woensdag 14 oktober 2015
Het tegengas van Alex Epstein
Dol op olie De nadelen van olie, gas en steenkool kennen we. Maar waar is het besef dat deze fossiele brandstoffen ons veel, zeer veel goeds brachten? En volgens energiefilosoof Alex Epstein nog steeds brengen? door Marco Visscher
STEL, ER WAS EEN BRANDSTOF die de problemen van de toekomst zou oplossen. Een brandstof die ervoor zorgde dat we het leven van miljarden mensen aangenaam konden maken. Die zó uitbundig voorradig was dat het maar niet op raakte. Zó goedkoop dat het voor iedereen betaalbaar was. Zó betrouwbaar dat we er op ieder moment van de dag over konden beschikken. Een brandstof die ons de energie gaf om ons leven gezonder en het milieu schoner te maken, terwijl we veiliger zouden worden voor de gevolgen van klimaatverandering. En als bonus zou deze brandstof de honger bestrijden en bijdragen aan herbebossing. Daar zouden we alles voor over hebben, nietwaar?
Zulke energie bestáát. Het is energie die komt van fossiele brandstoffen. U leest het goed. Steenkool, olie en aardgas doen al deze dingen. Ze hebben dat vooral in de laatste vijftig jaar bewezen. Gegevens van de meest betrouwbare instituten en agentschappen – blijf lezen – laten het duidelijk zien. Niet iedereen wil het horen, maar fossiele brandstoffen zijn de onbetwistbare motor van alle beschaving en vooruitgang. Intussen pleit een groeiend leger van regeringsleiders, wetenschappers, ondernemers en commentatoren voor de gestage afbouw van het gebruik van die vermaledijde fossiele brandstoffen. Een hele lijst van regeringsleiders heeft afgesproken om in 2050 de uitstoot van CO2 terug te dringen tot maar twintig procent van het niveau in 1990. Activisten en journalisten voeren campagnes om grote investerings-fondsen te dwingen hun geld uit de fossiele industrie te trekken. Is dat alles niet immoreel? Ja, luidt het antwoord van Alex Epstein, een zelfbenoemde Amerikaanse ‘energiefilosoof’. Want als we de CO2-uitstoot zo dramatisch terugbrengen zou dat volgens hem ‘een ernstige verslechtering’ betekenen in het dagelijkse leven van miljarden mensen. ‘Dat vind ik moreel verwerpelijk’, zegt Epstein in een interview. Dit is geen populair standpunt. We leven in een wereld waarin de onlangs opzij gezette minister-president
Tony Abbott van Australië – een van ’s werelds grootste exporteurs van steenkool – op hoongelach van verontwaardigde twitteraars en columnisten kon rekenen toen hij bij de opening van een kolenmijn stelde dat steenkool niet moest worden gedemoniseerd en suggereerde dat het goedje zelfs ‘goed voor de mensheid’ is. Dit is een wereld waarin zelfs de topman van Shell, behorend tot ’s werelds grootste bedrijven, publiekelijk stelt dat we moeten afkicken van onze ‘olieverslaving’ – een term die nota bene is bedacht door George W. Bush, een Texaanse olieman in hart en nieren, toen hij president van de grootste wereldmacht was. Een wereld waarin de Wereldbank, de grootste armoedebestrijder, heeft aangegeven steun aan arme en opkomende landen te beperken wanneer ze zich niet voldoende inspannen om fossiele brandstoffen af te zweren. De vraag is: zijn we eigenlijk wel klaar voor een requiem van fossiele brandstoffen? Is dat wel wenselijk? Bieden olie, gas en steenkool misschien een even onverwachte als impopulaire oplossing voor veel van de Grote Problemen van nu en van later? EERST MAAR EENS een lofzang op fossiele brandstoffen. Ze hebben de westerse wereld uit eeuwen van armoede en misère gesleept. Ze hebben beschaving
gebracht. De stoom-machine, aangedreven door uitbundig aanwezige steenkool, leidde tot de industriële revolutie. Dankzij de machines werd onze fysieke arbeid productiever dan we ooit hadden kunnen zijn als we alleen onze spieren en runderen hadden gebruikt. In zijn veelgeprezen boek De val van het Westen geeft de Amerikaanse historicus Ian Morris een helder antwoord op de vraag waarom het Westen in de achttiende eeuw wereldleider werd: fossiele brandstoffen. Dankzij fossiele brandstoffen bleven de bomen gespaard die we kapten om ons eten op te koken. We hoefden niet langer walvissen en zeehondjes dood te maken om van hun vet olie te maken om onze lampen aan te houden. Ook de slaven werden bevrijd; ze werden onrendabel en onpraktisch nu concurrerende machines veel meer werk konden verzetten zonder te klagen. En we leerden olie en gas voor steeds meer doeleinden te gebruiken. Nieuwe toepassingen leidden tot moderne landbouw, waarmee de in de jaren zestig zo stellig voorspelde hongersnoden zijn uitgebleven. Zoals Epstein schrijft: ‘Fossiele brandstoffen zijn het voedsel van voedsel.’ Vandaag zitten fossiele brandstoffen als basismateriaal in onze kleding, onze elektrische apparaten en onze meubelen. In de banden op onze fiets en het asfalt waarop we rijden. In medicijnen en
verdovingsmiddelen, brillen en contactlenzen. In de inkt in dit tijdschrift. Er zit in de tank van uw auto minder olie dan er is gebruikt voor de materialen waarvan het voertuig is gemaakt: de banden, de verf, de plastic bumpers, de vulling in de zittingen, zo ongeveer het hele dashboard en interieur. Sinds we fossiele brandstoffen zijn gaan gebruiken, zijn niet alleen onze productie en economie omhoog geschoten, ook onze levensverwachting en gezondheid zijn enorm vooruitgegaan. Dat besef werd vroeger duidelijker gearticuleerd dan nu. De befaamde Britse econoom William Stanley Jevons schreef in 1865: ‘Met steenkool is ongeveer elke prestatie mogelijk en eenvoudig; zonder zijn we teruggeworpen in de moeizame armoede van vroeger tijden.’
Er zit in de tank van uw auto minder olie dan er is gebruikt voor de materialen waarvan het voertuig is gemaakt En anno 2015 zijn het de opkomende landen die er dankbaar gebruik van maken. Sinds de jaren tachtig zien we ongekende toenamen in het gebruik van steenkool: in Brazilië met 144 procent, in India met 425 procent, in China met 514 procent. ‘Het is geen toeval’, zegt Epstein, ‘dat de landen met een stijgend gebruik van steenkool een toename in de levenskwaliteit zien: volgens de Wereldbank vertaalt meer consumptie van
elektriciteit zich direct in een afname van kindersterfte en toegang tot schoon water.’ Zo. Dat mag ook wel eens worden gezegd. MET ZIJN STUDIE FILOSOFIE beschikt Alex Epstein, een energieke dertiger, niet bepaald over de beste garantie voor autoriteit in het debat over energie en klimaat. Door zelfstudie heeft hij zich het onderwerp eigen gemaakt. Epstein blogt over energiebeleid en onderhoudt een maandelijkse podcast met discussies met denkers op het gebied van energievoorziening. Hij runt een kleine denktank annex adviesbureau, Center for Industrial Progress. Zijn The Moral Case for Fossil Fuels belandde in de top-twintig van best verkochte populair-wetenschappelijke boeken. PayPal-oprichter en durfinvesteerder Peter Thiel zei erover dat het ‘je bloed misschien doet koken’, maar dat de auteur ons met ‘zijn koele redeneringen en harde feiten zal leiden voorbij de hysterie naar een betere toekomst’. Wat Epstein aanzette tot zijn dwarse stellingname was een grafiek waarin je zag hoe het aantal dodelijke slachtoffers als gevolg van natuurrampen – alles van extreme droogte tot barre kou en van stormen tot overstromingen – in de loop van de tijd spectaculair afnam. Dat was niet de indruk die hij had overgehouden aan de nieuwsberichten. Toch kwamen
de cijfers van EM-Dat, de meest respectabele autoriteit op het gebied van internationale rampen. Het duurde even voordat Epstein zich realiseerde wat hier speelde. ‘Met meer energie hebben we meer mogelijkheden om onszelf te beschermen tegen de natuur’, zegt hij. ‘Dát is namelijk wat we doen met energie: we maken ons leven aangenamer. We verwarmen onze woning als het te koud is en verkoelen die als het te warm is. We zorgen voor licht als het buiten donker is. We verplaatsen ons naar plekken waar we willen zijn. Het is heel simpel: meer energie betekent meer mogelijkheden om ons leven mooier te maken. Minder energie betekent minder mogelijkheden – en dus meer hulpeloosheid, meer pijn, meer dood.’ Epstein meent dat de deskundigen in het klimaatdebat twee fundamentele vergissingen maken. Allereerst kijken ze louter naar de schade van fossiele brandstoffen, niet naar de voordelen. Dan krijg je een eenzijdig plaatje. Want voordelen zijn er wel degelijk, stelt Epstein. ‘Meer CO2 betekent meer plantengroei en een hogere gemiddelde temperatuur betekent minder doden door de kou.’ Hij wil maar zeggen: er zijn twee kanten aan het verhaal. Belangrijker nog: door de goedkope energievoorziening wordt tijd gekocht om de middelen te creëren die worden aangewend om de schade te herstellen.
‘Laat ik een vergelijking maken’, verduidelijkt Epstein. ‘We kunnen erkennen dat er mensen zijn die lijden onder de bijwerkingen van antibiotica, maar iedereen die daaruit zou concluderen dat antibiotica moeten worden verboden, zou worden gezien als een gevaarlijke gek.’ De tweede fout van de experts is hun stelligheid. Die acht Epstein ongepast, omdat vergelijkbare waarschuwingen in het verleden niet zijn uitgekomen. ‘Al vele decennia wordt het op raken van fossiele brandstoffen voorspeld’, zegt Epstein. ‘Als deze experts ook maar een béétje gelijk hadden gehad, zou er geen druppel olie meer zijn, zeker gezien de verdubbeling van het wereldwijde gebruik van fossiele brandstoffen sinds de jaren zeventig. Maar het tegenover-gestelde gebeurt. Sla de gegevens uit de
industrie er maar op na: de voorraden worden almaar groter in plaats van kleiner. Hier in de Verenigde Staten is de voorraad natuurlijk gas in de afgelopen tien jaar bijna verdubbeld. Hoe kan dat? Omdat we telkens voorraden weten te vinden waarvan we voorheen niet wisten dat ze er waren of hoe we er konden komen.’ De grote catastrofes die werden voorspeld als we de fossiele brandstoffen niet zouden afzweren zijn uitgebleven. ‘Vrijwel ieder aspect van ons leven, inclusief de kwaliteit van ons milieu, laat op de langere termijn een gigantische verbetering zien’, stelt Epstein. En zo realiseerde hij zich: ‘Je kunt in onze moderne mediasamen-leving kennelijk een expert zijn zonder dat je analyses of voorspellingen hoeven te kloppen.’ Wanneer je inbrengt dat het geen garantie is dat dit altijd doorgaat, zegt hij droogjes: ‘Het is evenmin een garantie dat het binnenkort stopt.’ Zijn vertrouwen put hij uit de menselijke inventiviteit. ‘Een grondstof is gewoon een mengsel van ruwe materie en energie, dat dankzij ons vernuft wordt omgevormd tot iets wat bruikbaar is. De hoeveelheid ruwe materie en energie op onze planeet is zo onbevattelijk omvangrijk dat het geen enkele zin heeft om te speculeren over de eindigheid ervan.’
‘Minder energie betekent minder mogelijkheden – en dus meer
hulpeloosheid, meer pijn, meer dood’ ZON EN WIND, zegt u? In alle opinieonderzoeken zijn ze met afstand de meest geliefde energiebronnen. Maar die massale publieke steun zien we nog niet terug in een massaal gebruik. Zon en wind zorgen wereldwijd samen voor een schamele één procent van alle energie, zo tonen cijfers van de Statistical Review of World Energy. Om al die panelen en turbines te bouwen, is er gigantisch veel nodig: staal, beton, silicone, fosfor, borium, titaandioxide et cetera. Mede door al dat materiaal gaat er per definitie veel energie verloren. Het grootste nadeel is nog wel dat deze energie onbetrouwbaar is. Zon en wind leveren immers geen constante stroom, maar slechts wanneer de weergoden het willen. Zelfs de beste accu’s betekenen nog altijd energieverlies. Daar wil je geen koelkast of fabriek op laten draaien. Zon en wind zijn mooi als aanvulling, maar niet als vervanging. Wat uiteraard niet betekent dat je niet zou moeten blijven investeren en innoveren. Er zijn ook andere vormen van energie die weinig of geen CO2-uitstoot met zich meebrengen. Waterkracht bijvoorbeeld, momenteel verantwoordelijk voor zes procent. Waterkracht kan goedkoop en betrouwbaar CO2-vrije energie leveren en dat doet ze uitbundig in
landen als China en Brazilië. Maar er zijn volgens experts simpelweg onvoldoende bruikbare rivieren voor schaalvergroting. Met waterkracht alléén hadden de Britten hun industriële revolutie niet gehad. Kernenergie dan? Die energievorm – die nu vier procent levert – wordt door een klein maar groeiend deel van natuurbeschermers erkend als een mogelijke oplossing, omdat de CO2-uitstoot zo beperkt is. Het probleem blijft dat het een complex en duur proces is om stoffen als uranium, of het ‘groenere’ alternatief thorium, om te zetten in energie. Ook de haast verlammende vrees voor de risico’s zal niet zomaar verdwijnen. Daarom verwachten experts niet dat kerncentrales binnen afzienbare tijd substantieel meer zullen bijdragen aan de energievoorziening. Blijft over: de fossiele brandstoffen, die samen 87 procent van onze wereldwijde energievoorziening voor hun rekening nemen. Fossiele brandstoffen zijn dode planten, bedekt door vele lagen aarde, waar na miljoenen jaren alle water uit is weggezogen. Steenkool (de vaste vorm, vooral gebruikt voor elektriciteit), olie (vloeibaar, met name voor transport) en aardgas (gas, voor verwarming) zijn feitelijk allemaal biobrandstoffen, een vorm van plantaardig materiaal dat dankzij niets anders dan de zon is gecondenseerd tot de krachtigste energie die er bestaat. Al die energie
komt vrij bij de verbranding van deze planten, of chemische verbindingen van koolstof en waterstof: als brandstof in de motor van onze auto, of om de verwarming te laten loeien. Frank Clemente, voormalig directeur van het Environmental Policy Center aan Pennsylvania State University, is gaan rekenen. ‘Om alle steenkolencentrales in de wereld te vervangen’, becijferde hij, ‘heb je vijfduizend Hooverdammen (een befaamde waterkrachtcentrale in de Verenigde Staten – mv) nodig, of de bouw van meer dan tweeduizend nieuwe kernreactoren, of meer dan vijf miljoen windturbines, genoeg om anderhalf miljoen kilometer vol te leggen: de afstand van hier tot aan de maan en weer terug – en dan tweemaal.’ EN HET MILIEU DAN? Over de sociaaleconomische voordelen die zijn ontstaan in een tijdperk van goedkope energie kunnen we het eens zijn. Maar die fossiele brandstoffen maken de lucht toch evident vuiler? Ja, dat doen ze. Toen de met steenkool gestookte ovens de industrialisatie op gang brachten, werd de lucht in de Britse steden dodelijk. Zwavel en roet vormden een fatale cocktail. Dankzij de nieuwe welvaart kwamen er nieuwe technieken en wetten, waardoor de smog werd verdreven.
Het Compendium voor de Leefomgeving constateert hetzelfde over de luchtkwaliteit in Nederland. Al sinds de jaren zestig daalt de concentratie van alle vuile stoffen: van zwavel tot lood en van stikstofdioxide tot fijnstof. Dit is waarom sommige historici spreken van de ‘processie van Echternach’ wanneer zij de ontwikkeling van vooruitgang beschrijven: wie drie stappen naar voren doet en twee stappen terug, gaat nog altijd vooruit. Anders gezegd: problemen veroorzaken oplossingen die problemen veroorzaken, die oplossingen veroorzaken.
‘Ze vinden menselijk geluk minder belangrijk dan een gezonde planeet en hopen op een virus dat ons uitroeit’ En de klimaatverandering dan? Het klimaat is een complex systeem dat zich slecht laat voorspellen. Ondanks alle stellige beweringen is er al zeker vijftien jaar nauwelijks of geen sprake van opwarming van het aardoppervlak, wat des te wonderlijker is omdat de toename van broeikasgassen juist sneller liep dan verwacht. Mogelijk zijn de weergoden minder gevoelig voor de modellen dan de klimaatwetenschappers. Intussen verbouwen we meer eten op minder land. Jesse Ausubel, milieuwetenschapper aan Rockefeller University in New York, heeft berekend dat we nog maar dertig procent oppervlakte landbouwgrond nodig
hebben om evenveel voedsel te verbouwen als in 1960, in een periode waarin de wereldbevolking toenam van drie naar zeven miljard. Volgens Ausubel is vanaf nu niet méér land nodig om meer mensen te voeden. Zo zal land steeds meer worden teruggegeven aan de natuur. Dat is te danken aan moderne landbouw. En wat zijn daarvan de belangrijkste instrumenten? De tractor en kunstmest. Beide maken dankbaar gebruik van fossiele brandstoffen. Meer groen: het is een trend die al is ingezet. Een van de redenen daarvoor is, verrassend genoeg, koolstofdioxide zélf. Het feit dat we meer CO2 in de lucht uitstoten, betekent meer voedsel voor de planten. Planten hoeven hun zogeheten huidmondjes niet meer zo wijd te openen, waardoor er minder sprake is van waterverlies door verdamping. Zowel in het laboratorium als in het veld is nu aangetoond dat je gemiddeld genomen voor iedere tweehonderd extra CO2-deeltjes per miljoen dertig procent meer plantengroei krijg. Satellietmetingen – onder meer bestudeerd door bioloog Ranga Myneni van Boston University – tonen aan dat er in de laatste dertig jaar meer groene vegetatie is gekomen. Tussen 1982 en 2011 is ruim twintig procent van de aard-oppervlakte groener geworden. Dat is niet slechts het geval in het noorden waar de bossen
al lang aangroeien. De snelste vergroening treedt op in het hart van Afrika: het gebied waar juist het oprukken van de woestijn werd verwacht. ‘De planeet wordt groener as we speak’, concludeerde Matt Ridley, politicus, bioloog, auteur en eigenaar van een steenkolenmijn onlangs. ‘Dat is niet ondanks het gebruik van meer fossiele brandstoffen, ondanks economische groei, of ondanks klimaatverandering, maar juist dankzij al die zaken. Dat is een verbazingwekkende ontdekking. Het is ook een ontdekking die niet erg hartelijk wordt geaccepteerd door de milieubeweging. Zij lijken het niet te willen horen.’ TIJDENS ’S WERELDS grootste demonstratie tegen klimaatverandering aller tijden – vorig jaar, in aanloop naar de klimaattop van de Verenigde Naties – was Alex Epstein een van de vierhonderdduizend mensen die in New York de straten op gingen voor de klimaatmars. Zijn T-shirt was groen. Er stond op: ‘I love fossil fuels’. Zijn liefde voor fossiele brandstoffen had hij ook verwoord op een spandoek, waarmee hij midden op straat de demonstranten op zich af liet komen. In z’n eentje vormde Epstein het protest tegen het protest. Het had een ludieke, ironisch bedoelde actie kunnen zijn, maar Epstein was bloedserieus – en dat is hij nog
steeds. Hij wordt gedreven, zegt hij, door een woede over de neiging om de natuur boven de mens te stellen. ‘Veel opiniemakers in de milieubeweging willen “ongerepte” natuur, vrij van menselijke invloeden’, begint hij. ‘Ze beschrijven de menselijke soort als een plaag voor de aarde, vinden menselijk geluk minder belangrijk dan een gezonde planeet en hopen op een virus dat ons komt uitroeien.’ Dat zijn volgens hem niet eens de woorden van een handvol radicale denkers die aan de marge iets roepen. ‘Was het maar zo’, verzucht Epstein. ‘Dit soort gedachten wordt verwoord door invloedrijke denkers, beleidsadviseurs en auteurs van bestsellers. Het idee dat we onze invloed op het milieu moeten terugdringen is steeds breder geaccepteerd.’ Het is een uitvloeisel van een anti-humanistisch sentiment. ‘Voor mij is het menselijk leven de morele standaard’, zegt Epstein. ‘Dat klinkt logisch, maar steeds vaker geldt de natuur als morele standaard. We kijken tegenwoordig niet zozeer naar wat de natuur ons te bieden heeft, maar in hoeverre wij de natuur wat minder schade kunnen toebrengen. Een echte humanist ondersteunt het menselijk geluk en gaat niet akkoord met maatregelen die dit streven opofferen. Een humanist gelooft dat het aanpassen van de natuur alleen slecht is wanneer het geen verbetering voor de
invulling van onze behoeften oplevert. Als je gelooft dat onze aanpassingen aan de natuur slecht zijn en dat ze uiteindelijk zullen leiden tot rampspoed, kun je jezelf geen humanist noemen.’ Zijn moreel pleidooi voor fossiele brandstoffen gaat uiteindelijk ook helemaal niet over fossiele brandstoffen, zegt hij. Het is een moreel pleidooi om de goedkoopste, meest uitbundige en betrouwbare energie beschikbaar te maken om ons leven en de wereld mooier te maken. ‘Als er een andere energiebron was die zoveel goeds kon voortbrengen en die net zo onder vuur lag als de fossiele brandstoffen’, besluit Epstein, ‘dan was ik dáárvoor opgekomen.’
Beeld: Alex Epstein bij de People's Climate Change. Foto's Industrial Progress