Samenvatting van de dagvaarding uitgebracht door Gepensioneerdenvereniging de Graadmeter e.a. tegen SPIN en IBM inzake het geschil over de korting op de pensioenprijsindexatie. De dagvaarding is vrijdag 31 mei 2013 aan de rechtbank gezonden. De verzoekende partijen zijn de Gepensioneerdenvereniging de Graadmeter, individuele bestuursleden en een aantal gewone leden, die de diverse geledingen in ons ledenbestand illustreren, zoals gewone en vervroegd gepensioneerden, slapers, HERII participanten. De dagvaarding bestaat uit: 1. 2. 3. 4.
Een inleiding Een omschrijving van de feiten en omstandigheden van de zaak De grondslag van de vordering De omschrijving van de vordering
1. Inleiding Hierin wordt toegelicht de nieuwe en unieke situatie die ontstaan is door de uitspraak van het Hof Amsterdam, in de zaak van de GBC tegen SPIN/IBM, namelijk: de door het Hof aangebrachte tweedeling van 1) de groep gepensioneerden en gewezen deelnemers van voor 1 januari 1996 en 2) de groep gepensioneerden en gewezen deelnemers die na 1 januari 1996 maar voor 1 juni 2006 met pensioen zijn gegaan of gewezen deelnemer zijn geworden. De daardoor ontstane situatie is nieuw en uniek te noemen omdat 1) beide groepen onder exact dezelfde pensioenregeling vallen, 2) noch IBM noch SPIN ooit tot een tweedeling besloten hebben, 3) het hebben van verschillende indexatieregelingen altijd onwenselijk beleid hebben gevonden en 4) in de procedure van de GBC nooit door SPIN en IBM een dergelijke tweedeling is aangevoerd of betoogd. Verder wordt erop gewezen dat na de uitspraak van het Hof veel gepensioneerden en gewezen deelnemers wier indexatie als gevolg van de tweedeling niet werd hersteld individueel bezwaar hebben aangetekend en later gezamenlijk via de Graadmeter, maar dat dat niet heeft mogen baten. Er is ook nooit door SPIN of IBM inhoudelijk gereageerd op de aangevoerde bezwaren, noch is er ingegaan op een uitnodiging van de Graadmeter voor een gesprek om dit geschil minnelijk op te lossen, waardoor de procedure door de Graadmeter noodzakelijk werd. 2. De feiten en omstandigheden van de zaak In dit hoofdstuk wordt de gehele voorgeschiedenis uiteengezet: de oprichting van het IBM Pensioenfonds, de overgang van de gepensioneerden, gewezen deelnemers en de toenmalige actieven naar de IBM Pensioenregeling per 1 januari 1996, de wijze waarop de overgang vorm kreeg door aanbod en aanvaarding, de communicatie daaromheen, de toezeggingen die daarbij aan alle betrokkenen zijn gedaan over de waardevastheid van de indexatie en de onafhankelijke positie die het fonds zou hebben t.o.v. IBM. Vereenvoudigd weergegeven zijn per 1 januari 1996 twee zaken beoogd en gerealiseerd: a) de indexatie zou geheel onafhankelijk zijn van besluitvorming door en financiële situatie van IBM, want namelijk uitsluitend en alleen afhankelijk zijn van de binnen de vrije reserves van SPIN gevormde indexatiebuffer en
b) de indexatie – expliciet als recht/aanspraak vastgelegd in het IBM pensioenreglement ( in artikel 11 lid 6) – werd gekoppeld aan een prijsindexcijfer dat tot doel had de pensioenen waardevast te houden. Voorts blijkt uit de tekst van artikel 11 lid 6 duidelijk dat het bestuur van SPIN geen discretionaire bevoegdheid heeft en diende het de indexatie toe te kennen mits de indexatiebuffer dat toelaat. Tevens voeren wij als argument aan dat er tussen IBM en de gepensioneerden/gewezen deelnemers en actieven een overeenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de overgang naar de IBM pensioenregeling en dat als gevolg hiervan wijzigingen in deze pensioenregeling alleen met instemming van iedere pensioengerechtigde tot stand kunnen komen en zeker indien moet worden vastgesteld dat sprake is van een uitgewerkte rechtsverhouding. Daarbij wordt verwezen naar jurisprudentie die dit standpunt ondersteunt. Vervolgens wordt de situatie na 1 juni 2006 ( de datum waarop de gekorte indexatie werd ingevoerd) toegelicht en de hele gang van zaken rond de besluitvorming over deze versobering. Daarbij voeren wij de volgende bezwaren aan: Dat de indexatiekorting in strijd was met de toezeggingen uit 1995/1996; Dat de indexatie – zonder dat daartoe een wettelijke verplichting of noodzaak bestond - niet langer gekoppeld zou worden aan de indexatiebuffer maar aan de dekkingsgraad; Dat de indexatie – in strijd met de toezeggingen uit 1995/1996 – zijn geïnitieerd door IBM, uit kostenoverwegingen; Dat overigens de wijziging van de indexatieregeling niet bijdraagt aan verlaging van de pensioenlasten voor IBM omdat de indexatie geheel afhankelijk is van de rendementen van SPIN; Dat er van geen enkele zwaarwegende reden is gebleken voor de structurele wijziging/verlaging van de indexatie en dat de actieven een zeer ruime compensatieregeling hebben gekregen waardoor eventuele besparingen pas op langere termijn zichtbaar zullen worden; Dat de instemming van de GOR niet van toepassing kan zijn op de gepensioneerden en gewezen deelnemers omdat de GOR deze groepen niet vertegenwoordigt; waarbij dan ook nog speelt dat de actieven inmiddels een andere pensioenregeling hebben en de belangen niet parallel lopen. Dat de deelnemersraad van SPIN serieuze bezwaren had tegen de wijziging van de indexatie, niet alleen bij de geleding gepensioneerden maar ook bij de actieven; Dan wordt verwezen naar de GBC zaak en de uitspraak van het Hof Amsterdam waarin de voornoemde tweedeling is geïntroduceerd. Wij voeren aan dat deze splitsing noch in de procedure in eerste aanleg noch in het hoger beroep door IBM en/of SPIN betoogd is. Tevens verwijzen wij naar het ten onrechte door SPIN hanteren van de gekorte indexatie op de groep HERII gepensioneerden, die allen voor 1 januari 1996 uit dienst van IBM zijn getreden en dus geen deelnemer meer waren onder de pensioenregeling. Zij zouden tot de groep moeten behoren die wel voor de herstelactie in aanmerking komt volgens de door het Hof geïntroduceerde tweedeling.
Daarnaast geldt voor de HERII groep dat deze nooit als zodanig onderwerp van de eerder - door GBC - gevoerde procedure is geweest. Tot slot komt in dit hoofdstuk nog de financiële situatie van SPIN en IBM aan bod op grond waarvan er geen enkele reden is om geen volledige indexatie toe te passen. De dekkingsgraad bij SPIN was ultimo december 2012 124% en de resultaten bij IBM Corporation laten sterk stijgende miljarden winsten zien. 3. De grondslag van de vorderingen Er zijn een aantal grondslagen voor onze vorderingen: a) b) c) d)
er is sprake van een uitgewerkte rechtsverhouding de pensioenovereenkomst is niet rechtsgeldig gewijzigd er is altijd maar 1 indexatieregeling beoogd toepassing van verschillende indexatieregelingen binnen 1 pensioenregeling is in strijd met de wettelijke regels omtrent gelijke behandeling van pensioengerechtigden en gewezen deelnemers
Ad a) Uitgewerkte rechtsverhouding Dat er sprake is van een uitgewerkte rechtsverhouding in geval van een gewezen deelnemer/pensioengerechtigde blijkt zowel uit de literatuur als uit diverse rechtspraak en de wetshistorie; in de dagvaarding zijn verwijzingen naar de literatuur en de jurisprudentie opgenomen. Een en ander heeft tot gevolg dat de inhoud van het pensioenreglement zoals dit van toepassing was op het moment van het einde van het deelnemerschap van toepassing bleef en wijzigingen zoals die per 1 juni 2006 niet kunnen worden doorgevoerd. Ad b) De pensioenovereenkomst is niet rechtsgeldig gewijzigd Een tweede grondslag is dat als er al gewijzigd zou kunnen worden de wijziging op een rechtsgeldige wijze moet plaatsvinden, waarvan in onze situatie geen sprake is geweest. Immers gezien het feit dat er sprake is van een individuele pensioenovereenkomst kan er geen sprake zijn van eenzijdige wijziging door IBM of SPIN maar kan de pensioenovereenkomst alleen met instemming van ieder van de pensioengerechtigden gewijzigd worden. Daarvan is echter geen sprake geweest. Een wijziging van de overeenkomst kan ook niet gebaseerd zijn op een eventueel akkoord tussen IBM en de GOR want de GOR is niet bevoegd de gepensioneerden/ gewezen deelnemers te binden en de partiële instemming van de GOR heeft geen betrekking op de gepensioneerden en gewezen deelnemers, zo blijkt ook uit de instemmingsverklaring van de GOR zelf. Ook blijkt uit de pensioenregeling zelf dat er geen basis is voor eenzijdige wijziging. Ad c) altijd 1 indexatieregeling beoogd Er is altijd 1 indexatieregeling geweest en beoogd. Ook bij de wijziging van de indexatieregeling per 1 juni 2006 is een tweedeling nimmer aan de orde geweest. Noch met de GOR noch met de deelnemersraad is een debat gevoerd over een dergelijke tweedeling laat staan dat deze
medezeggenschapsorganen hiermee hebben ingestemd of positief hebben geadviseerd. Ook in de GBC procedure is een tweedeling nimmer bepleit door IBM/SPIN. Wij menen dat in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid wordt gehandeld door de uit het Pensioenreglement 1996 geldende indexatieregeling alleen te blijven toepassen op degenen die per 1 januari 1996 gepensioneerd waren en niet ook te blijven toepassen op degenen die per 1 januari 1996 weliswaar actieve deelnemers waren maar bij de wijziging van de indexatieregeling per 1 juni 2006 wel reeds gepensioneerd of gewezen deelnemer waren. Ad d) Strijd met regels van gelijke behandeling van gepensioneerden en gewezen deelnemers Het toepassen van verschillende indexatieregelingen binnen dezelfde pensioenregeling is in strijd met artikel 58 PW. De oude indexatieregeling moet worden toegepast op alle gepensioneerden dan wel gewezen deelnemers die deze status hadden op het moment dat de wijziging werd doorgevoerd. De HERII Groep. SPIN beschouwt de groep HERII niet als gepensioneerde en niet als gewezen deelnemer. Dat lijkt te impliceren dat deze groep “deelnemer” is; andere mogelijkheden zijn er niet. Volgens ons kan uit het arrest van het Hof in de zaak van de GBC geen andere conclusie worden getrokken dan dat de HERII groep “slapers” (gewezen deelnemer) zijn, immers hun dienstverband was reeds in 1995 tot een einde gekomen. In het pensioenreglement is opgenomen dat het deelnemerschap eindigt bij beëindiging van het dienstverband van de deelnemer met IBM. Op de pensioenopgave van de betreffende medewerkers is de datum van uitdiensttreding vermeld. Bovendien waren zij geen pensioenpremie verschuldigd m.a.w. zij kregen een premievrije polis. Bovendien gaf het Sociaal Plan niet aan dat het deelnemer schap zou worden voortgezet noch wat de consequenties daarvan zouden zijn. 4. De omschrijving van de vordering jegens SPIN SPIN heeft als uitvoerder van de IBM pensioenregeling een eigen en zelfstandige verantwoordelijkheid bij wijziging van een pensioenreglement. Daarbij dient zij zowel acht te slaan op statuten en reglementen van SPIN maar ook op de normstelling van artikel 5 lid 4 PSW (thans artikel 105 lid 2 Pensioenwet. Wij menen dat het bestuur van SPIN in strijd heeft gehandeld met deze regelgeving, immers: -
-
-
de indexatieregeling is een verworven pensioenaanspraak c.q. een verworven recht dat niet eenzijdig kan worden gewijzigd; van gronden als bedoeld in artikel 18 van het IBM pensioenreglement is niet gebleken, noch is hierop door SPIN een beroep gedaan; omdat een rechtsgeldige wijziging van de pensioenovereenkomst met iedere pensioengerechtigde ontbreekt heeft SPIN niet rechtsgeldig kunnen besluiten tot wijziging van artikel 11 lid 6 van het IBM pensioenreglement. Er is geen sprake geweest van evenwichtige belangenbehartiging, in de zin van de wet, door het SPIN bestuur:
Ten onrechte heeft SPIN aangenomen dat met de partiële instemming van de GOR de belangen van de pensioengerechtigden voldoende zijn behartigd;
Ten onrechte heeft het bestuur het effect van de korting voor pensioengerechtigden en slapers genegeerd (actieven kregen een ruime compensatie van IBM). Het betreft een blijvende verlaging en de indexatie is minder zeker geworden en pensioengerechtigden hebben geen enkele mogelijkheid tot compensatie. De in 1996 gegarandeerde waardevastheid is zonder gegronde reden gewijzigd. De instemming van de deelnemersraad miskent dat een meerderheid van raad tegen de wijziging van de indexatie was . Ten onrechte is in de regeling opgenomen dat het bestuur een discretionaire bevoegdheid heeft om te besluiten geen of een lagere indexatie toe te kennen ook inden de dekkingsgraad hiertoe geen aanleiding geeft. Ten onrechte heeft SPIN de vermeende financiële positie van IBM laten doorwegen in haar besluit. Uit niets is gebleken dat de financiële positie van IBM noopt tot een wijziging van de indexatieregeling. De indexatielast vormt voor SPIN een nauwelijks noemenswaardige last. In 2005 het jaar voorafgaand aan de betwiste wijziging, was deze last 9 miljoen terwijl de buffer 358 miljoen bedroeg. Daarom is een permanente korting op de indexatie van de pensioengerechtigden en gewezen deelnemers, die geen enkele vorm van compensatie krijgen, een onevenwichtig besluit, in strijd met de pensioenwet. Op grond van het voorgaande zijn onze eisen: Primair: SPIN te veroordelen tot nakoming van de individuele pensioenovereenkomsten, inhoudende herstel van de indexatie tot 100%; Te verklaren voor recht dat de per 1 juni 2006 aangebrachte wijziging in de indexatiebepaling niet van toepassing is op voor 1 juni 2006 reeds gepensioneerden alsmede reeds gewezen deelnemers; SPIN te veroordelen de pensioenuitkeringen aan te passen conform de oude indexatieregeling en IBM te veroordelen om voor zover nodig de financiële middelen ter beschikking te stellen zodat SPIN aan deze indexatieverplichting kan voldoen; Te verklaren voor recht dat de HERII participanten, waarvan de arbeidsovereenkomst met IBM op 1 januari 1996 was beëindigd, kwalificeren als slapers in de zin van het arrest van het Hof Amsterdam 31 mei 2011. Subsidiair: SPIN en IBM te veroordelen tot compensatie van de lagere toekomstige indexatie, vast te stellen per pensioengerechtigde op het verschil tussen 100% en 75% van de gemiddelde verwachte prijsindex van 2,5% gedurende de door SPIN gehanteerde levensverwachting per gepensioneerde. Meer subsidiair: SPIN en IBM te veroordelen tot een compensatie van de lagere toekomstige indexatie op een door de rechtbank, sector kanton, in goede justitie vast te stellen maatstaf.