Algemeen medisch
H.S. Brand, F.F. van Beusichem, A. van Nieuw Amerongen
Ziekte van Behçet De ziekte van Behçet is een chronische systemische aandoening, gekenmerkt door orale en genitale ulceraties in combinatie met oogontstekingen. Daarnaast kunnen huidafwijkingen, vasculitis en artritis optreden. De ziekte heeft een chronisch beloop met exacerbaties en remissies. De behandeling is symptomatisch, afhankelijk van de ziekteverschijnselen en de ernst daarvan. Orale ulceraties worden bij 98% van de patiënten met de ziekte van Behçet waargenomen. Een aantal aspecten van mondgezondheid, zoals de hoeveelheid plaque en de aanwezigheid van parodontale aandoeningen en misschien ook van cariës, komt bij patiënten met de ziekte van Behçet meer voor dan bij gezonde mensen. Voor alle orale manifestaties van de ziekte is waarschijnlijk een goede mondverzorging heilzaam. Medicamenten die kunnen worden toegepast voor de behandeling van de verschillende symptomen van de ziekte zijn: colchicine, corticosteroïden, immunosuppressiva, ciclosporine, pentoxyfylline, antistollingsmiddelen en thalidomide.
Brand HS, Beusichem FF van, Nieuw Amerongen A van. Ziekte van Behçet Ned Tijdschr Tandheelkd 2008; 115: 340-345.
Inleiding De ziekte van Behçet is een chronische systemische aandoening, gekenmerkt door pijnlijke ulceraties van slijmvliezen van de mond en de uitwendige geslachtsorganen in combinatie met oogafwijkingen. De Turkse dermatoloog Hulusi Behçet (1889-1948) beschreef deze karakteristieke trias van symptomen als eerste in 1937 (afb. 1). De ziekte van Behçet komt wereldwijd voor, maar heeft in landen langs de oude Zijderoute van Japan naar het Middellandse Zeegebied de hoogste prevalentie. Door migratie is de ziekte van Behçet tegenwoordig verder verspreid, zowel naar Noord-Amerika als naar West-Europa. De hoogste prevalentie wordt aangetroffen in Turkije (80-370 per 100.000 mensen), de laagste in de Verenigde Staten van Amerika (0,3 per 100.000 mensen). In Nederland ligt de prevalentie rond de 1 op 100.000 mensen (Moutsopoulos, 1998; Al-Otaibi et al, 2005). Meestal manifesteert de ziekte zich bij volwassenen rond het 30e levensjaar, maar de ziekte komt in 2-3% van de gevallen al op kinderleeftijd voor (Shek et al, 1999; Whallett et al, 1999; Al-Otaibi et al, 2005). Zowel mannen als vrouwen kunnen aan de ziekte van Behçet lijden. Opvallend is hierbij dat in gebieden met een hoge prevalentie de ziekte meer mannen treft dan vrouwen. In gebieden met een lage incidentie, zoals Noord-Amerika en West-Europa, lijkt dit omgekeerd. De ernst van de klinische verschijnselen is over het algemeen heviger bij mannen en bij jonge kinderen dan bij vrouwen. De levensverwachting van patiënten met de ziekte van Behçet is normaal (Moutsopoulos, 1998). De oorzaak van de ziekte van Behçet is nog onbekend. Er wordt verondersteld dat kruisreactiviteit tussen humane en microbiële ‘heat shock proteins’ een rol speelt bij het ontstaan (Hasan et al, 1996). Wanneer cellen worden blootgesteld aan warmte of andere vormen van stress kunnen
340
ze een specifieke groep eiwitten synthetiseren. Deze ‘heat shock proteins’ zijn vermoedelijk betrokken bij de bescherming tegen of het herstel van door warmte geïnduceerde schade. Ook genetische factoren spelen een rol, aangezien de ziekte van Behçet is geassocieerd met bepaalde antigenen van het humane leukocyten-antigenensysteem (HLA), Afb. 1. Dr. Hulusi Behçet (1889-1948), een Turkse dermatoloog, beschreef als eerste de kenmerkende combinatie van symptomen.
Ned Tijdschr Tandheelkd 115 juni 2008
Brand e.a.: Ziekte van Behçet
Afb. 2. Orale ulceraties aan de onderzijde van de tong bij een patiënt met de ziekte van Behçet (collectie ACTA).
Afb. 3. Retinale vasculitis bij een patiënt met de ziekte van Behçet.
in het bijzonder HLA-B5 (Kaklamani en Kaklamis, 2001; Al-Otaibi et al, 2005). Het HLA-systeem speelt een centrale rol bij de herkenning van lichaamsvreemde stoffen door het immuunsysteem.
raties zijn tong (94%), lippen (93%), wangmucosa (84%), gingiva (57%), palatum (54%) en tonsillen (37%) (Gürler et al, 1997). Bij verreweg de meeste patiënten met de ziekte van Behçet zijn de orale ulceraties kleine aften (‘minor type’). In het onderzoek van Çelenligil-Nazliel et al (1999) had 99% van de patiënten dit type aften. Grotere aften (‘major type’) kwamen bij 55% van de patiënten voor. Een klein deel van de patiënten had herpetiforme (herpesachtige) aften. Ook Whallett et al (1999) vonden dat de meerderheid van de patiënten het ‘minor type’ had (75%) en veel minder patiënten het ‘major type’ (10%). In laatstgenoemd onderzoek werden geen patiënten waargenomen met herpetiforme aften. De orale ulceraties kunnen zowel oppervlakkig als diep zijn, met in het midden een geelgrijze necrotische basis en ze zijn meestal pijnlijk. Het gemiddelde aantal orale ulceraties ligt tussen de 6 en 7 per maand. De orale ulceraties persisteren ongeveer 1 à 2 weken en laten geen littekenweefsel achter. Met betrekking tot persisteren van de ulceraties is er geen significant verschil tussen mannelijke en vrouwelijke patiënten (Moutsopoulos, 1998; Mumcu et al, 2004). Bij 60-80% van de patiënten treden genitale ulceraties op. Deze zijn gewoonlijk duidelijk begrensd. Bij mannen worden de ulceraties vooral aangetroffen op het scrotum en de glans penis, bij vrouwen op de labia majora van de vagina (Laskaris, 2003). Een ontsteking van de epididymis (bijbal) is bij mannen eveneens mogelijk (Weimann et al, 1991). Oogaandoeningen treden op bij 30-90% van de patiënten met de ziekte van Behçet. Deze worden voornamelijk waargenomen bij de openbaring van de ziekte, maar ze kunnen zich ook later manifesteren. De voornaamste oogafwijkingen zijn uveitis anterior, uveitis posterior, retinale vasculitis (afb. 3) en/of hypopyon. De symptomen variëren van een zanderig gevoel in de ogen en troebel zicht tot hevige pijn en blindheid (Moutsopoulos, 1998; Al-Otaibi et al, 2005). Naast deze trias van symptomen, die al door Behçet werd beschreven, kan nog een groot aantal andere symptomen optreden. Zo lijden 35-90% van de patiënten aan huidaandoeningen als erythema nodosum, pseudofolliculitis, papulopustuleuze en acneachtige laesies (Moutsopoulos,
De rol van bacteriën Verschillende onderzoeken duiden erop dat Streptococcus sanguis is geassocieerd met de ziekte van Behçet. Zo kunnen patiënten met de ziekte van Behçet verhoogde aantallen Streptococcus sanguis in de mond hebben, een verhoogde serumantilichaamtiter tegen dit micro-organisme hebben en zijn bij hen lymfocyten reactiever tegen streptokokkenantigenen (Isogai et al, 1990a; Isogai et al 1990b; Hirohata et al, 1992; Yokota et al, 1992; Çelenligil-Nazliel et al, 1999). Bovendien worden bij deze patiënten grotere aantallen van een afwijkend serotype van dit micro-organisme in de mond aangetroffen en is de serumantilichaamtiter tegen deze serotypen eveneens hoger (Yoshikawa et al, 1991; Yokota et al, 1992; Yokota et al, 1995; Yoshikawa et al, 1996). Er is gesuggereerd dat patiënten voorafgaand aan klinische manifestaties van de ziekte van Behçet een infectiefocus kunnen hebben, zoals tonsillitis of cariës (Tsuchida et al, 1997). Behandelingen in de mond zouden streptokokken uit deze foci kunnen vrijmaken en daardoor klinische verschijnselen indiceren bij patiënten met een eerder stabiel ziekteproces (Mizushima et al, 1988, Hamza 1989). De methicillineresistente bacterie Staphylococcus aureus (MRSA) is ook aangetroffen bij een persoon met de ziekte van Behçet. Bij deze patiënt ontstonden na elke (invasieve) orale behandeling hoge koorts en exacerbaties van de ziekte. Door systemische behandeling met vancomycine (2 mg/ dag) verdwenen deze problemen (Suga et al, 1995).
Symptomen Orale ulceraties worden bij 98% van de patiënten met de ziekte van Behçet waargenomen (afb. 2). Bij ongeveer driekwart van de patiënten vormt deze orale laesie de eerste klinische presentatie, waardoor tandartsen een belangrijke rol kunnen spelen bij een vroegtijdige diagnose (ÇelenligilNazliel et al, 1999). De voorkeurslocaties van de orale ulce-
Ned Tijdschr Tandheelkd 115 juni 2008
341
Algemeen medisch
> Recidiverende afteuze ulceraties in de mond, ten minste driemaal gedurende een periode van 12 maanden > Recidiverende genitale ulceraties > Ooglaesies: uveitis anterior of posterior, de aanwezigheid van cellen in het glasvocht bij spleetlamponderzoek of retinale vasculitis > Huidlaesies: erythema nodosum, pseudofolliculitis, papulopustuleuze laesies of acneiformenoduli bij volwassen patiënten zonder corticosteroïd-behandeling > Een positieve pathergietest: het ontstaan van een papulopustel binnen 24-48 uur na subcutane injectie van een fysiologische zoutoplossing (afb. 4) De diagnose ziekte van Behçet wordt gesteld als het eerste criterium aanwezig is in combinatie met minimaal 2 van de overige criteria. Tabel 1. Diagnostische criteria voor de ziekte van Behçet (International Study Group for Behçet’s Disease, 1990).
1998). Artritis is eveneens een bekend verschijnsel, waarbij vooral de knieën en de enkels zijn aangedaan. Deze gewrichtsaandoeningen leiden over het algemeen niet tot misvorming en verstijving van de gewrichten (Vervoorn et al, 2003). Soms wordt het temporomandibulaire gewricht aangetast door artritis (Van Laar et al, 2006). Ulceraties van de mucosa in ileum en colon kunnen leiden tot gastrointestinale klachten als koliekpijn en diarree (soms bloederig). Daarnaast kunnen ook vasculitis, nierziekten en neurologische complicaties optreden. Veel patiënten met de ziekte van Behçet klagen over hoofdpijn (Gürler et al, 1997; Al-Otaibi et al, 2005). De ziekte van Behçet heeft een chronisch beloop met onvoorspelbare exacerbaties en remissies. De ernst van de klinische verschijnselen vermindert meestal na de eerste 5 jaar, waardoor de prognose over het algemeen gunstig is (Al-Otaibi et al, 2005; Van Laar et al, 2006).
Diagnostiek Er bestaat geen specifieke diagnostische test voor de ziekte van Behçet. De diagnose wordt daarom gesteld aan de hand van de klinische verschijnselen en door het uitsluiten van andere soortgelijke ziektebeelden (Ten Hoopen-Neumann et al, 1999). De internationaal aanvaarde diagnostische criteria staan vermeld in tabel 1 (International Study Group for Behçet’s Disease, 1990). De aanwezigheid van orale ulceraties is essentieel om de ziekte met zekerheid te kunnen vaststellen. Hierdoor treden problemen op bij het diagnosticeren van het (kleine) deel van de patiënten zonder orale ulceraties (Lee, 1997). Ook bij kinderen kan de diagnose moeilijkheden opleveren aangezien de verschillende symptomen zich niet tegelijkertijd openbaren en bij hen andere symptomen kunnen optreden dan bij volwassenen (Shek et al, 1999). Wellicht kan de eventuele kruisreactiviteit tussen humane en microbiële ‘heat shock proteins’ de basis vormen
342
voor de ontwikkeling van een diagnostische laboratoriumtest (Hasan et al, 1996; Ten Hoopen-Neumann et al, 1999).
Mondgezondheid Naast de orale ulceraties treden ook andere mondgezondheidsproblemen op. Zo is de conditie van het parodontium bij patiënten met de ziekte van Behçet minder dan bij gezonde personen. Pocketdiepten en de scores op de bloedingsindex waren significant groter bij patiënten met de ziekte van Behçet dan bij een controlegroep (ÇelenligilNazliel et al, 1999; Mumcu et al, 2004). Ook de scores op een index voor parodontale gezondheid waren significant hoger bij patiënten dan bij een controlegroep (ÇelenligilNazliel et al, 1999). De gingiva kan hyperemisch zijn, deels bedekt met een wit beslag, pijnlijk bij aanraken en gemakkelijk bloedend. Op een röntgenbeeld kan gegeneraliseerd parodontaal botverlies worden waargenomen (Vervoorn et al, 2003). Patiënten met actieve ulceraties bezitten een hoge score op de Oral Health Impact Profile-14 (OHIP-14). Dit betekent dat zij beperkingen ervaren ten gevolge van hun mondgezondheid (Mumcu et al, 2007). Dit werd geïllustreerd door een casus van een patiënte die door de pijn in de mond in een periode van 5 maanden 13 kilo was afgevallen (Vervoorn et al, 2003). Patiënten met de ziekte van Behçet verzorgden hun mond minder frequent dan een gezonde controlegroep (Mumcu et al, 2004). Waarschijnlijk kan dit worden verklaard door de pijnlijke ulceraties en de gevoelige gingiva. Hierdoor wordt tandenpoetsen bemoeilijkt en dit kan leiden tot een slechtere mondverzorging. Bij patiënten met de ziekte van Behçet was de plaque-index inderdaad significant hoger dan bij de controlegroep (Çelenligil-Nazliel et al, 1999; Mumcu et al, 2004). De verminderde mondverzorging kan ook aanleiding geven tot een veranderde samenstelling van de orale microflora. Deze microflora zou weer nieuwe orale ulceraties kunnen induceren waardoor een moeilijk te doorbreken vicieuze cirkel ontstaat (Mumcu et al, 2004). Uit een Japans epidemiologisch onderzoek bleek dat patiënten met de ziekte van Behçet vaker cariës hadden (Aoki en Ono, 1972). In een recent Turks onderzoek werd echter geen significant verschil gevonden met betrekking tot het aantal carieuze gebitselementen tussen een patiëntengroep en een controlegroep (Mumcu et al, 2004). De DMFT-score van patiënten met de ziekte van Behçet verschilde niet van een controlegroep, maar het aantal gebits elementen dat al was geëxtraheerd, was wel significant groter (Mumcu et al, 2004). In het onderzoek van Çelenligil-Nazliel et al (1999) werd niet het aantal geëxtraheerde gebitselementen beschreven, maar wel het aantal aanwezige gebitselementen. Hierbij werd geen significant verschil waargenomen. Op verschillende locaties in de mond, de tong, de wang en het palatum, is de zuurgraad van speeksel van 12 patiënten met de ziekte van Behçet vergeleken met die van een
Ned Tijdschr Tandheelkd 115 juni 2008
Brand e.a.: Ziekte van Behçet
controlegroep van 32 gezonde individuen. Op de tong van de patiënten werd een geringe, niet significant lagere pHwaarde waargenomen dan bij de controlegroep, de pH was respectievelijk 6,31 en 6,65. De pH-waarden op het palatum en in de wang toonden geen verschillen (Yosipovitch et al, 2001).
Behandeling De behandeling van de ziekte van Behçet is symptomatisch en afhankelijk van de ziektemanifestaties en de ernst daarvan (Van Laar et al, 2006). Er bestaan diverse geneesmiddelen waarmee de verschillende symptomen kunnen worden behandeld. Geneesmiddelen kunnen zowel systemisch als lokaal worden toegepast (Helm et al, 1991). Het doel van de behandeling is vooral de terugkeer van ziekteverschijnselen te voorkomen en schade aan organen te voorkomen of te beperken (Kaklamani en Kaklamanis, 2001). Colchicine wordt vooral toegepast bij patiënten met artritis en erythema nodosum. Het is waarschijnlijk effectief door interferentie met de chemotaxie van neutrofielen. Afhankelijk van de gastro-intestinale bijwerkingen is de gebruikelijke dosering 2 keer per dag 0,6 mg (Moutsopoulos, 1998). Vasculitis, uveitis en aandoeningen van het centrale zenuwstelsel worden behandeld met systemische corticosteroïden. Als vitale organen bij het ziekteproces zijn betrokken, worden corticosteroïden vaak in combinatie met immunosuppressiva gebruikt (Helm et al, 1991; Kaklamani en Kaklamanis, 2001). Ciclosporine wordt eveneens gebruikt om blindheid door uveitis te voorkomen (Irshied en Bimstein, 2001). Bij verschillende patiënten had toediening van het xanthinederivaat pentoxyfylline een gunstig effect op oogontstekingen (Yasui et al, 1996). Antistollingsmedicatie wordt gebruikt bij de behandeling van vasculitis (Moutsopoulos, 1998).
Behandeling van orale manifestaties Ondersteuning van de mondverzorging heeft weinig effect op het ontstaan van orale ulceraties (Vervoorn et al, 2003). Volgens Moutsopoulos (1998) kan men voor de behandeling van de aangetaste mucosa het beste lokale corticosteroïden in de vorm van een spoelmiddel of een gel voorschrijven. Het gebruik van corticosteroïden kan een palliatieve werking hebben en de duur van de orale ulceraties verkorten. Lokale corticosteroïden, zoals triamcinolon, kunnen worden gebruikt bij de bestrijding van gelokaliseerde afwijkingen in de mond. Geïnjecteerd in de laesies kan triamcinolon voor een snelle heling zorgen, meestal binnen 48 uur (Eisenbud et al, 1987). Oppervlakteanesthetica, zoals lidocaïne viskeus en sucralfaat, kunnen worden gebruikt voor pijnbestrijding waardoor het welzijn van de patiënt wordt bevorderd (Helm et al, 1991). Yasui et al (1996) hebben 3 patiënten beschreven die wegens orale ulceraties werden behandeld met pentoxifylline. Gedurende de behandeling verdwenen de symptomen
Ned Tijdschr Tandheelkd 115 juni 2008
Afb 4. Pathergietest: het ontstaan van een papulopustel na subcutane injectie van een fysiologische zoutoplossing (met dank aan John Hopkins University): (1) injectie met fysiologisch zout in de onderarm; (2) onderarm direct na injectie; (3) na 24 uur; (4) en na 48 uur.
geheel of ze verminderden. Nadat de behandeling met pentoxyfylline was beëindigd, kwamen de symptomen echter weer terug. Sommigen hebben thalidomide toegepast bij patiënten met de ziekte van Behçet bij wie voorgaande behandelingen met andere geneesmiddelen geen effect op de orale ulceraties hadden gehad. Een 48-jarige man was na 2 weken behandeling met 400 mg per dag vrij van symptomen, maar kreeg daarna last van bijwerkingen. De dosis werd verlaagd naar 25 mg per dag, waarna af en toe weer orale ulcera ontstonden. Vervolgens werd de dosis veranderd in afwisselend 1 dag 25 mg en 1 dag 50 mg. Daarna was de patiënt geheel vrij van symptomen. Na een periode van 6 maanden werd de dosis verlaagd tot 25 mg per dag. De mond en de huid bleven vrij van symptomen en er werden geen bijwerkingen meer geconstateerd (Eisenbud et al, 1987). Een tweede casus beschrijft een meisje van 7 maanden waarbij de ziekte van Behçet werd geconstateerd. Een jaar na het ontstaan van de ziekte werd begonnen met thalidomidetherapie omdat andere behandelingen niet succesvol waren gebleken. Na 4 weken was er al een duidelijk resultaat en na 1 jaar werd de behandeling met thalidomide beëindigd omdat ze klachtenvrij leek. Binnen 2 weken kwamen de symptomen echter weer terug. Er werd wederom gestart met thalidomide, tijdelijk aangevuld met een lage dosis orale corticosteroïden. Dit resulteerde in een bevredigende vooruitgang (Shek et al, 1999). Het gebruik van thalidomide heeft een aantal neveneffecten. Deze zijn gerelateerd aan de dosis en meestal mild van aard. De voornaamste bijwerkingen zijn sedatie, constipatie en xerostomie. Het middel mag vanwege de teratogene effecten niet worden voorgeschreven aan vrouwen in de reproductieve levensperiode (Shek et al, 1999). Behandeling van de ziekte van Behçet met ciclosporine kan aanleiding geven tot gingivahyperplasie. Dit risico zou
343
Algemeen medisch
door een goede mondverzorging kunnen worden gereduceerd (Irshied en Bimstein, 2001). Een goede mondgezondheid is ook van belang gezien de mogelijke rol van streptokokken uit orale foci bij het ontstaan van klinische verschijnselen (Mizushima et al, 1988; Hamza 1989).
proportion of uncommon serotypes of Streptococcus Sanguis in the oral flora. Arch Oral Biol 1990a; 35: 43-48.
> Isogai E, Ohno S, Takeshi K, et al. Close association of Streptococcus sanguis uncommon serotypes with Behçet’s disease. Bifidobacteria Microflora 1990b; 9: 27-41.
> Kaklamani VG, Kaklamanis PG. Treatment of Behçet’s disease-an up-
Slotbeschouwing
date. Semin Arthritis Rheum 2001; 30: 299-312.
Aangezien de symptomen van de ziekte van Behçet zich veelal in de mond manifesteren, is een tandarts meestal de eerste die door een patiënt wordt geconsulteerd. Bij patiënten met recidiverende orale ulceraties dienen tandartsen bedacht te zijn op de ziekte van Behçet, zeker bij migranten uit landen met een hoge incidentie. Bij deze patiënten is het van belang anamnestisch te achterhalen of ze ook andere symptomen hebben, zoals oogontstekingen en genitale ulceraties. Indien een tandarts de ziekte van Behçet als diagnose overweegt, moet de patiënt voor aanvullend onderzoek naar zijn huisarts worden verwezen.
> Laar JM van, Breedveld FC, Brand HS. Reumatische ziekten. In: Brand HS, Diermen DE van, Makkes PC (red.). Algemene ziekteleer voor tandartsen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2006.
> Laskaris G. Color atlas of oral diseases. Stuttgart: Thieme, 2003. > Lee S. Diagnostic criteria of Behçet’s disease; problems and suggestions. Yonsei Med J 1997; 38: 365-369.
> Mizushima Y, Matsuda T, Hoshi K, Ohno S. Induction of Behçet’s disease symptoms after dental treatment and streptococcal antigen skin test. J Rheumatol 1988; 15: 1029-1030.
> Moutsopoulos HM. Disorders of the immune system connective tissue, and joints. In: Fauci AS, Braunwald E, Isselbacher KJ, et al (eds.). Harrison’s principles of internal medicine. 14th edition. New York: Mc Graw-
Literatuur
Hill, 1998.
> Al-Otaibi LM, Porter SR, Poate TWJ. Behçet’s disease: a review. J Dent Res 2005; 84: 209-222.
> Mumcu G, Ergun T, Inanc N, et al. Oral health is impaired in Behçet’s disease and is associated with disease severity. Rheumatology (Oxford)
> Aoki K, Ono S. Studies on the constitution and past history of patients with Behçet’s disease. Nippon Ganka Gakkai Zasshi 1972; 76: 1608-1612.
2004; 43: 1028-1033.
> Mumcu G, Hayran O, Ozalp DA, et al. The assessment of oral healthrelated quality of life by factor analysis in patients with Behcet’s disease
> Carl W, Havens J, Kielich M. Behçet’s disease: dental and oral soft tis-
and recurrent aphtous stomatitis. J Oral Pathol Med 2007; 36: 147-152.
> Shek LP, Lee YS, Lee BW, Lehman T. Thalidomide responsiveness in an
sue complications. Quintessence Int 2000; 31: 113-116.
> Çelenligil-Nazliel H, Kansu E, Ebersole JL. Periodontal findings and systemic antibody response to oral microorganisms in Behçet’s disease. J Periodontol 1999; 70: 1449-1456.
infant with Behçet’s syndrome. Pediatrics 1999; 103: 1295-1297.
> Suga Y, Tsuboi R, Kobayashi S, Ogawa H. A case of Behçet’s disease aggravated by gingival infection with methicillin-resistant Staphylococcus
> Eisenbud L, Horowitz I, Kay B. Recurrent aphthous stomatitis of the Behçet’s type: successful treatment with thalidomide. Oral Surg Oral Med Oral Pathol 1987; 64: 289-292.
aureus. Br J Dermatol 1995; 133: 319-321.
> Tsuchida M, Mineshita S, Okonogi H. The role of an uncommon type Streptococcus sanguis in the aetiology of Behçet’s disease. Envir Health
> Gürler A, Boyvat A, Türsen Ü. Clinical manifestations of Behçet’s disease: an analysis of 2.147 patients. Yonsei Med J 1997; 38: 423-427.
> Hamza M. Behçet’s disease and dental treatment. J Rheumatol 1989;
Prev Med 1997; 2: 59-63.
> Vervoorn KM, Ingen JM van, Vissink A. Syndroom van Behçet. Ned Tijdschr Tandheelkd 2003; 110: 195-197.
> Weimann C, Keitel R, Keitel W, Zimmermann C. Behçet’s syndrome. Pos-
16: 1612-1613.
> Hasan A, Fortune F, Wilson A, et al. Role of gamma delta T cells in pathogenesis and diagnosis of Behçet’s disease. Lancet 1996; 347:
sible differential diagnosis in multi-system symptoms. Z Gesamte Inn Med 1991; 46: 234-236.
> Whallett AJ, Thurairajan G, Hamburger J, Palmer RG, Murray PI.
789-794.
> Helm TN, Camisa C, Allen C, Lowder C. Clinical features of Behçet’s disease. Report of four cases. Oral Surg Oral Med Oral Pathol 1991;
Behçet’s syndrome: a multidisciplinary approach to clinical care. QJM 1999; 92: 727-740.
> Yasui K, Ohta K, Kobayashi M, Aizawa T, Komiyama A. Successful treat-
72: 30-34.
> Hirohata S, Oka H, Mizushima Y. Streptococcal-related antigens stimulate production of IL6 and interferon-gamma by T cells from pa-
ment of Behçet disease with pentoxifylline. Ann Intern Med 1996; 124: 891-893.
> Yokota K, Hayashi S, Fujii N, et al. Antibody response to oral strepto-
tients with Behçet’s disease. Cell Immunol 1992; 140: 410-419.
> Hoopen-Neumann H ten, Meijden WI van der, Hagen PM van. De
cocci in Behçet’s disease. Microbiol Immunol 1992; 36: 815-822.
> Yokota K, Hayashi S, Araki Y, et al. Characterization of Streptococcus san-
ziekte van Behçet. Ned Tijdschr Geneeskd 1999; 143: 177-180.
> International Study Group for Behçet’s Disease (ISGBD). Criteria for diagnosis of Behçet’s disease. Lancet 1990; 335: 1078-1080.
guis isolated from patients with Behçet’s disease. Microbiol Immunol 1995; 39: 729-732.
> Irshied J, Bimstein E. Oral diagnosis of Behçet disease in an eleven-
> Yoshikawa K, Kotake S, Sasamoto Y, Ohno S, Matsuda H. Close associa-
year old girl and the non-surgical treatment of her gingival over-
tion of Streptococcus sanguis and Behçet’s disease. Nippon Ganka Gak-
growth caused by cyclosporine. J Clin Pediatr Dent 2001; 26: 93-98.
kai Zasshi 1991; 95: 1261-1267.
> Isogai E, Ohno S, Kotake S, et al. Chemiluminescence of neutrophils from patients with Behçet’s disease and its correlation with an increased
344
> Yoshikawa K, Kotake S, Matsuda H. Behçet’s disease and streptoccal antigens. Nippon Ganka Gakkai Zasshi 1996; 100: 173-180.
Ned Tijdschr Tandheelkd 115 juni 2008
Brand e.a.: Ziekte van Behçet
> Yosipovitch G, Kaplan I, Calderon S, David M, Chan YH, Weinberger
Summary
A. Distribution of mucosal pH on the bucca, tongue, lips and palate. A study in healthy volunteers and patients with lichen planus,
Behçet’s disease
Behçet’s disease and burning mouth syndrome. Acta Derm Venereol
Behçet’s disease is a multisystem inflammatory disorder, characterized by recurrent oral and genital ulceration and uveitis. Additionally, skin lesions, vasculitis, and arthritis may occur. The disease is chronic, with exacerbations and remissions. Treatment of Behçet’s disease is symptomatic depending on the symptoms and their severity. Oral ulcers are seen in 98% of patients with Behçet’s disease. Some aspects of oral health, such as the amount of plaque and the presence of periodontal disease, and possibly also caries, are more prevalent in patients with the disease when compared to healthy persons. All oral health aspects will probably benefit from good oral health care. Medications which can be employed for treatment of the various symptoms of the disease are colchicine, corticosteroids, immunosuppressives, cyclosporine, pentoxyfylline, anticoagulants, and thalidomide.
2001; 81: 178-180.
Bron H.S. Brand1,2, F.F. van Beusichem1, A.van Nieuw Amerongen1 Uit 1de afdeling Tandheelkundige Basiswetenschappen, sectie Orale Biochemie, van het Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam (ACTA) en 2de afdeling Mondziekten en Kaakchirurgie VUmc/ACTA, Amsterdam Datum van acceptatie: 2 maart 2008 Adres: dr. H.S. Brand, ACTA, Van der Boechorststraat 7, 1081 BT Amsterdam
[email protected]
Ned Tijdschr Tandheelkd 115 juni 2008
345