1 9 MH. 2015
Nederlandse Loodsencorporatle
Lood s we z e n
Ingesteld bii
7 juli 1988
(Stb. 353) Berghaven 16 3151 HB Hoek van Holland
Ministerie van Sociale Zaken en Werl
Ons kenmerk: Datum:
NLC/MT/4596 15 j a n u a r i 2 0 1 5
Behandeld door: Doorkiesnummer
Ondenverp:
Wijziging Pensioenstatuten 2004 en 1988
Postbus 830 3000 AV Rotterdam Tel.: +31 (0)88 900 26 00 Fax: +31 (0)88 900 25 88 Internet: http:ffwww.loodswezen.nl E-rnatl:
[email protected]]
M. Tijthoff 010-4987517
Geachte mevrouw Holla, Ter voldoening aan het gestelde in artikel 10 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling deel ik u mede dat de Nederlandse Loodsencorporatle (NLC), in de hoedanigheid van een "gelijk gestelde instelling", als bedoeld in artikel 1, tweede lid van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (zie besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 februari 2006), in zijn vergadering van 16 december 2014 heeft besloten tot wijziging van het Pensioenstatuut 2004 in Pensioenstatuut 2015 en wijziging van het Pensioenstatuut 1988, ingaande 1 januari 2015. De aanpassingen houden verband met de sterk gewijzigde fiscale wetgeving. Pensioenstatuut 2015 Ten opzichte van Pensioenstatuut 2004 zijn met name de volgende wijzigingen aangebracht: • De pensioenrekendatum wordt 67 jaar; • De pensioendatum is flexibel: de uiterste pensioendatum is gekoppeld aan de doorhaling van de inschrijving als registerloods in Loodsenregister; • De pensioengrondslag betreft de winst uit onderneming in het derde kalenderjaar voorafgaand aan jaar van opbouw met een maximum van € 100.000, verminderd met de AOW-franchise; • Het opbouwpercentage van het ouderdomspensioen is 1,875% per deelnemersjaar; • Het partnerpensioen bedraagt 70% van het (bereikbaar) ouderdomspensioen; • Het tijdelijk partnerpensioen bedraagt € 13.500 en loopt tot uiterlijk de 65-jarige leeftijd van de partner; en » De dekking van de beroepsarbeidsongeschiktheidspensioen loopt door tot 60 jaar. Bij arbeidsongeschiktheid geldt voorts een premievrije voortzetting van de opbouw van ouderdomspensioen en partnerpensioen tot 60 jaar. Pensioenstatuut 1988 Pensioenstatuut 1988 Is eveneens aangepast aan de gewijzigde fiscale wet- en regelgeving. De belangrijkste wijzigingen betreffen de aanpassing van de (maximering van de) pensioengrondslag, de pensioenleeftijd en het opbouwpercentage. Tevens zijn in beide Pensioenstatuten enkele technische wijzigingen doorgevoerd.
KvK Hotterdann nr,: SI 30603
Voorts zijn de ruilfactoren, zoals opgenomen in bijlage, 1 en 2 bij Pensioenstatuut 2015 en bijlage 2 bij Pensioenstatuut 1988 gewijzigd. De reden voor deze wijziging is het feit dat vanaf 1 januari 2015 wordt uitgegaan van een pensioenrekendatum van 67 jaar. Daarnaast is besloten om prognosetafels AG-2014 (met actualisatie van de bestaande fondsspecifieke correctiefactoren) te gaan hanteren. " Een gewaarmerkt exemplaar van de gewijzigde tekst van beide Pensioenstatuten gaat hierbij. Een gelijkluidende brief is heden verzonden aan De Nederiandsche Bank. Met vriendelijke groet, De Algemene Raad van de Nederlandse Loodsencorporatle
Eric M. van Dijk Voorzitter
Bijlagen: - Pensioenstatuut 2015 1 januari 2015 - Pensioenstatuut 1988 1 januari 2015
Stichting Beroepspensioenfonds Loodsen Pensioenstatuut 1988 (geldend vanaf 1 januari 2015) Begripsomschrijvingen Artikel 1 In dit Pensioenstatuut wordt verstaan onder: functioneel leeftijdspensioen (FLP)
Functioneel leeftijdspensioen als bedoeld in de Financiële verordening Loodswezen;
FLP-datum
De eerste dag van de maand, volgende op de maand, waarin de deelnemer 55 jaar wordt, dan wel de latere datum van doorhaling van de inschrijving in het Loodsenregister;
pensioendatum
De eerste dag van de maand, volgende op de maand, waarin de (gewezen) deelnemer 65 jaar wordt;
pensioenrekendatum:
De eerste dag van de maand, volgende op de maand, waarin de (gewezen) deelnemer 67 jaar wordt;
kind
Het kind of stief- en pleegkind van de deelnemer, de gewezen deelnemer of de gepensioneerde;
verzekeraar
De verzekeringsmaatschappij(en), waarmede de stichting een verzekeringsovereenkomst heeft gesloten;
partner
Degene met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde gehuwd is, een geregistreerd partnerschap heeft, dan wel een samenlevingsovereenkomst heeft, waarbij terzake van deze overeenkomst is voldaan aan de volgende voorwaarden: a. de deelnemer heeft voor zijn (vervroegde) pensioendatum een schrifteüjk verzoek om toekenning van een aanspraak op partnerpensioen bij het bestuur ingediend, welk verzoek door beide partners is ondertekend; b. de samenlevingsovereenkomst is tenminste Vi jaar vóór de indiening van het verzoek bij notariële akte vastgelegd en c. de deelnemer en zijn partner zijn geen bloed- of aanverwant van elkaar in de eerste tot en met de derde graad;
partnerrelatie
Huwelijk, geregistreerd partnerschap of een samenlevingsovereenkomst met een partner;
Pensioenstatuut
Pensioenstatuut 1988;
Pensioenstatuut 1988 1 januari 2015
scheiding
Beëindigde partnerrelatie;
deelnemersjaren
De tijdsperiode, gedurende welke men deelnemer is geweest, met dien verstande, dat dejaren tussen de FLP-datum en de pensioendatum voor 50% meetellen;
deeltijdfactor
Het aantal uren dat de deelnemer op jaarbasis besteedt aan werkzaamheden op grond waarvan hij deelneemt aan het Pensioenstatuut gedeeld door 1750 uur, waarbij de uitkomst ten hoogste 1 bedraagt. De deelnemer verstrekt hiervan een opgave aan het bestuur, indien het aan genoemde werkzaamheden bestede uren minder bedraagt dan 1750 uur;
gewezen partner
Degene, voor wie de partnerrelatie met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde door scheiding is beëindigd;
NLC
De Nederlandse Loodsencorporatle, gevestigd te Rotterdam;
Wet
De Wet verplichte beroepspensioenregeUng.
Deelneming Artikel 2 1. De deelneming volgens dit Pensioenstatuut vangt aan op de eerste dag van de maand, waarin betrokkene als loods is ingeschreven in het Loodsenregister, mits laatstbedoelde inschrijving heeft plaatsgevonden vóór 1 januari 2004. 2. Het bestuur geeft betrokkenen van hun opname als deelnemer schriftelijk kennis. Het bestuur draagt er zorg voor, dat belanghebbenden in het bezit worden gesteld van de geldende statuten en het geldende Pensioenstatuut van de stichting. Het bestuur zal de deelnemers telkenjare mededeling doen van de hoogte van hun pensioenpremie en de hoogte van de pensioenaanspraken. 3. De deelneming eindigt met ingang van de datum: a. waarop de pensioendatum wordt bereikt; b. waarop de inschrijving in het Loodsenregister wordt doorgehaald, tenzij deze doorhaling verband houdt met arbeidsongeschiktheid van de deelnemer of met het bereiken van de FLP-datum; c. waarop de uitkering van het in artikel 12 bedoelde arbeidsongeschiktheidspensioen vóór het bereiken van de FLP-datum wordt beëindigd, mits betrokkene op die datum niet meer is ingeschreven in het Loodsenregister. d. van 1 april 2004 voor degenen die op die datum staan ingeschreven als registerloods in het Loodsenregister en voor degenen die op die datum aspirant-registerloods zijn. 4. Op verzoek van de deelnemer wordt het deelnemerschap voortgezet gedurende de termijn, waarvoor de inschrijving in het Loodsenregister is doorgehaald in verband met schorsing van de bevoegdheid. Pensioenstatuut 1988 1 januari 2015
5. Jaarlijks verstrekt het bestuur de beroepsgenoot een opgave van de aan het desbetreffende of voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop rustende bepahngen. Het eerste jaar waarover de opgave van de waardeaangroei van pensioenaanspraken als bedoeld in de eerste volzin wordt verstrekt, is 2001. 6. Het bestuur verstrekt op verzoek van de beroepsgenoot een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar en de zeven aan dat kalenderjaar voorafgaande jaren toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop rustende bepalingen.
Aanspraken Artikel 3 1. Dit Pensioenstatuut is een combinatie van een uitkeringsregeling en een premieregeüng in de zin van de wet. De uitkeringsregeüng betreft een middelloonregeling met voorwaardelijke toeslagverleiüng 2. De stichting verleent met inachtneming van het overige in dit Pensioenstatuut bepaalde, de volgende aanspraken: a. Functioneel leeftijdspensioen aan alle deelnemers; b. Ouderdomspensioen aan alle deelnemers; c. Partnerpensioen aan alle deelnemers; d. Partnerpensioen voor de gewezen deelnemers; e. Wezenpensioen aan deelnemers die kinderen hebben, welke voldoen aan het bepaalde in artikel 10, lid 2 van dit Pensioenstatuut; f. Arbeidsongeschiktheidspensioen aan de deelnemers. 3. De aanspraak op pensioen wordt opgeschort, indien en voorzover de rechthebbende jegens derden een vordering tot schadevergoeding wegens derving van inkomen kan doen gelden. In dat geval zal de stichting niettemin als voorschot op deze schadevergoeding een uitkering verstrekken ter grootte van de pensioenuitkering waarop anders aanspraak zou hebben bestaan, mits de rechthebbende zijn recht op schadevergoeding tot het beloop van die uitkering aan de stichting cedeert. 4. De opschorting van de aanspraak op pensioen wordt in zijn geheel ongedaan gemaakt indien: a. Bij onherroepelijk vonnis dat in kracht van gewijsde is getreden, de vordering van de stichting is afgewezen; b. De stichting met de derde(n) een vaststeUingsovereenkomst inhoudende een integrale regeüng heeft gesloten, en deze vaststellingsovereenkomst heeft uitgevoerd; c. Bij onherroepelijk vonnis dat in kracht van gewijsde is getreden, de vordering van de stichting (ten dele) is toegewezen; d. Redeüjkerwijs niet mogeüjk is om de vordering van de stichting tegen de derde(n) te incasseren. In geval van het ongedaan maken van de opschorting wordt de pensioenuitkering verrekend met de reeds betaalde voorschotten.
Pensioenstatuut 1988 1 januari 2015
5. De stichting verleent aan de rechthebbende geen aanspraak op pensioen, indien de rechthebbende zijn recht op schadevergoeding tot het beloop van die uitkering niet aan de stichting cedeert.
Premie Artikel 4 1. Iedere deelnemer is jaarlijks per 1 januari van elk kalenderjaar aan de stichting een premie verschuldigd. Indien het deelnemerschap in de loop van een kalenderjaar aanvangt of eindigt, is een deelnemer de premie naar evenredigheid verschuldigd. Indien de pensioenopbouw als gevolg van een deeltijdfactor kleiner dan 1 naar evenredigheid is vastgesteld, wordt de premie eveneens naar evenredigheid vatsgesteld. 2.
De in het eerste üd bedoelde premie wordt jaarüjks door het bestuur als volgt vastgesteld: a. Het bestuur berekent de hoogte van premie aan de hand van de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud sinds de laatstelijk vastgestelde premie, volgens een door het bestuur vast te stellen (consumenten)prijsindex; b. De premie berekend in a wordt door het bestuur vastgesteld, tenzij deze lager is dan de kostendekkende premie op grond van het bij of krachtens de wet bepaalde. In dat geval zal de premie door het bestuur op tenminste dit kostendekkende niveau worden vastgesteld. Het bestuur kan daarbij overeenkomstig het bij of krachtens de wet bepaalde gebruik maken van premiedemping.
3.
Van de vaststelling bedoeld in üd 2 onder b wordt afgezien indien de minimale premie bij onderdekking hoger is dan de premie die volgt uit lid 2 onder b. De premie wordt dan door het bestuur vastgesteld op het niveau van deze minimale premie. De hoogte van de minimale premie bij onderdekking wordt berekend op grond van het bij of krachtens de wet bepaalde.
4. Het bestuur kan bij een besluit als bedoeld in üd 2 en lid 3 tevens besluiten de premie zodanig te verhogen dat daardoor voldoende premie-ontvangsten worden verkregen: a. Om op grond van artikel 5 de pensioengrondslag aan te passen aan de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud of b. Noodzakelijk voor een kortetermijn- of langetemüjnherstelplan, als bedoeld in artikel 29 5.
Het bestuur zal de deelnemers jaarlijks mededeling doen van berekende premie onder lid 2 onder a en de vastgestelde premie als bedoeld in lid 2 onder b of lid 3.
6. Indien de vastgestelde premie als bedoeld in üd 2 onder b of üd 3 hoger is dan de berekende premie op basis van lid 2 onder a, kan de ledenvergadering van de NLC op voorstel van de algemene raad in haar eerstvolgende vergadering doch uiterlijk voor 28 februari van het betreffende jaar een afwijkende premie vaststellen. 7. Indien de premie is vastgesteld op grond van lid 3, wordt bij de berekening van de premie voor het daaropvolgende jaar de laatsteüjke premie die volgt uit lid 2 onder b als uitgangspunt genomen.
Pensioenstatuut 1988 1 januari 2015
8. Het bestuur kan uitsluitend een korting verlenen op de kostendekkende premie, dan wel op de gedempte premie, zoals bedoeld in üd 2, als de stichting, blijkende uit een opgave van de actuaris, over voldoende middelen beschikt om de pensioenrechten, pensioenaanspraken en de voorwaardelijke toeslagverlening als bedoeld in artikel 15, te kunnen waarborgen. 9.
De deelnemer, die recht heeft op de uitkering van een arbeidsongeschiktheidspensioen, als bedoeld in artikel 12 van dit Pensioenstatuut, is geen premie aan de stichting verschuldigd tot het tijdstip, waarop die uitkering beëindigd wordt.
10. Indien de FLP-datum van een deelnemer ligt na de eerste dag van de maand, volgende op de maand, waarin de deelnemer 55 jaar is geworden, is de deelnemer gedurende die desbetreffende periode de helft van de volgens de leden 1 tot en met 5 vastgestelde premie aan de stichting verschuldigd, waarbij het bepaalde in artikel 5, lid 1 onverminderd van toepassing blijft. 11. Met ingang van de FLP-datum is de deelnemer de helft van de volgens de leden 1 tot en met 5 vastgestelde premie aan de stichting verschuldigd, waarbij het bepaalde in artikel 5, lid 1 onverminderd van toepassing blijft. 12. De door de deelnemer verschuldigde maandpremie, dient uiterlijk binnen één maand na afloop van de maand, waarvoor de premie verschuldigd is, te worden voldaan. Indien de verschuldigde premie rüet tijdig is voldaan, is zonder verdere aanmaning over de periode dat de betalingstermijn is overschreden een door het bestuur vast te stellen boeterente verschuldigd. Eventuele invorderingskosten van niet tijdig betaalde premies komen voor rekening van de deelnemer.
Premie voor premieregeling voor deelnemer met F L P Artikel 5. 1. Voor de deelnemer met functioneel leeftijdspensioen (FLP) wordt 20% van de in lid 2 van artikel 4 bedoelde prenüe aangemerkt als premie voor een premieregeling, zoals deze is vastgelegd in bijlage 1 bij dit Pensioenstatuut. Het resterende deel van de in artikel 4, üd 2 bedoelde premie voor deze deelnemer is bestemd voor de financiering van de pensioenen als bedoeld in artikelen 8 tot en met 12 van dit Pensioenstatuut. 2. In bijzondere gevallen kan het bestuur in enig jaar een deelnemer met functioneel leeftijdspensioen (FLP)ontheffing verlenen van de verplichting tot het beteden van de in lid 1 bedoelde premie voor de premieregeling. Een dergelijk verzoek daartoe dient ten minste 3 maanden vóór de datum, waarop de desbetreffende premie is verschuldigd, schriftelijk bij het bestuur te worden ingediend.
Pensioengrondslag Artikel 6 1. De pensioengrondslag is gelijk aan het pensioengevend inkomen verminderd met de franchise. Pensioenstatuut 1988 1 januari 2015
2. De franchise betreft de minimaal fiscaal toegestane franchise op grond van de fiscale wetgeving (2014: € 12.552). 3. De pensioengrondslag in 2015 is gelijk aan de pensioengrondslag direct voorafgaand aan de ingang van het functioneel leeftijdspensioen ( FLP) danwel het intreden van de arbeidsongeschiktheid, vermeerderd met de jaarlijkse indexatie die hierop heeft plaatsgevonden tot en met 31 december 2014. 4. Vanaf 1 januari 2016 wordt de pensioengrondslag, per 1 januari van elk kalenderjaar, verhoogd met een door het bestuur vast te stellen index, waarbij rekening wordt gehouden met de beschikbare middelen van de stichting en de toekomstige premie-ontvangsten overeenkomstig het bepaalde in artikel 4. 5. Het pensioengevend inkomen in enig jaar wordt ten minste gesteld op nihil. Het maximum pensioengevend inkomen in enig jaar bedraagt EUR 100.000. Dit bedrag wordt Vcuiaf Ijanuari 2016 jaarlijks geïndexeerd met de contractloonontwikkeüngsfactor bedoeld in artikel 10.2a derde lid van de Wet inkomstenbelasting 2001. 6. Indien de deeltijdfactor kleiner is dan 1, vindt de pensioenopbouw van de deelnemer naar evenredigheid plaats door de pensioengrondslag vast te stellen op basis van het voltijds pensioengevend inkomen, te verminderen met de geldendefranchiseen het verschil te vermenigvuldigen met de deeltijdfactor. Het voltijds pensioengevend inkomen wordt hierbij gemaximeerd als bedoeld in het voorgaande lid. 7. Indien door een besluit van de NLC op grond van artikel 4, üd 6, bij de stichting minder premie wordt ontvangen dan noodzakeüjk is op grond van artikel 4, lid 2 of 3, stelt het bestuur aan de hand van een advies van de actuaris van de stichting, binnen 14 dagen na een besluit van de ledenvergadering, voor het betreffende jaar een pensioengrondslag vast die met deze verminderde premieinkomsten rekening houdt.
Functioneel leeftijdspensioen Artikel 7 1. Het functioneel leeftijdspensioen (FLP) gaat in op de FLP-datum en wordt uitgekeerd tot het einde van de maand, waarin de deelnemer overlijdt, doch uiterlijk tot zijn pensioendatum. 2. Het jaarlijkse functioneel leeftijdspensioen (FLP) is gelijk aan de jaarlijkse vergoeding die overeenkomstig de Financiële verordening Loodswezen en het Financieel besluit Loodswezen door de stichting is ontvangen. 3. De aansprakelijkheid van de stichting met betrekking tot het functioneel leeftijdspensioen blijft beperkt tot hetgeen de stichting ontvangt van de organisatie als bedoeld in artikel 2, lid 1 v£ui het Financieel besluit Loodswezen.
Pensioenstatuut 1988 I januari 2015
Ouderdomspensioen Artikels 1. Het ouderdomspensioen gaat in op pensioendatum en wordt uitgekeerd tot het einde van de maand, waarin de gepensioneerde overlijdt. Het ouderdomspensioen, dat ingaat op de pensioendatum, wordt met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen herrekend ten opzichte van de pensioenrekendatum. De daarbij te hanteren ruilfactor is vastgelegd in bijlage 2. 2. Hetjaariijkse ouderdomspensioen is voor elk deelnemersjaar bedoeld in dit Pensioenstatuut geüjk aan 1,875% van de op grond van artikel 6, üd 3 voor dat deelnemersjaar vastgestelde pensioengrondslag, uitgaande van de pensioenrekendatum. Indien het op de pensioendatum te bereiken aantal deelnemersjaren groter is dan 30, wordt het opbouwpercentage van 1,875% naar rato verlaagd. 3. Indien het op de pensioendatum te bereiken aantal deelnemersjaren groter is dan 30 als bedoeld in het voorgaande üd, dan wordt het jaarlijks ouderdomspensioen aangevuld met een extra ouderdomspensioen. Dit extra ouderdomspensioen wordt vastgesteld op basis van de volgende formule: c
(1.875% - a) X ^ (PG' - PG'"') X (b - 0,5t) r=o
waarbij, a = b = c
=
PGt
=
Het opbouwpercentage bedoeld in het tweede lid; Het verschil tussen het aantal deelnemersjaren op de pensioendatum en het aantal deelnemersjaren op 1 januari van het jaar waarin de pensioengrondslag voor het eerst wordt vastgesteld krachtens artikel 6 üd 2; Het aantal kalenderjaren tussen 1 januari van het jaar waarin de pensioengrondslag voor het eerst wordt vastgesteld krachtens artikel 6 lid 2 en 1 januari van het jaar waarin de pensioendatum valt; De krachtens artikel 6, lid 3 voor het betreffende kalenderjaar t geldende pensioengrondslag, waarbij t=0 gelijk is aan het kalenderjaar, waarin de pensioengrondslag voor het eerst wordt vastgesteld krachtens artikel 6 lid 2.
4. Het bepaalde in de voorgaande leden van dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de pensioenaanspraken van deelnemers, die in het genot zijn van het functioneel leeftijdspensioen (FLP), alsmede op de pensioenaanspraken van deelnemers, die arbeidsongeschikt zijn, als bedoeld in artikel 12, üd 2. Partnerpensioen Artikel 9 1. De deelnemer die een partnerrelatie aangaat, verkrijgt aanspraak op partnerpensioen pp de dag van ingang van deze partaerrelatie.
Pensioenstatuut 1988 1 januari 2015
2. Indien een gepensioneerde een partnerrelatie aangaat, ontstaat geen aanspraak op partnerpensioen. 3. Het partnerpensioen gaat in op de dag, waarop de (gewezen) deelnemer of de gepensioneerde overlijdt, mits betrokkene een partner achterlaat, en wordt uitgekeerd tot het einde van de maand, waarin de partner overlijdt. 4. Het jaarlijkse partnerpensioen bedraagt: a. voor de partner van een deelnemer: 70% van het jaarlijkse ouderdomspensioen en extra ouderdomspensioen bedoeld in artikel 8, lid 3, waarop die deelnemer bij ongewijzigde omstandigheden recht zou hebben verkregen, ware hij/zij tot de pensioenrekendatum deelnemer gebleven; b. voor de partner van de gewezen deelnemer: 70% van het tot het moment van beëindiging van het deelnemerschap opgebouwde jaarlijkse ouderdomspensioen. c. voor de partner vcUi een gepensioneerde: 70% van het jaarüjkse ouderdomspensioen en extra ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 8 lid 3, dat die gepensioneerde genoot. 5. Indien degene, die overeenkomstig dit Pensioenstatuut aanspraak heeft op een partnerpensioen, opnieuw een partnerrelatie aangaat, wordt dit pensioen opnieuw en zodanig vastgesteld, dat daarbij géén rekening wordt gehouden met de deelnemersjaren tussen de overlijdensdatum en de pensioendatum van de overleden deelnemer. 6. Indien het overlijden van een deelnemer plaats vindt vóórdat hij/zij de pensioendatum heeft bereikt, vindt er een aanvulüng op het partnerpensioen plaats. Het aanvullende partnerpensioen bedraagt EUR 13.500. Dit bedrag kan door het bestuur worden aangepast. De uitkering van dit aanvullende partnerpensioen geschiedt indien en zolang het in lid 4 of 5 bedoelde pensioen wordt uitgekeerd, echter uiterlijk tot de eerste dag van de maand, waarin de partner 65 jaar wordt. 7. I a spoedig mogelijk na het overlijden van een deelnemer respectievelijk een gepensioneerde wordt aan de achterblijvende weduwe c.q. weduwnaar of, bij ontstentenis van deze, aan de minderjarige kinderen van de deelnemer respectievelijk van de gepensioneerde gezamenlijk, een éénmalige uitkering toegekend ter grootte van 1/6 deel van de laatstelijk vastgestelde pensioengrondslag respectievelijk 1/6 deel van het laatstelijk voor de gepensioneerde geldende jaarüjkse ouderdomspensioen.
Wezenpensioen Artikel 10 1. Op de dag vem overlijden van een (gewezen) deelnemer of een gepensioneerde gaat voor ieder van zijn kinderen, behoudens het gestelde in lid 4 van dit artikel, een wezenpensioen in, indien en zolang zij pensioengerechtigd zijn.
Pensioenstatuut 1988 1 januari 2015
Pensioengerechtigd zijn de kinderen, die a. Jonger zijn dan 21 jaar; b. 21 jaar of ouder, maar nog geen 27 jaar zijn, zolang hun voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs Of een opleiding voor een beroep en/of zij arbeidsongeschikt zijn in de zin van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten op grond van een arbeidsongeschiktheidsgraad van tenminste 45%. Hetjaariijkse wezenpensioen bedraagt: a. Voor het kind van een deelnemer: 14% van het jaarlijkse ouderdomspensioen, waarop die deelnemer bij ongewijzigde omstandigheden recht zou hebben verkregen, ware hij/zij tot de pensioenrekendatum deelnemer gebleven; b. Voor het kind van de gewezen deelnemer: 14% van het tot het moment van beëindiging van het deelnemerschap opgebouwde jaarlijkse ouderdomspensioen; c. Voor het kind van een gepensioneerde: 14% van het jaarlijkse ouderdomspensioen, dat die gepensioneerde genoot. De percentages worden verdubbeld gedurende het tijdvak, dat er na het overlijden van deelnemer of de gepensioneerde wel wezenpensioen doch geen partnerpensioen (meer) wordt uitgekeerd. Indien een gepensioneerde een partnerrelatie aangaat, ontstaat geen aanspraak op wezenpensioen voor uit deze partnerrelatie geboren kinderen of voor de kinderen van deze partner.
Bijzondere bepalingen inzake partnerpensioen bij scheiding Artikel 11 1. Bij scheiding verkrijgt de gewezen partner aanspraak op bijzonder partnerpensioen. Deze aanspraak is geüjk aan het partnerpensioen dat de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde tot de datum van scheiding heeft verworven op grond van artikel 8. Het bedrag aan bijzonder partnerpensioen zal bij een volgende partnerrelatie van de deelnemer op het partnerpensioen, zoals geregeld in artikel 8, in mindering worden gebracht. De gewezen partner ontvangt een schriftelijk opgave van haar aanspraak. 2.
De vermindering als bedoeld in lid 1 vervalt op de dag dat de gewezen partner overlijdt, nüts de datum van overlijden voor de vervroegde pensioendatum c.q. pensioendatum ligt.
3. Het bijzonder partnerpensioen gaat in op de dag, waarop de (gewezen) deelnemer of de gepensioneerde overüjdt, mits de gewezen partner dan leeft, en wordt uitgekeerd tot het einde van de maand, waarin de gewezen partner overlijdt. 4.
Het bepaalde in het derde lid vindt geen toepassing, indien deelnemer, gewezen deelnemer of de gepensioneerde en zijn partner bij partnervoorwaarden of bij een schrifteüjke overeenkomst anders zijn overeenkomen. De overeenkomst of voorwaarden wordt respectievelijk worden slechts door de stichting uitgevoerd, indien deze bereid is een uit deze afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken.
Pensioenstatuut 1988 1 januari 2015
5.
De extra kosten die voortvloeien uit c.q. samenhangen met de uitvoering van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding worden aan betrokkenen in rekening gebracht volgens bij bestuursbesluit vast te stellen regels. Het bestuur draagt er zorg voor dat elke deelnemer in het bezit wordt gesteld van dit bestuursbesluit, dan wel van elke daarin aangebrachte wijziging.
6.
De aanspraak op pensioen, welke voortvloeit uit üd 3, kan tezamen met een recht op uitbetahng op grond van de in lid 6 bedoelde wet onder actuariële gelijkwaardigheid worden omgezet in ouderdomspensioen. Bij bestuursbesluit kunnen nadere uitvoeringsregels worden gesteld. Het bestuur draagt er zorg voor dat elke deelnemer in het bezit wordt gesteld van dit bestuursbesluit, dan wel van elke daarin aangebrachte wijziging.
Arbeidsongeschiktheidspensioen Artikel 12 1. Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in op de dag, waarop de deelnemer 104 weken arbeidsongeschikt is en wordt uitgekeerd tot uiterlijk de FLP-datum van de deelnemer. 2. Onder arbeidsongeschiktheid wordt verstaan de ongeschiktheid tot het uitoefenen van het beroep van loods, hetgeen wordt vastgesteld door een door de Scheepvaartinspectie namens derijksoverheidaangewezen geneeskundige. 3. Het jaarüjkse arbeidsongeschiktheidspensioen is geüjk aan het uit onderstaand schema voortvloeiende percentage van de laatstelijk vóór het intreden van de arbeidsongeschiktheid vastgestelde pensioengrondslag volgens artikel 6 van dit Pensioenstatuut. Deelnemersjaar, waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden 1 2 3 4 5 6 of later
Uitkeringspercentage 60 63 66 69 72 75
Op het in üd 3 bedoelde arbeidsongeschiktheidspensioen wordt in mindering gebracht de uitkering, die aan de deelnemer is toegekend ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, alsmede alle inkomsten die na de ingangsdatum van het arbeidsongeschiktheidspensioen worden genoten op grond van de uitoefening van het beroep van registerloods dan wel de voormalige uitoefening van dat beroep.
Pensioenstatuut 1988 1 januari 2015
10
5. De inkomsten, die een deelnemer geniet uit of in verband met arbeid, bedrijf of beroep, ter hand genomen met ingang van of na de ingangsdatum van het arbeidsongeschiktheidspensioen, worden met dit pensioen verrekend. Deze verrekening vindt plaats indien en voorzover het arbeidsongeschiktheidspensioen, vermeerderd met eerderbedoelde inkomsten, uitgaat boven het laatstelijk door de deelnemer genoten beroepsinkomen of, zo deze hoger is, de laatstelijk geldende pensioengrondslag van de deelnemer.
Fiscale maxima Artikel 13 Het ouderdomspensioen kan, met inbegrip van de AOW-uitkering voor een gehuwde zonder toeslag vermeerderd met de vakantietoeslag, bij ingang niet meer bedragen dan 100% van het pensioengevend inkomen, zoals bedoeld in Hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964. Het (tijdelijk) nabestaanden- en wezenpensioen kunnen, met inbegrip van 70% van de AOWuitkering voor een gehuwde zonder toeslag vermeerderd met de vakantietoeslag, niet meer bedragen dan 70% respectievelijk 14% van het bereikbaar pensioengevend loon. De hiervoor genoemde maxima kunnen worden overschreden indien en voorzover dit veroorzaakt is door het verlenen van toeslagen, het variëren in de hoogte van de pensioenen, een waardeoverdracht en een onderiinge uitruil van de pensioenen een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 18d Wet op de loonbelasting 1964.
Afkoopbepaling Artikel 14 De pensioenaanspraken ingevolge dit Pensioenstatuut kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid zijn, anders dan voorzien bij of krachtens de wet.
Toeslagen Artikel 15 1. Op de pensioenrechten en opgebouwde pensioenaanspraken volgens dit Pensioenstatuut wordt jaarüjks een toeslag verleend van maximaal de (consumenten)prijsindex als bedoeld in artikel 4, üd 2 sub a. Het bestuur besüst evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. 2. Voor de in lid 1 bedoelde voorwaardelijke toeslagverlening is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald. 3. Het bestuur kan de toeslag, bedoeld in üd 1, hoger vaststellen, indien de inkomens- of pensioenontwikkeüng voor de actieve deelnemers daartoe aanleiding geeft. 4. Bij het verlenen van een toeslag worden opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van dit Pensioenstatuut in dezelfde mate aangepast. Pensioenstatuut 1988 Ijanuari 2015
U
5. Het bepaalde in dit artikel vindt geen toepassing op het functioneel leeftijdspensioen.
Omzetting partnerpensioen voor ouderdomspensioen Artikel 16 1. Elke deelnemer of gewezen deelnemer kan op de pensioendatum, ongeacht de burgerüjke staat, zijn partnerpensioen geheel of voor 50% inruilen voor een hoger levenslang ouderdomspensioen 2. Een schriftelijk verzoek tot uitruil, bedoeld in het vorige üd, dan wel wijziging van een eerder verzoek, dient uiterlijk op de dag voorafgaande aan de pensioendatum te zijn ingediend bij het bestuur. Indien de deelnemer of gewezen deelnemer een partner heeft die in aanmerking komt voor partnerpensioen uit dit Pensioenstatuut, dient het verzoek medeondertekend te zijn door de desbetreffende partner en dient deze partner uiterlijk op genoemde data bij notariële akte afstand te hebben gedaan van de aanspraak op (de helft van) het partnerpensioen. 3. Bij volledige uitruil of voor 50% uitruilen van het reglementaire partnerpensioen op de pensioendatum zal het uit te keren levenslange ouderdomspensioen worden verhoogd. De daarbij geldende ruilfactoren worden vastgesteld op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid en zijn vastgelegd in bijlage 2 bij dit Pensioenstatuut. 4. Indien een aanspraak op bijzonder partnerpensioen is toegekend aan een ex-partner van de deelnemer of gewezen deelnemer, is het gestelde in punt 3 niet van toepassing. In zo'n geval zal de deelnemer binnen 1 maand na ontvangst van het in punt 2 bedoelde verzoek een schriftelijke offerte ontvangen van de verhoging van zijn levenslange ouderdomspensioen.
Uitkeringen Artikel 17 1. De pensioenen worden uitgekeerd in maandeüjkse termijnen omstreeks de 21^'" dag van elke maand ten bedrage van 1/12 van hetjaariijkse pensioenbedrag, onder inhouding van de verschuldigde belasting(en) en/of premies ingevolge de sociale verzekeringswetten. Bovendien wordt op het functioneel leeftijdspensioen in mindering gebracht de door betrokkene verschuldigde premie als bedoeld in artikel 4, lid 7 van dit Pensioenstatuut. 2. Indien een pensioen een aanvang of een einde neemt in de loop van een kalendermaand, bedraagt de eerste respectievelijk laatste uitkering een evenredig gedeelte van de volle pensioentermijn als bedoeld in üd 1. 3. De uitkering van eUce pensioentermijn kan afhankelijk worden gesteld van de overlegging van door het bestuur te verlangen bewijsstukken.
Pensioenstatuut 1988 1 januari 2015
12
Verzekeringen Artikel 18 1. De stichting kan tot dekking van de door haar verleende pensioenaanspraken verzekeringen afsluiten bij een of meer verzekeraars, in welk geval de stichting als bevoordeelde zal worden aangewezen. Het bestuur is echter bevoegd de pensioengerechtigde als bevoordeelde aan te wijzen. 2. Voor zover de stichting door haar verleende aanspraken heeft gedekt door het sluiten van overeenkomsten met een of meer verzekeraars, gelden ten aanzien van deze aanspraken de verzekeringsvoorwaarden van deze verzekeraar(s). Deze voorwaarden liggen voor belanghebbenden bij de stichting ter inzage. De stichting is ontheven van pensioenverplichtingen jegens de (gewezen) deelnemers en hun na te laten betrekkingen voorzover de daarvoor verschuldigde premies aan de verzekeraar zijn betaald.
Financiering van de pensioenen Artikel 19 1. Het door de stichting uit te keren functioneel leeftijdspensioen wordt maandelijks in rekening gebracht bij de organisatie als bedoeld in artikel 2, üd 1 van de Financieel besluit Loodswezen. 2. Definancieringvan het overeenkomstig de artikelen 8 tot en met 10 toegekende levenslange ouderdoms- en partner- annex wezenpensioenen geschiedt zodanig, dat de op basis van evenredigheid aan de achterüggende deelnemersjaren toe te rekenen pensioengedeelten volledig gedekt zijn. 3. Hetrisico,voortvloeiende uit het nog niet gefinancierde gedeelte van het levenslange partner- annex wezenpensioen en de aanvulüng daarop overeenkomstig artikel 9, leden 6 en 7, alsmede hetrisicovan staking van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid, wordt zoveel mogelijk oprisicobasisherverzekerd bij een verzekeraar.
Uitvoeringsovereenkomst Artikel 20 In dit Pensioenstatuut zijn de afspraken opgenomen, zoals die moeten worden opgenomen in het document, dat met de wetteüjke term 'uitvoeringsovereenkomst' wordt aangeduid.
Pensioenstatuut 1988 1 januari 2015
13
Beëindiging van het deelnemerschap Artikel 21 1. Indien het deelnemerschap vóór de pensioendatum eindigt, anders dan door overlijden, behoudt betrokkene, de tijdens het deelnemersschap verworven pensioenaanspraken. Het bepaalde in artikel 15 is op deze pensioenen van toepassing. 2. De aanspraak in lid 1 is geüjk aan de op basis van het bepaalde in artikel 20 van dit Pensioenstatuut gefinancierde pensioenen. Het bestuur zal de gewezen deelnemer schriftelijk mededeüng doen van deze aanspraken.
Waardeoverdracht Artikel 22 1. Het bestuur zal, overeenkomstig het terzake bij of krachtens de wet bepaalde, overgaan tot de overdracht naar de stichting van de waarde van de aanspraken op pensioen van de betrokken deelnemer jegens de vorige pensioenuitvoerder, mits de deelnemer binnen 6 maanden na aanvang van de deelneming een daartoe strekkend schriftelijk verzoek heeft ingediend. 2. Het bestuur kan, overeenkomstig het terzake bij of krachtens de wet bepaalde, indien het verzoek in het vorige lid niet binnen de genoemde termijn is ingediend, meewerken aan de overdracht zoals bedoeld in dit lid. 3. Het bestuur zal, overeenkomstig het terzake bij of krachtens de wet bepaalde, op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer, overgaan tot de overdracht van de waarde van diens aanspraken op pensioen naar een andere pensioenuitvoerder of een door de Minister van Sociale Zaken aangewezen instelling. 4. Het bestuur zal, overeenkomstig het terzake bij of krachtens de wet bepaalde, op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer, overgaan tot de overdracht per pensioendatum naar de stichting van de waarde van diens pensioenaanspraken uit een kapitaal- of prenüeregeling. 5. Het bestuur zal, overeenkomstig het terzake bij of krachtens de wet bepaalde, op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, overgaan tot de overdracht per pensioendatum van het pensioenkapitaal uit hoofde van de premieregeüng, bedoeld in artikel 5, üd 1 van dit Pensioenstatuut, naar een andere pensioenuitvoerder. 6. Het bestuur is, overeenkomstig het terzake bij of krachtens de wet bepaalde, op verzoek van de ledenvergadering van de NLC, bevoegd tot collectieve overdracht. 7. Het bestuur zal bij üquidatie van de stichting overgaan tot waardeoverdracht naar een andere pensioenuitvoerder, overeenkomstig het terzake bij of krachtens de wet bepaalde. 8. Het bestuur kan, overeenkomstig het terzake bij of krachtens de wet bepaalde, op verzoek van een gewezen deelnemer meewerken aan overdracht van de waarde van diens pensioenaanspraken naar een buitenlandse instelling. Pensioenstatuut 1988 Ijanuari 2015
14
9. Het bestuur kan, overeenkomstig het terzake bij of krachtens de wet bepaalde, op verzoek van een gewezen deelnemer meewerken aan de overdracht van de waarde van diens pensioenaanspraken naar een pensioeninstelling uit een andere Europese lidstaat of verzekeraar buiten Nederland. 10. Het bestuur kan, overeenkomstig het terzake bij of krachtens de wet bepaalde, op verzoek van een deelnemer of gewezen deelnemer meewerken aan de overdracht per pensioendatum van het pensioenkapitaal uit hoofde van de premieregeüng, bedoeld in artikel 5, lid 1 van dit Pensioenstatuut, naar een pensioeninstelling uit een andere Europese üdstaat of verzekeraar buiten Nederland. 11. Het bestuur zal, overeenkomstig het terzake bij of krachtens de wet bepaalde, meewerken aan de overdracht van een waarde naar de stichting van een pensioeninstelling uit een andere Europese lidstaat of verzekeraar buiten Nederland of een buitenlandse instelüng.
Intrekking verplichtstelling Artikel 23 Indien te eniger tijd de verplichtstelling tot het deelnemen aan deze pensioenregeling mocht worden ingetrokken, eindigt het deelnemerschap van alle deelnemers. Het bepaalde in artikel 22 is dan van overeenkomstige toepassing.
Klachten of geschillen Artikel 24 Bij klachten van een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, of geschillen tussen betrokkene en de stichting, over de toepassing van het bepaalde in de statuten en/of het Pensioenstatuut, is de door het bestuur vastgestelde klachten- en geschillenprocedure van toepassing.
Gemoedsbezwaarden Artikel 25 1. De deelnemer, ten aanzien van wie het bestuur de overtuiging heeft gekregen, dat hij gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering en dat hij noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd, wordt op een schriftelijke met redenen omklede aanvraag door het bestuur vrijgesteld van de verplichting tot deelneming aan de in dit Pensioenstatuut vastgelegde pensioenregeling. 2. De deelnemer die op grond van lid 1 vrijstelling heeft gekregen, is verplicht een gelijk bedrag aan de stichting te betalen, welk bedrag hij als premie verschuldigd zou zijn indien hij geen vrijstelling had verkregen.
Pensioenstatuut 1988 1 januari 2015
15
3. Deze door de stichting van de deelnemer ontvangen bedragen worden ten name van de deelnemer gestort op een spaarrekening bij een bankinstelling te zijner keuze of, indien de deelnemer niet binnen drie maanden nadat hij door het bestuur van de verleende vrijstelüng in kennis is gesteld, schriftelijk aan het bestuur heeft medegedeeld bij welke bankinstelling de bedragen dienen te worden gestort, bij een door het bestuur aan te wijzen bankinstelling. Het saldo van de spaarrekening is geblokkeerd tot het tijdstip waarop de deelnemer of gewezen deelnemer de pensioendatum bereikt c.q eerder overlijdt. 4. Het bestuur is verplicht een vrijstelling in te trekken, indien: a. de betrokkene dit verzoekt; b. de omstandigheid, op grond waarvan vrijstelling is verleend, niet meer aanwezig is. 5. Het bestuur is bevoegd een vrijstelling in te trekken indien betrokkene de daarbij gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft. 6. Indien het bestuur op grond van hetgeen bepaald is in de leden 4 en 5 de vrijstelling intrekt, worden de bepalingen van de statuten en dit pensioen Pensioenstatuut op de betrokkene van kracht vanaf hettijdstipwaarop de verleende vrijstelüng wordt ingetrokken.
Vermindering van aanspraken Artikel 26 Indien en zolang het bestuur, op grond van een actuarieel samengestelde wetenschappelijke balans, de overtuiging heeft dat de bezittingen van de stichting, tezamen met de te verwachten inkomsten, ontoereikend zijn ter dekking van het minimaal vereiste eigen vermogen, overeenkomstig het bij of krachtens de wet bepaalde, en de stichting niet in staat is: a. binnen redelijke termijn dit minimaal vereiste eigen vermogen te bereiken zonder dat de belangen van (gewezen) deelnemers, gepensioneerden- of andere pensioen- en aanspraakgerechtigden onevenredig worden geschaad en b. alle overige beschikbare sturingsmiddelen van de stichting, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet om uiterlijk binnen 3 jaar de vereiste minimale dekking te bereiken, worden de aanspraken en rechten van de (gewezen) deelnemers, gepensioneerden en andere pensioen- en aanspraakgerechtigden, voor zover deze niet bij de verzekeraar zijn gefinancierd, verminderd naar een door het bestuur, op advies van de actuaris en gehoord de ledenvergadering van de NLC, vast te stellen norm. Deze vermindering kan op zijn vroegst één maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de toezichthouder hierover schriftelijk zijn geïnformeerd, worden gerealiseerd. Indien toepassing van deze norm wijziging in de pensioenberekening tot gevolg heeft zal het Pensioenstatuut hieraan worden aangepast.
Pensioenstatuut 1988 1 januari 2015
16
Informatie Artikel 27 1. Degenen die op grond van dit Pensioenstatuut aanspraken kunnen ontlenen, verstrekken uit eigen beweging Onverwijld alle informatie aan de stichting weUce relevant kan zijn voor de uitvoering van dit Pensioenstatuut. 2. Degenen, bedoeld in het eerste lid, zijn verplicht hun medewerking te verlenen aan een goede uitvoering van dit Pensioenstatuut, onder andere door aan het bestuur op eerste verzoek de bewijsstukken over te leggen en de gegevens te verschaffen, die voor de uitvoering van de pensioenregeling nodig zijn, alsmede zich aan een in te steUen geneeskundig onderzoek te onderwerpen. 3. De gevolgen van het niet nakomen van de verplichtingen in dit artikel zijn voorrisicovan de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gepensioneerde of andere pensioen- aanspraakgerechtigden. 4. De stichting verstrekt schrifteüjk en/of elektronisch informatie aan de (gewezen) deelnemers, gepensioneerden en andere pensioen- en aanspraakgerechtigden overeenkomstig het terzake bij bf krachtens de wet bepaalde.
Procedure bij wijziging Pensioenstatuut Artikel 28 Een ontwerp voor wijziging van dit Pensioenstatuut wordt opgesteld door het bestuur. De vaststelhng behoeft de goedkeuring van de ledenvergadering van de NLC en ten bewijze daarvan de ondertekening door de voorzitter van de NLC en het bestuur van de stichting. Procedures in geval van reserve- of dekkingstekort Artikel 29 Het bestuur zal in geval van een reservetekort, conform het terzake bij of krachtens de wet bepaalde, een langetermijnherstelplan opstellen. In het kader van dit herstelplan kan het bestuur de volgende sturingsmiddelen hanteren: a. Aanpassen premie; b. Aanpassen van de pensioengrondslag; c. Aanpassen beleggingsbeleid; d. Aanpassen van de indexatie van ingegane en prenüevrije pensioenen. Het bestuur zal in geval van een dekkingstekort, conform het terzake bij of krachtens de wet bepaalde, een kortetermijnherstelplan opstellen. In het kader van dit herstelplan heeft het bestuur als sturingsmiddelen: a. Aanpassen premie; b. Aanpassen pensioengrondslag; c. Aanpassen van de indexatie van ingegane en premievrije pensioenen; Pensioenstatuut 1988 1 januari 2015
17
d. Vermindering van aanspraken en rechten; terzake is artikel 27 onverkort van toepassing.
Toerekening kosten Artikel 30 Het bestuur kan voor het verrichten van een handeling of het verstrekken een opgave een vergoeding vragen. De in voorkomende gevallen geldende vergoeding en wijze van inning zal in een afzonderlijk bestuursbesluit worden vastgelegd. Het bestuur draagt er zorg voor dat eUce deelnemer in het bezit wordt gesteld van dit bestuursbesluit, dan wel van elke later daarin aan te brengen wijziging.
Onvoorziene gevallen Artikel 31 In een incidenteel geval, niet van algemene aard zijnde, waarin dit Pensioenstatuut niet voorziet of de redelijkheid en billijkheid afwijking van dit Pensioenstatuut vordert, beslist het bestuur, zonodig in overleg met de verzekeraar en/of de Algemene Raad van de NLC
Inwerkingtreding Artikel 32 Dit Pensioenstatuut treedt in werking op 1 januari 2015
Overgangsbepaling Artikel 33 1. Voor diegenen, voor wie de deelneming aan de stichting is aangevangen op de overgangsdatum als bedoeld in artikel 63 van de Loodsenwet, wordt het overeenkomstig dit Pensioenstatuut vastgestelde aantal deelnemersjaren verhoogd met het aantal jaren tot bedoelde overgangsdatum, waarover zij pensioenaanspraken hadden jegens het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds. De totale deelnemersjaren worden in jaren en maanden nauwkeurig vastgesteld, waarbij een gedeelte van een maand van 16 dagen of meer voor een volle maand wordt gerekend en een gedeelte van een maand van 15 dagen of minder wordt verwaarloosd. 2. Indien het totaal aantal deelnemersjaren groter is dan 30 jaar, wordt het in artikel 8, lid 2 genoemde percentage van 1,875 vervangen door het percentage, dat gevonden wordt door dit totaal aantal deelnemersjaren te delen door 30 en te vermenigvuldigen met het percentage van 1,875.
Pensioenstatuut 1988 1 januari 2015
18
3. Indien op de ingangsdatum van een ouderdoms-, partner- of wezenpensioen het voor een in lid 1 bedoelde deelnemer uit dit Pensioenstatuut voortvloeiende pensioen lager is dan het in uitzicht gestelde pensioen jegens het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, berekend per de in lid 1 genoemde overgangsdatum met inachtneming van de burgerlijke staat van betrokkene op bedoelde ingangsdatum en de totale deelnemerstijd als bedoeld in de tweede alinea van lid 1, wordt dat pensioen tot laatstbedoeld niveau verhoogd. Ten aanzien van het in de vorige volzin genoemde in uitzicht gestelde pensioen jegens het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds worden de na de overgangsdatum uit hoofde van de pensioenregeüng van dat fonds geldende onvoorwaardelijke toeslagen niet in aanmerking genomen. 4. Indien een in üd 1 bedoelde deelnemer op de overgangsdatum dan wel binnen 30 dagen na die datum arbeidsongeschikt wordt, op grond waarvan hij in aanmerking komt voor een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid krachtens een regeling van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds dan wel het Algemeen Rijksambtenarenreglement, vervalt voor hem de aanspraak op het in artikel 12 omschreven arbeidsongeschiktheidspensioen en behoudt betrokkene slechts recht op uitkering uit hoofde van bedoelde regeüng(en). Het bestuur kan in zulke gevallen besluiten om de door betrokkene verschuldigde pensioenpremie, als bedoeld in artikel 5 van dit Pensioenstatuut, te verlagen of geheel kwijt te schelden.
Vastgesteld door en overeengekomen met de NLC op 16 december 2014. Namens de Stichting Beroepspensioenfonds Loodsen,
Namens de NLC,
J.W. Duyzer Voorzitter
E.M. van Dijk Voorzitter
Bijlage: premieregeling
Pensioenstatuut 1988 1 januari 2015
19
Bijlage 1
Premieregeling voor deelnemers met FLP als bedoeld in artikel 5 van het Pensioenstatuut 1988 van de Stichting Beroepspensioenfonds Loodsen 1. Onder aftrek van de kosten voor dekking van hetrisicovan premievrij stelling bij invaüditeit wordt de in artikel 5, lid 1 bedoelde premie voor deelnemers met functioneel leeftijdspensioen (FLP) op het tijdstip van storting bijgeschreven op een op naam van de stichting ten behoeve van de deelnemer geopende girorekening. 2. De deelnemer met FLP bepaalt binnen de door het bestuur vastgestelderichtlijnende voor de stortingen aan te houden beleggingsmix. 3. Onder pensioenspaarkapitaal wordt verstaan de som van de in punt 1 bedoelde stortingen en de daarop gerealiseerde beleggingsresultaten. 4. De (gewezen) deelnemer met FLP is bevoegd binnen de door het bestuur vastgestelde richtlijnen (gedeelten van) zijn pensioenspaarkapitaal naar een andere beleggingscategorie over te boeken. 5. Vanaf FLP-datum, doch uiterlijk op de pensioendatum, kan de (gewezen) deelnemer met FLP zijn pensioenspaarkapitaal aanwenden voor pensioen als aanvulüng op zijn of haar reglementaire pensioenen. 6. Bij overlijden van de (gewezen) deelnemer met FLP vóór de pensioendatum krijgt (krijgen) de achterblijvende partner of, bij ontstentenis van deze, de wezenpensioengerechtigde kinderen van de (gewezen) deelnemer met FLP recht op het op de overlijdensdatum aanwezige pensioenspaarkapitaal. Dit kapitaal kan vervolgens worden aangewend voor pensioen(en) als aanvulling op zijn of haar (hun) reglementaire pensioenen. 7. De hoogte van de in de vorige leden bedoelde aanvullende pensioenen wordt door het bestuur vastgesteld na advies van de actuaris. Daarbij wordt uitgegaan van het beschikbare pensioenspaarkapitaal en van de door de pensioengerechtigde(n) aan te geven: • • • •
Ingangsdatum van de uitkering(en); Duur van de uitkering(en); Niveau van het partnerpensioen na het overlijden van de (gewezen) deelnemer met FLP; Indexatie van de pensioenen conform artikel 15 van het pensioenreglement dan wel nominale uitkeringen.
8a. De deelnemer met FLP kan vanaf 1 januari 2007 , ingaande de eerste dag van de maand, na die waarin betrokkene 55, 60 of 65 jaar wordt, zijn pensioenspaarkapitaal aanwenden voor een van onderstaande tijdelijke of levenslange ouderdomspensioenen met of zonder nabestaanden- respectievelijk partnerpensioen:
Pensioenstatuut 1988 1 januari 2015
20
» • • • • •
Een tijdelijke ouderdomspensioen van 5 jaar met nabestaandenpensioen; Een tijdelijke ouderdomspensioen van 5 jaar zonder nabestaandenpensioen; Een tijdelijke ouderdomspensioen van 10 jaar met nabestaandenpensioen; Een tijdelijke ouderdomspensioen van 10 jaar zonder nabestaandenpensioen; Een levenslange ouderdomspensioen zonder partnerpensioen; Een levenslange ouderdomspensioen met partnerpensioen.
De dekking van nabestaandenpensioen, behorend een tijdelijke ouderdomspensioen, houdt in dat, indien betrokkene tijdens de uitkeringsperiode komt te overlijden, het kapitaal, verminderd met de uitkeringen beschikbaar komt voor de inkoop van een partnerpensioen. De nabestaande kan dan kiezen voor een tijdelijk partnerpensioen tot zijn/haar 65^ of een levenslang partnerpensioen. Bij ontstentenis van een nabestaande komt het resterende kapitaal beschikbaar voor de inkoop van een pensioen aan de wezenpensioengerechtigde kinderen. De dekking partnerpensioen, behorend bij een levenslang ouderdomspensioen, voorziet bij overlijden in de uitkeringsperiode in een levenslang partnerpensioen van 70% van het levenslange ouderdomspensioen die betrokkene laatsteüjk voor overlijden genoot. Indien wordt gekozen voor de mogelijkheid zonder nabestaanden- respectievelijk partnerpensioen dient het betreffende verzoek mede te worden ondertekend door de eventuele partner. 8b. Degenen, aan wie vóór 1 januari 2007 een tijdelijke ouderdomspensioen is toegekend van 5 of 10 jaar, waaraan volgens de toen geldende regeling geen nabestaandenpensioen was verbonden, krijgen de mogeüjkheid om ingaande genoemde datum te kiezen voor een tijdelijk ouderdomspensioen van gelijke duur met nabestaandenpensioen. Indien daarvoor wordt gekozen wordt het tijdelijk ouderdomspensioen met ingang van 1 januari 2007 opnieuw vastgesteld, rekening houdend met het voor deze optie geldende tarief. 9. De aanvullende pensioenen worden te tezamen met de reglementaire pensioenen uitgekeerd conform de bepaüngen van het pensioenreglement. 10. Indien het huwelijk van een (gewezen) deelnemer met FLP eindigt door scheiding krijgt zijn of haar ex-partner aanspraak op de helft van het aanwezige spaarkapitaal per de datum waarop bovenbedoelde beëindiging heeft plaatsgevonden. Dit kapitaal dient door betrokkene te worden aangewend voor pensioen(en), waarbij het bepaalde in de leden 6 en 7 zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing is.
Pensioenstatuut 1988 1 januari 2015
21
Bijlage 2
Ruilfactor bij omzetting partnerpensioen in levenslang ouderdomspensioen Zie: artikel 16 van het Pensioenstatuut 1988 Op grond van de methode van collectieve actuariële gelijkwaardigheid wordt, in geval van omzetting overeenkomstig het in dit artikel bepaalde, het levenslange ouderdomspensioen (LOP) verhoogd met het in onderstaande tabel bij de mate omzetting genoemde percentage. Mate van omzetting Volledig Voor 50%
Omzetting naar LOP 65 19,8% 9,9%
Ruilfactor bij herrekening ouderdomspensioen t.o.v. de pensioenrekendatum Zie: artikel 8, lid 1 van dit Pensioenstatuut Bij pensionering op grond van artikel 8 van dit Pensioenstatuut worden de krachtens dit Pensioenstatuut opgebouwde levenslange ouderdomspensioenen ingaand op 67 jaar op basis van collectieve actuariële geüjkwaardigheid omgerekend naar levenslange ouderdomspensioenen ingaand op 65 jaar, waarbij één euro levenslang ouderdomspensioen ingaand op 67 jaar een waarde heeft van 0,876 euro levenslang ouderdomspensioen ingaand op 65 jaar . Geldigheidsduur ruilfactoren: De hiervoor op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid vastgestelde ruilfactoren zijn vastgesteld door het bestuur, na inwinning van advies bij de actuaris. Deze gelden voor de periode 1 janauri 2015 tot 1 janauri 2020. De ruilfactoren kunnen tussentijds wijzigingen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een wijziging van actuariële grondslagen of bij een ingrijpende wijziging van de samenstelling van het (voor de collectieve actuariële gelijkwaardigheid te hanteren) personenbestand. Een toekomstige wijziging van de uitruilfactor heeft geen effect op uit de omzetting verworven aanspraken, die zijn verkregen uit een omzetting vóór een wijziging van de ruilfactor.
Pensioenstatuut 1988 1 januari 2015
22
Stichting Beroepspensioenfonds Loodsen Pensioenstatuut 2015 Begripsomschrijvingen Artikel 1 In dit Pensioenstatuut wordt verstaan onder: Bestuur
: Bestuur van BPL
Pensioenrekendatum
: De eerste dag van de maand, volgende op de maand, waarin de (gewezen) deelnemer 67 jaar wordt;
Pensioendatum
: De eerste dag van de maand waarin de inschrijving in het Loodsenregister uiterüjk wordt doorgehaald op grond van de Deelnemings- en inschrijvingsverordening registerloodsen 2014, tenzij de doorhaling verband met arbeidsongeschiktheid van de deelnemer. In geval van arbeidsongeschiktheid van deelnemer is de pensioendatum de eerste van de maand, volgende op de maand, waarin de deelnemer 60 jaar wordt;
Vervroegde pensioendatum
De eerste dag van de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer eerder dan de pensioendatum met pensioen gaat;
Kind
Het kind of stief- en pleegkinderen van de deelnemer, de gewezen deelnemer of de gepensioneerde;
Verzekeraar
De verzekeringsmaatschappij(en), waarmede de stichting een verzekeringsovereenkomst heeft gesloten;
Partner
Degene met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde gehuwd is, een geregistreerd partnerschap heeft, dan wel een samenlevingsovereenkomst heeft, waarbij terzake van deze overeenkomst is voldaan aan de volgende voorwaarden: a. De deelnemer heeft voor zijn (vervroegde) pensioendatum een schriftelijk verzoek om toekenning van een aanspraak op partnerpensioen bij het bestuur ingediend, welk verzoek door beide partners is ondertekend; b. De samenlevingsovereenkomst is tenminste Vijaai vóór de indiening van het verzoek bij notariële akte vastgelegd en c. De deelnemer en zijn partner zijn geen bloed- of aanverwant van elkaar in de eerste tot en met de derde graad;
Partnerrelatie
Huwelijk, geregistreerd partnerschap of een samenlevingsovereenkomst met een partner;
Pensioenstatuut 2015 1 januari 2015
Pensioenstatuut
Pensioenstatuut 2015;
Scheiding
Beëindigde partnerrelatie;
Deelnemersjaren
De tijdsperiode, gedurende welke men deelnemer is geweest aan het Pensioenstatuut;
Deeltijdfactor
Het aantal uren dat de deelnemer op jaarbasis besteedt aan werkzaamheden op grond waarvan hij deelneemt aan het Pensioenstatuut gedeeld door 1750 uur, waarbij de uitkomst ten hoogste 1 bedraagt. De deelnemer verstrekt hiervan een opgave aan het bestuur, indien het aan genoemde werkzaamheden bestede uren minder bedraagt dan 1750 uur;
Gewezen partner
Degene, voor wie de partnerrelatie met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde door scheiding is beëindigd;
NLC
De Nederlandse Loodsencorporatle, gevestigd te Rotterdam;
Wet
De Wet verphchte beroepspensioenregeling.
Deelneming Artikel 2 1. De deelneming volgens het Pensioenstatuut vangt aan op de eerste dag van de maand, volgend op de maand, waarin betrokkene als registerloods is ingeschreven in het Loodsenregister. 2. Het bestuur geeft betrokkenen van hun opname als deelnemer schriftelijk kennis. Het bestuur draagt er zorg voor, dat belanghebbenden in het bezit worden gesteld van de geldende statuten en het Pensioenstatuut. Het bestuur zal de deelnemers teUcenjare mededeling doen van de hoogte van hun pensioenpremie en de hoogte van de pensioenaanspraken. 3. De deelneming eindigt met ingang van de datum, waarop: a. De (vervroegde) pensioendatum wordt bereikt; b. De inschrijving in het Loodsenregister wordt doorgehaald, tenzij deze doorhaling verband houdt met arbeidsongeschiktheid van de deelnemer; c. De inschrijving in het Loodsenregister wordt doorgehaald in verband met schorsing van de bevoegdheid, tenzij de deelnemer opteert, onder door het bestuur te stellen voorwaarden en met inachtneming van de fiscale wet- en regelgeving, voor voortzetting van de deelneming tijdens de schorsingsperiode. 4. Op schriftelijk verzoek van de deelnemer wordt het deelnemerschap voortgezet gedurende de termijn, waarvoor de inschrijving in het Loodsenregister is doorgehaald in verband met schorsing van de bevoegdheid. Pensioenstatuut 2015 1 januari 2015
5. Jaarlijks verstrekt het bestuur de deelnemer of de gewezen deelnemer een opgave van de aan het desbetreffende of voorafgaandé kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop rustende bepaüngen. 6. Het bestuur verstrekt op verzoek van de deelnemer of de gewezen deelnemer een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar en de zeven aan dat kalenderjaar voorafgaande jaren toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop rustende bepalingen.
Aanspraken Artikel 3 1. Het Pensioenstatuut is een uitkeringsregeling in de zin van de wet. Het betreft een middelloonregeüng met voorwaardelijke toeslagverlening. 2. De stichting verleent met inachtneming van het overige in het Pensioenstatuut bepaalde aanspraken op: a. Levenslang ouderdomspensioen aan alle deelnemers; b. (tijdeüjk) Partnerpensioen aan alle deelnemers; c. Partnerpensioen voor de gewezen partner; d. Wezenpensioen aan deelnemers die kinderen hebben, welke voldoen aan het bepaalde in artikel 9, tweede lid van het Pensioenstatuut; e. Arbeidsongeschiktheidspensioen aan de deelnemers. 3. De aanspraak op pensioen wordt opgeschort, indien en voorzover de rechthebbende jegens derden een vordering tot schadevergoeding wegens derving van inkomen kan doen gelden. In dat geval zal de stichting niettemin als voorschot op deze schadevergoeding een uitkering verstrekken ter grootte van de pensioenuitkering waarop anders aanspraak zou hebben bestaan, mits de rechthebbende zijn recht op schadevergoeding tot het beloop van die uitkering aan de stichting cedeert. 4. De opschorting van de aanspraak op pensioen wordt in zijn geheel ongedaan gemaakt indien: a. Bij onherroepelijk vonnis dat in kracht van gewijsde is getreden, de vordering van de stichting is afgewezen; b. De stichting met de derde(n) een vaststeUingsovereenkomst inhoudende een integrale regeling heeft gesloten, en deze vaststellingsovereenkomst heeft uitgevoerd; c. Bij onherroepeüjk vonnis dat in kracht van gewijsde is getreden, de vordering van de stichting (ten dele) is toegewezen; d. Het redelijkerwijs niet mogeüjk is om de vordering van de stichting tegen de derde(n) te incasseren. In geval van het ongedaan maken van de opschorting wordt de pensioenuitkering verrekend met de reeds betaalde voorschotten. 5. De stichting verleent aan de rechthebbende geen aanspraak op pensioen, indien de rechthebbende zijn recht op schadevergoeding tot het beloop van die uitkering niet aan de stichting cedeert. Pensioenstatuut 2015 1 januari 2015
Premie Artikel 4 1. Iedere deelnemer is jaarlijks per 1 januari van elk kalenderjaar aan de stichting een premie verschuldigd. Indien het deelnemerschap in de loop van een kalenderjaar aanvangt of eindigt, is een deelnemer de premie naar evenredigheid verschuldigd. Indien de pensioenopbouw als gevolg van een deeltijdfactor kleiner dan 1 naar evenredigheid is vastgesteld, wordt de premie eveneens naar evenredigheid vastgesteld. 2. De in het eerste lid bedoelde premie wordt door het bestuur vastgesteld met inachtneming van het navolgende: a. Het bestuur berekent de hoogte van premie aan de hand van de ontwikkehng van de kosten van levensonderhoud sinds de laatstelijk vastgestelde premie, volgens een door het bestuur vast te stellen (consumenten)prijsindex; b. De premie berekend volgens het bepaalde onder a wordt door het bestuur vastgesteld, tenzij deze lager is dan de kostendekkende premie op grond van het bij of krachtens de wet bepaalde. In dat geval zal de premie door het bestuur op tenminste dit kostendekkende niveau worden vastgesteld. Het bestuur kan daarbij overeenkomstig het bij of krachtens de wet bepaalde gebruik maken van premiedemping; 3. Van de vaststelling van de premie als bedoeld in het tweede üd onder b wordt afgezien, indien de minimale premie bij onderdekking hoger is dan de premie, die volgt uit het gestelde onder b. De premie wordt dan door het bestuur vastgesteld op het niveau van deze minimale premie. De hoogte van de minimale premie bij onderdekking wordt berekend op grond van het bij of krachtens de wet bepaalde. 4.
Het bestuur kan bij een besluit als bedoeld in het tweede üd en derde lidtevens besluiten de premie zodanig te verhogen dat daardoor voldoende premie-ontvangsten worden verkregen: a. Om op grond van artikel 5 de pensioengrondslag aan te passen aan de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud; of b. Noodzakelijk voor een langetermijn- of kortetermijnherstelplan, als bedoeld in artikel 29.
5.
Het bestuur zal de deelnemers jaarlijks mededeling doen van de berekende premie bedoeld in het tweede lid onder a en de vastgestelde premie bedoeld in het tweede lid onder b of c.
6. Indien de vastgestelde premie als bedoeld inhet tweede üd onder b of c hoger is dan de berekende premie bedoeld in het tweede lid onder a, kan de ledenvergadering van de NLC op voorstel van de algemene raad in haar eerstvolgende vergadering, doch uiterlijk voor 28 februari van het betreffende jaar, een afwijkende premie vaststellen. 7. Indien de premie is vastgesteld op grond van het tweede üd onder c, wordt bij de berekening van de premie voor het daaropvolgende jaar de laatstelijke premie die volgt uit het tweede lid onder b als uitgangspunt genomen. 8. Het bestuur kan uitsluitend een korting verlenen op de kostendekkende premie, dan wel op een gedempte premie , als de stichting, blijkende uit een opgave van de actuaris, over voldoende middelen beschikt om de pensioenrechten, pensioenaanspraken en de voorwaardelijke toeslagverlening als bedoeld in artikel 14, te kunnen waarborgen.
Pensioenstatuut 2015 1 januari 2015
9. De deelnemer, die recht heeft op de uitkering van een arbeidsongeschiktheidspensioen, als bedoeld in artikel 11, is geen premie aan de stichting verschuldigd tot het tijdstip, waarop die uitkering beëindigd wordt. 10. De door de deelnemer verschuldigde maandpremie, dient uiterlijk binnen één maand na afloop van de maand, waeirvoor de premie verschuldigd is, te worden voldaan. Indien de verschuldigde premie niet tijdig is voldaan, is zonder verdere aanmaning over de periode dat de betalingstermijn is overschreden een door het bestuur vast te stellen boeterente verschuldigd. Eventuele invorderingskosten van niet tijdig betaalde premies komen voor rekening van de deelnemer.
Pensioengrondslag Artikel 5 1. a. De pensioengrondslag is gelijk aan het pensioengevend inkomen verminderd met de franchise. b. Het pensioengevend inkomen betreft de winst uit ondememing vóór toevoeging aan en afneming van de oudedagsreserve en vóór de ondernemersaftrek en vermeerderd met de ten laste van de winst gebrachte premies uit hoofde van het Pensioenstatuut, in het derde kalenderjaeu" voorafgaande £ian het betreffende deelnemersjaar. c. Gedurende de eerste driejaar van deelname aan het Pensioenstatuut wordt het pensioengevend inkomen vastgesteld op basis van een schatting van de deelnemer van zijn pensioengevend inkomen in het betreffende deelnemersjaar. d. Het pensioengevend inkomen in enig jaar wordt ten minste gesteld op nihil. Het maximum pensioengevend inkomen in enig jaar bedraagt EUR 100.000. Dit bedrag wordt vanaf 1 januari 2016 jaarlijks geïndexeerd met de contractloonontwikkelingsfactor bedoeld in artikel 10.2a, derde üd van de Wet inkomstenbelasting 2001. e. De franchise betreft de minimaal te hanteren franchise op grond van artikel 18a, achtste lid van de Wet op de loonbelasting 1964 (2014: € 12.552). 2. a. De pensioenopbouw wordt met toepassing van de deeltijdfactor vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met sub b in dit lid. Indien de deeltijdfactor kleiner is dan 1, vindt de pensioenopbouw naar evenredigheid plaats door de pensioengrondslag vast te stellen op basis van het voltijds pensioengevend inkomen, te verminderen met de geldende franchise en het verschil te vermenigvuldigen met de deeltijdfactor. Het voltijds pensioengevend inkomen wordt hierbij gemaximeerd als bedoeld in het eerste lid, sub d. b. In geval een deelnemer in een kalenderjaar dat is gelegen in de periode die aanvangt tien jaar direct voorafgaand aan de pensioendatum ten opzichte van het laatste kalenderjaar van de periode die direct voorafgaat aan de eerstgenoemde periode ten hoogste 50% minder uren per jaar besteedt aan werkzaamheden op grond waarvan hij deelneemt aan het Pensioenstatuut, zal, tenzij de deelnemer aan het bestuur schriftelijk mededeeh hiervan af te willen zien, als pensioengevend inkomen worden aangemerkt: het pensioengevend inkomen vermenigvuldigd met de verhouding tussen de deeltijdfactor van het laatstgenoemde kalenderjaar en de deeltijdfactor van het eerstgenoemde kalenderjaar.
Pensioenstatuut 2015 1 januari 2015
3. Indien door een besluit van de NLC op grond van artikel 4, vijfde lid, bij de stichting minder premie wordt ontvangen dan noodzakelijk is op grond van artikel 4, tweede üd, stelt het bestuur aan de hand van een advies van de actuaris van de stichting, binnen 14 dagen na een besluit van de ledenvergadering, voor het betreffende jaar een pensioengrondslag vast die met deze verminderde premieinkomsten rekening houdt.
Ouderdomspensioen Artikel 6 1. Het levenslange ouderdomspensioenbedraagt voor elk deelnemersjaar als bedoeld in artikel 3 1,875% van de voor het desbetreffend kalenderjaar vastgestelde pensioengrondslag, uitgaande van de pensioenrekendatum. 2. Het levenslange ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum en wordt uitgekeerd tot en met het einde van de maand van de maand, waarin de gepensioneerde overlijdt. 3. Het levenslange ouderdomspensioen, dat ingaat op de pensioendatum, wordt met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen herrekend ten opzichte van de pensioenrekendatum. 4. In geval van een achterblijvende partner of, bij ontstentenis van deze, minderjarig kinderen van de gepensioneerde, wordt het ouderdomspensioen twee maanden langer uitgekeerd. De pensioenuitkering over deze twee meianden wordt in de vorm van een eenmalige uitkering toegekend, zo spoedig mogelijk na het overhjden van de gepensioneerde 5. Het bepaalde in de voorgaande leden van dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de pensioenaanspraken van deelnemers, die arbeidsongeschikt zijn, zoals bedoeld in artikel 11, tweede üd. Vervroegde pensioendatum Artikel 7 1. In afwijking van artikel 6 kan de deelnemer kiezen voor een vervroegde pensioendatum. 2. Indien en voorzover vervroeging van de pensioendatum plaatsvindt, vindt er, met inachtneming van artikel 18a lid 6 Wet op de loonbelasting 1964, een herrekening plaats van het pensioen ten opzichte van de pensioendatum, met inachtneming van de algemeen aanvaarde actuariële grondslagen.
Pensioenstatuut 2015 1 januari 2015
3. De deelnemer kan met inachtneming van de fiscale voorwaarden op de (vervroegde) pensioendatum kiezen voor de volgende mogelijkheden: a. Een vast overbruggingspensioen met ingang van de (vervroegde), pensioendatum, van 21% van de geldende pensioengrondslag. Dit pensioen wordt uiterlijk uitgekeerd tot de AOW-leeftijd. De actuariële pensioenvoorziening op de vervroegde pensioendatum wordt, na aftrek van de koopsom voor dit vaste verbruggingspensioen, omgezet in een levenslang geüjkbüjvend ouderdomspensioen, in combinatie met een levenslang partnerpensioen ter grootte van 70% van dat vervroegd ingaande ouderdomspensioen, met dien verstande dat dit partnerpensioen minimaal gelijk is aan het bijzonder partnerpensioen, zoals bedoeld in artikel 10, derde lid. b. Een vast overbruggingspensioen met ingang van de (vervroegde) pensioendatum, van 21% van de geldende pensioengrondslag. Dit pensioen wordt uiterlijk uitgekeerd tot de AOW-leeftijd. De actuariële pensioenvoorziening op de vervroegde pensioendatum wordt, na aftrek van de koopsom voor dit vaste overbruggingspensioen, aangewend voor een tijdeüjk hoger ouderdomspensioen tot uiterüjk de AOW-leeftijd en een gelijkblijvend levenslang ouderdomspensioen vanaf deze datum, in een vaste verhouding van 100:75, in combinatie met een partnerpensioen als omschreven in artikel 8, derde üd. c. Onder AOW-leeftijd wordt in dit lid verstaan de voor de deelnemer op datum ingang van zijn pensioen geldende AOW-leeftijd, waarbij deze afgerond wordt naar beneden op hele leeftijden. 4. De wens tot vervroeging van de pensioendatum en keuze tot variatie in pensioenhoogte dient tenminste zes maanden vóór de gekozen vervroegde pensioendatum schriftelijk aan het bestuur kenbaar te zijn gemaakt. 5. De vaststelling van de in het derde lid bedoelde pensioenen geschiedt op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. De daarbij te hanteren ruilfactoren zijn vastgelegd in bijlage 2 bij het Pensioenstatuut. 6. De in artikel 14 omschreven toeslagregeling blijft onverminderd gelden voor de in de vorige leden bedoelde pensioenen. 7. Het bepaalde in het eerste tot en met zesde lid is van overeenkomstige toepassing op de pensioenaanspraken van deelnemers, die arbeidsongeschikt zijn, als bedoeld in artikel 11, tweede üd.
Pensioenstatuut 2015 1 januari 2015
Partnerpensioen Artikel 8 1. De deelnemer die een partnerrelatie aangaat, verkrijgt aanspraak op partnerpensioen op de dag van ingang van deze partnerrelatie. 2. Indien een gepensioneerde een partnerrelatie aangaat, ontstaat geen aanspraak op partnerpensioen. 3. Het partnerpensioen gaat in op de dag, waarop de (gewezen) deelnemer of de gepensioneerde overüjdt, mits betrokkene een partner achterlaat, en wordt uitgekeerd tot het einde van de maand, waarin de partner overlijdt. 4. Hetjaariijkse levenslange partnerpensioen bedraagt: a. Voor de partner van een deelnemer: 70% van het ouderdomspensioen, waarop de deelnemer recht zou hebben op de pensioenrekendatum, ware deze tot deze datum deelnemer gebleven; b. Voor de partner van de gewezen deelnemer: 70% van het tot het moment van beëindiging van het deelnemerschap opgebouwde jaarüjkse levenslange ouderdomspensioen. c. Voor de partner van een gepensioneerde: 70% van het jaarüjkse levenslange ouderdomspensioen, dat die gepensioneerde genoot. 5. Op het partnerpensioen, bedoeld in het vorige lid, wordt het bijzonder partnerpensioen, bedoeld in artikel 10, derde lid, in mindering gebracht. 6. Indien degene, die overeenkomstig het Pensioenstatuut aanspraak heeft op een partnerpensioen opnieuw een partnerrelatie aangaat, wordt dit pensioen, indien de overhjdensdatum ligt vóór de pensioenrekendatum, opnieuw en zodanig vastgesteld, dat daarbij géén rekening wordt gehouden met de deelnemersjaren tussen de overlijdensdatum en de pensioenrekendatum van de overleden deelnemer. 7. Indien een deelnemer overlijdt vóór de pensioendatum, vindt er een aanvulling op het partnerpensioen plaats. Dit aanvullende partnerpensioen bedraagt EUR 13.500 per jaar. De uitkering van dit dit aanvullende partnerpensioen geschiedt, indien en zolang het in het vierde lid onder a bedoelde partnerpensioen wordt uitgekeerd, echter uiterlijk tot de eerste dag van de maand, volgend op de maand, waarin de partner 65 jaar wordt. Het bestuur zal de hoogte en de uiterste einddatum van het aanvullende partnerpensioen jaarlijks evalueren en is bevoegd deze aan te passen.
Pensioenstatuut 2015 1 januari 2015
Wezenpensioen Artikel 9 1. Op de dag van overlijden van een (gewezen) deelnemer of een gepensioneerde gaat voor ieder van zijn kinderen, behoudens het gestelde in het vierde hd, een wezenpensioen in, indien en zolang zij pensioengerechtigd zijn. 2. Pensioengerechtigd zijn de kinderen, die a. Jonger zijn dan 21 jaar; b. 21 jaar of ouder, maar nog geen 27 jaar zijn, zolang hun voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of een opleiding voor een beroep en/of zij arbeidsongeschikt zijn in de zin van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten op grond van een arbeidsongeschiktheidsgraad van tenminste 45%. 3. Het jaarlijkse wezenpensioen bedreiagt: a. Voor het kind van een deelnemer: 14% van het jaarlijkse ouderdomspensioen, waarop de deelnemer recht zou hebben op de pensioenrekendatum, ware deze tot deze datum deelnemer gebleven; b. Voor het kind van de gewezen deelnemer: 14% van het tot het moment van beëindiging van het deelnemerschap opgebouwde jaarlijkse ouderdomspensioen; c. Voor het kind van een gepensioneerde: 14% van het jaarlijkse ouderdomspensioen, dat die gepensioneerde genoot. De percentages worden verdubbeld gedurende het tijdvak, dat er na het overlijden van de deelnemer of de gepensioneerde wel wezenpensioen doch geen partnerpensioen (meer) wordt uitgekeerd. 4. Indien een gepensioneerde een partnerrelatie aangaat, ontstaat geen aanspraak op wezenpensioen voor uit deze partnerrelatie geboren kinderen of voor de kinderen van deze partner.
Bijzondere bepalingen inzake partnerpensioen bij scheiding ArtikellO 1. Bij scheiding verkrijgt de gewezen partner aanspraak op bijzonder partnerpensioen. Deze aanspraak is gelijk aan het partnerpensioen dat de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde tot de datum van scheiding heeft verworven op grond van artikel 8. Het bedrag aan bijzonder partnerpensioen zal bij een volgende partnerrelatie van de deelnemer op het partnerpensioen, zoals geregeld in artikel 8, in mindering worden gebracht. De gewezen partner ontvangt een schriftelijk opgave van haar aanspraak. 2. De vermindering als bedoeld in het vorige lid vervalt op de dag dat de gewezen partner overlijdt, mits de datum van overlijden voor de vervroegde pensioendatum c.q. pensioendatum ligt.
Pensioenstatuut 2015 1 januari 2015
3. Het bijzonder partnerpensioen gaat in op de dag, waarop de (gewezen) deelnemer of de gepensioneerde overlijdt, mits de gewezen partner dan leeft, en wordt uitgekeerd tot het einde van de maand, waarin de gewezen partner overlijdt. 4. Het bepaalde in het derde üd vindt geen toepassing, indien de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde en zijn partner bij partnervoorwaarden of bij een schriftelijke overeenkomst anders zijn overeenkomen. De overeenkomst of voorwaarden wordt respectievelijke worden slechts door de stichting uitgevoerd indien de stichting bereid is een uit deze afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken. 5. De extra kosten die voortvloeien uit c.q. samenhangen met de uitvoering van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding worden aan betrokkenen in rekening gebracht volgens bij bestuursbesluit vast te stellen regels. Het bestuur draagt er zorg voor dat elke deelnemer in het bezit wordt gesteld van dit bestuursbesluit, dan wel van elke daarin aangebrachte wijziging. 6. De aanspraak op pensioen, welke voortvloeit uit het derde lid, kan tezamen met een recht op uitbetahng op grond van de in het vijfde lid bedoelde Wet verevening pensioenrechten bij scheiding onder actuariële gelijkwaardigheid worden omgezet in ouderdomspensioen. Bij bestuursbesluit kunnen nadere uitvoeringsregels worden gesteld. Het bestuur draagt er zorg voor dat eUce deelnemer in het bezit wordt gesteld van dit bestuursbesluit, dan wel van elke daarin aangebrachte wijziging.
Arbeidsongeschiktheidspensioen Artikel 11 1. Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in op de dag, waarop de deelnemer 104 weken arbeidsongeschikt is en wordt uitgekeerd tot uiterlijk de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer de 60-jarige leeftijd bereikt. 2. Onder arbeidsongeschiktheid wordt verstaan de ongeschiktheid tot het uitoefenen van het beroep van registerloods, hetgeen wordt vastgesteld door een door de de Minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen geneeskundige. 3. Hetjaariijkse arbeidsongeschiktheidspensioen is gelijk aan het volgens onderstaand schema vastgestelde percentage van een vast bedrag van EUR 69.415 per jaar, dat jaarlijks voorwaardelijk wordt geïndexeerd volgens een door het bestuur vast te stellen (consumenten)prijsindex: Deelnemersjaar, waarin de arbeidsongeschikt-heid is ingetreden 1 2 3 4 5 6 of later
Uitkeringspercentage 81 85 89 93 96 100
Pensioenstatuut 2015 1 januari 2015 10
4. Op het in derde hd bedoelde arbeidsongeschiktheidspensioen wordt in mindering gebracht de uitkering, die aan de deelnemer is toegekend ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, alsmede alle inkomsten die na de ingangsdatum van het arbeidsongeschiktheidspensioen worden genoten op grond van de uitoefening van het beroep van registerloods dan wel de voormalige uitoefening van dat beroep. i 5. De inkomsten, die een deelnemer geniet uit of in verband met arbeid, bedrijf of beroep, ter hand genomenriietingang van of na de ingangsdatum van het arbeidsongeschiktheidspensioen, worden met dit pensioen verrekend. Deze verrekening vindt plaats indien en voorzover het arbeidsongeschiktheidspensioen, vermeerderd met eerderbedoelde inkomsten, uitgaat boven het laatsteüjk door de deelnemer genoten beroepsinkomen of, zo deze hoger is, de laatstelijk geldende pensioengrondslag van de deelnemer.
Fiscale maxima Artikel 12
• Het ouderdomspensioen kan, met inbegrip van de AOW-uitkering voor een gehuwde zonder toeslag vermeerderd met de vakantietoeslag, bij ingang niet meer bedragen dan 100% van het pensioengevend inkomen, zoals bedoeld in hoofdstukken IIB en Vin van de Wet op de loonbelasting 1964, c.q. artikelen 3.18, vierde en vijfde üd, en 3.95, eerste üd, tweede volzin, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het (tijdelijk) partner- en wezenpensioen kan, met inbegrip van 70% van de AOW-uitkering voor een gehuwde zonder toeslag vermeerderd met de vakantietoeslag, niet meer bedragen dan 70% respectievelijk 14% van het bereikbaar pensioengevend inkomen. De hiervoor genoemde maxima kunnen worden overschreden indien en voor zover dit veroorzaakt is door het verlenen van toeslagen, het variëren in de hoogte van de pensioenen, een waardeoverdracht en een onderiinge uitruil van de pensioenen een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel l|8d Wet op de loonbelasting 1964. Afkoopbepaling Artikel 13
I
De pensioenaanspraken ingevolge het Pensioenstatuut kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid zijn, anders dan is voorzien bij of krachtens de wet.
Pensioenstatuut 2015 1 januari 2015 11
Toeslagen Artikel 14 1. Op de pensioenrechten en opgebouwde pensioenaanspraken volgens het Pensioenstatuut wordt jaarlijks een toeslag verleend van maximaal de (consumenten)prijsindex als bedoeld in artikel 4, tweede lid. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. 2. Voor de in het eerste lid bedoelde voorwaardelijke toeslagverlening is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald. 3. Het bestuur kan de toeslag, bedoeld in het eerste üd, hoger vaststellen, indien de inkomensof pensioenontwikkeling voor de actieve deelnemers daartoe aanleiding geeft. 4. Bij het verlenen van een toeslag worden opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van het Pensioenstatuut in dezelfde mate aangepast.
Omzetting levenslang partnerpensioen voor ouderdomspensioen Artikel 15 1. Elke deelnemer of gewezen deelnemer kan, ongeacht de burgerlijke staat op de pensioendatum óf op de vervroegde pensioendatum zijn levenslang partnerpensioen geheel of voor 50% inruilen voor een hoger levenslang ouderdomspensioen. 2. Een verzoek tot uitruil, bedoeld in het vorige üd, dan wel wijziging van een eerder verzoek dient schrifteüjk en uiterlijk op de dag voorafgaande aan de pensioendatum, respectieveüjk de vervroegde pensioendatum te zijn ingediend bij het bestuur. Indien de deelnemer of gewezen deelnemer een partner heeft die in aanmerking komt voor het levenslang partnerpensioen, dient het verzoek ook mede-ondertekend te zijn door de desbetreffende partner en dient deze partner uiterlijk op een van genoemde data bij notariële akte afstand te hebben gedaan van de aanspraak op (de helft van) het levenslang partnerpensioen. 3. Bij volledige uitruil of voor 50% uitruilen van het reglementaire levenslang partnerpensioen op de pensioendatum of op de vervroegde pensioendatum zal uit te keren levenslange ouderdomspensioen worden verhoogd. De daarbij geldende ruilfactoren worden vastgesteld op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid en zijn vastgelegd in bijlage 1 van dit Pensioenstatuut. 4. Indien een aanspraak op bijzonder partnerpensioen is toegekend aan de gewezen partner van de deelnemer of gewezen deelnemer, is het gestelde in het derde lid niet van toepassing. In zo'n geval zal de deelnemer of gewezen deelnemer binnen 1 maand na ontvangst van het in het tweede lidbedoelde verzoek een schriftelijke offerte ontvangen van de verhoging van zijn levenslange ouderdomspensioen.
Pensioenstatuut 2015 1 januari 2015 12
Omzetting ouderdomspensioen voor levenslang partnerpensioen Artikel 16 1. Elke deelnemer of gewezen deelnemer kan op de (vervroegde) pensioendatum óf bij beëindiging van het deelnemersschap een deel van het levenslang ouderdomspensioen omzetten in levenslang partnerpensioen, waarbij het levenslang partnerpensioen na omzetting 70% bedraagt van het levenslange ouderdomspensioen na omzetting. De deelnemer of gewezen deelnemer kan ook kiezen om deze omzetting voor de helft te doen. 2. Een verzoek tot uitruil, bedoeld in het vorig lid, dient uiterüjk op de dag voor de (vervroegde) pensioendatum of de datum van beëindiging van het deelnemerschap te zijn ingediend bij het bestuur. 3. De omzetting als bedoeld in het eerste lid geschiedt op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Daarbij wordt uitgegaan van de laatstelijk voor de deelnemer vastgestelde reglementaire aanspraak op levenslang ouderdoms- respectievelijk levenslang partnerpensioen. Een en ander is vastgelegd in bijlage 1 van dit Pensioenstatuut.
Uitkeringen Artikel 17 1. De pensioenen worden uitgekeerd in maandelijkse termijnen omstreeks de 21^'^ dag van elke maand ten bedrage van 1/12 van hetjaariijkse pensioenbedrag, onder inhouding van de verschuldigde belasting(en) en/of premies ingevolge de sociale verzekeringswetten. 2. Indien een pensioen een aanvang of een einde neemt in de loop van een kalendermaand, bedraagt de eerste respectievelijk laatste uitkering een evenredig gedeelte van de volle pensioentermijn als bedoeld in eerste lid. 3. De uitkering van elke pensioentermijn kan afhankehjk worden gesteld van de overlegging van door het bestuur te verlangen bewijsstukken.
Verzekeringen Artikel 18 1. De stichting kan tot dekking van de door haar verleende pensioenaanspraken verzekeringen afsluiten bij een of meer verzekeraars, in welk geval de stichting als bevoordeelde zal worden aangewezen. Het bestuur is echter bevoegd de pensioengerechtigde als bevoordeelde aan te wijzen. 2. Voor zover de stichting door haar verleende aanspraken heeft gedekt door het sluiten van overeenkomsten met een of meer verzekeraars, gelden ten aanzien van deze aanspraken de Pensioenstatuut 2015 1 januari 2015 13
verzekeringsvoorwaarden van deze verzekeraar(s). Deze voorwaarden liggen voor belanghebbenden bij de stichting ter inzage. De stichting is ontheven van pensioenverplichtingen jegens de (gewezen) deelnemers en hun na te laten betrekkingen voorzover de daarvoor verschuldigde premies aan de verzekeraar zijn betaald.
Financiering van de pensioenen Artikel 19 Definancieringvan het overeenkomstig de artikelen 6 tot en met 10 toegekende levenslange ouderdoms- en levenslang partner- annex wezenpensioenen geschiedt zodanig, dat de op basis van evenredigheid aan de deelnemersjaren toe te rekenen pensioengedeelten volledig gedekt zijn. Hetrisico,voortvloeiende uit het nog niet gefinancierde gedeelte van het levenslange partnerannex wezenpensioen en het aanvullende partnerpensioen overeenkomstig artikel 8, zevende lid, alsmede hetrisicovan arbeidsongeschiktheidspensioen op grond van artikel 11 en hetrisicovan staking van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid, wordt zoveel mogelijk oprisicobasisherverzekerd bij een verzekeraar.
Uitvoeringsovereenkomst Artikel 20 In dit Pensioenstatuut zijn de afspraken opgenomen, zoals die moeten worden opgenomen in het document, dat met de wetteüjke term 'uitvoeringsovereenkomst' wordt aangeduid.
Beëindiging van het deelnemerschap Artikel 21 1. Indien het deelnemerschap vóór de (vervroegde) pensioendatum eindigt, anders dan door overlijden, behoudt betrokkene, detijdenshet deelnemerschap verworven pensioenaanspraken. 2. De aanspraak in het vorige lid is gelijk aan de op basis van het bepaalde in artikel 19 gefinancierde pensioenen. Het bestuur zal de gewezen deelnemer schriftelijk mededeling doen van deze aanspraken.
Waardeoverdracht Artikel 22 1. Het bestuur zal, overeenkomstig het terzake bij of krachtens de wet bepaalde, overgaan tot de overdracht naar de stichting van de waarde van de aanspraken op pensioen van de betrokken deelnemer jegens de vorige pensioenuitvoerder, mits de deelnemer binnen 6 maanden na aanvang van de deelneming een daartoe strekkend schriftelijk verzoek heeft ingediend. Pensioenstatuut 2015 1 januari 2015 14
2. Het bestuur kan, overeenkomstig het terzake bij of krachtens de wet bepaalde, indien het verzoek in het vorige lid niet binnen de genoemde termijn is ingediend, meewerken aan de overdracht zoals bedoeld in dit lid.. 3. Het bestuur zal, overeenkomstig het terzake bij of krachtens de wet bepaalde, op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer, overgaan tot de overdracht van de waarde van diens aanspraken op pensioen naar een andere pensioenuitvoerder of een door de Minister van Sociale Zaken aangewezen instelling. 4.
Het bestuur zal, overeenkomstig het terzake bij of krachtens de wet bepaalde, op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer, overgaan tot de overdracht per vervroegde pensioendatum naar de stichting van de waarde van diens pensioenaanspraken uit een kapitaal- of premieregeling.
5. Het bestuur zal, overeenkomstig het terzake bij of krachtens de wet bepaalde, op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, overgaan tot de overdracht per vervroegde pensioendatum van het pensioenkapitaal uit hoofde van de premieregehng naar een andere pensioenuitvoerder. 6. Het bestuur is, overeenkomstig het terzake bij of krachtens de wet bepaalde, op verzoek van de ledenvergadering van de NLC, bevoegd tot collectieve overdracht. 7. Het bestuur zal bij hquidatie van de stichting overgaan tot waardeoverdracht naar een andere pensioenuitvoerder, overeenkomstig het terzake bij of krachtens de wet bepaalde. 8. Het bestuur kan, overeenkomstig het terzake bij of krachtens de wet bepaalde, op verzoek van een gewezen deelnemer meewerken aan overdracht van de waarde van diens pensioenaanspraken naar een buitenlandse instelling. 9. Het bestuur kan, overeenkomstig het terzake bij of krachtens de wet bepaalde, op verzoek van een gewezen deelnemer meewerken aan de overdracht van de waarde van diens pensioenaanspraken naar een pensioeninstelling uit een andere Europese lidstaat of verzekeraar buiten Nederland. 10. Het bestuur kan, overeenkomstig het terzake bij of krachtens de wet bepaalde, op verzoek van een deelnemer of gewezen deelnemer meewerken aan de overdracht per vervroegde pensioendatum van het pensioenkapitaal uit hoofde van de premieregeüng naar een pensioeninstelüng uit een andere Europese lidstaat of verzekeraar buiten Nederland. 11. Het bestuur zal, overeenkomstig het terzake bij of krachtens de wet bepaalde, meewerken aan de overdracht van een waarde naar de stichting van een pensioeninstelling uit een andere Europese lidstaat of verzekeraar buiten Nederland of een buitenlandse instelling.
Pensioenstatuut 2015 1 januari 2015 15
Intrekking verplichtstelling Artikel 23 Indien te eniger tijd de verplichtstelhng tot het deelnemen aan deze pensioenregeling mocht worden ingetrokken, eindigt het deelnemerschap van alle deelnemers. Het bepaalde in artikel 21 is dan van overeenkomstige toepassing.
Klachten of geschillen Artikel 24 Bij klachten van een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, of geschillen tussen betrokkene en de stichting, over de toepassing van het bepaalde in de statuten en/of het Pensioenstatuut, is de door het bestuur vastgestelde klachten- en geschillenprocedure van toepassing.
Gemoedsbezwaarden Artikel 25 1. De deelnemer, ten aanzien van wie het bestuur de overtuiging heeft gekregen, dat hij gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering en dat hij noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd, wordt op een schriftelijke met redenen omklede aanvraag door het bestuur vrijgesteld van de verplichting tot deelneming aan de in dit het Pensioenstatuut vastgelegde pensioenregeüng. 2. De deelnemer die op grond vanhet vorige lid vrijstelling heeft gekregen, is verplicht een geüjk bedrag aan de stichting te betalen, welk bedrag hij ais premie verschuldigd zou zijn indien hij geen vrijstelling had verkregen. 3. Deze door de stichting van de deelnemer ontvangen bedragen worden ten name van de deelnemer gestort op een spaarrekening bij een bankinstelling te zijner keuze of, indien de deelnemer niet binnen drie maanden nadat hij door het bestuur van de verleende vrijstelhng in kennis is gesteld, schriftelijk aan het bestuur heeft medegedeeld bij welke bankinstelling de bedragen dienen te worden gestort, bij een door het bestuur aan te wijzen bankinstelhng. Het saldo van de spaarrekening is geblokkeerd tot het tijdstip waarop de deelnemer of gewezen deelnemer de pensioendatum bereikt c.q. eerder overlijdt. 4. Het bestuur is verpücht een vrijstelling in te trekken, indien: a. de betrokkene dit verzoekt; b. de omstandigheid, op grond waarvan vrijstelüng is verleend, niet meer aanwezig is. 5. Het bestuur is bevoegd een vrijstelling in te trekken indien betrokkene de daarbij gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft.
Pensioenstatuut 2015 1 januari 2015 16
Indien het bestuur op grond van hetgeen bepaald is in het vierde en vijfde lid de vrijstelling intrekt, worden de bepalingen van de statuten en het Pensioenstatuut op de betrokkene van kracht vanaf het tijdstip waarop de verleende vrijstelling wordt ingetrokken.
Vermindering van aanspraken Artikel 26 Indien en zolang het bestuur op grond van een actuarieel samengestelde wetenschappelijke balans de overtuiging heeft, dat de bezittingen van de stichting tezamen met de te verwachten inkomsten ontoereikend zijn ter dekking van het minimaal vereiste eigen vermogen overeenkomstig het bij of krachtens de wet bepaalde en de stichting niet in staat is: a. Binnen redelijke termijn dit minimaal vereiste eigen vermogen te bereiken zonder dat de belangen van (gewezen) deelnemers, gepensioneerden- of andere pensioen- en aanspraakgerechtigden onevenredig worden geschaad; en b. Alle overige beschikbare sturingsmiddelen van de stichting met uitzondering van het beleggingsbeleid zijn ingezet om uiterlijk binnen 3 jaar de vereiste nünimale dekking te bereiken. De aanspraken en rechten van de (gewezen) deelnemers, gepensioneerden en andere pensioen- en aanspraakgerechtigden, worden voor zover deze niet bij de verzekeraar zijn gefinancierd, verminderd naar een door het bestuur, op advies van de actuaris en gehoord de ledenvergadering van de NLC, vast te stellen norm. Deze vennindering kan op zijn vroegst één maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de toezichthouder hierover schriftelijk zijn geïnformeerd, worden gerealiseerd. Indien toepassing van deze norm wijziging in de pensioenberekening tot gevolg heeft zal het Pensioenstatuut hieraan worden aangepast.
Informatie Artikel 27 1. Degenen die op grond van het Pensioenstatuut aanspraken kunnen ontlenen, verstrekken uit eigen beweging onverwijld alle informatie aan de stichting welke relevant kan zijn voor de uitvoering van het Pensioenstatuut. 2. Degenen, bedoeld in eerste lid, zijn verplicht hun medewerking te verlenen aan een goede uitvoering van dit Pensioenstatuut 2015, onder andere door aan het bestuur op eerste verzoek de bewijsstukken over te leggen en de gegevens te verstrekken, die voor de uitvoering van de pensioenregeling nodig zijn, alsmede zich aan een in te stellen geneeskundig onderzoek te onderwerpen. 3. De gevolgen van het niet nakomen van de verplichtingen in dit artikel zijn voorrisicovan de (gewezen)deelnemer, gepensioneerde of andere pensioen- en aanspraakgerechtigden. 4. De stichting verstrekt schriftelijk en/of elektronisch informatie aan de (gewezen) deelnemers, gepensioneerden en andere pensioen- en aanspraakgerechtigden overeenkomstig het terzake bij of krachtens de wet bepaalde. Pensioenstatuut 2015 1 januari 2015 17
Procedure bij wijziging Pensioenstatuut Artikel 28 Een ontwerp voor wijziging van het Pensioenstatuut wordt opgesteld door het bestuur. De vaststelling behoeft de goedkeuring van de ledenvergadering van de NLC en ten bewijze daarvan de ondertekening door de voorzitter van de NLC en het bestuur van de stichting.
Procedures in geval van reserve- of dekkingstekort Artikel 29 1. Het bestuur zal in geval van een reservetekort, conform het terzake bij of krachtens de wet bepaalde, een langetermijnherstelplan opstellen. In het kader van dit herstelplan kan het bestuur de volgende sturingsmiddelen hanteren: a. Aanpassen premie; b. Aanpassen van de pensioengrondslag; c. Aanpassen beleggingsbeleid; d. Aanpassen van de indexatie van ingegane en premievrije pensioenen. 2. Het bestuur zal in geval van een dekkingstekort, conform het terzake bij of krachtens de wet bepaalde, een kortetermijnherstelplan opstellen. In het kader van dit herstelplan heeft het bestuur als sturingsmiddelen: a. Aanpassen premie; b. Aanpassen pensioengrondslag; c. Aanpassen van de indexatie van ingegane en premievrije pensioenen; d. Vermindering van aanspraken en rechten; terzake is artikel 26 onverkort van toepassing.
Toerekening kosten Artikel 30 Het bestuur kan voor het verrichten van een handeling of het verstrekken een opgave een vergoeding vragen. De in voorkomende gevallen geldende vergoeding en wijze van inning zal in een afzonderlijk bestuursbesluit worden vastgelegd. Het bestuur draagt er zorg voor dat elke deelnemer in het bezit wordt gesteld van dit bestuursbesluit, dan wel van elke later daarin aan te brengen wijziging.
Pensioenstatuut 2015 1 januari 2015 18
Onvoorziene gevallen Artikel 31 In een incidenteel geval, niet van algemene aard zijnde, waarin het Pensioenstatuut niet voorziet of de redelijkheid en billijkheid afwijking van dit Pensioenstatuut vordert, beslist het bestuur, zonodig na overleg met de verzekeraar en/of de Algemene Raad van de NLC
Overgangsbepaling Artikel 32 Alle pensioenrechten en pensioenaanspraken, welke zijn verkregen onder het Pensioenstatuut 2004 inclusief de Overgangsregeling, blijven in stand. Inwerkingtreding Artikel 33 Dit Pensioenstatuut treedt in werking op 1 januari 2015. Het Pensioenstatuut 2004 wordt per dezelfde datum ingetrokken. Vastgesteld door en overeengekomen met de NLC op 16 december 2014. Namens de Stichting Beroepspensioenfonds Loodsen,
Namens de de NLC,
J.W. Duyzer Voorzitter
E.M. van Dijk Voorzitter
Pensioenstatuut 2015 1 januari 2015 19
Bijlage 1 Ruilfactor bij omzetting partnerpensioen in levenslang ouderdomspensioen Zie: artikel 15 van dit Pensioenstatuut Op grond van de methode van collectieve actuariële gelijkwaardigheid wordt, in geval van omzetting overeenkomstig het in dit artikel bepaalde, het levenslange ouderdomspensioen (LOP) verhoogd met het in onderstaande tabel genoemde percentage bij de in deze tabel genoemde leeftijd van de deelnemer of gewezen deelnemer op het moment van omzetting, wordt omgezet naar een direct ingaande LOP. Leeftijd 55 56 57 58 59 60
Percentage (halve omzetting) 6,4% 6,7% 6,9% 7,3% 7,6% 7,9%
Percentage (volledige omzetting) 12,7% 13,3% 13,9% 14,5% 15,1% 15,8%
Ruilfactor bij omzetting van levenslang ouderdomspensioen in partnerpensioen Zie: artikel 16 van het Pensioenstatuut 2004 Op grond van de methode van collectieve actuariële gelijkwaardigheid bedraagt het partnerpensioen, in geval van omzetting overeenkomstig het in dit artikel bepaalde, het in onderstaande tabel genoemde percentage van het levenslange ouderdomspensioen ingaande 60 jaar bij de in deze tabel genoemde leeftijd van de deelnemer of gewezen deelnemer op het moment van omzetting. Leeftijd 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44
Percentage Percentage Leeftijd Percentage Percentage (halve (volledige (halve (volledige omzetting) omzetting) omzetting) omzetting) 99,6% 99,8% 45 99,8% 99,6% 99,6% 99,8% 99,8% 99,6% 46 99,7% 99,8% 99,6% 47 99,8% 99,7% 99,8% 99,8% 99,6% 48 99,7% 99,8% 49 99,8% 99,6% 99,8% 99,9% 99,7% 99,6% 50 99,9% 99,7% 99,8% 99,6% 51 52 99,9% 99,8% 99,8% 99,6% 99,8% 99,8% 99,6% 53 99,9% 99,8% 99,8% 99,6% 54 99,9% 99,9% 99,8% 55 99,9% 99,6% 100,0% 99,9% 99,8% 99,6% 56 100,0% 99,8% 99,6% 57 100,0% 100,0% 99,8% 99,6% 58 100,0% 100,0% 99,8% 99,6% 59 100,0%
Pensioenstatuut 2015 1 januari 2015 20
Voorbeeld Bovenstaande tabel moet als volgt worden gelezen. Bij uittreden op leeftijd 50 geldt bij volledige omzetting een percentage van 99,7%. Dit betekent dat de volgende omzetting wordt toegepast. Vóór omzetting Opgebouwd ouderdomspensioen (ingang 60 jaar) Opgebouwd partnerpensioen tot 65^ jaar^ Opgebouwd partnerpensioen na 65* jaar^
10.000 7.000 4.500
Na omzetting 99,7% van 10.000= 9.970 99,7% van 7.000= 6.979 99,7% van 7.000=6.979
Bij uittreden op leeftijd 50 geldt bij halve omzetting een percentage van 99,9%. Dit betekent dat de volgende omzetting wordt toegepast. Vóór omzetting Opgebouwd ouderdomspensioen (ingang 60 jaar) Opgebouwd partner pensioen tot 65* jaar^ Opgebouwd partner pensioen na 65* jaar"*
10.000 7.000 4.500
Na omzetting 99,9% van 10.000 = 9.990 99,9% van 7.000= 6.993 99,9% van 5.750= 5.744
Geldigheidsduur ruilfactoren: De hiervoor op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid vastgestelde percentages zijn vastgesteld door het bestuur, na inwinning van advies bij de actuaris. Deze gelden voor de periode 1 januari 2015 tot 1 januarit 2020. Deze percentages kunnen tussentijds wijzigen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een tussentijdse wijziging van de actuariële grondslagen of bij een ingrijpende wijziging van de samenstelhng van het (voor de collectieve actuariële gelijkwaardigheid te hanteren) personenbestand. Een toekomstige wijziging van de uitruilfactor heeft geen effect op uit de omzetting verworven aanspraken, die zijn verkregen uit een omzetting vóór een wijziging van de ruilfactor. Gevolgen bij vervroegde pensionering: Om ervoor te zorgen dat de vervroegingsopties, zoals bedoeld in artikel 7, een omzetting als in dit bestuursbesluit weer teniet doen, gelden daarom alleen de opties als bedoeld in artikel 7, lid 4, waarbij de invulüng als volgt geschiedt: a. Totale waarde van de opgebouwde pensioenen b. Af: waarde (tijdelijk en levenslang) partnerpensioen na omzetting c. Af: vast overbruggingspensioen (21%) d. Resterende waarde wordt, afhankelijk van de gekozen vervroegingsoptie, omgezet in een gelijkblijvend ouderdomspensioen vanaf de vervroegde pensioendatum of een tijdelijke hoger ouderdomspensioen tot de 65-jarige leeftijd en vanaf dat moment een gelijkblijvend ouderdomspensioen (hoog/laag).
' Van de partner ^ Van de partner ^ Van de partner Van de partner
Pensioenstatuut 2015 1 januari 2015 21
Bijlage 2 Ruilfactoren bij vervroegde pensionering Zie: artikel 7, lid 5 van dit Pensioenstatuut Bij vervroegde pensionering op grond van artikel 7 van dit Pensioenstatuut worden de krachtens het Pensioenstatuut 2004 opgebouwde pensioenen omgerekend op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid, waarbij de in onderstaande tabellen genoemde ruilfactoren bij pensioenleeftijden van 50 tot 60 jaar worden gehanteerd. 50 jaar OP50 TOP5065 TOP5060 TPP PP
51 jaar 0P51 TOP5165 TOP5160 TPP PP
52 jaar OP52 TOP5265 TOP5260 TPP PP
53 jaar OP53 TOP5365 TOP5360 TPP
TPP
PP
TOP6065
0,610 1,128 1,567 42,883 4,173
0,014 0,026 0,037 1,000 0,097
0,146 0,270 0,375 10,276 1,000
0,152 0,280 0,389 10,654 1,037
OP60
TPP
PP
TOP6065
0,014 0,027 0,039 1,000 0,093
0,153 0,294 0,423 10,804 1,000
0,159 0,305 0,440 11,240 1,040
TPP
PP
TOP6065
0,668 1,339 2,011 47,840 4,183
0,014 0,028 0,042 1,000 0,087
0,160 0,320 0,481 11,438 1,000
0,167 0,334 0,503 11,955 1,045
OP60
TPP
PP
TOP6065
0,014 0,029 0,046 1,000
0,167 0,351 0,555 12,183
0,175 0,369 0,584 12,807
OP60
0,638 1,226 1,764 45,113 4,175
OP60
0,700 1,471 2,329 51,097
Pensioenstatuut 2015 1 januari 2015 22
PP
54 jaar OP54 TOP5465 TOP5460 TPP PP
55 jaar OP55 TOP5565 TOP5560 TPP PP
56 jaar OP56 TOP5665 TOP5660 TPP PP
57 jaar OP57 TOP5765 TOP5760 TPP PP
4,194
OP60 0,734 1,627 2,754 55,064 4,210
OP60 0,770 1,816 3,349 59,846 4,230
OP60 0,809 2,046 4,242 65,954 4,257
OP60 0,851 2,335 5,732 73,607 4,289
1,051
0,082
1,000
TPP
PP
TOP6065
0,013 0,030 0,050 1,000 0,076
0,174 0,387 0,654 13,079 1,000
0,184 0,409 0,692 13,843 1,058
TPP
PP
TOP6065
0,013 0,030 0,056 1,000 0,071
0,182 0,429 0,792 14,148 1,000
0,194 0,458 0,844 15,092 1,067
TPP
PP
TOP6065
0,012 0,031 0,064 1,000 0,065
0,190 0,481 0,996 15,493 1,000
0,205 0,518 1,073 16,684 1,077
TPP
PP
TOP6065
0,012 0,032 0,078 1,000 0,058
0,199 0,544 1,336 17,161 1,000
0,216 0,593 1,455 18,680 1,089
Pensioenstatuut 2015 1 januari 2015 23
58 jaar OP58 TOP5865 TOP5860 TPP PP
59 jaar OP59 TOP5965 TOP5960 TPP PP
OP60 0,897 2,707 8,713 83,608 4,329
OP60 0,946 3,205 17,661 96,887 4,376
TPP
PP
TOP6065
0,011 0,032 0,104 1,000 0,052
0,207 0,625 2,013 19,314 1,000
0,228 0,689 2,218 21,286 1,102
TPP
PP
TOP6065
0,010 0,033 0,182 1,000 0,045
0,216 0,732 4,036 22,142 1,000
0,242 0,819 4,511 24,747 1,118
60 jaar
OP60
TPP
PP
TOP6065
OP60 TOP6065 TPP PP
1,000 3,902 114,698 4,429
0,009 0,034 1,000 0,039
0,226 0,881 25,897 1,000
0,256 1,000 29,393 1,135
Bovenstaande ruilfactoren dienen als volgt te worden gelezen (ter illustratie de tabel horende bij leeftijd 58 jaar): Bij één euro levenslang ouderdomspensioen vanaf 60 jaar (OP60) kan worden geruild tegen: 0,897euro levenslang ouderdomspensioen vanaf 58 jaar (OP58); of 2,707euro tijdelijk ouderdomspensioen vanaf 58 jaar tot 65 jaar (TOP5865); of 8,713euro tijdelijk ouderdomspensioen vanaf 58 jaar tot 60 jaar (TOP5860); of 83,608 euro tijdelijk partnerpensioen tot 65 jaar (TPP); of 4,329 euro levenslang partnerpensioen (PP).
Pensioenstatuut 2015 1 januari 2015 24
Bij vervroegde pensionering op grond van artikel 7 van dit Pensioenstatuut worden de krachtens dit Pensioenstatuut opgebouwde pensioenen omgerekend op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid, waarbij de in onderstaande tabellen genoemde ruilfactoren bij pensioenleeftijden van 50 tot 60 jaar worden gehanteerd. 50 jaar OP50 TOP50-67 TOP50-65 TOP50-60 TPP PP
51 jaar OP51 TOP51-67 TOP51-65 TOP51-60 TPP PP
52jaar OP52 TOP52-67 TOP52-65 TOP52-60 TPP PP
53 jaar OP53 TOP53-67 TOP53-65 TOP53-60 TPP PP
OP67 0,405 0,681 0,748 1,040 28,459 2,732
OP67 0,423 0,733 0,812 1,169 29,896 2,729
OP67 0,442 0,792 0,886 1,331 31,658 2,729
OP67 0,462 0,860 0,972 1,539 33,764 2,731
Pensioenstatuut 2015 1 januari 2015 25
54 jaar OP54 TOP54-67 TOP54-65 TOP54-60 TPP PP
55 jaar OP55 TOP55-67 TOP55-65 TOP55-60 TPP PP
56 jaar OP56 TOP56-67 TOP56-65 TOP56-60 TPP PP
57 jaar OP57 TOP57-67 TOP57-65 TOP57-60 TPP PP
OP67 0,484 0,938 1,074 1,817 36,330 2,736
OP67 0,507 1,030 1,196 2,206 39,426 2,744
OP67 0,532 1,138 1,346 2,790 43,382 2,755
OP67 0,559 1,268 1,534 3,764 48,339 2,770
Pensioenstatuut 2015 1 januari 2015 26
58 jaar OP58 TOP58-67 TOP58-65 TOP58-60 TPP PP
OP67 0,588 1,428 1,775 5,713 54,818 2,790
59 jaar
OP67
OP59 TOP59-67 TOP59-65 TOP59-60 TPP PP
0,620 1,628 2,098 11,561 63,421 2,813
60 jaar
OP67
OP60 TOP60-67 TOP60-65 TPP PP
0,653 1,886 2,550 74,953 2,841
Bovenstaande ruilfactoren dienen als volgt te worden gelezen (ter illustratie de tabel horende bij leeftijd 58 jaar): Bij één euro levenslang ouderdomspensioen vanaf 67 jaar (OP67) kan worden geruild tegen: 0,588 euro levenslang ouderdomspensioen vanaf 58 jaar (OP58); of 1,428 euro tijdelijk ouderdomspensioen vanaf 58 jaar tot 67 jaar (TOP5867); of 1,775 euro tijdelijk ouderdomspensioen vanaf 58 jaar tot 65 jaar (TOP5865); of 5,713 euro tijdelijk ouderdomspensioen vanaf 58 jaar tot 60 jaar (TOP5860); of 54,818 euro tijdelijk partnerpensioen tot 65 jaar (TPP); of 2,790 euro levenslang partnerpensioen (PP). Alleen de ruilfactoren voor gehele leeftijden zijn vermeld. Bij pensioneren op een niet-gehele leeftijd zal lineair worden geïnterpoleerd.
Pensioenstatuut 2015 1 januari 2015 27
Geldigheidsduur ruilfactoren: De hiervoor op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid vastgestelde ruilfactoren zijn vastgesteld door het bestuur, na inwinning van advies bij de actuaris. Deze gelden voor de periode 1 januari 2015 tot 1 januari 2020. De ruilfactoren kunnen tussentijds wijzigen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een tussentijdse wijziging van de actuariële grondslagen of bij een ingrijpende wijziging van de samenstelling van het (voor de collectieve actuariële gelijkwaardigheid te hanteren) personenbestand. Een toekomstige wijziging van de ruilfactoren heeft geen effect op uit een omrekening verworven aanspraken, die zijn verkregen vóór een wijziging van de ruilfactoren.
Pensioenstatuut 2015 1 januari 2015 28