WAT IS DE DIDACHÈ OF DE LEER VAN DE TWAALF APOSTELEN?
Het woord Didachè (naar het eerste woord in de Griekse titel) kan vertaald worden met: leer, onderricht. Deze ‘Leer van de twaalf apostelen’ is de oudste ons bekende kerkorde. Deze is overigens niet te vergelijken met een kerkorde van vandaag de dag, omdat daarvoor de nodige systematische interesse ontbreekt. De Didachè wordt gezien als dooponderricht en als zodanig gebruikt door reizende apostelen en leraars als handboek bij missionering en in de kerken als catechese aan doopleerlingen. Ook al was de naam deze bekend uit oudchristelijke handschriften, toch werd het document pas in 1873 ontdekt door de metropoliet van Seres en latere aartsbisschop van Nicomedië, Philotheos Bryennios. Hij vond het in de bibliotheek van het heilig grafklooster te Constantinopel, samen met de volledig Griekse tekst van I en II Clemens. De gevonden Griekse tekst is door notarius (kopiist) Leo overgeschreven; hij was daarmee gereed op 11 juni 1056. Het manuscript werd in 1883 voor het eerst uitgegeven en kon in de vakwereld rekenen op een brede belangstelling. Er volgde een stroom van literatuur rond dit onderwerp. In Amerika brachten Hitchcock en Brown een uitgave van de Didachè, waarvan in enkele maanden tijd meer dan 8000 exemplaren werden verkocht. Ook de pers had de nodige interesse. Al deze aandacht deed iemand ironisch opmerken, dat de Didachè “het verwende kind van de kritiek” was. In 1887 werd de codex naar de bibliotheek van het Grieks–Orthodox Patriarchaat in Jeruzalem gebracht met het kenmerk Hierosolymitanus 54 (H54), telt 120 bladen en omvat een aantal kleine geschriften waaronder de Barnabasbrief, I–II Clemens en de Didachè (fol. 76b-80b). Het manuscript is geschreven op perkament (19 x 15,5 cm.) in mooi regelmatig Grieks handschrift. DE TITEL Hoewel de schrijver zich beroept op apostolische autoriteit, is de titel ten onrechte toegeschreven aan de apostelen, maar hij wilde het werk een apostolische oorsprong geven. Er zijn twee titels en er is discussie welke de oorspronkelijke is. Waarschijnlijk is de korte en vermo edelijk oudste titel “Didachè tôn apostolôn” (= Leer van de apostelen ) en deze wijst op een geschrift, dat gebruikt werd door verspreiders van het joodse geloof. Na de christelijke of eva ngelische invoeging (I,3-II,1) is de langere titel ontstaan: “ Didachè kuriou dia tôn dôdeka apostolôn tois ethnesin” (= Leer van de Heer door de twaalf apostelen aan de heidenen).” Dit geeft volgens Bryennios, de ontdekker van de Didachè, beter de bedoeling van het geschrift weer.
SCHRIJVER, TIJD EN PLAATS VAN ONTSTAAN Vanwege de heterogene inhoud wordt verondersteld dat het geschrift niet van één auteur is. Het is ook onbekend, wie de afzonderlijke delen schreven. De meeste geleerden nemen aan dat de Didachè aan het einde van de 1ste of aan het begin van de 2de eeuw is ontstaan in westelijk Syrië, rond Antiochië, waar veel joden woonden en waar Grieks werd gesproken. De oudste delen van de Didachè zijn geschreven voordat de laatste boeken van het Nieuwe Testament gereed waren. Het sluit dicht aan bij de Bijbel, wat blijkt uit het spreken over: de op andere wijze van vasten dan de joden; de liturgie van het avondmaal, die nog geen vaste vorm heeft; de betiteling “Knecht” voor Jezus (vgl. Jesaja 53); de profeten en apostelen die belangrijker zijn dan opzieners en diakenen in het Nieuwe Testament, die nog geen gezaghebbende rol spelen. Woorden van Christus worden ingeleid met: “De Heer heeft gesproken” of “De Heer heeft bevolen.”
1.
2. 3. 4.
INHOUD VAN DE DIDACHÈ De Didachè bevat zestien hoofdstukken en telt honderd verzen en bestaat uit vier delen. Catechetisch deel (I-VI). We komen hier de ‘Twee–wegen–leer’ tegen, een soort zedenleer met praktische aanwijzingen die sterk doen denken aan de Bergrede en vermaningen uit de brieven van Paulus. Naast onderwerpen als: de weg naar het leven en de dood, geboden, wijze onderrichtingen, het geven van aalmoezen en plichten tegenover kinderen en slaven, komen we de zogenaamde evangelische invoeging tegen (I,3-II,1), die veel overeenkomsten heeft met Matteüs. Liturgisch deel (VII-X). Dit gedeelte kan gezien worden als een doopcatechese. Naast de doop komen het vasten, bidden, avondmaal en de (tafel)gebeden aan bod. Disciplinair deel (XI-XV). Disciplinaire hoofdstukken over de leer, apostelen, profeten, leraren, diakenen en bisschoppen, gastvrijheid, levensonderhoud van profeten, gemeenteleven en tucht. Eschatologische deel (XVI). Men dient waakzaam te zijn in de laatste dagen voor oordeel. HET BELANG VAN DE DIDACHÈ Hoewel de Didachè na enkele eeuwen verdween, heeft het toch veel invloed gehad, zowel in het toenmalige oosten als westen. Het werd door Clemens van Alexandrië eind 2de eeuw tot de Heilige Schrift gerekend en door Eusebius (4de eeuw) tot de apocriefe boeken. Na de 5de/6de eeuw verdwijnt het omdat het door de tijd achterhaald was; het ideeëngoed werd overgenomen in de nieuwere kerkorden. Alleszins is de inhoud van de Didachè opgenomen in kerkorden die in later tijd (vooral in de kerk van het oosten) werden samengesteld. Het belang is dat men daarin rijke informatie vindt over de interne organisatie van de eerste christelijke gemeenten (waarschijnlijk) in Syrië. De schrijver van de Didachè wil laten zien hoe de twaalf apostelen de onderwijzing van Jezus hebben doorgegeven (cfr. Matteüs 28,19) en hoe de gemeente zich in de praktijk diende te gedragen, want men had daar behoefte aan, ook al wisselde dit verlangen naar gelang de aard en samenstelling van de gemeente. De Didachè heeft belang voor de kennis van de liturgie. DE APOSTOLISCHE VADERS De Didachè wordt gerekend tot de ‘Patres Apostolici’ (Apostolische Vaders), waartoe ook behoren: I-II Clemens, de brief van Barnabas, de brieven van Ignatius (zeven), de brief van Polycarpus, de ‘Pastor’ (Herder) van Hermas en de vijf boeken ‘logiôn Kuriakôn exègèseis' van Papias. Deze oudchristelijke geschriften uit de 1ste–2de eeuw staan dicht bij het Nieuwe Testament. De (mogelijke) schrijvers kunnen nog in aanraking geweest zijn met de apostelen. Deze geschriften vormen de belangrijkste bronnen voor onze kennis van het vroege christendom.
DE LEER VAN DE TWEE WEGEN De ‘twee–wegen–leer’ wil als dooponderricht dat de juiste weg wordt gekozen door de aanstaande, gedoopte christenen. De catechese wordt uitgewerkt in 5 hoofdstukken. Het 1ste hoofdstuk begint met: “Er zijn twee wegen, de ene weg is de weg naar het leven, de andere weg is de weg naar de dood, maar het verschil tussen beide wegen is groot”. Hier klinkt Psalm 1 door, waarin de tegenstelling tussen de rechtvaardige en goddeloze wordt beschreven. Het 2de hoofdstuk handelt over de geboden en we horen een deel van de ‘tien woorden’ (geboden) terug. Doden, stelen, echtbreken, vals getuigen of iets van de naaste begeren zijn verboden. Daarnaast komen we geboden op seksueel en magisch terrein tegen, die we weliswaar niet in de decaloog terugvinden, maar wel elders in de Bijbel. Het 3de hoofdstuk begint met het persoonlijke: “Teknon mou” (= “mijn kind”), wat doet denken aan de (joodse) wijsheidsleraar die zo zijn leerling aanspreekt. Daarna wordt gewaarschuwd tegen ondeugden als drift, jaloezie, twist, hartstocht, vuile taal, naar vrouwen gluren, waarzeggerij, allerlei vormen van magie, liegen, gierigheid, zucht naar roem en opstandigheid, want daar komt allerlei narigheid van zoals moord, doodslag, ontucht, overspel, afgodendienst, diefstal, oneerlijke praktijken en godslastering. Daarna wordt de toon positiever als goede raad: wees zachtmoedig, geduldig, barmhartig, argeloos, vreedzaam. Hert 4de hoofdstuk vraag respect voor degene die Gods woord verkondigt en roept op de erediensten mee te vieren. Er wordt er gewaarschuwd voor onenigheid en hypocrisie, opgeroepen om aalmoezen te geven, goede omgang met kinderen en slaven te hebben en handelt over openbare schuldbelijdenis (cfr. Jacobus 5,16) ‘en ekklèsia’ (= in de gemeente). Het 5de hoofdstuk begint met “Dit is de weg naar de dood” en dan volgen allerlei ondeugden, die we ook in II,1-7 tegenkwamen. Vandaar de oproep: “Mijn kinderen, houdt u ver van dit alles.” Het 6de hoofdstuk roept op niet af te dwalen, maar “het juk van de Heer geheel en al” te dragen. DE DOOP Aan de doop gaat een catechetische vorming vooraf en de inhoud daarvan kwamen we tegen in I-VI. Een groot deel van de Didachè is dooponderricht. Hoewel het regel is te dopen in stromend water, wordt rekening gehouden met afwijkende omstandigheden; bij gebrek aan stromend water mag het ook put– of stilstaand water zijn en in het winterseizoen of bij ziekte mag warm water worden gebruikt. Er wordt ook rekening gehouden met watergebrek, wat kan wijzen op een gebied waar niet altijd water voorhanden was. In dat geval mag er driemaal water over het hoofd gegoten worden “in de Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest” (VII,3). Kinderdoop is niet aan de orde, omdat in de Didachè doop en geloof bij elkaar horen. Om tot de doop toegelaten te worden eiste men geloof. Elke christen moest belijden dat hij Jezus als Heer erkende, door God opgewekt uit de dood. Het vasten voor de doop is een oudchristelijk gegeven en dit vers is de oudste bewijsplaats. Wie de doop bediende is onzeker. Uit de tekst wordt niet duidelijk of bisschoppen, diakenen, leraars of gemeenteleden de doop toedienden. VASTEN “Laten uw vastendagen niet samenvallen met die van de huichelaars. Zij vasten immers op de
tweede en de vijfde dag van de week, u moet dus vasten op de vierde dag en de dag van de voorbereiding.” (VIII,1). Misschien is dit de oudste tekst waar we een christelijke indeling van de week tegenkomen. We horen over de dag van de voorbereiding (vrijdag / voor de sabbat), de 2de dag (maandag), de 4de (woensdag) en de 5de dag (donderdag). Didachè XIV,1 spreekt over “de dag van de Heer” (zondag).
Met de huichelaars worden hier niet de joden in het algemeen bedoeld, maar de Farizeeën of de judaïzerende christenen. Of de vastendagen een bindende verplichting voor de christenen waren, is onzeker. Protestanten zijn niet vertrouwd met vasten. De rooms-katholieke kerk kent dit wel (o.a. de vastentijd c.q. de veertigdagentijd), hoewel de praktijk nogal afwijkt van de theorie. Moest men vroeger enige tijd voor de eucharistieviering vasten, sinds Vaticanum II is dit afgeschaft. Wel wordt aangeraden om zich enige tijd voor de communie te ‘matigen’. In onze tijd van grote (materiële) overvloed in het westen krijgt het vasten bij een aantal gelovigen de betekenis van soberheid betrachten. Men eet en drinkt minder en ontzegt zich bepaalde genotmiddelen; het daarmee uitgespaarde geld wordt dan aan een goed doel besteed. Het traditionele religieuze aspect van vasten als ‘hongeren en dorsten naar God’ is daarmee naar de achtergrond verdwenen en veranderd in: “God vraagt een rechtvaardiger verdeling van de rijkdom”. HET AVONDMAAL Hier gaat het meer over een agapè–maaltijd dan over het avondmaal. Maar daarnaast is er ook sprake van een eucharistieviering. De bede 'Want aan ons hebt Ge de genade geschonken van geestelijk voedsel en geestelijke drank en een eeuwig leven door Jezus uw dienaar ' is een voldoende bewijs. De voorwaarde om “in de Naam van de Heer” deel te nemen is, dat men gedoopt én heilig is. De gedoopte is niet automatisch heilig; hij kan de deelname aan de maaltijd van de Heer onwaardig zijn geworden door een verkeerde levenswijze! Er wordt een scheiding gemaakt tussen degenen die wel en die niet waardig zijn om deel te nemen: “Indien iemand heilig is, laat hij komen! Indien iemand niet heilig is, laat hij tot berouw komen”. Zowel voor de openbare schuldbelijdenis als voor de verzoening wordt als reden gegeven “opdat uw offer niet ontwijd wordt”. Er worden geen instellingswoorden genoemd. De gebeden in de Didachè vertonen overeenkomst met de joodse maaltijdgebeden. De aanvangswoorden van het eucharistisch gebed zijn de woorden waarmee een joods gebed begint: “Gezegend zijt Gij”. PROFETEN, APOSTELEN, LERAARS, BISSCHOPPEN EN DIAKENEN In Didachè XI-XV komen we disciplinaire hoofdstukken tegen en komt de orde van het gemeenteleven aan bod. Centraal staan de 'ambten': apostelen, profeten en leraars. In het Nieuwe Testament is een apostel in de evangeliën één van de twaalf, in Handelingen en bij Paulus heeft het woord ‘apostolos’ een ruimere zin; het is niet zozeer een ambtstitel als wel de aanduiding van een functie. Profeten spelen in de Didachè een grote rol: “Zij zijn uw hogepriesters”. Ze hadden een geestesgave; God sprak door hen en zo raakten ze buiten zichzelf. Ze hebben zoveel aanzien, dat in XV,2 gezegd wordt niet op de opzieners en diakenen neer te kijken, want “zij behoren immers met de profeten en de leraars tot de voornaamsten onder u ”. Onder hen waren er (XI) ook bedriegers. Men kon op winstbejag uit zijn of misbruik maken van de geboden gastvrijheid. Er wordt hier blijkbaar uit ervaring gesproken. In de Didachè komt er geleidelijk aan een overgang van reizende apostelen, profeten en leraars naar meer gevestigde ambtsdragers. In hoofdstuk XV horen we iets over een zich stilletjes aan organiserende gemeente, want er wordt gesproken over het kiezen van bisschoppen en diakenen, die de plaats zullen gaan innemen van de apostelen en leraars. Centraal staat dat ze geschikt moeten zijn en als criteria gelden: zachtmoedige vriendelijkheid, niet geldgierig zijn, betrouwbaarheid en beproefd zijn, d.w.z. geschikt zijn voor het ambt. Achtergrond voor deze regel zijn de negatieve ervaringen; er zullen onwaardige kandidaten gekozen zijn, die het aanzien van het ambt naar beneden hebben gehaald.
Didachè XV,1 stelt dat de bisschoppen en diakenen —in tegenstelling tot de leraars, apostelen en profeten— uit de rangen van de plaatselijke gemeente werden gekozen. Over hun opdracht wordt niets gezegd, wel over de keuze-criteria. Deze ambtsdragers hadden in de breedste zin van het woord een leidende functie in de gemeente en hebben de ‘gemeentekas’ beheerd. Er wordt niet over presbyters (ouderlingen) gesproken. Van een hechte kerkorganisatie is nog geen sprake. Dit kan te maken hebben met het feit dat er geen grote problemen waren bij de gelovigen tot wie de Didachè zich richt, zodat een centraal gezag zich niet opdrong. Komt men in de brieven van Ignatius een hechte kerkorganisatie tegen met bisschoppen, oudsten en diakenen, in de Didachè is dit niet het geval. Dit heeft te maken met de afwijkende verschillen tussen een stad als Antiochië en het platteland. Pas later horen we over een bisschop die aan het hoofd van een kerk staat, gesteund door presbyters en diakenen. We hebben hier dus nog de toestand die we bijvoorbeeld tegenkomen in de aanhef van Paulus' brief aan de Filippenzen, die gericht is “aan al de heiligen in Christus Jezus, die te Filippi zijn, tezamen met hun opzieners en diakenen”. GASTVRIJHEID EN TUCHT Er is een plicht tot gastvrijheid als iemand in de Naam van Heer komt (XIII,1), maar dit moet kritisch bekeken worden. Onder rondtrekkende apostelen waren er bedriegers, daarom mag hij “slechts zoveel brood meekrijgen dat hij voldoende heeft tot de volgende plaats waar hij zal verblijven.” (XI,6). Leer en leven moeten in overeenstemming zijn: “Maar niet ieder die door de
Geest geïnspireerd spreekt, is een profeet. Slechts hij die de levenswijze van de Heer volgt. Dus kan men aan de levenswijze de valse van de ware profeet onderscheiden .” (XI,8). Didachè XV gaat over de onderlinge relatie in de gemeente. Het ging er niet altijd even harmonieus aan toe. Vandaar dat tucht (‘correctio fraterna’ ) nodig was bij misstanden. Een tuchtmaatregel was: men spreekt niet tot degene die faalt in liefde tegenover zijn naaste, totdat er berouw getoond is; tot dan is men volgens niet toegelaten aan de maaltijd van de Heer. Het NCRV radioprogramma ‘Hier en nu’ (Ned. 1, 15/06/1992) besteedde aandacht aan Amerikaanse televisiedominees die na hun massa-succes uitgespeeld waren vanwege schandalen. De een had zich teruggetrokken, de ander zat in de gevangenis. Tegen ds. Thilton liep een justitieel onderzoek. Hij haalde op zijn televisiezender (“Welcome to real christianity ”) wekelijks tienduizenden goedgelovige en/of wanhopige mensen over om hem brieven te sturen met gebeden èn geld voor zaken die nog niet verhoord werden: “Stuur geld en er zal een wonder gebeuren”. Hij ondersteunde dit met Psalm 76:12: “Doet geloften en betaalt ze de Here, uw God ”. De politie vond op een vuilnisplaats talloze brieven met gebeden. Het geld was er uiteraard al uitgenomen. Getuige dit verhaal is de Didachè nog altijd actueel. “Maar niet ieder die door de Geest geïnspireerd spreekt, is een profeet. Slechts die de levenswijze van de Heer volgt ” en “Indien een profeet gedreven door de geest zegt: ‘Geef mij geld’ of iets anders vraagt, moet u niet luisteren ” (XI,8 en XI,12) . 1
Een fictief verhaal over een oneerlijke en duidelijk dubbel–moralistische televisiepredikant, komen we tegen in het interessante en ironische boek van Peter USTINOV, De oude man en meneer Smith, 's-Gravenhage, 1992, p. 7285. De schrijver laat God (de oude man) en de duivel (meneer Smith) een werkbezoek aan de aarde brengen. Op een enkeling na, gelooft niemand dat zij zijn, wie ze zeggen dat ze zijn. Ze worden achternagezeten door de FBI, die hen aanziet als Russische agenten of ze worden als gekken versleten. De confrontatie met de “overvloedig transpirerende dominee Henchman” is hilarisch. 1
ESCHATOLOGIE Didachè XVI roept op om bereid te zijn voor de ontmoeting met de Heer. Maranatha (= onze Heer kom). Het geloof in de spoedige wederkomst beheerste het leven van de vroegchristelijke kerk. In de liturgische samenkomsten was er (soms overdreven) enthousiasme met genezingen en tongentaal. In de laatste dagen is er eerst een toename van valse profeten en verleiders. Daarna komt de antichrist die zich zal voordoen als Gods Zoon, maar “hij zal wandaden begaan zoals nog niet zijn voorgekomen sinds het begin van de tijden ”. Een grote groep christenen zal afvallen, de andere groep blijft ondanks alle aanvechtingen trouw. Trompetgeschal kondigt een theofanie aan. Dan volgt de wederkomst van de Heer en de opstanding der doden, maar geldt alleen voor de heiligen! Tenslotte is de wederkomst van de Heer op de wolken van de hemel. KAN ONZE KERKORDE VERGELEKEN WORDEN MET DE DIDACHÈ? Een kerkorde omvat diverse regels, die we in de kerk zijn overeengekomen. Uiteraard is die van de Verenigde Protestantse Kerk in België heel anders dan de Didachè. In de eerste komen o.m aan bod: de roeping, opbouw, samenstelling, ambten, het financiële leven van de kerk, de plaatselijke– en wijkgemeenten, districtsvergaderingen, synodevergaderingen, algemene kerkvergadering en de betrekkingen van de VPKB met de burgerlijke overheid en bijzondere bepalingen. In de Didachè is geen sprake van synode– en districtsvergaderingen of proponenten, zelfs niet van de ons protestanten bekende ambten als dominee, ouderling. Kan de C&K vergeleken worden met de Didachè? Wat ademt de geest van de Didachè? Art.1 - Het geloof van de Kerk. Misschien de woorden “Binnen deze opdracht is er vrijheid om uitdrukking te geven aan eigen tradities en geestelijk leven.” Art.4 - De ambten in de Kerk. Hier komen we de dienaar des Woords, de ouderling en de diaken tegen. Afgezien van het feit of we al kunnen spreken over “ambten” aan het eind van de 1ste eeuw, in de Didachè komen we leraars, apostelen, profeten, bisschoppen en diakenen tegen. Art.10 - De vrijgevigheid en het financiële leven van de Kerk. De solidariteit heeft iets te maken met Didachè XI,12: “Zou hij echter iets voor anderen die in nood zijn vragen, dan mag niemand over hem oordelen .” Wat betreft de arbeider, die zijn loon waard is — ook al gaat het vooral over goederen in natura— kunnen doen denken aan de predikantswedde. Hoewel er in de Didachè geen sprake is van sociale waarborgen en verworven rechten, toch heeft men in de vroegchristelijke gemeente solidariteit betoond met de minderbedeelden: “Geef
aan ieder die u iets vraagt en eis het niet terug (....) laat uw aalmoes zweten in uw handen, totdat ge weet aan wie ge geeft (....) Wat betreft uw gebeden, uw aalmoezen en al uw daden, handelt zoals u dat hebt (staan) in het Evangelie van onze Heer”. Art.11-18 - De plaatselijke gemeenten en de wijkgemeenten. Wat betreft de verkiezing van de ambtsdragers lezen we in de Didachè: “Kiest dus bisschoppen en diakens de Heer waardig, zachtmoedige, niet geldzuchtige, betrouwbare mannen, want ook zij verrichten bij u het heilig dienstwerk van de profeten en leraars”. Over de liturgie spreekt onze kerkorde niet, de constitutie zijdelings. Het is duidelijk, dat de kerk nu veranderd is. De vragen van deze tijd zijn andere dan die van destijds. De kerk is een (stevige) organisatie geworden en helaas— behoorlijk verdeeld in de loop der eeuwen. Toch kunnen we nog wat leren van een oude en ‘verloren’ gegane kerkorde als de Didachè. Cor de Beun (20 april 2014).
N.B. Dit is een ingekorte versie van de scriptie, die mijn vrouw Anne–Marie Lucy Caproni in 1992 indiende voor het diploma kandidatuur in de Godsdienstwetenschappen, juli 1992. U vindt het integrale werkstuk met bronvermeldingen en eindnoten in de rubriek DOCUMENTEN.