Werner Gelderblom Kussen voor de eeuwigheid Latijnse liefdespoëzie uit de Renaissance Vijfhonderd jaar Janus Secundus (1511-1536)
Gids bij de tentoonstelling
Universiteitsbibliotheek Nijmegen 2011
Kopie van een schilderij van Jan van Scorel uit de collectie van de Universiteitsbibliotheek Leiden (Icones 15)
Inleiding
Van de eenvoudigweg vermakelijke boeken uit de moderne tijd vind ik het waard om zich met Boccaccio‟s Decamerone, Rabelais en de Basia van Janus Secundus (als die in deze categorie thuishoren) te plezieren. Entre les livres simplement plaisans, je trouve des modernes, le Decameron de Boccace, Rabelays, et les Baisers de Jean second (s'il les faut loger sous ce tiltre) dignes qu'on s'y amuse. (Montaigne, Essais, II.10 Des Livres) Michel de Montaigne (1533-1592) was streng waar het boeken uit zijn eigen tijd betrof, liever las hij werken uit de door hem zo vereerde klassieke oudheid. Met Giovanni Boccaccio en François Rabelais, ook nu nog hooggewaardeerde en vaak besproken schrijvers, legt hij de lat voor contemporaine schrijvers hoog. Maar wie is die derde schrijver die het waard is gelezen te worden? Janus Secundus is tegenwoordig een veel minder bekende naam en het zal menigeen verbazen dat deze in zijn eigen tijd en eeuwen na zijn dood in heel Europa bewonderde schrijver op Nederlands grondgebied geboren is. Vijfhonderd jaar geleden, om precies te zijn op 15 november 1511, de feestdag van de nu ook al in vergetelheid geraakte heilige martelaar Secundus, werd in Den Haag Johannes Nicolaï (zoon van Nicolaas) geboren; later zou hij zich de „artiestennaam‟ Janus Secundus aanmeten, natuurlijk een verwijzing naar de heilige van zijn geboortedag. Zijn roem heeft hij verworven met het schrijven van liefdespoëzie, en wel liefdespoëzie in de geleerde, internationale taal van de zestiende eeuw, het Latijn. Voor hij zich zou kunnen gaan wijden aan de „grotere‟ poëzie, een episch werk wellicht, kwam hij op jonge leeftijd in 1536 om het leven na een langdurige griep, voor de uitvinding van de antibiotica een veel dodelijker ziekte. Zijn beroemdste werk, de Basia, was toen echter al de wereld ingestuurd, en dit werk met negentien kortere gedichten over de liefdeskus zou nog eeuwenlang zijn roem verzekeren. Zo besloot de universiteit van Leiden al snel na haar oprichting dat de bibliotheek niet alleen een portret van de beroemde Rotterdammer Erasmus moest hebben, maar tevens één van onze Haagse dichter: ze schaften een kopie aan van een helaas verloren gegaan schilderij door niemand minder dan de beroemde Utrechtse schilder Jan van Scorel; andere kopieën van dit schilderij hangen nu nog in de Agnietenkapel van de Universiteit van Amsterdam en het Haags Historisch Museum (nummer 1). Steeds bleef er vraag naar edities van zijn werk, in de eerste helft van de zeventiende eeuw alleen al verzorgde Petrus Scriverius drie complete edities (1619, 1631, 1651; nummer 2). Nog steeds verschijnen er geregeld nieuwe wetenschappelijke studies over Secundus‟ leven en werk (nummer 3 en 4), en zijn er op Youtube verschillende opvoeringen te beluisteren van op muziek gezette gedichten van Secundus (nummer 5 en 6).
3
Titelpagina van Scriverius‟ 1631editie van Secundus‟ werken (nummer 2)
4
Deze tentoonstelling heeft als doel om vijfhonderd jaar na Secundus‟ geboorte deze dichter en zijn werk, zogezegd „nationaal erfgoed‟, binnen de context van zijn tijd opnieuw onder de aandacht te brengen. In de verschillende vitrines zal aandacht besteed worden aan: Secundus‟ jeugd (1) en latere leven met reizen door Europa (2) Secundus‟ liefdespoëzie I: de voorbeelden uit de oudheid (3) Secundus‟ liefdespoëzie II: Italiaanse voorgangers (4) Secundus‟ liefdespoëzie III: de Julia en de Basia (5) Vertalingen van 1550 tot 1800 (6) en van 1800 tot heden (7) Secundus‟ invloed door heel Europa (8)
In de openingsvitrine: 1. Portret van Secundus. Kopie van een origineel van de hand van Jan van Schoorl. Portrettencollectie UvA, 000.015. 2. Iohannis Secvndi opera. Accurate recognita ex museo P. Scriverii, Lvgdvni Batavorvm: Apud Franciscum Hegerum, 1631. OD 100 d 23 3. J. Balsamo & P. Galand-Hallyn (eds.), La poétique de Jean Second et son influence au XVIe siècle. Actes du colloque organisé à Paris les 6 et 7 février 1998, Paris: Les belles lettres / Klincksieck, 2000. OL.In 17821 4. A.M.M. Dekker, Janus Secundus (1511-1536). De tekstoverlevering van het tijdens zijn leven gepubliceerde werk, Nieuwkoop: De Graaf, 1986. Diss.UT 1986:122 5. Bladmuziek van Nicolas Gombert (Janus Secundus, Ode X) Bladmuziek uit eigen collectie 6. Cornelis Thymanszoon Padbrué, Kusies, Amsterdam: Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis, 1962 (Monumenta musica Neerlandica; 5). Facsimile van 2 de druk, 1641. 2035 b 43 7. Ph. Ledger (ed.), The Oxford book of English madrigals, Oxford: Oxford University Press, pp. 288-289. 74 c 371 Bevat een op muziek gezette Engelse vertaling van John Wilbye van het laatste gedicht van Secundus Basia.
8. Goethes Werke. Hamburger Ausgabe in 14 Bänden. Hrsg. von Erich Trunz, Hamburg: Wegner, 1948-.... Vol 1.140. 503 c 71 9. Gids bij de tentoonstelling, Nijmegen, Universiteitsbibliotheek, 2011.
◊◊◊
5
Afbeelding van Secundus‟ vader in zijn functie van voorzitter van de Grote Raad van Mechelen
6
1. Secundus‟ jeugd
Aan wie zal ik deze nieuwe, in hartstocht geschreven liefdesgedichten sturen, niet sierlijk en niet afgewerkt genoeg? Zonder twijfel aan jou, Romoldus, jij vindt immers dat mijn niemendalletjes iets waard zijn, jij was al gewend waardering te hebben voor mijn talent, toen ik als klein mannetje onder jouw gezag gedichten liet klinken, ook al weigerde mijn tong mee te werken. Cui mitto calidos, novos amores, / Nec satis lepidos, nec expolitos? / Nimirum tibi, namque tu putabis / Meas esse aliquid, Romolde, nugas / Assuetus genium probare nostrum / Iam tum, cum imperio tuo sonabam / Parvus carmina renuente lingua. (Secundus, Epigram aan Rumoldus Steenmolen, 1-7) Het kleine mannetje uit bovenstaand citaat groeide in zijn eerste jaren, zoals hierboven al gebleken is, op in Den Haag, zijn ouders bewoonden daar een huis dat lag aan wat nu Noordeinde is. De familie waarin Secundus opgroeide, was niet onbemiddeld; zijn vader Nicolaas Everaerts (1462-1532), zelf een zoon van een zeekapitein, had door zijn talent in de studie van de rechten een carrière als jurist opgebouwd en was in Den Haag president van het belangrijkste gerechtshof van de Noordelijke Nederlanden, het Hof van Holland. Hij heeft belangrijke juridische werken geschreven (een voorbeeld onder nummer 1), die ook tegenwoordig nog onderwerp van rechtshistorisch onderzoek zijn (nummer 2 en 3). Het hoeft dan ook geen verbazing te wekken dat hij nog promotie maakte en in 1528 benoemd werd tot president van de Grote Raad van Mechelen (een portret van Nicolaas in die functie is te zien in het boek onder nummer 4). Secundus groeide op in een groot gezin van maar liefst achttien kinderen (enkelen stierven wel jong), zoals blijkt uit een genealogie op vers dat een tijdgenoot voor Nicolaas Everaerts had geschreven (nummer 5; het doel van de dichter was ongetwijfeld om in het gevlei te komen bij de vader van Janus). Naast Secundus hebben van deze kinderen vooral Hadrianus Marius en Nicolaus Grudius zich ook een naam als dichter verworven, lange tijd stonden zij samen bekend als de tres fratres Belgae, de drie Belgische broers (nummer 6 en 7). Zoals gebruikelijk onder de nieuwe stadselite van de vroegmoderne tijd, waartoe Nicolaas behoorde, liet hij zijn kinderen grondig onderwijzen in de klassieke talen, het Latijn en Grieks. Diepgaande (actieve) kennis hiervan was een visitekaartje om voor hoge functies in aanmerking te komen. In het geval van Secundus en zijn broers Grudius en Marius sloeg dit privéonderwijs bijzonder goed aan. Zij bleken over poëtisch talent in het Latijn te beschikken en maakten al vroeg een gezamenlijk debuut met metrische vertalingen van werken van de Griekse satirische schrijver Lucianus (nummer 8). Secundus is zijn onderwijzers dankbaar geweest, zoals ook blijkt uit het citaat boven dit hoofdstuk. Zij voorzagen hem van een uitstekende basis om zijn maatschappelijke carrière op te bouwen: het onberispelijk schrijven van op de taaluitingen uit de oudheid gebaseerd Latijn. Natuurlijk hielp de hoge positie van zijn vader ook nog een handje… 7
De titelpagina van de Lucianusvertaling uit 1530 waar Secundus aan meewerkte
8
In vitrine 1: 1. Nicolaus Everardi, Loci argvmentorvm legales, Francofvrti: ex officina typographica Nicolai Bassæi, 1581. OD 244 c 108 2. O.M.D.F. Vervaart, Studies over Nicolaas Everaerts (1462-1532) en zijn Topica, Arnhem: Gouda Quint, 1994 (SI-EUR proefschriftenreeks). Diss.RT 1994:56 3. L.J. van Apeldoorn, Nicolaas Everaerts (1462-1532) en het recht van zijn tijd, Amsterdam: Noord-Hollandsche Uitgevers-Maatschappij, 1935 (Mededeelingen der Koninklijke Akademie van Wetenschappen, Afdeeling Letterkunde. Serie B, dl. 80, nr. 7). Tz c 351 nr.80:7 4. S. ter Braake, Met recht en rekenschap. de ambtenaren bij het Hof van Holland en de Haagse Rekenkamer in de Habsburgse tijd (1483-1558), Hilversum: Verloren, 2007 (Hollandse studien, 42), p. 55. CB1 c 26117 5. Facsimile van Iacobus Iasparus Danus, Genealogia Filiorum Nicolai Everardi ..., Antverpiae: Typis Aeg. D., 1549. (In: M. de Schepper, „Jacobus Jasparus' Genealogia filiorum Nicolai Everardi (1549). Facsimile met inleidende aantekeningen‟, in: A. Tourneux (ed.), Liber amicorum Raphaël de Smedt. IV, Leuven: Peeters, 2001, 99-122). 1187 c 64 nr. 4 6. J.P. Guépin met bijdragen van P. Tuynman, De drie dichtende broers. Grudius, Marius, Secundus, 2 vol., Groningen: Styx. 2000. 1132 c 110 7. Kopie van titelpagina van: Luciani Samosatensis, Libellus De non credendo Calumniae. Ut elegantissime ita utilissime Interprete Rumoldo Stenemola Machiliniensi. Dialogi aliquot Lucianici carmine Latino redditi per Nicolaum grudium, Hadrianum Marium et Ioannem Secundum Hagiensem, Antverpiae: Marten de Keyser, 1530.
◊◊◊
9
Een voorbeeld van een emblema van Alciato: een afbeelding en gedicht met de titel „Vriendschap duurt ook na de dood voort‟
10
2. Secundus‟ reizen door Europa
Tegen het begin van de maand maart begonnen wij een reis naar Frankrijk. We hebben ons dus losgerukt van ouderlijke omhelzingen en, toen vrienden, geliefden en Mechelen, heerlijke stad, achtergelaten waren, kwamen we als eerste in Brussel aan na een prima reis. Daar hebben we met vrienden die ons hadden begeleid, de maaltijd en de nacht steeds maar opgerekt met wijn en allerlei spellen. De haan kondigde de dag al aan, toen velen van ons nog niet aan de nacht begonnen waren. Sub initium mensis Martii iter in Gallias instituimus. Avulsi itaque a paternis amplexibus, relictis amicis, relictis amoribus, Mechlinia relicta, urbe deliciosa, Bruxellam primum itinere satis felici, sed pluvioso venimus. Illic cum iis, qui nos deduxerant, amicis cenam et noctem inter vina variosque lusus protraximus. Iamque diem gallus nuntiabat, cum nostrorum multi noctem nondum exceperant. (Secundus, Iter 1, begin)
Het tweede deel van Secundus‟ leven staat in het teken van reizen. Hij heeft dan voldoende kennis opgedaan van het Latijn en de juridische praktijk van zijn vader en moet zich nu voor verdere kennis en vooral een groter netwerk richten op andere hoogstaande figuren in de nieuwe elite van Europa. Van drie van deze reizen hielden Secundus en Marius levendige reisverslagen bij. Zoals het citaat hierboven, het begin van het eerste reisverslag van de hand van Secundus zelf, al laat zien, geven deze verslagen een alleraardigst inkijkje in het leven van een jonge, veelbelovende man in de zestiende eeuw (zie voor een facsimile van de handgeschreven tekst nummer 3). Het doel van deze eerste reis (begonnen in maart 1532) was de universiteit van de stad Bourges (midden-Frankrijk). Daar onderwees de Italiaanse rechtsgeleerde Andreas Alciato, wiens juridische werken nog meer succes hebben gekend dan die van Secundus‟ vader (nummer 1). Wellicht werd Secundus echter meer aangetrokken door het dichterstalent van dezelfde man. Alciato is namelijk veel beroemder geworden door zijn Emblemata, een combinatie van een motto, afbeelding en gedicht, een genre waarvan Alciato de bedenker is geweest (nummer 2). Het jaar dat Secundus in Bourges heeft doorgebracht, moet hem als jurist en dichter volledig rijp hebben gemaakt en veel voldoening hebben gegeven. Toch had Secundus ook een groot verlies te verwerken toen zijn vader op 9 augustus 1532 stierf. Toen hij in 1533 teruggekeerd was naar Mechelen, moest Secundus dus op eigen benen staan. Vol zelfvertrouwen richtte hij zijn carrière daarbij op het hoogst haalbare: hij begaf zich naar het hof van keizer Karel V in Spanje om daar een betrekking te vinden. Opnieuw schreef Secundus een reisverslag, waarin hij bijvoorbeeld bijna kinderlijk fantaseerde dat hij één van de hoge bergen zou beklimmen, in een wolk zou kruipen en elders weer uitgeregend zou worden. In Spanje kwam Secundus‟ carrière echter maar moeilijk op gang. Uiteindelijk werd hij wel secretaris in het gevolg van Juan Pardo de Tavera, aartsbisschop van Toledo (nummer 4), maar zelfs daarin werd hij niet gelukkig, omdat onze Haagse dichter ernstig ziek werd in 11
Juan Pardo de Tavera Portret door El Greco
12
het verstikkende Spaanse klimaat. In 1535 besloot hij dan ook terug te keren naar zijn vaderland. In de Nederlanden herstelt Janus snel en lijkt hij gelukkig in zijn functie van secretaris in Utrecht. Maar als niemand minder dan de keizer zelf hem benadert om zijn secretaris te worden, aarzelt de dichter geen moment en spoedt hij zich opnieuw naar Spanje. Te vroeg, naar later bleek, want pas net op weg, in St-Amand bij Doornik (België) overleed Secundus toch nog onverwachts op 25 september 1536. Hij werd daar begraven. Het voor hem opgerichte grafschrift (later bij de Beeldenstorm vernield, maar de tekst is nog bekend) bracht al zijn prestaties in zijn korte leven lovend in herinnering (nummer 5).
In vitrine 2: 1. Andreas Alciato, In secundam infotiati partem de legatis praeclarissima commentaria…, [Venetie] : In Academica Veneta, 1559. OD 43 b 5 2. Andreas Alciato, Omnia … emblemata…, Antverpiæ, : ex officina Christophori Plantini, 1577. OD 463 c 108 3. Jean Second, Œuvres complètes. Tome V: Itineraria (Carnets de voyage). Correspondance. Edition critique établie et annotée, traduction par R. Guillot, Paris: Champion, 2007 (Textes de la Renaissance, 134). Privé-collectie Facsimile van één van de Itinera. 4. Afbeelding van Juan Pardo de Tavera door El Greco, in: L. Goldscheide, El Greco, London: Allen & Unwin, 1938. (nr. 204) 28 b 17 5. Gysbert de Cretser, Beschryvinge van 's Gravenhage: behelsende desselfs eerste opkomste,
stichtinge en vermakelyke situatie ... mitsgaders de oude coustumen die in den Hage geobserveert worden..., Tot Amsterdam: By Jan ten Hoorn, 1711, p. 136 (Grafschrift Secundus). OD 167 c 125 ◊◊◊
13
Titelpagina van een oude druk met Romeinse liefdespoëzie
14
3. Secundus‟ liefdespoëzie I: de voorbeelden uit de oudheid
Ook onze muzen hadden iets kunnen presteren, als het lot en de onwelgezinde huwelijksgod ons niet hadden tegengewerkt. Dat het nageslacht Vergilius de hoogste eer heeft gegeven, betekent niet dat het ongenegen de lier van Horatius heeft afgewezen, of die dichter totaal veracht die in Umbria geboren is en voor wie alleen Cynthia één lang gedicht was. De ingenieuze werken van de dichter uit Abruzzo, die door Venus zelf als leraar van haar zoon werd uitverkoren, zullen voortleven. En tot in lengte van dagen zul jij niet verdwijnen, verfijnde Tibullus, zolang Amor machtig is over zijn liefdesvuren en zijn boog. Et poterant aliquid nostrae praestare Camenae, / Fata nisi obstarent et male faustus Hymen. / Non quia Virgilio primos concessit honores / Posteritas, Flacci sprevit iniqua lyram, / Aut male reiecit, quem protulit Umbria, vatem, / Sola cui longum Cynthia carmen erat. / Paeligni vivent opera ingeniosa poetae, / Rectorem nato quem Venus ipsa dedit. / Nec te longa dies delebit, culte Tibulle, / Ignibus atque arcu dum potietur Amor. (Secundus Elegie I.7.49-58)
Na dit korte overzicht van Secundus‟ leven, waarin ook zijn pogingen om zich een netwerk te verwerven zijn besproken, zal de rest van deze tentoonstelling gewijd zijn aan Secundus‟ claim to fame: zijn liefdespoëzie. In het voorgaande is er al op gewezen dat deze twee niet volledig los van elkaar zijn te zien: blijk geven van uitzonderlijke vaardigheden in het Latijn was de sleutel bij uitstek om toegang te krijgen tot lucratieve betrekkingen binnen de hof- en stadsculturen van de vroegmoderne tijd. Secundus‟ poëzie is echter meer dan dit, het is één van de hoogtepunten van de Latijnse poëzie uit deze tijd en geeft een goed beeld van de zestiendeeeuwse liefdespoëzie. Dit beeld verschilt nogal van dat van ons: sinds de romantiek verwachten we van liefdesgedichten bij uitstek dat die de „aller-individueelste expressie van de aller-individueelste emotie‟ zijn, om Willem Kloos‟ gevleugelde worden nog maar eens te gebruiken. Vóór die periode werd echter van iedere dichter verwacht dat deze eerdere voorbeelden als uitgangspunt nam en door imitatie daarvan tot eigen creaties kwam. Hoewel dit niet betekent dat originaliteit niet gewaardeerd werd, kan deze poëzie voor ons soms wel clichématig overkomen. De zestiende-eeuwse lezer waardeerde echter juist de complexe wijze waarop een dichter de traditie in zijn poëzie verwerkte. Secundus leefde in de tijd die we de renaissance noemen, en, zoals de naam al zegt, streefde deze tijd naar een herleving van de klassieke oudheid; de talen (het Latijn, Grieks en in mindere mate Hebreeuws) en de gebruiken uit die tijd werden als een ideaal beschouwd dat gedegenereerd zou zijn sinds de middeleeuwen. Door de cultuuruitingen uit de oudheid opnieuw te bestuderen en na te volgen zou het mogelijk zijn om de eigen cultuur tot een nieuw hoogtepunt te brengen. 15
Het is daarom onmogelijk om Secundus‟ liefdespoëzie te begrijpen zonder die uit de oudheid te kennen, zoals blijkt uit het citaat hierboven: in enkele verzen verwijst de dichter naar Vergilius, Horatius, Propertius (uit Umbrië), Ovidius (uit Abruzzo) en Tibullus. Op Vergilius na zijn al deze Latijnse dichters (en andere, waaronder de naam van Catullus - zie de vertaling aan het eind van dit hoofdstuk - niet mag ontbreken) belangrijke voorbeelden voor Secundus‟ liefdespoëzie geweest. Hun idee van de liefde is van grote invloed geweest op Secundus‟ poëzie. Hierin zag de man de liefde als een slagveld en zichzelf als slaaf van zijn geliefde. Met andere woorden: in de poëzie werd een beeld opgeroepen van de man dat tegenovergesteld was aan het Romeinse ideaalbeeld van de stoere op de oorlog gerichte man. Secundus las echter niet alleen Latijn en zijn poëzie refereert ook aan gedichten uit een bloemlezing van Griekse epigrammen (nummer 4). In de vitrine zijn enkele edities van deze klassieke poëzie tentoongesteld die min of meer stammen uit Secundus‟ tijd. Hoewel er natuurlijk genoeg modernere edities van deze werken zijn, is het belangrijk om ook deze oude drukken te blijven bestuderen (en daarom in deze bibliotheek te bewaren). Niet alleen kan de tekst die Secundus heeft gelezen aanmerkelijk verschillen van die van de kritische edities die tegenwoordig gelezen worden, belangrijker nog is dat deze oude boeken een idee geven van de manier waarop Secundus deze poëzie gelezen heeft. Door deze edities te bestuderen kunnen we ons beter inleven in de poëziebeleving van die tijd. Zo is het bijvoorbeeld opvallend dat bij veel edities allerlei commentaar op de verzen direct rond de tekst staat (zie bijvoorbeeld de opengeslagen editie bij nummer 2). Het is bijna onvermijdelijk om dit commentaar, met allerlei citaten uit andere klassieke schrijvers en commentaren op gebruiken van de Grieken en Romeinen, gelijktijdig met de gedichten zelf tot zich te nemen, zodat het lezen van de poëzie uit oudheid tegelijkertijd ook het bestuderen van de cultuur van de oudheid in de breedste zin van het woord was.
In vitrine 3: 1. Catvllvs, Tibvllvs, Propertivs: iampridem viri docti judicio castigati, & nunc denuo recogn. ac variis lectionibus et notis ill. a Jano Dousa filio. Accessit Pervigilium Veneris, Lvgdvni Bat.: ex off. Plantiniana, ap. Franc. Raphelengium, 1592. OD 3 d 19 nr.1 (niet tentoongesteld) 2. Q. Horativs Flaccvs, ex fide, atque auctoritate decem librorum manu scriptorvm, opera Dionysii Lambini ... emendatus: ab eodemque commentarijs copiosissimis illustratvs, Lvgdvni: apvd Ioann. Tornaesivn, 1561. OD 74 c 60 3. P. Ovidii Nasonis Opera, vetervm exemplarivm avxilio ab infinitis mendis emendata, Leidæ: excudebat Theodorus Gerardi Horst, 1563. OD 761 c 87 (niet tentoongesteld) 16
4. Αηθολογια διαφορων επιγραμματων παλαιων εις επτα βιβλια διηρημενη Florilegivm hoc
est Veterum Graecorum Poetarum Epigrammata comprehensa libris septem. Interprete Eilhardo Lubino, [Heidelberg]: In bibliopolio Commeliniano, 1604. OD 153 c 21 5. Pvb. Virgilii Maronis opera. Theodori Pvlmanni Cranebvrgii stvdio correcta …, Antverpiæ: ex officina Christophori Plantini, 1580. OD 83 d 12 6. M. Val. Martialis epigrammaton libri XII. Xeniorvm lib. I. Apophoretorvm lib. I..., Coloniæ: sumptibus Bernardi Gualtheri, 1599. OD 403 d 1 7. Catvllvs, Tibvllvs, Propertivs cum C. Galli fragmentis quæ extant , Amstelodami: Typis Lvdovici Elzevirii, sumptibus societatis, 1651. OD 808 d 17
Catullus carmen 5 (vert. J. Kal) Laat ons leven, mijn Lesbia, en minnen, en de praatjes van oude zedenprekers elk op waarde taxeren: nog geen stuiver. Zonnen kunnen verzinken en weer opgaan; gaat voor óns het kortstondig licht eens onder, breekt een eeuwige nacht aan om te slapen. Geef me duizend kussen, vervolgens honderd, dan weer duizend, en dan een tweede honderd. Dan, na ‟t halen van vele duizendtallen, wissen wij het getal, om ‟t niet te weten, en geen mispunt die ons dan scheel kan aanzien als hij weet had van zo‟n hoeveelheid kussen. ◊◊◊
17
18
4. Secundus‟ liefdespoëzie II: Italiaanse voorgangers
Wij [de elegieën] zijn uit Italië gekomen, zo heeft het gouden land ons teruggestuurd, dat voor ons het enige vaderland blijft, dat het zwijgende as van eerdere dichters vereert (het kunstige Rome koesterde hen in zijn schoot) en voortdurend nieuwe voortbrengt en zo de voorvaderlijke rechten beschermt. Adsumus Italia, tales nos terra remittit / Aurea, quae nobis patria sola manet, / Quae cineres mutos vatum venerata priorum, / Quos fovit gremio daedala Roma suo, / Parturit usque novos et iura tuetur avita (Secundus Elegie III.7.21-25) Maar het is natuurlijk niet zo dat de tijd had stilgestaan sinds de oudheid. Iedere cultuur bezingt onvermijdelijk steeds weer de liefde op haar eigen manier! Velen kennen bijvoorbeeld het beeld van de middeleeuwse troubadours die langs de koningshoven trokken en daar hun liederen over onbereikbare, oogverblindende prinsessen zongen. Dit beeld vinden we ook in de beroemde Canzoniere van Petrarca, die als wegbereider van de nieuwe benadering van de oudheid in de renaissance gezien wordt, ook al stond hij nog met een been in de middeleeuwen. Zijn poëzie voor Laura is een onvergetelijk hoogtepunt waarin de liefdespoëzie van de oudheid nagevolgd wordt, maar waarin ook de vergoddelijking van een onbereikbare vrouw, een beeld dat in de middeleeuwen ontstaan was, een belangrijk thema is. Deze poëzie zou zeer invloedrijk zijn en door heel Europa gelezen (nummer 1 is een editie uit Secundus‟ tijd) en in het Petrarkisme nagevolgd worden. Daarnaast had Secundus ook voorgangers in het Latijn van de renaissance. Met name in het Quattrocento, de Italiaanse 15de eeuw, schreven veel dichters aan het hof van Napels op de oudheid en Petrarca gebaseerde Latijnse liefdespoëzie. Deze poëzie, waarvan in de vitrine een aantal moderne en een oude editie te vinden zijn (nummers 2-6), is een grote inspiratiebron voor Secundus geweest, met name de op Catullus gebaseerde liefdespoëzie van Pontano (nummer 5; een vertaling aan het eind van dit hoofdstuk). Daarnaast dachten tijdgenoten van Janus natuurlijk ook na over hoe er poëzie geschreven moest worden. Horatius had hier al veel over gezegd in zijn beroemde Ars poetica, maar er verschenen ook nieuwe handboeken voor het schrijven van poëzie. Een belangrijk voorbeeld daarvan is de Ars poetica van de Italiaan Hieronymus Vida (nummer 7).
In vitrine 4: 1. Il Petrarcha con l'espositione d'Alessandro Vellvtello, Stampate in Vinegia: per maestro Bernardino de Vidali, 1528. P.Inc 351
19
2. Michaelis Marulli Carmina. Ed. Alessandro Perosa, Turici: in ædibus Thesauri mundi, 1951. OL.In c 6403 3. Michael Marullus, Hymni naturales: erste deutsche Gesamtubersetzung. Hymnen an die Natur. Einl., Text, Ubers. und Anm. von Otto Schonberger, Wurzburg: Konigshausen & Neumann, 1996. OL.In 19077 4. Ioannis Ioviani Pontani Carmina: Ecloghe, elegie, liriche. A cura di Johannes Oeschger, Bari: Laterza & Figli, 1948. In.It 57 nr.198 5. Giovanni Giovano Pontano, Baiae. Transl. by Rodney G. Dennis, Cambridge, MA: Harvard University Press, 2006. OL.In 17072 6. Angeli Politiani Opera, Tertius tomus, Lugduni: Seb. Gryphium, 1533. P.Inc 109 nr.3 7. Marci Hieronymi Vidae Cremonensis De arte poetica lib. III, Lugduni: Apud Gryphium, 1536. P.Inc 224 nr.2 Pontano, Baiae I.4: Aan Hermione, dat ze haar borstjes moet bedekken Ik beveel je: bedek je stralende borstjes En probeer niet de waanzin van minnaars op te roepen. Je prikkelt mij onbehoorlijk – ik word al door Koude ouderdom verstijfd – en je maakt me warm: daarom Ik beveel je: bedek je stralende borstjes En snoer je boezem vast met een bedekkende beha. Want waarom draag je jouw melkwitte rondingen En die borstjes zonder doek voor je uit? Of wil je zeggen: “Kus mijn borstjes En zoen mijn schitterende boezem”? Wil je soms zeggen: “raak aan, raak aan, betast ze”? Loop je rond met naakte borstjes? Paradeer jij met blote boezem? Zo roep je minnaars op tot liefdesspel. Daarom de keuze: bedek je stralende borstjes En snoer je boezem vast met een bedekkende beha. Of: oud als ik ben, zal ik op ze afvliegen, Zodat je zou kunnen denken dat ik een jongeman ben. Hermione, jouw borstjes kunnen Tithonus Tot de taak van een jongeman oproepen. ◊◊◊
20
5. Secundus‟ liefdespoëzie III: de Julia en de Basia
Laat een ander de muzen maar met bloed besmeuren in verschrikkelijke oorlogen en woeste wonden en de dood van mannen verdubbelen. Laat zijn verzen maar druipen van tweemaal vergoten bloed; oh, voor mij is het meer dan genoeg dat iemand eenmaal gestorven is. Ik wil graag de gevleugelde jongen samen met zijn gewijde moeder bezingen, die met zachte hand brutale pijlen zaait. Pierides alius dira inter bella cruentet /Vulneraque ingeminet saeva necesque virum,/ Cuius bis fuso madefiant sanguine versus; / Ei mihi, plus satis est quem cecidisse semel. / Nos Puerum sancta volucrem cum matre canamus / Spargentem tenera tela proterva manu. (Secundus Elegie I.1.1-6) We weten nu waar Secundus, behalve in zijn eigen gevoelens, zijn inspiratie vond voor zijn liefdespoëzie. Het is dus de hoogste tijd om nu zijn eigen poëzie te bekijken, en met name twee bundels liefdespoëzie: zijn Julia en de beroemde Basia. Het is hier niet de bedoeling uitgebreid in te gaan op de strekking van deze werken; met een specimen uit allebei in vertaling proberen we ze vooral voor zichzelf te laten spreken, zoals ze al doen sinds de eerste edities (nummer 5) en in zoveel andere (nummer 1-4). De Julia is een van Secundus‟ eerste werken (een eerste versie was al in 1531 af), waarin hij in elf gedichten zijn opbloeiende liefde voor een meisje met de naam Julia bezong (Secundus sneed ook een penning met een afbeelding van haar (nummer 3)). Maar Secundus had het tegelijk ook over zijn liefde voor de poëzie. In de loop van de bundel zal Julia onbereikbaar worden (ze trouwt met een ander), maar de voorstellingskracht (de bron van alle poëzie) blijft en leidt tot levensechte dromen:
Janus Secundus, Elegie I.10: Een droom Wegwezen, treurige tranen, wegwezen, klachten En doorwaakte nachten, metgezel van de liefdesgod, Omwikkel nu mijn triomfantelijke haren met groen loof, Een kroon waar ook Apollo's haar van houdt: Gouden Venus heeft haar in mijn armen gezonden, Zij die mijn eerste liefdesvuur en mijn late liefde is. Niemand weet van onze liefkozingen, de markten niet, de havens niet, het volle theater niet, en de kerken niet. Ook moeder is er niet, die met haar vingers en mond de wet voorschrijft en dwingt zachtjes en weinig te praten en losse kusjes van droge lipjes te plukken, Kusjes, die iedereen die de liefde kent barbaars vindt, Ze dwingt onze liefde te verbergen en alleen vriendschap te veinzen En veel te verzinnen, zoals de gewiekste Amor leert. 21
Een gravure van Secundus met de munt van Julia
Alleen met mij ligt Julia op een afgezonderd bed, Alleen Venus staat toch niet toe alleen te zijn En haar zoon, die twee levens met één ziel steeds vergezelt Vastberaden zelfs na de dood hun botten te volgen. Misschien zien ook de goden, die alles zien, ons, Met z‟n allen jaloers op onze wellust. Goden, ik smeek jullie, geen afgunst voor onze spelletjes, Ik ben ook niet jaloers op jullie spelletjes. Julia, ik heb je vast, laat de goden hun liefjes maar vasthouden, Ik heb je vast, mijn licht, mijn licht, ik heb je vast, Julia, ik heb je vast, laat de goden hun Olympus maar vasthouden. Wat klets ik? Heb ik je nou echt vast, Julia? Slaap ik of ben ik toch wakker? Is dit nou echt, of is dit een droom? Ach, of het nou dromen zijn of echt, laat ik er maar van genieten. 22
Als het dromen zijn, laat ze dan maar lang duren. En laat dan, ik smeek het, geen enkele dag me wekken. En wie ook maar langs mijn huisje loopt: Rustig aan met het lawaai van je voeten, onderdruk de weg van je stem! Dan wens ik dat hanen nooit jouw dromen verstoren En dat je verlengde nachtrust langzaam voortgaat, Wanneer je in je droom edelstenen opraapt van rode kusten En je hele huis druipt van een goudrivier.
Enkele jaren later was Janus klaar om nog een stapje hoger te gaan en geen liefdesgeschiedenis in verschillende gedichten te bezingen, maar één klein onderwerp in al zijn facetten uit te diepen: hij schreef 19 gedichten over de liefdeskus! In deze gedichten, de zogenaamde Basia, slaagt hij erin om de lezer te blijven boeien door uit al zijn voorbeelden uit de oudheid en van latere tijden zo veel mogelijk verschillende benaderingen van dit onderwerp op te diepen en er op zijn eigen manier een nieuwe eenheid van te smeden. In het vijfde gedicht kiest hij er bijvoorbeeld om, net als Petrarca gedaan had, Neaera, de vrouw die de kussen krijgt, als een godin te presenteren, maar wel een godin die alles behalve onbereikbaar is: Janus Secundus, De Vijfde kus Terwijl je mij, die in jouw zachte armen zit vastGesnoerd, overal aanraakt en vol met je Nek, borsten en gaafglad gezicht overweldigend Jij, Neaera, op mijn schouders neerhangt, En je lipjes met mijn lippen samenplakkend Aanvalt met een beetje, en teruggebeten zucht En een vibrerende tong hier en daar laat trillen En een klagende tong hier- en daarheen zuigt, Een briesje van je zoete ziel uitademend, Een zachte, zoetklinkende, vochtige voedster Van mijn armzalig leven, Neaera, Mijn nietige ziel naar binnen zuigt, die Ontvlamd is en door te grote hitte gekookt, Gekookt door de gloed van mijn teugelloze hart, En jij, Neaera, speels mijn vlammen dooft Met een vlaag van je hittedrinkend hart, O, beminnelijk briesje van mijn gloed, Dan zeg ik: “Amor is de god der goden En geen enkele god is groter dan Amor, Maar als er iemand is, groter dan Amor, Ben jij, jij alleen, voor mij groter, Neaera.
23
Overigens blijkt uit een werkmanuscript, waarin we Secundus zelf zien sleutelen aan dit gedicht, dat hij lang heeft nagedacht over de belangrijke laatste verzen van dit gedicht en Neaera bijvoorbeeld in een eerdere versie daadwerkelijk een godin (dea) noemde (nummer 6 en 7).
Werkmanuscript van Secundus met aanpassingen in Basium 5
In vitrine 5: 1. Iohannis Secvndi opera. Accurate recognita ex museo P. Scriverii, Lvgdvni Batavorvm: Apud Franciscum Hegerum, 1631. OD 704 d 36 2. Iohannis Secvndi opera. Accurate recognita ex museo P. Scriverii, Lvgdvni Batavorvm: Apud Franciscum Moyaert, 1651. OD d 30 3. Jean Second, Œuvres complètes. Tome II: Elegiarum libri tres. Edition critique établie et annotée par R. Guillot, Paris: Champion, 2005 (Textes de la Renaissance, 99). OL.In 18177 4. Joan. Secundi Basia elegantiae studiosis Basiatoribus offert C.P. Froebel, Rudolphopoli, 1819. Eigen collectie (2e druk 1821) 5. Johannes Secundus, Opera. Nunc primum in lucem edita, Nieuwkoop : De Graaf, 1969 (facsimile van 1541-uitgave). OL.In c 6773 6. Afbeelding
werkmauscript
uit
Oxford,
Bodleian
Library,
ms.
Rawl.
G
154.
7. W. Gelderblom, 'Het ontstaan van een kus. Het vijfde kusgedicht van Janus Secundus’, in: Hermeneus 81-3 (2009), 122-128. Tz c 1722 ◊◊◊ 24
6. Vertalingen van 1550-1800
Als Secundus‟ Basia iemand geen genoegen doen, is die bars, traag van geest en een echte boer. Durae mentis, iners, merumque rus est, / Si quem Basia non iuvant Secundi. (Hugo de Groot Pro cervisia („ter verdediging van bier‟) 15-16) Al snel werd Secundus‟ poëzie ongekend populair. Wellicht dat de jonggestorven dichter extra tot de verbeelding sprak, maar vooral de ongekende natuurlijke aantrekkingskracht van de gedichten zelf deed haar werk. Zoals we in de inleiding hebben gelezen was er in Nederland sprake van een echte Secundus-hausse rond de tijd van de stichting van de Leidse universiteit (1575): de jonge nieuwe natie had literaire helden van eigen bodem nodig. In deze tijd ontstaat dan ook de eerste vertaling van onder andere de volledige Basia, niet in druk, maar als handgeschreven tekst in een gedrukt exemplaar van de Latijnse tekst uit 1541 (nu bewaard in de UB van Leiden). Deze duo-vertaling van niemand minder dan de stichter van de Leidse universiteit, Janus Dousa en zijn beroemde tijdgenoot Jan van Hout, verscheen pas in 1930 voor het eerst in een editie, wel meteen een mooie bibliofiele uitgave (nummer 1).
Titelpagina van de uitgave uit 1930 van de vertaling van Dousa en Van Hout met een afbeelding van Jan Franken Pzn. van de twee eerste Nederlandse vertalers. 25
Veel andere vertalingen in het Nederlands van delen van Secundus‟ poëzie verschenen in de zeventiende eeuw (bijvoorbeeld nummer 2 en 3), die van de Basia van Jacob Westerbaen (nummer 4) werd zelfs op muziek gezet door de componist Padbrué (nummer 5). Maar ook in Frankrijk was er al vroeg een ware cultus ontstaan rond de Haagse dichter. Onder andere de Pléiade-dichter Jean Dorat maakte in de zestiende eeuw een vertaling. De meeste dichters in de Franse taal gingen echter creatiever om met het materiaal en smeedden verschillende gedichten samen tot een nieuwe creatie; in de vitrine vinden we bijvoorbeeld een zestiende-eeuwse vertaling/samensmelting van verschillende Basia in twee Baisers van de hand van een andere Pléiade-dichter, Joachim du Bellay (nummer 6). Bijzonder is een andere Franse weergave van de Basia, die van de bekende Franse revolutionair Honoré Gabriel Riquetti, comte de Mirabeau. Toen hij in de gevangenis zat wegens schulden, vertaalde hij onder andere de kusgedichten van Secundus; wel verving hij de naam Neaera door die van zijn eigen geliefde, Sophie, en verklaarde hij haar zo de liefde via Secundus (nummer 7).
Basium 9 uit de vertaling van Mirabeau (nummer 7) met gravure
26
In vitrine 6: 1. Het boeck der kuskens van Joannes Secundus. Nu aldereerst uuijt tLatijn overgestelt in onse gemeine Nederduijtsche taele eensdeels bij Jan van Hout, ende eensdeels bij Douza ende anderen, liefhebberen der Nederduijtscher Poëzyen, Maestricht: A.A.M. Stols, 1930. Eigen collectie 2. Verscheyde Nederduytsche gedichten, van Grotius, Hooft, Barlæus, Huygens, Vondel en anderen, Tot Leyden: Voor Jacobus Burghorn, 1659, pp. 1-2. Bevat een vertaling van het eerste gedicht van de Basia van de hand van Laurens Reaal. OD 710 d 25 3. Daniel Jonctys, Roseliins oochies ontleedt, Tot Dordrecht: voor Iasper Gorrissz., 1639. Laatste bladzijden bevatten vertaling van Secundus‟ Epithalamium. OD 39 c 226 nr.3 4. Jacob Westerbaen, Het eerste deel der gedichten waarin Minne-dichten ..., 'sGravenhage: J. Tongerloo, 1672. OD 211 c 6 nr.1 5. Joachim Du Bellay, L'olive; … Jeux rustiques …, Paris: Louis-Michaud, 1908, p. 72-73. 487 c 99 6. Élégies de Tibulle, suivies des Baisers de Jean Second. Par Mirabeau, Angers: De l'Imprimerie de Jahyer et Geslin, 1798. OD 191 c 342 nr. 2
Vertaling van de derde kus door Jacob Westerbaen 'k Voelde maer de teyle tipjes Van uw suycker-soete lipjes, Roosemond, als ick u flus So laugh vleyden om een kus. Even als de reyser-luyden, Die onwetent in de kruyden Daer haer niet te schuylen scheen Ergens op een slanghe treen,
Achterwaerts van vreese loopen, Eer zij 't met de dood bekoopen, Ruckte ghij, mijn Sonne-schijn, Uwe lipjes van de mijn. Neen, mijn Roosemond, mijn lusje, Dat en houd ick voor geen kusje: 't Is maer swaevel in den brand Van myn lustigh ingewand. ◊◊◊
27
Titelpagina van een Duitse vertaling van de Basia uit 1907
Titelpagina van de Russische vertaling van de Basia (nummer 4) 28
7. Vertalingen 1800-2011
Ik verdedig volstrekt Janus Secundus niet, noch Bilderdijks erotische periode: maar als die over kussen spreken, dan krijgt men een tableau, dan wordt er iets van gezegd, dat den lezer den indruk geeft: daar is alweêr een grootere of kleinere waarheid uitgesproken; de natuur is alweêr sine fois de plus op de daad betrapt. J.A. Alberdingk Thijm, „Een nieuw minnedichter‟ (De Dietsche Warande 10 (1874))
Ook na 1800, als de wereldwijde hoogtijdagen van Secundus toch wel voorbij zijn, blijft hij geregeld vertaald worden. Bijna in iedere Europese taal is in de afgelopen eeuw wel een vertaling verschenen. In Nederland is het vooral Jan Pieter Guépin geweest, die zijn leven lang gestreden heeft om Secundus weer terug op de literaire kaart van Nederland te krijgen (hij noemde Janus steevast de „beroemdste dichter van Nederland‟), onder meer door steeds vertalingen van hem uit te blijven geven (nummer 2); Recentelijk verscheen er ook een vertaling van fragmenten van de Basia door Kris Buyse (nummer 3).
Van de vertalingen uit de andere talen wekt die in het Russisch (nummer 4) wellicht de meeste aandacht. Zo ver is de roem van Secundus dus gekomen, en zoals hij eens in Leiden met Erasmus in de universiteitsbibliotheek verenigd werd (zie inleiding), zo is hij ook in deze uitgave de pendant van vertalingen van gedichten van Erasmus. Deze twee Nederlandse humanisten worden nog steeds in vele talen gelezen!
In vitrine 7: 1. Jvan Segvndo, Basia et alia quaedam. Besos y otros poemas. Introducción, chronología, bibliografía, notas y traduccíon de O. Gete Carpio, Barcelona: Bosch, 1979 (Erasmo, textos bilingües). Eigen collectie 2. Janus Secundus, De kunst van het zoenen. De "Kussen" en andere liefdesgedichten . Vertaald door J.P. Guépin, Utrecht: Bijleveld, 1997. Eigen collectie 3. Janus Secundus, Basia. Vertaald door Kris Buyse, Leuven: Uitgeverij P, 2001. Eigen collectie 4. Izdanie podgotovili, M.L., S.V. Gasparov, I.U.F. Shervinskii Shults, Stikhotvoreniia [gedichten], Erazm Rotterdamskii. Potselui [Kussen], Ioann Sekund, Moskva: Izd-vo "Nauka", 1983 (Literaturnye pamiatniki [monuments littéraires]). Eigen collectie
29
5. F.A. Wright, The Love Poems of Joannes Secundus. A Revised Latin Text and an English Verse Translation, together with an Introductory Essay on the Latin Poetry of the Renaissance, London: Routledge, 1930. 174 c 253 6. Het boek der Kusjes van Janus Secundus in het Nederlandsch vertolkt door J.H. Scheltema, Leiden: E.J. Brill, 1902. Br 27289 7. C. Endres, Joannes Secundus. The Latin Love Elegy in the Renaissance, Hamden, CT: Archon Books, 1981. OL.In 14662 8. Jean Second, Œuvres complètes. Tome I: Basiorum liber et Odarum liber. Edition critique établie et annotée par R. Guillot, Paris: Champion, 2005 (Textes de la Renaissance, 97). OL.In 18177 ◊◊◊
30
8. Invloed door heel Europa
An den Geist des Johannes Secundus Lieber, heiliger, großer Küsser, Der du mirs in lechzend atmender Glückseligkeit fast vorgetan hast! … (Johann Wolfgang von Goethe) Tot slot van deze tentoonstelling richten we de aandacht op de navolgers van Secundus. We hebben al gezien dat tot de Romantiek het imiteren van grote voorbeelden voor schrijvers de manier was om tot een grootheid uit te groeien. Het is dan ook de grootst mogelijke eer voor Secundus dat met name zijn Basia zelf een belangrijk model is geweest voor andere dichters. Natuurlijk inspireerde het werk op de eerste plaats dichters in het Latijn, maar ook in verschillende volkstalen werd zijn poëzie vaak als uitgangspunt genomen. In de vitrine zien we hiervan een aantal voorbeelden. In het Latijn is het opnieuw Janus Dousa geweest die ook over kussen in het Latijn schreef (nummer 1). Anderen imiteerden Secundus door Latijnse dichtbundels te schrijven over andere kleine onderwerpen; dit werd een waar genre. Beroemd zijn Lernutius‟ Ocelli (Oogjes) geworden, maar er zijn ook bundels over haartjes, liefdesvuur enz. geschreven (geen voorbeeld in vitrine). In het Nederlands schreef bijvoorbeeld Justus de Harduyn in de zeventiende eeuw voor zijn geliefde Roosemond op Secundus‟ leest geschoeide poëzie (nummer 2) en schreef Johan de Brune de Jonge een reeks Kusjes (nummer 3). Een aardig voorbeeld van creatieve imitatie is een gedicht van Johan Six van Chandelier (nummer 4), waarin het vierde kusgedicht van Secundus wordt nagevolgd, waarin Secundus van de kus stelt dat deze onsterfelijkheid brengt. Alleen bij Six van Chandelier wordt de kus vervangen door een meloen (! Is dit een metafoor voor een ander deel van het vrouwenlichaam?): Aan Roselle Oover een stuk Meloen Wat schenkt ghe my dees schelle, Meloen, en geen meloen, Roselle? Dit‟s Nectar, en Ambroos, Daauwparlen van Auroraas roos, Met Hooighgoud gesuikert, Gesoogen, uit een bloemen ruikert, Die op Himettus wies, Van ‟t bietjen, in het suigen kies. Dit, kreegh ik ‟t dikwils t‟eeten, Zou my het sterven doen vergeeten: 31
Ik wierd een dischgenoot Van Gooden drank, en Heemelsch brood. Spaar namaals die geschenken, Myn halve ziel, of wil gedenken, Met my vergoodt te zyn. Want sonder u wensch ik Jupyn, Noch Oppergod te weesen. Sie wat ghe hoopen mooght, of vreesen. In Frankrijk liet zelfs de ongeëvenaarde Pléiade-dichter Pierre de Ronsard zich door Secundus inspireren tot gedichten over kussen (nummer 5) en vinden we ook invloeden van Secundus terug bij Antoine de Baïf (nummer 6). Andere curiosa uit de receptie-geschiedenis van onze Haagse dichter zijn onder meer een prachtig gedicht van Goethe, gericht aan Secundus (nummer 7, zie ook het citaat hierboven) en een citaat in de werken van Casanova (nummer 8): hoewel hij Secundus‟ naam niet noemt, vertelt hij wel dat zijn eerste (en meteen obscene) literaire uiting een reactie was op een epigram van Secundus. Secundus‟ raadsel luidde als volgt (Epigram I.73.1-2): Zeg me, leraren, waarom is het geslacht van het woord 'cunnus' [obsceen Latijn voor 'vagina' WG] mannelijk, en het woord 'mentula' [obsceen Latijn voor 'penis' WG] juist vrouwelijk? Casanova‟s antwoord (in het Latijn) luidde als volgt: Je moet begrijpen dat een slaaf zijn naam krijgt van zijn meester. Maar Secundus roem duurde niet voor eeuwig. In de geschiedenis staat er eens in de zoveel tijd een generatie op die het anders gaat doen dan zijn voorgangers en zich tegen hen afzet (de humanisten waren zelf natuurlijk ook zo‟n generatie geweest). In Nederland zien we dit zo rond het einde van de achttiende eeuw gebeuren. Zowel in de poëzie van Bilderdijk (nummer 9) als in die van Bellamy (nummer 10) zien we nu dat Secundus een voorbeeld wordt van poëzie die de nieuwe lichting niet meer wil schrijven. Langzaam maar zeker zou Secundus vergeten worden. Ik hoop dat we hem 500 jaar na zijn geboorte toch nog een plaatsje in onze literaire geschiedenis kunnen geven...
32
In vitrine 8: 1. Iani Dovzæ a Noortvvyck poemata pleraqve selecta. Petrvs Scriverivs ... edidit, Lvgdvni Batavorvm: ex officina Thomæ Basson, 1609, p. 581. OD 244 d 1 2. Justus de Harduyn, De weerliicke liefden tot Roose-mond, Antwerpen: "De Sikkel", 1922. LIEDEKEN (p. 65-70: Ghelijck den wyngaert seer). 206 c 47 3. Johan de Brune de jonge, Alle volgeestige werken van Jan de Brune de jonge, doorgaans vermeerdert met d'over zettinge aller uitheemze redenen en verssen, Harlingen: Hero Galama, 1665. OD 39 c 207 4. Poësy van J. Six van Chandelier: verdeelt in ses boeken, en eenige opschriften , Te Amsterdam: voor Joost Pluimert ..., 1657, p. 255. OD 409 c 205 5. Pierre de Ronsard, Pluk toch vooral vandaag de rozen van het leven!, [Baarn]: Ambo, 1992. Le second livre des odes, Ode VII. 981 c 102 6. J.A. de Baïf, Les amours de Francine. Éd. critique par E. Caldarini, Vol. 2, Geneve: Droz, 1967, p. 113. In.Fr c 7632 7. Casanova, Mémoires, I: 1725-1756, Paris: Gallimard, 1964, p. 31. Tz c 6887 nr.132 8. W. Bilderdijk, Bloemtjens, Te Amsterdam: bij Pieter Johannes Uylenbroek, 1785, 48-49. OD 9 c 31 9. J. Bellamy, Gezangen mijner jeugd en naagelaaten gedichten, Te Haerlem: bij Plaat en Loosjes, 1790, 34-35. OD 286 c 225 nr.2
◊◊◊
33
Colofon Deze uitgave is gemaakt ter gelegenheid van een internationaal symposium onder de titel Five hundred Years Janus Secundus, 1511-2011, dat plaatsvond op 18 november 2011 aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Het symposium is georganiseerd door de afdeling Griekse en Latijnse Taal en Cultuur van de Faculteit der Letteren. Aansluitend aan het symposium vond de opening van de tentoonstelling plaats.
De tentoonstelling is gehouden in de benedenverdieping van de Universiteitsbibliotheek, Erasmuslaan 36, Nijmegen, van 8 november 2011 tot 2 januari 2012.
Teksten: Werner Gelderblom (GLTC)
Redactie en opmaak: Léon Stapper (UBN)
Zie ook: www.ru.nl/ubn/nieuws/tentoonstellingen en http://www.ru.nl/gltc/actueel/symposium-secundus/
34