De bijzondere commissie, belast met de voorbereiding van de openbare behandeling van wetsontwerp 10 038 (Wijziging van de Wegenverkeerswet) achtte het nuttig het voorbereidend onderzoek omtrent het onderhavige wetsontwerp aan te vangen met het horen van personen en organisaties in een openbare commissievergadering. In de Nederlandse Staatscourant van 30 mei 1969 werd dit voornemen bekend gemaakt. De openbare commissievergadering vond plaats op 26 juni 1969. De commissie wil aan het begin van dit verslag dankzeggen aan alle personen die de moeite hebben genomen haar bij haar meningsvorming terzijde te staan. Door de verstrekte informatie heeft de commissie de gelegenheid gehad haar inzichten in de problematiek rond de voorstellen betreffende alcohol en verkeer in het onderhavige wetsontwerp te verbreden en verdiepen. Dit verslag pretendeert niet een volledige en letterlijke weergave te zijn van al hetgeen te berde werd gebracht. Het geeft slechts een summier overzicht van de standpunten van de gehoorden en van de door hen gegeven nadere toelichting naar aanleiding van opmerkingen en vragen uit de commissie. Waar in dit verslag gesproken wordt van „pro mille", „promillage", etc, is bedoeld het aantal milligrammen alcohol per milliliter bloed. Als woordvoerder voor het Verbond voor Veilig Verkeer maakte mr. M. Polak, lid van de directie, enkele kanttekeningen bij het onderhavige wetsontwerp. Het Verbond is van mening, dat het onderhavige wetsontwerp met betrekking tot het bestrijden van het rijden onder invloed te zeer is uitgegaan van de bewijsrechtelijke of repressieve benadering. Dit kan worden aangetoond met een citaat uit de memorie van toelichting, blz. 5, punt 3: „Een meer effectieve bescherming van de verkeersveiligheid moet uitgaan van dat bloedalcoholgehalte, waarbij in een normaal geval deelneming aan het verkeer een duidelijk vergrote gevarenkans oplevert. Verkeersdeelneming met een dergelijk of hoger gehalte behoort strafbaar te worden gesteld". Dat verkeersdeelneming met een dergelijk of hoger gehalte vooral ook voorkomen dient te warden, wordt in de toelichting niet behandeld. Immers, volgens de memorie van toelichting kan volgens het praktisch ongewijzigde artikel 28 slechts een rijverbod worden opgelegd, wanneer betrokkene duidelijk onder de invloed van alcohol verkeert. Mr. Polak deelde mede dat het Verbond voorstander is van een „aanvullend" systeem waarvan een meer preventieve werking kan worden verwacht. Als op eenvoudige wijze kan worden aangetoond (bijvoorbeeld door middel van blaaspijpjes) dat iemand onder invloed van alcohol verkeert, moet hem bij wijze van administratieve maatregel een rijverbod kunnen worden opgelegd. Juist dit zou de verkeersveiligheid bevorderen. Naast de algemene preventie die verwacht kan worden uit te gaan van artikel 26 van de Wegenverkeerswet is ook een directe preventie nodig door middel van een ter plaatse opgelegd rijverbod, eventueel nog voordat aan het verkeer deelgenomen wordt. Wat dit betreft wees mr. Polak gaarne op het Belgische systeem. Het Verbond beschikt niet over de technische capaciteit om een oordeel te geven over de verschillende denkbare metings10 038
4
(2 vel)
2 methoden om de mate van intoxicatie vast te stellen. Wel vindt het Verbond het wenselijk dat er een methode ontwikkeld wordt waarmee ter plaatse een zodanig betrouwbare meting verricht kan worden, dat direct kan blijken of onttrekking aan het verkeer geboden is. Het Verbond is tevens van mening dat het wenselijk is een nuancering aan te brengen in artikel 26. In tegenstelling tot alcoholici en recidivisten zouden gelegenheidsdrinkers, bij wie voor het eerst een alcohoipromillage boven de gestelde grens wordt aangetroffen zonder dat tevens is komen vast te staan dat zij geacht moeten worden niet in staat te zijn hun voertuig naar behoren te kunnen besturen, niet direct geacht moeten worden een misdrijf, maar een overtreding begaan te hebben. Ook zou op een eerste overtreding van de verboden van artikel 26 een lagere maximumstraf van toepassing moeten zijn, tenzij bij deze overtreding een alcoholgehalte boven b.v. 0,8 of 1 promille werd geconstateerd, aldus mr. Polak. Tenslotte deelde hij mede dat het Verbond geen bepaald standpunt heeft over eventueel verlies van rijvaardigheid, en daarmee samenhangende toename van verkeersonveiligheid, door tijdelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Overigens is deze ontzegging iets anders dan het opleggen van een rijverbod, dat slechts dient om de (potentiële) verkeersdeelnemer vooruitlopend op verder onderzoek en eventuele veroordeling — aan het verkeer te onttrekken totdat deze ontnuchterd is.
rekening houdend met deze bezwaren, aandacht gegeven zal worden. Deze toezeggingen releverend zei dr. van der Drift dat hij het toejuicht dat de medewerking van artsen alleen kan geschieden op basis van vrijwilligheid, en dat geen bloedafname zal plaatsvinden bij eigen patiënten. Ook vond hij het nuttig dat getracht zal worden het bloedafnemen in ambtelijk verband te organiseren. Verder was hij verheugd dat gesteld is dat een bloedproef alléén onvoldoende is, en samen moet gaan met een beknopt medisch onderzoek, omdat ook andere medische aspecten dan het bloedalcoholgehalte van belang kunnen zijn. Het is voor de Maatschappij een conditio sine qua non dat niemand door physieke dwang er toe gebracht mag worden een bloedproef te ondergaan. Hoewel de Maatschappij aanbeveelt dat haar leden medewerking verlenen aan het afnemen van bloed voor de vaststelling van het bloedalcoholpercentage, neemt de Maatschappij niet het standpunt in dat de bloedproef het beste systeem is. Het dispuut hierover is nog gaande, en het onderzoek is nog niet afgesloten. Indien er een betrouwbare methode zou bcstaan of ontstaan om het bloedalcoholgehalte op een zodanige wijze te bepalen dat geen medewerking van artsen vereist is, dan dient daaraan de voorkeur te worden gegeven, aldus dr. van der Drift, die overigens niet vond dat de bloedproef een analysemethode is waaraan geen enkele betekenis toegekend zou kunnen worden. De standpuntswijziging van het hoofdbestuur van de KoDe Nederlandse Vereniging Bescherming Voetgangers was vertegenwoordigd door mevrouw mr. E.P.A. Akkerman-Weber, ninklijke Maatschappij tot Bevordering van de Geneeskunst secretaresse van het hoofdbestuur en de heer H. de Rouw, brengt niet mee dat nu alle artsen in Nederland dezelfde adviseur van de Vereniging. Deze woordvoerders verklaarden mening zijn toegedaan, aldus de vertegenwoordigers der Maatdat de Vereniging Bescherming Voetgangers bijzonder ver- schappij. De hele procedure rondom de verplichte bloedproef wordt heugd is met de thans voorgestelde wettelijke regeling van, en controle op, alcoholgebruik van bestuurders van voertuigen. door de Maatschappij in eerste instantie gezien als een soort Zij verzetten zich scherp tegen elders naar voren gekomen gerechtelijk geneeskundig onderzoek, dat met alle gebruikesuggesties om alle weggebruikers, dus ook voetgangers, onder lijke waarborgen omkleed moet zijn. Alle artsen die in aande bepalingen van artikel 26 Wegenverkeerswet te laten vallen. merking komen om medewerking te verlenen aan een dergelijk Beschonken voetgangers kunnen in het verkeer betrekkelijk onderzoek moeten derhalve ter zake goed geïnstrueerd zijn. weinig kwaad berokkenen, en „kennelijke dronkenschap" valt De Maatschappij is van harte bereid om hieraan mede te bij voetgangers veel eerder op dan bij een autobestuurder. Voor werken, maar is juist om deze reden van mening dat het gezover hier een strafsanctie nodig is, voldoet artikel 426 van boden is de uitvoering op te dragen aan hierin gespecialiseerde artsen in ambtelijke dienst. het Wetboek van Strafrecht. De wijze van afnemen van het bloed heeft invloed op de Een verbod voor alle weggebruikers om meer dan het voor voertuigbestuurders toegelaten alcoholgehalte te hebben, zou uitkomst van het onderzoek, aldus dr. van der Drift. Een ten gevolge hebben dat voor hen die in enigszins noemens- veelgebruikte methode is een prik met een lancet in de oorlel waardige, maar niettemin naar heersende opvattingen normale, of de vingertop. De dan optredende vermenging van bloed met mate drank hebben gebruikt het onmogelijk zou zijn een taxi of weefselsap heeft een niet-quantificeerbare invloed op het geopenbaar vervoermiddel te bereiken, hetgeen juist in de hand meten promillage. Het rechtstreeks uit de ader afnemen van moet worden gewerkt. („Glaasje op — laat je rijden"). Naar bloed is dan ook de enige acceptabele methode en zou volgens de mening van de Nederlandse Vereniging Bescherming Voet- dr. van der Drift ook in de wet moeten worden voorgegangers zou het derhalve te ver gaan het gebruik maken van de schreven. Tegen het uitvoeren van de bloedproef door geopenbare weg totaal onmogelijk te maken voor voetgangers die traind para-medisch personeel had hij grote bezwaren, hoewel enkele glazen alcoholische drank hebben genuttigd; dit zou dit personeel dagelijks (onder verantwoordelijkheid van een arts) bloed uit de ader afneemt. Het afnemen van bloed is ook de verkeersveiligheid niet bevorderen. echter maar een onderdeel van het totale medische onderzoek, De Koninklijke Maatschappij tot Bevordering der Genees- en dat kan alleen een arts verrichten. De Maatschappij heeft over de toelaatbare hoogte van het kunst liet zich vertegenwoordigen door dr. L. van der Drift, vice-voorzitter der Maatschappij, en mr. W. B. van der Mijn, alcoholgehalte van het bloed geen mening en kan op medische secretaris-jurist der Maatschappij. Dr. van der Drift gaf een gronden niet aangeven wat wel en wat niet strafbaar gesteld nadere toelichting op het reeds aan de commissie toegezonden zou moeten worden. De woordvoerders van de Maatschappij erkenden dat er een memorandum. In medische kringen bestaan grote bezwaren van medische, duidelijk verschil bestaat tussen de opzet van het onderhavige medisch-ethische en juridische aard tegen de verplichte bloed- wetsontwerp en de benadering van de Maatschappij. Het wetsproef. Medewerking van de arts aan een dergelijke bloedproef ontwerp ziet de arts als een tussenpersoon die helpt het bloedkan de tere vertrouwensrelatie tussen arts en publiek in gevaar monster te verkrijgen dat het wettelijke bewijs moet leveren. brengen. Anderzijds is het hoofdbestuur van de Maatschappij De Maatschappij echter staat op het standpunt dat medeallengs meer begrip gaan tonen voor het alcoholvraagstuk in werking van de arts impliceert dat het bloedonderzoek niet de verkeersveiligheid. Na ampele discussie is geconcludeerd meer is dan een deel van zijn medische expertise. De arts dat de (nog bestaande) bezwaren ondergeschikt gemaakt moe- mag niet volstaan met de bloedafname, maar moet ook verder een oordeel geven over wat de betrokkene in de toestand heeft ten worden aan de eisen van verkeersveiligheid. Bij het nemen van dit besluit is volgens dr. van der Drift gebracht waarin hij voor de arts is geleid. zeer belangrijk geweest dat de toezegging is gedaan dat rekeHet Bedrijfschap Horeca werd vertegenwoordigd door drs. ning gehouden zal worden met de nog altijd bestaande bezwaren van de artsen, en dat aan alle medische aspecten. A. W. Merk, secretaris van het bedrijfschap, en de heer N. W.
3 Bouwes. Zij maakten van de gelegenheid gebruik nogmaals de meningen van het bedrijfschap kenbaar te maken, die reeds vermeld waren in een schrijven van 6 februari 1968 aan de vaste Commissie voor Verkeer en Waterstaat naar aanleiding van de Nota Verkeersveiligheid. Zij stelden dat het bedrijfschap er begrip voor kan opbrengen dat thans maatregelen worden voorgesteld ter beteugeling van het gebruik van alcoholica door bestuurders van voertuigen, zonder tot een totaal verbod te komen. Gezien het feit dat drinken behoort tot het sociale patroon waarin de meeste mensen leven zou dit laatste om praktische redenen niet zinvol zijn. Drs. Merk was van mening dat het bepalen van een grens, waarboven alcoholgebruik gevaar oplevert voor de verkeersveiligheid, het gevaar inhoudt dat er een „magisch getal" wordt geïntroduceerd. Hij pleitte daarom voor een systeem waarbij in feite 2 grenzen worden getrokken, namelijk enerzijds die van 0,8 pro mille, tot welke men zonder meer aan het verkeer kan deelnemen, en anderzijds die van 1,5 pro mille, waarboven ingeval van het besturen van een voertuig van een strafbaar feit gesproken kan worden. Voor de tussenliggende promillages bepleitte hij een systeem als in België sinds enige tijd bestaat. Het in het wetsontwerp voorgestelde promillage noemde hij uitzonderlijk laag in vergelijking met de ons omringende landen. Hij voorzag moeilijkheden hierover in de grensgebieden en een nadelig effect op het toerisme in ons land. Ook al omdat het drankgebruik in ons land beduidend achterblijft bij dat in andere Westeuropese landen stelde hij voor, te beginnen met een zelfde promillage in te voeren als andere E.E.G.-landen. Tndien het voorgestelde lage promillage in de wet wordt vastgelegd, zal men in het buitenland hiervan kennis ('dienen te) nemen. De uitzonderingspositie waarin Nederland dan in vergelijking met de ons omringende landen komt te verkeren, zal ongetwijfeld een negatief propagandistisch effect hebben op het toerisme. Gezien het grote belang van het buitenlands toerisme voor onze betalingsbalans en gezien de vele miljoenen guldens, die jaarlijks worden besteed om ons land toeristisch te „verkopen", meent het Bedrijfschap Horeca dat het van onjuist beleid zou getuigen, wanneer door het wettelijk van kracht worden van dit lage promillage ons land in deze uitzonderingspositie zou worden geplaatst. Drs. Merk zei verder dat niemand kan zeggen bij hoeveel glazen drank het genoemde promillage wordt overschreden. Factoren als b.v. tempo van drinken spelen hierbij een grote rol. De bezoekers van een horecabedrijf weten dus nooit zeker of ze in overtreding zullen zijn na hun vertrek of niet, en er is geen mogelijkheid zichzelf te testen voor men het bedrijf verlaat en in de auto stapt. De heer Bouwes wilde hieraan nog toevoegen dat de Horeca-ondernemers ongetwijfeld bereid zullen zijn te bevorderen dat bezoekers van hun bedrijven zich zelf kunnen testen, maar dan is essentieel dat de bedrijven dezelfde test kunnen gebruiken als de politie, en dat is met de bloedproef niet mogelijk. Het bedrijfschap is daarom zeer geïnteresseerd in het gebruik van betrouwbare apparaten voor het verrichten van een ademtest. Hoewel deze apparaten duur zullen zijn, hoeft dat volgens de heer Bouwes geen bezwaar op te leveren. Veiligheid is ook een verkoopargument voor drank, en als nagenoeg ieder café zich een juke-box kan veroorloven, dan zal volgens hem de aanschaf van ademtestapparatuur ook niet op onoverkomelijke financiële bezwaren stuiten. Drs. Merk zei ten slotte dat het horecabedrijf na het in werking treden van de thans voorgestelde wijzigingen graag wil inhaken op de actie ..Glaasje op, blijf slapen"! De heer M. J.Maas, bestuurslid van de Nationale Commissie tegen het Alcoholisme zei dat de N.C.A. de indiening van wetsontwerp 10 038 met instemming heeft begroet. Hij had er begrip voor dat het wetsontwerp (nog) niet zover gaat ieder alcoholgebruik in het verkeer te verbieden, al zou dat in feite de enige methode zijn om deze gevarenfactor uit te sluiten.
De heer Maas wees er op dat in vrijwel alle landen, waar op dit gebied wettelijke maatregelen bestaan, de bloedproef als betrouwbare grondslag voor strafvervolging is aanvaard. De N.C.A. zijn 6 ceu feiten bekend die er op zouden wijzen, dat die landen overwegen de bloedproef door de ademtest te vervangen. Wel verwacht de N.C.A. dat er een nuttige preventieve werking zal uitgaan van het toepassen van de ademproef (met behulp van een blaasbuisje). In dit verband bepleit de N.C.A. aanvullende bepalingen naar analogie van de Belgische wet van 11 juli 1967, waardoor de politie bevoegd zal zijn, op grond van de uitkomst van een ademproef aan bestuurders een tijdelijk rijverbod op te leggen. Het op deze wijze immobiliseren van bestuurders, bij wie een bepaalde mate van alcoholinvloed aanwezig geacht moet worden, acht de N.C.A. uit een oogpunt van verkeersveiligheid zelfs van groter direct belang dan het instellen van een strafvervolging. Eveneens in navolging van de Belgische wetgeving, dringt de N.C.A. erop aan, in de W.V.W. een bepaling op te nemen, die het mogelijk maakt, ook een ieder die aanstalten maakt om een voertuig te besturen, aan een bloedproef en/of ademtest te onderwerpen, indien er verdenking van alcoholgebruik bestaat, zonder strafrechtelijke consequenties. Het „aanstalten maken" kan in instructies aan de politie nader uitgewerkt worden. In België wordt daar o.a. ook onder verstaan dat iemand met de autosleuteltjes in de hand, of na afscheid genomen te hebben voor een cafedeur, zich naar zijn auto begeeft. De heer Maas was van oordeel dat invoering van de strengere bepalingen tegen alcoholgebruik voor verkeersdeelnemers gepaard moet gaan met een breed opgezette voorlichtingscampagne. Indien de Regering daarvoor de nodige subsidie verstrekt, is de Nationale Commissie tegen het Alcoholisme gaarne bereid deze voorlichtingscampagne in samenwerking met het Verbond voor Veilig Verkeer en/of de verkeersbonden (A.N.W.B., K.N.A.C., enz.) voor te bereiden en uit te voeren. De heer Maas stelde de Regering de Engelse voorlichting op dit punt ten voorbeeld. De voorbereiding daar, met folders affiches, grote advertenties in de pers, enz., heeft f 20 min. gekost. Anders dan wel beweerd wordt, resulteerde deze publiciteit niet in een angstpsychose, maar juist in een bewustwording van de verantwoordelijkheid van de alcoholgebruiker. Dr. P, H. Esser, zenuwarts te Haarlem en consulent in alcoholzaken, zei van mening te zijn dat de bloedproef een onnodige ingreep is. Reeds in het rapport van juni 1967 van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid over alcohol en verkeersveiligheid werd aanbevolen een onderzoek in te stellen naar een ademtestapparatuur, geschikt voor politiegebruik. Tot op heden zijn helaas nog geen resultaten van een dergelijk onderzoek gepubliceerd. Hier te lande is men nu voor de bepaling van het alcoholgehalte van het bloed nog niet verder gevorderd dan de uit 1922 stammende methode Widmark. Na een analyse van tienduizend uitgevoerde bloedproeven heeft het Gerechtelijk Laboratorium, dat sinds 1948 bloedmonsters analyseert, één aanvullende test ingevoerd. Deze schrijftest is echter onpraktisch omdat hij in nuchtere toestand herhaald moet worden. Over de mogelijkheid van ademanalyse repte het rapport van het Gerechtelijk Laboratorium niet. Toch wordt deze modernere methode in tal van landen toegepast. Dr. Esser noemde onder meer de U.S.A., Canada, Australië, Zwitserland, Noord-Ierland en de U.S.S.R. Het wetsontwerp neemt ten onrechte stelling tegen de invoering van eenvoudig te bedienen nauwkeurig werkende ademanalysatoren, welke het voordeel hebben dat ter plaatse kan worden vastgesteld hoe hoog het alcoholgehalte is. Is de verdachte onschuldig, dan moet hij zijn weg kunnen vervolgen. Thans is de praktijk dat hij voor onbepaalde tijd op grond van waarnemingen van leken (de verbalisanten) zijn rijbewijs kwijt is en dat hij moet wachten tot een arts hem bloed heeft afgenomen, waarmee in de regel wel een uur of meer is gemoeid. Deugdelijke voorschriften voor de wijze waarop en waar de arts het bloed moet afnemen ontbreken. Ook weet hij niet hoe het bloed bewaard en hoe het vervoerd moet worden.
4 De wetgevers willen geen deugdelijke ademtestapparatuur. Wel willen zij overgaan tot het gebruik van onnauwkeurige blaaspijpjes als „screening test". Deze zijn bij kritische promillages (tussen 0,5 en 0,8 pro mille) niet bruikbaar en bij duidelijke alcoholvergiftiging niet nodig, aldus dr. Esser. De bloedproef noemde hij verwerpelijk omdat deze: 1. afnemen, bewaren en verzenden van bloed noodzakelijk maakt, wat zeer hinderlijk is voor de weggebruiker en evenveel foutenbronnen met zich brengt; 2. alleen in een (centraal) laboratorium kan geschieden, waardoor de uitslag van het onderzoek onnodig lang op zich laat wachten; 3. niet het alcoholgehalte bij aanhouding oplevert en „terugrekenen" onjuiste resultaten oplevert; 4. een kostbaar apparaat vraagt, dat een veelvoud vergt van de kosten verbonden aan het werken met zelfs de duurste en modernste ademanalysatoren, ook al wordt in de memorie van toelichting het tegendeel beweerd. In deze technische tijd is het heel onwaarschijnlijk dat men geen apparaat zou kunnen bouwen, dat aan redelijke eisen voldoet. Men heeft dit dan ook al jaren geleden gedaan en thans zó geperfectioneerd, dat het de toets der kritiek van onbevooroordeelde waarnemers kan doorstaan. Als voorbeeld noemde dr. Esser de „Breathalyzer" van Borkenstein die in 1956 geïntroduceerd is. Dr. Esser citeerde enkele enthousiaste uitspraken over ademtests van autoriteiten als prof. D. Monnier uit Genève en dr. B. M. Wright van het National Institute for Medical Research te Londen. Een groot voordeel van de ademtest noemde spreker dat geen „ingreep" nodig is. Tegen uitademen heeft praktisch niemand bezwaar. De mogelijke foutenmarge van 0,3 promille, die in het wetsontwerp gehanteerd wordt als argument om niet een promillage van 0,8 maar van 0,5 te noemen, pleit volgens hem niet voor de accuratesse van de bloedproef. Nu blijkens het wetsontwerp de aanwezigheid van een geringe hoeveelheid alcohol in het bloed toelaatbaar wordt geacht, is het noodzakelijk dat er een zeer nauwkeurige analyse uitgevoerd wordt. Er moeten krachtige waarborgen zijn dat geen onschuldigen door het thans voorgestelde systeem gestraft worden, aldus dr. Esser. Hij wees er in dit verband op dat een veroordeling wegens alcoholgebruik voor een aantal categorieën weggebruikers verlies van hun betrekking kan inhouden. Op een vraag uit de commissie naar de mogelijkheid dat een verdachte de ademtest saboteert, b.v. door sterk te hyperventileren alvorens uit te blazen, antwoordde dr. Esser dat dit bij de geavanceerde testapparaturen niet mogelijk is. De verdachte moet tien seconden uitblazen in het apparaat; als niet (krachtig) geblazen wordt, geeft een waarschuwingssignaal dit aan. Alleen de laatst uitgeblazen lucht wordt opgevangen en geanalyseerd. Op deze wijze geeft het systeem een deugdelijke garantie dat inderdaad alveolaire lucht voor de analyse beschikbaar komt. Tenslotte bepleitte dr. Esser het invoeren van een „zonestelsel" in plaats van een op 0,5 promille gefixeerde norm voor het bloedalcoholgehalte. Dit suggereert de weggebruikers naar zijn mening dat zij gerust kunnen drinken als het alcoholgebruik maar onder de gestelde norm blijft. Zij kunnen echter onmogelijk weten van welke factoren dit gehalte afhankelijk is en hoeveel drank in een concrete situatie toegestaan is. Als praktisch voorbeeld van een dergelijk „zone-stelsel" noemde hij: - bij een alcoholpromillage van 0,5 of lager gaat de verdachte vrij uit. - bij 0,5-1,5 pro mille worden de vele incidentele en individuele factoren, genoemd op blz. 5 van de memorie van toelichting, die de rijvaardigheid mede beïnvloeden, nader onderzocht en tegen elkaar afgewogen - bij een alcoholpromillage boven 1,5 wordt de verdachte in ieder geval ter ontnuchtering ingesloten en gestraft. De heer H. van Engelen deelde de commissie mede dat hij zeer veel belangstelling heelt voor de problematiek rond de
bloedproef en de ademtest, en dat hij alle beschikbare literatuur over dit onderwerp bestudeert. Hij lichtte zijn artikel „Kritische kanttekeningen bij de memorie van toelichting en de problematiek rond de bloedproef en de ademtest" nader toe. Daarbij benadrukte hij een opmerking, gemaakt door een vorige spreker, dat de wet moet regelen hoe, en uit welk lichaamsdeel, het bloed voor een bloedproef moet worden afgenomen, omdat veelal ten tijde van de aanhouding de alcoholconcentratie niet gelijk is in alle lichaamsdelen. Verder moet de wet zijns inziens maatregelen treffen om het onmogelijk te maken dat een bestuurder van een voertuig zich toch aan een effectieve controle kan onttrekken. Als voorbeeld hiervan noemde spreker dat het in Engeland was voorgekomen dat personen 's nachts juridische bijstand vroegen, of juist vóór de aanhouding hun huis konden bereiken, waardoor de bloedproef, wegens de inmiddels verlopen tijd, niet meer uitgevoerd kon worden. De gehele wijze van uitvoering van de bloedproef is in Nederland, aldus de heer Van Engelen, zeer onbetrouwbaar. Nog altijd is de voorgeschreven wijze van bloedafnemen een prik in de vinger, met als gevolg een vermenging van bloed en weefselsappen. De verzending van het monster geschiedt per post, en niet in gekoelde staat. Rottingsverschijnselen in de bloedmonsters komen herhaaldelijk voor. Tenslotte analyseert het Gerechtelijk Laboratorium dan volgens de verouderde Widmark-methode. Vanwege de vele mogelijke foutenbronnen bij de bloedproef drong hij er op aan dat van alle verrichte handelingen proces-verbaal gemaakt wordt, dan wel dat de hele methodiek volledig gestandaardiseerd wordt. Zijns inziens zal echter een andere methode gekozen moeten worden. Blijkens gegevens van dat laboratorium wordt in bijzondere omstandigheden ook wel gebruik gemaakt van gaschromatografie voor de analyse van bedorven bloed, of bloed van overledenen. Deze chromatografische methode kan zelfs geheel geautomatiseerd worden voor politiegebruik. Volgens de heer Van Engelen is dus duidelijk dat ook de adviseurs van de Regering weten dat er betere methoden bestaan dan de niet-specifieke alcoholanalyse van Widmark. Toch wordt ook nu weer de methode-Widmark gehandhaafd, hoewel bekend mag worden verondersteld dat onzuiverheden in de analyse kunnen optreden door onder meer formaline- en boenwasdampen in de bloedproevenkast. De heer Van Engelen deed vervolgens de aanbeveling de voorkeur te geven aan een ander systeem dan thans voorgesteld wordt. Als eerste selectie om te bepalen of een bestuurder van een voertuig onder invloed van alcohol aan het verkeer deelneemt zou men een proef met het zogenaamde „blaaspijpje" moeten nemen. Geeft dit een positief resultaat, dan dient of wel onmiddellijk ter plaatse van aanhouding een tweede ademtest te worden afgenomen, die dan of direct door de ademanalysator wordt bepaald, dan wel op het bureau van politie, waar zich een apparaat bevindt. Het ademmonster kan gedurende die tijd worden geconserveerd volgens de geijkte technieken. De verdachte heeft dan nog de gelegenheid een bloedproef als contra-expertise te laten uitvoeren indien hij niet instemt met de uitslag van de ademtest. De gehele procedure mag niet meer dan één uur in beslag nemen; in het bijzonder het tijdstip van bloedafname dient zo dicht mogelijk bij dat van de ademtest te liggen. In Australië, waar een dergelijk systeem bestaat, worden nu nog maar 100 bloedproeven verricht, en 5000 ademtests per jaar. Volgens de heer van Engelen, die zelf een „breathalyzer" bezit en ervaring heeft met het werken met dit apparaat, wijst dit op de betrouwbaarheid van de ademtest. Voorts was de heer Van Engelen van mening dat er een tegenstrijdigheid is ingeslopen in de memorie van toelichting. Daarin wordt toch gesteld dat een bestuurder statistisch gevaar oplevert voor het verkeer bij een alcoholgehalte van 0,5 pro mille of hoger. Anderzijds zullen alleen diegenen aan de test onderworpen worden waarvan op grond van andere aanduidingen het vermoeden bestaat dat zij de verboden van artikel 26 overtreden. De wel statistisch, maar niet zichtbaar, gevaar opleverende bestuurders blijven dus, anders dan bedoeld wordt,
5 De aan de commissie door bovengenoemde personen en ongecontroleerd. Daarom bepleitte hij, ook uit het oogpunt van andere aspecten van verkeersveiligheid, dat er — in navol- organisaties toegezonden stukken zijn ter griffie voor inzage ging van de praktijk in Noord-Ierland - voertuiginspecties nedergelegd. 's nachts door de politie gehouden worden. Daarbij kan de politie dan meteen een ademtest afnemen met de daarvoor Aldus vastgesteld 29 augustus 1969. geëigende apparatuur. De starre enkelvoudige norm van een half pro mille, die in LAMBERTS artikel 26, lid 2, voorgesteld wordt, stuitte bij de heer Van Engelen ook op verzet. Naar zijn mening is het beter de VAN DER PEUL volgende grenzen te trekken: bij een promillage van: HOEKSTRA x ) 0,2-0,5 f 100 boete; KOLFSCHOTEN 0,5-0,8 f 250 boete en 3 maanden ontzegging rijbevoegdheid; WALBURG 0,8-1,2 f 500 boete en 1 jaar ontzegging rijbevoegdheid; OELE meer dan 1,2 f500 boete en 2 jaar ontzegging rijbevoegdheid. VAN DEN BERGH Voetgangers, die in beschonken toestand zich op de weg begeven, zouden zijns inziens, voor wat artikel 26 betreft, DIEPENHORST gelijkgesteld moeten worden aan andere verkeersdeelnemers, voor zover zij een ongeval hebben veroorzaakt c.q. het verkeer JANSSEN in gevaar hebben gebracht. RIETKERK Gevangenisstraf mag zijns inziens alleen worden opgelegd als een bestuurder onder invloed van alcohol een verkeersDUSARDUIJN ongeluk veroorzaakt heeft, bij recidivisten en bij joy-riding onder invloed van alcohol. KONING Ten slotte deelde de heer Van Engelen mede dat er in september in Freiburg een congres over de bepaling van het bloedCORNELISSEN alcoholpercentage zal worden gehouden. Daar zullen ook alle DIJKSTRA bestaande ademtestapparaten getoond worden. De S.W.O.V. zal op deze conferentie aanwezig zijn. De spreker zei te verVAN ROSSUM. wachten dat daar veel gegevens beschikbaar zullen komen, die van belang zijn voor een meer wetenschappelijke voorlichting over de materie die in het onderhavige wetsontwerp i) Als plaatsvervanger van de heer Lankhorst, die heeft opgehouden aan de orde is. lid der Kamer te zijn.