Belgrado 1 Op de noordelijke heuvel van de stad ligt het Kalemegdanpark, boven de samenvloeiing van de Sava en de Donau. Het is de plek waar Belgrado ontstond als niets meer dan een verzameling houten Keltische huisjes en de plek waar de Romeinen – managers van grote imperia, aannemers van bouwprojecten – een fort optrokken. De vesting beleefde samen met de hele stad een woelige geschiedenis. Belgrado was als een hotelbed: iedere nacht was er wel iemand anders. Na de Kelten en Romeinen kwamen Byzantijnen, Hunnen, Goten, Avaren, Serviërs, Bulgaren, Hongaren. Ook de onvermijdelijke kruisvaarders wipten eens binnen. Een Hongaarse koning verwoestte de stad in de twaalfde eeuw en gebruikte de stenen om in de buurt de nederzetting Zemun te bouwen. Twee decennia later werd Zemun vernield door een Byzantijnse keizer die de stenen terugnam om Belgrado herop te bouwen. Van de dertiende tot de vijftiende eeuw kwam Belgrado in enkele middeleeuwse Servische rijkjes te liggen. Maar intussen klonk reeds het voetgestamp van een grote strijdmacht: de Ottomaanse Turken. In 1521 namen de troepen van Sultan Suleiman de Grote de stad in. De nieuwe heerser riep de opeenvolging van machtsovernames een halt toe, al kwamen de Oostenrijkers wel een paar keer binnenwalsen. Drie eeuwen lang hielden de sultans Belgrado en het zuidelijke Servische gebied in hun greep. Tot ze door enkele Servische opstanden werden gedwongen zich terug te trekken. In 1878 werd Belgrado de hoofdstad van een onafhankelijk Servië. Bij ieder bezoek aan de stad werd het fort platgegooid, om erna telkens weer uit de as te verrijzen. Geen enkel bouwwerk is zo vaak verhuisd en toch op dezelfde plaats gebleven. Rond het einde van de achttiende eeuw nam de vesting zijn huidige
17
vorm aan. Toen er geen vijanden meer naderden, legde men een park aan rond het fort. Er kwamen bankjes, beelden, een kunstpaviljoen, een zoo, wat souvenirshops. En toen de vijand maar uitbleef, kwamen oude mannetjes onder de bomen schaakspelen, verliefde paren kussen en ruziënde koppels elkaar schaakmat zetten. Zoals vandaag. Op een plateau in het park prijkt de Pobednik, het standbeeld van een gespierde man die fier op het kapiteel van een zuil staat en met priemende ogen naar Oostenrijk en Hongarije tuurt. Het is de Boodschapper van de Overwinning. Hij viert de bevrijding van de Turkse overheersing en beeldt tegelijk de Servische nationale identiteit uit. Op zijn ene hand zit een valk, symbool voor de Slavische vrijheid. In de rechterhand houdt hij een zwaard om de vrede te verdedigen. Het manbeeld stond eerst in het stadscentrum, maar er kwamen klachten over zijn nogal opzichtige naaktheid. Bij een kathedraal van een lichaam hoort een klokkenspel, dat zagen de preutse voorbijgangers wel in, maar het mocht best wat genuanceerder. De Pobednik werd naar de heuvel gesleept en daar nog eens op een paal gezet. In de schaduw van de stoere Victor staat een bescheiden bankje, afgewend van het stadscentrum, gericht op het weidse uitzicht aan de overkant. Op dat bankje zitten twee vrouwen in de verte te turen. Ze hebben platinablond gekleurd haar. Omdat het wolkendek waadt in een schakering van beige en lichtgoud lijken hun hoofden samen te smelten met de hemel. Met het hoofd in de wolken. De dames zien onder het luchtruim de silhouetten van Nieuw Belgrado, overheerst door wijde straten en een wildernis van zielloze woonblokken en kantoorgebouwen, gebouwd tijdens de stadsuitbreiding na de allesverwoestende Tweede Wereldoorlog. De twee vrouwen zien ook hoe de Savarivier uit het westen komt en in de Donau overvloeit. Op het punt waar ze in elkaar overgaan, is er een kleurverschil. De Sava is grijs, de Donau groen zoals de Vojvodinavlakte waar de moeder der rivieren net vandaan komt. De Sava maakt een buiging en verdwijnt, de Donau slaat de hoek om. Vanaf hier ontvoert ze golfjes en onderstroompjes, takjes en slibbrokken om ze na een lange tocht in te lijven bij de grote watermassa van de Zwarte Zee. Daarvoor nog balanceert ze op de grens tussen Bulgarije en Roemenië. De rivier waart af van het Zwarte Woud naar de Zwarte Zee en daarom noemen Duitssprekenden haar Schwarzer Fluss. De precieze bron is het onderwerp geweest van vele discussies. De Italiaanse schrijver Claudio Magris voer de rivier af en laat in zijn Donau-
< Schakende mannen in het Kalemegdanpark
19
biografie een zekere Amedeo aan het woord, ‘geschiedschrijver van misvattingen’. De mysterieuze Amedeo doet zijn reputatie alle eer aan. De Donau ontspringt niet op natuurlijke wijze, beweert hij, de rivier komt recht uit een kraantje.1 De zwarte rivier vervoert niet enkel water. Ze passeert door landen, cultuursferen, tradities. Door tegen de wand van die landen te schuren, ook al is het maar heel even, neemt ze van overal een verflaagje mee. In het water komt de cultuur van Duitsland in contact met die van Oostenrijk en Hongarije, en die vermengt zich weer met de gewoonten van Servië. ‘Verderop stroomt de Donau,’ schrijft Magris dromerig, ‘een stukje papier dat iemand uit onachtzaamheid in het water heeft gegooid is al weggedreven, verloren in de toekomst, verderop, waar wij nog niet zijn. De draad van de stroom doorsnijdt het water als een zwaard en rimpelt het, het schuim schittert in het afnemende zonlicht dat het midden van de rivier in een stralende gloed zet terwijl deze onafwendbaar voortstroomt met zijn bedaarde, rustige adem. Kiezen, onderverdelen, opzijleggen, schrappen, uitsluiten; toeslaan met een houw en een steek en de wonden opensnijden en schoonmaken, de knoop doorhakken die de vrije doorstroming belemmert.’2 Op het einde worden alle verwaterde culturen en landen in één put gegooid en zie je onder het oppervlak van de Zwarte Zee, tussen de glimmende vissen in, een deelverzameling van Europa. Langs de oevers van de Sava en de Donau liggen restaurant- en partyboten te dobberen, de ene al wat roestiger dan de andere. Het zijn huispontonnetjes, met de kade verbonden via smalle lange brugjes. De ‘Boem’ is er een van, de ‘Olympic’ een andere. Hier wordt iedere dag, vooral in het weekend, hard gefeest. Maar wat de dames vooral opvalt, is dat eilandje, vol bomen, vlak op de plaats van samenvloeiing. Ze weten niet dat dit ogenschijnlijk vergeten stukje land een hoofdrol opeiste in de geschiedenis van de stad. Niets doet dat ook vermoeden. Behalve de naam ervan: het Eiland van de Grote Oorlog. Telkens als Belgrado het toneel was van oorlog en vernieling kwam het eiland tot leven – om te doden. In 1521 belegerden de Ottomanen van daaruit het fort, een prelude tot hun lange heerschappij. Later lag het eiland centraal in de Servische opstand tegen de Ottomanen. Spoelen we de tijd door, dan komen we in het midden van de Eerste Wereldoorlog terecht. Gedurende het offensief van OostenrijkHongarije tegen Servië slopen soldaten op het eiland om het als lanceerplatform voor hun aanvallen te gebruiken. Meerdere malen werd het eiland uit zijn isolatie gehaald en aangesloten op de continentale conflicten. Op de koop toe werd het na
20
de Tweede Wereldoorlog getroffen door een andere strijd: die tussen mens en natuur. Toen de stad in 1948 aan de constructie van Nieuw Belgrado begon, besloot men het eiland te vernielen en met het zand en de aarde ervan de nieuwe stadsdelen op te bouwen. De machtige Donau besliste daar anders over. Ze bleef hardnekkig klei en gesteente aanbrengen, vlugger dan de bouwvakkers het konden wegvoeren. Die gaven de natuur haar zin en lieten de mysterieuze plek in het water met rust.
21
De achterkant van Belgrado: de oever van de Sava en de uitgaansboten
2 Tito is dood. De charismatische leider die Joegoslavië 37 jaar lang bestuurde, rust in een wit marmerblok. Respectvol valt het licht uit de schuine dakramen op het graf en op de witte middengang die ernaartoe leidt. Op de massieve en simpele tombe liggen gouden letters die in een notendop de geschiedenis van het Tweede Joegoslavië weergeven: ‘Josip Broz Tito, 1892-1980’. Er ligt een kransje bloemen, samengebonden met een rood lint waar ‘Gelijkheid boven nationale vrijheidsstrijd in Joegoslavië’ op vermeld staat. In wat afkortingen. Maar iedere bezoeker begrijpt het, want de boodschap is inmiddels vreselijk achterhaald. Josip Broz werd op 7 mei 1892 geboren in Kumrovec, toen nog OostenrijkHongarije, vandaag een Kroatisch dorp bij de grens met Slovenië. Josip was het zevende kind al van Franjo Broz, een Kroaat, en de Sloveense Marija Javersek. In zijn jonge jaren vertoefde Josip in de anonimiteit van het arme platteland. Meteen toen hij als metaalarbeider begon te werken zette hij zijn eerste stappen in de politiek. Hij werd lid van de vakbond en van de Socialistische Democratische Partij van Kroatië-Slavonië. Toen de achttienjarige Josip zijn eerste partijkaart kreeg, was er nog geen sprake van Joegoslavië. De westelijke Balkan lag al eeuwenlang op de breuklijn tussen het Ottomaans-Turkse rijk en het Habsburgse en Oostenrijk-Hongaarse imperium. Het orthodoxe Servië was een onafhankelijk koninkrijk sinds 1878, na drie eeuwen van Ottomaanse overheersing. Ook Montenegro was sinds datzelfde jaar formeel onafhankelijk. Slovenië en Kroatië waren onderdeel van het katholieke Oostenrijk-Hongarije, net als de Vojvodina, in het noorden van het huidige Servië. In het Kroatische gebied leefde ook een grote Servische minderheid. Habsburg had er een militaire grenszone (vojna krajina) opgericht als buffer tegen de Ottomaanse buur. Die zone liep van Oost-Kroatië tot in de zuidwestelijke Knin. Serviërs werden naar deze gebieden gelokt als grenssoldaten. In ruil kregen ze grond, fiscale voordelen en een vrijheid om hun orthodoxe geloof uit te oefenen. Later werd de verdedigingssector uitgebreid tot in de Vojvodina. Kosovo en Macedonië stonden nog steeds onder Ottomaans bewind. Bosnië was een etnisch en religieus lappendeken. Sinds de vijftiende eeuw maakte het deel uit van het Ottomaanse rijk. In die periode bekeerden vele christenen zich tot de islam,
24
maar er leefden nog steeds grote groepen katholieken (of Kroaten) en orthodoxen (of Serviërs). In 1878 werd Bosnië ingenomen door Oostenrijk-Hongarije, in 1908 geannexeerd. Dat was een doorn in het oog van het jonge en expansionistische Servië. Niet alleen omdat de toegang tot de Adriatische Zee werd afgesneden. Ook omdat er onder de Serviërs, en onder Kroaten en Slovenen, een Zuid-Slavisch nationalisme opkwam. Ze wilden een einde maken aan de buitenlandse dominantie en een autonoom Slavisch land creëren. Het onafhankelijke Servië kon hierin de leiding nemen. In de Balkanoorlogen (1912-1913) veroverde het land Kosovo en NoordMacedonië op de Ottomanen. Dan namen de spanningen tussen Servië en Oostenrijk-Hongarije toe. In 1914 schoot de Bosnisch-Servische nationalist Gavrilo Princip de Oostenrijkse aartshertog en troonopvolger Franz Ferdinand dood in Sarajevo. De Dubbelmonarchie verklaarde de oorlog aan Servië en kreeg steun van Duitsland, Bulgarije en het Ottomaanse rijk – tot dan de eeuwige vijand van Midden-Europa. Daartegenover sloten de Serviërs een bondgenootschap met Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Rusland, Italië en andere landen. De Eerste Wereldoorlog brak uit. Broz vocht als soldaat in het Oostenrijks-Hongaars leger eerst aan het Servische front en later in Rusland. Hij raakte zwaar gewond en belandde in gevangenschap. In die jaren kwam Broz in contact met de bolsjewistische ideeën. Korte tijd later verloor Oostenrijk-Hongarije de oorlog. Het rijk hield op te bestaan. Ook aan de Ottomaanse aanwezigheid op de Balkan kwam definitief een eind. Op de ruïnes van de twee grote imperia ontstond het Koninkrijk van de Serviërs, Kroaten en Slovenen – het latere Joegoslavië. De nieuwe staat belichaamde de droom van Zuid-Slavische eenheid. Maar algauw ontstond wrevel bij de Slovenen en Kroaten toen bleek dat de Serviërs, die in het winnende oorlogskamp zaten en de grootste natie vormden, alle macht naar zich toetrokken. De Servische dynastie Karadjordjevic oefende het gezag uit, in de persoon van Koning Alexander I. Het leger was bijna volledig Servisch. In 1920 kwam Josip Broz terug uit Rusland, samen met zijn Russische vrouw en hun zoontje Zarko. Hij werd lid van de nieuwe Communistische Partij van Joegoslavië die echter buiten de wet werd gesteld en af te rekenen kreeg met felle repressie. In 1928 werd hij vanwege illegale communistische activiteiten tot vijf jaar gevangenis veroordeeld. Toen Alexander I het jaar daarop een dictatuur in-
25
stelde, liet hij communistische leiders en opposanten arresteren. In 1934 werd de koning tijdens een bezoek aan Marseille vermoord door een lid van de Kroatische afscheidingsbeweging Ustasha (Opstanding), een organisatie die naar een onafhankelijk Kroatië streefde. Alexander werd opgevolgd door zijn elfjarige zoon Peter II en een regent. In het klimaat van opkomend fascisme trok Josip Broz na zijn vrijlating naar de Sovjet-Unie. Hij werkte bij de Komintern, het internationaal communistisch verbond, en de geheime Sovjetpolitie. Een jaar later keerde hij naar Joegoslavië terug om secretaris-generaal te worden van de nog steeds onwettige communistische partij. Dat was kort voor de Tweede Wereldoorlog. In april 1941 vielen Duitse, Italiaanse en Hongaarse troepen Joegoslavië binnen. Het land capituleerde. De Ustashabeweging onder leiding van Ante Pavelic collaboreerde en richtte de Onafhankelijke Staat Kroatië (NDH) op, een fascistische marionettenstaat die het gebied besloeg van Kroatië, Bosnië-Herzegovina en delen van Servië. De Kroatische katholieke kerk van aartsbisschop Aloys Stepinac steunde het regime. Samen met groepen moslims zuiverde de Ustasha het gebied van Serviërs, uit wraak voor de Servische dominantie in het interbellum en ter opruiming van ‘inferieure Slaven’, zoals de Serviërs in de lijn van de rassenleer werden beschouwd. In het dodenkamp van Jasenovac brachten ze tienduizenden Serviërs om. Ook joden, zigeuners en antifascisten vonden de dood. Josip Broz, vanaf toen bekend onder het pseudoniem ‘Tito’, wierp zich op als leider van een communistisch partizanenleger.3 Chetniks, Servische monarchisten, streden eerst ook nog tegen het fascisme, maar gingen dan collaboreren. Vanaf 1943 kregen Tito’s partizanen hulp van de geallieerden. Ze slaagden erin de Duitsers te verjagen. Ook in de rest van Europa boekten de geallieerden beslissende overwinningen, de oorlog liep op zijn einde. De partizanen voerden bloedige represailles uit tegen duizenden Kroaten en Chetniks. Dieptepunt was de massale executie van soldaten en burgers in het Oostenrijkse Bleiburg in mei 1945. Tito, de bevrijder van Joegoslavië, werd eerst premier en vervolgens president van de Federale Republiek Joegoslavië. Het gebied van het vooroorlogse koninkrijk kwam weer samen, maar dan gehuld in een communistisch kleedje, met een autoritair-presidentieel systeem en een onderverdeling in zes deelrepublieken: Slovenië, Kroatië, Bosnië-Herzegovina, Servië, Montenegro en Macedonië. Binnen het Servische deel fungeerden twee autonome provincies, de Vojvodina en Kosovo.
26
Meteen na de oorlog volgde Joegoslavië de Sovjetlijn. Landbouwgrond werd gecollectiviseerd, bedrijven genationaliseerd. Tito weigerde echter om economische winsten af te staan aan de Sovjet-Unie en de ideologie te kopiëren, wat in 1948 leidde tot een breuk met Stalin. Daarna ontwikkelde Tito een eigen systeem, vaak het ‘titoïsme’ genoemd. Hij liet de planeconomie achterwege, in de plaats kwam een marktsocialisme. De staat gaf de bedrijven uit handen en schakelde een arbeiderszelfbestuur in. Een raad van arbeiders stelde zelf het management van hun bedrijf aan. Tevens hadden ze toezicht op de productie, de investeringen, de verkoopprijzen, en verdeelden ze de winsten direct onder de arbeiders zelf. De breuk met Stalin maakte Joegoslavië los uit het Oostblok. Het land voerde een eigen koers en was tijdens de Koude Oorlog een soort buffer tussen het Amerikaanse Westen en de Sovjet-Unie en zijn satellietstaten. Er waren goede diplomatieke banden met de VS en West-Europa, en vanaf 1955 ook weer met de Sovjetleiding – al verliep dat met hoogtes en laagtes. In 1961 richtte Tito mee de Beweging van Niet-Gebonden Landen op, een bundeling van voornamelijk ontwikkelingslanden, als alternatief tegenover de wereldwijde bipolarisatie. De internationale neutraliteit stimuleerde de economie. Joegoslavië exporteerde zowel naar het Westen als naar het Oosten; bedrijven versierden contracten in West- en Oost-Europa en in de ontwikkelingslanden, onder andere voor grote infrastructuurwerken; westerse investeerders werden aangetrokken. Door het geopolitieke belang van Joegoslavië voor het Westen stroomden financiële steun en leningen binnen. Joegoslavië beleefde een economische boom. Het land transformeerde van een door oorlog geruïneerd en ruraal land tot een stedelijk-industriële samenleving. Appartementsblokken en woningen schoten uit de grond. Scholen en ziekenhuizen, wegen en treinsporen werden gebouwd, en er kwamen moderne communicatiemiddelen. De werkloosheidsgraad was laag. Vele Joegoslaven trokken naar WestEuropa, vooral West-Duitsland, om er te gaan werken. Het verlichtte de binnenlandse arbeidsmarkt en zorgde voor buitenlandse deviezen. Door de economische voorspoed kon de staat gratis onderwijs, vrije gezondheidszorg, werkzekerheid na afstuderen, gunstige lonen en riante pensioenen leveren. De sociale zekerheid was sterk uitgebouwd. De welvaart nam toe. De levensverwachting steeg van 46 jaar in 1938 naar 68 in 1972. De aankoop van consumentenproducten zoals koelkasten, auto’s, wasmachines en televisies nam tussen 1945 tot 1968 toe met honderd procent.4
27
Buitenlandse reizigers konden probleemloos naar Joegoslavië reizen. Het toerisme aan de lange Adriatische kust kende een zonnige tijd. De eigen burgers geraakten op vertoon van het rode Joegoslavische paspoort gemakkelijk in het buitenland. Vrij reizen was een kernonderdeel van het systeem. President Tito gaf het voorbeeld. Hij liet de Blauwe Trein ontwerpen, een persoonlijke trein waarmee hij door het land reisde, van stad tot stad, om zijn socialistische visie te propageren, vieringen bij te wonen of naar bijeenkomsten van de communistische partij te gaan. De trein bracht Tito ook 600.000 kilometer door Europa waar hij diplomatieke banden smeedde, onderhandelde, overeenkomsten afsloot. De trein was het rijdende decor van de Joegoslavische buitenlandpolitiek. In de salons ontving Tito meer dan zestig wereldleiders, waaronder Muammar Khaddafi, Nicolae Ceausescu, Yasser Arafat, Leonid Breznjev, Willy Brandt, François Mitterrand, Haile Selassie en de Britse koningin Elizabeth II voor wie hij de trein speciaal liet ombouwen. Op binnenlands vlak wilde Tito absoluut vermijden dat zijn land zou uiteenvallen door politieke, economische en etnisch-nationale tegenstellingen of conflicten. Hij streefde naar een machtsevenwicht tussen de republieken, en een gelijkheid en harmonie tussen de bevolkingsgroepen. Nationalisme en hegemonie van één natie moesten de kop ingedrukt worden. Voortdurend was hij aan het tellen, meten, wegen. Hij wilde de volkeren vreedzaam met elkaar laten samenleven: ‘Broederschap en eenheid’ was het motto. Tito streefde dat via een aantal maatregelen na. Over het verleden mocht niet gesproken worden. Tito wilde de conflicten tussen vooral Kroaten en Serviërs in de Tweede Wereldoorlog doen vergeten. Een publieke verwerking zou trauma’s naar boven brengen en spanningen veroorzaken, dacht hij. Dus legde hij complete stilte op. Schoolboeken verzwegen de pijnlijke gebeurtenissen, er waren geen herdenkingen, geen studies, officiële cijfers over het aantal gedode Kroaten en Serviërs werden niet vrijgegeven. De macht werd gedecentraliseerd, er kwam regionale autonomie. In 1953 creëerde Tito de zes republieken, met elk een eigen grondwet, president, regering, parlement, rechtspraak, politie, media, onderwijs en centrale bank. In iedere republiek was er een afdeling van de Communistische Partij. In 1974 federaliseerde de staat verder. Desondanks was het Tito die steeds de ultieme macht behield, het beleid uitstippelde en de onbetwiste leider bleef.
< Het bureau van Tito in zijn buitenkantoor in Belgrado
29