Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 3
Wil van der Schans & Jelle van Buuren
Keizer in lompen Politiesamenwerking in Europa
PAPIEREN TIJGER
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 4
Dossier Europa 2
Dit boek kwam mede tot stand dankzij een subsidie van het Fonds voor Bijzondere Journalistieke Projecten Vormgeving omslag: Dave Mink, Rotterdam Eerder verscheen Dossier Europa 1, Europees Asielbeleid in 2000. ISBN 906728 104 2
© 2003 Stichting Uitgeverij Papieren Tijger Postbus 2599 4800 CN Breda Fax: 076 5205329 www.papierentijger.org
[email protected] Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op andere wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever. ISBN 90 6728 126 3 NUR 747
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 5
INHOUD Voorwoord Inleiding Europese politiesamenwerking in vogelvlucht 1 Met de voet op de rem De besluitvorming over Europese politiesamenwerking 2 De democratische spagaat Controle op de JBZ-samenwerking 3 De groeistuipen van Europol Zware grensoverschrijdende criminaliteit in Europa 4 Het koekoeksjong van Tampere De Task Force van Politiechefs 5 Touwtje trekken De regie van de Europese opsporing 6 Een ingewikkeld spelletje schaak Internationale opsporing in de praktijk 7 Strijd om de databanken De informatiehuishouding van de politie in Europa 8 Advocaten op beenkappen Controle op de internationale opsporing 9 Even Limburg bellen Pionieren in de grensregio 10 Met z’n tweeën kan het ook Bilaterale non-operationele samenwerking 11 Een steen in de Hofvijver Donner’s visie op de Europese politiesamenwerking 12 Een wereldrechtsstaat De invloed van de Verenigde Staten en de bestrijding van terrorisme 13 Keizer in lompen Analyse van de Europese politiesamenwerking Begrippenregister Geïnterviewde personen Noten
7 9 17 56 74 113 127 151 171 187 243 260 275 282 310 323 328 330
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 187
8 ADVOCATEN OP BEENKAPPEN Controle op de internationale opsporing De politie stuit regelmatig op allerlei obstakels bij de internationale opsporing. Maar met wat creativiteit en goede persoonlijke contacten valt daar vaak wel een mouw aan te passen. Advocaten stuiten echter óók op obstakels bij de verdediging van verdachten, die in internationale onderzoeken zijn aangehouden. Voor hen blijkt het lastiger om deze obstakels te overwinnen. Internationale opsporing voltrekt zich vaak in een juridisch schemergebied.
Het is 2 oktober 2001, tien over twee in de nacht. Op de Henk Sneevlietweg in Amsterdam rijdt het arrestatieteam Noord-Oost-Nederland een auto klem. ‘Het linker- en rechter voorportierraam is ingeslagen en de verdachte onder schot gehouden met het dienstpistool’, vermeldt het proces-verbaal. De verdachte is José Valderama Ruiz, ook wel bekend als Cantorro. Volgens Justitie in New York is Cantorro een Colombiaanse drugsbaron en verantwoordelijk voor de export van XTC-pillen naar Amerika. Op verzoek van de Amerikaanse autoriteiten arresteert de Nederlandse Justitie Cantorro en sluit hem op in afwachting van een Amerikaans uitleveringsverzoek, dat op 28 november 2001 op de deurmat van Justitie ploft. De zaak kwam aan het rollen in april 2001. In het politiedossier staat dat het de Duitse Justitie ‘ter kennis kwam’ dat een aantal Colombianen XTC-pillen van Nederland naar de Verenigde Staten wilden exporteren. Een Duitse undercover agent infiltreerde de bende succesvol en wierp zich op als koerier: hij wist wel een manier om de pillen via diplomatieke kanalen de VS in te krijgen. De Duitse undercover blijkt in werkelijkheid een Russische criminele burgerinfiltrant te zijn onder de schuilnaam Timor. In april en juni volgen ontmoetingen tussen Timor en de leden van de veronderstelde bende, die naast Cantorro bestaat uit de Colombianen Armando Enano, Beatriz Henao (ook wel La Negra genoemd) en de Hollander Victor de Boer. Volgens het politiedossier vinden de ontmoetingen plaats in ‘Duitsland en elders’. Een agent van de Amerikaanse Drugs Enforcement Agency (DEA), Anton Kohut, begeleidt het infiltratietraject. Kohut zal later verklaren dat hij over deze zaak contact heeft gehad met andere DEA-agenten in Duitsland en Nederland, Duitse po187
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 188
litieofficieren waaronder een undercover agent, en het Nederlandse opsporingsapparaat. Het gaat hier om het Prismateam van regiokorps Haaglanden, dat zich richt op Latijns- en Zuid-Amerika. Bij het Haagse Parket komt verder een zogenaamd klein rechtshulpverzoek van de Amerikanen binnen, met de vraag of de telefoons getapt kunnen worden. DEA-agent Kohut verklaart inzage te hebben gekregen in de tapverslagen en observatierapporten. Van april tot juni vinden diverse ontmoetingen plaats tussen Timor, een Duitse undercover die waarschijnlijk zijn runner is, en de Colombianen. Op 16 juni 2001 levert De Boer 47.000 XTC-pillen af in Moers, Duitsland. Op 27 en 28 juni 2001 vervoert Timor de pillen naar de Verenigde Staten om ze daar af te leveren aan een handlanger, Richard Quintero. Vlak na de overdracht van de pillen wordt Quintero van de weg gereden en gearresteerd door de New Yorkse politie. Ondanks de arrestaties in de VS wantrouwen de Colombianen Timor niet. Ze verontschuldigen zich zelfs voor het ‘onprofessionele gedrag’ van Quintero. De besprekingen gaan door over een nieuwe zending pillen, ditmaal tussen de 300- en 500.000 stuks. Begin augustus levert de organisatie 300.000 XTC-pillen aan Timor in Keulen. Op 1 oktober vindt een ontmoeting plaats in New York om de details van de levering te regelen. Aanwezig: Cantorro, Timor, de Duitse undercover, Anton Kohut en leden van de New Yorkse tak van de organisatie. De hotelkamer is volgehangen met microfoons. De Amerikaanse autoriteiten vinden dat ze voldoende bewijs hebben en vragen Nederland om Cantorro bij terugkomst in Nederland te arresteren. Aldus gebeurt. Een heldere zaak, zo lijkt het. Maar de advocaten die de verdediging op zich nemen ontdekken dat het iets gecompliceerder ligt. Het politiedossier blijkt niet het volledige infiltratietraject te hebben beschreven. Want in werkelijkheid vinden de eerste ontmoetingen tussen Timor en de Colombianen in Nederland plaats. Een Grieks restaurant in Arnhem, het casino in Zandvoort. Ook vinden er reisjes plaats naar Petersburg. Uit verklaringen van de verdachten en uit de Hotmailcorrespondentie tussen de Colombianen en Timor, die de advocaten weten te achterhalen, blijkt dat Timor het initiatief heeft genomen tot het contact met de Colombianen. Ook bracht Timor als eerste het gesprek op de levering van XTCpillen aan de Verenigde Staten en oefende hij grote druk op de Colombianen uit om met hem in zee te gaan. Een glashelder geval van uitlokking, concluderen de advocaten. En dat is strijdig met niet alleen de Nederlandse wetgeving, maar ook met het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). En dan is ook nog eens een criminele burgerinfiltrant ingezet. ‘Volgens ons is in die zaak gewoon door de Duitsers en Amerikanen geïnfiltreerd 188
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 189
op Nederlands grondgebied,’ zegt advocaat Victor Koppe, die een van de verdachten bijstond. ‘Mijn cliënt heeft uitentreuren verteld hoe hij hier in Nederland bezocht is door Timor en een Duitser. Dat gebeurde allemaal op Nederlands grondgebied en je mag hier helemaal niet werken met criminele burgerinfiltranten. Maar de Duitsers en de Amerikanen trekken zich daar weinig van aan en zijn altijd bezig met dit soort operaties. Ook dit was gewoon één grote undercover operatie op Nederlands grondgebied.’ Na zijn arrestatie kreeg Cantorro in zijn cel bezoek van de DEA. Die rekende hem voor dat hij in Amerika zo’n dertig jaar celstraf tegemoet kon zien. Tenzij hij natuurlijk bereid was voortaan voor de Amerikaanse Justitie te gaan werken. ‘Voor zo iemand staat er dan eigenlijk maar een weg open en dat is gaan werken voor de DEA,’ zegt Koppe. ‘Zo is het waarschijnlijk ook gegaan met Timor. En dat gaat zo maar door. Het erge vind ik dat Nederland dat gewoon maar toelaat. Ik had niet het idee dat mijn cliënt al van plan was in de XTC-smokkel te gaan. Ze zijn dus uitgelokt en Nederland staat toe dat Amerikanen en Duitsers dat soort dingen hier doen. Zo zorg je er ook voor dat iemand een straf krijgt die vele malen hoger is dan hij hier zou krijgen.’ Is Justitie op de hoogte van dit soort praktijken, vragen we Koppe. ‘Natuurlijk weet men dat het gebeurt,’ zegt Koppe. ‘Bij Justitie zijn ze ook niet gek. Ze weten dat Duitsers en Amerikanen daarmee bezig zijn en denken: daar zijn we mooi van af. Ik vind dat echt niet kunnen. Bij de groep verdachten zat een Nederlander en een Colombiaanse vrouw met een Nederlands paspoort. Dat zijn dus gewoon Nederlandse burgers. De handel in XTC is strafbaar, wat je daar verder ook van moge vinden. In Nederland vinden we een straf van vier jaar gepast voor zo’n vergrijp. Dat lijkt me ook meer dan voldoende. Dan kan het toch niet zo zijn dat je mensen erin laat luizen om naar Amerika te worden uitgeleverd waar ze 35 jaar voor hun kiezen krijgen?’ Het vermoeden van de advocaten, dat hier sprake was van de ongeoorloofde inzet van een criminele burgerinfiltrant, bleek later overigens te kloppen, zoals we nog zullen zien in hoofdstuk twaalf. Volgens Koppe is het in dit soort zaken ontzettend moeilijk om de rechter te overtuigen van uitlokking of andere onregelmatigheden in het opsporingsonderzoek. De uitleveringsrechter mag namelijk alleen marginaal toetsen en moet uitgaan van het zogenaamde vertrouwensbeginsel: men gaat ervan uit dat andere landen zich netjes gedragen. In dit geval hadden de Colombianen geluk. De advocaten betoogden dat de Haagse rechtbank niet bevoegd was om het uitleveringsverzoek te behandelen, omdat de arrestaties in Amsterdam hadden plaatsgevonden. De Haagse rechtbank gaf de advocaten gelijk. Justitie had de zaak voor 189
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 190
de Amsterdamse rechter moeten brengen. ‘Binnen twee minuten stonden we met de verdachten op Den Haag Centraal en hebben gezegd: wegwezen,’ zegt Koppe. Want bij het uitleveringsrecht mag je iemand onmiddellijk opnieuw arresteren. De drie Colombianen zijn tot op de dag vandaag voortvluchtig. Alleen de enige Nederlandse verdachte had pech: hij ging die avond bij zijn moeder eten en werd onmiddellijk door een arrestatieteam in de kladden gegrepen. De Amerikanen waren woedend op Nederland. ‘XTC-bazen vrij door flater’ kopte De Telegraaf over de volle lengte van de voorpagina. In het artikel lieten Amerikaanse DEA-agenten hun frustratie de vrije loop over de blunder van het Nederlandse Openbaar Ministerie.
U-BOCHTEN
De opsporing vindt steeds vaker internationaal plaats. In hoofdstuk zes zagen we hoe dat soms problemen oplevert voor politie en justitie: wetten en bevoegdheden lopen in de Europese Unie uit elkaar, waardoor de samenwerking soms moeizaam is. Maar we zagen ook dat zeker de gespecialiseerde politieteams daar meestal wel een mouw aan weten te passen. Ervaring en persoonlijke contacten vormen daarbij het smeermiddel van de internationale samenwerking. Verdachten en advocaten lopen echter ook tegen problemen op in internationale opsporingsonderzoeken. In Nederland zijn na het Van Traa-tijdperk de regels aangescherpt: de Nederlandse politie zit ruim in de bijzondere opsporingsbevoegdheden, maar moet wel elke stap in het onderzoek later voor de rechter kunnen verantwoorden. Alleen de start van het opsporingsonderzoek blijft vaak in nevelen gehuld: dat gebeurt meestal op basis van informatie van de Criminele Inlichtingeneenheden, de zogenaamde CIE-informatie. De bron van deze CIE-informatie hoeft niet onthuld te worden, om informanten en infiltranten af te kunnen schermen. Ook bestaat er een speciale regeling voor ‘bedreigde getuigen’. Om de identiteit van deze getuigen af te schermen vindt het verhoor niet plaats ter rechtszitting, maar in een besloten zitting bij de rechter-commissaris. Uit het Van Traa-onderzoek bleek dat juist in dit gesloten circuit volop werd gesjoemeld. Onrechtmatig verkregen informatie werd naar de CIE doorgesluisd, die het vervolgens als ‘uit betrouwbare bron verkregen inlichtingen’ op legale wijze weer kon insteken bij het politieteam. Advocaten vermoeden dan ook dat deze U-bocht constructies ook in internationale opsporingsonderzoeken veelvuldig worden toegepast.
190
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 191
Bij internationale onderzoeken is de controle op de opsporing stukken ingewikkelder. Zoals in de hierboven omschreven zaak van de vermeende Colombiaanse bende: een Duitse criminele burgerinfiltrant opereert op Nederlandse bodem en maakt zich schuldig aan uitlokking. Volgens de Nederlandse wetgeving niet toegestaan, maar voor advocaten vaak erg lastig om op tafel te krijgen. In de jaren negentig kwamen een aantal zaken van eigengereid optreden van buitenlandse opsporingsfunctionarissen op Nederlandse bodem aan het licht. Duitse, Amerikaanse en Engelse agenten bleken hun eigen winkel in Nederland geopend te hebben en rechercheerden er vrolijk op los zonder zich al te veel aan te trekken van de Nederlandse wet. In een rapport van het Ministerie van Binnenlandse Zaken uit 1998, Boeven vangen in de polder, wordt dat openlijk erkend. ‘De Criminele inlichtingendienst heeft aanwijzingen dat pseudo-koop door buitenlandse politieorganisaties op Nederlands grondgebied plaatsvindt om het gat te vullen dat na Van Traa is ontstaan. Dit gebeurt zonder aanmelding door de buitenlandse politieorganisatie vanwege de Nederlandse beperkingen in de wet.’ Een politieagent verzucht: ‘Konden we maar eens zo’n buitenlandse pseudo-koper oppakken, dan kan de recherche dit probleem aan de kaak stellen.’ Nadat de Duitsers een aantal keren waren betrapt op het zonder toestemming opzetten van infiltratieoperaties op Nederlands grondgebied, was de boot aan en volgde een flinke diplomatieke rel met Duitsland. Toenmalig minister van Justitie, Winnie Sorgdrager, schreef een brief op hoge poten aan haar Duitse collega: het moest maar eens afgelopen zijn met de schending van de Nederlandse soevereiniteit.39 Ook boog een ambtelijke commissie zich in het diepste geheim over de voorwaarden waaronder buitenlandse verbindingsofficieren in Nederland mochten opereren.40 De Commissie Kalsbeek, die een vervolgonderzoek uitvoerde naar het IRT-schandaal, toonde zich diep bezorgd over de inzet van buitenlandse opsporingsambtenaren in Nederland. Politie en justitie bleken verschillend te denken over wat buitenlandse infiltranten en criminele burgers allemaal wel of niet mogen. Als deze in het kader van een vooronderzoek in het buitenland zijn ingezet, dat uiteindelijk leidt tot een Nederlands opsporingsonderzoek, hoeft justitie niet te toetsen of dat vooronderzoek wel aan de Nederlandse normen voldoet, vonden sommigen bijvoorbeeld. En een eenmalige pseudo-koopactie op Nederlands grondgebied, in het kader van een buitenlands opsporingsonderzoek? Moet kunnen, was de gedachte. In ieder geval leek daar vaak de scheiding te bestaan: buitenlandse opsporingsambtenaren mogen in Nederland véél, als het maar om hun eigen onderzoek gaat. En als een buitenlandse criminele burgerinfiltrant alleen een telefoontje pleegt, of een ontmoeting regelt, is dat dan een (verboden) infiltratietra191
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 192
ject, of slechts het helpen van de politie? ‘Door de CRI is gesteld dat het risico bestaat dat bij streng vasthouden aan de normen naar de huidige interpretatie in dergelijke gevallen conflicten met buitenlandse opsporingsdiensten ontstaan die vanwege het belang van goede samenwerking worden opgelost door medewerking te verlenen aan allerlei U-bochtconstructies,’ vermeldt het rapport van de Commissie Kalsbeek. Een zelfde waarschuwing liet Henk van der Zwam, destijds chef van het IRT NoordOost-Nederland horen in Opportuun, het maandblad van het OM. ‘Het buitenland ontwikkelt opsporingsconstructies om Nederland buiten beeld te laten,’ schrijft van der Zwam. ‘Ik weet dat het gebeurt, uit ervaring. Buitenlandse collega’s kiezen er, nu ze weten dat doorlevering in Nederland gevoelig ligt, voor om andere trajecten in te zetten. Waar in het verleden sprake was van U-bochtconstructies bij een aantal CID-instanties, bestaat nu het risico dat buitenlandse opsporingsdiensten hetzelfde gaan doen. Bijvoorbeeld een informant naar Nederland sturen en de informatie vervolgens gebruiken in een onderling rechtshulpverzoek.’41 Zo wordt er wel meer creatief gewerkt, aldus het rapport van de commissie-Kalsbeek. Neem verkapte uitlevering: een persoon het land uitzetten met het doel hem in handen te spelen van buitenlandse autoriteiten, waardoor de verdachte zich niet kan beroepen op de rechten die hij bij een uitleveringsverzoek heeft. ‘Waarnemen dat iemand over de grens gaat terwijl met weet dat deze persoon 6 kilo cocaïne met zich mee vervoert en hij aan de andere kant van de grens zal worden opgepakt, wordt door de politie niet als verkapte uitlevering beschouwd,’ meldt het rapport.
INDIANENVERHALEN
Het is verleidelijk om dit soort zaken af te doen als oude koeien: wellicht speelden zich vroeger wel eens wat buitenlandse operaties in Nederland af die het daglicht niet konden verdragen, of liep het buitenland met een boog om Nederland heen, maar sinds de regels zijn aangescherpt en de controle toegenomen gebeurt dat niet meer. Minister Donner is die opvatting in ieder geval toegedaan. Tijdens een overleg met de Kamer in juni 2003 deed hij bezorgde vragen van Kamerleden over mogelijk eigengereid optreden van DEA-agenten in Nederland af als indianenverhalen. ‘Dat gebeurt alleen in romans,’ meende de bewindsman. Een rondje langs onze gesprekspartners laat een genuanceerder beeld zien. XTCofficier van justitie Witteveen vertelt bijvoorbeeld dat het buitenland wel eens 192
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 193
‘vergeet’ Nederland te bellen over een zaak. Neem een kleine proefzending van grondstoffen voor de productie van XTC. Als Nederland weet heeft van zo’n levering moet het in beslag worden genomen, want anders is er sprake van doorlating. ‘Dat is voor het buitenland wel eens aanleiding om het niet bij ons aan te melden,’ zegt Witteveen. ‘Ze hoeven dat ook niet te doen. Als een Nederlandse crimineel in Duitsland grondstoffen komt halen, en dat wordt aangeleverd door een Duitse politie-infiltrant, die niet op Nederlands grondgebied opereert, dan zouden de Duitsers kunnen vermoeden dat in feite die grondstoffen op de Nederlandse markt terecht komen. Dat is in de praktijk gebeurd. Volgens de Nederlandse regels mag dat niet. Dat weten ze in Duitsland inmiddels ook wel, dus dan bellen ze misschien een keertje niet. Hij wordt dan in Duitsland vervolgd, of ze bellen pas als de grote partij arriveert.’ Als Witteveen er later achter komt dat iets dergelijks is gebeurd, vraagt hij wel altijd na waarom het is gebeurd. ‘Meestal krijg je dan te horen dat het in het belang van het onderzoek was.’ Laat Witteveen het daar dan bij, vragen we hem? ‘Ja, wat moet ik anders,’ zegt Witteveen en heft zijn handen in de lucht. ‘Ik ga niet over het optreden van buitenlandse diensten in hun eigen land.’ Volgens Witteveen opereren buitenlandse politiemensen echter nooit zonder toestemming op Nederlands grondgebied. ‘Ik geloof niet dat dat gebeurt,’ zegt Witteveen. Ook Pieter-Jaap Aalbersberg van kernteam Noord-Oost-Nederland denkt dat zeker in de eerste jaren na de invoering van de wet BOB Nederland als een besmet gebied bekend stond. ‘Alle landen gingen om Nederland heen of deden het stiekem toch op Nederlands grondgebied,’ zegt Aalbersberg. ‘Inmiddels weten we elkaar echter weer beter te vinden en hebben we voor allerlei problemen praktische oplossingen bedacht waardoor de samenwerking weer op peil is.’ Aalbersberg kent de verhalen over het buitenland dat spontaan ‘vergeet’ Nederland op de hoogte te brengen van bijvoorbeeld een doorlaattraject of de betrokkenheid van een criminele burgerinfiltrant. ‘Als je daar tegenaan loopt zul je een sterke ruggengraat moeten tonen,’ zegt Aalbersberg. ‘Dat is een spelregel in de democratie. Je kunt niet alles dichttimmeren, maar als je ertegen aanloopt moet je in duidelijke diplomatieke bewoordingen duidelijk maken: hier is de grens. Ik heb het idee dat het ook wel meevalt. Het is misschien een periode slechter geweest.’ Volgens Aalbersberg is het ook in parallelonderzoeken altijd voor advocaten controleerbaar hoe de opsporing is verlopen. Alle rechtshulpverzoeken zitten immers in het dossier, zodat na te trekken is wanneer door wie om informatie of hulp is gevraagd. ‘Je ziet in het dossier altijd dat het om een parallelonderzoek ging,’ 193
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 194
zegt Aalbersberg. ‘Wat je misschien niet ziet is of de Duitsers misschien nog twintig andere taps hadden lopen. Je ziet niet alles, want er zit ook een deel nationaal recht op. Maar wat de hoofdactiviteiten zijn die het bewijs voor je eigen zaak hebben gegenereerd zie je altijd tot in detail. Dat is ook een kwestie van strategie, want elke advocaat vraagt: hoe vaak hebt u vergaderd met uw buitenlandse collega’s, en waar en wanneer dan. Dat is een vast lijstje, dat zit in het spel. Ik kan even het slechtste denken, maar ook dan verandert het weinig aan het bewijs dat we tegen iemand hebben.’ Volgens officier van justitie Kuipers van het Landelijk Parket gebeurt er wel meer op Nederlandse bodem dan we allemaal weten. Hij noemde tijdens een congres over bijzondere opsporingsbevoegdheden, dat in 2003 in Zeist plaatsvond, het voorbeeld van een Duits peilbaken onder de auto van een verdachte, dat tevens als afluistermicrofoon werkt. Daarvoor is in Nederland aparte toestemming vereist. Volgens Kuipers is de verlokking voor de Duitsers groot om Nederland dan maar helemaal niet te vertellen dat er zo’n peilbaken onder de auto hangt. ‘Ik durf mijn hand niet in het vuur te steken dat dat niet gebeurt,’ aldus Kuipers. Eenzelfde probleem ziet Kuipers bij grensoverschrijdende observaties. Een Nederlands Schengen-OT volgt bijvoorbeeld een lading drugs richting Duitsland. In Duitsland wordt de observatie overgenomen door Duitse observatieteams. Maar neemt Duitsland die lading drugs dan ook in beslag, of wordt het op de markt gebracht in de hoop de grote jongens in het vizier te krijgen? ‘Ik beschik niet over cijfers waaruit blijkt dat zulke uitgestelde inbeslagnames ook echt plaatsvinden,’ aldus Kuipers. ‘Dat zou ik eigenlijk wel willen weten.’ Volgens Kuipers vindt het buitenland de Nederlandse regels te strak en omzeilen ze dit daarom liever. Vooral de Duitsers en Amerikanen hebben daar volgens Kuipers een handje van. ‘Er gebeurt het nodige op Nederlands grondgebied waar wij geen weet van hebben,’ concludeerde Kuipers. Oud-rechercheur Klaas Langendoen laat ook weinig misverstand bestaan over het optreden van buitenlandse opsporingsambtenaren. ‘De Amerikanen doen gewoon wat ze willen,’ zegt Langendoen. ‘Je kunt wel zeggen: jullie mogen niet infiltreren op Nederlands grondgebied, maar daar hebben ze maling aan. Een zakenman uit Texas, die een criminele burgerinfiltrant is, kan hier op de Wallen gewoon zaken doen. Als de Amerikanen vervolgens op die manier weten dat er vanuit Amsterdam een miljoen pillen naar de VS worden geleverd, gaan ze er gewoon bijzitten. Je kan toch niemand verbieden om in een kroeg te gaan zitten? Natuurlijk staat iedereen raar te kijken als vervolgens vanuit Amerika de tip komt: 194
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 195
Pieterse op de Oudezijdsachterburgwal heeft een miljoen pillen in zijn kelder liggen. Maar zulke tips komen echt binnen. Nou, zoek het maar uit. Amerikanen infiltreren zich gewoon een slag in de rondte. Dat gebeurt nog steeds, het is schering en inslag.’ Volgens Langendoen is dat vooral een kwestie van mentaliteit en macht. ‘De Amerikanen bepalen wereldwijd hoe het er aan toegaat. Zodra je Amerika binnenkomt ruik je gewoon de macht. Je hebt ze ook nodig, door hun wereldwijd vertakte netwerk. En ze doen alleen iets voor ons, als wij iets terugdoen. De Amerikanen zitten goed in de bronlanden van de drugssmokkel, om te achterhalen waar zendingen heen gaan. Amerikanen hebben ook de macht om dat soort dingen te doen. Als je met hen ruzie krijgt heb je een probleem. Je merkt dat ze zich overal heel makkelijk bewegen en het machtige thuisland als basis hebben om op terug te vallen.’ Volgens Langendoen is het voor advocaten nauwelijks te achterhalen wat er allemaal niét in het officiële politiedossier staat. De officiële opsporingsregels zijn redelijk makkelijk te omzeilen. Het doorlaatverbod is volgens Langendoen een lachertje. ‘Je kijkt gewoon op het goede moment de verkeerde kant uit, dan weet je officieel van niets en hoef je ook niet in te grijpen. Politiemensen zijn zo creatief in het benutten van de mazen van de wet, ik heb jaren niets anders gedaan. Ik kan zo informatie uit Nederland die buiten de regels om verkregen is naar het buitenland sturen en dan weer als tip laten terugkomen. Ik wens de advocaat die daar een vinger achter wil krijgen veel succes.’ Langendoens verhaal wordt bevestigd door onderzoek naar de werking van de wet Bijzondere Opsporingsbevoegdheden in Nederland. Op het moment dat bijvoorbeeld over de telefoontap informatie dreigt binnen te komen over een proefzending drugs, wordt het direct meeluisteren officieel acuut gestopt. De tapverslagen worden dan zogenaamd pas een week later gelezen, en dan is het natuurlijk te laat om in te grijpen. Op die manier wordt het doorlaatverbod omzeild. In een andere zaak greep de politie niet in, omdat het om een test van een infiltrant zou gaan: de bende zou doelbewust uittesten of de geheime informatie bij de politie kwam of niet. Om de infiltrant af te schermen greep de politie niet in en liet de drugs door. De rechter heeft deze praktijk inmiddels goedgekeurd.42 Informatie die uit het buitenland komt valt voor advocaten niet te controleren. Langendoen ziet, sinds hij geen politieman meer is en juist voor advocaten werkt, wel de problemen die dat voor een goede rechtszaak oplevert. ‘De rechter zegt: dit is het politiedossier, en we moeten er vanuit gaan dat dit klopt en dat er verder niks is. Dat is het zogenaamde vertrouwensbeginsel. Het is voor advocaten altijd een hele knok om mogelijk onderliggende informatie op tafel te krijgen. Maar al195
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 196
les wat voorafgaande aan de officiële zaak informeel door de politie is uitgewisseld, zullen advocaten nooit te zien krijgen. Ontlastende informatie die mogelijk bestaat komt zo ook niet op tafel. Welk advocatenkantoor laat nu onderzoek doen in pakweg Zuid-Amerika?’ Langendoen, die een adviesbureau heeft dat gespecialiseerd is in tegenonderzoeken, vindt dat advocaten veel meer tegenonderzoek zouden moeten laten verrichten. Grote bedrijven doen dat ook. Als Philips een grote claim uit Amerika voor de kiezen krijgt, zet het ook een team Amerikaanse advocaten in om onderzoek te verrichten. ‘Advocaten gaan soms nog wel eens ergens zelf heen, maar ze weten niet waar ze moeten zoeken,’ zegt Langendoen. ‘Soms geeft de rechter het OM of de politie de opdracht om nadere informatie uit het buitenland in te winnen. Maar dat is zo’n farce! Wat je niet wilt vinden, zul je ook niet vinden. Er zijn zoveel dingen in het buitenland die niet kloppen. Het probleem is alleen dat advocaten daar zo weinig kaas van hebben gegeten. Juridisch zijn ze natuurlijk uitstekend, maar een politiedossier lezen is een vak apart. Ik zie bij een dossier direct wat er niet klopt, waar de gaten zitten, waar de logica ontbreekt. Politiemensen kennen duizenden manieren om de officiële regels te omzeilen. Het draait om creativiteit. Verzin een list, Tom Poes, zeiden we vroeger altijd. Politiemensen zijn daar in de praktijk constant mee bezig, met trajecten en onderzoeken sturen. Bovendien kan de politie lange tijd aan een zaak werken, desnoods om de haverklap naar het buitenland reizen. Zo’n advocaat staat er alleen voor.’ Een speciale rol in het internationale opsporingsnetwerk wordt vervuld door de buitenlandse verbindingsofficieren. Die leveren vaak de tip op basis waarvan opsporingsonderzoeken in Nederland starten. Verbindingsofficieren mogen altijd hun bron afschermen. Door hun diplomatieke onschendbaarheid zijn ze nauwelijks te controleren. Buitenlandse verbindingsofficieren weigeren dan ook met de regelmaat van de klok om als getuige voor de rechtbank te verschijnen. En áls ze verschijnen, dan beperken ze hun getuigenis simpelweg tot de verklaring dat de informatie waarover ze beschikken uit betrouwbare bron komt, die helaas niet onthuld kan worden. ‘Daar kom je als advocaat nooit achter,’ zegt Langendoen. ‘De weg terug, waar kwam de informatie oorspronkelijk vandaan en hoe is men daar aangekomen, is nooit terug te halen.’ Volgens Langendoen gebeurt hetzelfde met informanten. Van tevoren wordt bij internationale opsporingsonderzoeken overlegd wie een informant inzet. Het horen van buitenlandse informanten door de Nederlandse rechter is een zeldzaamheid. En als het te moeilijk wordt, dan geef je die informant of getuige gewoon een diplomatiek status, en dan kan hij niet gehoord worden. ‘Het is helemaal dichtgetimmerd,’ zegt Langendoen. 196
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 197
DE COMMISSIE VAN TRAA
Begin negentiger jaren liep de opsporing in Nederland gierend uit de bocht. De politie zette opsporingsmethodes in tegen drugsbaronnen als Etienne U, Charles Z en de Hakkelaar, die niet door de beugel konden. Vooral de Deltamethode, waarbij met behulp van criminele burgerinfiltranten grote hoeveelheden drugs onder regie van de politie op straat belanden, kwam onder vuur te liggen. De IRT-affaire is geboren en eindigt met een parlementair onderzoek naar de opsporingsmethoden van de politie door de Commissie van Traa. De Commissie van Traa dook zeer diep in de gebruikte methodes van de politie en de organisatie van de opsporing. Ook besteedde ze uitgebreid aandacht aan de internationale contacten en hoorde de cowboyverhalen over de liaisonofficieren aan. Diverse malen verzocht de Commissie een aantal liaisons om informatie, maar keer op keer deden de agenten een beroep op hun diplomatieke status. Op die manier werd de Commissie (en het publiek) dus niet veel wijzer. Anders was het natuurlijk gesteld met de Nederlandse agenten, die in hun werk te maken hadden met de liaisons. Zij waren wel verplicht om te komen getuigen. De CRI was de club die de begeleiding en het toezicht regelde. Het hoofd van de afdeling Coördinatie Criminele Inlichtingen, Bas Barendregt en zijn plaatsvervanger Bart Theeuwes, werden door de enquêtecommissie gehoord over de liaisons. Theeuwes kende het klappen van de zweep, hij heeft zelf jarenlang als Nederlandse liaison in Thailand en Pakistan gewerkt. Barendregt was van 1986 tot 1991 hoofd van de Bijzondere Zaken Centrale, de afdeling die terrorisme bestrijdt, en had in die hoedanigheid ook ervaring met het liaisonnetwerk. Uit het verhoor met de twee CRI’ers blijkt dat de CRI niet tot in detail wist wat de liaisonofficieren in Nederland uitspookten. In principe moesten ze melden wat zij aan opsporings- en inlichtingenactiviteiten uitvoerden, maar volgens Theeuwes was dat een wassen neus. ‘Er is geen sprake van een verplichting, ze worden geacht te melden wat ze doen. In Europees verband is er een raamregeling tot stand gebracht met betrekking tot de posting for liaison-officers. Per land in Europa bestaat de vrijheid om daar nadere voorschriften aan te verbinden. Ook Nederland heeft daartoe een poging ondernomen.’ De Europese raamregeling waar Theeuwes op doelde is een regeling uit 1992, opgesteld in het destijds lopende Trevi-overleg. Trevi is een voorloper van de latere JBZ-samenwerking. Meer dan een aanbeveling vormde de regeling niet. Na wat zoekwerk vinden we één A4-tje waarin in vier punten de Posting of Liaison Officers within the EC is geregeld. Het belangrijkste doel van de liaison-officers zou moeten zijn het uitwisselen van informatie ter voorkoming en bestrijding van cri197
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 198
minaliteit en of openbare orde verstoring en het begeleiden van rechtshulpverzoeken. Hun taken moeten zich tot bovenstaande beperken, en in bilateraal overleg kan gedetailleerd worden vastgelegd wat wel en niet mag. Tenslotte bepaalt het Trevi-document dat de liaison-officers zich hebben te houden aan de wetten van het land waar ze zijn geplaatst. De Commissie van Traa toonde zich verbaasd over het feit dat het de CRI niet gelukt was duidelijkere afspraken te maken met de liaisons, want daar was immers reden genoeg voor. Ook Theeuwes noemde een aantal incidenten met de DEA als aanleiding om de teugels strakker aan te halen. ‘Ze mislukten echter, omdat we als CRI geen enkel instrument hebben waarmee we de buitenlandse liaison-officers kunnen controleren op hun handelen.’ Barendregt bevestigde dat de CRI eigenlijk geen poot had om op te staan bij de liaisons. ‘Ook al zitten we vaak bij het ontstaan van het contact met een bepaald korps, bij de operationele uitvoering zitten we er niet bij. En wat ze ons niet vertellen, weten we ook niet. In de richtlijnen staat dat ontmoetingen met personen in Nederland met de liaisons wel mogelijk zijn - dat kunnen dus ook informanten zijn - maar op het moment dat die informanten in Nederland actief zijn met betrekking tot Nederlandse misdrijven, moeten zij dat melden aan of de regio of aan de CRI. Kortom, een Amerikaanse collega kan best op Schiphol een ontmoeting hebben met een informant maar op het moment dat het Nederlandse raakvlakken heeft, moet hij dat melden.’ Dat de situatie in die jaren flink uit de hand was gelopen blijkt ook uit het verhoor van Karstens, hoofd nationale infiltratie bij de CRI. ‘Toen ik in 1992 deze functie kreeg heb ik schoon schip gemaakt. Ik heb alle buitenlandse diensten die hier actief waren uitgenodigd en uitgelegd dat elke infiltratie in Nederland alleen plaats kan vinden onder begeleiding van de ons. Ik heb het mes op tafel gezet en gezegd dat ik de eerste de beste infiltrant van een buitenlandse opsporingsdienst die zich weer op Nederlands grondgebied waagt zonder zich te melden bij mijn afdeling c.q. het Openbaar Ministerie laat aanhouden door een arrestatieteam.’ Karstens doelde vooral op de politiële infiltratie, zicht op het inzetten van informanten of het runnen daarvan door buitenlandse liaisons had hij niet. De Commissie van Traa betwijfelde ten zeerste of dit laatste niet toch op grote schaal voorkwam en concludeerde in haar eindrapport dat ‘de samenwerking tussen de Nederlandse opsporingsdiensten en buitenlandse opsporingsdiensten (in het bijzonder de DEA en het BKA) een nadere reglementering behoeft voor wat betreft het gebonden zijn aan Nederlandse regels en rapportage aan Nederlandse instanties.’ 198
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 199
DE WERKGROEP LIAISON OFFICERS
De Tweede Kamer kon zich geheel vinden in deze conclusie van de Commissie van Traa en eiste een aanscherping van de regels door het Ministerie van Justitie. Op het ministerie werd terughoudend gereageerd op de wens van de Kamer. Samenwerking met buitenlandse opsporingsdiensten zou in de toekomst alleen maar intensiever worden en de Commissie van Traa werd in het buitenland al met argusogen gevolgd. Uiteindelijk besloot men een werkgroep van topambtenaren, OM en politie in te stellen die een onderzoek in moest stellen naar de ‘noodzakelijkheid en mogelijkheid voor aanscherping van de bestaande richtlijn’. Die bestaande richtlijn was pas vlak voor het instellen van de Commissie van Traa tot stand gekomen, maar was door de conclusies alweer aan revisie toe. Bij de totstandkoming van de richtlijn hadden de ambassades van de lidstaten trouwens een flinke vinger in de pap. Nadat deze geconsulteerd waren over een eerdere, stringentere versie van de richtlijn werd deze op hun aandringen flink afgezwakt. Terwijl de CRI’ers bij van Traa een strenger toezicht door hun dienst bepleitten, kwam de richtlijn uit 1994 niet verder dan de formulering dat ‘de liaisonofficier bij de uitoefening van zijn werkzaamheden in Nederland een beroep kan doen op de CRI’. Ook het contact met informanten bleef mogelijk, zij het alleen met instemming van de politie. De werkgroep vatte zijn taak ruim op en vond dat niet alleen de inhoud van de richtlijn bestudeerd moest worden, maar dat de problematiek van de liaison-officers vanuit een breed perspectief bestudeerd diende te worden. Zo werd er ook gekeken naar recente ontwikkelingen op het gebied van de Europese en internationaal strafrechtelijke samenwerking, het toelatingsbeleid van liaison-officers, de taakstelling versus de feitelijke werkzaamheden van de liaison-officers, de mogelijkheden en de wijze van samenwerken en begeleiding van de liaison-officers. In dezelfde tijd dat de werkgroep zich over de problemen met de liaison-officers boog, speelde weer een geruchtmakende zaak waarin buitenlandse verbindingsofficieren een meer dan dubieuze rol speelden. In de zaak Target One tegen Curtis Warren, een Britse crimineel van flink kaliber die enkele jaren in Sassenheim woonde om uit de handen van de Britse politie te blijven, werd zijn woning zonder medeweten van de Nederlandse autoriteiten afgeluisterd door de Engelse politie, met apparatuur die hier verboden was. Ook zou de Engelse politie de telefoons van Warren ‘gekloond’ hebben, waardoor gesprekken in Nederland rechtstreeks door de Britten waren af te luisteren. De Britse liaison op de ambassade in Den Haag bleek een grote rol te spelen in deze illegale opsporingshandelingen. Bo199
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 200
vendien verscheen hij regelmatig in de tapkamers van de Nederlandse politie, terwijl de politie voor de rechter bezwoer in dit onderzoek niét te hebben samengewerkt met de Engelsen. De onderste steen is echter nooit bovengekomen: liaisonofficier Walker beriep zich op zijn diplomatieke onschendbaarheid en hoefde niet als getuige te verschijnen. Advocaat Han Jahae, die Warren destijds bijstond, zou nog altijd graag eens willen weten hoe de vork precies in de steel stak. Het bewijs voor het onrechtmatig optreden van de Engelse politie kwam uit Engelse tapverslagen van de telefoongesprekken van een corrupte Engelse politieman. In de afgetapte gesprekken waarschuwde hij Warren voor alle illegale trucjes die zijn collega’s uithaalden. Jahae wilde deze politieman als getuige horen, om aan te kunnen tonen dat er iets fundamenteel mis zat met het onderzoek. Het Hof vond dat echter niet nodig, en de Hoge Raad ging in dat oordeel mee. ‘Het Hof redeneerde: zelfs áls de Engelsen de Nederlanders hebben voorgelogen bij hun verklaring dat de startinformatie, waarop Nederland het onderzoek begon, op zuivere wijze was verkregen, dan nog is dat het Nederlandse OM niet te verwijten,’ zegt Jahae. ‘Het Nederlandse OM mocht er namelijk op vertrouwen dat die Engelse informatie deugdelijk was, en dus een eigen onderzoek opstarten. Dan ben je uitgepraat. In gewoon Hollands betekent dat: je mag liegen, als je het maar op het goede moment doet. Dat is een open invitatie naar het buitenland om het Nederlandse OM voor te liegen. Maar ja, zoals de Engelsen zeggen: hard cases make bad law. Sommige zaken moeten gewoon linksom of rechtsom doorgaan. Blijkbaar was die man héél interessant voor de Engelsen. Dan houdt alles op.’ Ondertussen werd het rapport van de werkgroep liaison-officers angstvallig geheim gehouden door de minister van Justitie. We dienden een verzoek via de Wet Openbaarheid van Bestuur in, dat in september 1998 werd afgewezen. De minister wenste eerst een ongestoorde gedachtewisseling met de zendstaten van de liaison-officers, voordat hij het rapport openbaar wilde maken. Zelfs de Tweede Kamer werd niet op de hoogte gesteld. In mei 1999 weigerde de minister van Justitie nog het rapport openbaar te maken of vertrouwelijk aan de Kamer te zenden. ‘Het onderwerp ligt gevoelig in buitenlandse relaties. Gezien deze gevoeligheid is het rapport dan ook als vertrouwelijk geclassificeerd. Vroegtijdige openbaarmaking van het rapport kan belastend zijn voor de relatie tussen Nederland en de zendstaten,’ verklaarde de minister in de Tweede Kamer. Uiteindelijk kwamen we toch in het bezit van het geheime eindrapport van deze Werkgroep Liaisons. Het rapport is inderdaad vernietigend over de situatie van de liaison-officers. De conclusies van de werkgroep sluiten aardig aan bij het beeld 200
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 201
dat Langendoen ons schetste. Het toezicht dat de CRI zou moeten uitoefenen functioneerde niet, de diplomatieke status van de liaison-officers maakte dat ze niet hoefden te getuigen in rechtszaken en vergrootte daarmee hun gevoel van zelfstandigheid, er werden bij de stationering in Nederland geen harde afspraken gemaakt en veel liaison-officers zochten zelf rechtstreeks contact met de regiokorpsen zonder de CRI in te lichten. Met ander woorden, de buitenlandse opsporingsambtenaren rechercheerden er vrolijk op los, en respecteerden God noch gebod. Ook ontbrak het aan toetsingscriteria aan de hand waarvan beleid kon worden ontwikkeld en concrete verzoeken tot detachering kon worden getoetst. Er werd bijvoorbeeld geen enkel onderscheid gemaakt tussen liaison-officers uit de Europese Unie, uit verdragslanden of uit niet-verdragslanden. Er bleek ook geen enkel vooroverleg plaats te hebben met de zendende staten. Het enige kader dat werd gegeven was de richtlijn uit 1994, die in uitwerking onduidelijk is, waardoor er misverstanden en verkeerde verwachtingen ontstonden. Bovendien vond de werkgroep dat de richtlijn te vrijblijvend was geformuleerd. ‘De richtlijn stelt dat het ‘wenselijk’ is wanneer de liaisonofficier bij de uitvoering van hun taken de richtlijnen in acht nemen. Dit heeft tot gevolg dat de in de richtlijn opgestelde regels niet afdwingbaar zijn,’ aldus de werkgroep. Onduidelijk was de richtlijn ook over de eigen contacten van de liaison-officers met de regiokorpsen. Enerzijds is de CRI de centrale toezichthoudende dienst, anderzijds worden de liaison-officers geacht zelf contact te onderhouden met de regiokorpsen. De praktijk had de regelgeving ook lang weer ingehaald, vond de werkgroep. ‘De toename in frequentie, intensiteit en complexiteit van de samenwerking tussen de liaison-officers en de Nederlandse (kern)teams worden niet door de huidige richtlijn gedekt.’ Het kon dan ook niet anders dan dat de Werkgroep Liaisons voorstelde om de richtlijnen aan te scherpen. Het duurde uiteindelijk tot april 2002 voordat de nieuwe richtlijn klaar was. Veel kritiek van de Werkgroep Liaisons is verwerkt. Zo staan liaison-officers tegenwoordig onder direct toezicht van de Dienst Internationale Netwerken (DIN) van het KLPD en mogen ze slechts met toestemming van de DIN direct contact opnemen met de regio’s. Bovendien staat nu expliciet in de richtlijn dat het voor buitenlandse liaison-officers niet toegestaan is om opsporingshandelingen te verrichten in Nederland. Ook mag de liaison geen contacten onderhouden met burgerinformanten en infiltranten. Als in het belang van een bepaald onderzoek een buitenlander wordt ingezet mag dit nooit en te nimmer een liaisonofficier zijn. 201
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 202
Daarnaast moeten liaison-officers de DIN regelmatig op de hoogte houden van hun activiteiten. Maar één belangrijke aanbeveling van de werkgroep werd niet overgenomen: de liaisons behouden hun diplomatieke status, waardoor ze niet vervolgd kunnen worden voor onrechtmatig optreden. Of de activiteiten van de buitenlandse liaison-officers hiermee echt aan banden zijn gelegd blijft maar helemaal de vraag. Voer voor onze twijfel vinden we in een vertrouwelijke nota van het Landelijk Parket van het OM.43 De nota gaat in op de problemen waar Nederlandse liaison-officers in het buitenland tegen aanlopen als het gaat om het runnen van informanten. Uit de nota blijkt dit ‘een terugkerend onderwerp van discussie te zijn’. Logisch, want het probleem van de soevereiniteit duikt hierbij onmiddellijk op. Net zoals Nederland het niet op prijs stelt dat liaison-officers hier zelfstandig opsporingsbevoegdheden uitoefenen en informanten runnen, wil het buitenland niet dat Nederlandse verbindingsofficieren al te driest te werk gaan. In principe mogen verbindingsofficieren in het buitenland alleen met informanten werken als het buitenland daarvoor toestemming geeft, stelt de nota. Het gaan dan immers om opsporingshandelingen, die een verbindingsofficier niet op eigen houtje mag verrichten. Ook moet de verbindingsofficier bij zijn werk rekening houden met de lokale wetgeving én de in Nederland geldende wetgeving. Een informant die spontaan informatie aanlevert aan een verbindingsofficier valt hierbuiten, stelt de nota. Dat is geen opsporingshandeling, dus dat mag. Hetzelfde geldt voor een informant die een algemeen beeld schetst van een criminele groepering, of de criminele situatie in een bepaalde bedrijfstak. Zolang de verbindingsofficier maar eerst toestemming vraagt aan het Nederlandse OM, een goed verslag maakt van deze gesprekken en onmiddellijk doorstuurt naar de DIN, én de informant waarschuwt dat alles wat hij zegt tegen hem gebruikt kan worden, is er geen vuiltje aan de lucht. Maar stel nu dat blijkt dat een informant, die een eenmalig gesprek met een Nederlandse verbindingsofficier heeft, over informatie beschikt die interessant is voor een in Nederland lopend opsporingsonderzoek. Het zou dan uiteraard handig zijn om deze informant te vragen stelselmatig en gericht verdere informatie in te gaan winnen. In principe mag een verbindingsofficier dit niet doen, stelt de nota. De koninklijke weg is dan om het buitenland via een rechtshulpverzoek te vragen dat deel van het onderzoek op zich te nemen. Maar er is een alternatieve optie als een rechtshulpverzoek ‘om bepaalde redenen niet mogelijk is’, stelt de nota. De informant moet dan naar Nederland worden gebracht en overgedragen aan het rechercheteam of de CIE-eenheid die het onderzoek draait, en dáár zijn 202
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 203
verhaal doen. ‘Op deze wijze wordt geen inbreuk gemaakt op de soevereiniteit van het gastland en is bovendien directe controle door de officier van justitie en CID-chef gewaarborgd,’ aldus de notitie. Het lijkt een juridisch handigheidje om lastige regels te omzeilen. Als de informant maar in Nederland zijn verhaal doet, en niet in het buitenland, hoeft het buitenland ook niet ingelicht te worden. Het is ons niet duidelijk of deze methode in de praktijk door Nederland wordt toegepast. Maar als Nederland zo’n Ubocht kan verzinnen, zijn er vast ook wel creatieve opsporingsambtenaren in het buitenland die op hetzelfde idee zijn gekomen. Duitsland of Amerika kunnen bijvoorbeeld hier, buiten medeweten van Nederland, zelfstandig informanten runnen die informatie aanleveren voor een opsporingsonderzoek. Zo’n informant wordt dan even naar het buitenland gevlogen om zijn verhaal te doen en keert vervolgens weer terug naar Nederland om zijn werk voort te zetten. De informatie die op die manier wordt verkregen, kan later uiteraard als ‘informatie van een betrouwbare bron’ via een officieel rechtshulpverzoek of informatiepakketje weer naar Nederland worden gestuurd. Het optreden van buitenlandse verbindingsofficieren blijft dus deels in een juridisch niemandsland plaats te vinden.
LIEGEN EN BEDRIEGEN
Volgens advocaat Jahae blijft het inderdaad nog steeds moeilijk te controleren hoe internationale onderzoeken verlopen. Jahae is betrokken bij de T24 zaak, die draait om Turks-Engels-Nederlandse heroïnehandel. In het Verenigd Koninkrijk startte de politie operatie OMEGA, een Nederlands-Engels samenwerkingsverband gericht op de heroïneactiviteiten van Ali D. De Engelse politie vroeg via haar drugsliaison in Den Haag, Paul Harris, om bijstand van Nederland. Kernteam Noord-Oost-Nederland startte een onderzoek op naar Aydin W. Aydin W blijkt echter als informant voor de Duitse politie te werken. Bovendien heeft kernteam Zuid al eerder een onderzoek opgestart naar W. Jahae wilde graag het naadje van de kous weten: welke informatie is nu precies door wie uitgewisseld? Liepen onderzoeken door elkaar, en is daar overleg geweest? En hij kwam de naam Big Tree tegen: wat is dat precies voor project, wie spelen daar een rol in, Nederland, Duitsland, Engeland, Turkije? Maar Jahae is niets wijzer geworden. Politiemensen hadden een slecht geheugen of hielden vol dat er geen enkele overlap van onderzoeken was geweest. Bovendien hield de rechter-commissaris de meeste vragen tegen. Jahae wilde onder meer 203
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 204
weten wie nu precies had bepaald wie de hoofdverdachten in de zaak zijn, wie had beslist over het laten lopen van mogelijke mededaders, en wie heeft besloten waar de verdachten worden aangehouden. Want in dat laatste schuilt volgens hem op dit moment ook een groot vacuüm. ‘Nu wordt op politieniveau besloten waar welke verdachten worden aangehouden,’ zegt Jahae. ‘Daarmee oefen je een verschrikkelijke macht over mensen uit. Bij mijn weten is daar nooit iets fatsoenlijks over geregeld. De politie bepaalt dat zelf: die geven we weg aan Bulgarije, die mogen de Joegoslaven oppakken, en deze doen we zelf. Ik heb bij Turkenzaken vaak gevraagd of daar regels voor bestaan. Die zijn er niet. De politie besluit dat, het OM staat daar buiten, evenals de politiek.’ Het vertrouwensbeginsel werkt vaak sterk door in zaken, stelt Jahae. Hij noemt als voorbeeld de overdracht van bewijsstukken naar het Verenigd Koninkrijk van een cliënt die werd verdacht van fraude. Aan allerlei formaliteiten bleek niet voldaan: de originele rechtshulpverzoeken ontbraken, handtekeningen van de Britse autoriteiten ontbraken, en de tenlastelegging was onduidelijk omdat er meerdere concept-rechtshulpverzoeken in het dossier rondzwierven. Toch keurde de rechtbank Breda het rechtshulpverzoek goed. ‘Als uitgangspunt heeft te gelden dat indien een verzoek gegrond is op een verdrag, aan dat verzoek zoveel mogelijk het verlangde gevolg wordt gegeven,’ noteerde de rechtbank. ‘Hiervan kan alleen worden afgezien indien zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen, dan wel indien door inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele uitgangspunten van het Nederlandse strafprocesrecht.’44 Het rechtshulpverzoek voldeed dan wel niet aan alle formele vereisten, zegt de rechtbank in feite, maar het vertrouwensbeginsel wil dat we daar niet te moeilijk over doen. Het lukt bijna nooit om hard te maken dat er iets niet deugt met buitenlandse informatie, stelt Jahae. Alleen als je hard kan maken dat er sprake is van conspiracy, dat er doelbewust wordt gepoogd iemand achter de tralies te krijgen voor iets wat hij niet gedaan heeft, maak je een kans. Voor de rest worden alle verzoeken om getuigen uit het buitenland nader te mogen horen afgewezen: dat doet er voor deze zaak toch niet toe, redeneert de rechtbank. In de jurisprudentie is inmiddels ook vastgelegd dat het niet de taak is van Nederlandse rechters om te controleren of het buitenland zich bij de opsporing wel aan de eigen wetten heeft gehouden. Jahae heeft het net meegemaakt in een Ierse zaak. Volgens hem is het klip en klaar dat daarin een Ierse criminele burgerinfiltrant op Nederlands grondgebied heeft geopereerd. De Ieren gaven vervolgens startinformatie aan de Nederlandse 204
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 205
Justitie. Bij de arrestaties in Nederland zorgde de criminele burgerinfiltrant ervoor buiten beeld te blijven. De cliënt van Jahae wees erop dat de burgerinfiltrant jarenlang criminele zaken had geregeld tussen Ierland en Nederland, en ook deze zaak had opgezet. Maar hoe krijg je dat als advocaat hard? In het dossier zaten geen rechtshulpverzoeken van Ierland aan Nederland, dus de Ieren moesten wel zelfstandig deze informatie in Nederland vergaard hebben. ‘De Ieren geven daar geen antwoord op,’ zegt Jahae. ‘Hun opsporingscultuur is totaal anders. Het Nederlandse OM verklaarde: we waren van alles van tevoren op de hoogte, we wisten om welke informant het ging, en het is allemaal volgens de Ierse en Nederlandse regels verlopen. Vervolgens ontkenden de Ieren weer dat ze zoiets ooit tegen de Nederlandse officier van justitie hadden gezegd. Dan blijft er dus een open einde: zoek het maar uit hoe het echt zit.’ Volgens Jahae ontstaat op die manier precies hetzelfde vacuüm als ten tijde van het IRT-schandaal. Want welke rechter beoordeelt nu of er in zo’n internationale zaak iets in het buitenland mis is gegaan? De Nederlandse rechter of de Ierse? ‘De ervaring is dat ze het geen van beiden doen,’ zegt Jahae. ’Als je iets te verbergen hebt, moet je het internationaal spelen. Daar komt nooit iemand achter. In de IRT-tijd was de kritiek op het OM en de rechters ook al dat ze het allemaal niet wilde weten. Dat heb je nu weer. Als de officier zegt dat het klopt, dan klopt het. Bovendien zie je dat in internationale zaken de politie aan het pionieren is geslagen, en dat het OM er een beetje achteraanloopt. Ook dat is een parallel met de IRT-tijd. Er bestaat geen interesse om dat verder uit te zoeken. Het resultaat is belangrijker dan de vorm, zeker als het dossier vol zit met heroïne. Dat valt ook goed in het politieke klimaat. Dat is een probleem voor advocaten, zeker in internationale zaken. Wat de gedachtevorming goed zou doen is een flink schandaal, want anders roepen alleen advocaten dit maar en daar luistert niemand naar. De zaak Warren was in potentie een prachtig schandaal. Ik ben nog steeds verbaasd dat daar niet veel meer politieke ophef over is geweest.’ Heel soms lukt het advocaten wel om hard te krijgen dat er iets helemaal mis zit in een internationaal opsporingsonderzoek. Neem de zaak Kike, van een paar jaar geleden. In 1994 wordt een partij van 9200 kilo marihuana doorgelaten als ‘lijntester’. Later zouden duizend kilo’s cocaïne volgen, als de lijn betrouwbaar bleek te zijn. Een sleutelrol werd gespeeld door een infiltrant onder de code A476. Hij benaderde het Duitse Bundes Kriminal Amt BKA met een verhaal over Colombianen die nieuwe invoermogelijkheden zoeken in Europa. De Duitse autoriteiten stellen hem een front store ter beschikking om de import van drugs te regelen. Omdat de Colombianen in Nederland afnemers vonden voor de marihuana, werd het 205
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 206
infiltratietraject in Nederland voortgezet. IRT Haaglanden, gespecialiseerd in drugssmokkel uit Zuid-Amerika, kreeg het opsporingsonderzoek in handen onder de codenaam Prisma. Het politieel infiltratieteam Oost-Nederland zorgde voor de begeleiding van infiltrant A476. De proefzending marihuana arriveerde uiteindelijk via Hamburg en Wiesbaden in Nederland, onder toeziend oog van de Duitse en Nederlandse autoriteiten. De infiltrant/zakenman kreeg ondersteuning van een Duitse politie-infiltrant, alleen bekend onder de code A555. Deze A555 opereerde tegelijkertijd als politie-infiltrant – hij woonde ook gesprekken met de Colombianen bij – én als runner van A476. Na de succesvolle aflevering van de marihuana begint de voorbereiding van de zending cocaïne. Dat heeft nogal wat voeten in de aarde. Arrestaties in Colombia, problemen met het transport, een gestolen lading drugs en een kortstondige arrestatie van A476 in Amerika gooien steeds roet in het eten. Na maandenlang uitstel gaat het transport eindelijk toch door. Het BKA transporteert de drugs naar Nederland, waar het Nederlandse infiltratieteam de zaak overneemt. Op vijf december 1995 worden 22 verdachten opgepakt. Uit het dossier en de rechtszitting blijkt dat er tal van gaten in het infiltratietraject zitten. Moeizame verhoren via een telefoonverbinding met de infiltranten en hun runners maken de verdediging niet veel wijzer. Advocaat Marq Wijngaarden: ‘We moesten heel erg trekken om iets te weet te komen. Steeds werd verwezen naar dienstvoorschriften, het belang van andere lopende onderzoeken of vertrouwelijke notities. Zelfs de infiltrant probeerde zich te beroepen op geheimen van het onderzoek, ook al was hij geen politieman.’ De grote vraag was hoe betrouwbaar de infiltrant was. Nederland had dat niet zelf getoetst, men ging af op het oordeel van het BKA, die beweerde goede ervaringen met de infiltrant te hebben. Sinds 1991 kende A476 al zijn Duitse runner A475 en draaide minstens drie operaties voor het BKA. Daarnaast werkte hij ook voor de Italianen en draait operaties met de US Customs. Volgens zijn runners leefde de infiltrant op grote voet, maar hoeveel van zijn vermogen afkomstig was van infiltratietrajecten en hoeveel van zijn legale zaken werd niet duidelijk. ‘Een belangrijk punt,’ zegt Wijngaarden. ‘Als zo’n groot deel van beloningen afkomstig is, wordt hij voor zijn levensstandaard afhankelijk van infiltratiewerk. Hij heeft er dan belang bij dat mensen in cocaïne handelen en dat maakt hem per definitie onbetrouwbaar. Het kan een drugshandelaar zijn die van twee walletjes snoept.’ Ook bleef onduidelijk hoeveel controle de politie had op de infiltrant tijdens het onderzoek. De infiltrant was voortdurend in het buitenland. Hij vertrok ook op eigen houtje naar Colombia om daar eigen zaken te doen, naast zijn infiltratie206
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 207
werk voor de politie. Volgens officier van justitie van der Voort werden de Colombiaanse autoriteiten niet op de hoogte gesteld van het Duits-Nederlandse infiltratietraject dat in Colombia liep. ‘Wij vonden dat niet verantwoord,’ verklaarde Van der Voort. ‘Je kon er niet vanuit gaan dat deze informatie vertrouwelijk zou blijven.’ Een opmerking die de officier later duur zou komen te staan. Want uiteindelijk besloot het Hof in Den Haag om die reden het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. Volgens het Hof betekende het zonder toestemming van de Colombiaanse autoriteiten runnen van een infiltratietraject een schending van de Colombiaanse soevereiniteit. ‘Een behoorlijke sanctie,’ zegt Wijngaarden. ‘En terecht. Je mag niet zomaar je informanten een ander land insturen. Dat is een belangrijke uitspraak, want internationale samenwerking berust heel erg op wederkerigheid. Als Nederland dit zou mogen doen, heeft ze geen been om op te staan als Colombia ook in het geniep allerlei informanten naar Nederland stuurt.’45
VALSMUNTERS
‘Het leek zo’n eenvoudige zaak’, vertelt de Rotterdamse advocate Inez Weski ons, ‘maar toen ik eenmaal goed in het dossier dook kon je voelen dat er iets niet klopte’. De zaak waar Weski nog steeds vol verontwaardiging over vertelt is de vervolging van Danko S. Samen met twaalf anderen werd hij in 2000 verdacht van het vervalsen en uitgeven van biljetten van 100 DM. Op 11 april 2000 werd hij met zijn kompanen van zijn bed gelicht. Volgens de politie lag zijn betrokkenheid onomstotelijk vast. ‘M’n wenkbrauwen begonnen al te fronsen toen bleek dat het onderzoek was gestart op basis van in Duitsland verrichte strafrechterlijke onderzoeken. Ook bleek dat een Duitse politie-infiltrant zo’n beetje het belangrijkste bewijs had geleverd. Daar wilde ik dus wel graag het fijne van weten,’ zegt Weski. De politiedossiers gaven weinig inzicht in het internationale gebeuren. Wel vond Weski een op 14 september 1998 gedateerde brief uit Duitsland, op grond waarvan het onderzoek was gestart. Het Staatsanwaltschaft uit Hamburg legde in de brief uit dat er in Hamburg een onderzoek was ingesteld naar de vervaardiging, verspreiding en uitgifte van valse bankbiljetten door een dadergroep van voornamelijk Sinti- en Roma-zigeuners afkomstig uit Joegoslavië. De Duitsers schreven over informatie te beschikken dat de drukkerij van het valse geld zich in Nederland zou bevinden. Milance S. en Alija B. zouden daarbij betrokken zijn. ‘Daar moesten we het mee doen. Maar hoe waren de Duitsers achter de identiteit 207
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 208
van S. en B. gekomen?’. Weski bladert verder in het politiedossier en laat ons de brief uit Duitsland lezen. Zo te zien is er daar heel wat werk verricht. Een V-mann (informant) heeft de Hamburgse politie op het spoor van de valsmunters gebracht en een Duitse undercover agent heeft achterhaald dat de bende z’n basis heeft in Nederland. Weski wijst ons daarna op het infiltratietraject dat in Nederland is ingezet. Verbazingwekkend snel wist de politie de infiltratie op poten te zetten. Op 28 september 1998 kwam er toestemming van de Centrale Toetsingscommissie CTC van het OM en al op 28 september zijn een Duitse en een Nederlandse politie-infiltrant actief. De verslagen van de infiltratie riepen veel vragen op bij Weski. ‘De Duitse infiltrant, Luja, belde al op 24 september met Milance S. en ze spraken af op 29 september in café de Blaffende Vis in Amsterdam. Daar werd al direct gesproken over de levering van vier of vijf miljoen aan valse bankbiljetten. Dat vond ik wel erg snel’. De infiltranten deden een paar proefaankopen van het valse geld maar bij het onderzoek naar de eerste aankoop bleek het om een echt biljet te gaan. Luja belde hierop geïrriteerd met Milance S. en die zond hem alsnog een vals biljet van 100 Duitse Mark. Eind oktober 1998 spreken de infiltranten Luja en Colin opnieuw af met S. in de Blaffende Vis. Dit keer bestellen ze 50.000 valse DM voor de prijs van 9000 echte guldens. Een week later vindt de overdracht plaats. In het Hilton Hotel op Schiphol overhandigt S. het valse geld aan Luja en Colin. Uit politieonderzoek naar de partij blijkt dat deze overeenkomt met een partij vals geld die tussen 1993 en 1995 in Hengelo met een kleurenprinter is geproduceerd. De zaak lijkt rond, maar de politie wil meer. Ook de drukkers moeten achter slot en grendel. Op 12 november volgt een volgende pseudo-koop, dit keer 499 biljetten van 100 DM. Door het volgen van S. heeft de politie inmiddels meerdere verdachten in beeld gekregen. Waar het geld vandaan komt heeft het team echter nog niet kunnen achterhalen. Maar men bedenkt een truc. De volgende levering moet een ruwe zijn, dat wil zeggen ongesneden vellen, zodat eenvoudiger de bron achterhaald kan worden. Milance S. zegt echter nog nooit ongesneden vellen te hebben gezien: ‘Alles komt al gesneden binnen uit Italië’. Toch belooft S. te gaan informeren of de levering mogelijk was. Op 26 november laat hij Colin echter weten dat hij hem niet aan de vellen kan helpen. Luja en Colin blijven S. pushen om achter die vellen aan te gaan en op 20 januari 1999 hapt S. Een observatieteam ziet dat hij naar Enschede rijdt. Het team vermoedt dat S. bij Andries de J. is langs gegaan en dat hij te maken heeft met het drukken van het valse geld. Twee weken later brengt S. het beloof208
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 209
de vel aan Colin. Op het A4-vel zijn drie valse briefjes van 100 DM gedrukt. De tapverslagen worden erbij gehaald en S. blijkt de afgelopen weken veel gebeld te hebben met Djeki. Bij de CID lag ook al een tip dat deze Djeki betrokken was bij het drukken van vals geld. Het team wil zich meer gaan richten op de drukkers en vermoed dat ook Franjo F. nauw betrokken is bij de productie. Colin en Luja vragen S. om contact met Franjo, ‘want deze levert kwalitatief goed materiaal’. Franjo wil liever geen direct contact, maar op 1 april komt hij toch naar cafetaria Overkapel in Utrecht waar S. zit met de andere Nederlandse politie-infiltrant Gerrit. Franjo zegt wel 50.000 valse DEM te kunnen leveren maar dat het via S. moet lopen. De deal wordt die middag afgehandeld, maar Franjo vertrouwt de infiltranten niet en laat zijn broer een contraobservatie uitvoeren. Stapje voor stapje komen de infiltranten dichter bij de drukkerij. Franjo gaat ondanks zijn wantrouwen toch door met leveren en zegt hen wel in contact te brengen met de drukker, alleen moet deze op 19 mei voorkomen. Toch weet Franjo op 20 mei een afspraak te regelen met ‘de man’. In de McDonald’s van het winkelcentrum Overvecht te Utrecht vindt de ontmoeting tussen deze Johan van Z. en Gerrit plaats. Franjo verdwijnt als Johan is aangekomen. Het team lijkt dan heel dicht bij de bron van het valse geld te zitten. Johan van Z. zegt namelijk tegen Gerrit dat hij de partijen via Janko heeft gedrukt, maar dat de kwaliteit veel beter kan. Zo dicht bij de bron lijkt de infiltratie toch te mislukken. Johan van Z. ruikt blijkbaar onraad en wil geen contact meer met Gerrit. De drie infiltranten doen de maanden daarna via Janko nog een aantal pogingen om weer geld te kopen maar ook Janko zegt plotseling niet in vals geld te handelen. Nog eenmaal proberen de infiltranten door te dringen tot drukkers als Milanic S. in september weer contact opneemt met Colin. Er worden nog twee partijen valse marken gekocht, maar daarna houdt het infiltratieteam het voor gezien. ‘Gelet op het feit dat uitlatingen van verdachten, die rechtstreeks contact hadden gehad met de infiltranten, deed veronderstellen dat er een collectief wantrouwen was ontstaan jegens de infiltranten, heeft ertoe geleid dat is besloten de infiltratie per 18 november 1999 te doen beëindigen’, vermeldt het politiedossier. Op 13 maart 2000 slaat de politie toch toe en doet huiszoekingen bij alle verdachten. Op diverse plekken wordt vals geld aangetroffen, maar de drukkerij blijft buiten beeld. ‘Het lijkt allemaal een infiltratietraject volgens het boekje,’ legt Weski ons uit. ‘Maar bij die Johan van Z. viel me op dat er recent een Duits onderzoek liep waarbij zijn naam was gevallen’. Zo bleek uit het politiedossier dat Johan van Z. in 1996 contacten had onderhouden met H. W. en P. W. die op 10 juli 1996 in Duits209
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 210
land waren aangehouden met 2010 valse 100 DM biljetten. In maart 1999 was hij in Utrecht aangehouden met 95 valse 1000-gulden biljetten. Voor Weski genoeg reden om haar tanden nog eens extra in de zaak te zetten. ‘Je ziet dat het politiedossier weinig aandacht schenkt aan de informatie die uit Duitsland kwam, terwijl de startinformatie uit dat land kwam en er bovendien een aantal verdachten al in beeld waren sinds 1996.’ Weski zette dan ook alles op alles om dat Duitse deel boven water te krijgen. ‘Het leek er immers wel heel erg op dat die Duitse politie-infiltrant ook in dat eerdere traject actief was geweest.’ Probleem voor Weski was dat bijna alle pogingen om inzicht te krijgen in de Duitse kant van het onderzoek op een onwillige officier van justitie stuitte. Informatie daarover zou niet in het belang zijn van de verdachten. Bij stukjes en beetjes kwam onder dwang van de rechtbank toch het één en ander vrij. Het vonnis van de zaak tegen H.B. en G.D uit maart 1997 in Hamburg maakte duidelijk dat er toen al flink geïnfiltreerd werd in kringen van Nederlandse verdachten. Weski wilde graag de Duitse politie-infiltrant Luja verhoren over zijn mogelijke betrokkenheid bij die zaak. Undercover agenten worden in Nederland bij de rechter-commissaris gehoord. Ze verschijnen geschminkt, maken gebruik van een stemvervormer en hoeven niet te antwoorden op vragen die hun identiteit kunnen blootgeven. Het getuigenverhoor van Luja ging echter mis, de stemvervormer werkte die dag niet. Bovendien had de Centrale Toetsingscommissie in de goedkeuringsbrief voor de infiltratie geschreven dat de Duitse infiltrant ingezet mocht worden op voorwaarde dat hij zich beschikbaar zou stellen voor de rechtbank. ‘Wij wilden die man heel graag horen natuurlijk, want wat was nu precies zijn rol geweest in het Duitse onderzoek,’ zegt Weski. Officier van justitie Mooy verzette zich echter met hand en tand tegen de oproeping van de Duitse undercover agent. Tot op hoog niveau was men bang dat er een precedentwerking van uit zou kunnen gaan. Voortaan zouden dan alle politieinfiltranten voor de rechtbank opgeroepen kunnen worden. Bovendien was Mooy bang dat het Duitse voortraject dan toch ter sprake zou komen. Ondanks het niet verschijnen van Luja, gebeurde dit laatste toch. De rechtbank vond dat duidelijk moest worden of er sprake was van uitlokking en de Nederlandse agenten moesten toch het één en ander los laten over het Duitse voortraject. ‘Toen bleek dat er eigenlijk al jarenlang een één-tweetje werd gespeeld tussen Duitsland en Nederland,’ zegt Weski. ‘In 1996 liep in Twente het Condor onderzoek waar de eerste valsmunters in beeld kwamen. Daarna heb je in Hamburg dat onderzoek tegen Herman B. en Gert D. en vervolgens zie je een aantal verdach210
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 211
ten weer in dit onderzoek terug. Luja bleek de Nederlandse verdachte al te kennen sinds 1996. Hij was ook al in het vooronderzoek ingezet. Toen werd dus mijn stelling: hier is sprake van getrapte uitlokking. Je vraagt iemand eens wat te bestellen bij iemand anders, en vraagt hem gedurende jaren steeds eens een klusje te doen. Een situatie zoals die al is afgekeurd door het Europese Hof in de zaak Teixeira de Castro. En dan wordt die verdachte opeens opgepakt door de Nederlandse politie, zogenaamd op basis van een tip van de Duitse politie, die dus eigenlijk al jarenlang die man aan het uitlokken was. Dat hele onderzoek sprong jarenlang van Duitsland naar Nederland heen en weer, er speelden allemaal infiltranten en informanten een onduidelijke rol in en op het einde zegt Nederland dan doodleuk: we kregen op een gegeven moment bericht van Duitsland...’ De Rotterdamse rechtbank sloot zich in haar uitspraak van 22 december 2000 aan bij de theorie van Weski en verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging. Volgens de rechtbank kende Luja Milance S. inderdaad al langer en vond dat contact zijn oorsprong in het Duitse onderzoek. Luja had daarom ook moeten komen getuigen vonden de rechters, er waren immers genoeg aanwijzingen dat er sprake kon zijn van uitlokking. Er lag geen bewijs tegen de verdachten dat voorafging aan de inzet van de undercovers, niet is duidelijk of het initiatief uitging van Milance S. en bovendien had undercoveragent Colin verklaard dat het initiatief sterker van hem uitging dan van Milance S. De rechtbank was bovendien niet te spreken over de handelswijze van de officier van justitie bij de frustratie van de getuigenis van Luja. Terwijl het Duitse OM wel toestemming verleende aan Luja om te verschijnen, heeft de Nederlandse officier van justitie alles in werk gesteld om dat te voorkomen. Bovendien heeft hij de rechtbank daar een aantal malen over voorgelogen. De zaak werd door het Haagse gerechtshof eind 2001 vervolgens weer terugverwezen naar Rotterdam. Daar verschenen in september 2003 de undercoveragenten alsnog voor de rechtbank. De getuigenissen van de Nederlandse infiltranten Colin en Gerrit leverde weinig op. Beide agenten wisten zich weinig te herinneren van de infiltratie. Luja’s getuigenis bleek daarentegen wel van belang. Over het Duitse onderzoek wilde hij nog steeds niets kwijt, maar al gaandeweg bleek dat Luja werd bijgestaan door een criminele burgerinfiltrant. Deze Carlo had als eerste de contacten met Milance S. gelegd en voerde de onderhandelingen over de prijs en de hoeveelheid. Carlo wekte bij Milance S. de indruk dat hij onder druk stond van Luja, die hem zogenaamd bedreigde met z’n Albanese connecties. Milance S. moest Carlo uit de brand helpen door het valse geld te leveren aan Luja. De verklaring van Luja toont maar weer eens aan hoe belangrijk het is om ook 211
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 212
buitenlandse agenten in een onderzoek op te roepen voor de rechtbank. Weski is door de verklaring van Luja alleen maar bevestigd in haar vermoeden dat er hier veel meer aan de hand was dan het OM wilde doen geloven. ‘Dit is zo overduidelijk een geval van getrapte uitlokking. Opsporing bij wege van het sleepnet. Men heeft mijnheer X op het oog als verdachte, dan wel men vermoedt het bestaan van een mijnheer X, maar richt de infiltratie op Y in de hoop en verwachting dat deze wel naar X moet leiden en X zal aanzetten tot de gewenste handelingen. Verder blijft staan dat er een spel is gespeeld tussen Nederland en Duitsland. Het probleem met de Nederlandse start is opgelost door gewoon een begin te creëren in het laatste rechtshulpverzoek van Duitsland, zodat men in Nederland ter zitting in geval van nood zich kon gaan beroepen op het vertrouwensbeginsel. Dat is tot op grote hoogte steeds gelukt en nog steeds weten wij niet in hoeverre de infiltranten nu een rol hebben gespeeld bij de aanvang, en in de loop van het onderzoek, als bron van informatie bij de verdere opsporing.’ Op 30 september 2003 sprak de Rechtbank de verdachten uiteindelijk vrij van vervolging voor het vervalsen van de Duitse Marken. Volgens de rechtbank was de verwevenheid van het Duitse en het Nederlandse onderzoek ondertussen zeer helder. Toetsing van het Tallon-criterium (of er sprake is van uitlokking) blijft echter onmogelijk, omdat ‘een verantwoording in processen-verbaal van de inzet van de infiltranten in de Duitse fase van het onderzoek nooit is overlegd.’ Tegenover de verklaring van Milance S. dat hij onder druk van de criminele burgerinfiltrant Carlo (die vertelde bedreigd te zijn door infiltrant Luja) het valse geld leverde staan nu geen feiten en omstandigheden die het tegendeel bewijzen. Al het bewijs dat via de infiltranten was verzameld werd uitsloten van de bewijsvoering, wat dus leidde tot de vrijspraak.
DE PORTUGESE HUBO
Ondanks deze succesvolle rechtszaak voelt Weski zich als advocaat steeds meer toeschouwer bij processen. Je krijgt een dossier uitgereikt, waarvan later – als je geluk hebt – kan blijken dat het slechts een klein onderdeel is van een groter geheel. ‘Dat is de beroemde paddestoel waar je dan onder blijkt te zitten,’ zegt Weski. ‘Achteraf merk je soms dat je in een zaak bezig bent geweest die onderdeel uitmaakte van een grotere zaak die in een ander land speelde. Dat is iets wat je eigenlijk behoort te weten als advocaat, maar blijkbaar is dat niet de bedoeling als het aan het OM en de politie ligt.’ Volgens Weski is het cruciaal om als advocaat te weten of er een grotere zaak 212
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 213
schuil gaat achter het politiedossier. Want in zo’n internationaal onderzoek worden voortdurend keuzes gemaakt. In welk land zal het onderzoek zich ontrafelen? Wie worden wel en niet vervolgd? ‘Het aantal en aard van de verdachten wordt steeds onduidelijker omdat die zich verspreid blijken te bevinden over een groot aantal landen,’ zegt Weski. ‘De toegepaste onderzoeksmethoden zijn daardoor niet duidelijk en ook niet hoe daar keuzes in gemaakt worden. In bepaalde landen is veel meer toegestaan of mag veel informatie over ingezette middelen door de politie onder de pet gehouden worden. Een voorbeeld daarvan zijn mensen die hier als informant voor de Duitse of Turkse politie werken. Daar kom je nooit achter. Ik snap op zich wel dat de politie tijdens een onderzoek keuzes maakt, maar die moeten dan wel helder zijn. Als hier een verdachte rondloopt, moet je die volgens de Nederlandse regels vervolgen en veroordelen. Wat nu in feite gebeurd is dat de ruimere en in onze ogen soms verwerpelijke opsporingsmethoden en verhoormethoden uit het buitenland worden gebruikt om Nederlandse verdachten achter de tralies te krijgen.’ Weski verdedigde recent nog iemand die door een Franse infiltrant naar Frankrijk was gelokt. Het toeval wilde dat een Franse TV-ploeg de drugsactiviteiten van de Franse recherche volgde voor een reality-programma. ‘Je zag op film hoe een legertje van 80 rechercheurs zich verdekt op een pleintje opstelde,’ verhaalt Weski. ‘Je ziet een man op het terras zitten, waar mijn cliënt een afspraak mee had. Mijn cliënt en een andere man werden met veel machtsvertoon gearresteerd, maar de man van de afspraak zag je rustig het beeld uitlopen. Het ontbrak er nog maar aan dat hij even naar de camera’s zwaaide.’ Weski vroeg de rechter-commissaris in Lille de politiemensen te mogen horen en de vermoedelijke infiltrant. Ze vermoedde dat er sprake was van uitlokking, want dat is volgens haar in Frankrijk schering en inslag, ook al mag het officieel niet. ‘Die rechter-commissaris haalde zijn schouders op en zei: hoe moet je anders criminelen oppakken? En die schouders bleven gedurende de hele procedure omhoog gaan. Dus dat maakt daar helemaal niks uit, of het nu verboden is of niet. Dat is een voorbeeld van Europese samenwerking.’ Gedurende haar jarenlange praktijk heeft Weski golven van internationale zaken voorbij zien komen. Dan was Portugal weer een tijdje populair, daarna werd het weer Duitsland. ‘De Portugese politie noem ik altijd de HUBO,’ zegt Weski. ‘Die doen alles zelf. Een groepje van de recherche doet het observeren, het undercover werk, de huiszoekingen, de verhoren, noem maar op. En hoe werkt de Portugese politie? Als iemand opgepakt is, gaan ze in zijn huis zitten en bellen dan ie213
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 214
mand in Nederland en zeggen: er zijn problemen, je moet even langskomen. En zo loopt dan een Nederlander in Portugese armen, en dat is geen pretje kan ik u wel vertellen. Met een groepje slaan ze verdachten in elkaar, want dat zijn de feodale methoden die Portugal hanteert.’ Weski neemt het Nederland kwalijk dat het oogluikend aan dit soort toestanden meewerkt. Verdachten in een zaak die zich primair in Nederland afspeelt, worden doelbewust naar Portugal gelokt, zodat de weinig zachtzinnige verhoortechniek toegepast kan worden. ‘We hebben het hier over de Zaanse verhoormethoden, maar er bestaan nog veel grovere methoden,’ zegt Weski. ‘Nederland weet dat verdomde goed. Als ik naar Portugal afreis om cliënten bij te staan reizen Nederlandse politiemensen en officieren mee. Die blijken elkaar dan allemaal heel goed te kennen. Elk korps heeft zo zijn eigen stekje in Portugal.’ Het gesprek met haar cliënten in Portugal is ook een aparte ervaring, vertelt Weski. Het gesprek vindt plaats in aanwezigheid van een Nederlandse officier of rechter-commissaris en de Portugese politie. ‘Dus de persoon die je in elkaar heeft geslagen zit erbij,’ zegt Weski. ‘Dan durf je al niet meer veel te zeggen. Ik vroeg heel voorzichtig of er nog druk was uitgeoefend tijdens het verhoor en toen wees mijn cliënt op zijn gebit. Bleken al zijn tanden uit zijn mond te zijn geslagen.’ Vervolgens werd onmiddellijk het gesprek stopgezet en verdwenen de Portugezen en de Nederlandse officier van justitie naar een achterkamertje om te overleggen. Weski kreeg vervolgens te horen dat ze op dat punt niet verder mocht vragen, anders werd het hele gesprek stopgezet. Want er zou een Portugees onderzoek moeten worden opgestart naar de beschuldiging van mishandeling en dat zou de hele procedure met zeker een jaar vertragen, en dat kon niet. ‘Dat heb ik verschillende malen meegemaakt,’ zegt Weski. ‘De Nederlandse officier of rechtercommissaris munt op zo’n moment niet echt uit in doortastendheid. Je zit daar in zo’n verhoorkamer, met allerlei meubilair dat in beslag is genomen bij verdachten. In de hoek van de kamer stond pontificaal een honkbalknuppel. Op de zitting zei de Nederlandse officier doodleuk: die honkbalknuppel was misschien een ornament. Dat zal ik nooit vergeten. Een ornament! Dat is de hypocrisie van Nederland, überhaupt de serviele houding van Nederland naar het buitenland. Ik vind het soms stuitend. Mensen worden doelbewust weggetipt naar het buitenland zodat ze daar kunnen worden aangehouden. Nederland wast dan zijn handen in onschuld en doet net of de neus bloedt.’ Weski vertelt van een zaak van een paar jaar geleden. Uit tapverslagen kreeg de politie de indruk dat de verdachte samen met iemand anders per auto drugs naar Duitsland vervoerde. De Duitsers werden getipt en de beide mannen kregen in 214
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 215
Duitsland jarenlange gevangenisstraffen. ‘Het erge is dat later in het Nederlandse deel van het onderzoek bleek dat de politie wist dat die ene man absoluut niet op de hoogte was van de drugs in de auto,’ zegt Weski. ‘Dat gebeurt gewoon. De politie doet soms echt ongelooflijke dingen. In een groot internationaal onderzoek naar Koerdische families ontdekte de politie op een gegeven moment een auto met inhoud. Wat doet de politie? Buiten het zicht van iedereen haalt men die auto weg en gaat vervolgens rustig zitten luisteren hoe allemaal verdachten elkaar beschuldigen van diefstal. Men hoort dat mijnheer A is ontvoerd, men hoort dat B en C aan de beurt zijn, op de tap horen ze: zal ik ze vanavond ombrengen of morgen? En de politie maar tappen en observeren. Het is een wonder dat er uiteindelijk niemand vermoordt is. Ik heb in die zaak een van de ontvoerden gehoord en die zei: “de politie heeft mij gewoon als lokaas gebruikt, als het aan hen had gelegen was ik dood geweest.” Dat is het ware gezicht van de opsporing in Nederland.’
DE ZAAK FUUT
Volgens Weski vindt op dit moment een taai juridisch gevecht plaats over openheid in internationale opsporingsonderzoeken. Wat is de status van buitenlandse informanten en infiltranten in het proces? Volgens de regels behoren zij zich ook te verantwoorden tegenover de rechter. Het Openbaar Ministerie is daar echter mordicus op tegen. Weski gelooft weinig van de officiële reden: de veiligheid van informanten en infiltranten zou in het geding zijn bij een openbaar verhoor ter rechtszitting. ‘Volgens mij is dat drogreden,’ zegt Weski. ‘Ze willen gewoon niet dat wij die types uitgebreid aan de tand kunnen voelen, of de rechter wel eens op gekke gedachten kan komen. Dan krijgen de infiltranten de status van bedreigde getuige. Heeft u dat wel eens meegemaakt? Dat is echt verschrikkelijk. Ze plakken baarden en snorren op, en je moet in een hokje kruipen bij de rechter-commissaris. Er zijn rechters-commissarissen die denken: dit moeten we grondig onderzoeken, maar er zijn er helaas ook die zich meer officier van justitie voelen. Je mag allerlei vragen niet stellen en krijgt dus ook maar een heel beperkt antwoord op je vragen.’ Weski heeft wel een aantal successen weten te boeken. De rechtbank gaf in een aantal zaken alsnog de opdracht dat infiltranten als getuigen moesten verschijnen. De rechter ging mee in de redenering van Weski dat een politie-infiltrant een gewone politieman is die zich volgens de wet behoort te melden als getuige voor de rechter. Daarop heeft het Openbaar Ministerie een aantal zaken stuk laten gaan. 215
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 216
Maar in een tweetal andere zaken hebben rechters andere uitspraken gedaan en politie-infiltranten wel de status van bedreigde getuige verleend. ‘Dat is de stand van zaken,’ zegt Weski. ‘Dit is de strijd die het Openbaar Ministerie voert, desnoods met het risico niet-ontvankelijk te worden verklaard. Die strijd zal nog wel even voortgaan.’ Weski is niet bepaald optimistisch over de ontwikkeling van de rechtspleging in Nederland. Want de rechter die het OM niet-ontvankelijk verklaarde vanwege de weigering van het OM politie-infiltranten te laten getuigen, is inmiddels overruled door het Gerechtshof in Den Haag. ‘In die zaak had de officier zelfs aantoonbaar gelogen. Maar wat zegt het Hof: dat is wel heel fout en erg, maar het gaat hier om zo’n verschrikkelijke zaak, dat die toch doorgang moet kunnen vinden. Terwijl de zaak gaat om vervalste paspoorten. Het kan zijn dat ik vreselijk afgestompt ben hoor, maar dat mag toch geen afweging zijn?’ Weski verwijst ook naar de wet BOB, die zou garanderen dat advocaten snel inzage in het dossier van hun cliënt krijgen en een overzicht van alle toegepaste onderzoeksmiddelen. ‘Nou, niks krijg je,’ zegt Weski. ‘Drie maal niks. Je kunt je bij de Raadskamer beroepen op zo’n beetje elke rechtsregel die je kunt bedenken, maar dan is het antwoord: ach, die informatie krijgt u nog wel een keer. Ik heb nu een zaak in Dordrecht waarin iedereen volstrekt hysterisch opereert. Zwangere vrouwen worden in ziekenhuizen gearresteerd en onder beperkingen vastgezet, dat soort dingen. Die zaak is begonnen met CIE-informatie. Nou, als je die berichtjes leest, dan moeten ze ongeveer op het dak van de auto zijn meegereden om dat allemaal te weten.’ Weski wilde graag de teamleider eens horen, of de onderliggende rapportages inzien waar de politie de zaak op baseerde. ‘Ik krijg echter helemaal niks,’ zegt Weski. ‘Van de rechter-commissaris mag ik niet eens de getuigen horen. Dat heb ik nog nooit meegemaakt, maar in deze zaak verbaast me haast niets meer. Dit is trouwens ook een onderzoek dat zich over meerdere landen uitstrekt. Dus binnenkort moet ik op de zitting gaan smeken of ik nog een getuige mag horen en of ik mag weten waarvan mijn cliënt eigenlijk verdacht wordt. Als advocaat moeten we steeds vaker smeken, op onze knieën de zaal in. We hebben nu ook van die beenkappen.’ Aan de Boergoensevliet in Rotterdam ontmoeten we Theo van der Spoel, die net als Weski veel zaken met een internationaal traject doet. In zijn kantoor toont hij de tientallen ordners van de zaak Fuut. In deze opzienbarende zaak verdedigde van der Spoel Cock S., die door Justitie verdacht werd van grootscheepse drugshandel. Politie en justitie in Rotterdam maken al sinds begin negentiger jaren jacht op Cock S., die in hun ogen de grootste hasjhandelaar van Rotterdam is. In 1993 en 1994 liep het zogenaamde Beveronderzoek tegen Cock S. De van Traa-com216
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 217
missie ontdekte echter dat net als bij het Deltaonderzoek in Kennermerland grote partijen drugs met behulp van een criminele burgerinfiltrant werden doorgelaten en alsnog op straat terechtkwamen. Het onderzoek werd stilgelegd en de vergaarde gegevens gingen de kluis in. Met een heel nieuw team, een andere officier van justitie en met een blanco register ging Rotterdam wederom de strijd aan tegen Cock S. Gepokt en gemazeld door het Beveronderzoek koos men direct voor een verregaand infiltratietraject. Met negen infiltranten, waarvan vier Duitse, vier Nederlandse en één Engelse, wilde men dit keer Cock S. in de kraag grijpen. Volgens van der Spoel was de belangrijkste infiltrant een Duitser, met codenaam Simon. ‘Je kon het goed terugvinden in het politiedossier. Voor het eerst is vrij uitvoerig weergegeven hoe het infiltratietraject liep. Tot nu toe ben ik dat nog niet zo gedetailleerd tegengekomen. Altijd was het een kwestie van trekken, de juiste getuigen oproepen, eerst de teamleider, dan de politie-infiltrant en pas dan kom je er achter hoe de infiltratie is gedaan.’ Dat het bij Cock S. anders is gegaan komt volgens van der Spoel doordat de nieuwe wet BOB op het punt stond geïntroduceerd te worden. ‘Er zat een dikke ordner bij met alle infiltratiecontacten. Bijvoorbeeld een proces-verbaal van de teamleider hoe het opgestart is, en alle processen-verbaal van de infiltranten. Nu is het zo dat de Nederlandse infiltranten een opsporingsbevoegdheid hebben in Nederland, maar de Duitse infiltranten natuurlijk niet. Ze hebben de buitenlandse infiltrant gedebriefd bij een Nederlands politie-infiltratieteam en daarvan wordt dan een proces-verbaal gemaakt. Dit zijn alle verslagen en in vergelijking met vroeger is het een hele verbetering dat het op papier is gezet.’ Het infiltratietraject is inderdaad uitgebreid beschreven en ziet eruit als een goed opgezet schaakspel. Uit de analyses van de CIE heeft de Rotterdamse politie gedistilleerd dat de infiltratie de grootste kans van slagen had via het nichtje van Cock S., Ria F. en haar man Cock F. Het eerste contact wordt op haast kinderlijke, maar crimineelwaardige wijze gelegd. Ria F. en Soumyala S., de partner van Cock S. zijn verknocht aan beautycentrum Chateau L’Hermitage in Houthem. Op 26 februari 1999 wordt behoedzaam het eerste contact gelegd door twee Nederlandse infiltranten. De twee infiltranten trekken de aandacht van Ria en Soumyala door opzichtig te bladeren in folders met sportkleding. Anne (in werkelijkheid infiltrant nr. A885) merkt terloops op dat ze de kleding wel tegen een zacht prijsje kan leveren. Ria en Soumyala happen en de opzet is geslaagd, er is een eerste contact met de groep rondom Cock S. Eind maart neemt Anne weer contact op met Ria, de bestelde kleding is gearriveerd. 217
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 218
Ze spreken af en gaan na afloop naar het casino in Scheveningen, een geliefde stek van Cock S. Anne bezoekt Ria en haar man Cock F. frequent. Op een dag vertellen Ria en Cock F. dat hun boot uit de VS binnenkort weer terugkomt en dat ze hem in de jachthaven van Stellingdam hebben liggen. Anne gaat erop in door te vragen of daar misschien plaats is voor haar Duitse vriend Simon, in werkelijkheid infiltrant A540. Half april neemt Anne haar Duitse vriend Simon mee naar het Scheveningse Kurhaus, waar ze met Ria en Cock F. heeft afgesproken. Na afloop ontmoeten ze in het casino Cock S. Zonder een blad voor de mond te nemen wordt er uitgebreid over boten gesproken. Cock S. vertelt aan Simon dat zijn boot Cocobay heet. Simon zegt tegen Cock dat hij een boot zoekt van 40 voet. ‘Daar kan dan 2000 kilo in,’ suggereert Cock S. Simon gaat erop door en vertelt dat hij een ervaren oceaanzeiler is, hij kan wel vier weken alleen zijn. Tot begin juni is er vervolgens niet veel contact, maar dan bericht het observatieteam dat de boot van Cock S. binnenkort in Stellingdam zal arriveren. Het infiltratieteam ruikt zijn kans en laat Anne met Ria bellen. Anne vertelt tussen neus en lippen door dat haar Duitse vriend Simon binnenkort met zijn jacht in Stellingdam arriveert. Ze maken een afspraak in de jachthaven. Op 10 juni ontmoeten ze elkaar daar, eten gezellig wat en bekijken de Cocobay van Cock S. Weer terug in Rotterdam gaat het contact niet echt van een leien dakje. Ria en Cock F. hebben een probleem met Cock S. over de aflossing van een lening en bezoekjes van Anne en Simon aan het casino leveren vooralsnog geen contact op. Pas eind juli volgt er een doorbraak. Anne praat met Cock F. en het gesprek komt op Simon. ‘Wat doet hij eigenlijk,’ vraagt Cock F. Anne, voorzichtig als ze is, antwoordt: ‘Dat moet je hem zelf vragen.’ ‘Coke?’ ‘Ja, waarom dacht je dat?’ ‘Heb ik een goeie neus voor’, antwoordt Cock F. De drugs zijn eindelijk in beeld. In de weken die volgen maken de infiltranten aan Ria en Cock F. op niet mis te verstane wijze duidelijk dat Simon in de handel zit. Er wordt gewaarschuwd voor controles bij Stellingdam en geïnformeerd of Simon een grotere boot wil. Een absurd gesprek volgt op 30 juli, als Cock F. Anne vertelt dat Cock S. hen niet vertrouwd, ‘omdat jullie misschien van de politie zijn’. Anne houdt haar hoofd koel en zegt ook voorzichtig te zijn. ‘Heel slim van Cock S.,’ zegt Anne. ‘Simon is ook zo voorzichtig, als jullie niet betrouwbaar zijn, dan doet hij ook geen zaken’. Eind augustus praten Anne en Cock F. nog eens uitgebreid over de handel en begin september is het raak. Simon ontmoet Cock S. en S. vraagt Simon op de man af wat die doet. ‘Wat denk je?’ kaatst Simon de bal terug, waarop Cock S. met z’n neus over z’n hand snuift: ‘Coke, vertelde Anne.’ Simon legt uit goeie zaken te doen in Duitsland, vooral in Hamburg en Berlijn. ‘Maar de prijzen liggen daar te 218
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 219
hoog, ik zoek contacten’, aldus Simon. Cock biedt vervolgens van alles aan. ‘Ja, bij mij, hasj, heroïne, coke, hoeveel?’ Toch blijkt in de maanden die volgen Cock S. problemen te hebben met het leggen van de juiste contacten. Er duikt een scala aan vage types op die Simon wel coke willen verkopen, maar alle leveranciers laten het op het moment suprème afweten. Simon gooit het daarna over een boeg. Via Cock S. probeert hij een loods te huren, ook weer met de suggestie om daar drugs in op te slaan. Vervolgens zegt hij Cock S. een beetje in geldnood te zitten en wel wat handel kan gebruiken. Simon presenteert zich als een uitstekende zeezeiler en hapt op een smokkeltochtje naar Marokko. Maar Simon moet geduldig zijn, het duurt tot juni 2000 voordat Jamal S. en Cock S. de details van de reis klaar hebben liggen. Omdat de Marokkaanse kust goed bewaakt wordt, zowel fysiek als met de satelliet, wil Simon niet naar de kust varen. Afgesproken wordt dat Jamal S. Simon tegemoet vaart en dat de handel in volle zee wordt overgeladen. Toch gaat het mis. Simon ligt twee dagen op de afgesproken plek te wachten, maar Jamal S. is in geen van velden of wegen te bekennen. Later bleek zijn boot kapot te zijn. Terug in Nederland beklaagt Simon zich bij Cock S., die hem voorhoudt dat er misschien wel een interessante reis naar de Caraïben aan zit te komen. Dat reisje zal er echter nooit komen. Op 5 december wordt Cock S. door een arrestatieteam van z’n bed gelicht. Het werk van infiltrant Simon zit er op. Net als Inez Weski ondervond van der Spoel problemen bij het horen van de infiltranten in de rechtszaak. ‘Dat heeft nogal wat voeten in de aarde gehad’, aldus van der Spoel. ‘We hebben uiteraard het verzoek gedaan de infiltranten te horen. Het OM vond dat het om bedreigde getuigen ging. Wij hebben ons verzet. Het zijn immers politiefunctionarissen en Europese jurisprudentie verzet zich ertegen dat ze niet gehoord worden. De rechter-commissaris accepteerde echter het verweer van het OM, waartegen wij in beroep zijn gegaan bij de raadkamer. Dat resulteerde erin dat we ze wel mochten horen, maar afgeschermd. Dat is redelijk gegaan, zij het dat ik vind dat die infiltrant ook op de rechtbank In een openbare zitting gehoord had moeten worden.’
DOGMATISCH
In internationale opsporingszaken komen advocaten soms voor grote obstakels te staan. De internationale component van zaken is vaak onduidelijk, het is lastig te 219
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 220
toetsen of in het buitenland niet allerlei onoorbare handelingen zijn gepleegd, en of buitenlandse infiltranten niet eigengereid zin opgetreden. Regelmatig valt echter de opvatting te horen dat de bescherming van de rechten van verdachten, en de controle op de inzet van opsporingsmethoden in Europa is gegarandeerd via de paraplu van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens, het EVRM. Via het Hof van Justitie in Straatsburg, waar burgers zich kunnen beklagen over schending van het EVRM door de lidstaten, wordt jurisprudentie gevormd waar alle lidstaten zich aan te houden hebben. Een recent geval van een uitspraak van het Hof die gevolgen heeft voor de Nederlandse rechtspraak betreft de inzet van politie-infiltranten in de gevangenis, om een in afwachting van zijn proces vastgezette verdachte een bekentenis te ontlokken. Volgens het Hof kan dit niet door de beugel, omdat het voor een verdachte duidelijk moet zijn dat hij door iemand van de politie verhoord wordt. Bovendien is er weinig controle op de dwang of uitlokking die in de gevangenis plaatsvindt door zo’n politie-infiltrant.46 Tijdens discussies in de Tweede Kamer verwijst vooral het CDA graag naar het EVRM om zorgen over al te creatief optreden van politie en justitie in andere Europese landen van tafel te vegen. Alle Europese lidstaten zijn partij bij het EVRM, dus mogen we er vanuit gaan dat ze de regels van de rechtstaat handhaven, luidt de redenering. ‘Van die redenering heb ik nooit veel begrepen,’ zegt hoogleraar Strafrecht Ybo Buruma. ‘Het is een dogmatische, welhaast Duitse benadering van het recht: als er een regel is, dan is het goed. Er is geen Nederlander meer die dat nog gelooft, want het probleem ligt niet zozeer bij de regels, maar bij de handhaving. Het EVRM ligt zo ontstellend ver af van de realiteit van het opsporingswerk.’ Buruma kan zich nog voorstellen dat het EVRM een soort basisvertrouwen oplevert. Maar dan ook niet meer dan dat. ‘Turkije, Italië en het Verenigd Koninkrijk worden niet voor niets zo vaak veroordeeld door het Hof,’ zegt Buruma. ‘Dat geeft al aan dat er een gat ligt tussen de regels van het EVRM en de handhaving.’ Tussen de Europese lidstaten bestaan inderdaad grote verschillen. Neem Griekenland. Een Britse vrachtwagenchauffeur werd onlangs binnen 24 uur na zijn arrestatie veroordeeld tot 11 jaar cel, omdat er illegalen in zijn oplegger werden aangetroffen. De chauffeur kreeg geen consulaire bijstand, er was geen tolk, geen Engels sprekende advocaat, officier of rechter. Allemaal strijdig met het EVRM, maar daar heb je in zo’n geval bitter weinig aan. Of neem Oostenrijk. Roel Smit beschreef de ervaringen van zijn zwager Wim de Rue, die tot een ruim een jaar cel werd veroordeeld voor de vermeende handel in softdrugs. De hele zaak draaide om de verklaring van één getuige. Drugs zijn nooit 220
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 221
aangetroffen, huiszoekingen leverden niks op, evenmin als een hele rits getapte telefoongesprekken. Uit verbazing over de zaak dook Smit in het Oostenrijkse rechtssysteem. Zijn conclusies liegen er niet om. Erbarmelijke gevangenisomstandigheden, corruptie, meer dan hardhandige politieverhoren, veroordelingen op basis van één getuige, politieke invloed op het strafproces. De conclusie van Smit: ‘De ministers van Justitie schudden elkaar de hand in Brussel en zeggen een “totaal en onwankelbaar respect en vertrouwen” te hebben als het gaat om de “integriteit, de effectiviteit en de onpartijdigheid van elkaars rechtssystemen”. Waarbij ze één ding uit het oog verloren. Regeringsleiders kunnen dóen alsof landen gelijk zijn, maar daarom is het nog geen feit. En dat geldt zeker als de rechtsstaat in het geding is. Een rechtsstaat is niet het resultaat van formele afspraken tussen politici, maar veel eerder van historie, traditie en cultuur. Juist deze elementen, die in Europa sterk verschillen, bepalen de kwaliteit van een rechtsstaat. Of het gebrek daaraan.’47 Buruma wijst er ook op dat binnen het Europees Hof dat toeziet op naleving van het EVRM veel veranderd is. ‘Daar gaan mensen zich verschrikkelijk op verkijken,’ zegt Buruma. ‘Dat is twintig jaar leuk geweest, maar dat worden nu echt hele harde jongens. Vergis je niet.’ Buruma pakt er twee arresten bij, waar het ging om het illegaal plaatsen van afluisterapparatuur. Het Hof oordeelde dat er inderdaad sprake was van schending van artikel 8 van het EVRM, dat het recht op privacy waarborgt. Maar volgens het Hof heeft deze schending geen inhoudelijk gevolg voor de strafzaak. Want uit de illegaal afgetapte gesprekken bleek wel dat de verdachte zich met duistere zaken bezighield. En dat is wat telt, volgens het Hof.48 Het Hof oordeelde dat in sommige gevallen illegale opsporingsmethoden wel een bedreiging kunnen zijn voor het recht op een eerlijk proces. Bijvoorbeeld bij uitlokking, of als er zware druk tijdens een verhoor is uitgeoefend. Maar als dat gevaar er niet is, mag de zaak gewoon doorgang vinden. ‘Tot nu toe was het: als de politie iets verkeerd deed, kreeg de verdachte een bonus,’ aldus Buruma. ‘Die dagen zijn voorbij. De nieuwe vraag waar het om draait is: beïnvloedt het jouw proces? Soms doet het dat, maar heel vaak niet. Wat jij in jouw kantoor hebt gezegd is rechtsgeldig, of het nu illegaal opgenomen is of niet. Want dat beïnvloedt het proces niet. Als je vervolgens wilt dat de politie jou een schadevergoeding betaalt voor elk illegaal opgenomen gesprek, dan mag je je gang gaan. Daar kun je dan een grotere TV van huren voor in je cel. Volgens het Hof gaat het gewoon om rechtmatig bewijs: jij hebt het gezegd, hoe de politie dat weet is verder niet zo interessant.’ Inez Weski kan zich nog steeds druk maken over de uitspraak van het Hof. ‘Het 221
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 222
Hof zegt in dat vonnis: iemand die iets fout doet, mag verwachten dat hij afgeluisterd wordt. Dus geldt het recht op privacy niet echt voor hem. Dus de wet is er alleen voor onschuldige mensen, kun je daaruit afleiden. En alleen onschuldige mensen mogen zich daarop beroepen. Belachelijk.’ Volgens Buruma vallen de redeneringen van het Europees Hof steeds vaker terug te vinden in de Nederlandse rechtspraak. Niet dat alle Europese arresten onmiddellijk doorwerken in de Nederlandse rechtspraak, maar er is wel sprake van een vergelijkbare tendens. Zo heeft de Nederlandse rechter inmiddels vastgesteld dat het verbod op het doorlaten van drugs niet dient ter bescherming van een verdachte, maar ter bescherming van de volksgezondheid. Een verdachte kan zich dus niet beroepen op het doorlaatverbod om het OM niet-ontvankelijk te verklaren. Het enige gevolg kan een politieke reprimande zijn, of een berisping. Maar zoals Klaas Langendoen ons al vertelde: ‘Er staat in feite geen sanctie meer op het toepassen van illegale opsporingsmethoden. De rechter zegt: die regels zijn niet voor u als verdachte geschreven, maar voor de opsporing. De enige sanctie is een politieke, maar de politiek is doodmoe van al het gezeur over opsporingsmethoden. Dus iedereen doet het gewoon, want de zaak gaat toch niet de prullenbak in.’ Volgens Buruma bevindt Nederland zich in een overgangstijd. ‘Wat wil je met de controle op de autoriteiten?,’ zegt Buruma. ‘Dat maakt die Europese context zo ingewikkeld, want Nederland is niet meer helemaal oprecht als ze stelt dat controle op politie en justitie zo belangrijk is. Eigenlijk willen we niet meer dat onze eigen rechters dat ook doen. We willen gewoon boeven vangen. Dat maakt onze positie in Europa niet geloofwaardig als we andere landen voorhouden dat hun strafrechtspleging en hun politieoptreden fatsoenlijk moet zijn, zeker niet tegenover landen die daar toch al niet zo moeilijk over doen.’ Een zelfde overgangsperiode ziet Buruma ook bij de toetsing door Nederlandse rechters van internationale opsporingsonderzoeken. De wetgever en de Hoge Raad stellen daar weinig eisen aan. Enkele rechters kijken kritischer naar het optreden van buitenlandse informanten en infiltranten en eisen dat dezen op de rechtszitting verschijnen om te getuigen. ‘Maar de rechter heeft de vrijheid om te zeggen dat hij de Duitse pseudo-koper ook helemaal niet wil horen als er geen mededelingen van die pseudo-koper voor het bewijs hoeven te worden gebruikt. Dat is vaak ook niet nodig, omdat gewone agenten op heterdaad toeslaan op het moment waarop de drugs aan de pseudo-koper worden overhandigd en die gewone agenten zien dan dus zelf dat de verdachte de drugs in zijn handen heeft. Op dit moment kan de rechter haast buiten beschouwing laten wat die pseudo222
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 223
koper eerder in Duitsland allemaal heeft gedaan en gezegd tegen de verdachte: controle daarop valt tussen wal en schip. De Duitse rechter kan er immers niet over praten omdat hij de zaak niet behandelt en de Nederlandse rechter wil er (doorgaans) niet meer over te praten. Op dat punt zou de Europeanisering van het strafrecht nuttig kunnen zijn, maar ik denk dat Nederlandse rechters zich niet geroepen zullen blijven voelen om een Duitse infiltrant of informant door te lichten als de Duitse politie zegt dat die man wel deugde. Met getuigen is het anders: de betrouwbaarheid van een getuige wiens verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, is voor de Nederlandse rechter wel het controleren waard, maar of de grote schurk zijn kleinere concurrent wil uitschakelen door als informant tegen die kleinere op te treden en of de politie hem daarbij ter wille is, is niet iets waar de rechter zich mee lijkt bezig te houden.’ Een voorbeeld van de veranderende rechterlijke inzichten is de Money-zaak, de grootste vals geld affaire in de Nederlandse geschiedenis. De hoofdrol werd gespeeld door een Belgische informant, die contact had gelegd met de hoofdverdachte in de zaak. Hij had wel érg veel bemoeienis met de zaak gehad: hij zou de verdachten hebben aangezet tot het produceren van steeds grotere hoeveelheden vals geld. Ook zou hij voor zijn zaken een aantal keren in Nederland actief zijn gewest, zonder dat de Nederlandse autoriteiten hiervan op de hoogte waren. Als klap op de vuurpijl was de informant in het dagelijkse leven actief als internationaal premiejager, onder meer actief in Zuid-Amerika en Zuid-Oost-Azië. Niet de meest geloofwaardige getuige, kortom. De rechtbank Utrecht besloot de informant onder beperkingen te horen: de rechter-commissaris, de officier en de informant in een zaal, de advocaat in de andere zaal en een stemvervormer ertussen. Volgens Rolf Eigeman, de zaakofficier van justitie, was de zaak in Nederland zo schoon als wat, maar werd het toch nog een lastige zaak door het ‘grenzeloze gedoe’ in de rechtszaal. ‘De vraag was of de soevereiniteit van Nederland in het geding was. Aan de andere kant was niet duidelijk of de Belgen zich in hun onderzoek aan hun eigen wetsregels hadden gehouden,’ aldus Eigeman in het Recherche Magazine van juni 2003. De Belgen vroegen Nederland het onderzoek over te nemen, omdat de meeste daders zich in Nederland bevonden, én om de status van de informant zo goed mogelijk af te schermen. Bovendien bleek de grens tussen criminele inlichtingen en operationele informatie wel heel erg dun. ‘Achteraf bleek dat sommig bewijs nooit de status van intelligence was ontgroeid, terwijl de Belgen dat in eerste instantie wel hadden voorgespiegeld.’ De Utrechtse rechter oordeelde uiteindelijk dat er geen flagrante schending van het EVRM had plaatsgevonden en dat de ‘opdrijving’ door de informant niet tot niet-ontvankelijkheid 223
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 224
van het OM hoefde te leiden, omdat de verdachten toch al van plan waren om het vals geld op de markt te brengen. Maar de ‘opdrijving’ en de schending van de Nederlandse soevereiniteit leverde de verdachten wel een strafkorting van een half jaar op. Soms moet het Openbaar Ministerie zélf rare toeren uithalen om wat al te drieste internationale opsporingsacties recht te zetten. Op een congres hoorden we een officier van justitie daar een mooi voorbeeld van geven. Twee Nederlanders waren door Duitse infiltranten naar Duitsland gelokt om drugs te kopen. Zelfs het OM zag in dat het hier om een puur geval van uitlokking ging: verboden in Nederland. De Nederlandse verdachten, inmiddels veroordeeld in Duitsland, vroegen vervolgens via de zogenaamde WOTS-procedure of ze hun gevangenisstraf in Nederland mochten uitzitten. En daar ontstond het probleem: want volgens de WOTS aanvaard je zo’n verzoek niet als iemand in strijd met artikel 6 van het EVRM is veroordeeld. Dus eigenlijk kón Nederland de straf niet overnemen, maar als Nederland het niet deed, zouden de Nederlandse veroordeelden nog een paar jaar in een Duitse cel verstoffen. Dus besloot Nederland uiteindelijk om, in strijd met de regels, toch de WOTS-procedure te doorlopen, om vervolgens de veroordeelden direct vrij te laten toen ze in Nederland aankwamen. Volgens Buruma ontstaat zo’n nieuwe juridische benadering door de tijdgeest. Het idee dat boeven gewoon achter de tralies moeten zitten en niet te veel voordeel moeten krijgen van fouten van de politie of het OM. Er zijn misschien gewoon te veel geruchtmakende zaken stuk gegaan, denkt Buruma. ‘Sommige dingen zijn ook gewoon te vaak gebeurd,’ zegt Buruma. ‘Advocaten willen dat liever niet horen, want die willen alles doen voor hun cliënt. Dat moeten ze ook. Maar doordat alle advocaten voortdurend aan de slag zijn gegaan met de opsporingsmethoden, hebben ze eigenlijk hun eigen ruiten ingegooid. Het is vloeken in de kerk wat ik nu zeg, maar omdat sommige advocaten haast misbruik hebben gemaakt van de procesmogelijkheden, zijn de rechters dat op een gegeven moment zat geworden en zijn alles gaan weg relativeren. Dat is jammer en niet goed, maar wel een logische reactie. Ik wil advocaten niet de schuld geven hoor, het is een dialectisch proces. Advocaten maken gebruik van procesmogelijkheden, wat soms lukt, waarop een heftige reactie in de politiek en de publieke opinie ontstaat. Daar zijn rechters niet ongevoelig voor.’ Advocaat Victor Koppe ziet met lede ogen de verharding van het Nederlandse strafrecht aan. Zeker in combinatie met internationale zaken levert dat grote pro224
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 225
blemen op voor de verdediging. Veel internationale zaken worden gedraaid door verbindingsofficieren, en die hebben diplomatieke onschendbaarheid. ‘Het is heel moeilijk om aan achterliggende informatie te komen,’ zegt Koppe. ‘In zaken met Turkse verdachten zie je vaak dat er CIE-achtige informatie komt, de bronnen zijn de Turkse politie of de geheime dienst. Het is niet te achterhalen waar zij hun informatie vandaan halen. De Nederlandse politie doet dan nog wat zelfstandig onderzoek en de zaak is rond.’ Advocaten proberen wel onderzoek te doen in het buitenland, maar dat is erg lastig. Koppe noemt de zaak Baybasin, die is veroordeeld voor de import van veertig kilo heroïne. ‘Die heroïne is in beslag genomen in Turkije, maar hoe dat gegaan is? In Nederland kun je er nog min of meer op vertrouwen dat zo’n partij inderdaad in beslag is genomen, het laboratorium komt erbij, noem maar op. Maar in Turkije? We hebben nog geprobeerd om die inbeslagname uit te zoeken, maar daar kom je niet door. Op het moment dat er buitenlandse opsporingsambtenaren bijkomen, wordt het echt heel moeilijk. Dan moet je van goeden huize komen. Zelf onderzoek verrichten, onderzoek in het buitenland laten verrichten en minutieus het dossier doorploegen. Verdachten zeggen soms: ik ben er in geluisd. Nou, ik zou niet weten waar ik moet beginnen.’ De meeste officieren van justitie zijn niet te kwader trouw, benadrukt Koppe. Maar als een officier er écht op gebrand is iemand te pakken, dan lukt dat wel. Of je laat je collega’s in het buitenland het vieze werk opknappen, en laat die informatie via een U-bocht als CIE-informatie weer terug komen. Of je wacht op het uitleveringsverzoek. Harmonisatie van het wetboek van strafvordering in Europa zou iets kunnen helpen, denkt Koppe, maar al teveel verwacht hij daar ook niet van. Want je blijft zitten met nationale opsporingsinstanties. Je hoeft niet achter elke willekeurige drugszaak wilde complotten te vermoeden, zegt Koppe, maar zeker zodra een zaak een politiek tintje krijgt moet je opletten. Neem Spanje, waarin het kader van de strijd tegen de ETA allerlei politieke partijen, jongerenbewegingen en media buiten de wet zijn gesteld. Spanje deed ook een serieuze poging in Europees verband om de anti-globalisten onder de Europese terrorismedefinitie te krijgen. ‘Dan kun je nog wel hetzelfde wetboek van strafvordering hanteren, maar dat wil niet zeggen dat alle politiediensten zich ook aan die regels houden,’ zegt Koppe. ‘Bij gewone zaken helpt het wellicht wat, maar zodra je denkt aan Turkije en de PKK, of Spanje en de ETA, kun je alles verwachten. Daar helpen officiële regels echt weinig aan.’
225
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 226
BIG TREE
Een voorbeeld van de gevoeligheid van de uitwisseling van informatie kan goed geïllustreerd worden aan de hand van de samenwerking tussen kernteam NoordOost-Nederland en Turkije. Het kernteam heeft een ambitieus project op stapel gezet onder de naam Big Tree. Doel van het gezamenlijke project is om de Turkse families te identificeren die zich met misdaad bezighouden. Uit opsporingsonderzoeken blijkt keer op keer het sterk familiaire karakter van de Turkse netwerken. Door het bij elkaar brengen van alle recherche-informatie uit de verschillende landen ontstaat een beter beeld van de Turkse netwerken. In het Recherche Magazine vertelt de Nederlandse liaison in Istanbul, Hans Jeronimus, enthousiast over de resultaten van Big Tree. ‘Je krijgt bij elke ontmoeting het gevoel dat een paar stenen van de muur tussen ons wegvallen. Het protectionisme van de gemiddelde politieorganisatie waarin men informatie vooral voor zichzelf wil houden uit vrees dat een zaak stukloopt of om zelf te kunnen scoren, zie je gaandeweg verdwijnen. We hebben nog nooit zo openlijk over operationele zaken kunnen spreken. Hier zien Turkse politiemensen, met hun kennis en ervaring, dat Europese landen wel degelijk bereid zijn tot een goede manier van samenwerken.’ Big Tree is geen officiële database, haast Pieter-Jaap Aalbersberg, chef van kernteam Noord-Oost-Nederland, zich te verklaren, want daar is geen juridische dekking voor. De deelnemende landen wisselen in het belang van het opsporingsonderzoek informatie met elkaar uit, en stoppen dat elk in een eigen database, waarvoor de nationale dataprotectieregels gelden. In de informatie-uitwisseling met Turkije lijkt het extra belangrijk om ervan verzekerd te zijn dat de informatie niet in verkeerde handen terechtkomt. Want er zijn te veel verhalen over de innige verwevenheid tussen het Turkse staatsapparaat, inlichtingendiensten, Grijze Wolven en drugsbazen om daar enig risico in te nemen. Deze banden werden nog eens extra uitgelicht door het zogenaamde Susurluk-incident op 3 november 1996. Een politiechef, een parlementariër die actief betrokken was bij de bestrijding van de PKK en Grijze Wolf en tevens topcrimineel Abdulah Çatli bleken gezamenlijk in een auto te rijden die betrokken raakte bij een ongeluk. Uit een daaropvolgend parlementair onderzoek bleek dat de banden tussen de staat en de criminele onderwereld nauw en tot op het hoogste niveau waren.49 Aalbersberg verzekert ons dat er een goede controle bestaat op de informatie die uitgewisseld wordt. ‘Bij ons zit alle informatie in geautomatiseerde systemen,’ al226
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 227
dus Aalbersberg. ‘Het is niet zo dat losse informatie rondzwerft. Als informatie aan een ander land wordt verstrekt, wordt dat geregistreerd. En vergeet niet, elke keer als we informatie verstrekken denken we eerst goed na of dat wel kan, wat de implicaties kunnen zijn en leggen we alles vast. Ik wil wel weten waar mijn informatie naar toe gaat en waar het blijft, ik wil het niet later via een ander land weer terugkrijgen. Dat is ook uit welbegrepen eigenbelang, anders zit ik weer met een nieuwe zaak. Dus we zijn vrij kritisch over wat we weggeven. Bovendien bestaan daar Europese afspraken over. Informatie die wij uit een ander land krijgen, mogen we alleen gebruiken voor het doel waarvoor we het gevraagd hebben, en niet voor andere zaken. Willen we het later toch nog een keer voor een andere zaak gebruiken, dan moeten we opnieuw toestemming vragen aan het land waarvan de informatie kregen. Dat is Europees recht. Het zou ook dom zijn om die afspraken te omzeilen, want daar kan je hele zaak op stuk gaan.’ Aalbersberg maakt wel een verschil tussen de lidstaten van de Europese Unie en de landen daarbuiten. Tussen de Europese lidstaten geldt het vertrouwensprincipe: het uitgangspunt is onderling vertrouwen, en zolang dat niet beschaamd wordt blijft dat zo. Met landen buiten de Unie wordt kritischer omgegaan. ‘Als Nigeria morgen langskomt ga ik echt niet informatie uitwisselen,’ zegt Aalbersberg. ‘Je moet eerst vertrouwen hebben, zoals met Turkije, maar ook dan blijf je kritisch. Turkije heeft ook zijn eigen belangen, dat snappen we ook wel, maar daar zijn we wel kritisch op. Daar zijn we ook Nederland voor, daar staan we voor. Het opsporingsbelang hoort niet voor álles te gaan. Dat vraagt natuurlijk wel om betrokkenheid van het politiemanagement. Die moeten boven op dit soort zaken zitten, zodat het op de werkvloer niet fout gaat. Dat is wel het leuke aan kernteams, de bazen zitten er direct bij en bovenop.’ Toch kan het dan nog fout gaan. Zo werkte het kernteam Noord-Oost-Nederland in een aantal zaken samen met Ferruh Tankuz. Zaakofficier van justitie Hillenaar deed het Sitoci-onderzoek met Tankuz, waaruit verdere zaken voortvloeiden, waaronder de zaak tegen de Koerd Baybasin. Tankuz was ook de politieman die aan het hoofd van het team stond dat 40 kilo heroïne in beslag nam, waarvan Baybasin de organisator zou zijn. Dezelfde Tankuz werd echter in december 1998 samen met andere leden van zijn team opgepakt door de Turkse autoriteiten, op beschuldiging van vergaande betrokkenheid bij, en financiële verwevenheid met grote Turkse criminelen. In de zaak Baybasin werd ook een ander licht geworpen op de controle op de informatie-uitwisseling. In het geruchtmakende onderzoek komen we een verklaring tegen van de toenmalige liaison in Turkije, A. Schalks. Schalks verklaart dat 227
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 228
hij doelbewust buiten het hele Baybasin-onderzoek is gehouden. ‘De reden was dat het hier een zeer politiek gevoelig onderzoek betrof en dat IJzerman niet wilde dat de Turken eventuele negatieve ontwikkelingen in het onderzoek op mij zouden afreageren. Met andere woorden, ik ben er buiten gehouden ter bescherming van mijn positie in Istanbul.’ Schalks wordt gevraagd naar het gerucht dat een tolk die lid was van het onderzoeksteam Baybasin zeer goede relaties onderhoudt met Turkse politie- en justitieautoriteiten. ‘Ik weet dat er door de directie van de CRI en de korpschef van de politie IJsselland opdracht is gegeven tot onderzoek,’ vertelde Schalks aan de rechter-commissaris. ‘Er zijn Turkse autoriteiten die mij meedelen dat zij goede contacten onderhouden met deze tolk. Daarin geeft hij gevraagd en ongevraagd informatie uit Nederlandse onderzoeken aan hen. Hij trekt op verzoek ook dingen voor hen na. De Turkse autoriteiten hebben niet aangegeven of het hier informatie betreft die (nog) geheim moest blijven.’ Advocate Adèle van der Plas praat nog steeds met ongeloof in haar stem over de zaak. ‘Het kernteam werkte dus samen met dat Turkse politieteam waarvan nu blijkt dat ze miljoenen dollars hebben geïnd om drugsbazen te laten lopen, en connecties met de Turkse maffia hebben. En het kernteam houdt maar vol dat ze vóór 1998 met geen woord over het Baybasinonderzoek hebben gerept, ook al blijkt uit hun verklaringen dat ze in Turkije steeds werden aangesproken over de geweigerde uitlevering.50 Het zijn absolute boeven daar in Turkije.’ Nog kwader is ze over het gebruik van de politietolk, waarvan het vermoeden bestaat dat hij geheime informatie uit het Baybasinonderzoek naar de Turkse autoriteiten heeft doorgespeeld, waarna Turkije vervolgens het kernteam is gaan voeden met CIE-informatie. Van der Plas neemt de stelling in dat direct ná de weigering van uitlevering, het kernteam samen met de Turken een opsporingsonderzoek naar Baybasin heeft gestart om de man alsnog achter tralies te krijgen. Het kernteam houdt echter vol dat het geheel zelfstandig heeft geopereerd. Pas op het moment dat de zaak tegen Baybasin rond was, werden de Turken ingeseind om inbeslagnames te doen. Van der Plas wijst ook op een pijnlijk incident uit 1996. Een Turkse informant van het kernteam Noord-Oost-Nederland werd door de Amsterdamse politie opgepakt op verdenking van drugshandel. Het Amsterdamse parket uitte op basis van telefoontaps het vermoeden dat het kernteam Noord-Oost-Nederland zich schuldig maakte aan het doorlaten van drugs. In het Rijksrechercheonderzoek dat volgde op deze affaire verklaarde de Zwolse officier van justitie, Johan Klunder, te vermoeden dat deze informant een Grijze Wolf was, die door de Turkse politie werd aangestuurd. ‘Het was mij bekend dat deze informant midden in de Turk228
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 229
se criminele wereld in Nederland vertoefde. Ik heb zelfs eens geopperd dat hier misschien wel sprake was van een Turk uit een politieke hoek die mogelijk willens en wetens lieden van bijvoorbeeld de PKK tipte bij de politie, ik dacht zelfs dat hij van de geheime dienst was’, aldus Klunder tijdens zijn verhoor voor de Rijksrecherche op 18 januari 1999. ‘Die man was dus informant voor het kernteam en heeft ook anonieme informatie geleverd op basis waarvan het onderzoek naar Baybasin is opgestart,’ aldus Van der Plas. ‘Grijze Wolven die werken voor de Turkse staat dumpen hier Turkse informatie bij de politie, waarop dan een onderzoek wordt opgestart. Volgens ons is in deze zaak een heel vuil internationaal spelletje gespeeld.’ Van der Plas denkt dat loyaliteit in deze zaak een grote rol heeft gespeeld. Als je langdurig en intensief samenwerkt met buitenlandse collega’s, dan neemt het kritisch vermogen af en ben je eerder bereid zaken te doen die eigenlijk nét niet kunnen. Al was het maar om de relatie goed te houden. Van der Plas heeft het vermoeden dat de armen van het Turkse staatsapparaat ver in Nederland reiken. ‘Overal lopen Turken rond,’ zegt Van der Plas. ‘Bij politieteams, op ministeries, al die schoonmakers. De invloed van Turkije is gigantisch en daar maakt het staatsapparaat gebruik van. Ze hebben een enorme macht in handen doordat Turken op zoveel plekken werken.’ Van der Plas wijst ook nog eens op een ambtsbericht van Buitenlandse Zaken. Daarin staat dat bij de samenwerking met de Turkse autoriteiten terughoudendheid betracht moet worden, gezien de precaire situatie in Turkije. ‘Maar die Turkse politieman van het kernteam wisselde dus op eigen gezag informatie uit met Turkije, zegt nota bene de teamleider zelf,’ zegt Van der Plas. ‘Die mensen werken hier in geheime opsporingsonderzoeken, die zitten overal als tolken in teams verstopt. Maar we mogen ze niet horen van de rechtbank. Dan gaat het hard met de geloofwaardigheid van het systeem. Als ik zie hoe ze samengewerkt hebben met die Turkse narcoticachef die later zelf is opgepakt, dan steek ik mijn handen niet meer in het vuur voor de integriteit van de Nederlands politiemensen. Zij weten toch ook wat er allemaal in Turkije speelt? Ik vind het een van de droevigste zaken die ik ken.’ Het Hof in Den Bosch heeft echter alle argumenten van de verdediging van tafel geveegd. Dat vlak na de weigering tot uitlevering anonieme – en volgens de verdediging onjuiste – informatie binnenkwam waarop het kernteam het onderzoek startte kan toeval zijn, redeneerde het Hof. En het doorspelen van informatie door de Turkse politietolk? ‘De verdediging heeft deze bewering niet afdoende onderbouwd,’ oordeelde het Hof. En zelfs als dit wél het geval was, kan dat 229
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 230
het Nederlandse OM niet aangerekend worden, aldus het Hof. Baybasin werd een straf van levenslang opgelegd. Volgens Van der Plas had het Hof in Den Bosch haar cliënt al bij voorbaat veroordeeld. ‘Tien dagen vóór de uitspraak kwam hoorde ik al zowel via Nederlandse als via Turkse bronnen dat het Hof negatief zou gaan beslissen. Dat is waarschijnlijk al vertrouwelijk naar buiten gebracht om bepaalde autoriteiten gerust te stellen. Spreek je dan nog over een onafhankelijke rechterlijke macht? Daar ben ik ook erg van geschrokken. Het Hof was absoluut bevooroordeeld. Deze zaak vind ik echt een schokkend voorbeeld van internationale politiesamenwerking waarin van alles wordt achterhouden.’ Nadat Van der Plas tevergeefs aanklopte bij de Hoge Raad legt zij de zaak nu voor bij het Europees Hof. Een ander voorbeeld van problematische controle op internationale politiesamenwerking kwam van der Plas tegen in een zaak tegen de Colombiaan Osorio P. Hij werd ervan verdacht 312 kg cocaïne te hebben gesmokkeld van Colombia naar Nederland. In deze zaak kwam eens te meer naar boven hoe fictief de controle op een internationaal traject eigenlijk is. In Nederland moet de politie sinds de wet BOB precies vastleggen welke opsporingsmethoden het heeft ingezet. Dat geeft de verdediging de kans om te controleren of de politie zich wel aan de regels heeft gehouden. Van der Plas ervaarde in deze zaak dat zodra er onderzoek in het buitenland wordt verricht, die regels niet meer gelden. In de zaak tegen Osorio P. is uitgebreid samengewerkt tussen Colombia en Nederland. De informatie-uitwisseling tussen Nederland en Colombia vond in deze zaak plaats op basis van VN-verdragen tegen narcotica. ‘In Colombia is de verdachte geobserveerd en is zijn telefoon afgetapt,’ vertelt Van der Plas. ‘Daarvan kreeg ik één velletje als rapportage te zien. Terwijl uit al die observaties en taps zou kunnen blijken dat mijn cliënt niet bezig was met drugs, of dat er andere verdachten zijn.’ Van der Plas wilde daarom de Nederlandse liaison in Colombia horen als getuige. Dat werd afgewezen door de rechtbank: niet in het belang van de verdediging. Bovendien bleek ook nog eens dat het bewuste drugstransport een hele reis door Latijns-Amerika had gemaakt onder het toeziend oog van allerlei politie-eenheden; een feit dat in het hele onderzoeksdossier niet vermeldt stond. Ook dat vond de rechtbank echter geen probleem. ‘Allerlei zaken die in Nederland aan regels zijn onderworpen, gelden in het buitenland plotseling niet meer,’ aldus Van der Plas. ‘Wat hier niet mag, kan via de achterdeur wel. Waar ben je dan mee bezig? Er worden allerlei onderzoeken opgestart op verzoek van Nederland, waarvan je niets in rapportages terugziet. En dan mag ik ook nog eens getuigen niet horen. De wet BOB houdt dus op bij de grens. Die internationale 230
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 231
rechtshulp gaat echt steeds meer nijpen. Het is echt vechten tegen de bierkaai. Internationale samenwerking is altijd in het nadeel van de verdediging.’
UITLEVERING
Hoe kijkt de rechterlijke macht eigenlijk aan tegen de mogelijkheden die bestaan om het werk van buitenlandse opsporingactiviteiten te controleren? We gaan te rade bij rechter Blekxtoon, die voor de Amsterdamse rechtbanken uitleveringsverzoeken beoordeelt. Blekxtoon is enigszins gehandicapt door een gebroken schouder, als gevolg van een ongelukkige val over een plastic strip die bundels kranten bij elkaar moet houden. Daarmee is meteen het gerucht ontzenuwd dat Blekxtoon doelbewust van de uitleveringszaak tegen de van ETA-ondersteuning verdachte Bask Juanra is ontheven, nadat hij zich zeer kritisch toonde over het Spaanse uitleveringsverzoek en Juanra op borgtocht vrijliet. Blekxtoon bereidt op dit moment de invoering in Nederland van het Europese Arrestatiebevel voor, dat de uitleveringsprocedures tussen de Europese lidstaten vervangt. Bij uitleveringsprocedures toetst de rechter marginaal: de rechter gaat niet in op de schuldvraag, maar kijkt alleen of uitlevering mogelijk is: is er een uitleveringsverdrag, is er sprake van dubbele strafbaarheid (is het delict waarvoor om uitlevering wordt gevraagd ook in Nederland strafbaar), is er sprake van verjaring, of is er sprake van politieke exceptie, een weigeringgrond die vrijwel achterhaald is door allerlei terrorismeverdragen. Maar de uitleveringsrechter toetst ook of er bij uitlevering niet kans is op een flagrante schending van artikel 6 EVRM. Dat laatste is vooral voor ons interessant, omdat daarin volop de discussie speelt in hoeverre er vertrouwen bestaat, of moet bestaan, in het rechtsstelsel van de andere Europese landen. ‘Een gezochte persoon mag wel proberen zijn onschuld aan te tonen,’ zegt Blekxtoon. ‘Maar dan geldt de omgekeerde bewijslast, en dat lukt haast nooit. Dan moet je bijvoorbeeld echt kunnen aantonen dat je absoluut niet op de plaats kunt zijn geweest van de overval waarvan je eigenhandig verdacht wordt.’ In zeldzame gevallen lukt zo’n verweer wel. Niet lang geleden behandelde Blekxtoon de zaak van een Fransman die gezocht werd voor een overval. Zijn papieren waren echter gestolen en nadat uit Frankrijk foto’s van de verdachte waren overgekomen, bleek dat het om een andere man ging. ‘Die heeft het geluk gehad dat hij het kon aantonen,’ zegt Blekxtoon. ‘Dat heb ik in de achttien jaar dat ik uitleveringsrecht doe misschien vier keer meegemaakt. Dus het uitleveringsrecht is 231
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 232
vergeleken met het strafrecht wel meer een administratieve bezigheid, maar niet zonder nut. Als je het gevoel hebt dat er een vergissing in het spel is kun je uitlevering tegenhouden. Bovendien kunnen we ingaan op de risico’s dat het land waarnaar je uitlevert zich niet aan de regels houdt.’ Blekxtoon heeft één geruchtmakende zaak gedraaid waarin hij uitlevering verbood aan Duitsland wegens dreigende schending van artikel 6 EVRM. Een zaak die eigenlijk puur door toeval aan het licht kwam. Duitsland vroeg uitlevering van een Pakistaan met de Nederlandse nationaliteit op beschuldiging van grootschalige drugshandel naar Duitsland. De Pakistaan hield vanaf het begin vol dat hij erin geluisd was. Zijn restaurant zat in financiële problemen door afpersing. Iemand uit Duitsland nam contact met de Pakistaan op en zei: ik kan je wel helpen, kom maar naar Heerlen, dan breng ik je in contact met twee Duitsers die jou graag 60.000 DM willen lenen. Maar je moet wel kredietwaardig zijn, dus doe je maar voor als een grote drugshandelaar. De rechters haalden in eerste instantie hun schouders op: zo kenden ze er nog wel een paar. Het toeval wilde echter dat een kantoorgenoot van de advocaat die de verdachte verdedigde, een andere Nederlander verdedigde die in dezelfde zaak ook was opgepakt, maar in Duitsland, en waar inmiddels vonnis in was gewezen. Uit dat Duitse vonnis bleek dat de Duitse Justitie een Nederlandse criminele burgerinfiltrant had ingezet, die overigens geen onbekende was voor Blekxtoon. Kort voordat de zaak van de Pakistaan diende had Blekxtoon deze man naar Frankrijk uitgeleverd vanwege een kapitaal heroïnedelict. Uit het Duitse vonnis bleek dat deze criminele burgerinfiltrant door de Duitse justitie was gearresteerd en een deal had gesloten. Hij kwam vrij, mits hij voor de Duitsers ging werken. ‘Die burgerinfiltrant heeft zich toen onmiddellijk op onze Pakistaan gestort, omdat hij wist dat hij in financiële problemen zat,’ vertelt Blekxtoon. ‘Hij is zonder Nederlandse toestemming op ons grondgebied aan het werk gegaan. Uit dat Duitse vonnis zag je dat onze Pakistaan de grootste moeite had om wat monsters hasj te overleggen, want hij kende die hele wereld niet. Uiteindelijk wist hij een klein monster los te krijgen, waarvoor hij nog wel zijn auto in onderpand moest geven. Het koste hem ruim een jaar om dat monster te bemachtigen. Het was een verhaal om je de tranen over te lachen, als het niet zo triest was.’ In het Duitse uitleveringsverzoek stond die hele voorgeschiedenis echter niet vermeldt. Daar stond alleen dat de Pakistaan werd verdacht van grootschalige drugshandel naar Duitsland. En zoals gezegd toetst de uitleveringsrechter niet of die beschuldiging juist is of niet: dat moet de Duitse strafrechter doen. In dit geval kon Blekxtoon wél iets doen. Want in het Duitse vonnis, waarin uit de doeken werd gedaan dat het hier naar Nederlandse opvattingen om een duidelijk geval 232
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 233
van ongeoorloofde uitlokking ging, besloot de rechter uiteindelijk ongemotiveerd dat er toch geen sprake was van ongeoorloofde uitlokking. ‘Toen hebben wij gezegd: gelet op dat eerdere vonnis vinden wij dat er sprake is van ernstige dreigende schending van artikel 6 EVRM als deze man in Duitsland wordt berecht,’ zegt Blekxtoon. ‘We hebben ook uitgelegd dat naar Nederlandse maatstaven hier zonneklaar sprake was van verboden uitlokking.’ Blekxtoon zegt ontzettend geschrokken te zijn van deze zaak. Want het vertrouwensbeginsel wil dat je aanneemt dat een andere staat zich netjes aan de regels houdt. ‘Dit was de enige zaak waarin we artikel 6 EVRM konden inzetten,’ zegt Blekxtoon. ‘Je ziet maar weer hoe gevaarlijk het is, want als die advocaat niet toevallig die kantoorgenoot had gehad, waren we er nooit achter gekomen. Ik ben ontzettend blij dat dit boven tafel is gekomen. Terwijl Duitsland over het algemeen een betrouwbare partner is. Dus of je deze zaak nu echt een schending van het vertrouwensbeginsel moet noemen weet ik niet zeker, want je hoeft in een uitleveringszaak maar heel weinig informatie te verschaffen. En dit kan ook de eigenaardige opvatting van één Duitse rechter zijn geweest.’ Blekxtoon kan zich wel voorstellen dat de Duitse rechter tot zijn oordeel kwam omdat de inzet van criminele burgerinfiltranten in Duitsland een normale gang van zaken is, en dan ligt uitlokking altijd op de loer. ‘Duitse rechters zijn waarschijnlijk wat eerder geneigd te zeggen: dit kan nog nét,’ zegt Blekxtoon. ‘Daar wringt de schoen, en dat speelt in meer landen. In Nederland zijn we er sinds het IRT-schandaal voorzichtig mee, en terecht.’ Blekxtoon heeft ook in een aantal andere zaken uitlevering verboden. In een Turks verzoek tot uitlevering bleek bijvoorbeeld in een in Turkije vervaardigde beëdigde Nederlandse vertaling van de Turkse stukken de mogelijke doodstraf veranderd in levenslang. Nederland levert niet uit voor de doodstraf, tenzij een garantie wordt verkregen dat die niet zal worden opgelegd of ten uitvoer gelegd. Onder zulke omstandigheden vraag je natuurlijk niet meer om een garantie. Dat uitleveringsverzoek ging dus de prullenbak in. Ook de uitlevering van de van terrorisme verdachte PKK-leidster Keshbir werd niet toelaatbaar verklaard, omdat de Turkse overheid onvoldoende en tegenstrijdige informatie verschafte over de beschuldiging van terrorisme51. ‘Het vertrouwensbeginsel wordt over het algemeen beschouwd als een wat hinderlijke band,’ stelt Blekxtoon. ‘Soms kun je op je klompen aanvoelen dat er iets niet klopt, maar je mag als uitleveringsrechter betrekkelijk weinig. In het verdragenrecht geldt nu eenmaal dat je de staat met wie je een verdrag hebt afgesloten moet vertrouwen, tenzij er een heel sterke contra-indicatie is. Daar zitten we dus 233
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 234
naar te zoeken, zeker in zaken waar een politiek aspect aan zit, want dan is de kans het grootst dat er verstoppertje is gespeeld.’ Vanaf 2004 gelden voor uitleveringen binnen de Europese Unie nieuwe regels door de invoering van het Europese arrestatiebevel (EAB), waartoe de Europese justitieministers in de nasleep van 11 september in recordtempo besloten. Binnen de Europese Instellingen wordt het EAB als een ware triomf gevierd: eindelijk heeft de Europese Unie laten zien dat ze wel degelijk snel kan handelen en het EAB is het bewijs dat Europa ook als rechtsgemeenschap naar elkaar toegroeit. In vorige hoofdstukken hebben we al laten zien dat er bij ambtenaren, deskundigen en officieren twijfel bestaat over het nut van het EAB en er zorgen zijn omdat het EAB te snel in elkaar is geknutseld en in plaats van het oorspronkelijke idee om alleen terrorisme aan te pakken, nu een waslijst van 33 delicten kent waarop het EAB van toepassing is. Hoe kijkt Blekxtoon aan tegen het EAB? Genuanceerd, zo blijkt. Volgens Blekxtoon had net zo goed, en eigenlijk beter, het bestaande Uitleveringsverdrag tussen de Europese lidstaten kunnen worden aangepast. ‘Met het bestaande Uitleveringsverdrag kon ik goed uit de voeten,’ zegt Blekxtoon. ‘Het enige probleem zat hem in de termijnen, die duren te lang. Het duurt al gauw een jaar voordat iemand daadwerkelijk uitgeleverd is.’ Blekxtoon had dan ook liever gezien dat het bestaande verdrag was aangepast, door bijvoorbeeld te verplichten dat er binnen 60 dagen een beslissing op het uitleveringsverzoek ligt. Dat was eigenlijk ook min of meer de bedoeling. Tijdens de Top in Tampere spraken de regeringsleiders af om de uitleveringsprocedures te versnellen en te stroomlijnen. Blekxtoon woonde een congres bij in Trier, waar werd gesproken over versnelling van de uitleveringsprocedures. De algemene stemming was: doe niet zo moeilijk, we zijn allemaal nette staten. Blekxtoon was een van de weinigen die kritische opmerkingen maakte. ‘Op die netheid van de staten is wel wat af te dingen,’ zegt Blekxtoon. ‘Kijk maar naar de jurisprudentie van het Europees Hof. Nederland krijgt soms ook op zijn kop, we zijn echt niet beter dan de anderen, maar over het algemeen scoren de Zuidelijke staten toch slechter.’ Blekxtoon wees zijn collega’s er ook op dat alleen Nederland en Engeland eigen onderdanen uitleveren. ‘Ik vroeg ze: heeft u er wel eens bij stil gestaan wat het betekent als je je eigen onderdanen aan Griekenland uitwijst met op z’n minst een geweldig taalprobleem,’ zegt Blekxtoon. ‘Nou, daar hadden ze nooit bij stilgestaan, want dat doen ze helemaal niet. Onder het EAB zullen ze dat ook moeten gaan doen.’ Maar 11 september gooide roet in het eten. Binnen een paar maanden stampten de Europese Commissie en de Europese justitieministers het Europese arrestatie234
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 235
bevel uit de grond. Blekxtoon stelt dat in de besprekingen na Tampere er in feite sprake was van een dubbel project: aan versnelling van de uitleveringsprocedures zat ook een betere naleving door de lidstaten van het EVRM gekoppeld. Dat laatste is na 11 september helemaal uit beeld verdwenen. Volgens Blekxtoon hebben de justitieminister bovendien precies de verkeerde vorm gekozen om zo’n ingrijpend besluit in te gieten: een zogenaamd kaderbesluit. Daarin staan de algemene regels opgesomd, maar de lidstaten moeten die afspraken naar eigen inzicht omzetten in nationale wetgeving. Een kaderbesluit is bedoeld om de wetgeving in de lidstaten op elkaar af te stemmen. Maar in het geval van het EAB gaat het niet over harmonisatie, maar om samenwerking. ‘Ik voorzie absolute chaos,’ stelt Blekxtoon. ‘Een verdrag wordt uitermate zorgvuldig uitonderhandeld, en wat heel belangrijk is: het is voor iedereen duidelijk wat de authentieke tekst is. Een verdrag gaat boven nationale regels, en als er verschil van interpretatie is kijk je allemaal naar precies dezelfde tekst.’ Bij het kaderbesluit zijn de justitieministers het echter niet eens geworden over welke versie de authentieke tekst is. Er is in het Frans onderhandeld, maar in de teksten gaan sommige artikelen halverwege van het Frans over in het Engels. Zo groot was de haast. Het kaderbesluit is inmiddels in alle elf talen van de Europese Unie vertaald, en die teksten zijn allemaal ‘authentiek’. ‘In de vier talen die ik lees heb ik al talloze verschillen ontdekt,’ zegt Blekxtoon. ‘Soms gewoon vertaalfouten, maar ook onduidelijkheden in de delicten waarvoor het EAB gaat gelden.’ Hij noemt het voorbeeld van vervalsing van administratieve documenten. In het Frans betekent ‘administratif’ echter iets anders dan het Nederlandse ‘administratief’’. In het Duits is het vertaald naar ‘ambtliche Dokumente’, in het Engels staat er ook ‘administrative’. ‘Dat is van belang omdat een paspoort bijvoorbeeld wel een ambtelijk document is maar niet een administratief document is. Dat valt al op bij een eerste oppervlakkige lezing,’ zegt Blekxtoon. ‘Dat kaderbesluit moet nu worden omgezet in de wetgeving van alle vijftien lidstaten, en over een jaar ook nog in de wetgeving van de nieuwe lidstaten, die überhaupt geen ervaring hebben met het uitleveringsrecht.’ Blekxtoons vrees wordt verder vergroot door de Engelse en Nederlandse wetsvoorstellen om het kaderbesluit om te zetten, die hij inmiddels heeft gezien. ‘Die nationale wetgevingen gaan hopeloos uit elkaar lopen, zowel inhoudelijk als qua procedure’ voorspelt Blekxtoon. ‘Daarom is een kaderbesluit zo’n beetje het slechtst denkbare instrument voor uitleveringszaken. Internationale samenwerking gaat altijd op basis van verdragen, dat is een soort contract tussen twee partijen, als je het er over eens bent zet je je handtekening en dan gaan die afspraken 235
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 236
boven de nationale wet. Zo’n kaderbesluit heeft eigenlijk geen wettelijke status. Als het omgezet is in de nationale wetgeving kan je dat kaderbesluit in feite verscheuren en weggooien, want het is geen hogere wetgeving. Dus ik voorzie een gigantische chaos.’ Blekxtoon werkt op dit moment met anderen aan een boek, waarin commentaar wordt geleverd op het kaderbesluit, gevolgd door een website waarop alle nationale wetten die zijn gebaseerd op het kaderbesluit komen te staan met commentaar van lokale deskundigen, later gevolgd door de jurisprudentie uit de verschillende lidstaten. Hopelijk ontstaat zo binnen de rechterlijke macht in de loop der tijd toch enige harmonisatie.52 De grootste verandering met de invoering van het EAB is dat de beoordeling van de ministers van uitleveringsverzoeken verdwijnt. Nu is het zo dat de rechter in eerste instantie het uitleveringsbezoek beoordeelt. Oordeelt de rechter negatief, dan is het einde oefening. Oordeelt de rechter dat de uitlevering in principe is toegestaan, dan beslist de minister van Justitie vervolgens of de uitlevering ook daadwerkelijk plaats zal vinden. Die rol van de minister verdwijnt nu. Bij de rechtbank Amsterdam komen in het vervolg alle uitleveringsverzoeken van EU-landen binnen. Verdachten tegen wie een Europees arrestatiebevel is uitgevaardigd komen in het Schengen Informatiesysteem te staan, waardoor iedere politieman direct bij aanhouding weet of iemand gezocht wordt. De rechtbank en het Parket bekijken snel of het uitleveringsverzoek volledig is. Als bijvoorbeeld bepaald stukken ontbreken wordt meteen actie ondernomen, om te voorkomen dat de zitting moet worden aangehouden wegens ontbrekende stuken. Dan zou namelijk de termijn van zestig dagen weer onder druk komen te staan. ‘Dat doe ik alleen niet als het de belangen van de verdachte zou schaden,’ zegt Blekxtoon. ‘Het gaat erom dat we in samenwerking met het Parket zorgen dat het dossier volledig is, voordat het op de zitting komt.’ Binnen zestig dagen moet de zaak in beginsel behandeld zijn. Tegen het besluit van de rechtbank staat geen cassatie open. Blekxtoon heeft zijn bedenkingen tegen het wegvallen van de rol van de minister. Want nu kan de minister bijvoorbeeld om humanitaire redenen een uitlevering weigeren. Bijvoorbeeld wanneer iemand een terminale ziekte heeft en geen goede medische behandeling kan krijgen in het land dat om uitlevering heeft gevraagd. De minister heeft op dat punt veel macht, maar is wel politiek controleerbaar door de Kamer. Rechters zijn niet controleerbaar door de politiek, althans, dat zou niet zo moeten zijn. Blekxtoon onderzoekt samen met collega’s op dit moment of in het kaderbesluit ruimte is te vinden om de rechter de bevoegdheid te geven uitlevering te weigeren op basis van humanitaire redenen. Het kaderbesluit spreekt 236
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 237
in dat verband alleen over uitstel, maar dat klinkt nogal hoopvol, want echte problemen op dit gebied gaan als regel niet over. ‘Het vervelende is dat rechters ontstellend veel macht hebben,’ zegt Blekxtoon. ‘Dat beseffen we vaak niet, omdat we niet in dure auto’s rondrijden, maar het is wel zo. Als morgen de gehele rechterlijke macht afspreekt om niemand meer te veroordelen, dan kan niemand daar iets aan doen. In de nieuwe opzet van het EAB krijgen wij in feite onbeperkte macht. We moeten vreselijk oppassen dat het in Europa geen roulette wordt. Ik hoop wel dat we als rechters de ruimte krijgen om volledig te toetsen aan het EVRM. Maar ook dat is eigenlijk niet wenselijk omdat rechters op dit punt niet gecorrigeerd kunnen worden. Ik hou niet van te veel macht in mijn handen. Maar ik denk dat een goedwillende rechter redelijk met het EAB uit de voeten kan.’ Victor Koppe is gespecialiseerd in uitleveringszaken. Hoe kijkt hij tegen het EAB aan? Koppe is positief, vooral omdat de rol van het Ministerie van Justitie sterk teruggedrongen wordt. ‘Ik ben er eerlijk gezegd wel blij mee,’ zegt Koppe. ‘De twee instanties waar je altijd het hardst met je hoofd tegen de muur oploopt verdwijnen. Dat is enerzijds de Hoge Raad. Wat bestuurskundigen voor kritiek hebben op de niet-neutrale positie van de Raad van State, beginnen advocaten steeds meer over de Hoge Raad te zeggen. Als de Hoge Raad vindt dat een zaak absoluut niet over de kop mag gaan, dan gebeurt het ook niet. Daar zijn ze zelfs vrij openlijk in. Dat hoor je raadsheren van de Hoge Raad gewoon zeggen bij de juristenopleiding in Utrecht, waarin ze uitleggen hoe cassaties bij de Hoge Raad werken.’ De andere instantie die verdwijnt, is het Ministerie van Justitie. ‘Ik vind dat de leiding van het Bureau Internationale Rechtshulp van het Ministerie van Justitie uit vreselijke mensen bestaat,’ zegt Koppe. ‘Die hebben geen enkel oog voor de opgeëiste persoon, het enige dat ze interesseert is het belang van de bevriende natie. De rest kan ze helemaal niets schelen. Neem al die uitleveringen aan Amerika. Als Amerika het vraagt, doen we het. Onder het EAB komt het helemaal bij de rechtbank Amsterdam te liggen. Daar mag je alle verweren voeren die je kunt bedenken en de procedures gaan snel. In de Amsterdamse rechtbank heb ik nog wel enig vertrouwen. Het zou zelfs een vooruitgang kunnen zijn, omdat dat ellendige Ministerie van Justitie uit het oog verdwijnt.’ Koppe ziet ook als voordeel dat het nu het Parket en de rechtbank zijn die de stukken voor het dossier samenstellen. Hij verdenkt het ministerie ervan nu veel dossiers uit te filteren en druk op het OM uit te oefenen. ‘Dat gefilter en al die politieke druk verdwijnt dan voor een groot deel,’ zegt Koppe. ‘Van mij mogen ze het hele uitleveringsrecht zo inkleden.’ 237
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 238
GROTE EUROPESE HOOP
We vragen Blekxtoon ook hoe hij meer in het algemeen denkt over de controlemogelijkheden van rechters bij internationale opsporingsonderzoeken. Blekxtoon vindt het essentieel dat in Nederlandse zaken alleen bewijs mag worden gebruikt dat naar Nederlandse maatstaven door de beugel kan. ‘Als je hier terechtstaat, moet je kunnen rekenen op de bescherming die de Nederlandse wet biedt,’ vat Blekxtoon kort samen. Daarom is Blekxtoon eigenlijk geen voorstander van de uitleveringen aan Amerika. ‘Iemand die in Nederland drugs verkoopt aan een Amerikaan, ook al weet hij dat die Amerikaan van plan is die drugs naar Amerika te brengen, moet ervan uit kunnen gaan dat zijn positie wordt bepaald door Nederlandse en Europese rechtsregels,’ stelt Blekxtoon. ‘Ik mag zo’n uitlevering niet weigeren, maar ik vind het wel onwenselijk. In de VS bestaan bijvoorbeeld heel andere opvattingen over uitlokking. Op dat soort punten wringt de internationale samenwerking. Ik vind dat die jongens eigenlijk gewoon hier berecht moeten worden.’ Ook op dat punt ziet Blekxtoon echter positieve gevolgen van het EAB. Een officier van justitie die besluit om een verdachte niet zelf te vervolgen, maar uit te leveren, moet dat gemotiveerd aan de rechtbank voorleggen. Waarschijnlijk mag de rechter die beslissing op zijn redelijkheid beoordelen. ‘Dat is heel prettig,’ zegt Blekxtoon. ‘Daar zou de rechtbank heel goed werk kunnen doen. Ik vind het bijvoorbeeld logisch dat als er in Duitsland een groot onderzoek is geweest, waar vijftien mensen voor vast zitten en ééntje zit in Nederland, we hem dan wel uitleveren. Maar als de zaak grotendeels op Nederlands grondgebied is geweest, zou Nederland ook de vervolging op zich moeten nemen.’ Blekxtoon vindt daarom ook dat bijvoorbeeld een Italiaans verzoek tot huiszoeking in Nederland niet blindelings opgevolgd moet worden. Eerst zal Nederland zelf moeten toetsen of dat door de beugel kan. ‘Iemand die hier woont, of hij nu Nederlander is of niet, moet kunnen rekenen op de bescherming naar Nederlands recht. Dat is steeds mijn uitgangspunt.’ Blekxtoon erkent dat het voor rechters soms moeilijk opereren is in internationale zaken. Er ontstaat een schemergebied van buitenlandse verbindingsofficieren, buitenlandse informanten en infiltranten, en zaken die kriskras door Europa worden opgespoord. ‘Ik sluit niet uit dat je als rechter in dat soort zaken niet het allerlaatste te zien krijgt,’ denkt Blekxtoon. ‘Er is steeds meer de neiging om van alles af te dekken. Ik weet niet of je daar echt iets aan kan doen. Maar je kunt rechters er wel op trainen. Dat doen we ook. Je moet als rechter in dat soort zaken, 238
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 239
maar ook bij uitleveringen, niet alleen de Nederlandse regels kennen, maar ook de buitenlandse regels. Dat is ingewikkeld. Je krijgt immers bewijsmateriaal uit allerlei landen aangeleverd. Misschien zou je een aantal rechtbanken moeten aanwijzen die zich gaan richten op dat soort pan-Europese zaken.’ Is Blekxtoon voorstander van harmonisatie van de strafvordering in Europa, om de rechten van verdachten en opsporingsmethoden op elkaar af te stemmen. Nee, zegt Blekxtoon, alsjeblieft niet. ‘Ik zie vooralsnog geen reden om de toch wel sterk van elkaar afwijkende rechtssystemen en rechtsculturen op de grote Europese hoop te gooien. Dat zijn allemaal lokaal ontwikkelde systemen. Ik vind ons Wetboek van Strafvordering goed, omdat er nog steeds zorgvuldig wordt gewaakt voor de balans tussen de belangen van verdachten en de belangen van de staat. We scoren met onze relatief redelijke straffen toch niet slecht in de misdaadbestrijding. Harmonisatie doet tekort aan de lokale verworvenheden. Ik heb er geen enkele behoefte aan. Alsjeblieft niet, zeg.’ Blekxtoon is ook tegenstander van de harmonisatie van strafmaten in Europa. De kans is groot dat de straffen alleen maar hoger worden, en daar is Blekxtoon geen voorstander van. De afgelopen tien jaar is volgens hem in Nederland de gemiddelde straftijd al meer dan verdubbeld en in sommige zaken verdriedubbeld. Daar is nooit enige principiële discussie binnen de rechterlijke macht over geweest. Van minimumstraffen, waarin Nederland nu serieus onder druk van Europa wordt gediscussieerd, moet Blekxtoon al helemaal niets weten. ‘Ik moet er niet aandenken,’ onderstreept Blekxtoon met een vervaarlijke zwaai van zijn gebroken schouder. ‘In alle landen waar dat systeem bestaat zie je rechters zich in allerlei bochten wringen om eronder uit te komen. In Spanje bestaat een getrapt systeem voor drugsdelicten. Voor drugsinvoer tot een bepaalde hoeveelheid is de minimumstraf zes jaar, voor een grotere hoeveelheid boven de vijftig kilo is het twaalf jaar. Dan krijg je de idiote situatie dat je geen onderscheid meer kunt maken tussen de invoer van 50 of 500 kilo heroïne, als die in dezelfde categorie vallen. De Spaanse rechters straffen als regel in elke categorie met het minimum. Straffen van standaard zes jaar plus één dag, en in de andere categorie standaard twaalf jaar plus één dag. Want ze vinden die straf eigenlijk al te hoog, maar mogen er niet onderuit. Je krijgt rare, verwrongen rechterlijke uitspraken.’53 Blekxtoon denkt dat de komende jaren een nieuw evenwicht zal moeten gaan ontstaan tussen de belangen van de opsporing en de mogelijkheden tot controle in internationale strafzaken. Advocaten tonen zich over het algemeen pessimistischer over de rechtsontwikkeling en zien vooral zware jaren opdoemen, nu de opsporing steeds verder internationaliseert. Er zal eerst een groot schandaal nodig 239
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 240
zijn, voordat rechters tot bezinning zullen komen, horen we regelmatig. Want ook vóór de IRT-affaire losbarstte, checkten de rechters nauwelijks de opsporingsmethoden van de politie en was het woord van een politieman voor de rechters wat het woord Gods is voor een ouderling. Opmerkelijk genoeg is er één officier van justitie die juist het omgekeerde voorspelt. Volgens Martin Witteveen is het een kwestie van tijd, voordat de rechterlijke macht zich scherper zal gaan richten op de internationale controle. ‘Een van de meest interessante punten in internationale strafzaken is de informatie die uit het buitenland komt en hoe die hier wordt gebruikt voor het opstarten van een onderzoek,’ zegt Witteveen. ‘In Nederland zijn we gewend dat alles wordt gefileerd, en op dit moment is de rechter nog geneigd om te zeggen dat als het gaat om een land waar een verdragsrelatie mee bestaat, het vertrouwensbeginsel voorschrijft dat we die informatie toestaan omdat we er vanuit moeten gaan dat die informatie rechtmatig is verkregen.’ Witteveen probeert zelf altijd voordat hij een onderzoek opstart diplomatiek te onderzoeken hoe het buitenland aan zijn informatie is gekomen, om uit te sluiten dat hij later in de rechtszaak voor onverwachte verrassingen komt te staan. Het feit alleen dat het buitenland opsporingsmethoden hanteert die in Nederland niet zijn toegestaan, maakt de informatie nog niet onrechtmatig. Maar Witteveen wil wel weten of de positie van de verdachte die in Nederland wordt vervolgd niet in het geding is. Stel dat de informatie afkomstig is van een infiltrant, die de Nederlandse verdachte ook nog eens heeft uitgelokt, dan is de kans groot op gedonder in de rechtszaal. ‘Zo scherp heeft het zich nog niet voorgedaan,’ zegt Witteveen, ‘maar er zijn inmiddels wel een aantal zaken geweest waarin de rechter heeft besloten dat hij toch meer wil weten over de manier waarop in het buitenland informatie is verzameld. Niet om te toetsen of het buitenland zich wel aan de eigen wetten heeft gehouden, maar of op de een of andere manier de positie van de verdachte of van het EVRM in geding is.’ De rechter eist nu al regelmatig dat buitenlandse infiltranten komen getuigen. Volgens Witteveen is het buitenland daar niet blij mee, ook al draaien de Engelsen en Duitsers de laatste tijd wat bij. Maar Witteveen verwacht de komende tien jaar nog meer rechtelijke controle. ‘Het hangt in de lucht,’ zegt Witteveen. ‘Er komt een moment waarop een rechter zal zeggen: zo kan het niet meer. Dat er grotere druk op Justitie komt om opening van zaken te geven over hoe het buitenland aan zijn informatie is gekomen, hoe er is opgespoord. Ik ga er vanuit dat de rechter dan wakker wordt en zegt: jongens, we moeten echt kritischer worden over die internationale opsporingsonderzoeken. We kunnen dit niet langer af240
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 241
doen met de toverformule dat we vertrouwen moeten hebben in elkaars rechtssysteem. Dat kan veel consequenties hebben voor de internationale samenwerking. Wij worden wel gefileerd over hoe we een onderzoek starten, maar dat geldt nog niet voor informatie uit het buitenland. Dat is een dilemma. Ik verwacht dat die druk echt groter zal worden.’ Eén ding is zeker: buitenlandse opsporingsambtenaren zullen vaker in Nederland worden ingezet. Een officier van justitie gaf dat desgevraagd ook toe. ‘De indruk is juist dat er vaker buitenlandse agenten in Nederland worden gebruikt,’ zei OMwoordvoerder E. Stolwijk tegen het NRC. ‘Nederland is zo klein dat het handig is onbekende buitenlandse agenten te gebruiken in onderzoeken.54 In 1999 hield Spanje een internationaal seminar over de inzet van undercover agenten. Tijdens de bijeenkomst bleek dat tweederde van de EU-lidstaten een juridisch raamwerk heeft voor de inzet van undercovers. In ruim driekwart van de lidstaten is het toegestaan buitenlandse undercovers in te zetten. De wetgeving in Europa kan nog wel wat beter, concludeerden de deelnemers. Vooral regels die het gebruik van hun getuigenverklaring in de rechtszaal zouden handig zijn. Spanje kondigde aan in Europa dergelijke regels voor te gaan stellen, maar van dat voornemen is sindsdien niets meer vernomen.55 Er bestaat echter al jarenlang een met grote geheimzinnigheid omschreven International Working Group on Police Undercover Work. Eind jaren tachtig is de club opgericht op initiatief van de Nederlandse CRI, en bestaat uit Noorwegen, Zweden, Finland, Denemarken, Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk, Spanje, Italië, Frankrijk, België, Canada en de VS. De werkgroep heeft als doel om de diensten in de landen die verantwoordelijk zijn voor infiltratietrajecten beter te laten samenwerken, en het uitwisselen van de beste manieren om te infiltreren. De leden werken samen bij het uitwerken van undercovermethoden en –technieken, het opstarten van frontstores, het uitwerken van undercover structuren, het opzetten van rechtspersonen en het uitsturen van docenten. Ook vindt er uitwisseling van undercoveragenten plaats. De werkgroep beschikt over een gegevensbestand waarin de namen, kenmerken en special skills van de verschillende agenten van de aangesloten diensten zijn opgenomen. De databank bevat de kennis en vaardigheden van elke aangesloten agent en biedt de mogelijkheid snel de gepaste agent uit het bestand te halen voor een specifieke opdracht.56 De Commissie van Traa wilde ook wat meer weten van deze geheimzinnige undercover club. Ze vroeg de verslagen van vergaderingen op. Maar Van Traa kreeg nul op rekest. ‘Ik acht mij gebonden aan de afspraak die binnen deze werkgroep 241
Z754-Keizer in lompen
21-11-2003
12:01
Pagina 242
is gemaakt dat onder geen voorwaarde verslagen ter inzage worden gegeven aan niet-leden aangezien in deze verslagen tevens melding wordt gemaakt van buitenlandse operaties c.q. infiltratietactieken,’ schreef toenmalig hoofd van de Afdeling Nationale Coördinatie Politiële Infiltratie R. Karstens in een vertrouwelijke brief. ‘Ik wens geen verantwoordelijkheid te dragen voor de consequenties indien operationele details van deze operaties zouden uitlekken naar diegenen waarvoor deze informatie niet bestemd is.’57
242