. Doordat er vervolgens een stikstofgradiënt ontstaat tussen de binnenzijde van de bel en het omgevende bloed zal er stikstof uit de bel verdwijnen. Deze ruimte zal ook hier worden ingenomen door zuurstof. Op weefselniveau zal zuurstof echter worden verbruikt, waardoor de bellen in omvang afnemen. Dit proces treedt zowel op bij luchtbellen (78% stikstof) als bij bellen bij decompressieziekte (100% stikstof). Ook bij behandeling in de recompressiekamer wordt van hetzelfde principe gebruik gemaakt. Door het opnieuw onder druk brengen van de duiker, zullen de gevormde bellen worden verkleind (wet van Boyle). Bij het verlagen van de druk zullen ze echter ook weer groeien. Door nu tevens 100% zuurstof toe te dienen, vindt vervanging van stikstof door zuurstof plaats en zullen de bellen geheel verdwijnen.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 98 -
versie dec 2015
Zuurstofvergiftiging Zoals eerder al genoemd, kun je bij het toedienen van zuurstof aan de waterkant aan een zelfademende duiker eigenlijk geen schade aanrichten. Langdurig zuurstof toedienen kan echter wel schadelijk zijn. Het betreft dan een toedieningsperiode van 12 uur of langer. Het langdurig blootstellen van de longen aan een hoge partiële zuurstofdruk geeft afbraak van surfactant. Surfactant is een stof die de longblaasjes (alveoli) bekleedt en zorgt voor een verlaging van de oppervlaktespanning. Deze spanningsverlaging bevordert de gaswisseling tussen de longen en het bloed. Bij kortdurende zuurstoftoediening zal het surfactant zich weer herstellen. Bij langdurige blootstelling vindt herstel niet meer plaats en zal de wand van de longblaasjes zwellen en zal vocht zich ter plaatse ophopen. De gaswisseling zal hierdoor nadelig worden beïnvloed.De tweede vorm van zuurstofvergiftiging is de vorm die optreedt bij ademen van zuurstof onder druk. Verdere uitleg hierover is na te lezen in het Nitrox-cursusboek.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 99 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 100 -
versie dec 2015
10. De zwembadles: leuk, goed en veilig! Dit hoofdstuk handelt over het plannen en uitvoeren van zwembadlessen. Als instructeur kun jij, door je vereniging of duikschool, verantwoordelijk worden gesteld voor het toezicht houden op, en uitvoeren van één of meer zwembadlessen. Die verantwoordelijkheid kent vele aspecten. Denk bijvoorbeeld aan: -
verantwoordelijkheid voor individuele leden of klanten; verantwoordelijkheid voor een groep leden of klanten; verantwoordelijkheid voor de verantwoorde uitvoering van de zwembadles; verantwoordelijkheid voor één of meerdere opleidingsonderdelen van een duiker in opleiding; wettelijke verantwoordelijkheid (elders in deze cursus); en zo zijn er nog veel meer te verzinnen. Daarom wordt van een instructeur verwacht dat hij competent is in het verzorgen van zwembadlessen. Competentie is een combinatie van kennis, kunde en vaardigheid, met andere woorden: - je moet weten hoe je een zwembadles op de juiste manier invult, - je moet die kennis om kunnen zetten in voorbeeldgedrag - en vervolgens moet je de twee voorgaande kunnen overbrengen op de aanwezige leden of klanten in het zwembad, - waarna je één en ander ook nog eens moet kunnen evalueren. Dan rijst al snel de vraag: wat is een zwembadles? Daarover kunnen de meningen verschillen. Denk bijvoorbeeld aan: ‘conditietraining’ techniektraining (vaardigheidsonderhoudende training) duikopleiding (demo skills) Drie voorbeelden van een totaal andere invulling van de zwembadtijd. In deze reader zal aan de drie onderdelen aandacht gegeven worden. Daarnaast zal in de les een beroep gedaan worden op jouw ervaring, maar ook op jouw inventiviteit en fantasie!
10.1 Basisprincipes in de (conditie)training Een verantwoorde trainingsopbouw kent enkele basisprincipes (wetmatigheden) waarvan niet kan worden afgeweken. Deze principes hebben een grote invloed op de training. De belangrijkste zijn: -
het overload principe (= over- of supercompensatie) de wet van de omkeerbaarheid de wet van het specifiek trainen de wet van de verminderde meeropbrengst
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 101 -
versie dec 2015
Het overload principe (over- of supercompensatie) Tijdens rust heerst er in het lichaam een soort biologische evenwichtssituatie. Een training verstoort die moedwillig. Een (trainings-)prikkel zorgt ervoor dat het lichaam extra energie moet leveren ten opzichte van de rustsituatie. Voor een deel ligt die energie in de spieren 'klaar voor gebruik', maar voor de rest moet het lichaam gaan putten uit de in diverse depots opgeslagen reserves. Dit gaat onder meer gepaard met een hogere verbranding en een hogere ademhalings- en hartfrequentie.
Fase 1 = training door de training wordt het evenwicht in het lichaam verstoord en wordt er energie verbruikt, waardoor men vermoeid raakt Fase 2 = herstelfase in deze fase worden de energiereserves weer aangevuld en op peil gebracht. Fase 3 = supercompensatie het lichaam past zich aan de nieuwe, verhoogde prestatie-eisen aan tot een prestatievermogen dat boven het uitgangsniveau ligt. Fase 4 = daling van het prestatievermogen tot het beginniveau, wanneer men in deze fase tenminste niet zorgt voor een nieuwe trainingsprikkel. Na de verstoring van het evenwicht door de trainingsprikkel gaat het lichaam direct over tot herstel. Het bijzondere is echter dat het lichaam niet alleen probeert om de ‘vorige’ evenwichtssituatie weer te bereiken, maar dat het tevens probeert zich aan te passen aan de nieuwe, verhoogde prestatie-eisen. Het lichaam zorgt dus voor een verdere ontwikkeling dan de oorspronkelijke toestand. Deze aanpassing aan de verhoogde prestatie-eisen wordt overcompensatie of supercompensatie genoemd. Zoals we verderop zullen zien, is het nu 'de truc' om een volgende training zo te plannen dat deze in of onmiddellijk na de fase van de supercompensatie plaatsvindt. Verder is ook de lengte van de herstelpauze van essentieel belang. Als er dus regelmatig en vaak getraind wordt, zal er sprake zijn van een steeds sneller herstel en een betere lichamelijke hardheid. Na een lichamelijke inspanning is men minder snel moe, met andere woorden de algemene conditie wordt verbeterd. Gedurende de herstelpauze na de inspanning krijgt het lichaam de kans om te herstellen. De lengte van de herstelpauze is zeer belangrijk. Wanneer de pauze te kort is, krijgen de energiereserves een te korte periode om te herstellen. Als de pauzes te lang duren, blijft het niveau gelijk of is er slechts een geringe vooruitgang. Hebben de herstelpauzes de juiste lengte, dan worden de mogelijkheden van de organismen verhoogd en is er sprake van super- of overcompensatie.
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 102 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
De wet van de omkeerbaarheid Het positieve effect van een training, te weten een verhoogde conditie (hoger prestatievermogen), kan ook verdwijnen of zelfs 'omdraaien' als er niet of 'verkeerd' getraind wordt. Wanneer er na een training niet tijdig een nieuwe training volgt, zal het prestatieniveau terugkeren naar het uitgangsniveau. Nu zal het conditieniveau niet direct wegzakken na het missen van 1 training, maar een langere periode van inactiviteit doet vooral het uithoudingsvermogen sterk teruglopen. Na een periode van inactiviteit veroorzaakt door bijvoorbeeld werk, vakantie of ziekte dient er dan ook een nieuw aangepast trainingsprogramma te worden opgesteld. Een verbetering van het prestatievermogen dient bewerkstelligd te worden door een geleidelijke opbouw. Probeer niet binnen 1 a 2 weken weer op het oude niveau terug te komen, forceer niets. Te korte herstelpauzes in relatie ook tot de zwaarte van de training heeft namelijk een negatief, afbrekend effect. Zoals uit het bovenstaande blijkt is de lengte van de herstelpauze erg belangrijk. Deze bepaalt namelijk in belangrijke mate het succes van de trainingsopbouw. De tekeningen hieronder en op de volgende pagina illustreren dat: Situatie 1: de pauzes te lang zijn: Situatie 2: de pauzes te kort zijn: Situatie 3: de herstelpauzes de juiste lengte hebben
Situatie 1: de pauzes zijn te lang: In deze situatie wordt de volgende training pas uitgevoerd nadat de fase van de supercompensatie voorbij is: het trainingsresultaat is dan vrijwel nihil, dat wil zeggen: men blijft op hetzelfde conditieniveau steken.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 103 -
versie dec 2015
Situatie 2: de pauzes zijn te kort: In deze situatie wordt er al weer een nieuwe training uitgevoerd nog voordat het lichaam hersteld is en het de energiereserves weer heeft aangevuld. Een nieuwe training leidt in dat geval tot een verminderd prestatievermogen: het heeft een negatief effect. Overtraindheid kan dan het gevolg zijn.
Situatie 3: de herstelpauzes hebben de juiste lengte De optimale verhouding tussen arbeid en herstel levert een positieve ontwikkeling van het prestatievermogen op. De trainingsprikkel wordt precies in de fase van de supercompensatie gegeven.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 104 -
versie dec 2015
De moeilijkheid is natuurlijk om uit te vinden wat nu de juiste herstelperiode is in relatie tot de uitgevoerde training. Daarbij spelen ook de intensiteit en de omvang van de uitgevoerde training nog een rol: na een intensieve, zware training is immers een langer herstel nodig. In de praktijk kunnen daarvoor de volgende handreikingen nuttig zijn: - de hartslag moet zoveel mogelijk weer tot rust zijn gekomen. - de bereidheid tot training moet weer aanwezig zijn. Vooral dit laatste punt geeft aan dat dit van persoon tot persoon verschillen oplevert. Dat is ook terecht: ieder mens zit verschillend in elkaar, leeft anders en ervaart wat hij doet ook anders. Dit betekent dat hier de belangrijkste regel is: luister naar je eigen lichaam. Zo zijn een moe gevoel, slecht slapen, geïrriteerd gedrag, een verhoogde rustpols en een snel afnemend gewicht de eerste tekenen van overtraindheid. Deze waarschuwingssignalen van het lichaam dienen serieus genomen te worden. Het desondanks doortrainen heeft enkel negatief effect. Zie het zo: 'ook rust maakt onderdeel van de training uit'. Zoals reeds een paar maal genoemd, is de rustpols een goed hulpmiddel bij het bepalen van de lengte van de herstelfase. De rustpols kan het beste worden gemeten 's morgens, voor het opstaan. Een hele nacht rust geeft een goede basis voor een redelijk betrouwbare vergelijking. Als grove vuistregel wordt dan vervolgens wel aangehouden dat wanneer de rustpols 10-15 slagen per minuut hoger is dan ‘normaal’, de herstelfase nog niet is afgerond. Een nieuwe training is dan nog niet aan de orde. Zoals gezegd: het betreft hier een grove vuistregel. Voorzichtigheid is dus geboden. Een verhoogde rustpols kan namelijk een veelheid aan (andere) oorzaken hebben, zoals stress, medicijngebruik, gebruik van stimulerende middelen zoals alcohol en koffie, een latent aanwezige (beginnende) ziekte zoals een verkoudheid of griep etc. Tot slot is bij dit punt ook nog van belang op welke wijze het herstel plaatsvindt: actief of passief. Een actief herstel zal in veel gevallen het herstelproces versnellen.
de wet van de specificiteit (het specifiek trainen) Kort gezegd betekent dit, dat vooral datgene wat getraind wordt, wordt verbeterd. Alleen duurtraining (training van het uithoudingsvermogen) verbetert voornamelijk het uithoudingsvermogen, maar niet de sprintcapaciteit of de snelheid. Dit betekent dat er voorafgaand aan een trainingsopzet, nagedacht moet worden over welke prestaties er met name verbeterd moeten worden. Op die prestatieverbeteringen dient de training dan vooral gebaseerd te zijn. Overigens is het wel mogelijk om met verschillende trainingsmiddelen een zelfde einddoel te bereiken. Een vergroting van het algemene duurvermogen kan gebeuren door het maken van lange duurlopen, maar ook door langere stukken fietsen, zwemmen etc.
de wet van de specificiteit (het specifiek trainen) Deze wetmatigheid -die overigens ook in de economie geldt - houdt in dat prestatieverbetering langzamer gaat, naarmate men beter getraind raakt. Anders gezegd: een getrainde sporter moet er meer voor doen en doet er bovendien langer over om op een nog hoger prestatieniveau uit te komen dan een ongetrainde sporter. Voor ongetrainde sporters geldt dat bij een geleidelijke trainingsopbouw, er in een periode van ongeveer 20 weken een prestatieverbetering van rond de 100 procent plaatsvindt! Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 105 -
versie dec 2015
10.2 Uithoudingsvermogen en trainingsintensiteit Uithoudingsvermogen Door middel van training proberen we ons erop voor te bereiden een bepaalde prestatie zo lang mogelijk vol te houden, in ieder geval zó lang, dat we de prestaties die behoren bij de door ons beoefende sport zo optimaal mogelijk kunnen volbrengen. Afhankelijk van de prestatie die we willen leveren, hebben we daartoe een verschillend soort uithoudingsvermogen nodig. Er worden verschillende soorten uithoudingsvermogen onderscheiden. In de eerste plaats wordt er onderscheid gemaakt tussen het algemeen en het specifiek uithoudingsvermogen. Het algemene uithoudingsvermogen wordt omschreven als "nietsport-afhankelijk" en uit zich vooraal in cardiorespiratoire conditie. Het specifieke uithoudingsvermogen is wel sportafhankelijk en betreft vooral eigenschappen als specifieke kracht, anaëroob vermogen, krachtuithoudingsvermogen en snelheidsuithoudingsvermogen. Het heeft ook te maken met de neuromusculaire vaardigheden van de specifieke sporten. Daarnaast wordt er ook wel een indeling gemaakt naar de aard van de energielevering: anaërobe of aërobe uithoudingsvermogen. Tenslotte wordt er ook nog een onderscheid tussen het statische en dynamische uithoudingsvermogen gehanteerd. Bij het statische uithoudingsvermogen zijn de spieren goed toegerust om een continue contractie lang vol te houden, terwijl ze bij een dynamisch uithoudingsvermogen goed zijn toegerust om een beweging, dat wil zeggen de afwisseling tussen contractie en ontspanning, lang vol te houden. Samenvattend kan dat als volgt worden weergegeven:
Bij het algemeen aërobe uithoudingsvermogen speelt de component zuurstof de belangrijkste rol. Dit uithoudingsvermogen wordt dan ook gemeten door te onderzoeken wat de maximale zuurstofopnamecapaciteit ( de VO2max ) van het lichaam van een sporter is. Bij een dergelijk onderzoek wordt er dan een zogenaamde 'maximaaltest' uitgevoerd op een loopband of een fietsergometer, waarbij de belasting trapsgewijs tot een maximaal niveau wordt opgevoerd. Bij de test krijgen de sporters naast apparatuur om de hartfrequentie te meten, tevens een masker op, waarmee zowel de hoeveelheid als de samenstelling van de in- en uitademinglucht kan worden vastgesteld.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 106 -
versie dec 2015
Om een indruk te geven van de waarden die er bij dergelijke onderzoeken worden gevonden: niet-sportbeoefenaren hebben een gemiddelde VO2max van 3,2 liter per minuut (vrouwen 2,0 liter per minuut), terwijl top(duur)sporters VO2max-waarden van 5,0 liter per minuut (vrouwen: 4,0 liter per minuut) of meer bereiken. Om de gevonden waarden beter met elkaar te kunnen vergelijken, wordt deze waarde vaak weergegeven in verhouding tot het lichaamsgewicht. Een top(duur-)sporter beschikt zo weergegeven over een maximale zuurstofopname van 60 ml per minuut, per kg lichaamsgewicht. Bij het algemeen anaërobe uithoudingsvermogen wordt de prestatie beperkt door de anaërobe energielevering. Bij ‘zuivere’ anaërobe energielevering levert deze een prestatieduur op tussen de 20 en 120 seconden. Daarna gaat de aërobe energielevering een grotere rol spelen bij het leveren van de voor de prestatie benodigde energie. Het algemeen anaërobe uithoudingsvermogen is vooral van belang bij sporten die een groot beroep doen op de basiseigenschap snelheid (100 meter sprint) of kracht (gewichtheffen, turnen). Het is echter ook belangrijk voor prestaties die zich normaliter op een relatief laag inspanningsniveau afspelen, maar waarbij er ineens een relatief kortdurende, zware maximale prestatie gevraagd kan worden. Bij het (recreatieve) duiken kan hierbij gedacht worden aan het noodzakelijke ingrijpen bij diverse (bijna-)noodsituaties. Denk maar eens aan het boven water houden van een drenkeling of een buddy die plotseling kramp krijgt, het naar de oppervlakte halen van een buddy/drenkeling, en diverse zwemacties in (sterk) stromend water. Bij deze activiteiten en sporten wordt er door de kortstondige, vaak maximale inspanning veel melkzuur gevormd. De stapeling van melkzuur leidt tot een dermate verzuurd milieu in de spieren, dat spiercontracties bemoeilijkt en uiteindelijk onmogelijk gemaakt worden. Het na een maximale inspanning weer afbreken van melkzuur tot de rustwaarde duurt ongeveer 1 uur. Bij een actief herstel (ongeveer 40 - 50% van het vermogen, zie hieronder) verdwijnt het melkzuur evenwel twee maal sneller. Deze waarden hebben echter vooral betrekking op een éénmalige maximale inspanning. Na een zware training van het anaërobe energiesysteem duurt een herstel veel langer. Het kan dan wel 24 tot 96 uur duren voordat het lichaam voldoende hersteld is voor een volgende training. Dat komt onder meer doordat de verzuring in de spieren diverse mechanismen in de spiercellen ernstig verstoort. Zo wordt het enzymsysteem aangetast waar de aërobe energievoorziening plaatsvindt. Hierdoor wordt het aërobe vermogen van de sporter tijdelijk verminderd. Als de anaërobe belasting keer op keer te intensief is, levert dit een stevige teruggang op in het aërobe uithoudingsvermogen. Ook veroorzaakt de verzuring een beschadiging van de wand van de spiercel. Hierdoor treedt er lekkage op vanuit de spiercel naar het bloed. Een dag na een zware training kunnen in het bloed dan ook allerlei afwijkingen worden vastgesteld (onder andere een verhoogd ureumgehalte) als uiting van een lekkage van de spiercelwand. Bij de training van het anaërobe uithoudingsvermogen is een weloverwogen trainingsplanning dus heel belangrijk. Bij de keuze van een training(-svorm) volgend op een zware training van het anaërobe energieleveringsysteem dient er goed rekening gehouden te worden met het noodzakelijke herstel van de spiercelbeschadigingen. In een dergelijke situatie dient een training licht te zijn: een zogenoemde herstel- of regeneratie-training . Is de training te intensief dan zal het herstel langer duren.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 107 -
versie dec 2015
Met het meten en het inzicht in de diverse soorten uithoudingsvermogens hebben we nog niet voldoende informatie om een training en een trainingsplanning adequaat op te zetten. Daartoe is het ook van belang om te weten bij welk prestatieniveau (percentage van de maximale zuurstofopnamecapaciteit bij het algemeen aërobe uithoudingsvermogen) een sporter nu een bepaalde gewenste prestatie kan volbrengen, hoe hij/ zij dat zelf in de gaten kan houden, en tevens hoe we dat prestatieniveau door middel van training kunnen verhogen. Daartoe wordt er hieronder het begrip 'anaërobe drempel' geïntroduceerd. Zoals zal blijken geeft de anaërobe drempel niet alleen inzicht in de (hartfrequentie)waarden die aangehouden moeten worden om een gewenste prestatie te volbrengen, maar geeft het tevens een richtpunt voor het bepalen van de belastingsintensiteit waarmee de training voor de diverse energieleveringsystemen het beste kan worden uitgevoerd.
Verband tussen trainingsintensiteit en hartfrequentie Bij alle trainingsvormen komt de vraag aan de orde, hoe hard (zwaar) er nu getraind moet worden om een zo groot mogelijk rendement uit de uitgevoerde training te halen (verbetering van het uithoudingsvermogen). Duidelijk is dan, dat een training in ieder geval boven de gemiddelde belasting van elke dag moet liggen, maar daarmee is er nog niets gezegd over de precieze zwaarte van de training, laat staan over de wijze waarop dat valt bij te houden. Op deze vragen zijn gelukkig wel antwoorden gevonden. Uit diverse sportmedische onderzoeken is namelijk naar voren gekomen dat er een direct verband bestaat tussen de hartfrequentie en de arbeidsintensiteit. Dit blijkt een rechtlijnig verband te zijn, wat betekent dat een gelijkmatige verhoging van de arbeidsintensiteit gepaard gaat met een evenredige, gelijkmatige verhoging van de hartfrequentie, en overigens ook van de hoeveelheid zuurstof die tijdens een inspanning wordt opgenomen. De intensiteit van de inspanning is dus uitstekend te bepalen aan de hoogte van de hartfrequentie. Hoe hoger de trainingsintensiteit, hoe hoger de hartfrequentie zal zijn. Voor het bepalen van de inspanning fungeert het hart dus als een graadmeter voor de rest van het lichaam. Verder onderzoek (door o.a. Professor Conconi) heeft een nuancering van dit lineaire verband tussen arbeidsintensiteit en hartfrequentie opgeleverd; gebleken is dat tot aan de intensiteit waarbij het lichaam genoeg zuurstof kan opnemen, de hartslag evenredig stijgt met de inspanning die wordt geleverd. Boven deze intensiteit -die ook wel de omslagzone wordt genoemd - neemt de hartslag echter langzamer toe.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 108 -
versie dec 2015
Alle trainingen waarbij hartfrequenties worden gehaald die onder deze omslagzone zijn gelegen, zijn aërobe trainingen. De spierarbeid wordt daarbij geleverd door de verbranding van voedingsstoffen met behulp van voldoende zuurstof. Trainingen waarbij de hartfrequentie boven deze omslagzone uitkomt zijn anaëroob, dat wil dus zeggen dat de met zuurstof geleverde energie onvoldoende is voor de gevraagde prestatie. Zoals je hierboven hebt kunnen lezen, levert de anaërobe energievoorziening als bijproduct melkzuur op dat zich in de spieren zal ophopen. Deze melkzuurophoping zorgt voor het vermoeide gevoel in de spieren en zorgt er voor dat de prestatie afneemt. Bij topsporters is de zone waarin de overgang van aërobe naar anaërobe energielevering plaatsvindt klein en is er feitelijk meer sprake van een omslagpunt. Voor de wat minder vergevorderde sporter omvat deze overgang echter een bepaalde zone (van ongeveer 5 slagen) en is het dus een echte omslagzone. Het omslagpunt (of: de omslagzone) wordt ook wel de anaërobe drempel genoemd: vanaf die hartfrequentie gaat de energievoorziening voor de gevraagde prestatieverhoging in belangrijkere mate geleverd worden door anaërobe energievoorziening. In figuur 12 is dat dus het punt van 'de knik' in de rechte lijn. Omwille van de duidelijkheid wordt er in de verdere tekst alleen nog gebruik gemaakt van de termen 'omslagpunt' en 'anaërobe drempel', waar ook ingevuld kan worden 'omslagzone' en 'anaërobe drempelzone'. Het is voor de sporter van belang om te weten waar zijn persoonlijke anaërobe drempel zich bevindt, zodat hij daar zijn trainingen op kan afstemmen. Nu kan die anaërobe drempel op meerdere manieren worden bepaald. De meest betrouwbare manier is de meting van het melkzuurgehalte in het bloed. In een dergelijke (laboratorium-)situatie wordt de prestatie gelijkmatig opgevoerd, bijvoorbeeld op een loopband of een fietsergometer, waarbij er iedere keer een beetje bloed wordt afgenomen en nader onderzocht. Als aërobe drempel wordt de waarde van 2 mmol per liter bloed gehanteerd, terwijl voor de anaërobe drempel de hoeveelheid van 4 mmol melkzuur per liter bloed wordt aangehouden. Inspanningen die boven dat niveau liggen, gaan gepaard met een veel groter beroep op het anaërobe energieleveringsysteem en leveren derhalve een sterke stijging van het melkzuurgehalte op. Nu zal een dergelijke (laboratorium-)onderzoek voor een topsporter nog wel mogelijk en wellicht ook zinvol zijn, voor de gemiddelde sporter is dat niet zo. Vooral voor die sporters is de door Professor Conconi ontwikkelde test van belang. Het grote voordeel van de test is dat deze de mogelijkheid biedt om het omslagpunt (de omslagzone) op een 'onbloedige' wijze vast te stellen. Deze test houdt in zijn oorspronkelijke vorm in, dat een atletiekbaan van 400 meter wordt opgedeeld in gelijke stukken van 200 meter. Bij de start van de test wordt met een zeer rustig tempo de eerste 200 meter afgelegd. Vervolgens wordt de prestatie iedere 200 meter gelijkmatig een stapje opgevoerd, welke snelheid dan die 200 meter vastgehouden wordt. In het 'originele protocol' betekent dit dat er iedere 200 meter 1,5 seconde sneller gelopen wordt, totdat de individuele maximumsnelheid wordt bereikt. De gegevens die op die manier worden gevonden, worden in een grafiek weergegeven, waaruit vervolgens (met enige oefening) het omslagpunt (of: de omslagzone) gedestilleerd kan worden. Deze Conconitest is niet alleen voor het lopen, maar ook voor het fietsen of het zwemmen uit te voeren. Voor het fietsen wordt de prestatie dan gelijkmatig opgevoerd door te beginnen met bijvoorbeeld een snelheid van 20 km/uur en elke 400 meter de snelheid te verhogen met 2 km per uur. Voor het zwemmen is de Conconitest ook uitvoerbaar, door iedere 50 meter het tempo te verhogen door er bijvoorbeeld telkens 1 seconde korter over te doen (mede afhankelijk van de technische getraindheid van de zwemmer). G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 109 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
Uit onderzoek bij een grote hoeveelheid (top-)sporters is echter gebleken dat het omslagpunt goed valt te relateren aan een bepaald percentage van de maximale hartfrequentie van een sporter, zoals ondermeer hieronder verder uitgewerkt. Met name de (ver-)gevorderde en de topsporter kunnen baat hebben bij het zeer nauwkeurig vaststellen van het omslagpunt en het daarop baseren van de gewenste trainingsvorm(en). Bij het bepalen van de diverse trainingshartfrequenties is de formule van MJ. Karvonen een van de meest gebruikte hulpmiddelen. Deze formule maakt bij het bepalen van de trainingshartfrequentie gebruik van zowel de rusthartfrequentie alsook de maximale hartfrequentie.
De formule van Karvonen Zoals hiervoor beschreven maakt Karvonen bij het bepalen van de trainingsfrequentie gebruik van de rusthartfrequentie (rustHF) en van de maximale hartfrequentie (maxHF). De rustfrequentie is daarbij de minimumwaarde die de hartfrequentie van een gezonde persoon normaal gesproken bereikt. Die rustfrequentie kan bepaald worden door 's morgens vroeg, voor het opstaan, in dezelfde houding de polsslag op te nemen. Wanneer men dan het gemiddelde neemt van drie metingen heeft men een betrouwbare rustwaarde gevonden. De maximale hartfrequentie kan op verschillende wijzen worden gevonden. Hierna zal daar nog verder op worden ingegaan. Voor de uitleg van de formule van Karvonen maken we gebruik van de alom gehanteerde en goed bruikbare vuistregel dat de hartslag gevonden wordt door de ‘formule’ 220 - de leeftijd. Voor een 40-jarige sporter betekent dit, dat zijn maximale hartfrequentie 180 slagen per minuut bedraagt. Stel dat deze sporter een rusthartfrequentie heeft van 60 slagen per minuut dan heeft zijn hartslag een bereik van 60 tot 180. Karvonen noemt dit de Hart Rate Reserve (HRR): het bereik dat het hart via de hartfrequentie heeft om te anticiperen op de van het lichaam gevraagde inspanningen. De formule van Karvonen: TrainingsHF
= rustHF + N% (HFmax - rustHF) = rustHF + N% HRR
Onderzoek naar de te hanteren percentages heeft opgeleverd: Bij N = 50% wordt er conditieonderhoudend getraind. Bij N > 50% zal een training conditieverbeterend werken. Voor een herstel- of recuperatietraining dient N tussen de 35 en 45% te bedragen. Verder geldt: N < 60%: voor een extensieve duurtraining N < 70%: voor een normale duurtraining N 75% - 80%: intensieve duurtraining N > 80% en hoger (tot 90%): intervaltraining Zoals uit deze opsomming valt te destilleren, is er eigenlijk al rekening gehouden met een bepaalde anaërobe drempel. Dit valt op te maken uit de overgang tussen de intensieve duurtraining, een trainingsvorm die je gedurende langere tijd nog net kunt volhouden en de Intervaltraining, een trainingsvorm waarbij je met name de anaërobe energievoorziening traint. Zoals uit de opsomming blijkt, ligt de grens tussen deze beide trainingsvormen zo rond 80% - 85%. Daar ligt dus klaarblijkelijk de anaërobe drempel. De ervaring heeft geleerd
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 110 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
dat dit voor het overgrote deel van de sporters opgaat. Voor het bepalen van de trainingsintensiteit van de gemiddelde en ook de enigszins gevorderde sporter kunnen deze waarden dan ook gerust worden gehanteerd. Ook de adviezen die er met de hartslagmeters die je in de winkel kunt kopen worden meegeleverd, zijn gebaseerd op dergelijk 'vaste' percentages bij de indeling in lichte, gemiddelde en zware trainingsintensiteit binnen de persoonlijke trainingszone. Voor de gemiddelde sporter voldoen deze adviezen goed. Terug naar de formule van Karvonen en de verduidelijking daarvan met een voorbeeld: Een 40-jarige sporter heeft een rusthartfrequentie van 60 sl /min. Aangezien hij zijn conditie wil opbouwen, wil hij een normale duurtraining doen. Bij die training dient hij volgens de formule van Karvonen dan de volgende trainingshartfrequentie te hanteren: TrainingsHF
= rustHF + 70% (HFmax - rustHF).
De maximale HF is: 220 - leeftijd (40) = 180 sl/min. = 60 + 70 % (180-60) = 60 + 70 % (120) = 144 slagen per minuut. Om de duurtraining effectief te doen zijn, gelden verder de volgende voorwaarden: De trainingsfrequentie (144 sl/min.) dient minimaal 10 minuten te worden vastgehouden, 4 tot 5 maal per week, regelmatig over de week verdeeld. Om een te meten conditieeffect te verkrijgen, is een periode van 6 weken de minimale basis.
Onderwatersport en conditietraining Gebleken is dat de hartfrequentie tijdens inspanning afhankelijk is van de sport die men beoefent. Met name is dit verschil aanwezig tussen de hartfrequenties bij het hardlopen (en fietsen) en het zwemmen. Gebleken is dat de maximale hartfrequentie bij het zwemmen ongeveer 10 tot 15 slagen per minuut lager ligt dan bij het lopen. Dit wordt veroorzaakt door de horizontale houding en tevens de druk van de waterkolom op het lichaam die veroorzaakt dat de veneuze terugstroom naar het hart wordt vergemakkelijkt, waardoor het slagvolume toeneemt. Het hart hoeft hierdoor minder vaak te pompen om dezelfde hoeveelheid bloed rond te krijgen. Daarnaast ligt de oorzaak ook in het afkoelingseffect van het water. Een en ander heeft tot gevolg dat er voor het bepalen van de anaërobe drempel en de bijbehorende trainingsintensiteit het beste specifiek -dat wil zeggen: voor de te trainen sport - getest kan te worden. Wanneer men bij het bepalen van de trainingshartfrequentie voor de onderwatersport toch gebruik wil maken van de formule van Karvonen is het verstandig om met de bovenbedoelde daling van de maximale hartfrequentie rekening te houden. Voor de onderwatersport wordt de te hanteren formule dan als volgt aangepast: TrainingsHF
= rustHF + N% [(HFmax -15) - rustHF)].
Bij het hanteren van formules en het volgen van regels dient er echter direct gerelativeerd te worden: het betreft namelijk algemene regels en richtlijnen die veelal uit empirisch onderzoek naar voren zijn gekomen. Het is onverstandig om er ‘blind op te varen’. Zoals reeds eerder betoogd, doet de sporter er verstandig aan vooral te luisteren naar zijn eigen lichaam en de training daar mede op af te stemmen.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 111 -
versie dec 2015
Het bepalen van de maximale hartfrequentie Bij de berekening van de trainingshartfrequentie in de hierboven beschreven formule van Karvonen neemt de maximale hartfrequentie een belangrijke plaats in. Ook bij andere trainingsformules en -programma's is dat vaak het geval. Het is dan ook zinvol om nader stil te staan bij de verschillende wijzen waarop de maximale hartfrequentie voor het gebruik bij dergelijke formules en programma's kan worden bepaald. In de eerste plaats kan -zoals hierboven reeds aangegeven - de maximale hartfrequentie worden bepaald met behulp van de vuistregel: 'maxHF = 220 - de leeftijd'. Voor de normale 'gemiddelde' sporttrainingen blijkt dit een uitstekende manier te zijn. Voor individuen kan het echter nauwkeuriger: de maximale hartslag wordt in dat geval voor de specifieke sport concreet vastgesteld. Dat gebeurt dan door na een warming-up van 10 tot 15 minuten in een vrij korte tijd de prestatie op te voeren tot een niveau dat juist onder het maximum ligt. Dat niveau wordt 3 à 4 minuten vastgehouden, gevolgd door een maximale belasting van 45 seconden tot 1 minuut. Onmiddellijk daarna wordt vervolgens de maximale hartfrequentie afgemeten. Deze maximale hartfrequentie kan dan worden gebruikt om met de formule van Karvonen de juiste trainingsfrequentie te bepalen. Voordeel van deze methode is dat die niet moeilijk uitvoerbaar is, sportspecifiek is en er eveneens rekening gehouden kan worden met de specifieke situatie van het moment. De maximale hartfrequentie wordt namelijk beïnvloed door onder meer de weersomstandigheden (warmte, koude en vochtigheid) en zowel lichamelijke als geestelijke vermoeidheid /stress. Ook het gebruik van medicijnen en stimulerende/geestverruimende middelen kunnen de maximale hartfrequentie beïnvloeden. Belangrijk nadeel is echter dat een dergelijke test risico's met zich meebrengt, vooral voor de minder getrainde sporter. Het lichaam (hart, bloedsomloop ed.) wordt bij deze test namelijk maximaal belast. De test is dan ook alleen maar aan te raden voor de goed getrainde sporter, nadrukkelijk na een (sport-)medische keuring. Veiliger en tevens goed functionerend voor het bepalen van het omslagpunt is de zogenaamde VIAD-test of: 'zonetest'. Deze test probeert evenals de Conconitest 'de knik' vast te stellen in de stijging van de hartfrequentie bij een lineair toenemende belastingsintensiteit. Het verschil is echter dat er bij deze test gebruik wordt gemaakt van korte intervalbelastingen van 3 tot 5 minuten die worden gevolgd door een herstelpauze van 1 minuut. De hartfrequentie aan het einde van de minuut herstelpauze wordt dan gebruikt voor de grafiek. Doordat de intervallen iedere keer met een iets hogere intensiteit worden uitgevoerd, zal een interval komen waarna de hartfrequentie niet meer proportioneel daalt. Het omslagpunt bevindt zich in het gebied tussen de twee intervallen. Vooral wanneer de test voor de eerste keer wordt uitgevoerd, is het verstandig deze zo rustig mogelijk te beginnen. Daardoor kan het weliswaar gebeuren dat er een behoorlijk aantal intervallen nodig is om het omslagpunt te bereiken, maar deze werkwijze heeft daarmee het voordeel dat de verhoging van de belasting geleidelijk gaat. Een meer ervaren sporter kan een startbelasting kiezen die 3 à 4 intervalbelastingen onder het omslagpunt ligt. Tot slot is het bij deze test nog van belang om alle pauzes in de test op dezelfde wijze uit te voeren: wanneer er bijvoorbeeld bij het zwemmen voor wordt gekozen om met hele lichte slagen verder te zwemmen, dan dient dat bij iedere pauze op dezelfde wijze te worden uitgevoerd. Het herstel van de hartslag kan dan in alle herstelpauzes op dezelfde wijze plaatsvinden. Het gevonden omslagpunt (omslagzone) kan vervolgens gebruikt worden om de juiste trainingsintensiteit en de daarbij te hanteren trainingsvormen te bepalen. Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 112 -
versie dec 2015
Invloed van in- en externe factoren op de HF De hartfrequentie is geen vaste waarde. Dat geldt voor de hartfrequentie in het algemeen, maar ook voor de rustfrequentie en de maximale frequentie. Binnen bepaalde grenzen kunnen deze van dag tot dag variëren Zo hebben omgevingstemperatuur, luchtvochtigheid, lichamelijke en/of geestelijke vermoeidheid /stress, medicijngebruik en het gebruik van medicijnen en stimulerende/geestverruimende middelen (zoals alcohol, koffie) invloed op de hartfrequentie. Een variatie van 5 slagen boven of onder de gevonden trainingswaarden kan normaal zijn. De omgevingstemperatuur is een belangrijke factor. HF-waarden die gevonden zijn bij (voor de onderwatersport) zwembadtesten kunnen nogal eens afwijken van de waarden in het buitenwater. Dat geldt overigens evenzo voor in- en outdoor sportbeoefening, bij bijvoorbeeld het hardlopen. De gevonden HF-waarden zijn vaak te hoog bij koude buitenwaarden, terwijl ze weer te laag zijn bij extreem hoge buitentemperaturen. Ook hier verdient het dus aanbeveling om sportspecifiek, maar tevens situatiespecifiek te trainen. Voor binnen- en buitentrainingen en tevens voor zomer- en winterseizoen verdient het derhalve aanbeveling aparte trainingshartfrequenties te hanteren. Daarbinnen blijven dan natuurlijk nog de variaties mogelijk die veroorzaakt worden door bijvoorbeeld een slechte nachtrust, ziekte, een zware voorgaande training of een stevige kater. Voor de onderwatersport dient bij het bovenstaande nog wel nadrukkelijk gewezen te worden op het verhoogde risico bij conditietraining in het buitenwater. In principe verdient een conditietraining in het zwembad, zeker voor beginners en voor de 'gewone' duiktrainingen. de voorkeur. Als er toch bewust gekozen wordt voor een conditietraining in het buitenwater, dienen er extra veiligheidsmaatregelen getroffen te worden en dienen de risico's zo klein mogelijk te worden gehouden (langs de kanten zwemmen, etc.).
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 113 -
versie dec 2015
10.3 Trainingsvormen (van de motorische grondeigenschappen) De motorische grond- of basiseigenschappen die we hier de revue laten passeren, zijn: uithoudingsvermogen; snelheid coördinatie. kracht lenigheid
uithoudingsvermogen De trainingsvormen kunnen worden ingedeeld afhankelijk van het soort uithoudingsvermogen dat zij specifiek trainen. De indeling is dan als volgt: Training van het aërobe uithoudingsvermogen: %van de HRR
Tijdsduur
Afstand
(HFmax - rustHF) Hersteltraining
35 -45 %
(richtafstand Minimaal 10
> 250 mtr.
minuten (gemiddeld Extensieve
< 60 %
Minimaal 10
duurt raming Intensieve
> 250 mtr.
minuten (gemiddeld 75 -80%
Minimaal 10 min.
> 250 mtr.
duurtraining
Training van het anaërobe uithoudingsvermogen:
Extensieve
% van de
Intensiteit Aantal
Duur van de Hersteltijd
Afstand
HRR (HFmax rust HF).
van de belasting
herhalingen
inspanning
(richtafstand bij zwemmen)
80-85 %
60-80 %
4 tot10
30-60 sec.
herhalingen (tempoduurtraining)
Intensieve
25-100 m
herstel", tot Tempoverho1/3 hersteld ging (ongeveer 120 si/min). Duurt gemiddeld ongeveer 45 tot 90 sec. 85-95 %
80-90%
4-6
1 tot 2 min- Onvolledig
herhalingen (intensieve tempoherhalingen)
Maximaal-
Onvolledig
50-200 m
herstel: tot 2/3 hersteld (ongeveer 100sl/min). Duurt gemiddeld ongeveer 2 tot 4 min95-100%
90-100%
2-3
10-20 sec.
Volledig
15-25 m.
(wedstrijd-) prestaties van korte duur.
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
Nederlandse Onderwatersport Bond
- 114 -
versie dec 2015
Naast de hierboven omschreven trainingsvormen worden er ook nog wel onderscheiden: de tempowisselingtraining en fartlek. De tempowissel-training bevindt zich in het grensgebied aëroob – anaëroob. Door tijdens een aërobe training een aantal regelmatige tempowisselingen uit te voeren, wordt ook de anaërobe energielevering aangesproken. Het lichaam wordt daardoor gedwongen om afwisselend in te spelen op een aërobe, aëroob - anaërobe en een anaërobe energielevering. Het herhaald overschrijden van de anaërobe drempel zal er vooral toe bijdragen dat het lichaam zeer vlug van het ene op het andere energieleveringsysteem kan overschakelen. Fartlek is de benaming voor een soort wisseltraining waarbij men de training voor een deel door het terrein laat ingeven. Fartlek is de Zweedse benaming voor vaartspel (vooral gebruikt bij looptrainingen), waarbij men speelt met vaart en snelheid door in wisselend terrein de loopsnelheid aan het terrein aan te passen. Deze trainingsvorm die vooral geschikt is om het anaërobe uithoudingsvermogen verder te ontwikkelen, is voor de onderwatersport niet of nauwelijks toepasbaar en kan derhalve verder buiten beschouwing blijven.
Kracht Kracht is de eigenschap van een spier om door het ontwikkelen van spanning tegen een uitwendige weerstand in samen te trekken. Spierkracht verschilt individueel en wordt bepaald door de dikte van de spiervezel en door het zenuwstelsel. Door training kan de dikte van de spiervezel enorm toenemen. In principe geldt: hoe dikker de spiervezel, hoe groter de kracht. De motorische grondeigenschap kracht wordt in de sport (afgezien van body building) meestal ontwikkeld tezamen met andere motorische basiseigenschappen.
Uit bovenstaande figuur vallen drie soorten kracht te destilleren, te weten: de maximaalkracht, de snelkracht en de krachtuithouding. Binnen de maximaalkracht wordt er nog weer een onderscheid gemaakt tussen maximaal statische kracht (zonder bewegingsverloop) en maximaal dynamische kracht. Deze laatste maximaalvorm is bij veel sporten van belang, zoals roeien, judo, gewichtheffen, atletiek en dergelijke. Ook bij de onderwatersport is deze krachtvorm van belang, niet alleen binnen het wedstrijd(-vin)zwemmen en het onderwaterhockey, maar ook bij de 'gewone' recreatieve duiken. Voorbeelden daarbij zijn - het vanuit het water met (een deel van) je uitrusting in een rubberboot komen, - het jezelf met complete uitrusting uit het water op een trapje hijsen, - de (eerste meters van) de opstijging bij het naar boven halen van een drenkeling, etc.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 115 -
versie dec 2015
Vooral voor degenen die deze bij de sport behorende vaardigheden niet of niet voldoende beheersen als gevolg van te weinig kracht is specifieke krachttraining aan te raden. Overigens is het in dit verband ook nog zinvol een ander begrip te introduceren, te weten: relatieve kracht. De relatieve kracht is de absolute kracht die iemand kan leveren, gerelateerd aan het lichaamsgewicht. Dit begrip is gebaseerd op de fysische wet: kracht = massa x versnelling. Voor de onderwatersport is dit in zoverre van belang dat de kracht die een duiker dient te leveren altijd moet worden gerelateerd aan het eigen lichaamsgewicht én aan dat van zijn 'vaste' buddy. Concreet: het is niet interessant of een duiker drie persluchtflessen tegelijk kan verslepen, maar wel of hij op eigen kracht met zijn eigen volle uitrusting aan boord van een boot kan komen en tevens dat hij zijn eigen buddy -ook in een niet uitgetrimde toestand van de bodem naar de oppervlakte kan brengen. Bij de indeling van 'gelegenheidsbuddyparen' dient dit aspect dan ook niet uit het oog te worden verloren. De maximale kracht kan op verschillende wijzen worden getraind. De meest voorkomende methode is daarbij de methode van de 'progressief toenemende belasting'. Bij deze methode gaat de verhoging van de belasting samen met een daling in het aantal herhalingen, zoals hieronder in de figuur is weergegeven.
De tweede soort kracht is de snelkracht. Snelkracht wordt gedefinieerd als de eigenschap van een gecombineerd spier-zenuwsysteem om weerstanden met de hoogst mogelijke contractiesnelheid te overwinnen. Snelkracht is moeilijk te trainen en voor een deel bepaald door aanleg. Voor een ander deel speelt techniektraining (waaronder: timing) ook een rol. Het is namelijk gebleken dat iedere snelle en krachtige beweging wordt voorafgegaan door een tegengestelde beweging (voorspanning in de spier). Als vuistregel geldt dat voor de training van snelkracht er getraind moet worden door het uitvoeren van veel herhalingen met weinig gewicht (tot 20% voor a-cyclische bewegingen van de last die gevonden wordt bij de maximale kracht en tot 40°/o van die last bij cyclische bewegingen). De oefeningen leunen sterk aan tegen de wedstrijdbelastingen. Tot slot bestaat er ook de duurkracht die kan worden gedefinieerd als het weerstandsvermogen tegen vermoeidheid bij langdurige krachtprestaties. Deze belangrijke vorm van kracht wordt vooral getraind door middel van de herhalingsmethoden. De intensiteit van de belasting varieert tussen de 20 tot 50% met 30 tot 100 herhalingen per minuut. Het optimale aantal herhalingen schommelt zo rond de 60% van het maximaal mogelijk aantal herhalingen. Ook hier geldt dat bij de meeste sporten de krachtuithouding met de specifieke bewegingsvorm wordt geoefend (zwemmen, roeien, kayakken, langlauf). Het zal overbodig zijn om te vermelden dat de techniek die gebruikt wordt bij de zwaardere belasting op geen enkele manier nog een probleem moet vormen. Verder is een algemene waarschuwing bij het doen en zeker bij het geven van krachttraining op zijn plaats: doordat er met de krachttraining vaak specifieke, geïsoleerde spieren of spiergroepen worden getraind is een training snel te zwaar zonder dat men het merkt. G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 116 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
In de rest van het lichaam wordt immers niets gevoeld. Overbelasting met alle gevolgen voor spieren, en vooral; pezen (en aanhechtingen daarvan) zijn dan het gevolg. Weet daarom waarmee je bezig bent (en wat je anderen laat uitvoeren): overdenk een krachttraining van tevoren nauwkeurig en stel tijdens de training die training hooguit bij naar 'lichter' omdat je - naar je lichaam luisterend - merkt dat je toch te zwaar gepland hebt. Voor de lesgevers geldt: doe bij (lichte) twijfel het eerst eens zelf en tracht aan de hand daarvan én aan de hand van het niveau van je leerlingen in te schatten hoe dat voor hen zal uitpakken. Houd er daarbij rekening dat je een 'echte' krachttraining soms pas na één dag begint te voelen.
Snelheid Afgezien van het wedstrijd(vin-)zwemmen en het onderwaterhockey is de basiseigenschap snelheid bij de onderwatersport niet de allerbelangrijkste motorische grondeigenschap. Toch kan deze ook weer niet geheel worden weggecijferd omdat er toch een bepaalde minimumsnelheid gehaald moet kunnen worden, al was het alleen maar om in een beetje stromend water op de plaats te kunnen blijven, of de zwemtrap van de boot te kunnen bereiken. Daarnaast dient er bij (bijna-)noodgevallen zoals het aan land of naar de boot brengen van een drenkeling natuurlijk met een zo hoog mogelijke snelheid te worden gehandeld. Uit deze voorbeelden spreekt ook al hoe er met de training van de grondeigenschap snelheid dient te worden omgegaan, namelijk: zo (sport- en situatie-)specifiek mogelijk. Dat betekent dus dat een training gericht op de grondeigenschap snelheid voor het mono-vinzwemmen of het snorkelen dient te gebeuren met de uitrusting die daarbij normaliter wordt gebruikt. Hetzelfde geldt voor een training die tot doel heeft de zwemsnelheid met de complete duikuitrusting op te voeren of bij het ingrijpen in (bijna-) noodgevallen. Zoals reeds eerder aangegeven moet de sporter natuurlijk wel de te hanteren techniek eerst beheersen, voordat hij deze bij een snelheidstraining gaat gebruiken. Het aanleren van een techniek kan nooit samengaan met een training van de motorische grondeigenschap snelheid, ook niet overigens met een training van de grondeigenschappen uithoudingsvermogen, kracht of lenigheid. Volgordelijk gezien wordt het aanleren van een techniek dus altijd eerst, of: eerder in een les of training aan de orde gesteld dan een training van 1 van de motorische grondeigenschappen. Voor de grondeigenschap snelheid is dat zeker zo omdat een dergelijke training voor de onderwatersport eigenlijk altijd inhoudt, dat er vlak onder of op (net boven) de anaërobe drempel wordt getraind. 'Verzuurde' spieren maken het aanleren van nieuwe technieken immers onnodig moeilijker.
Lenigheid
Lenigheid is zowel van belang bij het goed kunnen uitvoeren van bewegingen, als bij de blessurepreventie. Bij het trainen van lenigheid wordt er een onderscheid gemaakt tussen enerzijds het rekken en anderzijds het stretchen. Daarbij kan het rekken worden omschreven als het verbeteren van de lenigheid, vaak met een therapeutisch doel (het verlengen van de spier). Stretchen omvat meer het bijhouden van de lenigheid en is gekoppeld aan de sportpraktijk. Het wordt gebruikt tijdens de warming-up met als doel de normalisering/ verlaging van de spierspanning (spiertonus). Het stretchen kan op twee momenten aan het begin van de training worden uitgevoerd, namelijk voorafgaand aan de gehele training (koud) of na een rustige warming-up van een minuut of tien. Deze laatste variant verdient de voorkeur: de spieren zijn dan al enigszins 'opgewarmd' en doorbloed en kunnen door het stretchen op de optimale lengte worden gebracht voor de rest van de training. Koud rekken kan wel, maar dient extra voorzichtig te gebeuren, juist omdat de spieren nog koud (slecht doorbloed, verkort, stram ed.) zijn. Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 117 -
versie dec 2015
Voor al het stretchen geldt dat er bij het stretchen niet de 'eindstand' van de spieren moet worden opgezocht. De spanning die op de spieren moet worden gezet dient tussen de 20 en 30 seconden te worden vastgehouden (niet veren!) en dient per lichaamskant 3 tot 4 keer te worden uitgevoerd. Voor de spanning die er op de spieren wordt gezet, geldt dat deze nog prettig moet aanvoelen. Wanneer iemand met een vertrokken gezicht een stretchoefening uitvoert, kan dat een indicatie zijn voor een te hoge stretchspanning. Minstens zo belangrijk is tenslotte het stretchen na afloop van een training. Na een cooling down wordt er dan door het stretchen voor gezorgd dat de spieren weer zoveel mogelijk hun normale lengte krijgen, nadat ze door die training zijn verkort. Juist vanwege dit belang verdient het de voorkeur om het stretchen tijdens de cooling down nadrukkelijk tijdens de training te laten plaatsvinden en dat niet aan ieders eigen verantwoordelijkheid over te laten. (Niet dus: "Mensen, rekken jullie nog wel even onder de douche?").
Coördinatie Coördinatie is zeer nauw verbonden met techniek. Door een betere techniek zullen we ook efficiënter met onze energievoorraad omspringen. Overtollig energieverbruik zorgt er immers voor dat we voortijdig uitgeput raken. Coördinatieve vermogens zijn nodig om bewegingen goed te laten verlopen, maar ook om blessures te voorkomen. Bij een training van coördinatie wordt er gewerkt van makkelijk naar moeilijk en wordt dat gedaan voordat de spieren vermoeid zijn. Vermoeidheid uit zich namelijk het eerst door kleine coördinatiefoutjes. De coördinatietraining zal tezamen met de techniektraining in de praktijkles(sen) van deze cursus praktisch aan de orde komen.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 118 -
versie dec 2015
10.4 Techniektraining De capaciteit van de duiker op dit gebied wordt bepaald door coördinatieve en bewegingsvaardigheden. Coördinatieve vaardigheden hebben betrekking op het sturen en reguleren van de beweging. Bijvoorbeeld uittrimmen, met de juiste snelheid opstijgen en effectieve vinbewegingen. De vinbeweging levert de stuwkracht die nodig is om vooruit te komen. Zowel bij de opwaartse als de neerwaartse beweging (opslag respectievelijk neerslag) wordt stuwkracht geleverd. De mate van stuwkracht is afhankelijk van de soepelheid van de enkels van de duiker en van de ergonomische eigenschappen en rendement van de gebruikte zwemvinnen. Wanneer de enkels bijvoorbeeld bij de neerslag niet voldoende gestrekt (kunnen) worden, vindt geen stuwing maar remming (contrabeweging) plaats. Het tempo van op- en neergaande beweging is vrij laag.
Techniek, een voorbeeld: Het lichaam is in gestrekte, vrijwel horizontale ligging, onderlichaam iets dieper dan het bovenlichaam. De benen worden vanuit de heupen in rustig tempo bewogen, waarbij het onderbeen de door het bovenbeen ingezette beweging volgt. De hoek tussen boven en onderbeen dient niet kleiner te worden dan zo'n 150 graden, anders treedt te veel remming op. De vinnen zijn geheel onder water. De armen zijn gestrekt langs de oren of langs het lichaam. Methodiek Oefenen soepelheid enkels - Zittend op de zwembadrand met de benen in het water. - Liggend in het water, handen aan de zwembadrand. Oefenen beenslag - Zonder bril/snorkel, armen op drijflichaam gestrekt naar voren. - Met bril/snorkel, armen gestrekt naar voren, handen in elkaar. - Met bril/snorkel, armen op de rug, zoveel mogelijk gestrekt, handen in elkaar. - Met bril/snorkel, armen gestrekt naast het lichaam. - Zonder bril/snorkel, armen gestrekt naar voren. Fouten/correcties - Te hoge ligging: loodgordel met enig lood aandoen. Eerst controle op voldoende strekking lichaam. - Fietsende beweging: met "overdreven" stijve knieën laten zwemmen. Noot: Alvorens de beenslag te gaan oefenen is het raadzaam de deelnemers zo nodig eerst vertrouwd te maken met het gebruik van duikbril en snorkel. Het spreekt voor zich dat een zwembadles prima gevuld kan worden met allerlei activiteiten die de geoefende duiker de kans geven om vaardigheden te vernieuwen, uit te breiden of te verdiepen. In de zwembadles van de cursus ga je hier zelf mee aan de slag. Enkele andere voorbeelden zijn: Ademprikkel beheersing Door allerlei creatieve oefeningen waarbij de ademprikkel van het individu wordt uitgesteld. Hierbij valt te denken aan: Monteren van onderdelen onder water Zoveel mogelijk muntjes rapen onder water Zwemslagverbetering (zie boven) Reddingsgrepen Netbevrijding Etc. etc. G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 119 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
10.5 Zwembadles: het aanleren van vaardigheden Wanneer we duikers vaardigheden aanleren, kan dat vaak op meer dan één enkele manier. Elke instructeur zal zijn eigen werkwijze hebben voor wat betreft de uitleg van een oefening (op de kant of in het water), het voordoen en het aanleren aan de cursist. In die zin wijkt de duiksport af van andere sporten, waar je een cursist vóór en tijdens de oefening met woorden kunt begeleiden. Het zal je echter duidelijk zijn dat een cursist die vanaf de zwembadrand krijgt te horen hoe hij – onder water – zijn bril moet klaren, al snel moeite zal hebben met die oefening. Tegelijk met het nieuwe opleidingssysteem wordt daarom een ‘gebarentaal’ voor de instructeur geïntroduceerd, die het gemakkelijk maakt om onder water met je cursist te praten. Tijdens het zwembaddagdeel van de scholing ga je ze ‘nat’ oefenen. Verder laten we je een aantal standaardmanieren zien om de basis-duikvaardigheden aan te leren: de zogenaamde demo skills of demonstratievaardigheden.
Bij het ontwikkelen van die standaard-demonstratievaardigheden is steeds uitgegaan van het belangrijkste aspect van elke oefening: het doel. Ze zijn getest in de praktijk en de resultaten werden door zowel instructeurs als cursisten positief bevonden. Een aantal instructeurs was bijvoorbeeld verrast door de snelheid waarmee hun cursisten leerden om hun bril te klaren. Weer anderen vonden het een verademing dat nu het doel het uitgangspunt was, met name bij het aanleren van een reddingsopstijging. Daarbij is het natuurlijk nooit de ‘choreografie’ die telt, maar het eindresultaat. Ontwikkelingen als loodgeïntegreerde stab-jacks met of zonder inflatorslurf en de grote spreiding van droogpakken maken het sowieso noodzakelijk om de oude vertrouwde methoden te herzien.
Realiseer je dat de 1*-duikopleiding bij uitstek het moment is om duikers correcte technieken aan te leren.
Alle basis-duikvaardigheden komen in deze opleiding aan de orde; in volgende opleidingen ligt de nadruk niet meer op de techniek, maar op het omgaan met en inspelen op andere, moeilijkere omstandigheden. Een goede techniek is iets waar je cursisten hun hele verdere duikersleven plezier van hebben! We hebben de basisvaardigheden helemaal uitgewerkt in woord en beeld. Het overzicht vind je hieronder en in de Online Cursusadministratie. Tijdens het zwembaddagdeel van de scholing ga je ook hiermee aan de gang.
Eenheid van instructie? Als instructeur ben je eindverantwoordelijk en heb je het laatste woord. Maar zolang je vast blijft houden aan wat het doel van een bepaalde handeling is en wat de basisvoorwaarden zijn, maakt het echt niet zoveel uit of een collega-instructeur een greep iets anders demonstreert dan jij. Integendeel, je stimuleert zo je cursisten om zelf na te denken over de uitvoering en die eventueel aan te passen aan wat hen om welke reden dan ook het beste ligt. Geef daarom altijd uitleg wanneer jij bij de uitvoering van een oefening en/of apparatuurconfiguratie afwijkt van datgene beschreven in het cursusboek en/of deze handleiding. Het doel is vastgelegd, hoe je er komt, kies je zelf. Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 120 -
versie dec 2015
Het buddysysteem De NOB heeft altijd al grote waarde gehecht aan ‘het buddysysteem’. In de nieuwe opleiding is dat nóg sterker. Samen duiken is immers niet alleen veiliger, maar ook veel leuker, zeker als je er een beetje op getraind bent. We willen daarom in dit programma niet slechts goede duikers opleiden, maar vooral perfecte buddy’s: duikers die geleerd hebben op elkaar te anticiperen. Vanaf het eerste moment dat ze in het zwembad onder water gaan, dienen de cursisten een buddy toegewezen te hebben gekregen. Een medecursist, een instructeur of een welwillend clublid. De buddy’s in een buddypaar doen een oefening nooit tegelijkertijd. Ze wachten netjes op hun beurt, bekijken de oefeningen bij elkaar en corrigeren of helpen elkaar waar mogelijk Het contact met en letten op de buddy zal tijdens de zwembadlessen moeten groeien. Als instructeur zul jij dit proces voortdurend moeten sturen en/of controleren. Buddy’s moeten te allen tijde door en door vertrouwd zijn met elkaars uitrusting en die blindelings kunnen bedienen. Daarom moet aan ieder gebruik van perslucht een budddycheck voorafgaan. Oók bij de opleiding en de training in het zwembad. Ondanks het feit dat de buddy’s voortdurend op elkaar letten, blijft iedere duiker zelf verantwoordelijk voor zijn eigen veiligheid!
Intensieve begeleiding Een instructeur heeft in het zwembad of in beschut buitenwater maximaal twee buddyparen onder zijn hoede. Met name bij het oefenen in beschut buitenwater geldt dat je als instructeur op ieder gewenst moment fysiek contact met alle duikers moet kunnen maken. Wanneer er meer cursisten zijn, moet je zorgen voor de assistentie van 3*duikers (Dive Leader), die onder deze omstandigheden maximaal één buddypaar onder hun hoede hebben. Bij oneven aantallen treedt een 2*- of 3*-duiker op als buddy. Buddy’s worden per les aangewezen, maar rouleren tijdens de opleiding om de cursisten zoveel mogelijk te laten wennen aan wisselend gezelschap en verschillende soorten uitrusting.
Dwang en overvallen Duiken is geen stoere sport, maar een enigszins avontuurlijke hobby waar een verrassend groot aantal mensen veilig van kan genieten. Iedere vorm van dwang is daarbij ongepast; óók bij de opleiding. Cursisten leren in hun eigen tempo; tragere cursisten hebben gewoon wat meer tijd nodig. Hun angsten of reserves moet je respecteren. Er mag niets geforceerd worden. Iedere duiker mag op elk moment (de voorbereidingen tot) een duik afbreken, of een oefening niet willen uitvoeren zonder dat hij daarover aan iemand een verklaring schuldig is. Dit is een kernpunt voor de gehele opleiding. Het sluit iedere vorm van dwang of overmatig sterke aandrang uit. Wees hier vanaf het eerste moment zeer open in. Wanneer een cursist niet verder durft af te dalen, zal er hoogstwaarschijnlijk het signaal worden gegeven dat hij zijn oren niet kan klaren. Wanneer een cursist zo handelt, kan jij als instructeur de situatie niet goed inschatten en er op inspelen. We weten het allemaal: onder water kan van alles gebeuren en meestal gebeurt het nog onverwacht ook. Sommige instructeurs menen hun cursisten hierop voor te moeten bereiden door hen plotseling met allerlei problemen te confronteren. Ze denken iemand iets te leren door plotseling zijn bril af te trekken of de fles dicht te draaien.
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 121 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
Overvallen om plotseling optredende problemen te simuleren zijn in geen geval toegestaan. Waar in de lessen van verrassing sprake is, wordt de gehele oefening inclusief het beoogde verrassingselement vooraf met de cursisten doorgesproken en desnoods gerepeteerd. Overmatig sterke aandrang, valstrikken en andere instinkers behoren niet tot de leerstof of de lesmethode.
Uitrusting De cursist beschikt over een duikuitrusting die voldoet aan de CEN-normering voor aanwezigheid en/of eisen gesteld aan. Dit geldt altijd, maar zeker wanneer de uitrusting ter beschikking wordt gesteld door een vereniging en/of duikschool. De cursist beschikt tevens over een loodgordel (afhankelijk van gewicht 2 tot 4 kg). Die wordt zó gedragen dat de duiker hem zelf met de rechterhand kan afwerpen (indien rechtshandig). Bij een conventionele gesp wijst de slip dan naar links. Bij aanvang van de cursus moet de ademautomaat minimaal voorzien zijn van - een extra tweede trap, de ‘octopus’ die duidelijk als zodanig moet zijn gemerkt - een onderwater-manometer - een inflatorslang. Leer de cursisten dat zij niet met hun vinnen aan rondlopen, omdat ze zo gemakkelijk kunnen struikelen en daarmee zichzelf en anderen kunnen verwonden. Leer de cursisten niet met hun bril op hun voorhoofd rond te zwemmen. Laat ze de bril om hun nek dragen als ze hem tijdelijk afzetten, om het risico van verliezen (bij golfslag in het buitenwater) te verminderen. Wijs ook op het risico van verwonding wanneer de cursist op een ondergrond moet lopen waarop een grote kans van uitglijden / vallen bestaat en hij de duikbril op bovenvernoemde wijze draagt. Leer de cursisten voorzichtig met gevulde persluchtflessen om te gaan en deze nooit onbeheerd rechtop te laten staan.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 122 -
versie dec 2015
‘Gebarentaal’ voor de instructeur
Handsignalen om met elkaar te communiceren onder water kennen we natuurlijk al lang. Alle gangbare handsignalen komen aan de orde in de 1*-duikopleiding. Voor een instructeur is het echter ook heel comfortabel om te beschikken over een soort instructietaal. Dan kun je met je cursist mee onder water en vervolgens ter plekke de oefening voordoen, waarbij je de aandacht vestigt op de belangrijkste onderdelen. Tenslotte kun je je cursisten verzoeken de oefening te herhalen. Hieronder vind je een overzicht van signalen die tijdens de instructie gebruikt kunnen worden. Als je die straks gaat oefenen (en gebruiken!), is het belangrijk dat je de signalen ‘groot’, dus met weidse gebaren maakt. Alleen op die manier komt de betekenis van de signalen ook over bij je cursist.
Jij
Voer jij
kijkt
naar mij!
de oefening nu maar uit
– met je hand open wijzend op de cursist in een ‘wijds’ gebaar
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 123 -
versie dec 2015
Voeren jullie twee
de oefening nu maar uit
– met je hand open wijzend op twee cursisten in een ‘wijds’ gebaar
Inademen – beweeg je vingers richting je ademautomaat
Uitademen – beweeg je vingers in een cirkelende beweging weg van je ademautomaat
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 124 -
versie dec 2015
Parelen – wijs op je kleine luchtbellen om aan te geven dat je rustig uitademt, terwijl je de automaat uit je mond hebt
Duikbril klaren – tik met je wijsvinger op de zijkant van de duikbril
Oren klaren – breng je hand met een groots gebaar naar je neus
Kramp – wijs op het verkrampte been en maak een knijpende beweging met je hand
Gebruik de ALV – na het signaal ‘geen lucht meer’ tik je met twee vingers tweemaal op de tweede trap. Daarna neem je deze uit je mond.
Na het lezen van dit hoofdstuk kun jij je verder in de demoskills verdiepen door een paar maal de verschillende filmpjes in de Online Cursusadministratie te bekijken. Ook is het goed om hoofdstuk 4 § 4.2 en 4.3 (vanaf blz. 22) nog eens door te lezen. G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 125 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
Jeugd bij de NOB Handleiding les geven aan en begeleiden van jeugd binnen de NOB met het ScubaDoe-programma
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 126 -
versie dec 2015
Inhoud Inleiding
I. Het ScubaDoe-programma II. Opleidingsinformatie ScubaDoe-applicatie III. Breveteisen instructeur met ScubaDoe-applicatie IV. Wetten en regels rond duiken met jeugd
Hoofdstuk 1.
Leeftijdskenmerken
Hoofdstuk 2.
Belonen is effectiever dan straffen!
Hoofdstuk 3.
Veiligheidsaspecten
Hoofdstuk 4.
Jeugdbegeleiding bij de ScubaDoe-lessen
Hoofdstuk 5.
Omgaan met ouders
Hoofdstuk 6.
Druktemakers en ADHD-ers in je groep!
Hoofdstuk 7.
Kinderen met een motorische achterstand
Hoofdstuk 8.
Kinderen met autisme
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 127 -
versie dec 2015
Inleiding I. Het ScubaDoe-programma ScubaDoe is de naam van het ‘eigen’ NOBjeugdprogramma, gemaakt door en voor vrijwilligers. Het bestaat uit drie blokken: snorkelen, persluchtduiken en jeugdspecialisaties. Hiervoor zijn vele lesplannen ontwikkeld, zodat je als instructeur niet steeds zelf het wiel hoeft uit te vinden. Tevens zijn er ondersteunende materialen ontwikkeld, specifiek gericht op het werken met kinderen. Een belangrijk uitgangspunt bij de ScubaDoelessen is dat het er in de eerste plaats om gaat dat de kinderen plezier hebben in wat ze doen. Een perfecte wijze van uitvoeren is bij de eerste niveaus van ondergeschikt belang. Het ScubaDoe-programma mag worden gegeven door NOB-instructeurs die de speciale ScubaDoeapplicatie hebben gevolgd. Deze bestaat uit één dagdeel, waarin de opzet van het programma en de specifieke aspecten van het les geven aan kinderen centraal staan. In deze handleiding voor instructeurs gaan we dieper in op de typische aspecten van het werken met kinderen. Alle lesmaterialen van het ScubaDoe-programma vind je op de Instructeurshandleiding in de Online Cursusadministratie. Aan deze handleiding is vanzelfsprekend uiterste zorgvuldigheid besteed, maar mocht je ideeën of verbetertips hebben, dan horen we dat natuurlijk graag. Je kunt deze melden via
[email protected]. Als je specifieke vragen hebt over hoe je nu als vereniging het jeugdprogramma kunt implementeren, kun je contact opnemen met de consulent Jeugd via
[email protected].
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 128 -
versie dec 2015
II. Opleidingsinformatie ScubaDoe-applicatie De doelen van de ScubaDoe-applicatie Een NOB 1*-instructeur met de ScubaDoe-applicatie kan en mag: − theorie ten behoeve van de ScubaDoe snorkel- en persluchtopleiding onderwijzen; − zwembadoefeningen ten behoeve van de ScubaDoe snorkel- en persluchtopleiding in het zwembad onderwijzen en (waar nodig) toetsen. Een NOB 2*-instructeur met de ScubaDoe-applicatie kan en mag: − theorie, zwembad- en buitenwateroefeningen onderwijzen en toetsen ten behoeve van de ScubaDoe snorkel- en persluchtopleiding; − plannen, organiseren en uitvoeren van een complete ScubaDoe-opleiding.
Dagdeel ScubaDoe-applicatie In 2011 wordt aansluitend op elke 1*-instructeursopleiding een ScubaDoe-applicatie georganiseerd en gegeven. Deelname aan deze applicatie - is facultatief voor de deelnemers aan de desbetreffende 1*-instructeursopleiding; - is verplicht als je als instructeur aan de slag wilt gaan met het ScubaDoeprogramma; - staat ook open voor reeds gebrevetteerde instructeurs die nog niet beschikken over de ScubaDoe-applicatie.
Geen Proeve van Bekwaamheid De ScubaDoe-applicatie is een zogenaamde ‘kopcursus’ en dient ertoe de deelnemers voor te bereiden op het lesgeven aan en begeleiden van jeugd binnen de NOB. Het volgen van de applicatie leidt tot het registreren van de ScubaDoe-bevoegdheid op het desbetreffende instructieniveau (zie ook Bevoegdheden). De deelnemer hoeft geen Proeve van Bekwaamheid af te leggen.
Bevoegdheden Het lesgeven aan en begeleiden van jeugd tijdens de (facultatieve) buitenwaterles is voorbehouden aan de 2*-instructeur met de ScubaDoe-applicatie; tevens is alleen de 2*instructeur bekwaam in en bevoegd tot het plannen en organiseren van een complete ScubaDoe-opleiding. De 1*-instructeur met de ScubaDoe-applicatie is bevoegd om de zwembadlessen van het ScubaDoe-programma te verzorgen. De duikvereniging kan vragen om een zogenaamde Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). In sommige gemeenten is dit verplicht voor vrijwilligersfuncties waarin met kinderen gewerkt wordt.
Kosten Deelnemers aan de 1*-instructeursopleiding kunnen in 2011 gratis deelnemen aan de ScubaDoe-applicatie. Reeds gebrevetteerde instructeurs die bij de applicatie willen instromen, betalen € 20,- voor het volgen van het dagdeel, de lesmap en het registreren van de ScubaDoe-bevoegdheid. Voor het afronden van de ScubaDoe-applicatie wordt geen brevetcard verstrekt. Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 129 -
versie dec 2015
III. Breveteisen instructeurs met de ScubaDoe-applicatie Kerntaken De ScubaDoe-applicatie leidt de deelnemer op voor de volgende kerntaken: − hij begeleidt jeugdige (< 14 jaar) duikers; − hij verzorgt duikinstructie binnen het ScubaDoe-programma, deels onder directe supervisie van een 2*-instructeur; − hij verzorgt de planning van lessenreeksen binnen het ScubaDoe-programma.
Bevoegdheden Een NOB 1*-instructeur met de ScubaDoe-applicatie is gekwalificeerd (bevoegd) voor de volgende taken: − theorie ten behoeve van de ScubaDoe snorkel- en persluchtopleiding onderwijzen; − zwembadoefeningen ten behoeve van de ScubaDoe snorkel- en persluchtopleiding in het zwembad onderwijzen en (waar nodig) toetsen. Een NOB 2*-instructeur met de ScubaDoe-applicatie is gekwalificeerd (bevoegd) voor de volgende taken: − theorie, zwembad- en buitenwateroefeningen onderwijzen en toetsen ten behoeve van de ScubaDoe snorkel- en persluchtopleiding; − plannen, organiseren en uitvoeren van een complete ScubaDoe-opleiding;
Ingangsniveau Om deel te nemen aan de ScubaDoe-applicatie moet men: − lid zijn van de NOB; − minimaal 18 jaar zijn; − minimaal 1*-instructeur zijn*; − beschikken over een geldige medische goedkeuring voor de duiksport. *Ook cursisten die 1*-instructeur in opleiding zijn, kunnen – aansluitend aan de plenaire dagdelen in het kader van de 1*I-cursus – deelnemen aan de ScubaDoe-applicatie.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 130 -
versie dec 2015
IV. Wetten en regels rond duiken met jeugd Specifiek bij het duiken met jeugd zul je merken dat sommige regels weer net even anders zijn dan bij de volwassenenafdeling. Hier zetten we drie items op een rijtje die handig zijn om te weten.
1. Medische keuring en eigen verklaring voor jeugdige duikers De snorkel- en persluchtlessen voor de jeugd vinden grotendeels plaats in het zwembad, dus op geringe diepte en onder gecontroleerde omstandigheden. Desondanks is het van belang dat het kind én de ouders vooraf een zogenaamde Zwembadverklaring invullen en ondertekenen. Hierin worden acht vragen gesteld met betrekking tot de gezondheid van het kind. Indien één of meer vragen met ‘ja’ wordt beantwoord, is een formele medische keuring verplicht. Het invullen van de Zwembadverklaring wordt geadviseerd voor het volgen van de snorkellessen; het is verplicht voor de persluchtlessen. Je vindt dit document op de I-handleiding op DVD bij het onderdeel ScubaDoe. Als het kind ook deelneemt aan de (facultatieve) persluchtles in het buitenwater is een ‘gewone’ medische keuring verplicht. In het document Aanbevelingen Medische Commissie op de I-handleiding op DVD bij het onderdeel ScubaDoe lees je alle details.
2. Gedragscode NOB en Tuchtreglement De NOB kent een Gedragscode. Deze is deels van toepassing op alle leden en deels op kader (instructeurs, begeleiders, scheidsrechters etc.). Deze code zegt eigenlijk “Zo gaan wij binnen de NOB met elkaar om”. Vanzelfsprekend is de code ook van toepassing tijdens het lesgeven aan kinderen. Wanneer de grenzen van de Gedragscode worden overschreden, beschrijft het Tuchtreglement daarvan de consequenties. Beide documenten zijn te vinden via de NOB-website.
3. Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) Een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) is een momentopname die verklaart dat de aanvrager op dat moment geen strafrechtelijke veroordeling op zijn naam heeft staan. Het is de opvolger van de vroegere Verklaring van Goed Gedrag. In sommige gemeentes is een VOG verplicht voor (vrijwilligers)functies waarin met kinderen wordt gewerkt; in andere gevallen heeft het bestuur van de duikvereniging besloten aan de vrijwilligers die met kinderen werken een VOG te vragen. De NOB adviseert zijn verenigingen om aan kader dat met jeugd werkt een VOG te vragen. Meer informatie over (het aanvragen van) een VOG vind je via www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/verklaring-omtrent-het-gedrag.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 131 -
versie dec 2015
Hoofdstuk 1. Leeftijdskenmerken 1.1 Inleiding Elk kind is uniek, het komt uit een eigen milieu (gezin, school, vrije tijd), heeft een eigen intelligentie, mogelijkheden en interesses. Ga er vanuit dat elk kind zijn best doet en ergens goed in is, laat het kind zichzelf zijn, het kind staat CENTRAAL. De basis van verwachtingen die kinderen koesteren is voor elke leeftijdsgroep hetzelfde, maar wat zij eronder verstaan is voor elke leeftijdsgroep anders! Enkele algemene belangrijke zaken bij het begeleiden van kinderen en jeugdigen; • De begeleiders geven altijd het goede voorbeeld. Hier bedoelen we niet alleen een correcte uitvoering van techniek en vaardigheden mee, maar vooral de houding van de begeleider in de omgang met de jeugd. Deze is altijd positief, constructief, stimulerend en vormend gericht. Immers een goed voorbeeld doet goed volgen, nietwaar? • Complimenten geven. Het werkt honderd keer beter dan mopperen of schelden. Dus, jammer goed geprobeerd, volgende keer beter. • Praten, uitleggen. Misschien gebruik je wel niet de goede woorden! • Maak bij iedereen altijd onderscheid tussen het kind en het gedrag. Niet een kind afwijzen, wel het (afwijkende) gedrag benoemen en ter discussie stellen.
1.2 Leeftijdskenmerken en begeleidingstips 1.2.1 Categorie 6 – 10 jaar Leeftijdskenmerken: 6 tot 10 jaar
Begeleidingtips
Omgeving (vriendjes, teamgenoten, trainer) leert gedrag aan. Gericht op ontdekken/onderzoeken.
Geef als instructeur een goed voorbeeld en corrigeer ongewenst onderling gedrag. Gebruik thema’s, verhalen, fantasie. Aanleren van vaardigheden. De kracht en de duur van de prestaties zijn gering. Laat oefeningen bestaan uit kort durende inspanningen met korte rustmomenten. Pas de afstand van het zwemmen aan en kies met zorg de waterdiepte. Zorg ervoor dat kinderen bij het uitvoeren van de oefeningen zich niet forceren. Het moet allemaal haalbaar zijn en binnen hun bereik liggen. Zorg ervoor dat er tussen de verschillende groepen voldoende afstand is, zodat de kinderen elkaar minder afleiden. Ga niet midden in het zwembad, tussen de andere groepjes trainen, maar zoek een ‘rustig’ hoekje op. Betrek de kinderen in de organisatie van
Snel moe, snel herstel.
Weinig kracht.
Moeite met concentratie/ snel afgeleid.
Wordt wat zelfstandiger. G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 132 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
Vooral jonge kinderen zien weinig gevaar.
de training en geef kinderen taken. Het is belangrijk om oefeningen en techniek duidelijk en correct voor te doen. Vermijd verbale (spel)uitleg. Zorg ervoor dat er weinig tijd zit tussen twee oefeningen. Laat de kinderen veel en op veel verschillende manieren bewegen. Wees creatief in gebruik van materiaal. Noem een snorkel eens een waterwandelstok, die je voorzichtig moet overgooien, omdat hij anders kapot gaat. Gebruik thema’s en verhalen (rollenspel). Wees duidelijk, leg goed uit wat iemand moet doen, hoe hij dit moet doen en wat er moet gebeuren als dit gedaan (klaar) is. Zorg er wel voor dat kinderen het juiste (techniek) aanleren. Corrigeer eerst in grote lijnen en verfijn dit steeds op onderdelen. Veel herhalen van oefeningen. Zorg ervoor dat kinderen veel met de materialen omgaan. Zweefgevoel en trimtechniek oefenen. Kinderen hebben behoefte aan lichamelijk contact en knuffels (ter vervanging ouders). Wees bedacht op je rol en op de uitstraling die het naar anderen heeft! Affectie tonen mag, maar zonder intimiteit! Let extra op de veiligheid.
Doelstellingen
Begeleidingtips
Visueel ingesteld (concreet denkvermogen). Veel bewegingsdrang. Veel fantasie, spontaan.
Nog niet taakbewust. Leergierig.
Weinig watergevoel. Binding met ouders is sterk, leeft in een beperkte/beschermde omgeving.
Begin van de technieken aanleren Begin maken met samenwerken/ luisteren naar anderen. Leer kinderen tegen hun verlies te kunnen. Het leren van regels en leren je daaraan te houden.
Leer kinderen samenwerken en vertel hoe dit moet. (buddysysteem) Stel duidelijke regels (onderlinge omgang, omgaan met materiaal, helpen met opruimen e.d.) en wees hierin consequent. Hierdoor geef je het gevoel van vertrouwen.
Aandachtspunten
Begeleidingtips
Bied de oefeningen zoveel mogelijk in spelvorm aan. Leer de hele beweging aan.
Wees zelf creatief of neem de voorbeelden uit de handleiding. Niet de beweging in stukjes hakken en in stukjes aanleren. Een goed voorbeeld is belangrijk. De kinderen imiteren de bewegingen van de instructeur. Zorg voor een duidelijke structuur, waarop je altijd kun terugvallen.
Laat de kinderen veel bewegen en geef ruimte voor eigen ontdekkingen;
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 133 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
Categorie 6 – 10 jaar: tot slot Wees flexibel als instructeur. Als de groep heel druk is, pas je training dan hierop aan en ga niet stug door met wat je van plan was. Geef de kinderen vrijheid, maar laat de kinderen niet bepalen wat er gaat gebeuren. Heb ook voor en na de training voldoende aandacht voor de kinderen. Begeleid ze in veterstrikken, zelfstandig aankleden en op tijd aanwezig zijn (taak ouders!). Oudere kinderen zien het verschil in niveau van vaardigheden. Wissel voldoende in wie met wie moet trainen. Spelvreugde is bij wedstrijdjes belangrijker dan winnen of verliezen.
1.2.2 Categorie 9 – 14 jaar Leeftijdskenmerken: 9 tot 14 jaar
Begeleidingtips
Leergierig (ze willen veel leren/weten en leren snel). Ontdekkende houding: veel willen weten en kunnen.
Zorg er wel voor dat kinderen het juiste (techniek) aanleren. Corrigeer eerst in grote lijnen en verfijn dit steeds op onderdelen. Veel herhalen van oefeningen. Motiveer waarom iets gedaan moet worden. Zorg voor weinig pauzes tussen oefeningen. Laat ze veel herhalen. Wees niet te competitief tijdens de training, zodat niemand zich te kort gedaan voelt. Laat iedereen met iedereen samen trainen en leer rekening met elkaar te houden. Motiveer de dingen die je van hen verwacht of die je zelf doet. Leer ze rekening houden met elkaar. Geef ze kansen om hun fantasie naar boven te laten komen. Geef meer kansen tot inspraak. Maak geen misbruik van de belangstelling die jij krijgt als begeleider! Voorkom dat er kinderen buiten de groep vallen. Je hoeft niet iedereen aardig te vinden, maar als je bij duiken bent, ga je met iedereen normaal om. Aandacht voor groepsrollen. Er is duidelijk leiding nodig!
Veel behoefte aan beweging en actie.
Heeft kritiek op het eigen functioneren en dat van anderen. Vergelijkt niveau tussen spelers. Ontwikkeling van rechtvaardigheidsgevoel. ‘IK’ staat centraal. Groeiende zelfstandigheid. Opkijken naar volwassenen. Beginnende zoektocht naar eigen identiteit. Erg gericht op groepjes/ vriendjes en vriendinnen. Samen doen en erbij horen is belangrijk.
Doelstellingen
Begeleidingtips
Geef kinderen meer verantwoordelijkheid/ vrijheid.
Zorg uiteraard eerst voor duidelijke kaders.
Overdracht van technische duikvaardigheden. Duiken is een teamsport, waarbij je moet samenwerken.
Het buddysysteem als voorwaarde om te kunnen duiken normaal vinden.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 134 -
versie dec 2015
Aandachtspunten
Begeleidingtips
Rebelsheid en kritische houding.
Wees duidelijk en consequent in regels. Ben je als instructeur de baas, een vriendje of iets er tussenin? Geef kinderen hierin voldoende ruimte, maar voorkom preutsheid. Leg steeds uit waarom of wanneer je de techniek nodig hebt. Geef dus betekenis aan je inhoud.
Weet dat kinderen ook lichamelijk Veranderen. Zorg ervoor dat de oefeningen uit een les/training niet los staan van het buitenwaterduiken.
Categorie 9 – 14 jaar: tot slot Heb ook voor en na de training voldoende aandacht voor de jongeren. Onderschat niet hetgeen (praten e.d.) wat voor, tijdens en na de les/training in het water en in de kleedkamer gebeurt.
1.2.3 Categorie 13 – 18 jaar Leeftijdskenmerken: 13 tot 18 jaar
Begeleidingtips
Soms meer passief dan actief.
Heb aandacht voor meer rustige momenten, als ze dat willen. Weet dat hun ontwikkeling nieuw is en laat ze die beschermen als ze dat willen, vermijd echter preutsheid. Geef ze voldoende zelfvertrouwen. Geef ze binnen een veilige structuur meer verantwoordelijkheid en aandacht. Voorkom opmerkingen over het uiterlijk.
Volop bezig met persoonlijkheidsvorming. Drang naar vrijheid en onafhankelijkheid. Ze willen iets zijn.
Je bekeken voelen. (Over)gevoelig, onzeker. Oog voor de toekomst, ontwikkeling van waarden en normen, meer abstract denken. Onzeker in bewegen, slungelachtig. Meer theoretische achtergrond en tactiek Duidelijke verschillen jongens en meisjes. Snelle lengtegroei, wat de motoriek niet altijd ten goede komt (gevoeligheid voor blessures).
Overmaat en onnodige bewegingen nemen af. Ontbrekende leergierigheid.
Zet zich af tegen gezag. Rebels/kritisch ingesteld.
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
Mondelinge instructie is mogelijk, ook zonder voorbeelden. Overleg bij spel- en activiteitenkeuze. Als gelijke behandelen. Zelf meedoen. Dit is slechts van tijdelijke aard. Blijf wel corrigeren, maar verwacht niet het onmogelijke. Zorg ervoor dat jonge pubers zich niet overbelasten (puber zijn kost al veel energie). Let op hun tiltechniek en verdeling van het lood! Zorg ervoor dat de jongeren wel ‘scherp’ blijven en nastreven het ‘hoogste’ niveau van elke techniek/vaardigheid uit te voeren. Leg uit waarom iets gedaan moet worden. Voorkom dat het te grote stappen worden, waardoor het onoverzichtelijk wordt en de weerstand toeneemt. Ben duidelijk en consequent in regels. Let op ‘vedetten’
- 135 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
Vaste vrienden in eigen kleine groep. Groepswaarden en -normen bepalen de activiteiten. Herwaardering van de duiksport of een onderdeel hiervan. Prestatie en winnen is belangrijk, spelers willen zichzelf bewijzen.
Doelstellingen
Meer verantwoordelijkheid geven. Niet de ouders, maar het kind zelf bepaalt wat wel en niet leuk is. Zorg ervoor dat ze het duiken leuk blijven vinden. De sfeer is erg belangrijk. Veel competitie-elementen in de oefeningen inbouwen. Bijv. vinzwemmen en/of ow-hockey.
Begeleidingtips
Beheersing van techniek, vaardigheden; evt. een stukje spelinzicht / tactiek.
Aandachtspunten
Begeleidingtips
• laat deelnemers meedenken, meepraten en als het kan meebeslissen;
Laat ze na een les/training/wedstrijdje nadenken over wat goed en wat minder goed ging.
Categorie 13 – 18 jaar: tot slot Wees je ervan bewust dat dit een leeftijd is waarop veel jongeren stoppen met de duiksport. De jongeren bepalen zelf wat ze wel en niet leuk vinden (en niet meer de ouders). Heb aandacht voor de onderlinge sfeer, organiseer teamactiviteiten en betrek hen bij de vereniging. Daarnaast is het ook belangrijk om gevarieerde lessen/trainingen te blijven geven, met voldoende afwisseling in oefeningen.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 136 -
versie dec 2015
Hoofdstuk 2. Belonen is effectiever dan straffen 2.1 Regels en grenzen stellen: je ontkomt er niet aan... Het lijkt of alle kinderen het liefst rondrennen in een wereld zonder regels, maar uiteindelijk worden ze daar juist heel onrustig van. Regels bieden een kind houvast en duidelijkheid. Kinderen weten graag wat er van hen verwacht wordt en wat zij van de begeleiders kunnen verwachten.
Grenzen stellen Grenzen stellen is moeilijk, zeker als je met een grote groep bent. Het is belangrijk dat er tussen de begeleiders onderling afspraken zijn over de regels en hoe er met overtreding van de regels wordt omgegaan. Consequent zijn is daarin van vitaal belang, als de ene begeleider iets niet toestaat, maar de andere wel, gaan de kinderen door met ongewenst gedrag onder het excuus: “Ja maar hij zei dat het wél mocht.” Bovendien zullen ze dan steeds meer grenzen opzoeken en uitproberen of een andere begeleider anders reageert. Probeer altijd uit te leggen waarom je een bepaalde grens stelt, bijvoorbeeld omdat iets gevaarlijk is of omdat anderen er last van hebben.
Positieve aandacht Kinderen zoeken zeker bij spelletjes of activiteiten met wat minder leiding graag de aandacht. Door ieder kind op zijn tijd positieve aandacht te geven zal hij of zij trots zijn en zelfvertrouwen opbouwen. Als een bepaald kind heel weinig aandacht krijgt, kan hij of zij expres dingen verkeerd doen, omdat hij of zij weet dat er dan aandacht is, ook al is die aandacht negatief. Iedere begeleider heeft favoriete kinderen, maar probeer ervoor te zorgen dat je je 'favorieten' niet veel meer aandacht geeft dan de andere kinderen. Zij kunnen jaloers worden of proberen op een negatieve manier aandacht te vragen.
Even afkoelen Als een kind zichzelf niet meer in de hand heeft, bijvoorbeeld in een driftbui, kan het goed zijn hem of haar even apart te zetten. Want negeren is dan lastig en corrigeren lukt al helemaal niet. Vijf minuten op een plek die ongezellig is en waar hij of zij niets te doen heeft (en waar geen waardevolle spullen staan) zou voldoende moeten zijn. Als het kind daarna is 'afgekoeld', probeer het kind dan weer positief te benaderen. Als bovenstaande aanpak niet helpt, neem dan direct contact op met de ouders van het kind. Een oplossing kan zijn om de ouders te vragen bij de les/training aanwezig te zijn.
Tip: Als afwijkend gedrag voorkomt, meld dit dan altijd onmiddellijk aan de 2*-instructeur die verantwoordelijk is voor de jeugdopleiding en aan de ouders/verzorgers van het desbetreffende kind!
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 137 -
versie dec 2015
Hoofdstuk 3. Veiligheidsaspecten 3.1 Inleiding In dit hoofdstuk geven we een aantal adviezen die het veilig en verantwoord oefenen en beoefenen van het snorkelduiken in het zwembad bevorderen. Bij al deze adviezen gaan we ervan uit dat jij je als instructeur bewust bent van jouw voorbeeldrol en al het nodige doet om onveilige situaties te voorkomen.
3.2 Veiligheidsaspecten bij het lesgeven 3.2.1 Voorbereiding Het letten op veiligheid start al bij de voorbereiding van de les. Om verantwoord bezig te zijn, moet je zicht hebben op de onderwijsleersituatie. Je moet kennis hebben van de doelen, de leerstof en de bijbehorende didactiek en methodiek. Dit in relatie tot de mogelijkheden en onmogelijkheden die de beschikbare ruimte, tijd en leerlingen toelaten. In deze voorbereiding neem jij even de tijd om de les in gedachten door te nemen. Daarbij is het belangrijk dat je je les op papier hebt staan. Structuur, logische ordening van activiteiten en gepaste discipline geven je zelfvertrouwen en tijd om niet alleen met je lesplan, maar vooral met je leerlingen bezig te zijn. En natuurlijk staat er een zuurstofkoffer paraat!
3.2.2 Uitvoering Bij een instructeur die op een prettige wijze de leiding neemt, helder vertelt wat er gedaan gaat worden en zegt wat hij van zijn leerlingen verwacht, voelen de leerlingen zich veilig en geborgen. Door deze houding groeit hun zelfvertrouwen en vormt het mede de basis van hun spelplezier. Een van de belangrijkste veiligheidsaspecten is dan ook de organisatie van de les. Het gaat hier vooral om het geven van duidelijkheid, het maken van afspraken en het stellen van regels. In het begin lijkt dit misschien erg formeel, maar als jij je regels consequent hanteert, wordt het algauw een normale routine. Voorbeelden hiervan zijn het bij binnenkomst altijd even gaan zitten op de bank of het klaarleggen van de materialen op een vaste plaats. Belangrijke momenten in een les zijn het te water gaan, de route van het zwemmen en het verlaten van het water. Zodra jij je uitleg hebt gegeven, moet duidelijk zijn op welke manier de leerlingen te water mogen gaan. Gaan zij via het trapje of met een sprong? Het kan op teken van de instructeur, maar ook op een afgesproken moment, bijvoorbeeld: “Als de eerste bij deze markering is, mag de volgende vertrekken”. De instructeur moet ervoor zorgen dat de leerlingen elkaar niet kunnen aanraken bij het springen of starten van de oefening. Ook tijdens het zwemmen moet voldoende afstand gehouden worden: een trap met een voet of vin is niet fijn. De instructeur kan door het kiezen van een goede organisatievorm hierin sturen. Een opdracht is pas compleet als je ook verteld hebt, wat er na die opdracht moet gebeuren, bijvoorbeeld “In het water wachten en ruimte voor elkaar maken” of juist “Uit het water komen en bij het startblok gaan staan”. Vaak gebeurt dit laatste door gewoon op de kant te klimmen. Hierbij kunnen tal van onveilige situaties ontstaan: door het opzwaaien van een been trappen de leerlingen elkaar of ze glijden weg en vallen soms
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 138 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
terug in het water. Ook bij trapjes moet het duidelijk zijn dat tijdens het klimmen de volgende niet onder aan de trap, maar naast de trap op zijn beurt wacht.
3.2.3 Afronding Aan het eind van de les is het goed om de leerlingen ook te wijzen op de onveilige situaties en ze een compliment te geven als ze daar rekening mee gehouden hebben tijdens de les.
3.2.4 Ruimte De tegelvloeren in zwembaden vormen altijd een veiligheidsrisico. Een beetje water maakt ze al gauw spiegelglad. Benadruk daarom dat je leerlingen gewoon rustig lopen. Ook de overgang van perron naar het water is van belang. Het is in vele opzichten niet handig om je leerlingen dicht bij de rand te laten staan. Dit doe je alleen als het om het volgen van een voorbeeld gaat. Materialen die je tijdens het snorkelen nodig hebt, kunnen langs de rand neergelegd worden, zodat ze vanuit het water te pakken zijn. Let op! Deze materialen mogen geen obstakel vormen voor het lopen op het perron. In het bijzonder vragen we hier de aandacht voor de loodgordel. Loodgordels leg je uit veiligheidsoverweging nooit op of aan de rand van het water!
3.3 Materiaal en veilig gebruik Voor het snorkelen gebruiken we de basisuitrusting. Deze bestaat uit een duikbril, een snorkel, vinnen en een loodgordel. Dat het materiaal goed en doelmatig moet zijn, spreekt voor zich. Niet alleen het materiaal zelf is belangrijk, maar ook het gebruik ervan. Hier volgen een paar belangrijke tips die het gebruik van de basisuitrusting veiliger maken.
3.3.1 De duikbril De duikbril van je leerlingen moet veiligheidsglas hebben. Hierdoor hou je bij eventuele ‘ruitbreuk’ het risico van verwonding door het glas zo klein mogelijk. Het gebruik van zogenaamde zwembrilletjes is gevaarlijk. Bij het onderduiken werken ze als een zuignap en loopt je leerling de kans zijn ogen te beschadigen. Verder moet er in de duikbril een voorziening zijn om de neus even dicht te kunnen knijpen. Leer de kinderen aan de duikbril om de hals te dragen, zodra ze de duikbril even niet gebruiken. Vaak zie je dat ze hun bril even op het voorhoofd plaatsen, maar vanwege het gevaar dat ze van het hoofd op de tegels vallen, wijzen we dit gebruik af. Het is belangrijk dat je vrijwel meteen het uitademen door de neus in de duikbril aanleert. Hiermee voorkom je immers de zuignapwerking van de duikbril.
3.3.2 De snorkel Snorkels zijn in diverse vormen en uitvoeringen te koop. De snorkel bestaat uit twee onderdelen, namelijk het mondstuk en de adembuis. Controleer of het mondstuk goed past, vastzit en niet te scherp is. De bijtnokken zijn ervoor om de snorkel goed in de mond vast te kunnen houden. De aansluiting op de adembuis moet stevig zijn en mag niet door de lippen dichtgeknepen kunnen worden. De adembuis zelf moet recht en niet afsluitbaar zijn. Qua materiaal is (kunst)rubber het meest geschikt. Hard plastic raden we af vanwege de kans op scherpe randen of stukken bij breuk. Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 139 -
versie dec 2015
De vaak roodgemaakte bovenkant van de snorkel (glow top) heeft een signaalfunctie. Het betekent: “Blijf van me af!” Let er dus op dat geen van de leerlingen deze bovenkant bij een ander aanraakt, ook niet bij wijze van grapje. De ademweg moet altijd ‘vrij’ zijn!
3.3.3 De vinnen De controle van de pasvorm is het belangrijkste bij de vinnen. De voeten moeten prettig in de schoen van de vin zitten. Knellende vinnen of vinnen met te grote vinbladen raden we vanwege krampgevaar en spierpijn af. De vinnen worden pas in het water aangedaan. Moedig je leerlingen aan elkaar te helpen bij het aandoen van de vinnen. Soms komt het voor dat men op de kant de vinnen al aantrekt. Hierover moet je goede afspraken met je leerlingen maken. Stel heel duidelijk de regel dat je leerlingen niet lopen op hun vinnen: het gevaar van vallen is veel te groot. Achterwaarts even een ‘schuifelpas’ en dan op een teken, eventueel met hulp, het water in. Je leerlingen trekken hun vinnen ook weer in het water uit, voordat ze weer op de kant komen.
3.3.4 De loodgordel De loodgordel gebruiken we om een aantal oefeningen eenvoudiger te maken of juist te verzwaren. Hij moet voorzien zijn van een veiligheidssluiting, waarmee de loodgordel op de tast meteen afgedaan kan worden. De sluiting mag bij het omdoen geen huid mee inklemmen. Ook het gewicht van het lood mag niet meer dan 5% van het lichaamsgewicht (± 1 à 2 kg) van de leerling zijn. Het lood zelf moet verpakt zijn, om mogelijke vergiftiging door loodafgifte via de vingers te voorkomen. Om te voorkomen dat de loodblokken over de sluiting heen kunnen schuiven, zetten we ze vast met een clip of door de band die door het blok loopt een kwartslag te draaien. Bij het afdoen moet de loodgordel meteen op een veilige plaats neergelegd worden. Je leerlingen doen hun loodgordel tijdens het zwemmen niet af: dat is niet veilig!
3.3.5 De flessen Bij het vervoeren van duikflessen naar en van de waterkant maak je geen gebruik van hulpvaardige kinderhanden. Dit is een taak voor de oudere jeugd en voor de volwassenen! Als je tijdens de les het kind zijn fles laat dragen, hou je natuurlijk rekening met het draagvermogen en de rugbelasting van de kinderen. Dat niet gebruikte duikflessen altijd op de grond buiten een looproute liggen, is vanzelfsprekend.
3.3.6 Het trimjack Voor het dragen van een trimjack geldt dat een juiste maatvoering van belang is. Controleer verder of alle onderdelen ‘vast’ zitten en goed zijn aangesloten.
3.3.7 De ademautomaat Het kernbegrip ‘KORAAL’ is van toepassing. Bevestig – indien mogelijk – kindvriendelijke mondstukken aan de automaat en de octopus. Zorg dat er altijd toezicht (hulp) is als je leerlingen bezig zijn met de op- en afbouw van de apparatuur.
3.3.8 De dieptemeter/manometer De ademautomatenset is pas compleet als er een manometer met een dieptemeter in console op aangesloten is. Controleer of laat de kinderen steeds controleren of de wijzers ook terugkeren in de nulstand.
3.3.9 Spel- en oefenmaterialen, lesattributen Om de lessen aantrekkelijker en uitdagender te maken, kun je extra spel- en oefenmaterialen gebruiken. Wees kieskeurig bij het inzetten en plaatsen ervan. Let op G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 140 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
doelmatigheid en veilig gebruik, bijvoorbeeld dat je leerlingen zich er niet aan kunnen verwonden. Om contact met je leerlingen te hebben en toezicht onder water te kunnen houden, is het gebruik van een seinstok en/of een kijkbuis tijdens de les erg geschikt.
3.4 Veiligheidsaspecten bij het snorkelen en duiken 3.4.1 Overzicht Een goede instructeur houdt altijd overzicht over de situatie en zijn leerlingen. Dat betekent dat hij zijn positie steeds zo kiest, dat hij niet alleen zijn leerlingen kan zien, maar ook wat er voor hem in het zwemwater gebeurt.
3.4.2 Zwemtechniek Een goede zwemtechniek en –vaardigheid geeft voldoende zelfvertrouwen om op een veilige manier te kunnen snorkelen. Vul aandacht voor de zwemtechniek aan met het begrip dat je leerlingen in een ruimte met anderen zwemmen; leer ze om rekening te houden met elkaar. Het hoofd is het kwetsbaarste lichaamsdeel en moet daarom bij diverse oefeningen beschermd worden. Dit kan door bijvoorbeeld tijdens het snorkelen, maar ook bij het zwemmen op de rug een hand vooruit gestrekt te houden. Moeilijker, maar zeker zo belangrijk, is het als je leerling snorkelend naar de oppervlakte komt. Ook dan moet hij zijn hoofd door een uitgestrekte arm beschermen.
3.4.3 Buddysysteem Veiligheid krijg je ook door een oplettende houding naar en zorg voor elkaar. Leer je leerlingen om elkaar te helpen met bijvoorbeeld het aantrekken van de vinnen of het naar de kant duwen bij kramp. Als instructeur heb jij in dit proces een belangrijke taak. Door het toepassen van het buddysysteem maakt je van jouw zorg voor de veiligheid een gedeelde verantwoordelijkheid.
3.4.4 Overige gevaren Als instructeur heb jij de verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat er tijdens jouw les geen onveilige situaties ontstaan. Je moet deze eerst onderkennen, zodat je ze door preventief optreden kunt voorkomen. Naast de al eerder genoemde risico’s moet je ook rekening houden met: 1. Klaren. Pas op met een te groot accent op het klaren van de oren. Dit kan een zgn. waanbeeld oproepen. Het wordt dan klaren om het klaren. Dit heeft natuurlijk alles met uitleg te maken. Soms proberen leerlingen boven water al te klaren. Goed klaren (slikken) doe je natuurlijk automatisch, wanneer de druk iets toeneemt. Dit gebeurt ook al als je leerlingen wat lucht in hun bril blazen om de omgevingsdruk te compenseren. Wijs ze hier op een speelse manier op. 2. Kramp. Let op de pasvorm en de grootte van de vinbladen. Voorkom een te hoge inspanningsbelasting. 3. Ongemakken door een drukverschil (squeezeverschijnselen). Let erop dat je leerlingen hun oren bij het afdalen steeds klaren. Het voorkomt pijn in de oren. Elke 50 centimeter even slikken, is vaak al voldoende. Ook het regelmatig even lucht in de duikbril blazen, voorkomt de zuignapwerking. Minder opvallend, maar zeker zo belangrijk is het onder water met een dichtgeknepen neus lucht persen in de overige lichaamsholten. Dat voorkomt narigheid ten gevolge van de onderdruk. Maak je leerlingen ervan bewust dat bij verkoudheid het klaren niet of moeizaam verloopt. Ook kan het klaren van de oren moeizaam verlopen bij leerlingen die een badmuts dragen. Let op of de gehoorgangen van de oren ‘vrij’ zijn. (Dus ook geen oordopjes!)
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 141 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
4. Hyperventilatie. Het gevaar zit in de opdracht om een baantje onder water te zwemmen. Voorkom dat je leerlingen uitgebreid hyperventileren, voordat ze aan de opdracht beginnen. 5. Zwembad black-out. Dit kan het gevolg zijn van het toch hyperventileren voorafgaand aan de oefening onder water zwemmen. Wees erop bedacht, zeker als je er een wedstrijdje van maakt! Blijf dus alert als iemand lang onder water blijft en daarbij nauwelijks beweegt! 6. Obstakels w.o. lijnen/matten. In combinatie met vermoeidheid wordt het inschattingsvermogen van je leerlingen kleiner. Verwarring in of met zwemlijnen en dergelijke zijn vaak de oorzaken van paniek. 7. Afkoeling. In het te lang minder actieve opdrachten uitvoeren of juist wachten in een koude, natte omgeving schuilt het gevaar van afkoeling. Zorg voor afwisseling in je programma. 8. Verbranding. Verbranding van de huid komt vooral in de openluchtbaden voor. Zo kan je ongemerkt door de stralen van de zon verbranden. Hiertegen kun je je leerlingen beschermen door ze met een T-shirt aan te laten zwemmen. 9. Zwembadtrapje. Leer het iedereen aan: bij bestijging is niemand onder aan de trap! Iedereen wacht zijn/haar beurt af opzij van de trap. Boven aan de trap helpt een begeleider.
3.5 Hoe te handelen bij een calamiteit? Als je te maken krijgt met een calamiteit tijdens je les, weet dan hoe je moet handelen. Laat je groep nooit zonder toezicht achter, maar delegeer deze taak. Ontferm je over het slachtoffer en begeleid deze indien nodig naar deskundige hulp.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 142 -
versie dec 2015
Hoofdstuk 4. Jeugdbegeleiding bij de ScubaDoelessen 4.1 Inleiding Centraal in dit hoofdstuk staat hoe je leert omgaan met groepen kinderen, hoe je kinderen op hun gemak stelt en ze interesseert en enthousiast te maakt voor de ScubaDoe-activiteiten, hoe je kinderen op verschillende manieren iets kunt aanleren.
4.2 Hoe leer ik kinderen leren? 4.2.1 Daadje – plaatje – praatje Kinderen zelf dingen laten doen en ontdekken (daadje) is vaak de beste manier om ze iets te leren. Kinderen zijn van nature geneigd om op een speelse manier nieuwe dingen te ontdekken. Met doe-opdrachten kun je daarop inspelen. Kinderen zijn sterk visueel ingesteld. Het voordoen of het laten zien van een tekening, foto of filmpje (plaatje) is voor een goed alternatief voor het zelf ontdekken. Om hier op in te spelen kan het knieboek gebruikt worden. Soms moet je natuurlijk ook dingen vertellen, maar houd je praatje kort en luchtig en ondersteun ze waar mogelijk door ‘plaatjes en daadjes’. De beste manier om kinderen positief te stimuleren is ze te belonen, bijvoorbeeld door het geven van complimentjes. De kinderen verwachten een leuke cursus, dus straffen doen we niet. Door in te spelen op de vaardigheid en kennis die bij kinderen aanwezig is, betrek je ze beter bij de les. Kinderen hebben plezier in het oplossen van vragen en opdrachten. Natuurlijk zorg je ervoor dat de vragen niet onduidelijk en zeker niet te moeilijk zijn. Geef ze de kans een succeservaring op te doen.
4.2.2 Enkele tips Richt een vraag eerst tot de hele groep. Wacht vervolgens even om iedereen gelegenheid te geven om na te denken en geef daarna pas de beurt aan een kind. Speel een antwoord of vraag van een kind eerst terug naar de hele groep. Geef pas een eigen reactie als niemand er raad mee weet. Verdeel de vragen over alle kinderen, ook de stillen, onzekere of jonge kinderen. Stimuleer op positieve manier bij een fout antwoord (“Goed bedacht, maar ….”) Probeer bijdragen van kinderen te onthouden om ze later weer bij het goede antwoord te betrekken. Het kind ziet dan dat ook zijn antwoord de moeite waard was.
4.2.3 Contact met kinderen Zorg dat je altijd contact met je hele groep maakt en houdt. Daarom is het belangrijk dat je als begeleider een goede plaats kiest ten opzichte van je groep. Je moet alle kinderen kunnen zien en zij moeten allemaal jou kunnen zien. Door te gaan zitten breng je rust in de groep en door op gelijke ooghoogte met kinderen te communiceren (praten/kijken) maakt u contact. Kies bewust de plaats van uitleg. Door zelf bij een muur te gaan staan houd je zelf het overzicht over het zwemwater en worden de kinderen niet afgeleid worden door andere
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 143 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
activiteiten die in het bad plaatsvinden. Laat bij zonneschijn de kinderen niet tegen de zon in kijken en denk buiten ook aan de windrichting: wind in de rug. De kinderen moeten je stem uiteraard altijd goed kunnen horen. Door een afwisselend stemvolume en vlot stemgebruik zullen de kinderen zich snel ‘inleven’ in het onderwerp of spel. Wanneer de stem niet toereikend is, kan een klap in de handen of tiksignaal (metaal) uitkomst bieden.
4.2.4 Houding Een goede begeleider: - is eerlijk, duidelijk en enthousiast - geeft leiding, maar is niet te streng - maakt en houdt contact met kinderen - is geduldig en belangstellend - betrekt alle kinderen bij de les - is deskundig v.w.b. het gehele ScubaDoe-programma - is flexibel in werkwijze en stijl van leidinggeven - is vooral zichzelf - geeft het goede voorbeeld (dus geen alcohol of sigaretten!) - vertelt zoveel mogelijk waarom iets gedaan moet worden - dwingt een kind niet tot iets wat het op dat moment niet kan of durft - legt accent op wat goed gaat en niet op wat verkeerd gaat - toont ook wanneer hij zich minder goed voelt een opgewekt karakter
4.3 Organisatorische tips 4.3.1 Zorg voor voldoende begeleiders Spreek met één stem; het is verstandig om voor de les met de andere begeleiders door te spreken hoe de instructie moet verlopen. Alle begeleiders die bij de cursus betrokken zijn, zullen op die manier de kinderen hetzelfde vertellen en leren. Al het materiaal dat nodig is voor de les moet vooraf gebruiksklaar zijn en zo voor het grijpen liggen. Dit betekent dat de begeleiders ruim voor de tijd dat de kinderen komen aanwezig moeten zijn om alles in orde te maken. Spel kan een prima middel zijn waarbij kinderen ervarend leren. Al spelend doen ze wetenswaardigheden en vaardigheden op, die langer blijven hangen.
4.3.2 Tips bij spel -
De organisatie moet klaar zijn voordat de uitleg begint. Zorg dat alle materialen aanwezig en op hun plaats zijn. Er moet duidelijkheid zijn over de plaats van de kinderen en de begeleider. Maak altijd goed contact. Maak zoveel mogelijk deel uit van de groep. Deel de groepen voorafgaand aan de speluitleg in. Stel de groepen willekeurig en speels samen. Hou de uitleg kort. Laat zoveel mogelijk het ‘plaatje’ zien. Geef een voorbeeld! Begeleid ook tijdens het spel. Een duidelijk hoorbare begeleiding moet zo positief mogelijk worden gedaan. (“Goed zo”, “Probeer het eens iets sneller!”) Help kinderen die ‘er niet uit komen’. Let op de veiligheid: omgeving, materialen, gedrag. Rond tijdig en duidelijk af. Geef een aankondiging: “Nog één minuut en dan stoppen we”. Het is leuk en belangrijk om daarna nog even kort terug te komen op de activiteit (evaluatie).
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 144 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
-
Ruim het materiaal zoveel mogelijk samen met de kinderen op.
Denk vooruit, want ‘niet ingevulde tijd is kliertijd!’
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 145 -
versie dec 2015
Hoofdstuk 5. Omgaan met ouders 5.1 Inleiding Alles staat klaar. Je hebt je goed voorbereid op een nieuwe les of training. En daar komen je leerlingen aan. Sommigen komen alleen of met vriendjes, anderen worden gebracht door hun ouders. Die ouders krijg je er gratis bij en dat is maar goed ook! Het is mooi meegenomen als je een goed contact met hen heb hebt.
5.2 Contacten met ouders Voor de ouders is het fijn om te weten wat hun kinderen uitspoken bij de duikclub. Voor de begeleiders is het goed om te weten uit wat voor ‘nest’ de kinderen komen, wat hun specifieke achtergrond is. Misschien zijn er problemen in het gezin (bijvoorbeeld ziekte, echtscheiding, een sterfgeval) of zitten er spannende dingen aan te komen (geboorte van een broertje of zusje, een huwelijk) die een verklaring geven voor de manier waarop een kind zich gedraagt.
5.2.1 Ouders verantwoordelijk Ouders zijn en blijven de eerste verantwoordelijke voor hun eigen kind, maar jij neemt de verantwoordelijkheid soms even over. Voor de ouders is het handig om te weten welke regels er binnen de club gelden en hoe je ze hanteert. Denk daarbij aan het tijdstip van beginnen en afsluiten, de opzet van de duiklessen en de regels die je hanteert over de omgang van kinderen met elkaar en met de leiding. Als ouders hiervan op de hoogte zijn, heb je een basis om dingen met elkaar te bespreken als er onverhoopt problemen optreden.
5.2.2 Uitnodigen Ouders merken aan hun kinderen hoe ze het vinden bij de duikclub. De kinderen komen vrolijk thuis en staan een week later te springen om te weer gaan. Of ze komen mokkend thuis en vragen of ze nooit meer aan dat stomme gedoe mee hoeven te doen. Nodig daarom ouders eens uit om een keertje te komen kijken of schakel ze in bij activiteiten waarbij je wel wat extra handen kunt gebruiken. Dan kunnen ze ook de reacties van hun kind(eren) beter plaatsen. En wie weet, heb je er een vaste helpende hand bij.
5.2.3 Folder en website Om ouders op de hoogte te brengen van wat je doet, kun je aan het begin van het seizoen een folder meegeven, waarin allerlei wetenswaardigheden over je club staan. Denk daarbij aan: de namen en telefoonnummers van de begeleiders (tip: gebruik het ScubaDoe-logboek), het programma voor het komende seizoen, de uitgangspunten van je duikclub en jullie visie op het kind. Ook informatie over een eventuele bijdrage in de kosten en waar je dat geld aan besteedt. Verder kun je in de folder verwoorden wat je van de ouders verwacht. Je kunt ook overwegen om regelmatig een clubblad of infobulletin aan de kinderen mee te geven. Verwijs in de folder ook naar de website! En denk eens over een digitale nieuwsbrief.
5.2.4 Informatie avond voor ouders Om veel zaken voor te zijn is het erg handig om een informatie avond voor ouders te houden. Het liefst natuurlijk nog voordat de lessen begonnen zijn. Maar je kunt ook denken aan een informatieavond per cursus of een informatie avond die jaarlijks gehouden wordt. Herhaling is op dit gebied juist een pre.
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 146 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
Qua opzet kun je denken aan: welkom, voorstelronde, uitleg organisatie van de vereniging, uitleg organisatie van de snorkel/duikopleiding, medische aspecten (veiligheid, invullen medische verklaring, keuren), materialen (lenen/huren/kopen). Vertel hoe de lessen in elkaar zitten en wat er van de ouders wordt verwacht en wat niet! Denk hierbij aan ophalen en brengen van eigen kind of dat van anderen, het aanwezig kunnen zijn tijdens omkleden (toezicht kleedzaal)en de lessen, de bereikbaarheid (zie logboekfunctie). Bespreek ook de manier van omgaan met kinderen in de groep en hoe er gelet wordt op het voorkomen van ongewenste intimiteiten. Enfin, een geweldige kans om met elkaar in contact te komen.
5.2.5 Aanval en verdediging Vertoont een kind uit je groep gedragsproblemen dan probeer je dat uiteraard eerst zelf op te lossen met het kind, maar soms blijkt dat onmogelijk en kom je er niet omheen om met de ouders te gaan praten. Daar moet je wel voorzichtig mee zijn. Je maakt zo snel iets aan de vertrouwensband tussen jou en het kind stuk. Het uitgangspunt voor zo’n gesprek moet positief en oplossingsgericht zijn. Bedenk bij zo’n gesprek altijd dat het voor ouders moeilijk is. Niemand hoort graag dat zijn of haar kind zich vervelend gedraagt, zelfs niet als je dat eigenlijk al wel weet. Ga je als begeleider in de aanval, dan zal de ouder meteen het kind gaan verdedigen.
5.2.6 Intensief Het kan ook zijn dat een ouder jou, de begeleider, om een gesprek vraagt. Als het gesprek betrekking heeft op het eigen kind, dan zal het gesprek moeten gaan over dat betreffende kind, over zijn of haar functioneren en/of sociale rol. Natuurlijk zullen ook andere kinderen daarbij een rol kunnen hebben (bijvoorbeeld als het kind gepest wordt), maar daar zal zo nodig met de ouders van die betreffende kinderen over gesproken kunnen (en wellicht moeten) worden. Persoonlijke gesprekken met ouders zijn vaak intensieve gesprekken. Zoek daarom een sparringpartner onder je ScubaDoe-team. Een maatje, met wie je kunt overleggen, reflecteren en die je om professionele feedback kunt vragen. Ieder persoonlijk gesprek is anders. Ieder persoonlijk gesprek is een leergesprek, waardoor je steeds deskundiger wordt. In ieder geval ben je telkens een ervaring rijker.
5.2.7 Positieve insteek Ouders en kinderen kiezen altijd onvoorwaardelijk voor elkaar, juist in moeilijke situaties. Een ouder zal dan ook altijd het kind verdedigen, als er het gevoel ontstaat dat een ander zijn of haar kind aanvalt. Het is daarom beter om een gesprek te beginnen met de positieve punten van het kind. Een kind is nooit alleen maar vervelend, er zijn altijd wel goede punten te noemen. Daarna kun je het probleemgedrag aan de orde stellen en samen naar mogelijke oplossingen gaan zoeken. Probeer je niet op te stellen als de deskundige die het beter weet. De ouder voelt zich dan op de vingers getikt en voelt zich als opvoeder tekort geschoten.
5.2.8 Andere culturele achtergrond Een andere culturele achtergrond, betekent andere omgangsvormen. Zie het als een uitdaging om ook de allochtone ouders bij de activiteiten te betrekken. Realiseer je in contacten met deze ouders dat de verhouding tussen man en vrouw anders is dan in onze cultuur en dat de opvoeding vaak strenger is. Dit komt tot uiting in de manier van met elkaar omgaan. Het kan bijvoorbeeld zijn dat het (door een vrouw) dragen van te blote kleding of het geven van een hand niet op prijs wordt gesteld.
5.2.9 Mishandeling of verwaarlozing Communicatie met ouders is een heel ander verhaal als je problemen vermoedt die te maken hebben met mishandeling of verwaarlozing in de thuissituatie. Zelden vraagt een kind om hulp als het mishandeld wordt, maar in je contacten met het kind krijg je G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 147 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
signalen dat er iets niet klopt. Het kind zendt indirect en onbewust deze signalen uit. Vaak is het zijn gedrag dat iets verraadt. Het signaleren van kindermishandeling is zeker niet gemakkelijk en het kan niet worden aangetoond door één aanwijzing. Het gaat om een optelsom van waarnemingen die om een zorgvuldige interpretatie vragen. Wanneer het kind bijvoorbeeld een merkwaardige blauwe plek heeft, vraag het kind dan op een meelevende manier wat er gebeurd is. En vraag de ouders of zij weten hoe het komt. De reacties van het kind of de ouder kan het vermoeden wegnemen of versterken. Hoe dan ook, trek niet te snel conclusies!
Tip Als de mogelijkheden daar zijn, stimuleer dan altijd de ouders/verzorgers om daadwerkelijk bij de les/training aanwezig te zijn!
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 148 -
versie dec 2015
Hoofdstuk 6. Druktemakers en ADHD-ers in je groep! 6.1 Inleiding Kinderen krijgen al snel het etiket ADHD opgeplakt als ze overlopen van energie, maar lang niet ieder druk kind heeft er last van. Als een kind enthousiast is over iets, als er iets spannends staat te gebeuren, of als een kind even niet zo lekker in zijn vel zit, wordt hij of zij onrustig of lawaaierig. Hoe druk iemand is, hangt natuurlijk ook van zijn of haar karakter af. Feit is dat drukke kinderen de aandacht opeisen en dat kan ten koste gaan van de andere kinderen in de groep (en van je eigen humeur).
6.2 Wat kun jij doen om de rust in je groep te bewaren? 6.2.1 Grip Drukke kinderen moeten de mogelijkheid krijgen hun energie een beetje kwijt te kunnen door zwemmen en spel. Wat dat betreft, zitten ze wel goed bij ScubaDoe. Daarnaast hebben drukke kinderen veel baat bij structuur en regelmaat. Daar moet je dus voor zorgen: werk met duidelijke afspraken over gedrag en de manier van samenspelen. Het voorspelbaar houden van de leefwereld van het kind kan een druk kind helpen. Door het kind steeds van te voren te vertellen wat er gaat gebeuren, houdt hij of zij meer grip op de situatie. Je kunt het programma ook opschrijven en ophangen (waterkant zwembadrand): voor iedereen duidelijk.
6.2.2 Voorbeeldfunctie Tijdens de zwem/duikactiviteiten hebben de begeleiders een voorbeeldfunctie en het helpt als zij rust uitstralen. Daarnaast is het voor een druk kind extra belangrijk dat de begeleiders op één lijn zitten bij het stellen van grenzen en het naleven van regels (zie ook het hoofdstuk over de leeftijdskenmerken). Voor drukke kinderen kunnen begeleiders die er verschillende regels op nahouden verwarrend zijn. Ze weten dan niet goed wat er van ze verwacht wordt en dit resulteert in nog drukker gedrag.
6.2.3 Complimentjes Drukke kinderen krijgen vaak minder complimentjes dan hun rustigere leeftijdgenoten. Toch is het voor drukke kinderen juist heel belangrijk dat ze veel steun en waardering krijgen. De meeste aandacht gaat naar het lastige gedrag, waardoor dit gedrag veelal versterkt wordt. Bovendien geeft het kinderen het gevoel dat ze niets kunnen, nooit iets goed doen en door niemand worden gewaardeerd. Het is dus heel belangrijk om te letten op wat het kind wel goed doet en daar iets aardigs over te zeggen. Negeer zoveel mogelijk het negatieve gedrag, ook al kost dat extra moeite. Benoem wat ze al goed kunnen of al gedaan hebben. Dat is goed voor het zelfvertrouwen van het kind.
6.2.4 ADHD Het kan zijn dat je van ouders hoort dat een kind ADHD heeft. ADHD is de afkorting voor Attention Deficit Hyperactivity Disorder ofwel aandacht-tekort-stoornis met hyperactiviteit. Deze kinderen vinden het lastig om hun aandacht ergens bij te houden. De spanningsboog is kort, ze zijn snel afgeleid en reageren impulsief en hyperactief. De tijdbeleving is verstoord. Kinderen met ADHD hebben veel aandacht nodig. Daarnaast geeft ook bij deze kinderen structuur en het vriendelijk en consequent handhaven van die structuur rust in de tent. ADHD-kinderen willen zich graag kunnen voorbereiden op nieuwe situaties. Vertel dus bijtijds wat ze te wachten staat, wat het komende programma inhoudt en wat er van hen verwacht wordt. Geef kinderen met ADHD voldoende gelegenheid om te bewegen, om G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 149 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
zich af te reageren en te ontladen. Probeer te begrijpen dat het van hen veel inspanning vergt om tien minuten geconcentreerd te zijn. Beloon het kind voor gewenst gedrag en probeer ongewenst gedrag zoveel als het kan te negeren.
Hoofdstuk 7. Kinderen met een motorische achterstand 7.1 De ‘slome hark’ of ‘houten Klaas’ wil wel, maar kan niet Het lijkt of er alleen maar springende en soepel bewegende kinderen dollen over velden en schoolpleinen, maar toch kampt 10 procent van de kinderen tussen de 4 en 12 jaar met een motorische achterstand, die zich bijvoorbeeld uit in hoogtevrees. Dit ‘probleem’ wordt voor deze kinderen een bijna onoverkomelijk obstakel als het niet wordt (h)erkend. Al gauw staan ze erbij en kijken ernaar, want wie af is, doet niet meer mee. Wanneer dan ook nog eens de instructeur en/of begeleider van de duikclub zijn of haar geduld verliest, stijgt het kinderleed naar grote hoogte. Voetbal, judo, hockey, tennis, zwemmen, verstoppertje. De meeste kinderen in de basisschoolleeftijd doen het met plezier. Wie mee doet, hoort erbij, wie er niet goed in is, heeft er een zware dobber aan om over zichzelf een goed gevoel te hebben. Andere kinderen vinden het nu eenmaal niet leuk om bij een competitiesport of een spel een teamgenoot te hebben die niet vooruit te branden is of geen bal kan raken. Wie kent niet het fenomeen van het laatste kind dat ‘gekozen’ moet worden. “Als jullie de ‘slome’ nemen mag ‘de hark’ wel bij ons”, wordt er soms onderhandeld. Een bewegingsachterstand kan op die manier gemakkelijk leiden tot andere problemen, zoals gepest worden of achterblijvende leerprestaties. Het kind heeft zoveel energie nodig om z’n ‘handicap’ te maskeren dat het geen rust en kracht overhoudt om te leren of vriendschappen te onderhouden. Daar komt bij dat de motorische achterstand niet vanzelf overgaat.
7.1.1 Negatief zelfbeeld Heb je langzame, onhandige kinderen in je groep die zich het liefste uit de voeten maken als er een balspel gedaan wordt? Dan zou het kunnen zijn dat het kind last heeft van DCD. In tegenstelling tot de meeste basisschoolleerlingen genieten kinderen met het Developmental Coordination Disorder, ofwel stoornissen in de motorische coördinatie, niet van sporten of buitenspelen. Ze bewegen niet graag en vermijden het zoveel mogelijk. Een kind met DCD of met een ‘gewone’ motorische achterstand kiest soms voor de oplossing er maar helemaal niet aan te beginnen en dus niet mee te doen met de groep. Of ze gaan op een andere manier de aandacht trekken met bijvoorbeeld clownesk gedrag. Zo oefenen ze de motorische vaardigheden helemaal niet meer en raken ze nog meer achterop met prestaties op het motorische vlak. Als je dan ook nog eens problemen hebt met schrijven, knippen en plakken (de fijne motoriek), kun je een behoorlijk negatief zelfbeeld gaan ontwikkelen. Dat is wat er regelmatig gebeurt bij kinderen met DCD of een bewegingsachterstand.
7.1.2 Moeilijk te herkennen Sinds 1998 is DCD de internationaal gebruikte term voor kinderen met afwijkend motorisch gedrag, zonder dat er sprake is van een fysieke oorzaak. De problemen betreffen zowel de coördinatie van de fijne als de grove motoriek. Kinderen met DCD hebben meer tijd nodig om een beweging in gang te zetten. Zodra er een fysieke reden wordt gevonden, zoals een spierziekte of spasticiteit, is er geen sprake meer van DCD.
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 150 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
Veel ouders weten niet dat hun kind het heeft, het is geen uitgebreid besproken aandoening zoals bijvoorbeeld ADHD. Soms herkennen ouders, leraren of trainers de problemen niet als horende bij DCD. “Hij let niet genoeg op”, of “Hij staat te dromen” , wordt dan al snel gezegd.
7.1.3 Hoe ermee omgaan? Bij het omgaan met een kind met een motorische achterstand of DCD is het in de eerste plaats belangrijk dat hij of zij weer meer plezier krijgt in het bewegen. Leg aan de andere kinderen in de groep uit dat het geen onwil is, maar echt een onvermogen. Soms zijn er ook aanpassingen nodig in de omgeving van het kind (geef het kind niet de moeilijkste positie: een voorbeeldrol), zodat het kind minder gefrustreerd raakt door de constante confrontatie met de eigen onkunde. Deze constante frustratie kan namelijk tot faalangst leiden, maar ook tot gedragsproblemen omdat het kind de frustratie gaat lopen overschreeuwen. Ga uit van de sterke kanten van het kind (ze hebben geen achterstand qua intelligentie) en maak hier ook gebruik van bij het aanpakken van de minder sterke kanten. Juich en moedig aan als het kind succes heeft in een oefening (de duikbril klaren, een hoekduik maken) zodat hij of zij gemotiveerd blijft. Op het moment dat er iets lukt, groeit het plezier. Als begeleider wakker je het vlammetje van de motivatie aan. En als het vlammetje er eenmaal is, gaat het vanzelf beter. Geef het kind vertrouwen in zijn eigen kunnen, door het verantwoordelijkheden te geven, daarmee laat je zien dat jij er vertrouwen in hebt. Wanneer een situatie te moeilijk is voor een kind (hij of zij durft bijvoorbeeld echt niet de snorkel onderwater uit de mond te doen), haal het daar dan uit en laat het bijvoorbeeld even iets anders voor jou doen. Maak de spelsituatie duidelijk en overzichtelijk, waardoor er minder ‘ongelukjes’ kunnen gebeuren. Biedt afwisseling in je activiteiten en zorg dat er voldoende activiteiten zijn, waar ook een kind met een motorische achterstand goed in is. Negeer vervelend of aandachtvragend gedrag dat voortkomt uit het verbloemen van het probleem.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 151 -
versie dec 2015
Hoofdstuk 8. Kinderen met autisme 8.1 De 10 dingen 1.
Ik ben op de allereerste plaats een kind. Ik heb autisme, maar ik ben niet op de eerste plaats ‘autistisch'. De verwerking van waarnemingen van mijn zintuigen is in de war. Maak onderscheid tussen ‘niet willen’ en ‘niet kunnen’. Ik denk concreet. Ik heb maar een beperkte woordenschat. Ik ben sterk visueel georiënteerd. Richt je op wat ik wel kan. Help me met mensen omgaan. Probeer de reden van mijn woedeaanvallen te achterhalen. Hou onvoorwaardelijk van me.
2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
8.2 Algemene kenmerken van een ‘autist’ De autist bestaat niet, het is een soort verzamelnaam. Je komt in de literatuur veel verschillende benamingen tegen voor autistische stoornissen. Iedereen heeft wel wat kenmerken van autisme. Als je bepaalde gedragskenmerken die iemand specifiek heeft koppelt, kan daar soms een naam ter herkenning en behandeling aan gegeven worden. Het komt veel voor, daarom wordt de term autistische spectrum stoornis gebruikt. Voor het gemak gebruiken we hier de term ‘autist’. -
Vaak hebben autisten weinig of geen aansluiting bij leeftijdgenoten. Ze hebben een eenzijdige manier van contact maken en ze weten vaak niet wat sociaal is. Ze kunnen niet delen en hebben moeite met het inleven in de gedachten en gevoelens van andere personen, wanneer zij die zelf niet herkennen. Ze maken vaak gebruik van standaardzinnen of herhaling van zinnen. Het taalgebruik is ook vaak afwijkend en eigenaardig. Zij nemen de taal letterlijk en zijn vaak gericht op één onderwerp. Zij kunnen erg slecht tegen veranderingen en hebben daardoor last van angstreacties en/of woedeaanvallen. Vaak is dat in onze ogen maar overdreven want het gaat redelijk vaak over kleine domme dingen. Mensen met autisme hebben vaak iets onbegrijpelijks en ongrijpbaars.
8.3 Hoe moet je met iemand omgaan die autistisch is? Het is moeilijk om een goede methode te vinden, omdat het lang duurt voordat je een autist begrijpt. Maar er zijn wel enkele methodes.
8.3.1 Ouders Vraag ouders naar hun manier van aanpak en begeleiding. Sluit daar zoveel als mogelijk bij aan. Onderhoud ook regelmatig contact met hen over hun en jouw ervaringen.
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 152 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
8.3.2 De Teachmethode
Instructeurs kunnen op een white board (of ow-leitje) aangeven in welke volgorde de training verloopt. Schrijf de opdrachten puntsgewijs op. Veeg opdrachten/oefeningen die gedaan zijn uit of beter zet er een streep doorheen. Zo weten de kinderen precies wat ze gaan doen en is alles voorspelbaar. Dat is voor sommige autisten de beste manier.
8.3.3 Geef tips Reik de persoon tips aan, bijvoorbeeld bij problemen in de groep: • Ik vertel het z.s.m aan de lesgever/instructeur die de training geeft. • Ik ga dan niet de problemen alleen proberen op te lossen. • Samen met de lesgever zoek ik een oplossing voor het probleem.
8.3.4 Handvatten bij de communicatie Maak gebruik van tips als handvatten bij de communicatie. Zie ook verder in dit document! Het vergt van de omgeving nogal wat aanpassing om goed met een autistische persoon om te gaan, zeker als iemand de stoornis in een wat ernstiger mate heeft. Structuur, duidelijkheid, veiligheid en voorspelbaarheid zijn de belangrijkste elementen in de omgang met mensen met een autistische stoornis.
8.4 Handvatten bij de communicatie Mensen met autisme hebben grote behoefte aan structuur en veiligheid. Veranderingen zijn bedreigend. Als de omgeving daar rekening mee houdt, loopt het contact met een autist wat soepeler.
8.4.1 Anticipeer op veranderingen en maak die ruim van te voren bekend. Zorg ervoor dat de omgeving zo veilig mogelijk blijft. Dat betekent bijvoorbeeld weinig nieuwe gezichten in een groep (voorkom wisselingen), geen onverwachte activiteiten (doe wat vorige week gezegd is!).
8.4.2 Geef in les- en spelsituaties duidelijke en korte instructies en controleer of ze begrepen worden. Herhaling van handelingen is belangrijk om dingen te kunnen leren.
8.4.3 Pas op met humor. Autisten nemen woorden vaak letterlijk. Een grapje interpreteren ze niet altijd zoals het bedoeld is. Maak je een grapje, zeg dat er dan bij.
8.4.4 Veel autisten hebben moeite met fysiek contact, soms ook met oogcontact en harde geluiden. Vermijd plotseling vastpakken en dwing een autist niet tot aanrakingen of langdurig oogcontact. Geef aan wanneer er sprake is van functioneel contact, zoals bij het aanleren van een redding of bij zelfhulp en buddyhulp bij krampbestrijding. Geef geen ‘schouderklopje’, maar benoem wat is goed gedaan!
8.4.5 Kinderen en jongeren met autisme moeten sociale omgangsvormen expliciet aanleren. Ze kunnen niet vertrouwen op hun intuïtie en zullen het gedrag van leeftijdsgenoten vaak niet adequaat interpreteren. De omgeving moet spelregels, omgangsregels en ook impliciete regels over macht en autoriteit (herhaaldelijk) uitleggen G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 153 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
en voordoen. Werk consequent in het buddysysteem. Koppel hen bewust en geef aan dat het slechts voor deze week is. Wijs aan en laat ze vooral niet kiezen! Gebruik altijd vaste procedures zoals ‘KILO’ en ‘verkorte’ buddycheck. (verkorte = veiligheidscheck in zwembad)
8.4.6 Autistische kinderen ontwikkelen zich op bepaalde gebieden (taal, spel) vaak anders en langzamer, waardoor ze niet altijd reageren zoals je op grond van hun leeftijd zou verwachten. Het is dus zaak goed te kijken wat een kind wel en niet kan en begrijpt en daarbij aan te sluiten. Het komt voor dat kinderen goed kunnen praten en een behoorlijke woordenschat bezitten, maar dat ze maar matig de woorden van een ander begrijpen, vooral de abstracte begrippen. Wees daar alert op en verbaas je niet over 'kinderachtige' dingen waar autistische jongeren in de puberleeftijd zelfs nog behoefte aan kunnen hebben. Ze leren dan de benodigde vaardigheden vaak alsnog.
8.4.7 Autistische mensen doen vaak ongelofelijk en voortdurend hun best om sociale interacties te laten lukken en erbij te horen – zonder daar goed in te slagen. De omgeving is zich vrijwel nooit van hun inspanningen bewust, juist omdat autisten er altijd in tekort lijken te schieten. Een bittere pil. De omgeving moet zich realiseren hoe eenzaam dit is en hoeveel energie het kost.
8.4.8 Mensen met autisme hebben vaak een behoefte aan privacy en aan alleen zijn. Het is belangrijk ze daarin te respecteren, omdat het gewone dagelijkse verkeer heel veel inspanning kost. Ook uren tv kijken of computerspelletjes spelen kan een manier zijn om te ontspannen en zich terug te trekken.
8.4.9 Sommige autisten voeren herhalende handelingen of rituelen uit. Die zijn vaak niet goed te begrijpen voor de buitenwereld, maar voor de autist zijn ze nodig om angst te bezweren. Probeer daarom rituelen niet zomaar te onderbreken. Probeer liever de bron van de spanning weg te nemen.
8.4.10 Mensen met autisme reageren vaak allergisch op het woord 'moeten'. Moeten betekent voor hen een verandering in hun eigen vastomlijnde programma en impliceert meestal dat iets ook snel of meteen moet. Autisten hebben tijd nodig om een boodschap te verwerken en raken van streek door het onmiddellijke moeten. Het verzet tegen het woord 'moeten' is voor de omgeving vaak lastig te hanteren.
8.5 Aandachtspunten tijdens de duikinstructie Er zijn veel kinderen en jongeren met autisme die zich – zij het met moeite – kunnen redden in het regulier onderwijs. Ze hebben daar wel begeleiding bij nodig. Een belangrijke valkuil is dat hun gedrag als lastig wordt ervaren, en dat autisten vaak niet naar verwachting reageren.
8.5.1 Lesgevers moeten er rekening mee houden dat autistische kinderen zich niet op alle terreinen leeftijdsadequaat gedragen. Hun mentale leeftijd is lager dan hun kalenderleeftijd. Ze ontwikkelen zich op bepaalde gebieden later en langzamer. Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 154 -
versie dec 2015
8.5.2 Kinderen zijn genadeloos naar kinderen die anders zijn en doen. Dat betekent dat autisten vaak gepest worden, wat hun gevoel van onveiligheid versterkt en de ontwikkeling van sociale vaardigheden in de weg staat. Lesgevers doen er goed aan open te zijn over het feit dat een autistische leerling anders is en juist hulp nodig heeft van andere kinderen. Het lastige is dat autistische kinderen pestgedrag soms lijken uit te lokken of zelf veroorzaken. Maar verwachten dat een autistisch kind zich 'gewoon' zoals alle andere kinderen gedraagt, is het onmogelijke eisen van dit kind.
8.5.3 Autistische kinderen leren vaak moeizaam de codes die gelden in sport en spel. Het verschil tussen stoeien en 'echt vechten' voelen ze soms niet aan, en ze reageren ook niet altijd adequaat op pijn bij anderen. Lesgevers moeten expliciet zijn in de regels en het doel van sport- en spelactiviteiten duidelijk maken.
8.5.4 Het aanleren van sociale vaardigheden moet meer behelzen dan het aanleren van trucjes, omdat anders het gevaar bestaat dat de trucjes op verkeerde momenten worden toegepast. Sociale vaardigheden moeten worden aangeleerd op basis van sociaal inzicht, ook al is dat door autisten alleen met moeite en inspanning (en herhaling) te verwerven. Vertel steeds hoe je de omgang in de groep wilt hebben, ook al is er geen direct aanleiding toe.
8.5.5 Straf is geen goede weg om gedrag te verbeteren of te veranderen, integendeel.
8.5.6 Wees je er als lesgever van bewust dat problematisch gedrag toeneemt onder invloed van angst of stress. In plaats van op het gedrag in te gaan, is het beter om te proberen de stress te doen verminderen (door de leerling een tijdje tot rust te laten komen en hem tot zichzelf te laten komen door rituelen of rustgevende handelingen). Dus lekker laten uitzwemmen met basisuitrusting.
8.5.7 Zorg ook bij uitzonderlijke lesdagen (sport/speldagen, Sinterklaastrainingen e.d) voor structuur. Geef de autistische leerling van te voren een schema met daarop het te verwachten programma, de regels, wat de leerling mee moet nemen etc.
8.5.8 Geef heldere instructies. Uitzonderingen op de regel moeten ook expliciet worden gemaakt.
8.5.9 Maak altijd het doel van een oefening duidelijk en geef aan welke punten extra aandacht moeten hebben. Consequent volgen van procedures zijn daarbij erg belangrijk.
8.5.10 Bereid een leerling met autisme tijdig voor op veranderingen die er komen gaan. Wees je ervan bewust dat de weerstand tegen verandering niet betekent dat de verandering niet mogelijk is, maar dat het langer duurt om eraan te wennen. Realiseer je dat verandering (veel) angst oproept, en dat de weerstand geen teken van onwil is. Laat iemand langzaam wennen aan een nieuwe situatie. Laat een nieuwe instructeur eerst een paar keer mee de groep leiden, voordat deze de leiding helemaal alleen overneemt. G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 155 -
versie dec 2015
Nederlandse Onderwatersport Bond
8.5.11 Mensen met autisme hebben vaak moeite met plannen en organiseren van hun afspraken, terwijl ze tegelijk grote behoefte hebben aan orde en structuur. Lesgevers kunnen helpen door het op te schrijven of al op papier aan te reiken. Denk daarbij aan spullen die ze volgende week mee naar de training moeten brengen.
8.5.12 Autisten hebben moeite om de prikkels en vragen vanuit de omgeving meteen te verwerken. Gun ze de tijd.
Met andere woorden Goed functionerende autisten zijn doorgaans perfectionistisch, hebben een groot oog voor detail en zijn soms opmerkelijk origineel in hun denken. Het hangt natuurlijk erg af van de ontwikkelde vaardigheden van iedere individuele autist in hoeverre hij of zij kan slagen in een duikopleiding.
8.6 Achtergrondinformatie Doordat het kind op een ander manier denkt en zijn fragmentarische manier van waarnemen gevolgen heeft voor zijn hele ontwikkeling, moet de omgeving zich hierbij aansluiten. Zijn hersenen verwerken de waarnemingen als puzzelstukjes en het kind heeft de grootste moeite om de samenhang tussen die deeltjes te zien. Vertaald naar het leven van alledag betekent dit dat het kind de indrukken die het opdoet niet zo goed aan elkaar kan koppelen. Het is een beperking voor hem als hij bijvoorbeeld oorzaak en gevolg niet ziet en relaties tussen mensen hem ontgaan. Als instructeur kun je voor het kind samenhang aanbrengen. Het kind denkt in puzzelstukjes en door in puzzelstukjes te antwoorden sluit je aan bij zijn denkwijze. Heb je een probleem met een autistisch kind, zie dit dan als een puzzel die jij moet oplossen. Je maakt daarbij gebruik van de ‘Puzzel van 5’. De vier hoekstukken van het ‘WAT’ hij moet doen zijn: HOE, WAAR, WANNEER, en WIE bieden houvast bij het uitvoeren van het WAT. Ze moeten in elkaar passende informatie voor het kind bevatten en de samenhang verduidelijken. De instructeur helpt het kind met hulp van: WAT: Alles wat een kind moet uitvoeren (de taak/opdracht/oefening) HOE: De wijze waarop hij dat moet doen WANNEER: Wanneer start de taak en wanneer is deze klaar? WAAR: Op welke plaats moet hij deze taak uitvoeren? WIE: Doet hij het zelf? Wat doet de ander? Dit zijn de feitelijke gegevens die een kind nodig heeft om aan de slag te kunnen gaan.
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 156 -
versie dec 2015
8.6.1 Tips voor communicatie (bron: “Geef me de 5”, blz 90*) -
Wees duidelijk en voorspelbaar in je communicatie Volg eerst zijn verhaal, pas dan kan hij jou volgen Bekijk en volg je kind door de ‘auti-bril’* (*zie vanuit je achtergrondkennis over autisme) Hij heeft liever een opdracht dan een vraag Wees vriendelijk, maar beslist in optreden en communicatie Benoem nadrukkelijk, stellend, concreet en gedetailleerd –op ‘de 5’- wat je wilt. Laat in je manier van praten en doen geen twijfel bestaan ‘Ondertitel’ jouw en zijn gedrag, gevoel, zintuiglijke ervaring, gedachten en de te verwachten situatie Pesten is testen ofwel zoeken naar duidelijkheid. Wees dus duidelijker! Pas je grapjes aan of vermijd ze. Gebruik geen sarcasme Help hem om de draad van het verhaal vast te houden Vermijd waaromvragen Ga niet in discussie! Houd je eigen emoties in bedwang Leg het waarom van iets uit aan de hand van feiten, regels en afspraken, maar niet aan de hand van inzicht en gevoel Wees eenduidig in lichaamstaal en taalgebruik Houd in je contact rekening met zijn zintuiggevoeligheid (slechts functioneel aanraken!) Wees vriendelijk in houding , gezichtsuitdrukking en intonatie Vertaal je eigen onmacht niet in boosheid naar het kind, maar in een taak (het Wat) Zijn er zaken ‘in overweging’, deel die dan niet met het kind Kun je hem nu geen duidelijkheid bieden, geef dan aan wanneer wel Voel je niet persoonlijk aangesproken bij beledigende opmerkingen Geef denktijd om informatie te verwerken Sluit zijn denkmap af, als hij in iets blijft hangen Ondersteun visueel als hij niet doet wat je zegt Zoek naar de ‘vraag achter de vraag’ Kom afspraken en beloftes nauwgezet na. Houd je aan de afgesproken tijd.
*) Informatie overgenomen uit boek: “Geef me de 5” geschreven door: Colette de Bruin ISBN 9075129645
Nederlandse Onderwatersport Bond
G02 1ster instructeur Lesmap bewerkt-v151207
- 157 -
versie dec 2015