Versie 2 – Jakobus 1:13 t/m 15 – nr.998
[Uitzending 998: Jakobus 1:13 t/m 15]
In Jak.1:1 t/m 12 heeft Jakobus zijn lezers aangespoord en opgeroepen blij te zijn als er beproevingen zijn, want als uw geloof die beproeving doorstaat, kan uw geduld groeien (vs.3). In Jak.1:12 vult Jakobus dit aan met de woorden: Gelukkig is hij die telkens verleidingen weerstaat en niet doet wat verkeerd is, want later zal hij als beloning de kroon krijgen die God beloofd heeft aan allen die Hem liefhebben: het eeuwige leven. In de wereld waarin wij leven overheerst vaak de gedachte dat een mens gelukkig wordt door plezier, geld, een mooi huis, een goede baan, een goed imago en succes in het leven. Maar de genoemde dingen kunnen niet voor blijvend geluk zorgen, omdat ze tijdelijk zijn en van deze aarde, die voorbij gaat. Voor de eeuwigheid leveren ze niets op. In Jak.1:10 hebben we het gelezen en Jakobus geeft het door aan zijn medegelovigen: besef goed dat voor God onze rijkdom niets betekent. Verleidingen worden veroorzaakt door verkeerde innerlijke verlangens. In vers 14 moet Jakobus zeggen: Het zijn uw eigen slechte verlangens waar u aan toegeeft. Deze slechte verlangens brengen tot zonde en uiteindelijk tot de dood, want het loon dat de zonde betaalt is de dood (Rom.6:23). Laten wij bij al onze worstelingen vooral de bemoediging van 1 Korinthiërs 10 vers 13 niet vergeten, waar we lezen: De beproevingen die u hebt ondergaan, zijn niet ongewoon. God is trouw, Hij zal ervoor zorgen dat de beproevingen u niet te veel worden. Hij zal ook een uitweg uit de beproevingen geven, zodat u ertegen opgewassen bent.
In het vervolg zal duidelijk worden dat een mens al snel geneigd is anderen de schuld te geven van verleidingen, om daarmee zichzelf schoon te praten of te verontschuldigen. De meest voorkomende verontschuldigingen kennen we allemaal: ‘Het is de schuld van de ander’ of ‘ik kon er niets aan doen’ of ‘iedereen doet het’ of ‘het was een vergissing’ en ‘niemand is volmaakt’. ‘De boze heeft mij er toe aangezet’, ‘ik werd ertoe gedwongen’ of ‘ik wist niet dat het verkeerd was’.
1 TTB – NL – TWR – CW
Versie 2 – Jakobus 1:13 t/m 15 – nr.998
Als een mens zulke argumenten aanvoert, probeert hij of zij de schuld af te schuiven op iets of iemand anders. Maar elke gelovige is verantwoordelijk voor zijn eigen fouten. Beter dan ze af te schuiven op anderen is ze toe te geven en God en mensen om vergeving te vragen.
In 1 Johannes 1:7 t/m 2:2 lezen we: Maar als wij in het licht van God leven, zoals Hijzelf in het licht is, dan zijn wij één met elkaar en wast het bloed van Zijn Zoon Jezus ons schoon van al onze zonden. Als wij beweren zonder zonde te zijn, bedriegen wij onszelf en doen wij de waarheid geweld aan. Maar als wij onze zonden bekennen, is God zo trouw en rechtvaardig ons die te vergeven. Dan reinigt Hij ons van alles wat we verkeerd hebben gedaan. Als wij beweren nooit gezondigd te hebben, zeggen wij daarmee dat God een leugenaar is en woont Zijn woord niet in ons. Kinderen, ik zeg dit om u van de zonde af te houden. Maar als iemand zondigt, hebben wij een rechtvaardige advocaat die ons verdedigt bij de Vader: Jezus Christus. Hij nam de straf voor onze zonden op Zich en verzoende ons zo met God. Hij is het offer voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor die van de hele wereld. We lezen verder in Jakobus 1.
Jakobus 1 vers 13: Maar als u moeite hebt om de zonde het hoofd te bieden, moet u niet zeggen dat God u in verleiding brengt, God heeft nooit de neiging iets slechts te doen en hij brengt niemand in verleiding. In verzoeking en verleiding kan iemand ook heel anders reageren. Hij kan de HERE aanklagen, alsof God de hand in de verleidingen zou hebben. Het is dezelfde benadering als van Adam na de zondeval. Als de HERE hem ter verantwoording roept, probeert hij de verantwoordelijkheid voor wat er is gebeurd op God af te schuiven. In Genesis 3 vers 12 lezen we: De vrouw die U mij hebt gegeven, heeft mij ervan gegeven en toen heb ik ervan gegeten. Maar, zo’n gedachtegang wijst Jakobus heel beslist af. Als iemand verzocht wordt, moet hij vooral niet zeggen dat God hem of haar in verleiding brengt. Voor de afwijzing van deze voor de HERE beledigende gedachte heeft Jakobus ook een reden. Jakobus legt uit dat
2 TTB – NL – TWR – CW
Versie 2 – Jakobus 1:13 t/m 15 – nr.998
de HERE niet in verleiding brengt. God heeft nooit de neiging iets slechts te doen en Hij brengt niemand in verleiding. Zulke daden zijn de HERE totaal vreemd. De HERE heeft passief noch actief ook maar iets met het kwaad uit te staan. De zesde bede uit het ‘Onze Vader’ - in Mattheüs 6 vers 13: Breng ons niet in beproeving, maar verlos ons van de duivel - is daarmee niet in strijd. Het gebed in Matth.6 wil namelijk een gebed zijn om bescherming tegen de verzoekingen van de boze. Ook een gelovige kan met deze dingen worstelen. Gelovigen kunnen zich afvragen waarom zij nog steeds verleidingen ervaren. Verleidt God hen? De HERE beproeft Zijn kinderen, maar Hij verleidt ze niet door te proberen hen te laten zondigen. God kan toestaan dat de duivel gelovigen probeert te verleiden, zodat hun geloof zuiverder kan worden en ze kunnen groeien in afhankelijkheid van Christus. Een gelovige kan verleiding verdragen door zich naar God te keren en Hem om kracht vragen en ervoor kiezen naar Gods Woord te handelen.
Een vraag die we in dit verband tegen kunnen komen is: Hoe zit het nu met de Almacht van God en onze eigen verantwoordelijkheid? Vroeger stond het voor veel christenen als een paal boven water, dat God Almachtig was. Voorspoed en tegenspoed ontvingen we uit Zijn hand. Na de tweede wereldoorlog is daar verandering in gekomen. Omdat mensen Auschwitz en een wereldbrand met zo`n 30 miljoen doden niet met Gods almacht konden rijmen, hebben velen de Almachtige God afgeschreven of zelfs dood verklaard. Maar de Bijbel spreekt wel degelijk over de Almacht van God (o.a. Gen.17:1) en dat de HERE een God van levenden is. Hierop kan een mens op twee manieren reageren, namelijk door de Bijbel en daarmee God finaal aan de kant te zetten of de Bijbel te aanvaarden en daarmee ook de Almacht van God te erkennen. Het feit dat gelovigen niet kunnen verklaren waarom de HERE dingen toelaat of niet ingrijpt is nog geen bewijs dat God niet Almachtig is. De HERE is soeverein in Zijn handelen, geen mens is in de positie Hem daarvan rekenschap te vragen.
3 TTB – NL – TWR – CW
Versie 2 – Jakobus 1:13 t/m 15 – nr.998
Er bestaat bij deze dingen ook een soort tussengroep. Mensen die de Bijbel niet aan de kant zetten, maar daarbij Gods Almacht niet kunnen aanvaarden. Mensen gaan dan sleutelen aan de inhoud van het woord ‘almacht’. God is niet Almachtig in volstrekte zin, nee, Hij is – zo zeggen zij – alleen Almachtig in Zijn liefde. Alsof het één zonder het ander mogelijk is! Maar een niet volstrekt Almachtige God kan niet bewerken wat Zijn liefde tot stand zou willen brengen! Als de Almacht van de HERE wordt ingeperkt zijn er plotseling allerlei argumenten om te bewijzen dat God niet alles kan. Bijvoorbeeld, God kan niet zondigen en liegen en dat is dan volgens hen een bewijs dat God niet alles kan, m.a.w. God is niet Almachtig. Luisteraar, als deze redenering niet met zoveel ernst en zelfs door vooraanstaande personen werd verkondigd, zou het de moeite niet waard zijn er op te reageren. Het is immers duidelijk dat God niet tegen Zijn wezen kan ingaan.
In 2 Timotheüs 2 vers 13 lezen we: Zelfs als wij Hem ontrouw zijn, blijft Hij ons trouw, want Hij kan Zich niet tegen Zichzelf keren. Maar dat heeft niets met Gods Almacht als Bestuurder en Onderhouder van Zijn schepping en wereld te maken. Het heeft ook niets te maken met het feit dat God de mens kan overlaten aan zijn eigen verantwoordelijkheid, met alle vreselijke gevolgen van dien. Want Gods Almacht sluit de menselijke verantwoordelijkheid niet uit. In het Bijbelboek Jesaja staat in hoofdstuk 10 een gedeelte dat een verrassend licht werpt op de Almacht van God en de menselijke verantwoordelijkheid. Jesaja 10: 5 begint met de woorden: Assur is de zweep van Mijn toorn, zijn militaire kracht is Mijn wapen tegen dit goddeloze en vervloekte volk. Het volk waarom het hier gaat, is Israël. In de dagen van Jesaja rustte de boosheid van de HERE op Zijn volk en God gebruikte Assyrië als een zweep om Israël aan te pakken. Het hele Assyrische wereldrijk stond in dienst van de Almachtige God. Maar deed Assyrië dan gewillig wat de HERE wilde? Nee, beslist niet! Trok het dan tegen wil en dank op tegen Israël? Nee, dat ook niet. Ik weet dat, omdat in Jes.10:7 staat: Maar de koning van Assur zal niet weten dat Ik hem stuurde. Hij zal eenvoudig denken dat hij Mijn volk aanvalt als onderdeel van zijn plan om de wereld te veroveren.
4 TTB – NL – TWR – CW
Versie 2 – Jakobus 1:13 t/m 15 – nr.998
Anders gezegd: Assyrië is uit op uitbreiding van het grondgebied en vermeerdering van het bezit. Assur begint met een veroveringstocht naar het zuiden, valt Israël binnen en belegert zelfs Jeruzalem. Maar terwijl Assyrië dit zelf deed en meende alleen zijn eigen wil te doen, vervulde het daarmee precies wat de HERE wilde. Toch bleef Assur volledig verantwoordelijk voor zijn rooftocht. Vandaar dat vers 5 in de Hebreeuwse tekst begint met ‘wee Assur’. Vanwege zijn hoogmoed zal God Assur op Zijn tijd oordelen, want Assyrië is als een bijl, die ‘er prat op gaat dat hij meer kracht heeft dan de man die hem hanteert’ (Jes.10:15). Met die Almachtige God die boven alle dingen staat, met de God die alles bestuurt en in wiens hand onze adem is, hebben wij te maken. Die Almachtige God liet zijn Zoon voor ons in de dood gaan. God deed dat, want we lezen in Handelingen 4 vers 28: Daarmee doen zij wat U, in Uw wijze macht, van tevoren had bepaald. En dat wat de Joden deden samen met stadhouder Pilatus was datgene wat de HERE in Zijn wijze raad te voren had bepaald, dat zou gebeuren. Op grond van dit lijden en sterven van Christus kunnen wij de Almachtige God als onze Vader leren kennen. De grote vraag voor u is of u zich tot die God wilt bekeren en Jezus Christus als uw Verlosser en Heer wilt aanvaarden.
Jakobus 1 vers 13: Maar als u moeite hebt om de zonde het hoofd te bieden, moet u niet zeggen dat God u in verleiding brengt, God heeft nooit de neiging iets slechts te doen en hij brengt niemand in verleiding. In Hem is enkel goedheid, licht en oprechtheid. Johannes omschreef het in 1 Johannes 1 vers 5: Wat wij van God gehoord hebben en hierbij doorgeven, is dit: God is licht en er is in Hem geen spoor van duisternis. Wie is er dan verantwoordelijk voor onze neiging iets slechts te doen?
Jakobus 1 vers 14: Het zijn uw eigen slechte verlangens die u in verleiding brengen. In vers 13 stelde Jakobus met nadruk vast, dat de verzoekingen niet van de HERE afkomstig zijn. In vers 14 wijst Jakobus de ware herkomst aan. Verleidingen vinden hun oorsprong in de eigen slechte verlangens (begeerte) van de mensen. Ieder mens heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid en is zelf ver-
5 TTB – NL – TWR – CW
Versie 2 – Jakobus 1:13 t/m 15 – nr.998
antwoordelijk voor wat hij of zij doet. Het ‘ieder voor zich’ in de Griekse tekst correspondeert met het ‘niemand’ in vers 13. Ieder mens die verzocht wordt, heeft dat te wijten aan zijn eigen begeerte. Op deze regel bestaat – volgens Jakobus – geen uitzondering. Met de woorden ‘uw eigen slechte verlangens’ wil Jakobus aangeven, dat de bron van alle verzoekingen en slechte verlangens bij elk mens in het eigen innerlijk ligt, daaruit komt de begeerte voort. De werking van die begeerte omschrijft Jakobus in dit verband met twee termen uit de jacht of de visserij. In de Griekse tekst lezen we voor ‘in verleiding brengen’ de woorden ‘die hem lokt en meesleept‘. We lezen dan: Iedereen komt in verleiding door zijn eigen begeerte, die hem lokt en meesleept.
De begeerte of de eigen slechte verlangens zijn een soort macht, die zich als het ware buiten een mens plaatst om hem mee te trekken en te verlokken, zoals bij de jacht of bij het vissen de prooi wordt gelokt met behulp van een lokaas (denk ook aan de verleiding van Adam door Eva - Gen.3 - en de geschiedenis van David en Batseba - 2Sam.11). Het is een wat andere benadering dan die van de apostel Paulus in Rom.7:8. Daar stelt de apostel, dat de zonde de verkeerde begeerte opwekt. Maar Paulus ziet in Rom.7 de zonde als het boze en verkeerde beginsel, terwijl Jakobus de zonde opvat als een zondige daad. De Here Jezus zegt in Mattheüs 15 vers 18 t/m 20: Maar wat een mens zegt, komt van binnenuit, uit zijn hart. Daardoor wordt een mens onrein. Want uit het innerlijk komen slechte gedachten, moord, overspel, ontucht, diefstal, leugen en roddel voort. Daardoor wordt een mens onrein en niet door te eten zonder de handen te hebben gewassen. In Mattheüs 12 vers 35 zegt de Here Jezus: Of een mens vol goedheid of vol slechtheid zit, blijkt uit wat hij zegt.
Over het kwade hart lezen we ook in Prediker 8 vers 11 t/m 13: Omdat God zondaars niet onmiddellijk straft, denken veel mensen dat zij rustig kwaad kunnen doen. Maar ook al blijft een mens, na honderd keer te hebben gezondigd, gewoon leven, toch weet ik heel goed dat zij die God vrezen beter af zijn. Maar de goddelozen daarentegen zullen geen lang en gelukkig leven
6 TTB – NL – TWR – CW
Versie 2 – Jakobus 1:13 t/m 15 – nr.998
leiden: hun levensdagen zullen als schaduwen voorbijschieten, omdat zij geen ontzag voor God hebben. En in Prediker 9 vers 3 lezen we: Ieder deelt in hetzelfde lot en dat lijkt onrechtvaardig. Daarom doen de mensen slechte en dwaze dingen en kiezen zij hun eigen onverstandige weg, want het ontbreekt hun aan hoop, het enige dat de toekomst hun brengt, is de dood.
De HERE zegt in Jeremia 17 vers 9 en 10 over het hart van ons mensen: Het hart is het meest bedrieglijke ding dat bestaat. Het is door en door slecht. Niemand kan ooit precies weten hoe slecht het is! Behalve Ik, de HERE! Ik doorgrond alle harten en toets de meest verborgen gedachten, om zo ieder mens het loon te geven dat hij verdient, afhankelijk van zijn daden en levenswijze.
Dat de HERE alle mensen rekenschap zal vragen van hun daden lezen we ook in het laatste Bijbelboek, waar Johannes schrijft in Openbaring 20 vers 11 t/m 15: Ik zag een grote witte troon en Hem die erop zat. De aarde en de hemel vluchtten voor Hem weg en verdwenen voorgoed. Ik zag de doden, groot en klein, voor de troon staan. Er werden boeken opengedaan, ook het levensboek. En de doden werden op grond van hun daden geoordeeld, zoals het in de boeken geschreven stond. De doden kwamen overal vandaan, uit de zee, het graf en het dodenrijk, en zij werden allemaal geoordeeld naar wat zij hadden gedaan. Het graf en het dodenrijk werden in de poel van vuur gegooid. Dat is de tweede dood. Als iemands naam niet in het levensboek stond, werd hij in de poel van vuur gegooid. Daarna lezen we in Openbaring 21 over een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Waar Gods woonplaats bij de mensen zal zijn en waar de HERE alle tranen van de ogen van Zijn kinderen en volk zal afwissen. Er zal geen dood meer zijn, geen verdriet, geen rouw of pijn, want die dingen horen bij de oude wereld, die dan voorbij is. Want Hij die op de troon zit zegt: Ik maak alles nieuw! In het licht van Openbaring 20 en 21 is het goed de woorden van Jakobus nog een keer op ons te laten inwerken. Jakobus 1 vers 13 t/m 15: Maar als u moeite
7 TTB – NL – TWR – CW
Versie 2 – Jakobus 1:13 t/m 15 – nr.998
hebt om de zonde het hoofd te bieden, moet u niet zeggen dat God u in verleiding brengt, God heeft nooit de neiging iets slechts te doen en hij brengt niemand in verleiding. Het zijn uw eigen slechte verlangens die u in verleiding brengen. De slechte verlangens waar aan u toegeeft, brengen u tot zonde en als de zonde volgroeid is, brengt die de dood voor. Hoe gevaarlijk het is aan de verleiding van de begeerte toe te geven, laat Jakobus in vers 15 zien. Uiteindelijk vervalt iemand dan aan de dood. Jakobus maakt zo een tegenstelling met wat hij in vers 12 naar voren heeft gebracht. Terwijl iemand ‘de kroon die God beloofd heeft’ zal krijgen als hij of zij de verleiding steeds weer weet te weerstaan, zal iemand die ervoor door de knieën gaat met het tegendeel te maken krijgen. Om de ernst van dat gevaar te laten uitkomen, stelt Jakobus in vers 15 - de begeerte of slechte verlangens voor als een vrouw van lichte zeden, die mannen probeert te verleiden en in te palmen.
In Spreuken 5 lezen we hoe geraffineerd dat gaat. Ze fluistert lieve woordjes met haar gladde tong (vs.3). Haar woorden en daden draaien je een rad voor de ogen, zodat je haast ongemerkt de levensweg verlaat (vs.6). De schrijver van Spreuken 5 geeft ook aanwijzingen ter bescherming. Spreuken 5 vers 8 t/m 13: Blijf bij haar vandaan en ga niet naar haar huis. Laat je eer en aanzien niet bij haar achter, stel je beste jaren niet in de waagschaal en lever jezelf niet uit aan meedogenloze mensen. Geef vreemden niet de kans om op jouw zak te teren en je zuurverdiende geld erdoor te jagen. Zodat je het ten slotte, wanneer je lichamelijk en geestelijk aan het eind bent, niet uitschreeuwt: Waarom haatte ik die wijze lessen? Waarom luisterde ik niet naar vermaning en vergat ik wat mijn leermeesters mij leerden?
Laten we luisteren naar het onderwijs van Jakobus dat we ook verwoord vinden in Spreuken 5 vers 20 t/m 23: Mijn zoon, waarom zou je het bij een vreemde zoeken en liefde bedrijven met een onbekende? Want de HERE ontgaat niets en Zijn ogen volgen iedereen, waar hij ook gaat. De goddeloze zal in zijn eigen kwaad verstrikt raken, zijn zonden zullen hem als boeien omknel-
8 TTB – NL – TWR – CW
Versie 2 – Jakobus 1:13 t/m 15 – nr.998
len. Hij zal sterven, omdat hij waarschuwing en wijsheid afwees, en ronddwalen in de doolhof van zijn dwaasheden. Als een mens zich door zijn eigen slechte verlangens laat verlokken, dan wordt je als het ware zwanger. Je sluit dan - om zo te zeggen - een huwelijk met de begeerte en dat leidt tot bevruchting van die begeerte. En na verloop van tijd, als de zonde volgroeit is, baart zij zonde en brengt op haar beurt de dood voort. En dat is volledig het tegendeel van het eeuwige leven uit vs.12. Het is alsof Jakobus op deze manier zijn lezers en ook ons wil waarschuwen: laat het zover toch niet komen! Daarom schrijft hij in vers 16 en dat geldt ook voor ons: Broeders en zusters, verlaat dus nooit de weg van God.
Maar daarover lezen we meer in de volgende uitzending, in Jakobus 1:16 t/m 19.
9 TTB – NL – TWR – CW