Zeevogeldossier
Zeevogels? Zeevogels! Stel je eens voor: je bent zonder boot midden op de Noordzee, het is winter en er woedt een orkaan. Om je heen zie je metershoge golven en het water is ijskoud…. Alleen al de gedachte eraan bezorgt je kippenvel! Je kunt je daar geen levend wezen voorstellen. Alles wat kan zwemmen duikt onder en de rest vlucht naar de kust… Maar de werkelijkheid is anders. Er zijn vogels die dag en nacht, jaar in jaar uit, op zee leven. Daar eten, slapen en drinken ze. Alleen om te broeden en de jongen groot te brengen komen ze aan wal. Dat zijn de echte zeevogels. Hoe overleven vogels die zee? Krijgen ze het niet koud? Hoe slapen ze? En wat eten en drinken ze? Zeevogels beschermen hun lichaam tegen de kou met een extreem waterdicht verenpak en een dikke onderhuidse speklaag. Hun poten voelen geen kou. Ze rusten uit op het wateroppervlak, ronddobberend met hun kop tussen de veren. Hun maaltijd bestaat uit vis en andere zeedieren. En wat voor de meeste vogels onmogelijk is; ze drinken zeewater. Zout druppels Met het voedsel en zeewater krijgen ze veel zout binnen. Bij mensen en de meeste andere dieren wordt zout door de nieren uit het bloed gehaald en daarna uitgeplast. Maar zeevogels hebben een speciale zoutklier die achter de ogen ligt. Vanaf die klier lopen twee buisjes naar de neusgaten en vandaar verlaat het zout, opgelost in water, hun lichaam. Daarom hangt er vaak een druppel aan hun snavel en zie je ze af en toe met hun kop schudden om van die druppels af te komen. Eigenlijk plassen ze dus een beetje uit hun neus. Kleintjes krijgen Zo stoer als ze zijn op zee, zulke stuntelaars zijn het op het land. Daarom broeden ze op steile kliffen, of verlaten zandplaten en eilandjes, moeilijk te bereiken voor mensen en landroofdieren. De meeste zeevogels broeden in kolonies. Dat wil zeggen dat ze hun nesten dicht tegen elkaar aan bouwen. Het voordeel daarvan is dat er veel ogen zijn om een vijand te bespeuren en dat ze elkaar daar met veel gekrijs voor kunnen waarschuwen. Het grootbrengen van hun jongen is voor de meeste zeevogels een hele klus. Vanaf de broedkolonie moeten ze vaak lange tochten maken om aan voedsel voor de kleintjes te komen. Soms kunnen ze dagenlang niet jagen omdat het stormt. Daarom leggen ze vaak maar èèn groot ei waar na lang broeden een kant en klaar kuiken uit komt. Aan dat ene jong hebben ze hun ‘snavels’ al meer dan vol! Ondanks dat ze maar èèn of twee jongen per jaar groot brengen, kunnen zeevogels toch veel nakomelingen krijgen. Ze kunnen namelijk wel 20 tot 30 jaar oud worden. De Noordzee is een ondiepe, voedselrijke zee. Honderdduizenden zeevogels zijn hier in de zomer of winter te gast. Maar weinig mensen weten dat of hebben deze stoere vogels wel eens van dichtbij gezien. Dit Zeevogeldossier geeft jou de kans ze te leren kennen! foto 1: zeekoeten (Henk Offringa, Stichting De Noordzee) foto 2: Jan van Genten op Bass Rock (Wouter Jan Strietman, Stichting De Noordzee)
Bedreigingen Zeevogels zijn volledig afhankelijk van de zee. Ze halen er hun eten en ze zijn een groot deel van de tijd op, boven of in de zee. Het is voor deze dieren dan ook heel belangrijk dat de zee schoon is en dat er voldoende eten voor ze te vinden is. Visserij en scheepvaart Je begrijpt, dat als mensen hun voedsel wegvangen, zoals vis en schelpdieren, het erg moeilijk voor zeevogels wordt hun jongen groot te brengen of zich dik te eten. En als schepen hun gebruikte motorolie (stookolie) overboord zetten en zeevogels komen daarin terecht, dan is hun verenpak lek en kunnen ze niet meer duiken en vliegen. Dan komen ze om van kou en honger. Veranderend klimaat Vissers die voedsel wegvangen en schepen die troep overboord zetten zijn twee hele directe bedreigingen. Minder direct maar zeker niet minder erg is het veranderende klimaat. Doordat de temperatuur van de Noordzee in de laatste 20 jaar met 2 graden Celsius is gestegen komen de allerkleinste dieren en planten van de zee, het plankton, steeds noordelijker in de Noordzee voor. Ze vinden het te warm worden in het zuiden en kunnen nu in het noorden terecht, waar het eerst te koud voor ze was. In de zuidelijkere delen van de Noordzee blijft hierdoor minder te eten over voor kleine visjes. Doordat er minder kleine vis rondzwemt hebben de zeevogels niet voldoende voedsel voor hun jongen. De zeekoetjongen bijvoorbeeld leven van het kleine visje ‘spiering’ en jonge spiering leeft van plankton. Volgens tellingen in 2004 brachten de 6.800 paren zeekoeten in Shetland allemaal samen minder dan 10 jongen voort. Je vraagt je misschien af waarom de zeekoeten en andere zeevogels dan niet op een andere plek gaan vissen? Dat lijkt immers een eenvoudige oplossing. Helaas zijn de vogels zo gewend om jaar in jaar uit op vaste plaatsen te gaan vissen, dat ze niet meteen een nieuwe visstek hebben gevonden. Hopelijk gebeurt dat wel en blijven de vogels in de Noordzee. Vogelopvangcentra Vogels die met olie besmeurd, ziek of met een gebroken poot of vleugel gevonden worden op het strand, worden geregeld bij een vogelopvangcentrum in de buurt gebracht. Hier maken ze de dieren schoon, knappen ze op en geven ze de kans om te herstellen. Daarna gaan de dieren weer terug naar zee. Een bekend vogelopvangcentrum is Ecomare op Texel. Hier (en bij de andere centra) heb je de kans om zeevogels, die je normaal niet kunt zien, in levende lijve te ontmoeten.
foto 1: met olie besmeurde zeekoet foto 2: besmeurde zeekoeten bij vogelasiel
Grote stern Sterna sandvicensis
Als je boven de branding van het Noordzeestrand een witte vogel met een zwarte kop en een gevorkte staart, mooie plonsduiken ziet maken, dan is dat meestal een grote stern. Met lenige sierlijke vleugelslagen, krassende geluiden, en zijn blik naar beneden, jaagt hij op kleine visjes, vlak onder het zeeoppervlak. Als hij een visje ziet blijft hij daar, om goed te mikken, even klapwiekend boven hangen en duikt daarna met een plons loodrecht het water in. Onder water grijpt hij de vis met zijn lange spitse snavel. Daarna komt hij wat moeizaam weer uit het water omhoog. Dat komt door zijn lange vleugels. Zelfs als hij staat en zijn vleugels opgevouwen heeft, steken ze van voor en van achter buiten zijn lichaam uit. Alsof hij een veel te grote sporttas draagt. Met daaronder zijn korte pootjes, en de gele punt aan het eind van zijn zwarte snavel, is hij makkelijk te herkennen. Zeezwaluw De grote stern wordt ook wel ‘zeezwaluw’ genoemd. Net als een zwaluw houdt hij zijn spitse vleugels tijdens het jagen naar achteren gebogen. Bovendien heeft hij een gevorkte staart waarvan hij de linker-en rechterkant apart kan bewegen. Dat maakt hem, net als een zwaluw, enorm wendbaar. Een nestkuiltje In mei komen ze met duizenden bij elkaar in een broedkolonie en maken elkaar het hof door met uitstaande kuif en opgetilde vleugels, als tango-dansers, om elkaar heen te paraderen. Pas nadat het mannetje met een sierlijk gebaar het vrouwtje een visje heeft aangeboden kan de paring beginnen en zoeken ze samen een nestplaats uit. Het nest is niet veel meer dan een kuiltje in het zand met daaromheen wat veertjes, steentjes of schelpen. Daarin legt het wijfje twee of drie gecamoufleerde eieren, die de ouders om de beurt bebroeden. Je begrijpt dat zo’n nestje op de grond erg kwetsbaar is voor landroofdieren. Daarom vind je de kolonies op afgelegen zandplaten en eilanden. Een populaire broedplek is het eilandje Griend in de Waddenzee tussen Harlingen en Terschelling. Andere broedkolonies vind je op de Hompelvoet in het Grevelingenmeer en op de Hooge Platen in Zeeland. Geen vechtersbaas Met zijn mooie zwarte boevenkap en nekkuif lijkt hij heel stoer, maar hij houdt helemaal niet van vechten. Als bijvoorbeeld een zilvermeeuw zijn nest wil beroven doet hij niet veel meer dan met de hele meute opstijgen en zo’n meeuw flink in de weg vliegen. Maar als die meeuw eenmaal naast zijn nest staat, kijkt hij hulpeloos toe hoe het wordt leeggeroofd. Daarom bouwt hij zijn nest het liefst in de buurt van die van kokmeeuwen en visdiefjes (ook een soort stern). Want zij jagen een roofvijand namelijk wel weg; ze vallen hem met z’n allen met hun snavels aan, net zo lang tot hij uit de kolonie verdwenen is. Die bescherming door kokmeeuwen en visdiefjes is voor de grote stern zo belangrijk, dat als die vogels verhuizen, de grote stern ook naar een andere broedplek vertrekt. Synchroon broeden De nesten liggen in de kolonie zo dicht tegen elkaar, dat een broedende vogel zich nauwelijks kan omdraaien zonder een buurvogel te raken. Om geen last van elkaar te hebben, zorgen ze er voor, allemaal binnen enkele dagen te starten met broeden. Synchroon broeden noem je dat. Vogels van een jaar of drie, die voor het eerst voor nageslacht gaan zorgen, willen nog wel eens wat later in de kolonie aankomen, maar van die broedsels komt meestal weinig terecht.
Kilometervreter Na drie weken worden de jongen geboren en dan hebben de ouders het druk met het vangen van kleine vis, die ze stuk voor stuk in hun snavel naar het nest brengen. Vanuit de broedkolonie trekken ze naar de Noordzeekust om boven het ondiepe water van de branding te jagen op haring en sprot. Dat betekent dat ze vaak flinke afstanden moeten afleggen van en naar de kolonie; soms wel zo’n 80 kilometer! Eerst blijft er nog een ouder thuis, maar zodra de jongen zich kunnen verstoppen gaan ze er beiden op uit. Na vier weken kunnen de jongen vliegen en gaan ze mee naar de Noordzeekust. Daar leren ze vissen en worden ondertussen ook nog gevoerd door hun ouders. In de herfst vertrekken ze samen naar de Afrikaanse westkust om te overwinteren. De ouders komen in het voorjaar weer terug, maar de jongen blijven in het warme zuiden totdat ook zij, na een jaar of drie, een partner opzoeken. tekening: Christiaan Jansen foto 1: Adriaan Dijksen, Foto Fitis foto 2: Jan van de Kam
Jan van Gent Sula bassana
Vlak voor de Schotse oostkust steekt een klein gevangeniseiland steil en trots boven zee uit. Het is onstaan uit een vulkaan en het zou dus eigenlijk zwart moeten zijn. Maar als je er in het voorjaar naartoe vaart is de bovenkant van het eiland helemaal wit. Dichterbij gekomen zie je dat dat komt door duizenden Jan van Genten die boven op het eiland broeden. Deze grote witte vogels, zitten daar dicht opeen gepakt op nesten die niet meer zijn dan een hoopje wier. Soortgenoten vliegen af en aan of zweven met hun lange, smalle zeilvleugels (spanwijdte 1.8 meter) boven het eiland. Dit eiland, ‘Bass rock, huisvest met 75.000 broedparen de grootste broedkolonie Jan van Genten van Groot Brittannie. De kolonie is honderden jaren oud en beroemd, want de Jan van Gent dankt aan dit eiland zijn wetenschappelijke naam ’Sula bassana’. Bungy-jumpen zonder elastiek De vogels kiezen voor een plekje op dit eiland omdat zij zichzelf en hun jongen voeden met vis uit de Noordzee. Ze jagen op vis die in scholen zwemt zoals haring en makreel. Je ziet ze dan vanaf dertig tot veertig meter hoogte als bungy-jumpers zonder elastiek, naar beneden duiken. Met hun vleugels in een V-vorm naar achteren gevouwen en hun kop loodrecht naar beneden, snijden ze als een speerpunt met een snelheid van ongeveer honderd kilometer per uur door het wateroppervlak. Daarna gaat de jacht onder water verder. Net als bij roofvogels staan hun ogen naar voren. Zo kunnen ze met beide ogen tegelijk zien (binoculair zicht) en de afstand tot hun prooi goed inschatten. Dat maakt ze samen met hun dolkvormige snavel en roeiende vleugelslag tot echte onderwaterjagers.
Natuurlijk vereist dit ‘plonsduiken’ vanaf grote hoogte, wel wat veiligheidsvoorzieningen. Om de klap waarmee hij op het wateroppervlak terecht komt te kunnen opvangen heeft hij als schokdempers vlak onder zijn lichaamshuid een dikke vetlaag en ….. airbags! Vooral zijn kop, met zijn extra stevige schedel, wordt goed ingepakt. Het lijkt net alsof hij een helm draagt. Broeden met je voeten Deze luchtkussenbekleding van het lichaam geeft wel een probleem. De meeste vogels verliezen in de broedtijd een deel van hun borstveren. Er ontstaat daar een kale plek die extra goed doorbloed en dus verwarmd wordt; de broedplek. Zo verwarmt een vogel tijdens het broeden met haar eigen lichaamswarmte haar eieren. Bij een Jan van Gent kan door de vetlaag en de luchtkussens de lichaamswarmte niet goed bij het ei komen. Die werken namenlijk isolerend. Daarom bedekt een Jan van Gent haar ei met… haar voeten! Handig is daarbij dat de voeten extra breed zijn omdat er ook een zwemvlies zit tussen de achterteen, die naar opzij staat, en de binnenste voorteen. Door meer bloed naar de zwemvliezen te sturen worden de voeten, en dus het ei, lekker warm.
Het broeden duurt wel veertig dagen. Ter vergelijking een kip doet er maar drie weken over. De ouders wisselen elkaar bij het broeden af. Na het uitkomen van het ei wordt het jong nog eens negentig dagen door zijn ouders gevoerd. Daarna moet het voor zichzelf gaan jagen. Maar jagen moet je leren. Om de eerste weken toch zelfstandig door te komen is het jong zo vet gemest dat het nog zwaarder is dan zijn ouders. Pas na vijf jaar is het jong volwassen en gaat zelf voor nageslacht zorgen. Ze kunnen dat dan nog jarenlang doen. In Griete in Zeeland bijvoorbeeld werd op 12 september 1996 een Jan van Gent gevonden die op 15 juli 1962 was geringd op Bass rock. Het dier was dus vierendertig jaar en twee maanden oud geworden! Jan van Genten aan onze kust? Jammer voor ons in Nederland: onze kust is niet rotsachtig, dus broedende Jan van Genten zul je hier niet zien. De dichtstbijzijnde kolonie zit op Helgoland in de Duitse Bocht. 40% van alle Jan van Genten van de wereld broedt op de Schotse eilanden en gebruikt de Noordzee als jachtgebied. Alleen al voor de broedkolonie van Bass rock wordt tijdens het grootbrengen van de jongen 100 duizend kilo vis per dag gevangen! Maar ze komen ook voor onze kust jagen. In het voor-en najaar kun je ze zien langstrekken, want ‘s winters verblijven ze graag in wat warmere streken. tekening: Christiaan Jansen foto 1: Henk Offringa, Stichting De Noordzee foto 2: Foto Fitis
Kleine mantelmeeuw Larus fuscus
Denk je aan zeevogels, dan denk je aan meeuwen. Logisch, want als jij aan de kust bent, zijn zij er ook altijd. Mooie, witte vogels zijn het met een sterke vleugelslag. Krijsend boven zee, zwevend boven een duin of rustend op een dijk; ze horen er gewoon bij. Zomerse badgast Waar je waarschijnlijk niet bij stil staat, is dat er verschillende soorten meeuwen bestaan. Langs de Noordzeekust komen vijf soorten veel voor. Hun lichaamsbouw is bijna hetzelfde. Stevige poten met zwemvoeten staan midden onder hun lijf, de staart eindigt recht en hun kop is rond met een stevige snavel. Het verschil zit ‘m in de lichaamsgrootte, de kleur van de snavel, de poten en de mantel. De mantel is de bovenkant van vleugels en het stukje rug daartussenin. Als de mantel donker is en de poten en snavel geel, heb je te maken met een zomerse badgast, die dol is op vis en dus op de Noordzee: de kleine mantelmeeuw. Hoezo klein? Klein is de kleine mantelmeeuw niet. Haar spanwijdte, de afstand tussen de vleugelpunten als zij ze helemaal uitspreidt, is 140 cm. Haar lengte, de afstand tussen puntje snavel en puntje staart, is 53 cm. Een flinke vogel dus. Dat zij toch zo genoemd wordt is omdat een andere meeuwensoort ook een donker vleugeldek of ‘mantel’ draagt. Dat is de grote mantelmeeuw. Je raadt het al, die is dus groter. Ondanks haar forse afmetingen is de kleine mantelmeeuw een snelle lenige meeuw. Haar vleugels zijn zo gebouwd, dat ze daarmee zowel kan zweven als behendig landen, opstijgen en manoevreren. Dat komt goed van pas bij haar jachtmethode: landen op zee, prooi grijpen en snel weer omhoog. Donskuikens In het najaar vertrekt de kleine mantelmeeuw naar warmere kustgebieden. Maar tegen het voorjaar, komt ze weer terug. Ze zoekt een partner en samen trekken ze in april naar hun broedkolonie. Daar bouwen ze op de grond, tussen honderden andere meeuwen, van wat gras of wier, hun rommelige, ondiepe nest. De 2-3 eieren worden om de beurt door beide ouders bebroed en na een week of vier kruipen de donskuikens uit hun ei. Dan breekt een drukke tijd aan. Terwijl de ene ouder op de jongen past, gaat de ander de zee op om voor het opgroeiende kroost een maaltje bij elkaar te vissen. Jagen met een boodschappentas Stel je eens voor: je woont in Amsterdam en je moet iedere dag je boodschappen doen in Den Haag. Zelfs zonder verkeer is dat voor ons een opgave, maar de kleine mantelmeeuw legt dat soort tochten moeiteloos af. Ze trekt naar gebieden op de Noordzee, tot wel 60-100 kilometer vanaf de kolonie. Daar vist ze op kleine vissoorten die vlak onder het wateroppervlak zwemmen zoals sprot en zandspiering. Ook jaagt ze achter viskotters aan, duikend naar over boord gezette ‘bijvangst’ (vis die een visser vangt, maar niet mag verkopen). Je begrijpt dat je bij zo’n tocht wel een boodschappentas nodig hebt en dat hebben ze ook. Vlak achter de keel liggen twee uitstulpingen van de slokdarm, de krop. Daarin wordt de vangst bewaard en voorgeweekt.
Ouders met een ‘braakknopje’ Thuis aangekomen wordt de inhoud voor de jongen uitgebraakt, tenminste, als zij het ‘braakknopje’ kunnen vinden. Dat is het rode vlekje op de snavel van de ouders. Als ze daar tegen kloppen, braakt de ouder hun maaltijd uit! Na ongeveer vijf weken kunnen de jongen voor zichzelf zorgen, maar dan duurt het nog drie jaar voordat ze volwassen zijn en net zo’n mooi verenpak dragen als hun ouders. Tot die tijd moeten ze het doen met een bruin gevlekte plunje, die na iedere jaarlijkse rui iets lichter wordt. Nederland is niet altijd een populaire zomerbestemming geweest van de kleine mantelmeeuw. Pas in 1926 broedde er voor het eerst een stelletje kleine mantelmeeuwen op Terschelling. Dat beviel blijkbaar goed, want het werden er steeds meer. Nu worden er langs onze kust 20.000 broedparen geteld! De waddeneilanden zijn nog steeds populair, maar inmiddels ook de Zeeuwse en ZuidHollandse kust. tekening: Christiaan Jansen foto 1: Kees Camphuysen foto 2: Adriaan Dijksen, Foto Fitis
Noordse Stormvogel Fulmarus glacialis
Als het in de herfst of in de winter een keertje flink stormt uit het noord-westen en je loopt lekker uit te waaien langs het strand, kijk dan eens goed naar de meeuwen. Er kan er een tussen vliegen zonder zwarte vleugelpunten. Je ziet dan een noordse stormvogel; een echte zeebewoner, die altijd op zee leeft. Hij komt alleen aan de wal om zijn jongen groot te brengen en werd door de storm naar de kust geblazen. Daaraan dankt hij ook zijn naam; de vogel die je ziet bij storm uit het noorden. Hoewel het eerste broedpaar zich pas een eeuw geleden langs de Noordzee vestigde, zijn ze nu het hele jaar op de nederlandse Noordzee te vinden. In de nazomer kunnen dat er meer dan 100.000 zijn. Vliegkunstenaar De noordse stormvogel is een fabelachtige vlieger. Hij kan net als een albatros enorme afstanden afleggen zonder zijn vleugels te bewegen. Dat noem je ‘keilen’. Voortrollende golven duwen lucht omhoog en daar laat hij zich, met behulp van zijn lange smalle vleugels, door omhoog duwen. Als hij niet hoger meer komt laat hij zich achter de golf naar beneden vallen om daarna weer mee omhoog te liften. Hij kan dit, evenwijdig aan de golven vliegend, uren lang volhouden. Stuntelaar aan wal Zo behendig als hij is in de lucht en op het water, zo stuntelig is hij op het land. Hij kan maar heel even op zijn tenen staan en ‘staat’ zoals de meeste vogels zitten. Lopen gaat alleen als hij er flink met z’n vleugels bij klappert. Dat snap je als je z’n pootjes ziet. Een elegant smal voetje met daarboven een iel beentje. Lichtgewicht voor in de lucht en handige peddels, maar ongeschikt als onderstel op het land. Daarom broedt hij ook pal aan zee op steile kliffen, veilig voor landroofdieren en vliegend te bereiken. Huwelijksreis Al in december trekt de noordse stormvogel naar zijn broedkolonie, op zoek naar een partner. Bijzonder is, dat het nieuwe stel, twee weken voordat het ene ei gelegd wordt, er nog even tussenuit gaat, om zich dik te eten op de Noordzee. Een soort huwelijksreis dus. Ze broeden om de beurt en als het jong er is laten ze het na een dag of drie alleen om te gaan vissen op de Noordzee. Hun vangst verzamelen ze in hun krop en braken die bij thuiskomst, vermengd met olie uit hun kliermaag, voor de jongen uit. Een stevige maaltijd dus. Dat is ook nodig, want de ouders maken lange voedseltochten en zijn dus lang weg van het nest. Na een week of acht is het jong al zwaarder dan zijn ouders en vliegt uit. Hij zal zijn ouders niet meer terug zien en begint aan een zwervend bestaan op zee. Na een jaar of negen start hij zelf een gezin.Wel wat laat, maar hij kan er nog lang mee door gaan, want 25 jaar oud worden is voor een noordse stormvogel heel gewoon.
‘Vuilaard’ Dezelfde olie die hij het jong voert gebruikt de noordse stormvogel ook om naar rovende meeuwen te spugen. Die zijn dan snel vertrokken, want zo’n klodder olie maakt je verenpak lek en dat is voor een zeevogel geen pretje. Een turbo wapen dus, maar wel een beetje vies. De Belgen noemen hem daarom ‘Vuilaard’! Neusbuisjes De neusgaten van noordse stormvogels zijn niet, zoals bij andere vogels, twee kleine gaatjes bovenin de snavel, maar de open uiteinden van twee opvallende ‘neusbuisjes’. Het nut hiervan is niet helemaal duidelijk. Behalve om zout water (lees hier meer over de inleiding) af te voeren, schijnen ze er ook vieze geurtjes mee te kunnen opsporen. Handig wanneer je net als noordse stormvogels ook dode dieren lust. Een andere theorie is dat ze er verschillen in luchtdruk mee kunnen waarnemen. Dat helpt bij het keilen. Hij kan dan met zijn neus voelen waar de opstijgende luchtstroom het sterkst is. Vliegend vuilnisvat De Noordse stormvogel jaagt op het water dobberend naar kleine visjes en garnalen, maar hij is ook een aaseter. Met zijn sterke haaksnavel scheurt hij stukken van dode dieren af. Vervelend is, dat hij niet erg kieskeurig is en zelfs plastic zwerfafval eet. Die rommel blijft in zijn maag achter en kan die beschadigen. Ook heeft hij dan minder trek en vermagert. Bijna alle dode noordse stormvogels die op het strand gevonden worden, hebben plastic in hun maag. Er drijft dus veel te veel zwerfafval in zee rond. Die rotzooi komt niet alleen van schepen, maar ook van het strand. Als er minder afval in zee terecht komt, zullen er minder dode noordse stormvogels gevonden worden met plastic hun maag. Zo dient deze zeebewoner als ‘meetdier’ (bio-indicator) voor de vervuiling van de Noordzee met zwerfafval. tekening: Christiaan Jansen foto 1: Marijke de Boer, WDCS foto 2: Wouter Jan Strietman, Stichting De Noordzee
Zeekoet Uria aalge
Zeekoeten zijn echte zeevogels. Het hele jaar, behalve in de broedtijd, leven ze op volle zee. Daar jagen ze tot wel honderd meter diep, op kleine vissoorten zoals haring, sprot en zandspiering. Van alle zeevogels komt de zeekoet het meest voor op de Noordzee. Omdat hij ver uit de kust blijft zul je hem echter niet snel zien. De beste kans maak je in het voor- en najaar als ze vlak boven de golven voorbij trekken, van en naar hun broedgebied. De pinguins van de Noordzee Zoals bij de meeste duikende vogels staan de poten van een zeekoet ver naar achteren. Daardoor kan hij aan land alleen rechtop staan. Met zijn gedrongen korte lichaam, zwarte bovendelen en witte buik, lijkt hij dan net een pinguin. Net als pinguins zijn zeekoeten niet zulke vliegers, maar juist heel behendige zwemmers. Ze gebruiken hun vrij kleine vleugels als peddels, en hun uitgespreide zwemvoeten als roer. Bij het vliegen maken ze met hun kleine vleugels een snorrend geluid. Wat bijzonder is, is dat een zeekoet niet alleen op zijn tenen staat, zoals de meeste vogels, maar ook op het stukje poot daarboven, het loopbeen. Daardoor lijken zijn voeten erg groot en gaat lopen wat moeilijk. Maar het staat wel lekker stevig. Dat is ook nodig, want een zeekoet broedt in dichte kolonies op hele smalle rotsricheltjes van afgelegen rotsen en kliffen. Daar is hij veilig voor vijanden vanaf het land, zoals vossen. Poep en herrie Zo’n broedkolonie kan wel een miljoen vogels groot zijn. Samen maken zeekoeten een enorme herrie en door hun poep kleuren de rotsen wit. Ze staan naast elkaar op de richels met hun witte buik naar zee, als soldaten in het gelid. Ze lijken steeds met hun kop te knikken en bij gevaar, dat meestal van boven komt, steken ze hun spitse snavels als bajonetten omhoog. Zo kan een zeekoet samen met de buren, zijn ei en jong verdedigen tegen rovende meeuwen. Je begrijpt, dat je om zo’n broedkolonie te bekijken naar het buitenland moet, want langs onze kust zijn geen rotsen of kliffen. Die vind je wel langs de noordelijker Noordzee, zoals in Engeland, Schotland, Noorwegen en op het kleine eilandje Helgoland, in de Duitse Bocht. Een groot puntei In april trekken zeekoeten naar hun broedkolonies. Ze bouwen geen nest, maar leggen hun ene ei op een kale rotsrichel. De extra dikke eischaal voorkomt dat het breekt. Het ei kan niet van de richel vallen doordat het aan èèn kant heel puntig is. In plaats van weg te rollen draait het in een kleine cirkel in het rond. Ieder ei heeft een andere kleur en tekening. Zo kunnen de ouders ze goed uit elkaar houden. Wel nodig ook met zoveel ‘nesten’ op een richel! Hoewel een zeekoet kleiner is dan de gemiddelde kip, is haar ei veel groter en zwaarder. Daarom duurt het wel 32 dagen (bij een kip 21 dagen) voordat het door beide ouders, is uitgebroed. De ouders voeren het jong visjes, die ze èèn voor èèn, in hun snavel, komen brengen. Je begrijpt dus wel, dat èèn jong meer dan genoeg is!
Kamikazekuiken Het leven op de klif is voor een jonge zeekoet erg onveilig. De ouders raken bij een beetje onrust al in paniek en dan kan het jong over de klifrand vallen of door zeemeeuwen worden weggeroofd. Dus zo gauw het, na ongeveer twintig dagen, zijn dons kwijt is en een beetje in de veren zit, wil het daar weg. Om zo min mogelijk de aandacht van rovers te trekken vertrekt hij in de schemering. Het jong kan nog niet vliegen, dus springt het, na veel angstig heen en weer getrappel en geschreeuw, als een kamikazekuiken, met gespreide poten en snorrende vleugels, met een grote sprong in zee. Met een beetje geluk komt het in het water terecht en duikt het voor de veiligheid meteen onder. Maar ligt er een steen, ...dan valt hij te pletter. Na dit avontuur zwemt het jong de zee op, samen met zijn vader, die nog een paar maanden bij hem blijft om hem te voeren en te leren jagen. De vaders met jongen die van de Engelse oostkust komen, trekken naar het ‘Friese Front’, een deel van de Nederlandse Noordzee. Daar groeien per jaar 15 tot 44 duizend jongen op. Pas na vijf jaar gaat een jonge zeekoet zelf voor nageslacht zorgen. Dat blijft hij nog lang doen, want een zeekoet kan wel dertig jaar oud worden! tekening: Christiaan Jansen foto 1: Wouter Jan Strietman, Stichting De Noordzee foto 2: Henk Offringa, Stichting De Noordzee
Zwarte zee-eend Melanitta nigra
De naam zegt het al: zwarte zee-eenden zijn zwart. Maar dat geldt alleen voor de mannetjes met hun mooie, knalgele snavelvlek. De vrouwtjes zijn bruin met een lichte wang. Ze zijn iets kleiner dan de gewone wilde eend (die je veel in vijvers en sloten ziet). Hun puntige staartje geeft ze een sierlijk uiterlijk. Makkelijk te herkennen dus, want zoveel zwarte eenden zijn er niet. Toch zijn er maar weinig mensen die deze eend kennen. Dat komt doordat ze schuw zijn. Hun nest bouwen ze in onherbergzame gebieden in Noord Europa en ze blijven verre van de kust. Gasten in de winter Wil je zwarte zee-eenden in het echt zien? Ga dan in de zomer, herfst of winter met je verrekijker naar een hoog punt aan de kust en tuur ver de Noordzee in. Daar kun je, als donkere vlekken van zwarte puntjes, grote groepen zwarte zee-eenden zien ronddobberen. Als je beter kijkt zie je zo nu en dan groepjes eenden opvliegen en weer landen. Dat doen ze om niet af te drijven. Want onder de eenden op de zeebodem ligt hun lievelingsmaaltje. Dat zijn schelpdieren die met honderden per vierkante meter, vlak naast elkaar, liggen ingegraven in de zandbodem van de Noordzee. Zo’n plek met heel veel schelpdieren noem je een schelpenbank. Dankzij deze schelpenbanken zijn hier ‘s winters tienduizenden zwarte zee-eenden te gast. In de winter van 1999 werden er langs de Nederlandse kust vanuit een vliegtuig wel 100.000 geteld! Duiken met zwembandjes De eenden duiken de schelpdieren op vanaf de bodem. Hierbij gaan ze tot wel 30 meter diep. Niet dieper want dan kost het ze meer energie dan dat het ze oplevert. Ze slikken ze heel door en kraken ze daarna met hun spiermaag. De schelpresten poepen ze weer uit. Dat duiken kost veel energie. Een onderhuidse speklaag en een dik pak dons zorgt ervoor dat de dieren het ‘s winters niet koud krijgen. Maar vet drijft en tussen het dons zit veel lucht, waardoor het net is alsof ze met twee ‘zwembandjes’ om onder water moeten zien te komen. Dat dat toch lukt komt door hun torpedo body en de slimme stand van de poten. Die staan ver naar achteren waardoor hun zwemvoeten tijdens het duiken als een schroef van een schip buiten hun achterlichaam uitsteken. Eenmaal onder water openen ze hun vleugels een beetje, om bij te sturen. Soms lijkt het wel alsof ze spelen, dan duiken ze met een stelletje samen naar beneden en komen precies gelijk weer terug. Zwarte lijnen In januari zoeken ze een partner en in maart vertrekken ze naar Noord-Europa. Je kunt ze dan in groepen van lange zwarte onregelmatige lijnen, vlak boven de golven, met elkaar zien wegvliegen. Verstopt tussen heide of toendrastruiken bouwen ze hun nest, warm bekleed met hun eigen dons. (Dat dons werd vroeger wel door mensen verzameld om er kussens en dekbedden mee te vullen.) Het vrouwtje legt zes tot tien eieren die ze in vier weken uitbroedt. Als de jongen uit het ei gekropen zijn gaan ze direct met hun ouders mee, die dan nog zeven weken voor ze zorgen. Daarna zijn ze zelfstandig en kunnen nog twee of drie jaar van hun vrijheid genieten, voordat ze zelf aan nakomelingen gaan denken. In juli keren ze met z’n allen weer in lange zwarte linten terug naar onze kust.
En zolang er genoeg rust en voedsel voor ze is zullen deze levendige eenden dat ook in de toekomst blijven doen. tekening: Christiaan Jansen foto 1: Henk Offringa, Stichting De Noordzee foto 2: Pim Wolf