1
Fysiologie Pathologische fysiologie Anabolisme Catabolisme Ribosoom Golgi-apparaat Glad endoplasmatisch reticulum Lysosomen en peroxisomen Cytoskelet Mytochondri¨en Adenosine-trifosfaat Celmembraan Hydrofiel Hydrofoob Diffusie
Gefaciliteerde diffusie
Ionenkanaaltjes
Kathionen Anionen Watermantel
Actief transport
Bulktransport Exocytose Endocytose Gediferentieerde cel
Weefsel
Bestudeert de functie/werking van levende organismen. Werking van een menselijk lichaam dat niet zo goed werkt Groei Afbraak Maakt de eiwitten aan in de cel door translatie RNA naar eiwit. Is gelegen op het ruw endoplasmatisch reticulum Maakt eiwitten klaar voor dienst. Regelt de eindbestemming van eiwitten. Synthese van membraanlipiden Kleine membraanblaasjes die zorgen voor vertering en detoxificatie Zorgt voor stevigheid en heeft een functie bij het bewegen. Zorgt voor de driedimensionele structuur van een cel en verankert organellen. Een soort vuurtje, zet met glucose en zuurstof ADP om in koolstofdioxide en ATP Bestaat uit adenine, ribose en 3 fosfaatgroepen. Zorgt voor energie in de cel. Een dubbele vetlaag (fosfolipiden). Ondoorlaatbaar voor hydrofiele stoffen, wel voor vetten. Houdt van water, haat vet Houdt van vet, haat water Een opgeloste stof gaat steeds van een hogere naar een lagere concentratie tot er een evenwicht ontstaat. Bij deze vorm van transport heeft men een permeabel membraan nodig. Eiwitten (=transporters) helpen hydrofiele stoffen door de vetwand van de cel. Het membraan wordt permeabel waardoor diffusie mogelijk wordt. Deze kanaaltjes dienen om ionen naar binnen of buiten te brengen. Als de kanaaltjes openstaan kan er transport gebeuren. Sommige staan constant open. Sommige kunnen erg specifiek zijn voor een bepaald ion. Positief geladen deeltjes Negatief geladen deeltjes De negatieve kant van water draait zich naar het positief ion en cre¨eert zo een watermantel. Deze zorgt voor een groter volume waardoor een kanaaltje specifiek kan gemaakt worden voor een ion. Dit is transport van een lage naar een hoge concentratie. Het kost energie die wordt geleverd door ATP. Deze ATP bindt zich en zorgt voor een vormverandering in het eiwit waardoor transport geschiedt. Niet alle moleculen kunnen via kanaaltjes worden vervoerd. Hiervoor heeft men dan exo- en endocytose Transport van in de cel naar buiten toe via vesikelvorming. Transport naar de binnenkant van de cel via vesikelvorming. Als een cel een bepaalde functie op zich heeft genomen spreek je van een gedifferentieerde cel. Ze worden goed in 1 taak en kunnen de rest niet meer. Weefsels zijn een complex van cellen met overeenkomsten in structuur en functie. De structuur en werking van een orgaan hangt af van de weefsels waaruit het is opgebouwd.
2
Gladde spier Hartspier Skeletspier Homeostase Negatieve terugkoppeling Insuline Diabetes type 1
Diabetes type 2 Glycemie Positieve terugkoppeling Gap junctions
Paracriene regeling
Langeafstandscommunicatie
Afferent Efferent Somatisch zenuwstelsel Autonoom zenuwstelsel Centraal zenuwstelsel Perifeer zenuwstelsel
Zenuw Zenuwcellen Dendrieten Axon Glia
Hebben we niet onder bewuste controle. Voorbeeld is de darmwand of de baarmoeder. Niet onder bewuste controle. Lijkt meest op skeletspier van structuur. Hebben we onder bewuste controle voor bewegingen. Alle parameters in het lichaam onder controle houden zoals pH, temperatuur, concentratie,... De sensor detecteert een afwijking van ’set point’ door een (externe) verstoring. Het integratiecenter bepaalt een respons en de effector produceert deze. Hormoon dat vraagt aan cellen om glucose op te nemen. De eilandjes van Langerhans zijn defect en hierdoor is er geen productie meer van insuline. Het immuunsysteem denkt Beta-cellen in pancreas vreemd en breekt ze af. Cellen reageren niet meer op insuline, waardoor cellen niet meer willen opnemen wegens een teveel aan energie. Een verstoring van de suikerspiegel die wordt tegengewerkt door insuline. Effectors versterken wijziging, waardoor een sneeuwbaleffect ontstaat. Meestal is dit een deeltje van een grotere negatieve feedbackloop Deze eiwitten zorgen voor een rechtstreekse verbinding tussen het cytoplasma van 2 naburige cellen. Hierdoor wordt het functioneel een eenheid. Hier worden stoffen (lokale boodschappers) afgescheiden die de dichtstbijzijnde cellen snappen en op reageren. Dit gebeurt heel lokaal en op een korte afstand. Dit kan op 2 manieren: neuronaal of hormonaal. Neuronaal gebeurt via een prikkel via een kabel naar de doelcel, het is een specifieke boodschap naar iemand. Hormonaal komt voor als er een molecule via de bloedbaan naar alle cellen wordt gestuurd. Deze molecule is afkomstig van een klier. Cellen hebben voor deze stoffen receptoren, die ervoor zullen zorgen dat niet elke cel reageert, maar enkel de juiste. Naar je toe. Van je weg. Hierin zitten de zenuwen die naar de skeletspieren gaan. We hebben hier bewuste controle over. Dit zenuwstelsel leeft op zichzelf, we hebben hier geen bewuste sturing over. Hierin zitten de hersenen en het ruggenmerg. Dit stelsel bevat alle zenuwen buiten het centraal zenuwstelsel. Zowel de craniale die rechtstreeks uit de hersenen vertrekken als de spinale die vanuit het ruggenmerg vertrekken. Kabel van verschillende zenuwcellen samen of een bundel van axonen. Kunnen prikkels genereren en doorgeven. Zijn een soort antennes of voelsprieten. Ze reageren op prikkels en brengen informatie naar het cellichaam (afferent). Zorgt voor productie en geleiding van de impuls en brengt deze naar het zenuwuiteinde. (efferent) Steuncellen die ervoor zorgen dat neuronen goed kunnen werken.
3
Schwanncellen
Satellietcellen Oligodendrocyten
Microglia Ependymcellen
Astrocyten
Bloed-hersen-barri¨ere
Ligandgemedieerd poortkanaal Fosforylatiegemedieerd poortkanaal Spanningsgevoelige poortkanalen Mechanische poortkanalen Hyperpolarisatie Depolarisatie Absolute periode Relatieve periode
refractaire refractaire
Saltatoire voortgeleiding Multiple Sclerose Synergisme Antagonisme Temporele summatie Spati¨ele summatie Divergente schakeling Convergente ling
schake-
Komt voor in het perifeer zenuwstelsel. Een soort pannenkoek die zich rond het axon wikkelt. Het bestaat uit vette lagen plasmamembraan die dienen om axonen toe te laten om zeer snel prikkels door te sturen. Zij vormen dus de myelineschede rond axonen van neuronen. Ondersteunen neuronen in ganglia. Komt voor in het perifeer zenuwstelsel. Komen voor in het centraal zenuwstelsel en hebben een beetje dezelfde werking als Schwanncellen. Ze zorgen ook voor een myelineschede met dat verschil dat 1 cel er verschillende kan maken. Komen voor in het centraal zenuwstelsel. Ruimen op in de cel door het opeten van niet-thuishorende dingen. Komen voor in het centraal zenuwstelsel. Bekleden inwendige holten zoals epiteelcellen. Zorgen voor de productie van cerebrospinaal vocht. Komen voor in het centraal zenuwstelsel. Zorgen voor structurele en metabole ondersteuning van neuronen door het opruimen van neurotransmitters en het geven van suiker aan het neuron. Ze spelen ook een rol in de vorming van de bloed-hersen-barri¨ere Het is heel moeilijk om stoffen vanuit het bloed naar de hersenen te sturen. Deze barri¨ere zorgt voor een grote selectiviteit en geeft dus ook erg veel problemen bij neurofarmacologie. Dit kanaal gaat open als er een bepaalde molecule aan bindt. Deze molecule vormt een sleutel. Deze kanalen worden gereguleerd door de energie die vrijkomt wanneer een fosforgroep zich hieraan bindt en de verhouding van de elektrische ladingen hierdoor wijzigt. Deze kanalen worden be¨ınvloed door de energie die vrijkomt bij veranderingen in de membraanpotentiaal Deze zijn verankerd in het cytoskelet en worden geopend door vervormingen van het membraan of de hele cel De membraanpotentiaal wordt meer negatief en zorgt voor inhibitie. De membraanpotentiaal wordt minder negatief en zorgt voor exciterend effect. Onmogelijk om nieuwe actiepotentiaal te produceren. Hier heeft het ionenkanaal een inactieve fase. Nieuwe actiepotentiaal kan, maar het vereist een sterkere stimulus. Er is hier namelijk sprake van hyperpolarisatie. (Als je van -80 mV naar -55 mV moet is dit moeilijker dan als je begint bij -70 mV.) Dit is een sprongsgewijze conductie van knoop tot knoop. Gebeurt erg snel tot 100 m/s. Degeneratie van myelineschedes in het centraal zenuwstelsel. 2 exciterende of inhiberende prikkels die samen binnenkomen. 2 tegengestelde prikkels die samen binnenkomen. 1 prikkel die verschillende keren kort na elkaar binenkomt van op dezelfde plaats. 2 prikkels die samen binnenkomen van een andere plaats. Vanuit 1 neuron vertrekt 1 signaal naar verschillende andere neuronen. Vanuit verschillende neuronen komen de signalen samen in 1 neuron. Vaak bij afferente informatie.
4
Ionotrope receptoren
Metabotrope receptoren Neurotoxines Neurofarmacologie Slappe verlamming
Spastische verlamming Tolerantie Ontwenningsverschijnselen bij stoppen Telencephalon
Diencephalon Mesencephalon
Pons Cerebellum Medulla oblongata
Dura mater Arachnoidea Pia Mater Cortex
Gyrus precentralis Sulcus centralis Gyrus postcentralis Spiegelneuronen
Decussatie Rhinencefalon
Snelle en kortdurende werking. Werkt met een ligandgemedieerd poortkanaal. Eens de neurotransmitter weg is, is de reactie weg. Voorbeeld: Nicotine Acetylcholine receptoren. Tragere en langere werking. De eerste boodschapper (neurotransmitter) bindt zich op een eiwit in het plasmamembraan. Voorbeeld: muscariene acetylcholine receptor. Stoffen die inwerken op neurotransmissie. Pillen en drugs. Ontstaat wanneer curare de binding van acetylcholine remt met de nicotine receptor. Motorneuronen kunnen de spier niet doen bewegen. Zenuwgas zorgt ervoor dat de afbraak van acetylcholine geremd wordt. Hierdoor is er permanent acetylcholine in de synapsspleet. Verminderde gevoeligheid van receptoren waardoor er minder effect is bij dezelfde dosis. Dit gaat door tot op het ogenblik dat er weer voldoende receptoren zijn aangemaakt. Er zijn evenveel neurotransmitters, maar minder receptoren waardoor er minder effect is. Grote hersenen. Grootste deel van de hersenen verantwoordelijk voor hogere mentale processen. De linker- en rechterhemisfeer zijn verbonden met een balk (corpus callosum). Tussenhersenen. Bestaat uit de thalamus, de epithalamus en de hypothalamus. Ze zijn gelegen tussen de hersenstam en het cerebrum. Middenhersenendeel van de hersenstam. Het superior colliculus zorgt hier voor de visuele reflexen en de nucleus rubra en substantia nigra zorgen hier voor motorische controle. Brug deel van de hersenstam. Zorgt voor de waarnemingsinformatie over beweging en controleert de ademhaling. Kleine hersenen. Zorgen voor motorische co¨ordinatie, evenwicht en somatosensorische input. Verlengde merg in de hersenstam. Is een tussenstation tussen het cerebrum en het ruggenmerg en zorgt voor autonome functies zoals cardiac control center. Hard hersenvlies tegen de schedel. Spinnenwebvlies Zacht hersenvlies tegen het hersenweefsel. De hersenschors die bestaat uit 5 kwabben: frontaal, pari¨etaal, temporaal, occipitaal en insula. De cortex is opgebouwd uit windingen (gyri) en groeven (sulci) Hier ligt de primaire motorische cortex waaruit neuronen vertrekken naar alle skeletspieren van ons lichaam. Dit is de groef tussen de frontale en de pari¨etale kwab. Hier ligt de primaire somatosensorische cortex waar de prikkels vanuit het gehele lichaam toekomen. Deze neuronen liggen in de premotorische cortex en in de inferieure pari¨etale kwab. Ze zijn actief bij eigen beweging en bij het zien van de beweging bij anderen. Ze zijn belangrijk voor het imitatievermogen op jonge leeftijd, maar ook voor het begrijpen van intenties, het (motorisch) leervermogen, empathie en taalontwikkeling. Motorische en sensorische banen lopen gekruist. Reukbanen
5
Neurogenese bij volwassenen Thalamus Epithalamus Hypothalamus
(Ortho)sympaticus
Parasympathicus
Automatismen Reflexen Spierspoeltjes
Prikkel Zintuigen Somatosensoren Adequate prikkel Tonische sensor Fasische sensor
Adaptatie Thalamische gating Cochlea Buitenoor Middenoor
Orgaan van Corti
Vorming van nieuwe neuronen, vooral in de hippocampus en de bulbus olfactorius. Tussenstation voor sensorische informatie Bestaat uit de choroid plexus (productie van CSV) en de epifyse of pijnappelklier die zorgt voor secretie van melatonine Is het controlecentrum van het autonoom zenuwstelsel. Regelt: eetgedrag, vochtbalans, thermoregulatie, klok, emotioneel gedrag, de reacties van het ortho- en parasympaticus. Geeft via de hypofyse ook hormonen af op commando. Hartfrequentie daalt Zorgt voor fight-or-flight reactie en cardio-respiratoire activatie. Komt op gang bij stress, woede, angst, opwinding, blijheid. Ligt vooral thoracaal en lumbaal. De hartfrequentie stijgt door adrenaline en noradrenaline. Er is meer zweetsecretie, het ademhalingsritme stijgt en er treedt dilatatie van de pupillen op. Zorgt voor rest-and-digest reactie en activatie van de spijsvertering. Komt op gang bij ontspanning, verdriet en verveling.Er is een daling in het hartritme merkbaar, er is constrictie van pupillen en er is traansecretie. Ligt vooral craniaal en sacraal. Zijn te situeren ter hoogte van de hersenstam. Onder automatismen verstaan we dingen zoals fietsen en wandelen. Zijn te situeren ter hoogte van het ruggenmerg. Geven proprioceptorische informatie over de stand van gewrichten en de snelheid en richting van beweging. Hebben een zeer hoge dichtheid in spieren voor fijne motoriek. Plotse verandering van uitwendige toestand Exterosensoren: tastzin, visus, gehoor, smaak, reuk Interosensoren die informatie geven over eigen lichaam zoals pijn, proprioceptie, osmolaliteit,... Prikkel met de laagste drempel, de prikkel waarvoor de receptor is gemaakt (licht zien bij een slag is dus geen adequate prikkel.) In het begin merk je de verandering erg sterk, maar deze vlakt stilletjes aan af. Denk aan pijn en druk. Je merkt de verandering enkel op het moment van de verandering. Denk aan geur: op het moment dat je een stinkende kamer binnengaat en op het moment dat je buitenkomt, ertussen niet. Als een verandering een tijdje blijft, dan merk je ze niet meer. Als je je aandacht richt, dan negeer je sommige prikkels en anderen niet. Dit noemt men thalamische gating. Binnenoor in het temporaal bot. Begint met het ovaal venster en eindigt met het rond venster. Andere naam is slakkenhuis. Bestaat uit de oorschelp (pinna) met kraakbeen, de gehoorgang van 2 cm en het trommelvlies Is gevuld met lucht en bestaat uit de 3 gehoorsbeentjes: hamer (malleus), aambeeld (incus) en stijgbeugel(stapes). Deze versterken de trilling van het groot trommelvlies naar het ovale venster. De Stapediusspier beschermt tegen te luide en schadelijke tonen. Hier bevindt zich ook de buis van Eustachius, die het middenoor verbindt met de keelholte. Bestaat uit basilaire membraan, haarcellen en de tectori¨ele membraan. Het is ons eigenlijke gehoorszintuig. Op het basilaire membraan zitten zintuigcellen met haartjes (haarcellen). Trilling doet de basilaire membraan bewegen en prikkelt de haarcellen.
6
Conductiedoofheid
Perceptieve doofheid
Cochleair implantaat
Otolietorganen
Semicirculaire kanalen Sclera
Choroid
Retina
Staafjes
Kegeltjes
Rood licht Groen licht Blauw licht Fovea
Papil Dark current Geniculostriataal systeem Tectaal systeem 17-jaarscicade
Circadiaan
Buiten- of middenoor is beschadigd door een oorprop, middenoorontsteking of trommelvliesschade. Een oplossing kan geboden worden door een hoorapparaat die de trillingen versterkt. Het binnenoor of de gehoorbanen zijn beschadigd. Dit kan o.a. door veroudering (presbycusis). Een cohleair implantaat vervangt de cochlea. Een flexibel buisje met elektroden wordt ingebracht in het slakkenhuis om elektrische prikkels door te geven. Zo vervangt men de werking van de cochlea. Statolietorganen die otolieten bevatten (calcietkristallen). Deze kristallen kunnen statisch en dynamisch zijn. De utriculus meet de horizontale versnelling en de sacculus meet de verticale versnelling. Zijn enkel dynamisch en meten de draaiversnelling zowel anterieur, posterieur als lateraal. Stevig bindweefsel of harde oogrok die stevigheid geeft. De voorzijde is doorzichtig met het cornea of hoornvlies. Dit is de plaats waar de aanhechting van de oogspieren gebeurt. Andere benaming is het vaatvlies. Hierin zijn bloedvaten aanwezig voor de aan- en afvoer van stoffen voor het oog. De voorzijde bevat de iris (met pigment en kleur) en heeft een opening, de pupil die bepaalt hoeveel licht invalt. De musculus ciliaris regelt de spanning van het lenskapsel. Andere benaming is het netvlies. Het is een scherm achter in het oog met zintuigcellen en lichtgevoelige cellen of fotoreceptoren van 126 megapixels. Liggen voornamelijk in de rand van de retina. Hebben een lage drempel en zijn zeer lichtgevoelig. Het zijn onze schemerzintuigen. We zien er enkel zwart-wit mee. Er zijn meerdere staafjes per zenuwcel: ze zijn dus slecht gelokaliseerd. Liggen voornamelijk in het centrum van de retina en hebben een hogere drempel. Dit zijn onze dagzintuigen. Ze zorgen voor kleurenzicht door middel van 3 soorten kegeltjes. 564nm 534nm 420nm Macula lutea of gele vlek ligt in het verlengde van de optische as en bevat enkel kegeltjes. 1 kegel per zenuwcel dus een zeer nauwkeurige lokalisatie. Als er niet veel licht is kun je dit deel dus niet gebruiken waardoor je in het donker niet scherp kan zien. Blinde vlek is de uitgang van de oogzenuw en de bloedvaten. Op die plaats zijn er geen fotoreceptoren. Zolang het donker is, is er in fotoreceptoren een actiepotentiaal, want er is constante instroom van Natrium en uitstroom van Kalium. Wat je ziet bijvoorbeeld de bal en de tegenstander bij tennis Waar je iets ziet bijvoorbeeld de plaats van de bal, de snelheid,... bij tennis Deze beestjes leven enkele weken en leggen op dat moment eieren. Na 17 jaar komen deze eieren uit, er zijn dus gedurende 17 jaar geen zo een beestjes Ritme van een dag, ongeveer 24 uur.
7
Melanopsine Melatonine 4 niveaus van waken
2 stadia van slaap Endocrinologie Metabolisme
Vertering Absorptie Hydrolyse Epitheellaag Spierlaag Mondholte
Reflux Braken Bolus Oesophagus Maag
Dunne darm
Pancreas
Dikke darm
Microflora
Onderdrukt de activiteit van suprachiasmatische nucleus en onderdrukt de secretie van melatonine door de pijnappelklier. Het slaaphormoon uitgescheiden door de pijnappelklier. ontspannen waakzaamheid (vb. meditatie); arousal (wektoestand); selectieve aandacht; concentratie (aandacht plus uitschakelen andere zaken) Slow-wave sleep en rapid eye movement. Uitscheiding van hormonen in de bloedbaan door endocriene klieren Alle chemische processen die plaatsvinden in het lichaam: opbouw en afbraak van materiaal, vrijmaken van energie, verwerking van grondstoffen uit voeding. Grote moleculen afbreken tot kleine moleculen Opnemen van stoffen in darmkanaal naar bloedbaan. Splitsen van polymeren met behulp van water tot mononeren Heeft een groot uitwisselingsoppervlakte voor diffusie, zorgt voor absorptie en secretie van bijvoorbeeld zuur in de maag en enzymes. Gladde onwillekeurige spieren, zowel longitudinaal (langer/korter) en circulair (samenknijpen) voor peristaltiek. Hier wordt het voedsel onderzocht op smaak, temperatuur en vorm. Vervolgens wordt het fijngemalen met de tanden, tong en het gehemelte. Het wordt ook vloeibaar gemaakt door vermenging met speeksel uit 3 klieren waar speekselamylase inzit om zetmeel af te breken. Terugstromen van voeding naar de slokdarm door het nog niet goed werken van de slokdarmsfincter bij baby’s. Hevige contractie van de maag. De meeste dieren hebben niet het vermogen om te braken. Spijsbal Slokdarm Is een tijdelijke opslag voor voedsel (signaal) waar de vertering van eiwitten wordt gestart door pepsine. Door de lage pH van het maagsap worden de bacteri¨en gedood. De maag tracht een chymus (suspensie met deeltjes kleiner dan een mm) te geven aan het duodenum. In de maag treedt enkel absorptie van alcohol en aspirine op. Zorgt voor de volledige vertering van voedsel (dundarmsap). Ook wordt hier het voedsel geabsorbeerd (splitsingsproducten, water, vitaminen en electrolyten). Bicarbonaat zorgt hier voor neutralisatie van de zuurtegraad. Alvleesklier heeft een dubbele functie. Enerzijds endocriene secretie van insuline en glucagon door de eilandjes van Langerhans. Anderzijds exocriene secretie van verteringssap in duodenum door acini. Dit verteringssap bevat bicarbonaat (buffer), amylase, lipase en trypsine. De dikke darm dient om feces op te slaan, te concentreren en te excreteren. Er gebeurt nauwelijks vertering en er is geen secretie van enzymes. Wel is er absorptie mogelijk: zowel water als bijvoorbeeld zetpillen. Dit zijn darmbacteri¨en die in symbiose leven. Ze bevorderen de immuunafweer, produceren vitamines zoals vitamine K, verteren onverteerbare voedingsvezels en vormen vetzuren en gassen door gisting. Probiotica bevorderen deze gezonde darmflora. Bij geboorte zijn wij steriel waarna we een kolonisatie meemaken enkele dagen na de geboorte.
8
Lever
Sucrose Maltose Lactose Verzadigde vetzuren Onverzadigde vetzuren Trans configuratie Omega 3 Gonaden Endocriene afscheiding Exocrien Glucagon Insuline Glycogenolysis Gluconeogenesis Basaal metabolisme Hedonistisch systeem Homeostatisch systeem Zaadkanaaltjes Interstiti¨ele cellen van Leydig Zaadblaasjes Endometrium Myometrium Coitus Opwinding
Orgasme
Acrosoom Zonareactie In vitro fertilizatie
Intracytoplasmic sperm injection Zygote
De lever zorgt bij de spijsvertering voor de productie van gal en detoxicatie en eliminatie van schadelijke stoffen. Ook zorgt ze voor het metabolisme van koolhydraten, de synthese van bloedeiwitten en andere zaken. Glucose en fructose Glucose en glucose Glucose en galactose Vetzuren zonder dubbele binding Vetzuren met dubbele binding Niet goede onverzadigde vetzuren Eerste dubbele binding op het 3de C-atoom Primaire geslachtsorganen Aan het bloed Afscheiding aan de buitenwereld, waaronder ook het darmkanaal. Spreekt de suikerreserves in de lever aan. Zorgt voor meer opname van suiker door de cellen. Glycogeen wordt afgebroken tot kleinere stukken Suikers maken uit aminozuren Dit is het verbruik bij niets doen: man 1kCal/uur/kg en vrouw 0.9kCal/uur/kg Bepaalt de keuze van de maaltijd (genot, lekker) Regelt de noodzaak van eten via de hypothalamus en zorgt voor verzadiging Onderdeel van de testis waar de zaadcellen of spermatozoa worden geproduceerd Onderdeel van de testis waar testosteron wordt geproduceerd Hier wordt zaadvocht met fructose aan het sperma gegeven Baarmoederwandslijmvlies die elke maand dikker wordt en dan weer afbrokkelt Spier om kind geboren te laten worden Ander woord voor geslachtsdaad. Bestaat uit 4 fases: opwinding, plateau, orgasme, herstel Door psychologische stimuli en aanraking erogene zones. Er treedt een erectie op van de penis/clitoris en secretie van vaginaal vocht. Gebeurt onder invloed van parasympaticus. Gaat gepaard met spiercontracties, genot, stijging bloeddruk, hartslag en ademhaling onder invloed van orthosympaticus. Leidt uiteindelijk tot de ejaculatie waarbij de zaadleider, prostaat en zaadblaasjes contraheren. Kopje van de zaadcel die enzymes bevat om een kanaal te maken door de zona pellucida Na het binnendringen van 1 zaadcel wordt de zona pellucida ondoordringbaar. Bij deze techniek dient men FSH toe om meerdere follikels te laten rijpen. De rijpe eicellen worden operatief verwijderd en in een schaaltje met sperma gelegd. Na de bevruchting wordt de zygote terug in de baarmoeder ingebracht. Doordat het succes bij IVF niet altijd ideaal is zal men bij deze techniek een zaadcel inplanten in een eicel via een naald bevruchte eicel
9
Humaan Chorionisch Gonadotropine
Oxytocine Menopauze
Amenorroe Osteoporose Climacterium
Wordt gesecreteerd door chorion als signaal van de vrucht naar het lichaam, zodat de eierstok weet dat ze het endometrium moet intact houden door geel lichaam in stand te houden en dus progesteron te behouden. Het verhindert hierdoor de menstruatie. Wordt geproduceerd in de hypofyse achterkwab en zorgt voor melkafscheiding en samentrekking van de baarmoeder. Op de leeftijd van 45-55 jaar ontstaat er atrofie van de ovaria. Deze reageren niet langer op de gonadotrofines, waaardoor deze stijgen en progesteron en oestrogeen dalen. Deze stage gaat gepaard met verschillende symptomen: amenorroe, opvliegers/vapeurs, atrofie van het vaginaslijmvlies, osteoporose en spierzwakte. Wegvallen menstruatie Botontkalking Het niet meer kunnen voortplanten van de man.