*15.024374* 15.024374*15.024374omgevingsvergunningomgevingsvergunning OMGEVINGSVERGUNNING nr. 211327 uitgebreide procedure
Burgemeester en wethouders van de gemeente Uden hebben op 13 februari 2014 van Vastwas B.V., Bijsterhuizen 1101, 6546 AR te Nijmegen een aanvraag voor een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder e, sub 2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ontvangen. De aanvraag heeft betrekking op het aanvragen van een geheel nieuwe vergunning (revisievergunning) in verband met het wijzigen van een tankstation en autobedrijf met de inrichtingsnaam Texaco Xpress Volkelseweg Uden . De inrichting ligt aan Volkelseweg 28, 5405 NA te Uden. De aanvraag is geregistreerd onder nummer 189691. Besluit Burgemeester en wethouders besluiten, gelet op artikel 2.1 van de Wabo de omgevingsvergunning te verlenen. Deze vergunning wordt verleend onder de bepaling dat de gewaarmerkte stukken deel uitmaken van de vergunning. De vergunning wordt verleend voor de activiteit het veranderen van een inrichting, Wabo artikel 2.1, lid1 onder e, sub 2 (revisie). Bij deze vergunning horen voorschriften. Procedure De procedure om tot dit besluit te komen staat in paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de uitgebreide voorbereidingsprocedure). De aanvraag is getoetst aan artikel 2.14 van de Wabo. De aanvraag is ook getoetst aan het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de Regeling omgevingsrecht. Bijgevoegde documenten De volgende documenten maken onderdeel uit van het ontwerpbesluit en zijn als gewaarmerkt stuk bijgevoegd: •
Beoordeling verandering luchtkwaliteit, 550941, d.d. 11 juni 2014, opgesteld door ContrAll, ontvangstdatum 10 juli 2014;
•
Plattegrondtekening, Texaco Epress Tankstation, Layout terrein, tekeningnummer 1412301, d.d. 20 januari 2014, laatste gewijzigd 11 juni 2014, ontvangstdatum 10 juli 2014;
•
Akoestisch rapport, Geluidsadvieswerkzaamheden i.k.v. de Wet milieubeheer voor aanvraag van een revisievergunning betreft de inricht a/d Volkselseweg 28 te Uden, projectnummer V13.671A, d.d. 6 oktober 2014;
•
Aangepast aanvraagformulier omgevingsvergunning d.d. 7 oktober 2014 met kenmerk 1467389 en referentiecode 551426;
•
Pagina Aanvrager bedrijf van aanvraagformulier omgevingsvergunning d.d. 10 juli 2014 met kenmerk 1335767 en referentiecode CTP 551426;
•
Memo Contrall, Texaco Xpress Volkelseweg 28 Uden, Aanvullingen aanvraag omgevingsvergunning, CTP.551426, d.d. 27 november 2014.
Beroepsclausule U en andere belanghebbenden kunnen tegen het besluit binnen zes weken na bekendmaking (publicatie) van dit besluit beroep aantekenen. Het beroepschrift moet worden ondertekend en bevat tenminste naam en adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van het besluit waartegen het beroep zich richt en de gronden van het beroep. Het beroepsschrift moet in tweevoud worden ingediend bij de Rechtbank Oost-Brabant, t.a.v. de sector Bestuursrecht, Postbus 90125, 5200 MA ’s-Hertogenbosch. Het indienen van een beroepschrift betekent niet dat de werking van het besluit wordt uitgesteld. Indien gelet op uw belangen onverwijlde spoed is vereist bestaat de mogelijkheid om na indiening van een beroepschrift een voorlopige voorziening aan te vragen bij de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, Postbus 90125, 5200 MA ’sHertogenbosch. Inwerkingtreding Tegen het besluit kan binnen zes weken na bekendmaking (publicatie) een beroepschrift worden ingediend. De beschikking treedt in werking na het verstrijken van deze termijn. Het indienen van een beroepschrift schorst de werking van het besluit niet. Wanneer u of andere belanghebbenden van mening zijn dat het besluit niet in werking mag treden gelet op de diverse belangen, kan een voorlopige voorziening worden gevraagd. Wanneer een voorlopige voorziening wordt aangevraagd treedt de beschikking pas in werking nadat hierover een beslissing is genomen. Uden, 24 februari 2015 Namens Burgemeester en wethouders van Uden
mevr. mr. C.J.F. Mutsaars-van Es wnd. hoofd afdeling Bouwen en Milieu
2
Inhoudsopgave BIJLAGE I.
PROCEDURELE OVERWEGINGEN............................................................................... 4
BIJLAGE II.
VOORSCHRIFTEN MILIEU ......................................................................................... 8
1.
ALGEMEEN..................................................................................................................... 8 1.1
2.
AFVALSTOFFEN.............................................................................................................. 8 2.1
3.
4.
5.
6.
7.
8.
Gedragsvoorschriften ........................................................................................ 8
Afvalscheiding .................................................................................................. 8
AFVALWATER................................................................................................................. 9 3.1
Algemeen ......................................................................................................... 9
3.2
Aanvullende voorschriften voorzieningen lozingen minerale oliën...................... 9
BODEM .......................................................................................................................... 9 4.1
Doelvoorschriften ............................................................................................. 9
4.2
Voorzieningen .................................................................................................. 9
4.3
Bodemonderzoek ............................................................................................ 10
4.4
Herstelplicht (bodemsanering)......................................................................... 10
GELUID EN TRILLINGEN ................................................................................................ 11 5.1
Algemeen ....................................................................................................... 11
5.2
Geluidnormen ................................................................................................. 11
5.3
Openingstijden wasboxen ............................................................................... 11
EXTERNE VEILIGHEID .................................................................................................... 12 6.1
Doorzet LPG.................................................................................................... 12
6.2
Aflevering LPG ................................................................................................ 12
6.3
LPG-tankwagen .............................................................................................. 12
GEVAARLIJKE STOFFEN IN VERPAKKING ........................................................................ 12 7.1
Gasflessen, algemeen ..................................................................................... 12
7.2
Gasflessen, gebruik......................................................................................... 13
ONDERHOUDEN OF REPAREREN VAN MOTORVOERTUIGEN ............................................ 13
BIJLAGE III. 1 BIJLAGE IV.
INHOUDELIJKE OVERWEGINGEN ............................................................................. 14 IN WERKING HEBBEN VAN EEN INRICHTING....................................................... 14 TOETSINGSDOCUMENTEN ..................................................................................... 14
2
AFVALPREVENTIE EN AFVALSCHEIDING ............................................................ 14
3
AFVALWATER .................................................................................................. 15
4
BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN .................................................................... 16
5
BODEM ........................................................................................................... 16
6
ENERGIE .......................................................................................................... 18
7
EXTERNE VEILIGHEID ....................................................................................... 19
8
GELUID ........................................................................................................... 21
9
LUCHT ............................................................................................................ 24
BIJLAGE V.
BEGRIPPEN ........................................................................................................... 25
3
BIJLAGE I.
PROCEDURELE OVERWEGINGEN
GEVOLGDE PROCEDURE Gegevens aanvrager Op 13 februari 2014 hebben wij een aanvraag ontvangen voor een omgevingsvergunning. Dit is op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvraag is afkomstig van Vastwas B.V. en heeft betrekking op Texaco Xpress Volkelseweg Uden, Volkelseweg 28 te Uden. Projectbeschrijving De vergunning wordt aangevraagd voor het volgende project: het onbemand afleveren en verkopen van diesel en benzine gedurende 24 uur per dag. Een uitgebreide projectomschrijving is opgenomen in de aanvraag om omgevingsvergunning (revisievergunning). De vergunning wordt gevraagd voor de volgende activiteiten uit de Wabo: het veranderen of het veranderen van de werking van een inrichting (artikel 2.1 lid 1 onder e). Onderdelen aanvraag De aanvraag bestaat uit: •
aanvraagformulier, d.d. 13 februari 2014;
•
plattegrondtekening, Texaco Epress Tankstation, Layout terrein, tekeningnummer 1412301, d.d. 20 januari 2014, gewijzigd 10 februari 2014;
•
Gevelaanzichten, Texaco Xpress tankstation, tekeningnummer 1412301, d.d. 20 januari 2014;
•
akoestisch rapport, kenmerk V13.671, Van Mierlo bouwfysisch ingenieursbureau, d.d. 13 februari 2014.
De aanvraag is aangevuld. Op 10 juli 2014 zijn de volgende stukken ingediend: •
aanvraagformulier, d.d. 10 juli 2014;
•
plattegrondtekening, Texaco Epress Tankstation, Layout terrein, tekeningnummer 1412301,
•
Gevelaanzichten, Texaco Xpress tankstation, tekeningnummer 1412301,
d.d. 20 januari 2014, laatste gewijzigd 11 juni 2014; d.d. 20 januari 2014; •
beoordeling verandering luchtkwaliteit, 550941, d.d. 11 juni 2014, opgesteld door ContrAll;
•
capaciteitsberekening olie- en benzineafscheider;
•
akoestisch rapport, kenmerk V13.671A, Van Mierlo bouwfysisch ingenieursbureau, d.d. 24 juni 2014.
Op 7 oktober 2014 zijn de volgende aanvullingen ontvangen: •
Aangepast aanvraagformulier omgevingsvergunning d.d. 7 oktober 2014 met kenmerk 1467389 en referentiecode 551426;
•
Akoestisch rapport, Geluidsadvieswerkzaamheden i.k.v. de Wet milieubeheer voor aanvraag van een revisievergunning betreft de inricht a/d Volkselseweg 28 te Uden, projectnummer V13.671A, d.d. 6 oktober 2014.
4
Op 19 november 2014 is de volgende aanvulling ontvangen: •
Memo Contrall, Texaco Xpress Volkelseweg 28 Uden, Aanvullingen aanvraag omgevingsvergunning, CTP.551426, d.d. 18 november 2014.
Op 1 december 2014 is de volgende aanvulling ontvangen: •
Memo Contrall, Texaco Xpress Volkelseweg 28 Uden, Aanvullingen aanvraag omgevingsvergunning, CTP.551426, d.d. 27 november 2014.
Vergunde situatie Voor de locatie waar de aangevraagde activiteiten plaatsvinden, zijn de volgende vergunningen verleend of meldingen geaccepteerd: •
25 september 1990 revisievergunning Hinderwet;
•
18 mei 1993 veranderingsvergunning Hinderwet (ruimere openingstijden);
•
24 april 2001 acceptatie melding 8.19 Wm verandering inrichting (tijdelijke opslag verontreinigde grond), ingekomen 9 februari 2001;
•
Ambtshalve wijziging artikel 8.23 Wm (maximale doorzet LPG-installatie).
De hierboven genoemde vergunningen, zijn volgens de Invoeringswet Wabo gelijk aan een omgevingsvergunning. Verandering van de inrichting De aanvraag heeft betrekking op de volgende veranderingen van de inrichting: •
Van bemande naar onbemande verkoop voor benzine en diesel;
•
Uitbreiding van de bedrijfstijden ten behoeve van 24-uurs onbemande verkoop van benzine en diesel;
•
Het vervallen van de spuitactiviteiten in de spuitcabine en de plaatbewerkingsactiviteiten in
•
Vrijgave en toezicht positie van LPG wordt verplaatst van shop naar autobedrijf;
•
Wijziging van exploitatie naar Nijol Exploitatie Tankstation B.V..
de plaatwerkerij. Deze ruimten worden nu gebruikt voor opslag;
Bevoegd gezag Wij zijn het bevoegd gezag dat de omgevingsvergunning verleent of (gedeeltelijk) weigert. Dat is op basis van: •
de bovenstaande projectbeschrijving;
•
artikel 2.4 van de Wabo; en
•
categorie 2 uit onderdeel C van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht.
Daarbij moeten wij ervoor zorgen dat de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften op elkaar zijn afgestemd. Activiteitenbesluit Sinds 1 januari 2008 is het Activiteitenbesluit in werking getreden. Het Activiteitenbesluit bevat algemene voorschriften voor activiteiten die kunnen plaatsvinden binnen inrichtingen. Sinds het Activiteitenbesluit in werking is getreden, zijn de meeste inrichtingen niet meer vergunningplichtig voor het onderdeel milieu. Type C-inrichtingen blijven vergunningplichtig.
5
De vergunning wordt aangevraagd voor een type-C inrichting. Binnen de inrichting vindt een aantal activiteiten plaats waarvoor hoofdstuk 3 uit het Activiteitenbesluit direct werkende regels stelt. Het gaat hier om de onderstaande activiteiten: •
Lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening (3.1.3);
•
Stookinstallatie, niet zijnde grote stookinstallatie (3.2.1);
•
Afleveren van vloeibare brandstof aan motorvoertuigen voor wegverkeer (3.3.1);
•
Uitwending wassen en stallen van motorvoertuigen (3.3.2);
•
Opslaan in ondergrondse opslagtanks van vloeibare brandstof (3.4.2);
•
Op- en overslaan van goederen (3.4.3);
•
Opslaan smeerolie of afgewerkte olie in bovengrondse opslagtank (3.4.9).
Voor deze inrichting is met name afdeling 2.4 en 2.10 en hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit van toepassing. De bovengenoemde activiteiten moeten op basis van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit worden gemeld. Wij beschouwen de informatie uit aanvraag als de melding. Besluit Besluit LPGLPG-tankstations milieubeheer De inrichting valt onder het Besluit LPG-tankstations milieubeheer. Het Besluit LPG-tankstations milieubeheer geldt voor het LPG-tankstationgedeelte en is van rechtswege van toepassing. Ontvankelijkheid In artikel 2.8 van de Wabo, paragraaf 4.2 van het Bor en in de Regeling omgevingsrecht is aangegeven welke informatie noodzakelijk is voor een ontvankelijke aanvraag voor een omgevingsvergunning. Op basis van de Regeling omgevingsrecht hebben wij de aanvraag getoetst op ontvankelijkheid. De aanvraag bevatte onvoldoende informatie, een aantal gegevens ontbrak. Op 2 april 2014 hebben wij aanvraagster verzocht om aanvullende gegevens in te dienen. Op 27 mei 2014 hebben wij een verzoek namens de aanvraagster gehad om de termijn voor het aanleveren van de aanvullende gegevens met 6 weken extra op te schorten tot 23 juli 2014. Op 10 juli 2014 hebben wij deze aanvullende gegevens ontvangen. Op 5 september 2014 hebben wij een tweede verzoek om aanvullende gegevens verstuurd. Deze aanvullende gegevens hebben wij op 7 oktober 2014 ontvangen. Hierdoor hebben wij de wettelijke procedure verlengd met 133 dagen. Vervolgens hebben wij nog op 19 november en 28 november 2014 aanvullende gegevens ontvangen op eigen initiatief. De aanvraag en de aanvullingen bevatten nu voldoende informatie om de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving te kunnen beoordelen. De aanvraag is dan ook ontvankelijk. Milieueffectrapport Er hoeft bij deze aanvraag geen milieueffectrapport (MER) te worden ingediend. De reden hiervoor is dat de in de aanvraag beschreven voorgenomen veranderingen niet zijn vermeld in de eerste kolom van onderdeel C en/of onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (besluit m.e.r.).
6
Procedure uitgebreid Wij hebben deze beschikking voorbereid volgens de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Deze procedure is beschreven in paragraaf 3.3 van de Wabo. Advies, verklaring van geen bedenkingen De Wabo en het Bor wijzen bestuursorganen aan als adviseur vanwege hun specifieke deskundigheid of betrokkenheid. Wij hebben de volgende instanties/bestuursorganen om advies gevraagd over de vergunningaanvraag: •
De Brandweer Brabant-Noord.
Dit is op basis van artikel 2.26 van de Wabo en artikelen 6.1 tot en met 6.5 van het Bor. Naar aanleiding hiervan hebben wij op 26 november 2014 het advies van de brandweer ontvangen. Het advies is als volgt samen te vatten: •
De opstelplaats voor de LPG tankauto verschuift enigszins ten opzichte van de vergunde
•
De aflevering van LPG mag alleen onder toezicht gebeuren. In het Besluit LPG-tankstations
situatie. Deze verschuiving geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. milieubeheer in bijlage 1 onder II 3.13 is aangegeven hoe het toezicht geregeld moet zijn. De aanvraag bevat niet voldoende gegevens om dit beoordelen. Indien de aanvraag hierop aangepast is en de praktische toepasbaarheid getoetst is en goed bevonden is, is er vanuit (brand)veiligheidsoogpunt geen bezwaren tegen de gewenste verandering. Wij hebben de aanvraagster verzocht de aanvraag hierop aan te passen.
Ter inzage legging Tussen 8 januari 2015 en 18 februari 2015 heeft een ontwerp van de deze beschikking ter inzage gelegen en zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
7
BIJLAGE II.
VOORSCHRIFTEN MILIEU
1.
ALGEMEEN
1.1
Gedragsvoorschriften
1.1.1 Degene die de inrichting drijft is verplicht aan alle in de inrichting werkzame personen, inclusief binnen de inrichting werkzaam zijnde derden, een schriftelijke instructie te verstrekken. Het doel van de instructie is gedragingen hunnerzijds uit te sluiten die het gevolg zouden kunnen hebben dat de inrichting niet overeenkomstig de vergunning en haar voorschriften in werking is. Een zodanige instructie behoort aan een daartoe door het bevoegd gezag aangewezen persoon op diens verzoek te worden getoond. Er moet toezicht worden gehouden op het naleven van deze instructie. 1.1.2 In de inrichting moet een centraal registratiesysteem aanwezig zijn waarin informatie omtrent onderhoud, metingen, keuringen, controles en gegevens van relevante milieu-onderzoeken worden bijgehouden. In het registratiesysteem moet ten minste de volgende informatie zijn opgenomen: •
De schriftelijke instructies voor het personeel;
•
De resultaten van in de inrichting uitgevoerde milieucontroles, keuringen, inspecties, metingen, registraties en onderzoeken (zoals keuringen van brandblusmiddelen, visuele inspectie van bodembeschermende voorzieningen, bodemonderzoek, akoestisch onderzoek, keuringen van tanks, keuringen van stookinstallaties, etc);
•
Meldingen van ongewone voorvallen, die van invloed zijn op het milieu, met vermelding van datum, tijdstip en de genomen maatregelen;
•
Registratie van het energie- en waterverbruik;
•
Registratie van klachten van derden omtrent milieu-aspecten en daarop ondernomen acties;
•
Een afschrift van de vigerende omgevingsvergunning(en) met bijbehorende voorschriften en meldingen.
1.1.3 De in het vorig voorschrift bedoelde informatie moet in ieder geval tot aan het beschikbaar zijn van de resultaten van de eerst volgende meting, keuring, controle of analyse, maar ten minste gedurende 5 jaar in de inrichting worden bewaard en ter inzage gehouden voor de daartoe bevoegde ambtenaren.
2.
AFVALSTOFFEN
2.1
Afvalscheiding
2.1.1 Vergunninghouder is verplicht de volgende afvalstromen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden aan te bieden dan wel zelf af te voeren: •
de verschillende categorieën gevaarlijke afvalstoffen, onderling en van andere afvalstoffen
•
papier en karton;
•
kunststoffolie.
8
3.
AFVALWATER
3.1
Algemeen
3.1.1 Bedrijfsafvalwater mag uitsluitend in een openbaar vuilwaterriool worden gebracht, als door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: a.
de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar vuilwaterriool of de bij een zodanig openbaar vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk behorende apparatuur;
b. de verwerking niet wordt belemmerd van slib, verwijderd uit een openbaar vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk; c.
de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van een oppervlaktewaterlichaam zoveel mogelijk worden beperkt.
3.2
Aanvullende voorschriften voorzieningen lozingen minerale oliën
3.2.1 Afvalwater afkomstig van het reinigen van de werkplaats dient door een slibvangput en olieafscheider te worden geleid. Het effluent mag niet meer dan 200 mg/l minerale oliën bevatten, bepaald volgens NEN-EN-ISO 9377. 3.2.2 De slibvangput en de olieafscheider moeten voldoen aan en worden gedimensioneerd, geplaatst, gebruikt en onderhouden overeenkomstig NEN 7089 of NEN-EN 858-1 en NEN-EN 858-2 of te zijn voorzien van een kwaliteitsverklaring die is afgegeven door een door de Raad van Accreditatie erkende certificeringinstelling waaruit blijkt dat tenminste een gelijkwaardige bescherming voor het milieu wordt bereikt. 3.2.3 Na elke lediging dient de olieafscheider direct volledig gevuld te worden met schoon water.
4.
BODEM
4.1
Doelvoorschriften
4.1.1 Het bodemrisico van het onderhouden en repareren van motorvoertuigen, het opslaan van lege niet gereinigde verpakkingen, koelvloeistof, ruitensproeiervloeistof, gevaarlijke stoffen, oliën en accu’s moet door het treffen van een combinatie van maatregelen en voorzieningen voldoen aan een verwaarloosbaar bodemrisico zoals gedefinieerd in de NRB. 4.2
Voorzieningen
4.2.1 Een lekbak waarin vloeibare bodembedreigende stoffen in verpakking of in een opslagtank wordt opgeslagen, heeft een opvangcapaciteit van ten minste 110% van de inhoud van de grootste verpakkingseenheid of opslagtank, met dien verstande dat de opvangcapaciteit ten minste 10% is van de inhoud van alle opgeslagen stoffen.
9
4.2.2 Een vloeistofdichte lekbak moet, indien het (licht) ontvlambare vloeistoffen betreft, de gehele inhoud van de totale hoeveelheid opgeslagen vloeistoffen kunnen bevatten. In de overige gevallen moet de bak een inhoud hebben van ten minste de grootste verpakkingseenheid vermeerderd met 10% van de inhoud van de overige emballage. 4.2.3 Gebruikte poetsdoeken, absorptiematerialen en overige gevaarlijke afvalstoffen die vrijkomen bij onderhoudswerkzaamheden en bij het verwijderen van gemorste dieselolie, smeerolie en hydraulische olie, moeten worden bewaard in vloeistofdichte en afgesloten emballage die bestand is tegen inwerking van de betreffende afvalstoffen. 4.2.4 Een lekbak die toegepast wordt voor het opvangen van lek- of morsvloeistoffen moet op de volgende punten gecontroleerd worden: •
de lekbak correct is gepositioneerd zodat lekkende of wegspattende stoffen opgevangen kunnen worden;
•
de materiaalkeuze van de lekbak afgestemd is op de aard van de stof die kan vrijkomen.
4.3
Bodemonderzoek
4.3.1 Bij beëindiging van een bodembedreigende activiteit moet ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem een bodembelastingonderzoek naar de eindsituatie zijn uitgevoerd. Ter plaatse van de in voorschrift 4.1.1 genoemde locaties moet het eindonderzoek dezelfde opzet en intensiteit hebben als het nulsituatieonderzoek, mits dat onderzoek correct is uitgevoerd. Als het nulsituatie onderzoek niet correct is uitgevoerd dan moet het eindonderzoek betrekking hebben op alle plaatsen binnen de inrichting waar bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Het onderzoek moet gebaseerd zijn op de NEN 5740 'Onderzoekstrategie vaststelling nulsituatie bij een toekomstige bodembelasting' en afgestemd zijn op de toegepaste stoffen. De monsterneming en analyse van de monsters moet zijn uitgevoerd overeenkomstig NEN 5740 en NEN 5725. Ter zake van de uitvoering van het bodemonderzoek kunnen - binnen 3 maanden nadat voornoemde rapportage is overgelegd - nadere eisen worden gesteld door het bevoegd gezag; inhoudende dat meerdere monsternemingen of analyses moeten worden verricht, indien dit op grond van de overgelegde hypothes(n) en onderzoeksstrategie noodzakelijk blijkt. 4.4
Herstelplicht (bodemsanering)
4.4.1 Indien uit het onderzoek, bedoeld in het voorschrift 4.3.1, blijkt dat de bodem als gevolg van de activiteiten in de inrichting is aangetast of verontreinigd, draagt degene die de inrichting drijft er zorg voor dat zo spoedig mogelijk na toezending van dat rapport danwel binnen een met het bevoegd gezag nader overeengekomen termijn, de bodemkwaliteit is hersteld tot de nulsituatie zoals vastgelegd in het onderzoek als bedoeld in
10
a.
Een eerder vastgestelde kwaliteit van de bodem (nulsituatie in 1996 of einde sanering);
Het herstel van de bodemkwaliteit geschiedt door een persoon of een instelling die beschikt over een erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit. 4.4.2 Indien de Wet bodembescherming niet van toepassing is op de wijze van saneren moet sanering plaatsvinden overeenkomstig door het bevoegd gezag te stellen nadere eisen.
5.
GELUID EN TRILLINGEN
5.1
Algemeen
5.1.1 Het meten en berekenen van de geluidsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, uitgave 1999. 5.2
Geluidnormen
5.2.1 Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer bedragen dan: •
50 dB(A) op 1,5 meter hoogte in de dagperiode (7.00-19.00 uur);
•
45 dB(A) op 5,0 meter hoogte in de avondperiode (19.00-23.00 uur);
•
40 dB(A) op 5,0 meter hoogte in de nachtperiode (23.00-07.00 uur).
5.2.2 Het maximale geluidsniveau (LAmax) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer bedragen dan: •
70 dB(A) op 1,5 meter hoogte in de dagperiode (7.00-19.00 uur);
•
65 dB(A) op 5,0 meter hoogte in de avondperiode (19.00-23.00 uur);
•
60 dB(A) op 5,0 meter in de nachtperiode (23.00-07.00 uur).
5.2.3 In afwijking van het vorige voorschrift mag ter plaatse van de woning aan de Volkelseweg 26 te Uden het maximale geluidsniveau op 5,0 meter in de nachtperiode (23.00-07.00 uur) niet meer bedragen dan 62 dB(A). 5.3
Openingstijden wasboxen
5.3.1 Het wassen van motorvoertuigen in de wasboxen mag plaatsvinden in de dagperiode (tussen 7.00 en 19.00 uur).
11
6.
EXTERNE VEILIGHEID
6.1
Doorzet LPG
6.1.1 De doorzet van LPG bedraagt niet meer dan 499 m3 per jaar. 6.1.2 In de inrichting is een registratie aanwezig waarin de jaarlijkse doorzet van LPG wordt bijgehouden. 6.1.3 In afwijking van het vorige voorschrift kan ook worden volstaan met een accountantsverklaring waaruit de jaarlijkse doorzet van LPG blijkt. 6.2
Aflevering LPG
6.2.1 Het afleveren van LPG aan motorvoertuigen mag alleen plaatsvinden gedurende toezicht van de inrichtinghouder of een door de inrichtinghouder aangestelde toezichthouder tussen 8.00 en 17.30 uur. 6.3
LPGLPG-tankwagen
6.3.1 Een LPG-tankwagen, welke zich binnen de inrichting bevindt, moet zijn voorzien van een hittewerende coating als bedoeld in het convenant LPG autogas 2005. 6.3.2 De LPG-tankwagen, die binnen de inrichting LPG aflevert, moet zijn voorzien van een verbeterde vulslang als bedoeld in het convenant LPG autogas 2005.
7.
GEVAARLIJKE STOFFEN IN VERPAKKING
7.1
Gasflessen, algemeen
7.1.1 Indien de uitwendige toestand van een gasfles zodanig is dat aan de deugdelijkheid moet worden getwijfeld, moet de gasfles ter herkeuring worden aangeboden aan een door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen keuringsinstelling. 7.1.2 Beschadigde of lekke gasflessen moeten onmiddellijk in de buitenlucht worden gebracht en worden gemerkt met het woord 'DEFECT', respectievelijk 'LEK'. Ook moeten direct maatregelen worden getroffen om brand-, explosie-, verstikkings- of vergiftigingsgevaar te voorkomen. De desbetreffende gasflessen moeten aan de leverancier worden teruggezonden.
12
7.2
Gasflessen, gebruik
7.2.1 Gasflessen mogen niet in de nabijheid van vuur en van brandgevaarlijke stoffen staan. 7.2.2 Gasflessen moeten steeds bereikbaar zijn en er moeten voorzieningen zijn getroffen dat ze niet kunnen omvallen.
8.
ONDERHOUDEN OF REPAREREN VAN MOTORVOERTUIGEN
8.1.1 Het proefdraaien van verbrandingsmotoren vindt niet in de buitenlucht plaats. 8.1.2 Werkzaamheden waarbij vuur wordt gebruikt, worden niet verricht aan of in de onmiddellijke nabijheid van een brandstofreservoir of andere delen van een motor die brandstof bevatten. 8.1.3 Uitmondingen in de buitenlucht van afvoeren van ventilatiesystemen, luchtbehandelingsinstallaties of afzuigsystemen, ten aanzien waarvan in deze vergunning geen andere voorschriften zijn gesteld, moeten zodanig zijn gesitueerd dat een afdoende verspreiding van de dampen is gewaarborgd, zonder dat hinder buiten de inrichting wordt veroorzaakt.
13
BIJLAGE III.
INHOUDELIJKE OVERWEGINGEN
1
IN WERKING HEBBEN VAN VAN EEN INRICHTING
1.1
Inleiding
De aanvraag heeft betrekking op het veranderen of veranderen van de werking van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 aanhef en onder e Wabo en het in werking hebben daarvan na die verandering als bedoeld in artikel 2.6 Wabo (revisievergunning). Voor deze inrichting gelden algemene regels uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) en de bijbehorende ministeriële regeling (Activiteitenregeling). Voor een aantal onderwerpen waarop de aanvraag betrekking heeft, blijft het nodig om ze in een vergunningprocedure te toetsen en daaraan mogelijk specifieke voorschriften te verbinden. De Wabo omschrijft in artikel 2.14 het toetsingskader voor het onderdeel milieu. Een toetsing aan deze aspecten heeft plaatsgevonden. 1.2
Toetsing revisie
Gelet op artikel 2.14, lid 1 onder a hebben wij de volgende aspecten betrokken bij de beslissing op de aanvraag: •
de aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder a van de Wabo betrokken;
•
met de aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder b van de Wabo rekening gehouden;
•
de aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder c van de Wabo in acht genomen.
•
In de toetsingsdocumenten lichten wij dit nader toe. Wij beperken ons tot die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed (kunnen) zijn.
BIJLAGE IV.
TOETSINGSDOCUMENTEN
2
AFVALPREVENTIE EN AFVALSCHEIDING AFVALSCHEIDING
2.1
Afvalpreventie
Afval- en emissiepreventie is het voorkomen of beperken van het ontstaan van afval en emissies of de milieuschadelijkheid ervan door reductie aan de bron of door interne recycling. Preventie van afval is een van de hoofddoelstellingen van het afvalstoffenbeleid. Uitgangspunt voor alle bedrijven is dat het ontstaan van afval zoveel mogelijk moet worden voorkomen of beperkt. In een brief van januari 2008 heeft de minister van VROM verzocht in verband met administratieve lastenverlichting geen onderzoeken naar afvalpreventie mogelijkheden meer voor te schrijven in de vergunning. In deze beschikking sluiten wij hierbij aan. 2.2
Afvalscheiding Afvalscheiding
In het Landelijk afvalbeheerplan 2009-2021 (LAP) staat het beleid voor het beheer van alle afvalstoffen waarop de Wet milieubeheer van toepassing is. Voor vergunningplichtige bedrijven is de verplichting tot afvalscheiding onderdeel van de omgevingsvergunning. Het bevoegd gezag kan in de vergunning aangeven welke afvalstoffen die binnen de vergunde inrichting vrijkomen, 14
gescheiden moeten worden gehouden en gescheiden moeten worden afgegeven. Steeds geldt dat er sprake moet zijn van afvalscheiding tenzij dat redelijkerwijs niet van hen kan worden gevergd. Tabel 14.1 uit het LAP geeft voor de meest voorkomende afvalstoffen die diffuus en in kleine hoeveelheden ontstaan een indicatie wanneer het redelijk is dat afvalscheiding plaatsvindt. Afhankelijk van de omstandigheden kan afvalscheiding onder de waarden van tabel 14.1 ook redelijk worden geacht. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de afvalstroom geconcentreerd vrijkomt en eenvoudig te scheiden en gescheiden af te geven is. In de aanvraag is aangegeven welke afvalstoffen gescheiden worden gehouden en gescheiden worden afgevoerd. Bij het opstellen van de voorschriften hebben wij hiermee rekening gehouden.
3
AFVALWATER
3.1
Algemeen
De uitgangspunten voor de bescherming van het milieu tegen verontreiniging door de lozing van afvalwater zijn vastgelegd in de Waterwet, de Wet milieubeheer en de Instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer. De drie belangen die deze wetten en regeling ten aanzien van afvalwater behartigen zijn: •
de doelmatige werking van een openbaar vuilwaterriool en de verwerking van het slib uit het openbaar vuilwaterriool;
•
de doelmatige werking van de rioolwaterzuiveringsinstallatie;
•
de bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam.
Afvalwater mag slechts in het openbaar vuilwateriool worden gebracht, indien door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheden ervan: a.
de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar vuilwaterriool, een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk, de bij een zodanig openbaar vuilwaterriool of zuiveringstechnisch werk behorende apparatuur,
b. de verwerking niet wordt belemmerd van slib, verwijderd uit een openbaar vuilwaterriool of een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk, c.
de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van een oppervlaktewaterlichaam zoveel mogelijk worden beperkt.
Bij de toepassing van deze regelgeving moet onderscheid gemaakt worden tussen directe en indirecte lozingen. Van een indirecte lozing is sprake als er wordt geloosd met een werk op een ander werk. Indirecte lozingen worden gereguleerd in de Wet milieubeheer/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het direct lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam valt altijd onder de Waterwet.
15
3.2
Afvalwaterstromen
Binnen de inrichting ontstaan de volgende afvalstromen: •
Huishoudelijk afvalwater;
•
Niet-verontreinigd hemelwater;
•
Verontreinigd hemelwater afkomstig van het vullen van de ondergrondse tanks voor diesel en benzine met tankswagens;
•
Verontreinigd hemelwater van het afleveren van diesel en benzine aan motorvoertuigen voor het wegverkeer;
•
Verontreinigd water van de wasboxen waar motorvoertuigen gewassen worden;
•
Afvalwater afkomstig van het reinigen van de werkplaats (goten).
3.3
Beoordeling
De bovengenoemde afvalwaterstromen, exclusief het afvalwater afkomstig van het reinigen van de werkplaats, moeten op grond van het Activiteitenbesluit worden uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften in dat besluit en de daarop gebaseerde ministeriële regeling. In deze vergunning zijn met betrekking tot deze lozingen geen eisen gesteld. Voor het lozen van afvalwater van het reinigen van de werkplaats worden wel eisen gesteld in deze vergunning. De samenstelling van dit afvalwater is van dien aard dat voor lozing op het openbaar vuilwaterriool zuiveringstechnische voorzieningen nodig zijn. Over de aard en onderhoud van de benodigde zuiveringstechnische voorzieningen zijn in deze vergunning voorschriften opgenomen. Daarnaast zijn voor deze afvalwaterstroom voorschriften op grond van Instructieregeling opgenomen.
4
BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN TECHNIEKEN
4.1
Algemeen
Bij het nemen van deze beschikking hebben wij rekening gehouden met bijlage Nederlandse informatiedocumenten over BBT bij de Regeling omgevingsrecht aangewezen documenten: Wij hebben rekening gehouden met de volgende BBT documenten: •
Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR), juli 2012;
•
Nederlandse richtlijn bodembescherming (NRB) 2012;
•
Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, december 2011.
Voor een verdere beschouwing van de beste beschikbare technieken, verwijzen wij naar de afzonderlijke toetsing aan de relevante milieucompartimenten.
5
BODEM
5.1
Algemeen
Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB). Uitgangspunt van de NRB is dat door een doelmatige combinatie van bodembeschermende maatregelen en voorzieningen een verwaarloosbaar bodemrisico (bodemrisicocategorie A) wordt gerealiseerd.
16
Op basis van de bedrijfsactiviteiten en de gebruikte stoffen is vastgesteld dat de NRB het toetsingkader vormt. Zoals blijkt uit de aanvraag vinden binnen de inrichting de volgende, bodembedreigende activiteiten plaats: •
Het onderhouden en repareren van motorvoertuigen;
•
Het afleveren van motorbrandstoffen (benzine en diesel);
•
Het opslaan van accu’s;
•
Het wassen van motorvoertuigen;
•
Het vullen van ondergrondse brandstoftanks (benzine en diesel);
•
De opslag en het (af)vullen van oliën;
•
De opslag van gevaarlijke stoffen;
•
De opslag van koelvloeistof;
•
Het op- en overslaan van afgewerkte olie in een bovengrondse tank;
•
Het opslaan van lege niet gereinigde verpakkingen;
•
De afvoer van verontreinigd hemelwater of verontreinigd water van het wassen van motorvoertuigen.
De activiteiten: •
het afleveren van motorbrandstoffen (benzine en diesel);
•
het wassen van motorvoertuigen;
•
het vullen van ondergrondse brandstoftanks (benzine en diesel);
•
het op- en overslaan van afgewerkte olie in een bovengrondse tank;
•
de afvoer van verontreinigd hemelwater of verontreinigd water van het wassen van motorvoertuigen,
moeten op grond van het Activiteitenbesluit worden uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften in dat besluit en de daarop gebaseerde ministeriële regeling. Voor de overige activiteiten zijn ter voorkoming van bodemverontreiniging en/of realisatie van een verwaarloosbaar bodemrisico voorschriften in deze vergunning opgenomen. Bij de aanvraag is een bodemrisicodocument gevoegd, te weten tabel 11. In dit document zijn niet alle bodembedreigende activiteiten opgenomen. Uit de rest van de aanvraag blijkt dat: •
de opslag van accu’s inpandig plaatsvindt in een accubak;
•
het onderhouden en repareren van motorvoertuigen vindt inpandig plaats.
Van de opslag van ruitensproeiervloeistof is niet aangegeven hoe de opslag plaatsvindt. Om een verwaarloosbaar bodemrisico te behalen dient het onderhoud en de reparatie van motorvoertuigen plaats te vinden op een vloeistofkerende vloer en de opslag van koelvloeistof en ruitensproeiervloeistof inpandig plaats te vinden in een lekbak. Voor deze activiteiten dienen daarnaast visueel toezicht en faciliteiten en personeel conform de NRB aanwezig te zijn. In de voorschriften is vastgelegd dat deze activiteiten dienen te voldoen aan een verwaarloosbaar bodemrisico, hiermee is voldoende gewaarborgd dat voldoende bodembeschermende maatregelen en voorzieningen worden genomen om bodemverontreiniging te voorkomen/te beperken.
17
5.2
Bodemonderzoeken
In het bodemonderzoek, d.d. 14 oktober 1996, kenmerk BSB/95288/V1, opgesteld door Amitec BV is de algehele nulsituatie van de kwaliteit van de bodem van de inrichting vastgelegd. In dit bodemonderzoek zijn 2 bodemverontreinigingen geconstateerd. De provincie Noord-Brabant is het bevoegd gezag ten aanzien van deze bodemverontreinigingen. Bij het tankstation (fase 1) is met het evaluatierapport van deze sanering voor dit deel de nulsituatie opnieuw vastgelegd. De contouren van de bodemverontreiniging (uit 1996) in de zuidwest hoek van de inrichting (fase 2) reiken tot onder de werkplaats. De bodemverontreiniging raakt een deel van de bodembedreigende activiteiten in de werkplaats. Het is onbekend waar de contouren van de bodemverontreiniging momenteel liggen. Uit overleg met de provincie blijkt dat de sanering voor fase 2 in gang gezet gaat worden. Als de sanering is afgerond wordt de nulsituatie vastgelegd middels het evaluatierapport. De resterende bodembedreigende activiteiten nabij de brug staan niet in verhouding met het bovenstaande. Gezien de geringe afstand tot fase 2 zal het evaluatierapport van fase 2 hier duidelijkheid verschaffen over de kwaliteit van de bodem. Het uitvoeren van een aanvullend nulsituatie bodemonderzoek achten wij dus in deze situatie niet zinvol. Bij beëindiging van een bodembedreigende activiteit, dient een eindsituatie-bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Met de resultaten van een eindsituatie-bodemonderzoek kan dan worden bepaald of er bodemverontreiniging is opgetreden ondanks de getroffen bodembeschermende voorzieningen en maatregelen. Het uitvoeren van een eindsituatie-bodemonderzoek is in de voorschriften vastgelegd.
6
ENERGIE
6.1
Algemeen
Om vast te stellen of het energieverbruik van de inrichting relevant is, is aangesloten bij de in de Circulaire "Energie in de milieuvergunning" (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en het Ministerie van Economische Zaken, Den Haag, oktober 1999) gehanteerde ondergrens. Deze ondergrens is 25.000 m3 aardgas of 50.000 kWh elektriciteit per jaar. Bedrijven met jaarlijks energieverbruik dat lager ligt dan deze waarden, worden als niet energie relevant bestempeld. 6.2
Energieverbruik
Het jaarlijks energieverbruik is 10.000 m3 aardgas en 30.000 kWh elektriciteit. 6.3
Beoordeling en conclusie
In de vergunning is ten aanzien van het energieverbruik een registratieverplichting opgenomen. Het energieverbruik geeft geen aanleiding om in de vergunning aanvullende voorschriften op te nemen op het gebied van energiebesparing.
18
7
EXTERNE VEILIGHEID
7.1
Algemeen
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risico's bij industriële activiteiten en het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving. Het betreft risico's die verbonden zijn met onder meer de productie, de opslag, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen, voor zover deze stoffen als gevolg van een voorval vrij kunnen komen. De nadruk van het veiligheidsbeleid ligt op een kwalitatieve benadering en heeft tot doel om het risico van (grote) ongevallen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven zo klein mogelijk te maken. Enerzijds door de kans dat dergelijke ongevallen plaatsvinden te verkleinen (preventie), anderzijds door de gevolgen van een eventueel ongeval te verkleinen (repressie). Een aantal activiteiten binnen de inrichting kan gevolgen hebben voor de externe veiligheid zoals de opslag, levering en de afgifte van LPG, benzine en diesel en het gebruik van verpakte gevaarlijke stoffen. 7.2
Activiteiten met LPG
Besluit externe veiligheid inrichtingen In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het besluit heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Om dit doel te bereiken verplicht het besluit het bevoegd gezag afstand te houden tussen kwetsbare objecten en risicovolle bedrijven. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde. In het besluit wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) geeft het risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico (GR) betreft cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Op grond van artikel 2, lid 1, sub e van het Bevi, valt de inrichting onder de werkingssfeer van het besluit. Het betreft een tankstation inclusief de opslag en afgifte van LPG. De doorzet per jaar van LPG, het vulpunt, de ligging van de ondergrondse tank voor de opslag van LPG en de afleverzuil wijzigen niet ten opzichte van de vigerende vergunning. In de omgeving van de inrichting is echter woningbouw mogelijk gemaakt in het vastgestelde bestemmingsplan ‘Retraitehuis’. De geplande woningbouw ligt aan de noord- en oostzijde van de inrichting. Plaatsgebonden risico’s risico’s Uit tabel 2a van bijlage 1 van de Revi blijkt dat aan een afstand van 25 meter van het vulpunt en ondergrondse reservoir en 15 meter van afleverzuil tot al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten moet worden voldaan. De inrichting voldoet aan de aan te houden afstand. Verder dient de tankwagen voorzien te zijn van een hittewerende coating en een verbeterde
19
vulslang conform het conventant LPG-autogas van 22 juni 2005. Uit de aanvraag blijkt dat alleen deze tankwagens de LPG komen leveren. In de voorschriften hebben wij dit vastgelegd. Groepsrisico Voor het invloedsgebied, waarbinnen het groepsrisico (GR) voor LPG-tankstations bepaald dient te worden, is in de bijlage 2, tabel 1 van het Revi een vaste afstand opgenomen. Het GR zelf kan met behulp van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) te worden bepaald of berekend te worden met behulp van de LPG-tool (www. Groepsrisico.nl). Door het adviesbureau DHV is in opdracht van de projectontwikkelaar SVU Wonen voor het plan ‘Hertontwikkeling omgeving Retraitehuis’ een QRA uitgevoerd. In deze QRA wordt het groepsrisico (GR), veroorzaakt door de risicovolle activiteiten (opslaan, verladen, afgifte van LPG), in de omgeving van het LPG-tankstation inzichtelijk gemaakt. De QRA is gebruikt als toetsingsdocument en maakt geen onderdeel uit van de aanvraag. Ten opzichte van de QRA vinden er geen wijzigingen in de activiteiten met betrekking tot LPG plaats in de inrichting. Uit de QRA blijkt dat de oriëntatiewaarde voor het GR niet overschreden wordt. Er wordt voldaan aan de eisen voor het GR, mits aflevering van LPG aan het tankstation geschiedt met een LPG-tankwagen die voorzien is van een hittewerende coating en verbeterde vulslang conform het convenant LPG-autogas van 22 juni 2005. Uit de aanvraag blijkt dat alleen deze tankwagens de LPG komen leveren. In de voorschriften hebben wij dit vastgelegd. Uit het advies van de regionale brandweer blijkt dat de aanvraag onvoldoende gegevens bevat om te beoordelen of het toezicht op het afleveren van LPG voldoet aan bijlage 1 onder II 3.13 van het Besluit LPG-tankstations milieubeheer. Ondanks dat dit een rechtstreeks werkend besluit is, hebben wij de aanvraagster toch gevraagd de aanvraag hierop te verduidelijken. Wij hebben deze aanvulling op de aanvraag beoordeeld en geconstateerd dat het toezicht hieraan voldoet. De brandweer heeft verder geen bezwaren tegen de verandering. 7.3
Registratiebesluit
Het Registratiebesluit externe veiligheid geeft aan welke inrichtingen en welke informatie opgenomen moet worden in het Risicoregister (RRGS). Het tankstation met LPG valt onder het Registratiebesluit. Aan de activiteiten met betrekking tot LPG worden geen wijzigingen aangevraagd. Het RRGS hoeft niet aangepast te worden. 7.4
Opslag en aflevering van diesel, benzine en gebruik van verpakte gevaarlijke stoffen
De opslag en aflevering van diesel en benzine vallen onder het Activiteitenbesluit. In deze vergunning kunnen daarom geen voorschriften hieraan gesteld worden. Binnen de inrichting wordt maximaal 50 liter aan ruitensproeiervloeistof in verpakkingsklasse III en met ADR-klasse 3 en maximaal 75 kg aan accu’s met ADR-klasse 8 opgeslagen. De opslag van verpakte gevaarlijke stoffen blijft onder de ondergrens van de PGS 15 richtlijn. Tevens worden gasflessen gebruikt op de laskar (werkvoorraad). Deze werkvoorraad hoeft ook niet te worden opgeslagen conform de PGS 15 richtlijn. Er zijn geen opslagvoorzieningen nodig conform de PGS 15 richtlijn.
20
7.5
Conclusie
De aangevraagde activiteiten voldoen aan het Bevi/Revi en hoeveelheid aan opslag blijft beneden de drempel van de PGS 15 richtlijn. Het aspect externe veiligheid is daarom geen reden de vergunning te weigeren.
8
GELUID
8.1
Beschrijving van de activiteiten
De bedrijfsactiviteiten van de onderhavige inrichting hebben tot gevolg dat geluid wordt geproduceerd. Deze geluidsemissie wordt vooral bepaald door het gebruiken van de wasboxen voor het wassen van motorvoertuigen, het onderhouden en repareren van motorvoertuigen in de werkplaats, het afleveren van brandstof en de transportbewegingen van personenauto’s, bestelbussen en vrachtwagens. Het geluid wordt beoordeeld op basis van de representatieve bedrijfssituatie. Dit is de toestand waarbij de inrichting volledig gebruik maakt van de volledige capaciteit in de betreffende beoordelingsperiode. Beoordeeld worden het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, het maximale geluidsniveau en de indirecte hinder als gevolg van het in werking zijn van de inrichting. Het afleveren van benzine en diesel wordt 24 uur per dag onbemand aangevraagd. Het afleveren van LPG wordt bemand aangevraagd en tijdens de openingstijden van het autobedrijf tussen 8.00 en 17.30 uur. Het wassen van motorvoertuigen in de wasboxen vindt ook plaats tijdens de openingstijden van het autobedrijf. Ten opzichte van de bestaande (en ook vergunde) situatie zijn de volgende, voor de geluidemissie relevante, wijzigingen aangevraagd: het afleveren van diesel en benzine 24 uur per dag en daarbij behorende transportbewegingen. De akoestische gevolgen van de activiteiten van de inrichting zijn onderzocht en vastgelegd in het rapport Geluidsadvieswerkzaamheden i.k.v. De Wet milieubeheer voor aanvraag van een revisievergunning betreft de inrichting a/d Volkelseweg 28 te Uden, projectnummer V13.671A, d.d. 6 oktober 2014 dat onderdeel uitmaakt van de aanvraag. 8.2
Toetsingskader
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en de maximale geluidniveaus worden getoetst aan respectievelijk de richt- en grenswaarden in de "Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening" d.d. 21 oktober 1998. Hoofdstuk 4 van voornoemde handreiking is van toepassing op situaties waarbij nog geen gemeentelijk beleid voor de normstelling voor industrielawaai is opgesteld.
21
8.3
Ligging van de inrichting
De omgeving van de inrichting kan worden gekarakteriseerd als een woonwijk in de stad (vanwege de Volkelseweg en Loopkantstraat), welke ontsluitingswegen van de woonkern Uden zijn en het nabijgelegen industrieterrein. De dichtstbijzijnde woning van derden (Volkelseweg 26) bevindt zich op een afstand van ongeveer 30 meter van de grens van de inrichting. De woning ligt in een omgeving die kan worden gekarakteriseerd als woonwijk in de stad. 8.4
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, niet op industrieterrein of niet gezoneerd
Ten tijde van het nemen van deze beschikking is nog geen gemeentelijk beleid voor industrielawaai vastgesteld. Om deze reden toetsen wij het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vanwege de inrichting aan de normstelling in hoofdstuk 4 van de Handreiking. Gelet op de aard van de omgeving namelijk woonwijk in de stad geldt, met toepassing van de Handreiking, de volgende geluidnorm voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van de geluidsgvoelige objecten: •
50 dB(A) in de dagperiode (tussen 07.00 uur en 19.00 uur);
•
45 dB(A) in de avondperiode (tussen 19.00 uur en 23.00 uur);
•
40 dB(A) in de nachtperiode (tussen 23.00 uur en 07.00 uur).
Uit het akoestisch rapport bij de aanvraag blijkt dat de richtwaarden uit de Handreiking niet worden overschreden. 8.5
Maximaal geluidsniveau geluidsniveau (LAmax)
De maximale geluidsniveaus van de inrichting moeten worden getoetst aan de Handreiking, hoofdstuk 3. Hierin is aangegeven dat de maximale geluidniveaus ter plaatse van woningen van derden in beginsel beperkt moeten blijven tot maximaal 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode. Aan deze grenswaarden voor de dag- en avondperiode wordt voldaan. In de nachtperiode wordt op de zijgevel (voorste deel) van de woning aan de Volkelseweg 26 (naast de inrichting) de grenswaarde van 60 dB(A) overschreden met 2 dB(A). Conform de Handreiking zijn hogere maximale geluidniveaus vergunbaar tot maximaal 65 dB(A) op basis van een bestuurlijke afweging. Op het achterste gedeelte van de zijgevel en de achtergevel wordt voldaan aan de grenswaarde van 60 dB(A). Op de overige woningen in de omgeving wordt ook voldaan in de nachtperiode. In het akoestisch onderzoek dat hoort bij de aanvraag is de volgende motivatie opgenomen waarom het afleveren van benzine en diesel in de nachtperiode noodzakelijk is en waarom geen extra geluidswerende maatregelen en voorzieningen mogelijk zijn: •
De belasting in de woning (binnenniveau) ten gevolge van de overschrijding maximaal 45 dB(A) mag bedragen. De karakteristieke geluidswering van een uitwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied/verblijfsruimten dient ter plaatse van de Volkseweg 26 te Uden minimaal 62 – 45 dB(A) = 17 dB(A) te bedragen. Conform het Bouwbesluit en de Wet geluidhinder dienen woningen te voldoen aan een karakteristieke geluidwering van 20 dB(A). Dit betekent dat voldaan wordt aan de gewenste binnenniveau ter plaatse van alle geluidgevoelige verblijfruimte van de woning.
•
Uit economisch opzicht is het noodzakelijk om het tankstation om te bouwen naar onbemand tankstation. Voor het onbemande concept is naast een lage prijs, de 24 uurs
22
aflevering essentieel voor het concept en de bedrijfsvoering. •
Voor bedrijven in de nabijheid van de inrichting en die in zijn geheel vallen onder het Activiteitenbesluit is rechtstreeks een piekniveau van 65 dB(A) in de nacht toegestaan.
•
Naar verwachting er slechts 4 personenauto’s in de nacht komen tanken. Er kan hier nauwelijks onderscheid gemaakt worden met de geluidimmissie van de openbare weg. Hierbij is ook geen sprake van geluidsoverlast.
•
Het toepassen van een geluidsscherm is niet wenselijk voor de verkeersveiligheid en de ruimtelijke inpasbaarheid.
•
Ter plaatse van alle geplande nieuw bouwwoningen conform het bestemmingsplan “Herontwikkeling omgeving Retraitehuis”wordt voldaan de gestelde geluidsnormering.
Wij hebben de aangeleverde motivatie beoordeeld. Ter plaatse van de Volkelseweg 26 te Uden wordt voldaan aan het gewenste binnenniveau. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt hebben wij daarom geen bezwaar tegen deze overschrijding in de nachtperiode. Wij verlenen daarom vergunning voor het toestaan van de activiteiten in de nachtperiode die zorgen voor een geluidsbelasting van 62 dB(A) op een gedeelte van de woning aan de Volkelseweg 26 te Uden. 8.6
Indirecte hinder hinder
Bij indirecte hinder gaat het om de geluidbelasting bij woningen in de omgeving van het bedrijf, veroorzaakt door verkeer op de openbare weg dat op weg is naar of afkomstig is van de inrichting (bestemmingsverkeer). Normstelling ten behoeve van het verkeersgeluid is alleen van belang als er geluidgevoelige bestemmingen in de onmiddellijke nabijheid van het bedrijf gelegen zijn en de inrichting gelegen is op een niet-gezoneerd industrieterrein. Het geluid van het verkeer van en naar de inrichting over de openbare weg is beoordeeld volgens de circulaire "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer" d.d. 29 februari 1996. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting is 50 dB(A) en de grenswaarde 65 dB(A). Een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde moet zo mogelijk worden voorkomen door het treffen van maatregelen. Indirecte hinder is aan de orde. Het (vracht)verkeer van de inrichting is voor woningen in de omgeving herkenbaar als afkomstig van de inrichting, maar voldoet ten opzichte van de woningen aan de gestelde geluidsnorm. 8.7
Conclusie
Ten aanzien van de langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, maximale geluidsniveaus en indirecte hinder is de situatie milieuhygiënisch aanvaardbaar. Wij achten daarom de aangevraagde activiteiten vergunbaar. Binnen de inrichting zijn en worden maatregelen en voorzieningen getroffen ter beperking van de geluidsproductie. Bij het opstellen van de voorschriften hebben wij rekening gehouden met die maatregelen en voorzieningen.
23
9
LUCHT
9.1
Luchtkwaliteit
Het wettelijk kader voor de luchtkwaliteit is gegeven in de volgende documenten: •
Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer;
•
Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
Voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer bepaalde milieukwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Deze milieukwaliteitseisen zijn grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen. Voor de inrichting blijkt dat met name stikstofdioxiden en zwevende deeltjes worden uitgestoten door de transportbewegingen. Aangezien verlening van de vergunning gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit is onderzoek verricht naar de gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer genoemde milieukwaliteitseisen voor de buitenlucht. Daarvoor is allereerst vereist dat de achtergrondconcentratie wordt vastgesteld. Dit is de reeds aanwezige min of meer stabiele concentratie van de stof in de buitenlucht, dus afgezien van de gevolgen van de aangevraagde activiteit(en). Door ContrAll is onderzocht in hoeverre de aangevraagde activiteiten leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Uit het onderzoek blijkt dat er een toename zal zijn van de uitstoot van zwevende deeltjes en stiktofdioxiden, maar dat de toename niet meer bedraagt dan 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentraties. Wij zijn dan ook van oordeel dat vergunningverlening niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van die stoffen. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer verzet zich dan ook niet tegen het verlenen van de aangevraagde vergunning.
24
BIJLAGE V.
BEGRIPPEN
** VOOR ZOVER EEN DIN-, NEN-, NEN-EN-, OF NEN-ISO-NORM, ...: Voor zover in een voorschrift verwezen wordt naar een DIN-, DIN-ISO, NEN-, NEN-EN-, NEN-ISO-, NVN-norm, AI-blad, BRL, CPR, PGS of NPR, wordt de uitgave bedoeld die voor de datum waarop de vergunning is verleend het laatst is uitgegeven met tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen. Indien er sprake is van reeds bestaande constructies, toestellen, werktuigen en installaties is -de norm, BRL, CPR, PGS, NPR of het AI-blad van toepassing die bij de aanleg of installatie van die constructies, toestellen, werktuigen en installaties is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald. Alle onderstaande verklaringen en definities zijn van toepassing op de in de voorschriften gebruikte benamingen en termen, aangevuld met, dan wel in afwijking van de in NEN 5880 (Afval en afvalverwijdering, Algemene termen en definities) en de NEN 5884 (Afval en afvalverwerking, termen en definities voor bouw- en sloopafval) gegeven verklaringen en definities. BESTELADRESSEN: publicaties zijn in ieder geval verkrijgbaar bij de onderstaande instanties: - AI-bladen bij: SDU Service, afdeling Verkoop Postbus 20025 2500 EA DEN HAAG telefoon (070) 378 98 80 telefax (070) 378 97 83 www.sdu.nl - PGS-richtlijnen zijn digitaal verkrijgbaar via www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl - DIN, DIN-ISO, NEN, NEN-EN, NEN-ISO, NVN-normen en NPR-richtlijnen bij: Nederlands Normalisatie-instituut (NEN), Afdeling verkoop Postbus 5059 2600 GB DELFT telefoon (015) 269 03 91 telefax (015) 269 01 90 www.nen.nl - BRL-richtlijnen bij: KIWA Certificatie en Keuringen Postbus 70 2280 AB RIJSWIJK telefoon (070) 414 44 00 telefax (070) 414 44 20 - InfoMil is het informatiecentrum in Nederland over milieu wet- en regelgeving. www.infomil.nl ADR: Accord européen relatif au transport international des marchandises Dangereuses par Route.
25
AFVALBEHEERPLAN: Afvalbeheerplan, bedoeld in artikel 10.3 van de Wet milieubeheer. AFVALSTOFFEN: Alle stoffen, preparaten of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. AS SIKB 6700: Accreditatieschema Inspectie bodembeschermende voorzieningen, onderliggende protocollen en examenreglement. BEPERKT KWETSBAAR OBJECT: Een object zoals gedefinieerd in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. BESTAANDE INSTALLATIE: Installatie waarvoor eerder een vergunning is verleend. BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT): Voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die - kosten en baten in aanmerking genomen - economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld. BODEMBEDREIGENDE ACTIVITEIT: Bedrijfsmatige activiteit die gepaard gaat met het gebruik, de productie of de emissie van een bodembedreigende stof overeenkomstig de definitie van het Activiteitenbesluit. BODEMBEDREIGENDE STOF: Stof die overeenkomstig het Stoffenschema van de NRB 2012 de bodem kan verontreinigen. BODEMBESCHERMENDE MAATREGEL: Op de gebezigde stoffen en gebruikte bodembeschermende voorziening toegesneden handeling gericht op reparatie, schoonmaak, onderhoud, actie bij incidenten, bedrijfsinterne controle, inspectie of toezicht ter voorkoming van bodemverontreiniging waarvan de uitvoering is gewaarborgd. BODEMBESCHERMENDE VOORZIENING: Een vloeistofkerende voorziening, een vloeistofdichte vloer of verharding of een andere doelmatige fysieke voorziening, ter voorkoming van immissies in de bodem. BODEMRISICO: De kans op en omvang van een bodemverontreiniging door een bedrijfsmatige activiteit. BODEMRISICOCATEGORIE A: Verwaarloosbaar bodemrisico.
26
BODEMRISICODOCUMENT: Document dat inzicht geeft in het risico van bodemverontreiniging. Hiertoe wordt per bodembedreigende activiteit overeenkomstig de bodemrisicochecklist uit de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bepaald of met de aanwezige of voorgenomen combinatie van voorzieningen en maatregelen sprake is of zal zijn van een verwaarloosbaar bodemrisico. Convenant LPG autogas: Op 22 juni 2005 gesloten convenant tussen de LPG-sector (Vereniging Technische Commissie Vloeibaar Gas) en de overheid (ministerie van VROM). CUR-RAPPORT 196: Ontwerp en detaillering bodembeschermende voorzieningen. CUR/PBV: Civieltechnisch Centrum Uitvoering Research en Regelgeving / Plan Bodembeschermende Voorzieningen. CUR/PBV-AANBEVELING 44: Beoordelingscriteria van vloeistofdichte voorzieningen. CUR/PBV-AANBEVELING 65: Ontwerp en aanleg van bodembeschermende voorzieningen. DOORZET De leverantie van LPG vanuit de tankauto van de leverancier aan het LPG-systeem van het tankstation. EMBALLAGE: Verpakkingsmateriaal, zoals glazen en kunststof flessen, blikken en kunststof cans, metalen en kunststof vaten of fiberdrums, papieren en kunststof zakken, houten kisten, big-bags en intermediate bulkcontainers (IBC's). ENERGIEBESPARINGSPOTENTIEEL: Een volgens de stand der techniek gangbare energiebesparende voorziening of maatregel, die vergunninghoud(st)er nog niet heeft uitgevoerd. ENERGIEKOSTEN: Alle kosten zoals vermeld op de eindafrekening van het energiebedrijf die samenhangen met het verkrijgen van aardgas, elektriciteit, warmte (uit een distributienet) en andere brandstoffen (stookolie, gasolie, diesel) voor de gebouwen, faciliteiten en processen in de inrichting, maar exclusief de kosten gemaakt voor brandstoffen voor motorvoertuigen. Voor aardgas moet met name worden meegenomen basisprijs, brandstofheffing, calorische toeslag, energieheffing (regulerende energiebelasting), vastrecht en BTW. Voor elektriciteit moet met name worden meegenomen de kosten voor normaaluren en laagtariefuren (is afhankelijk van kWh-verbruik), kW-tarief continu en piekuren (is afhankelijk van het opgestelde vermogen), brandstofkosten, transformatorverliezen, energieheffing, vastrecht en BTW. GASFLES: Een verplaatsbare drukhouder met een waterinhoud van niet meer dan 150 liter. GELUIDBELASTING: De etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau.
27
GELUIDSNIVEAU IN DB(A): Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) terzake opgestelde regels, zoals neergelegd in de IEC-publicatie no. 651, uitgave 1989. GEVAARLIJKE AFVALSTOF: Afvalstof die een of meer van de in bijlage III bij de kaderrichtlijn afvalstoffen genoemde gevaarlijke eigenschappen bezit. GEVAARLIJKE STOFFEN: Gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 1, lid 1 onderdeel b, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. GOEDEREN: Producten als genoemd in bijlage 7 van de NeR. Bijlage 7 van de NeR geeft de klassenindeling van de meest voorkomende stortgoederen. Deze lijst moet overigens niet als limitatief worden gezien, doch kan aanvullingen of wijzigingen ondergaan. GROEPSRISICO: De kans dat per jaar in één keer een groep van ten minste een bepaalde grootte het slachtoffer wordt van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het groepsrisico wordt in een FN-curve weergegeven. KWETSBAAR OBJECT: Een object zoals gedefinieerd in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. LANGTIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU (LAr,LT): Het A-gewogen gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse, in de loop van een bepaalde periode optredende geluid en zo nodig gecorrigeerd voor de aanwezigheid van impulsachtig geluid, tonaal geluid of muziekgeluid, vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai', uitgave 1999. LEKBAK: Een voorziening waarvan de bodembeschermende werking door de daarop afgestemde bodembeschermende maatregelen is gewaarborgd, en die zich rondom of onder een bodembedreigende activiteit bevindt en in staat is de bij normale bedrijfsvoering gemorste of wegspattende vloeistoffen op te vangen. MAXIMALE GELUIDNIVEAU (LAmax): Het hoogste A-gewogen geluidsniveau, afgelezen in de meterstand 'fast', verminderd met de meteocorrectieterm Cm. De meterstand 'fast' komt overeen met een tijdconstante van 125 ms. NEN 5725: NEN 5725 : Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend en nader onderzoek, uitgever NEN ICS 13.080.01 januari 2009 NEN 5740: NEN 5740 : Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond, uitgever NEN, ICS 13.080.05, januari 2009.
28
NEN 7089: Olie-afscheiders en slibvangputten - Type-indeling, eisen en beproevingsmethoden. NEN-EN: Een door het Comité Européen de Normalisation (CEN) opgestelde norm die door het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) als Nederlandse norm is aanvaard. NEN-EN 858-1: Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijvoorbeeld olie en benzine) - Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitscontrole. NEN-EN 858-2: Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijvoorbeeld olie en benzine) - Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud. NEN-EN-ISO 9377: Water - Bepaling van de minerale-olie-index. NEN-EN-ISO/IEC: Een door het Comité Européen de Normalisation (CEN) geïmplementeerde norm van de International Organisation for Standardization (ISO) en/of de International Electrotechnical Commission (IEC) die door het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) is aanvaard als Nederlandse norm. NEN-ISO: Door de International Organisation for Standardization (ISO) uitgegeven norm die door het Nederlands Normalisatie-Instituut (NEN) is aanvaard als Nederlandse norm. NEN-NORM: Een door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) uitgegeven norm (postbus 5059, 2600 GB Delft). NER: Nederlandse Emissie Richtlijn Lucht. NRB: Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten, Informatiecentrum Milieuvergunningen (Agentschap NL Maart 2012). OPENBAAR VUILWATERRIOOL: Voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast. PGS: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen, onder verantwoordelijkheid van vier departementen uitgebrachte richtlijnen voor opslag en handling van gevaarlijke stoffen (voorheen CPR-richtlijn). De adviesraad gevaarlijke stoffen heeft voor het tot stand komen van deze richtlijnen een adviserende taak. PGS richtlijnen zijn te downloaden via www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl.
29
PGS 15: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15, Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid. Downloaden via www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl. PLAATSGEBONDEN RISICO: De kans per jaar dat een persoon, indien deze zich permanent en onbeschermd op de plaats zou bevinden, op die plaats overlijdt als een rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval bij risicovolle activiteiten, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. PREPARATEN: Mengsels of oplossingen van mengsels. PREVENTIE: Maatregelen die worden genomen voordat een stof, materiaal of product afvalstof is geworden, ter vermindering van: a.
de hoeveelheden afvalstoffen, al dan niet via het hergebruik van producten of de verlenging van de levensduur van producten;
b. de negatieve gevolgen van de geproduceerde afvalstoffen voor het milieu en de menselijke gezondheid, of c.
het gehalte aan schadelijke stoffen in materialen en producten.
RECYCLING: Nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel, met inbegrip van het opnieuw bewerken van organische afvalstoffen, en met uitsluiting van energieterugwinning en het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal. REPRESENTATIEVE BEDRIJFSSITUATIE: Toestand waarbij de voor de geluidproductie relevante omstandigheden kenmerkend zijn voor een bedrijfsvoering bij volledige capaciteit in de te beschouwen etmaalperiode. RISICO: De mate van ongewenste gevolgen van een activiteit in relatie met de kans dat deze zich voordoen. TERUGVERDIENTIJD: De verhouding tussen het investeringsbedrag voor de maatregel na aftrek van eventuele subsidies en de jaarlijkse opbrengsten van de maatregel ten gevolge van de met de maatregel samenhangende energiebesparing en andere besparingen. In geval van een investering in een installatie voorzien van afzonderlijke energiebesparende componenten moet in plaats van het totaalinvesteringsbedrag worden gerekend met de meerinvestering ten opzichte van een installatie zonder de energiebesparende componenten. Voor de berekening van de financiële opbrengsten ten gevolge van de met de maatregel samenhangende energiebesparing moet worden gerekend met de op het moment van het besparingsonderzoek geldende kosten (tarieven) voor de betrokken inrichting. Er wordt geen rekening gehouden met de eventuele kosten van het (vervroegd) uit bedrijf nemen van een installatie en niet met rentekosten.
30
VERWAARLOOSBAAR BODEMRISICO: Een situatie als bedoeld in de NRB waarin door een goede afstemming van bodembeschermende voorzieningen en bodembeschermende maatregelen sprake is van een verwaarloosbaar bodemrisico. VLOEISTOFDICHTE VLOER OF VOORZIENING: Vloer of voorziening direct op de bodem die waarborgt dat geen vloeistof aan de niet met vloeistof belaste zijde van die vloer of voorziening kan komen. VLOEISTOFDICHTE VOORZIENING: Effectgerichte voorziening die waarborgt dat - onder voorwaarde van doelmatig onderhoud en adequate inspectie en/of bewaking - geen vloeistof aan de niet met vloeistof belaste zijde van die voorziening kan komen.
31