Voorzieningenboek Maatschappelijke Ondersteuning 2012
Een product voor uitvoering van WMO beleid in de Gemeente Hollands Kroon
INHOUDSOPGAVE Voorwoord 1. Inleiding 2. Hulp bij het huishouden 3. Woonvoorzieningen 4. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel 5. Het zich in en rond de woning verplaatsen 6. Sportvoorzieningen
Vooraf Dit voorzieningenboek is een door burgemeester en wethouders vastgesteld beleidsstuk. Het is een openbaar stuk dat voor iedereen die het wenst ter inzage ligt in het gemeentehuis. Het dient als instrument voor de indicatie adviseurs en kan worden gebruikt als onderbouwing in motivering bij uitvoering van de Wmo-verordening en het Wmo-besluit. In officiële stukken (zoals in beschikkingen) kan voorzieningenboek het worden aangehaald als “Voorzieningenboek 2012 gemeente Hollands Kroon”.
2 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
VOORWOORD Wet maatschappelijke ondersteuning Het maatschappelijke doel van de Wet Maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is: meedoen en zelfredzaamheid. Meedoen van álle burgers aan álle facetten van de samenleving, al of niet geholpen door vrienden, familie of bekenden. Dat is de onderlinge betrokkenheid tussen mensen. En als dat niet kan, is er ondersteuning vanuit de gemeente. Het eindperspectief van de Wmo is een samenhangend lokaal beleid op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning en op aanpalende terreinen. Compensatiebeginsel Het compensatiebeginsel houdt in dat gemeenten de wettelijke plicht hebben om mensen te compenseren voor hun beperkingen zodat ze echt kunnen deelnemen aan de maatschappij. Het gaat erom dat mensen in staat moeten zijn om zelfstandig een huishouden te voeren, zich te kunnen verplaatsen in en om de woning, beschikken over vervoersmogelijkheden, andere mensen kunnen ontmoeten en sociale verbanden kunnen aangaan. Kortom beperkingen die mensen ondervinden in hun zelfredzaamheid en in hun maatschappelijk participeren moeten door de gemeente worden gecompenseerd. Bij de uitvoering van het compensatiebeginsel wordt eerst bezien welke eigen mogelijkheden een klant binnen zijn woonomgeving en sociaal netwerk (nog) heeft om zijn beperking op te lossen. Daartoe wordt eerst samen met de cliënt vastgesteld welke werkelijke behoefte er aan ondersteuning is die om een Wmo voorziening vraagt en niet anders kan worden opgelost. Vorm van de voorziening Binnen de Wet maatschappelijke ondersteuning kan de voorziening die geboden wordt, bestaan uit een algemene voorziening; ook kan er gebruik gemaakt worden van een persoonsgebonden budget. Met algemene voorzieningen is relatief nog weinig ervaring opgedaan in de gemeenten. Hierbij moet gedacht worden aan voorzieningen die, zonder indicatiestelling vooraf, eenvoudig en voor iedereen te gebruiken zijn. Te denken valt aan Wonen Plus die hulp bieden voor kleine werkzaamheden in en rond het huis of een pool van rolstoelen in een woonvoorziening voor ouderen, die door bewoners en inwoners van het dorp incidenteel gebruikt kunnen worden. Veel algemene voorzieningen staan nog in de kinderschoenen en moeten nog ontwikkeld worden. Aangezien algemene voorzieningen voorgaan op individuele voorzieningen zal er bij de indicatie steeds gekeken worden of er gebruik gemaakt kan worden van een algemene voorziening. De aanvrager kan in veel gevallen kiezen voor een persoonsgebonden budget in plaats van verstrekking in natura. Voor een persoonsgebonden budget moet wel een indicatie afgegeven worden over de noodzaak van de gevraagde voorziening, de omvang ervan en de duur. Voordat er geïndiceerd wordt zal de aanvrager aan moeten geven dat hij de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wenst te ontvangen. Bij de indicatie kan dan beoordeeld worden of verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget geschikt is. In artikel 2.4 van de Wmo-verordening zijn bepalingen opgenomen over de verstrekking van een persoonsgebonden budget. Voor de gemeenten blijft dit de komende jaren een evaluatieonderwerp dat aandacht zal moeten krijgen. Afwegingskader Om een werkbaar handvat te maken is een schematisch een overzicht ontwikkeld, waarbij de indicatiesteller een handvat heeft voor toewijzing van gevraagde voorzieningen. Dit schema is opgenomen in de bijlagen (bijlage 2) van dit voorzieningenboek. Het verdient aanbeveling hierbij te bedenken dat het verstrekken van voorzieningen niet automatisch betekent dat ook de gevraagde voorziening wordt geleverd. Steeds meer zal de nadruk komen te liggen om bij verstrekkingen na te gaan wat de aanvrager nog (wel) kan en hoe hij/zij mogelijk op andere wijze kan worden gecompenseerd in zijn of haar beperkingen. Belangrijk is het daarom dat bij de intake, bij voorkeur in een gesprek aan de keukentafel, doorgevraagd wordt en nagegaan wat nodig is om – met behoud van eigen verantwoordelijkheid - “mee te kunnen doen in de samenleving” en dat voor zover nodig te compenseren.
3 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning De Wmo-verordening en het Wmo-besluit zijn destijds in regionaal in Koppuntverband (Regio De Noordkop, exclusief de gemeenten Den Helder, Schagen en Texel) opgesteld om zo breed mogelijk gelijke uitvoering van de regeling te bevorderen. Ook het de tekst van het Voorzieningenboek is vanuit die opzet geschreven. Met de fusies in De Noordkop veranderen de verhoudingen. Andere uitvoeringsregels worden als gevolg hiervan toegepast. Vandaar dat voor de nieuwe gemeente Hollands Kroon een nieuwe Wmo-verordening en Wmo-besluit zullen worden vastgesteld. Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning Het is onmogelijk om in een verordening precies aan te geven onder welke specifieke voorwaarden specifieke voorzieningen worden verstrekt. Vandaar dat naast de Wmo verordening beleid- en uitvoeringsregels moeten opstellen die de richtlijnen aangeven waarlangs aanspraken concreet worden ingevuld. Eén van die beleidsnotities is het Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning.
4 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
Hoofdstuk 1 INLEIDING 1.1
Van wie, voor wie
Het Voorzieningenboek is een beleidsregel van de gemeente die richtlijnen aangeeft ten behoeve van de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning. 1.2
Samenhangende afstemming
De indicatie beperkt zich niet alleen tot de zorgvraag. Voor zover het voor het nemen van een indicatiebesluit van belang is, wordt onderzoek gedaan naar: a. de algemene gezondheidstoestand van de zorgvrager; b. de beperkingen die de zorgvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem; c. de woning en de woonomgeving van de zorgvrager; d. het psychisch en sociaal functioneren van de zorgvrager; e. de sociale omstandigheden van de zorgvrager; f. de aard en de omvang van de aan de zorgvrager geboden professionele en niet-professionele hulp en zorg en de mogelijkheden tot continuering en uitbreiding daarvan. g. de mogelijkheden van de aanvrager om zelf op andere wijze in zijn behoefte als gevolg van zijn beperking te kunnen voorzien; Doel hiervan is om een samenhangende afstemming op de situatie van de aanvrager te verkrijgen. 1.3
Medische advisering
Inmiddels hebben de gemeenten ervaring opgedaan op het Wmo-loket. Over veel aanvragen kan intern worden geadviseerd (circa 80% van de aanvragen). Deskundigheidsbevordering (scholing) van de Wmo consulenten heeft daartoe bijgedragen. De consulenten maken ten behoeve van de advisering gebruik van dit Voorzieningenboek. Een extern sociaal medisch adviseur wordt ingeschakeld: a. bij complexe zaken b. in gevallen er een afwijzing op een aanvraag zal volgen c, bij bezwaar- en beroepszaken indien er sprake is van medische problematiek d. indien dit door burgemeester en wethouders noodzakelijk wordt geacht. Sociaal medisch adviseurs maken bij hun afweging tevens gebruik van dit Voorzieningenboek. De gemeenten huren deze instanties in om op onafhankelijke wijze sociaal-medische adviezen uit te brengen op het gebied van Wmo-aanvragen. De medische adviezen vormen een leidraad in de besluitvorming betreffende Wmo-aanvragen. Het Voorzieningenboek is gericht op een zo uniform mogelijke besluitvorming op basis van een objectief onafhankelijk advies. Op onderdelen zijn criteria opgenomen aan de hand waarvan de noodzaak van een voorziening kan worden beoordeeld. Daarbij dient te worden aangetekend dat het onmogelijk is om alle situaties te beschrijven. De criteria vormen geen vast keurslijf voor alle situaties. 1.4
Doelgroep
Het Voorzieningenboek is ook bedoeld als informatiebron voor mensen uit de doelgroep Wmo. Vaak is het cliënten niet duidelijk welke voorzieningen in het kader van de Wmo kunnen worden verstrekt. Het Voorzieningenboek biedt hierin meer duidelijkheid, maar uitgangspunt is vooral een maatwerkoplossing ter compensatie van een beperking die niet op andere wijze invulbaar is. 1.5
Standaard leveringsassortiment
Bij het verstrekken van individuele voorzieningen wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van het vastgestelde standaard leveringsassortiment. (Zie ook bij 5.1.2. onder G)
5 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
1.6
ICF classificatie
De medische adviseur dient in het licht van een aanvraag de stoornis en de daaruit voortkomende beperkingen evenals de mate van die beperking te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen. Hierbij wordt de methodiek van de ICF gebruikt. 1.7
Indeling
De voorzieningen in het kader van de Wmo kunnen worden onderverdeeld in 5 hoofdgroepen: Hulp bij het huishouden, Woningaanpassingen, Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Het zich in en rond de woning verplaatsen. Sportvoorzieningen De voornoemde 5 groepen worden hoofdstukgewijze in dit Voorzieningenboek uitgewerkt. Verder bevat het boek als bijlagen: - een afwegingskader; - een uittreksel uit “Gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen” met als titel “Over wegen en overwegen”, een afstudeerscriptie van Jeanne Schouten (MGZ,VDO,2002) - richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen 1.8
Openbaarheid
Het voorzieningenboek bevat regels voor uitvoering van gemeentelijke beleid en krijgt daarom als citeertitel “Wmo-voorzieningenboek gemeente Hollands Kroon 2012” Het voorzieningenboek is vanwege de beschreven beleidsregels een openbaar stuk. Iedereen heeft het recht om dit in te zien. Geïnteresseerden kunnen contact opnemen met het Wmoloket of de afdeling voorlichting van de gemeente.
6 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
Hoofdstuk 2 HULP BIJ HET HUISHOUDEN Inleiding Hulp bij het huishouden is in meerdere opzichten een belangrijke functie binnen de Wmo. Bijzonder is ook dat het gaat om hulp die zich in de regel niet beperkt tot één persoon maar die een heel (gezamenlijk) huishouden aangaat. Naar de inhoud is hulp bij het huishouden een cruciale functie, omdat het zelfstandig kunnen wonen van mensen met beperkingen staat of valt bij deze ondersteuning. Het beleid is afgeleid van de protocollen Huishoudelijke Verzorging en Gebruikelijke zorg zoals ontwikkeld door het CIZ. Door wetgeving is sinds 2010 geen uitruil meer mogelijk tussen hulp bij het huishouden uit de Wmo met AWBZ-zorg. Wmo-gelden mogen niet ingezet worden voor de AWBZ. De regie van de klant op de manier waarop de hulp wordt ingezet is meer beperkt. Ook is er voor de hulp bij het huishouden geen integrale AWBZ- indicatie meer. Integrale AWBZindicatie hield in dat alle AWBZ-functies werden herbeoordeeld bij een aanvraag of heronderzoek. Gekozen is om zoveel mogelijk bij het voormalig beleid uit de AWBZ aan te sluiten. Uitruil is daarom niet meer mogelijk. Hierdoor kan een klant die veel mantelzorg verleent en daarnaast nog het huishouden voor zijn rekening moet nemen, overbelast raken. De overbelaste mantelzorger behoort tot de aandachtsgebieden van de Wmo. In het beleid is dit specifiek benoemd. Vandaar dat hier naar gekeken moet worden en dat hiervoor een indicatie kan worden afgegeven. Integrale advisering met de AWBZ is voor hulp bij het huishouden niet meer mogelijk. Wel is integrale advisering met de overige Wmo-functies mogelijk. Bij hulp bij het huishouden gaat het om cliënten die beperkingen ondervinden in het voeren van een huishouden. Deze beperkingen zijn gerelateerd aan beperkingen op twee andere terreinen: sociale redzaamheid en/of mobiliteit. Hier zal dan ook bij een aanvraag “hulp bij het huishouden” in ieder geval specifiek naar gekeken worden. Er is voor gekozen “overbelasting van de mantelzorger” niet te laten leiden tot een vermindering van de indicatie voor de andere functies. Dit in tegenstelling tot de AWBZ waar dit wel het geval kan zijn. Hiervoor is gekozen omdat extra inzet voor hulp bij het huishouden niet leidt tot een vermindering van de noodzaak voor de overige Wmo-functies. In de wet is opgenomen dat de individuele voorzieningen die op grond van de Wmo worden verstrekt in samenhang met de AWBZ wordt geregeld (artikel 5 lid 2 aanhef en onder a Wmo). Dit komt in ons beleid uitdrukkelijk tot uiting. Niet alleen is het beleid van de AWBZ zoveel mogelijk overgenomen. Ook de wettelijke veranderingen zijn beleidsmatig in de geest van de wet benoemd. Daarnaast is specifiek benoemd wanneer in ieder geval afstemming met de AWBZ (of CIZ als uitvoerder van de AWBZ) moet worden gezocht. Hierdoor is een nauwe samenhang gegarandeerd. De opbouw van dit document is als volgt: Onder ‘Uitgangspunten’ staat een aantal kenmerkende aspecten van de indicatiestelling voor hulp bij het huishouden op een rij. Het ‘afwegingskader’ rondom hulp bij het huishouden kan worden gelezen als een eerste beslisboom om te komen tot een indicatie voor wat betreft de functie; de ‘normering in tijd’ geeft in uren de omvang van de functie aan. Tot slot worden onder ‘Veelgestelde vragen’ een aantal veelvoorkomende dilemma’s behandeld.
7 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
2.1
Uitgangspunten voor Hulp bij het huishouden
2.1.1 Als disfunctioneren dreigt Hulp bij het huishouden komt in beeld als disfunctioneren dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, persoonlijke verzorging, voeding en vocht) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. Het doel van hulp bij het huishouden kan dan zijn het schoonhouden van het huis en/of het verrichten van de dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten (kortweg HH1 genoemd), maar ook het tevens ondersteunen bij het organiseren van het huishouden (HH2). 2.1.2 Ondersteuning vanuit de Wmo is aanvullend op eigen mogelijkheden Ondersteuning vanuit de Wmo is aanvullend op de mogelijkheden die de zorgvrager heeft om op eigen kracht zijn probleem op te lossen. Dit uitgangspunt is terug te vinden in artikel 2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning: “Er bestaat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat.” Wanneer een zorgvrager in zijn hulpvraag voorziet met eigen middelen, en dat niet op eigen kosten wenst te continueren, is er, wanneer daartoe op basis van vastgestelde criteria aanleiding bestaat, een aanspraak op ondersteuning vanuit de Wmo. Dit doet zich bijvoorbeeld voor wanneer een zorgvrager particuliere hulp in dienst heeft, of wanneer een zorgvrager op eigen kosten in een beschermde woonomgeving woont. Deze op eigen kosten getroffen voorzieningen zijn NIET voorliggend op ondersteuning vanuit de Wmo. Vervolgens moet bekeken worden of (andere) voorliggende voorzieningen een oplossing kunnen bieden voor het zorgprobleem. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt naar wettelijk voorliggende voorzieningen en voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn. Wettelijke voorliggende voorzieningen zijn afdwingbaar terwijl bij algemeen gebruikelijke voorzieningen moet worden nagegaan of deze voorziening ook werkelijk beschikbaar is, en adequaat in het specifieke geval van de cliënt. 2.1.3 Onderdelen van de functie. Hulp bij het huishouden als functie kan veelomvattend zijn. De hulp bij het huishouden wordt verdeeld in twee categorieën, te weten: - categorie 1: huishoudelijke werkzaamheden (aangeduid met HH1), en - categorie 2: huishoudelijke werkzaamheden, aangevuld met de organisatie van het huishouden en hulp bij een ontregelde huishouding (aangeduid met HH2).
Categorie 1: Huishoudelijke werkzaamheden De uit te voeren werkzaamheden in deze categorie bestaan onder andere uit de volgende onderdelen: lichte en zware huishoudelijke werkzaamheden; verzorging kleding en linnengoed (waar onder de was doen); boodschappen doen voor het dagelijks leven; maaltijdverzorging; signaleringsfunctie
Categorie 2: Organisatie van het huishouden De uit te voeren werkzaamheden in deze categorie bestaan naast de bovenstaande huishoudelijke werkzaamheden, uit de volgende onderdelen: * opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten; (betreft niet lijfgebonden * verzorging van volwassen huisgenoten, hulp bij het eten en/of drinken, sfeer scheppen, spelen, opvoedingsactiviteiten etc. ) helpen met of aanleren van maaltijdbereiding; helpen in huis met zelfverzorging; dagelijkse organisatie van het huishouden (bijvoorbeeld licht administratieve werkzaamheden); instructie, advies en voorlichting gericht op het huishouden; 8
Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
eenvoudige psychosociale hulp en observatie. 2.1.4 Het gezamenlijke huishouden is primair zelf verantwoordelijk Het gezamenlijke huishouden is primair zelf verantwoordelijk voor het eigen huishouden, met inbegrip van het bevorderen en in standhouden van gezondheid, levensstijl en de wijze waarop de huishouding wordt gevoerd. Dit betekent dat van een gezamenlijk huishouden wordt verwacht dat, bij uitval van één van de leden, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen het gezamenlijk huishouden. Aanspraak op ondersteuning vanuit de Wmo is er als aanvulling op de eigen mogelijkheden. Het begrip gezamenlijke huishouden staat verwoord in artikel 1.4 en 1.5 van de Wmo. Art.1.4. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Art. 1.5. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en: I. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld, II. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van de een door de ander, III. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract, of IV. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomen met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het vierde lid. Als er sprake is van kamerverhuur, rekenen we de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden. Als mensen zelfstandig samenwonen op één adres (denk aan woongroepen, kamerverhuur, HATeenheden, kloosterlingen, meerdere generaties in een huis) en gemeenschappelijke ruimten delen, veronderstellen we dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leden van het cliëntsysteem. De eventuele indicatie voor hulp bij het huishouden betreft dan alleen de eigen woonruimte (kamers) van de zorgvrager en, indien alle bewoners zorgbehoevend zijn, een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten. Als voorbeeld: in een woonvorm voor mensen met een verstandelijke beperking die een gemeenschappelijke woonruimte delen en niet in staat zijn geheel zelfstandig huishoudelijke klussen te doen, worden alle bewoners naar behoefte geïndiceerd voor hulp bij het huishouden. Als één van de medebewoners wel in staat is de huishoudelijke taken uit te voeren, hoeft deze persoon niet de huishoudelijke taken over te nemen van zijn huisgeno(o)ten die dat niet kan/kunnen. Dezen worden immers ieder voor hun aandeel geïndiceerd voor hulp bij het huishouden. 2.1.5 De omgeving als wegingsfactor De fysieke en sociale omgeving zijn van invloed op de zorgbehoefte van de zorgvrager. Huisgenoten, andere naasten en verwanten van de zorgvrager kunnen zowel in positieve als in negatieve zin de zorgbehoefte beïnvloeden. Zij kunnen zelf zorg behoeven (kleine kinderen, een gehandicapte huisgenoot/familielid), zij kunnen ook verlichting geven en bijdragen aan te verrichten taken. In het indicatieonderzoek naar beperkingen en participatieproblemen van zorgvragers zal altijd de fysieke en sociale omgeving van de vrager meegenomen worden in de afweging. In geval er voor de zorgvrager vrijwillige mantelzorg beschikbaar is, kan dat deel van de zorgaanspraak buiten het indicatiebesluit blijven omdat daar geen hulp bij het huishouden vanuit de ondersteuning in de Wmo voor ingezet hoeft te worden. De mantelzorger voorziet al in die hulp en de indicatiesteller weegt dat mee in het opstellen van het indicatiebesluit. Welke zorg de mantelzorger op zich neemt en in welke omvang, is, in overleg met de zorgvrager, uitsluitend en alleen aan de mantelzorger zelf om te bepalen.
9 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
Het meewegen van de mantelzorg betekent ook dat de indicatiesteller nagaat of voor een deel van de mantelzorg alsnog ondersteuning vanuit de Wmo geïndiceerd moet worden. Dit ter ondersteuning van de mantelzorger, zodat die regelmatig tijdelijk ontlast wordt. In geval er voor een zorgvrager geen mantelzorg beschikbaar is of wanneer de mantelzorg wegvalt, wordt dus ondersteuning vanuit de Wmo geïndiceerd. 2.1.6 Betrekken van huisgenoten/mantelzorgers bij het indicatieonderzoek Indien er sprake is van huisgenoten, die gebruikelijke zorg dan wel mantelzorg leveren, is het zaak dat de indicatiesteller die huisgenoten persoonlijk hoort in het kader van het indicatieonderzoek. Op die manier kan de indicatiesteller correct inventariseren welke taken de huisgenoot/mantelzorger uitvoert en hoe hij/zij de belasting van deze taken ervaart in relatie tot zijn/haar maatschappelijke participatie. Ook – of juist - wanneer het gaat om min of meer gebruikelijke zorg en de inzet van de huisgenoot, vereist de zorgvuldigheid dat deze wordt gehoord. Een externe mantelzorger wordt in principe alleen op verzoek van de zorgvrager gehoord in het indicatieonderzoek. 2.1.7 Maatschappelijke participatie Iedere volwassen burger wordt verondersteld naast een volledige baan of opleiding een huishouden te kunnen voeren. In geval van een gezamenlijk huishouden, staat het hebben van een normale baan of het volgen van een opleiding per definitie het leveren van gebruikelijke zorg niet in de weg. Gebruikelijke zorg gaat vóór op andere activiteiten van leden van een gezamenlijke huishouden in het kader van hun maatschappelijke participatie. 2.1.8 Culturele diversiteit Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van het huishouden wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Er is sprake van een pluriforme samenleving, waarin een ieder gelijke aanspraken op ondersteuning vanuit de Wmo kan maken. 2.1.9 Gebruiken van de voorliggende voorzieningen De wetgever beschouwt een aantal voorzieningen als voorliggend; dat wil zeggen dat wanneer een adequate oplossing wordt geboden door het gebruik maken van deze voorzieningen, deze optie voorgaat boven een aanspraak op de Wmo. Daarbij wordt onderscheid gemaakt naar wettelijke en niet-wettelijke voorzieningen. Wettelijk anders bekostigde voorzieningen maken conform art. 2 Wmo een individuele aanspraak op ondersteuning vanuit de Wmo niet mogelijk. Denk daarbij aan de regeling hulpmiddelen 1996, AWBZ e.d. Van niet-wettelijk geregelde voorzieningen dient gebruik te worden gemaakt voorzover zich (in redelijkheid) geen ernstige beletselen voordoen. (Denk bij ernstige beletselen aan bijvoorbeeld het niet beschikbaar zijn van andere zorg of bijvoorbeeld een medische contra-indicatie voor kinderopvang. Financiële overwegingen zijn voor de aanspraak op ondersteuning vanuit de Wmo niet relevant.) 2.1.9.1 Voorliggende voorzieningen Tot de voorliggende voorzieningen behoren ondermeer: (niet-limitatieve lijst): kinderopvang (crèche, overblijfmogelijkheden op school); voor- en naschoolse opvang; maaltijddienst; klussendienst; boodschappendienst. Vrijwillige hulpverlening is geen voorliggende voorziening. Bij een hulpvraag waarvoor vrijwilligers een adequate oplossing zouden kunnen bieden, moet deze mogelijkheid wel worden onderzocht. De wens van belanghebbende om geen gebruik te maken van voorliggende voorzieningen, terwijl die wel wettelijk verankerd of feitelijk aanwezig zijn, kan niet tot een indicatie leiden. Of de cliënt dan daadwerkelijk de betreffende voorziening zal gaan gebruiken ligt buiten het zicht en de zeggenschap van de gemeente en behoort tot de verantwoordelijkheid van de cliënt (en zijn gezamenlijke huishouden). Van cliënten die bij de aanvraag om hulp al gebruik maken van dergelijke voorzieningen, wordt verwacht dat zij dit blijven doen. 10 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
Aanspraak op ondersteuning vanuit de Wmo bestaat aanvullend op de eigen mogelijkheden van het cliëntsysteem. Afwijking van deze norm door de indicatiesteller is geoorloofd als het verrichten van een taak geschiedt vanuit intenties als ‘aanleren’, ‘observeren’ dan wel stimulering van de zelfredzaamheid. Bij cliënten die geen gebruik maken van voorliggende voorzieningen dient bekeken te worden in hoeverre mogelijkheden aanwezig zijn om hiervan gebruik te maken. Van een cliënt verwachten we dat hij/zij alles in het werk stelt om zo snel mogelijk over adequate voorzieningen te beschikken. In crisissituaties kan voor een termijn van 3 maanden een indicatie worden afgegeven om de eigen oplossing te regelen. Financiële omstandigheden zijn geen reden om een indicatie af te geven, maar ook niet om daarvan af te zien. Tijdelijke oplossingen zoals een gastgezin, buren, oppas aan huis kunnen als overbrugging fungeren van de wachttijd voor een voorliggende voorziening. De indicatiesteller moet de sociale kaart goed in beeld hebben, zodat hij/zij kan beoordelen of een niet-wettelijke voorliggende voorziening daadwerkelijk beschikbaar is. Deze plicht is het gevolg van een uitspraak van het College Voor Zorgverzekeringen. 2.1.9.2 Vrijwilliger is vervangende mantelzorg Vrijwilligers moeten niet worden opgevat als ‘voorliggende voorziening’, maar als “vervanging van mantelzorg”. Dit betekent bij indicering dat, indien er vrijwilligers aanwezig, beschikbaar en bereid zijn om de zorg vrijwillig te (blijven) leveren, er voor dat deel geen ondersteuning is vanuit de Wmo. 2.1.9.3 Technische hulpmiddelen Er is geen indicatie voor hulp bij het huishouden als de problemen van de cliënt afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen. Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor een helpende aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van al aanwezige hulpmiddelen, zoals een droogtrommel of een afwasmachine. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, hebben deze hulpmiddelen de voorkeur boven het inzetten van hulp. Zo nodig kan de cliënt gewezen worden op de mogelijkheid van de eerstelijns ergotherapie voor ergonomische consultatie bij het leren omgaan met hulpmiddelen/het reorganiseren van het huishouden. De cliënt kan hooguit voor de tijd dat de hulpmiddelen er niet zijn in aanmerking komen voor ondersteuning vanuit de Wmo (er is dus een vorm van overbruggingszorg). Specifieke hulpmiddelen kunnen mogelijk verstrekt worden vanuit de regeling hulpmiddelen 1996 (http://www.hulpmiddeleninformatiecentrum.nl ). Dit is een voorliggende voorziening. 2.1.9.4 Revalideren Wanneer de aandoening die de oorzaak vormt voor de huishoudelijke beperkingen naar de mening van de indicatiesteller nog behandelmogelijkheden biedt, dient bezien te worden of hulp bij het huishouden anti-revaliderend werkt in deze situatie. Overleg met behandelaar en/of CIZ (mogelijk indicatie voor andere functie) is daarvoor noodzakelijk. Er kan in deze situaties eventueel een tijdelijke indicatie voor de duur van het revalidatietraject afgegeven worden, mits dit geen antirevaliderende werking heeft. Na een behandeltraject dient een herindicatie plaats te vinden. Zo’n indicatie heeft dan in principe een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van het behandel- of revalidatietraject. 2.1.9.5 Particuliere huishoudelijke hulp De indicatiesteller is verplicht onderzoek te doen naar al aanwezige formele en informele zorg. Alle aanwezige particuliere hulp wordt door de indicatiestellers meegenomen in die beoordeling. Wanneer de cliënt niet bereid of in staat is de particuliere hulp (op eigen kosten) te continueren, is er een aanspraak op ondersteuning vanuit de Wmo, voorzover en in de mate waarin hij daarop is aangewezen. Particuliere hulp is dan geen voorliggende voorziening Een indicatie is altijd gebaseerd op de beoordeling van de zorg waarop een cliënt in redelijkheid is aangewezen. Indien een cliënt (meer) hulp bij het huishouden wenst, omdat zijn/haar standaarden met betrekking tot het huishouden hoger liggen dan de algemeen gebruikelijke normeringen toelaten, 11 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
is er voor deze activiteiten geen indicatie voor ondersteuning vanuit de Wmo. 2.1.10 gezondheidsproblemen of (dreigende) overbelasting Het college kan besluiten dat een huisgenoot of partner geen gebruikelijke zorg kan leveren als deze zodanige gezondheidsproblemen heeft dat de indicatiesteller redelijkerwijs moet concluderen dat de betreffende taken niet door hem/haar uitgevoerd kunnen worden. Het college moet altijd onderzoeken of een leefeenheid, gegeven de voor die leefeenheid geldende gebruikelijke zorg, door de (chronische) uitval van een gezinslid niet alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt. Wanneer partner of huisgenoot gezondheidsproblemen en beperkingen heeft door de combinatie van een (volledige) werkkring en/of opleiding en het voeren van het huishouden overbelast dreigt te raken, zullen de medische gegevens ter onderbouwing daarvan door de betrokkene moeten worden aangeleverd. De gemeente moet zich daar dan een geobjectiveerd oordeel over vormen. Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke zorg en “andere activiteiten dan werk en huishouden”, gaan werk en gebruikelijke zorg voor. Het beoefenen van vrijetijdsbesteding (bijvoorbeeld vrijwilligerswerk) kan op zich geen reden zijn om een indicatie te geven voor gebruikelijke zorg. In geval de leden van een leefeenheid dreigen overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie worden gesteld op de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke zorg worden gerekend. In eerste instantie zal die indicatie van korte duur zijn om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen. 2.1.11 Voorkomen van crisis en ontwrichting Zijn deze mogelijkheden reeds maximaal gebruikt of afwezig, of is er - in noodgevallen - slechts kortdurend overbrugging nodig, dan kan de functie huishoudelijke verzorging worden ingezet. 2.1.12 Fysieke afwezigheid Indien de huisgenoot van een zorgvrager vanwege zijn/haar werk fysiek niet aanwezig is, wordt hiermee bij de indicatiestelling uitsluitend rekening gehouden wanneer het om aaneengesloten perioden gaat van ten minste zeven etmalen. De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk; denk hierbij aan offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland. Wanneer iemand aaneengesloten perioden van ten minste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een éénpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke zorg worden geleverd. 2.1.13 Korte levensverwachting In geval de zorgvrager een zeer korte, bekende levensverwachting heeft kan ter ontlasting van de leefeenheid van de zorgvrager afgeweken worden van de normering van gebruikelijke zorg. 2.1.14 Integrale advisering Onder de AWBZ vindt integrale advisering plaats. Dit houdt in dat alle functies worden herbeoordeeld bij een aanvraag of heronderzoek. Voorbeeld: Een klant heeft ondersteunende begeleiding en persoonlijke verzorging. De klant verzoekt om uitbreiding van het aantal uren ondersteunende begeleiding. Het CIZ adviseert integraal en kent een uitbreiding van het aantal uren ondersteunende begeleiding toe en mogelijk een af- of toename van het aantal uren persoonlijke verzorging. Bij hulp bij het huishouden gaat het om cliënten die beperkingen ondervinden in het voeren van een huishouden. Deze beperkingen zijn gerelateerd aan beperkingen op twee andere terreinen: sociale redzaamheid en/of mobiliteit. Bij de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden, vindt een integrale Wmo advisering plaats, waarbij in ieder geval wordt gekeken naar de sociale redzaamheid en mobiliteit van de cliënt. Hierbij is het zonder instemming van de klant niet mogelijk om de indicatie op de overige voorzieningen in te perken. 12 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
2.1.15 Gemotiveerd afwijken Indien er sprake is van een zorgvraag waarvan de indicatiesteller objectief heeft vastgesteld dat het gaat om zorg die valt onder de eigen verantwoordelijkheid van het huishouden, dan wel om zorg die vrijwillig door mantelzorg wordt geleverd, kan conform het gemeentelijk beleid worden vastgesteld dat er geen grondslag voor ondersteuning vanuit de Wmo is. Wanneer een dergelijke vaststelling op basis van regelgeving voor de indicatiesteller als professional tot kennelijke onredelijkheid en/of onbillijkheid leidt gezien de situatie van de zorgvrager, kan het college van deze richtlijn afwijken. Dit moet steeds goed gemotiveerd worden.
13 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
2.2
Hulp bij het huishouden bij kinderen.
2.2.1 Bijdrage en belasting van kinderen aan het huishouden In geval de gezamenlijke huishouding van de zorgvrager mede bestaat uit kinderen, dan gaat de indicatiesteller ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken. Gehanteerde uitgangspunten zijn: Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding. Kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien. Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, dat wil zeggen rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen. De belasting van kinderen voor een huishouden staat in bijlage III richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen 2.2.2 Taken van een 18-23 jarige Van een volwassen gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt. Een 18-23 jarige wordt verondersteld een éénpersoonshuishouden te kunnen voeren. De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn: schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en een kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Te normeren naar 2 uur zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte huishoudelijke taken per week. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden. 2.2.3 Eigen oplossingen gaan voor Indien nodig dient de ouder gebruik te maken van de voor hem/haar geldende regeling voor zorgverlof. De indicatiesteller onderzoekt, in geval er mantelzorg aanwezig is, wat in redelijkheid met mantelzorg kan worden opgevangen. Is mantelzorg niet mogelijk dan dient de ouder gebruik te maken van (een combinatie van ) crèche, opvang op school, buitenschoolse opvang, gastouder en dergelijke. We spreken hier van algemeen gebruikelijke voorliggende voorzieningen. Het verplichte gebruik van alternatieve opvangmogelijkheden voor kinderen wordt als redelijk aangenomen, onafhankelijk van de financiële omstandigheden. 2.2.4 Opvang en verzorging van kinderen bij uitval van een van de ouders Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles). Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de kinderen over. Gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Opvang is niet structureel in de Wmo. Voor de verzorging van de kinderen kan, zonodig, wel een beroep op ondersteuning vanuit de Wmo gedaan worden.
14 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
2.2.5 Kinderopvang Structurele opvang van kinderen is geen taak die onder de Wmo-voorzieningen valt. Niet-structurele opvang van kinderen kan alleen bij ontwrichting of calamiteiten tijdelijk tot ondersteuning vanuit de Wmo leiden. Verzorging van de kinderen kan zonodig tot ondersteuning vanuit de Wmo leiden Voor oppas en opvang van gezonde kinderen is in normale omstandigheden geen ondersteuning vanuit de Wmo mogelijk; daarvoor zijn andere, algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen voorhanden. Gebruik van kinderopvang/crèche als voorliggende voorziening voor oppas en opvang van gezonde kinderen tot 5 dagen per week wordt redelijk geacht. Indien indicatiesteller zich ervan heeft vergewist dat de voorliggende algemeen gebruikelijke voorzieningen niet aanwezig of niet toepasbaar zijn of zijn uitgeput, is bij uitval van de ouder in een éénoudergezin, afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind, een indicatie voor hulp bij het huishouden mogelijk tot 40 uur per week voor oppas en opvang van gezonde kinderen. Een dergelijke indicatie is in principe van korte duur (maximaal 3 maanden), de periode waarin een eigen oplossing moet worden gevonden. 2.2.6 Uitval van ouder in éénoudergezin Indien er sprake is van uitval van de ouder in een éénoudergezin, of beide ouders ondervinden beperkingen in de opvang en verzorging van de kinderen, wordt er eerst nagegaan wat mantelzorg opvangt, wat vrijwilligers als vervangende mantelzorg, voorliggende voorzieningen en algemeen gebruikelijke voorzieningen kunnen opvangen. 2.2.7 Hulp in een gezin met een gehandicapt kind Bij ondersteuning van de verzorgende ouder(s) van een gezin met een gehandicapt kind wordt geïnventariseerd wat gezien de leeftijd van het kind tot de gebruikelijke ouderlijke zorgplicht behoort en waarin de ouder(s) dus extra zorg leveren. Van deze extra zorg wordt van de ouders gevraagd welke zorg ze bereid zijn vrijwillig te blijven en kunnen leveren, zonder dat er overbelasting dreigt. Voor dat deel wordt dan geen indicatie gegeven. Daarnaast wordt onderzocht op welke gebieden zij werkelijk ondersteuning vanuit de Wmo nodig hebben. De zorg komt op naam van één van de ouders. 2.2.8 Kinderverzorging en –opvang bij gehandicapte, chronisch zieke ouder Als de ouder in een éénoudergezin uitvalt, gehandicapt is of raakt en er op basis van grondslag en beperkingen een noodzaak bestaat tot kinderverzorging en -opvang wordt deze geïndiceerd volgens de normering. De opvang voor kinderen behoort in principe tot gebruikelijke zorg. De verzorging kan echter leiden tot een aanspraak. Van de ouder(s) mag verwacht worden maximaal te zoeken naar mogelijkheden de opvang zelf te regelen, bijvoorbeeld: kinderopvang, van en naar school brengen etc. Wanneer - voor het deel dat niet anders kan worden geregeld en/of gefinancierd - hulp bij het huishouden is geïndiceerd, kan dat langdurig noodzakelijk zijn. Herindiceren is aan de orde in relatie tot de leeftijd van de kinderen en verandering van omstandigheden. Een chronisch ziek, gehandicapt gezinslid kan een grote belasting betekenen voor een gezin. Ook bij twee ouders is het risico op overbelasting van de gezonde verzorgende ouder groot; dit kan leiden tot een indicatie voor hulp bij het huishouden ter ontlasting. De dreiging van overbelasting dient altijd onderzocht te worden. 2.2.9 Ouderlijke zorgplicht bij echtscheiding Bij echtscheiding vervalt het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke zorg voor het huishouden en de onderlinge persoonlijke verzorging van partners. De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt niet. Bij uitval van de verzorgende ouder moet nader onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet-thuiswonende ouder; in ieder geval moet gekeken worden naar de door de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten. Voor die perioden dat de kinderen bij de verzorgende - uitgevallen - ouder zijn, kan er dan een indicatie voor opvang nodig zijn. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een éénoudergezin.
15 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
2.3
Huishoudelijke hulp naar functies
2.3.1 Maaltijdverzorging en boodschappen doen in de Wmo Maaltijdbereiding en boodschappen is geen structureel onderdeel van hulp bij het huishouden. Cliënten moeten voor de maaltijdbereiding en boodschappen in eerste instantie een beroep doen op de eventueel aanwezige - volwassen, gezonde - huisgenoten (gebruikelijke zorg). Als dezen door beperkingen in het zelfzorgvermogen de warme maaltijd niet kunnen verzorgen, moet eerst worden nagegaan welke mogelijkheden mantelzorg, vrijwilligers en voorliggende of algemeen gebruikelijke voorzieningen bieden. Te denken valt aan kant-en-klaar maaltijden, plaatselijke maaltijdvoorziening, boodschappendiensten of bezorging aan huis. Indien voorliggende voorzieningen niet tegemoet kunnen komen aan de eisen van een - door een arts voorgeschreven - dieet, kan deze taak in de thuissituatie worden geïndiceerd. In leefeenheden met jonge (tot 12 jaar ) kinderen, kan in een crisissituatie voor een beperkte periode, in combinatie met activiteit 2.1. (anderen helpen in huis met verzorging) een indicatie gesteld worden. Als de huisgenoten door onvoldoende kennis of vaardigheden niet in staat zijn om te koken, wordt hen aangeboden om het koken te leren. Het gaat daarbij dan om: 1 Voorliggende voorzieningen en mantelzorg zijn niet adequaat. 2 Het gaat om het (voor)bereiden van de warme maaltijd. 3 In principe beperkt tot maximaal 3 keer per week. 4 Maximaal drie maanden in tijd van crisis. 5 Aanleren gaat voor overnemen. 2.3.2 Verzorging kleding en linnengoed Huisgenoten worden geacht de was te doen (gebruikelijke zorg). Indien er geen huisgenoten aanwezig zijn, moet worden onderzocht of in redelijkheid een beroep mogelijk is op andere mantelzorgers. Kan op bovenstaande voorzieningen geen beroep worden gedaan dan kan er een indicatie voor hulp bij het huishouden zijn, uitsluitend in combinatie met andere activiteiten. 2.3.3 Hulp bij het huishouden bij huisstofmijtallergie Bij allergie voor huisstofmijt zal er advisering rond het saneren van de woning plaatsvinden door de daartoe bevoegde instanties, in casu de CARA/COPD verpleegkundige (VP AIV). Een vraag naar hulp bij het huishouden zal dus pas aan de orde zijn wanneer sanering van de woning reeds heeft plaatsgevonden. Voor het stofvrij houden van de woning kan 2 uur extra worden geïndiceerd. Vanuit integrale beoordeling is hier dus mogelijk eerst de individuele voorziening woningsanering/ woningaanpassing aan de orde. Dit moet afgewogen te worden. 2.3.4 Hulp bij het huishouden in relatie tot begeleid wonen Hulp bij het huishouden in een Regionale Instelling voor Beschermende Woonvormen (RIBW) en in een gezinsvervangend tehuis (GVT): voor het ondersteunen van een cliënt in het uitvoeren van huishoudelijke taken in de setting van een RIBW, zal naar de aard van de problematiek vooral begeleiding (B) worden geïndiceerd. Indien overname van taken aan de orde is, gaat het om hulp bij het huishouden. Indien het bewoners betreft van een AWBZ-gefinancierde instelling, dan valt hulp bij het huishouden onder de AWBZ. Wonen bewoners ‘zelfstandig’, dan valt de hulp onder de Wmo. 2.3.5 Hulp bij het huishouden in terminale situaties In terminale of andere chronische situaties waarin mantelzorgers zwaar belast worden met zorgtaken kunnen de normeringen betreffende gebruikelijke zorg soepeler worden gehanteerd. Het overnemen van huishoudelijke taken indien een partner terminaal is, is in grote mate ontlastend voor de andere partner. Bij de inzet van HH beoordeelt het college of een HH1-hulp de emotionele belasting van de situatie aan kan. 2.3.6 Hulp bij het huishouden bij overbelaste mantelzorg in relatie tot uitruil AWBZ – Wmo Uitruil tussen huishoudelijke verzorging onder de AWBZ met andere AWBZ functies zoals ondersteunde begeleiding was vóór de invoering van de Wmo mogelijk. Van uitruil is ook sprake indien de partner mantelzorg verleent en geïndiceerde uren verpleging of ondersteunende begeleiding had omgezet in huishoudelijke verzorging. De tijd die de partner in mantelzorg steekt wordt 16 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
gecompenseerd door huishoudelijke verzorging. Na de invoering van de Wmo is uitruil wettelijk niet meer mogelijk. Uitruil had voor de cliënt voordelen. De cliënt kreeg de zorg die aansloot bij zijn/haar individuele wensen. De kosten werden in het totaal (AWBZ en Wmo) van de zorg niet hoger. Het is daarom jammer dat uitruil niet meer mogelijk is. De gemeente kan via een omweg toch enigszins rekening houden met uitruil en hiervoor hulp bij het huishouden indiceren. Onder de Wmo kan hulp bij het huishouden geïndiceerd worden voor overbelaste mantelzorgers. Indien de mantelzorg verleent blijft worden, kan de partner door de extra taken in het huishouden overbelast raken. Artikel 1.4 legt de verantwoordelijkheid bij de klant om zo min mogelijk aanspraak te maken op hulp bij het huishouden. Vanuit die gedachtegang zou de klant de mantelzorg moeten stoppen, dan wel verminderen, zodat de huishoudelijke taken gedaan kunnen worden zonder dat er overbelasting dreigt. 2.3.7 Hulp bij het huishouden voor de overbelaste mantelzorg 2.3.7.1 Overbelasting bij de combinatie gebruikelijke zorg en mantelzorg. Een partner kan door de taken die hij/zij uitvoert als mantelzorger overbelast raken indien de gebruikelijke zorgtaken erbij komen. Hierdoor kan het eigen huishouden alsnog ontregeld worden. Hiervoor kan in bijzondere situaties hulp bij het huishouden geïndiceerd worden. Of hulp bij het huishouden gegeven wordt hangt af van de volgende zaken; - De partner bereid is om de mantelzorg op te heffen ten gunste van de gebruikelijke zorg; - Of er voorliggende voorzieningen zijn om de mantelzorg op te vangen; - Er na herverdeling van taken nog een overbelasting van de mantelzorger dreigt; - Hoeveel rekening er gehouden is bij de indicatie van AWBZ en Wmo voorzieningen met de mantelzorg. Er kunnen niet meer uren huishoudelijke hulp worden verstrekt dan dat er bij de overige indicaties rekening mee is gehouden. - Is het voor de betrokken mantelzorger en mantelzorgontvanger een optie om de mantelzorg te verzilveren. Dit is overigens niet afdwingbaar. Mantelzorg gaat meestal veel verder dan de zorg die vanuit de AWBZ of de Wmo wordt verstrekt. Mantelzorg inwisselen voor AWBZ- of Wmo-zorg is daarom misschien geen optie voor de mantelzorger en de mantelzorgontvanger. - Welke taken heeft de mantelzorger naast zijn/haar mantelzorg en hoe belastbaar is de mantelzorger. Omdat er intensief naar het totaal beeld van privé, werk en zorg gekeken moet worden schakelt de gemeente de mantelzorgmakelaar in. De mantelzorgmakelaar komt samen met de mantelzorger met een totaal plan waardoor de mantelzorger niet meer overbelast raakt. 2.3.7.2 Hulp bij het huishouden categorie 2 voor de mantelzorger. Bij dringende redenen kan Hulp bij het Huishouden categorie 2 worden verstrekt om de overbelaste mantelzorger te ondersteunen. Dit is een zeer kostbare ingreep en zal daarom alleen worden toegekend indien het wenselijk is dat de AWBZ en de Wmo door dezelfde persoon wordt uitgevoerd om zo de mantelzorger te ontlasten. Er moet dus een directe relatie zijn tussen het ontlasten van de mantelzorger en het inzetten van één hulp. 2.3.8
Hulp bij het huishouden voor de overbelaste mantelzorg die niet tot het gezamenlijk huishouden behoort. Artikel 3.7 geldt in principe ook voor mantelzorgers die niet tot het gezamenlijke huishouden horen. Ook zij kunnen door de taken ze uitvoeren als mantelzorger overbelast raken. Hierdoor kan het eigen huishouden van de mantelzorger ontregeld worden. In deze situatie moet naar zowel het huishouden van de mantelzorger als naar de mantelzorgontvanger worden gekeken. De gemeente verwijst (met een warme overdracht) de mantelzorger door naar de mantelzorgmakelaar. De mantelzorgmakelaar komt samen met de mantelzorger met een totaal plan waardoor de mantelzorger niet meer overbelast raakt. Hiervoor kan in bijzondere situaties hulp bij het huishouden geïndiceerd worden. Of hulp bij het huishouden gegeven wordt hangt af van de volgende zaken; - Of er een voorliggende voorzieningen zijn om de mantelzorg op te vangen; 17 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
-
-
-
Er na herverdeling van taken nog een overbelasting van de mantelzorger dreigt; Hoeveel rekening er gehouden is bij de indicatie van AWBZ en Wmo voorzieningen met de mantelzorg. Er kunnen niet meer uren huishoudelijke hulp worden verstrekt dan dat er bij de overige indicaties rekening mee is gehouden. Is het voor de betrokken mantelzorger en mantelzorgontvanger een optie om de mantelzorg te verzilveren. Dit is overigens niet afdwingbaar. Mantelzorg gaat meestal veel verder dan de zorg die vanuit de AWBZ of de Wmo wordt verstrekt. Mantelzorg inwisselen voor AWBZ- of Wmo-zorg is daarom misschien geen optie voor de mantelzorger en de mantelzorgontvanger. Welke taken heeft de mantelzorger naast zijn/haar mantelzorg en hoe belastbaar is de mantelzorger.
Omdat er intensief naar het totaal beeld van privé, werk en zorg bekeken moet worden schakelt de gemeente de mantelzorgmakelaar in. De mantelzorgmakelaar komt samen met de mantelzorger met een totaal plan waardoor de mantelzorger niet meer overbelast raakt. Of de mantelzorgontvanger in de gemeente woont is niet van toepassing. De mantelzorger dient wel in onze gemeente te wonen. 2.3.9 Hulp bij het huishouden versus begeleiding Sinds 1 januari 2008 wordt in de AWBZ een onderscheid gemaakt naar zwaarte van benodigde begeleiding.”. Men onderkent de categorieën “licht”, “matig” en “zwaar”. Slechts matig en zwaar komen voor bekostiging uit de AWBZ in aanmerking. Het onderscheid tussen Ondersteunende Begeleiding (OB) en Activerende Begeleiding (AB) wordt niet langer als grondslag voor toekenning gemaakt. Beide vallen onder de functie “begeleiding”. Individuele verstrekkingen in het kader van begeleiding is een kostbare zaak. Vandaar dat het ook uit de AWBZ is gehaald. Het rijk gaat er tevens van uit dat begeleiding in de categorie “licht” kan worden opgevangen in het gewone aanbod van activiteiten van welzijnsinstellingen, die veelal onder het domein van de Wmo vallen. Pas als er sprake is van structureel verlies van zelfredzaamheid of van een dreigend sociaal isolement dat niet te wijten is aan het ontbreken van sociaal-culturele voorzieningen maar aan beperkingen van de verzekerde zelf, kan er aanspraak op begeleiding aan de orde zijn. Er moet dan wel sprake zijn van regieproblemen op meerdere levensgebieden. Het gemeentelijk beleid biedt in het verlengde van het gewijzigd rijksbeleid de functie “begeleiding” in de Wmo-verordening niet aan als “individuele voorziening”, maar zal als regel de aanvragers verwijzen naar plaatselijke welzijnsinstellingen. Het Wmo-loket heeft hierin een verwijzende functie. Tevens zullen de aanvragen die op dit terrein binnenkomen en die niet plaatselijk al ingevuld zijn worden beschouwd als een uitdaging om plaatselijk werkzame instellingen aan te sporen activiteiten te ondernemen om de noodzakelijke begeleiding te realiseren. Het is uitgangspunt van gemeentelijk beleid is dus dat “begeleiding” niet als individuele te verstrekken Wmo-voorziening wordt aangeboden. Op het moment dat het college vermoedt dat begeleiding op het niveau middel of zwaar geïndiceerd zou moeten worden, eventueel naast hulp bij het huishouden, is afstemming met CIZ noodzakelijk over de indicatiestelling van ABWZ functies. Doorslaggevend voor de functie begeleiding is de doelstelling; verbetering of handhaven van het niveau van functioneren. Ook enige sturing in het wonen en woningonderhoud valt daaronder. Als de nadruk ligt op organisatie van het onderhoud van de woning en het overnemen van enige activiteiten op het gebied van het huishouden, moet hulp bij het huishouden worden geïndiceerd. In het algemeen kan gesteld worden dat problemen in de sociale redzaamheid uitkomen op de functie begeleiding; problemen op met name het fysieke vlak en psychosociale problemen van voorbijgaande aard leiden tot hulp bij het huishouden. De verhouding tussen de omvang van de verschillende functies is afhankelijk van de dominantie van doelstelling en de activiteiten. Leeftijd of het niet gewend zijn aan huishoudelijk werk, kunnen invloed hebben op het vermogen van andere leden uit het cliëntsysteem om huishoudelijke taken over te nemen. Als dit noodzakelijk is door uitval van een van de leden, kan aan de gezonde anderen een instructie worden gegeven voor het aanleren van vaardigheden op huishoudelijk gebied. Ook het trainen van huisgenoten om bepaalde huishoudelijke handelingen te verrichten of om te gaan met huishoudelijke hulpmiddelen valt als 18 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
activiteit onder de functie hulp bij het huishouden. “Instructie”: Het gaat dan om een kortdurende indicatie voor beperkte tijd, waarin de noodzakelijke huishoudelijke vaardigheden worden aangeleerd 1. 2.3.10 Hulp bij het Huishouden: de rol van de consulent, indicatiearts en behandeld arts Er bestaan nogal wat misverstanden over de rol van de consulent, de indicatiearts en de behandeld arts. Daarom worden deze rollen hier beschreven. Rol van de consulent Gaat op huisbezoek. Vraagt aan de klant om zijn medische voorgeschiedenis te vertellen en de daarbij optredende problemen. Beoordeeld of er een logisch verband is tussen medische omstandigheden en de beperkingen die de klant ondervind. (Een klant geeft aan een hernia te hebben. Ook geeft de klant aan niet te kunnen stofzuigen zonder pijn. Hier zit een logisch verband in.) Stelt vast of er ondersteuning vanuit de Wmo nodig is of; Bespreekt de eventuele alternatieven die kunnen bijdragen tot oplossing van de beperking en/of het inzetten van een Wmo-voorziening; Stelt vast dat er een medisch advies moet worden opgevraagd bij de indicatiearts. Wanneer mag de consulent een Wmo-voorziening afwijzen Als de klant het, na uitleg, eens is met deze beslissing. Op juridische gronden (op basis van de wet, verordening en overige beleidsregels). Rol van de indicatiearts Vraagt aan de klant om zijn medische voorgeschiedenis te vertellen en de daarbij optredende problemen. Controleert bij de behandeld arts (huisarts of specialist) of de voorgeschiedenis volledig en correct is. Indien mogelijk een eenvoudige medische observatie. Beoordeelt of er een logisch verband is tussen medische omstandigheden en de beperkingen die de klant ondervindt. Adviseert de gemeente of er ondersteuning vanuit de Wmo nodig is. Rol van de consulent bij afhandeling van het advies van de indicatiearts Beoordeelt het advies van de indicatiearts op zorgvuldigheid. Beoordeelt of er speciale omstandigheden zijn om (positief) af te wijken van het advies van de indicatiearts (de zogenaamde hardheidsclausule). Zorgt dat de klant een beschikking krijgt en indien nodig de bijbehorende ondersteuning. Rol van de behandeld arts Levert de medische gegevens aan bij de indicatiearts. Kan nader medisch onderzoek doen indien de indicatiearts geen logisch verband ziet tussen de medische aandoeningen en de beperkingen die de klant ondervindt. Dit kan ook voorkomen indien een klant al een lange tijd niet bij de dokter is geweest. Dan zijn er bij de dokter ook geen medische gegevens bekend. De consulent en de indicatiearts verwijzen niet door naar de behandeld arts. Wel geven zij de klant over deze mogelijkheid voorlichting.
1
Alleenstaanden die geen grondslag voor ondersteuning vanuit de Wmo hebben, anders dan bijvoorbeeld het plotseling wegvallen van de verzorger in het huishouden, zijn voor het aanleren van huishoudelijke vaardigheden in de regel aangewezen op voorliggende voorzieningen als welzijnswerk, enzovoorts.
19 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
2.4
Normering huishoudelijke taken.
2.4.1 Huishoudelijke werkzaamheden Voor hulp bij het huishouden zijn standaardindicaties ontwikkeld. Deze worden bij elke toekenning toegepast door de indicatiesteller. Let op: tijdnormering2 is steeds indicatief. Daarom altijd gemotiveerd een individuele afweging maken. Als er reden is om af te wijken van deze normeringen, kan dat, mits onderbouwd, altijd. Hulp bij het huishouden alleenstaande (seniorenwoning/ flat d.w.z. maximaal twee kamers en gelijkvloers) Nr. 1.1
Activiteiten Minuten Uren Boodschappen doen voor het dagelijks 60 per week 1 uur leven 1.2 Broodmaaltijd bereiden 15 per keer 1 uur 45 1.3 Warme maaltijd bereiden 30 per keer 3 uur 30 1.4 Licht huishoudelijk werk (kamers 60 per week 1 uur opruimen enzovoorts) Factoren voor meer / minder hulp: - PG problematiek / communicatieproblemen. - Huisdieren: bij allergie: eerst sanering. - Allergie voor huisstofmijt, COPD: in gesaneerde woning. - Ernstige beperking in gebruik van armen en handen. Frequentie: in principe maximaal 3 maal per week 20 minuten extra per keer.. 1.5 Zwaar huishoudelijk werk (huis 90 per week 1 uur 30 schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen, enzovoorts) Factoren voor meer / minder hulp: zie ook 1.4. In grote woningen met hoge bezettingsgraad, vervuilingsgraad, COPD problematiek kan maximaal 2 uur extra geïndiceerd worden. Verzorgen van huisdieren valt binnen de normering. 1.6 De was doen (kleding/linnengoed) 60 per week 1 uur Factoren voor meer / minder hulp: - Voor bedlegerige patiënten kan 30 minuten extra geïndiceerd worden. - Voor extra bewassing i.v.m. overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies etc. kan 30 minuten extra geïndiceerd worden. Frequentie: eenmaal per week. 1.7 Huishoudelijke spullen in orde houden -
Veel voorkomende combinaties 1.4 + 1.5 : licht + zwaar 1.4 + 1.6 : licht + was 1.5 + 1.6 : zwaar + was 1.4 + 1.5 + 1.6 : licht + zwaar + was 1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6 : brood (7x) + licht + zwaar + was
Minuten 150 120 150 210 315
Uren 2 uur 30 2 uur 2 uur 30 3 uur 30 5 uur 15
2
De normtijden zoals die hier worden gepresenteerd zijn afgeleid van de normeringen in de indicatiepraktijk van het CIZ. Deze normeringen zijn van oorsprong ontwikkeld binnen de setting van de thuiszorg.
20 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
Hulp bij het huishouden alleenstaande (eengezinswoning d.w.z. meer dan twee kamers en / of meerdere verdiepingen) Nr. 1.1 1.2 1.3 1.4
Activiteiten Minuten Uren Boodschappen doen voor het dagelijks leven 60 per week 1 uur Broodmaaltijd bereiden 15 per keer 1 uur 45 Warme maaltijd bereiden 30 per keer 3 uur 30 Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen 60 per week 1 uur enzovoorts) Factoren voor meer / minder hulp: - PG problematiek / communicatieproblemen. - Huisdieren: bij allergie: eerst sanering. - Allergie voor huisstofmijt, COPD: in gesaneerde woning. - Ernstige beperking in gebruik van armen en handen. - Alleen kamers die in gebruik zijn, worden schoongehouden. Frequentie: in principe maximaal 3 maal per week ,20 minuten extra per keer. 1.5 Zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, 180 per week 3 uur stofzuigen, wc/badkamer reinigen enzovoorts) Factoren voor meer / minder hulp: zie ook 1.4. In grote woningen met hoge bezettingsgraad, vervuilingsgraad, COPD problematiek kan maximaal 2 uur extra geïndiceerd worden. Verzorgen van huisdieren valt binnen de normering. 1.6 De was doen (kleding/linnengoed) 60 per week 1 uur Factoren voor meer / minder hulp: - Voor bedlegerige patiënten kan 30 minuten extra geïndiceerd worden. - Voor extra bewassing i.v.m. overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies etc. kan 30 minuten extra geïndiceerd worden. Frequentie: eenmaal per week, huishoudens. 1.7 Huishoudelijke spullen in orde houden Veel voorkomende combinaties 1.4 + 1.5 : licht + zwaar 1.4 + 1.6 : licht + was 1.5 + 1.6 : zwaar + was 1.4 + 1.5 + 1.6 : licht + zwaar + was 1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6 : brood (7x) + licht + zwaar + was
Minuten 240 180 240 300 405
Uren 4 uur 3 uur 4 uur 5 uur 6 uur 45
21 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
Hulp bij het gezamenlijk huishouden (woonsituatie niet van belang) Nr. 1.1
Activiteiten Boodschappen doen voor het dagelijks leven
Minuten Uren 60 per week 1 uur (eventueel + ) Factoren voor meer / of minder hulp: Indien het gezamenlijkhuishouden bestaat uit meer dan 4 personen, of er zijn kinderen jonger dan 12 jaar, kan er 2 keer per week boodschappen worden geïndiceerd; + 30 minuten, wanneer de afstand tot winkels groot is. 1.2 Broodmaaltijd bereiden 15 per keer 1 uur 45 (eventueel +) 1.3 Warme maaltijd bereiden 30 per keer 3 uur 30 (eventueel +) Factoren voor meer / minder hulp: bij aanwezigheid van kinderen jonger dan 12 jaar kan + 20 minuten per keer. 1.4 Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen 90 per week 1 uur 30 enzovoorts) (eventueel +) Factoren voor meer / minder hulp: - PG problematiek / communicatieproblemen. - Aantal kinderen onder de 12. - Huisdieren: bij allergie: eerst sanering. - Allergie voor huisstofmijt, COPD: in gesaneerde woning. - Ernstige beperking in gebruik van armen en handen. - Alleen kamers die in gebruik zijn, worden schoongehouden. Voor een gezamenlijk huishouden zonder kinderen of met kinderen boven de 12 jaar maximaal 20 minuten per keer. Voor een gezamenlijk huishouden met kinderen tot 12 jaar maximaal 30 minuten. Frequentie: in principe maximaal 3 maal per week 20- 30 minuten. 1.5 Zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, 180 per week 3 uur stofzuigen, wc/badkamer reinigen enzovoorts) (eventueel +) Factoren voor meer / minder hulp: zie ook 1.4. In grote woningen met hoge bezettingsgraad, vervuilingsgraad, COPD problematiek of aanwezigheid van jonge kinderen kan maximaal 4 uur extra geïndiceerd worden. Verzorgen van huisdieren valt binnen de normering. 1.6 De was doen (kleding/linnengoed) 90 per week 1 uur 30 (eventueel +) Factoren voor meer / minder hulp: - Aantal kinderen jonger dan 16 jaar kan 30 minuten per kind per week extra geïndiceerd worden. - Voor bedlegerige patiënten kan 30 minuten extra geïndiceerd worden. - Voor extra bewassing i.v.m. overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies etc. kan 30 minuten extra geïndiceerd worden. Frequentie: eenmaal per week, huishoudens met kleine kinderen maximaal drie keer per week. 1.7 Huishoudelijke spullen in orde houden Veel voorkomende combinaties Minuten Uren 1.4 + 1.5 : licht + zwaar 270 4 uur 30 1.4 + 1.6 : licht + was 180 3 uur 1.5 + 1.6 : zwaar + was 270 4 uur 30 1.4 + 1.5 + 1.6 : licht + zwaar + was 360 6 uur 1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6 : brood (7x) + licht + zwaar + was 465 7 uur 45 ‘evt +’ houdt in, dat extra tijd geïndiceerd kan worden bij grotere leefeenheden, aanwezigheid kleine kinderen, extra bewassing enz. Hulp bij het huishouden overige activiteiten alleenstaanden/gezamenlijk huishouden Nr. Activiteiten Minuten Uren 2.1 Anderen helpen in huis met zelfverzorging Maximaal 40 uur 2.2 Anderen helpen in huis bij bereiden maaltijd 2.3 Dagelijkse organisatie van het huishouden 30 per week 0 uur 30 3.1 Psychologische begeleiding 30 per week 0 uur 30 3.2 Advies, instructie, voorlichting *max 3x per week en 6 30 per keer 1 uur 30 weken (maximaal
Per week
22 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
2.4.2 Huishoudelijke taken: naar categorie a. Categorie 1 hulp3 wordt alleen toegekend indien één van de personen van het gezamenlijke huishouden in staat is om de hulp aan te sturen. b. Personen van het gezamenlijke huishouden die nog geen 18 jaar oud zijn worden niet geacht een hulp aan te sturen. c. Het college kan gemotiveerd een hogere categorie inzetten.
2.4.3
Indicatie voor twee categorieën hulp bij het huishouden. Indien uit de indicatie blijkt dat er zowel hulp bij het huishouden categorie 1 als categorie 2 noodzakelijk is worden alle uren genormeerd naar categorie 2. Een indicatie voor hulp in categorie 2 wordt als regel voor beperkte duur of tijdelijk ingezet indien de situatie zich daarvoor leent.
3
indicatieterm is HH1 23
Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
2.5
Onderzoeken van de overbelasting 4
2.5.1 Algemeen De indicatiesteller onderzoekt altijd of er in de individuele situatie moet worden afgeweken van de algemene regels. Een van de redenen om in de individuele situatie af te wijken kan zijn dat degene van wie wordt verwacht dat hij/zij taken overneemt, reeds overbelast dreigt te raken. In Van Dale wordt overbelasting uitgelegd als ’meer belasten dan het prestatievermogen toelaat’. In medische kringen praten we dan over het (on)evenwicht tussen draagkracht (= belastbaarheid) en draaglast (= belasting). Overbelasting kan veroorzaakt worden door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren. Factoren die van invloed zijn op de draagkracht zijn onder meer: • lichamelijke conditie mantelzorger; • geestelijke conditie mantelzorger; • wijze van omgaan met problemen (coping); • motivatie voor zorgtaak; • sociaal netwerk. Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer: • omvang en mate van (on)planbaarheid van zorgtaken; • ziektebeeld en prognose; • inzicht van mantelzorger in ziektebeeld van de zorgvrager; • woonsituatie; • bijkomende sociale problemen; • bijkomende emotionele problemen; • bijkomende relationele problemen. 2.5.2 Onderzoek naar de draaglast - draagkracht van de mantelzorger Het kan soms heel duidelijk zijn dat de mantelzorger overbelast is; in andere gevallen is dat minder duidelijk en zal dit in het indicatieonderzoek moeten worden uitgediept. Er bestaat niet één, simpel af te nemen test, die hierover direct uitsluitsel geeft. Wel bestaan er allerlei vragenlijsten op dat gebied en kunnen “door de mantelzorger ervaren klachten” duiden op overbelasting. Een uitspraak van het Cvz (Zknr. 23010188) leert dat het College van mening is dat de beperkingen in de belastbaarheid vanwege de gezondheid van de mantelzorger moeten worden beoordeeld door of onder verantwoordelijkheid van een arts. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de behandelende sector volstaan om hierover een oordeel te vormen. Dit dient dan wel onder aanwijzing van een controlerend arts te gebeuren; deze dient vervolgens ook bij het eindoordeel te worden betrokken. 2.5.3 Onderzoeksvragen Hieronder volgt een reeks van vragen die de indicatiesteller zouden kunnen helpen bij het verkrijgen van een indruk over de eventuele overbelasting van de mantelzorger. Wat zegt de mantelzorger er zelf over, hoe ervaart hij of zij het zorgen? Hoe is de (lichamelijke en geestelijke) gezondheid van de mantelzorger? Zijn er signalen van overbelasting: nervositeit, vermoeidheid? Heeft de mantelzorger een “uitlaatklep”? Heeft hij of zij de mogelijkheid om activiteiten buitenshuis te doen? Kan iemand zijn verhaal kwijt bij vrienden, familie of professionals? Wordt er respijtzorg geboden zodat de mantelzorger even op adem kan komen? Hoe is de relatie tussen de mantelzorger en de cliënt? Hoe stelt de cliënt zich op, veeleisend of juist dankbaar? Kan de mantelzorger grenzen aangeven en ‘nee’ zeggen? Is er irritatie tussen de mantelzorger en cliënt?
4
Bronnen: • Een open gesprek. Indicatiestelling en mantelzorg NIZW 2000; • Nieuwsbrief adviesprocedure indicatiegeschillen Cvz, nr. 2003/3; • Assesment Scales in Old Age Psychiatry. A. Burns e.a. Martin Dunitz Ltd 1999.
24 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
Heeft de mantelzorger inzicht in de ziekte van de cliënt? (Als men weet dat bepaald gedrag uit de ziekte voortkomt, kan het gemakkelijker zijn dat gedrag te accepteren.) Hoeveel tijd heeft de mantelzorger? Heeft iemand een baan, een eigen gezin, een ander familielid dat zorg behoeft? Voorbeeld: een echtgenoot wordt ziek, terwijl zijn vrouw ook al voor haar ouders zorgt. Is de zorg te plannen of is er continue controle en toezicht nodig? Hoe is de prognose? (Een terminale situatie is altijd zwaar, maar een situatie die langdurig en stabiel is, kan ook veeleisend zijn.) Wat zijn de knelpunten in de zorg? Hoe is de woonsituatie? Woont men afgelegen, of in een flat zonder lift zodat de cliënt en de mantelzorger min of meer samen opgesloten zitten.
2.5.4 Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting Diverse symptomen zijn waar te nemen bij (dreigende) overbelasting. Het is mogelijk, dat slechts één van deze symptomen waarneembaar is. Over het algemeen zullen meerdere symptomen gecombineerd optreden. De mate waarin ze zich manifesteren zal van persoon tot persoon verschillen. Daarnaast dient men zich te bedenken dat het hierbij om veelal aspecifieke symptomen gaat, die ook bij andere stoornissen kunnen passen (dit is een van de redenen waarom Cvz de beoordeling hiervan bij de CIZ-arts neerlegt). Het bestaan van deze symptomen moet dus als een mogelijk signaal worden opgevat. Indien er meerdere van onderstaande symptomen aanwezig zijn, is het raadzaam dat de zorgverlener zijn huisarts raadpleegt, omdat bij langdurige aanwezigheid en/of verwaarlozing van dergelijke symptomen weer kunnen leiden tot andere, ernstige stoornissen. Mogelijke symptomen (niet limitatief) van overbelasting zijn: Verhoogde algemene prikkelbaarheid, boosheid, Gespannen spieren, vaak in schoudergordel en rug (verbale) agressie, zwijgen Hoge bloeddruk Ongeduld Gewrichtspijn Vaak huilen Gevoelens van slapte Neerslachtigheid Slapeloosheid Isolering Migraine, duizeligheid Verbittering Spierkrampen Concentratieproblemen Verminderde weerstand, ziektegevoeligheid Dwangmatig denken, niet meer kunnen stoppen Opvliegingen Rusteloosheid Ademnood en gevoelens van beklemming op de borst Perfectionisme Plotseling hevig zweten Geen beslissingen kunnen nemen Gevoelens van beklemming in de hals Denkblokkades Spiertrekkingen in het gezicht In de bijlagen is een artikel “Over wegen en overwegen”opgenomen over afwegingen (bijlage III). In bijlage IV zijn richtlijnen opgenomen ten aanzien van gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen
25 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
26 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
Hoofdstuk 3 WOONVOORZIENINGEN 3
Algemeen
Het primaat van de algemene voorziening is ook voor de woonvoorziening opgenomen in de verordening. De algemene woonvoorziening is net als alle algemene voorzieningen in de verordening bedoeld voor situaties betreffende oplossingen die van korte duur zijn, lichte, niet complexe zorg/voorzieningen of betrekking hebben op incidentele (zorg)behoeften. De algemene voorzieningen voor het oplossen van de beperking die wordt ondervonden in en rond de woning is een nieuw fenomeen. Er zal nog research gedaan moeten worden naar de mogelijkheid van de algemene woonvoorziening. Het gaat om eenvoudig te krijgen en te plaatsen voorzieningen die goedkoper zijn dan individuele voorzieningen en waardoor de persoon met een beperking in zijn eigen huis kan blijven wonen. Te denken valt aan een klussendienst (Wonen plus) die snel en goedkoop kleine problemen kan oplossen of de beschikbaarheid van voorzieningen in depot. De beschikbaarheid van aangepaste en gemakkelijk aanpasbare woningen kan niet gezien worden als een algemene woonvoorziening. Het verhuizen naar een andere geschikte woning is een voorziening die voorgaat op aanpassen van de huidige woning als die verhuizing minder kosten met zich meebrengt. De algemene voorziening gaat dus voor op de verhuizing en de verhuizing weer voor op de aanpassing. Wat in welke situatie als de meest adequate en goedkoopste voorziening gezien kan worden, is uitgewerkt in dit hoofdstuk. Nieuw in de Wmo is dat de woonvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget kan worden verstrekt. Op grond van artikel 6 van de Wmo moet het college de keuze voor een Pgb bieden, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan. Voor de woonvoorziening is in de Wmo bepaald dat het Pgb alleen uitbetaald kan worden aan de woningeigenaar. Bij huurders ligt een voorkeur voor een Pgb daardoor niet voor de hand. Eerder zal er – wanneer er voorkeur bestaat voor een andere of duurdere voorziening – gekozen worden voor de financiële tegemoetkoming. De voorwaarden waaronder hiervan gebruik gemaakt kan worden zijn uitgewerkt in de toelichting op artikel 4.2.d van de Wmo-verordening. In hoofdstuk 2 van het Wmo besluit worden de voorwaarden nader gespecificeerd. Verder is het zo dat in de verordening in artikel 2.4 lid 1 onder b is bepaald dat de omvang van het Pgb wordt bepaald door de tegenwaarde van de goedkoopste en adequate voorziening die in natura verstrekt zou zijn en verderop onder lid 2.4.3 is opgenomen dat er in de beschikking een programma van eisen gericht op doel en besteding wordt opgenomen. Voordat er een Pgb verstrekt kan worden zal er dus eerst geïndiceerd moeten worden. Enerzijds heeft betrokkene een bepaalde vrijheid bij gebruikmaking van een Pgb anderzijds is het van belang dat het budget op verantwoorde wijze besteed wordt. Niemand is er bij gebaat als er een voorziening aangeschaft wordt die niet voldoet. Als de gebruiker voorkeur heeft voor een Pgb, zal er in overleg tussen de gemeente en/of indiceerder en gebruiker nagegaan worden of verstrekking in de vorm van een Pgb geschikt is in zijn of haar situatie. 3.1 Recht op een woonvoorziening Een persoon met een beperking kan voor een woningaanpassing in aanmerking komen indien een verhuizing naar een aangepaste of makkelijker aan te passen woning niet te realiseren of niet de goedkoopst adequate oplossing is en ook een algemene voorziening geen oplossing kan bieden. Hierbij dient de belanghebbende van de voorziening afhankelijk te zijn voor het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen. Bij een woningaanpassing gaat het om de belemmeringen in en rond de woning te verminderen of op te heffen. Het betreffen de belemmeringen met betrekking tot de normale woonfuncties als slapen, eten, lichaamsreiniging en dergelijke. Voor het bereiken van de woning wordt gesteld dat voor aanpassing in aanmerking komt 20 vierkante meter verhard pad tussen de openbare weg en de toegang van de woning die gebruikt wordt. Het gebruik van een hobby-, werk-, studie- of recreatieruimte valt niet onder de zorgplicht van de gemeente. Evenmin is het de bedoeling dat vanuit professionele oppas of verzorgingsoogpunt dan wel vanuit therapeutisch oogpunt hulpmiddelen en/of voorzieningen worden aangebracht (met uitzondering van de uitraaskamer (artikel 4.4.j en 4.5.6 van de Wmo-verordening) of dat er 27 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
belemmeringen worden opgeworpen. Hulpmiddelen ten behoeve van professionele verzorging zijn uitgesloten. Deze vallen immers onder de AWBZ. 3.1.1 Essentiële woonruimte Bij een woonvoorziening dient nagegaan te worden wat voor de persoon met een beperking de essentiële woonruimten zijn. Onder essentiële woonruimte wordt verstaan: a. een slaapgelegenheid die bereikt en gebruikt kan worden; b. een toiletgelegenheid die bereikt en gebruikt kan worden; c. een natte cel die gebruikt en bereikt kan worden; d. een kookgelegenheid/keuken die gebruikt en bereikt kan worden; e. een woonkamer die gebruikt en bereikt kan worden; f. de toegang tot de woning die gebruikt en bereikt kan worden. 3.1.2 Selectiefactoren De volgende factoren spelen een rol bij het bepalen of de persoon met een beperking al dan niet in aanmerking komt voor een woonvoorziening en bij het selecteren van een noodzakelijke voorziening. a. ernst en omvang van de beperkingen; b. het ziekteverloop/de prognose; c. de noodzaak van de voorziening(en) d. de intensiteit van het gebruik van de voorziening(en) e. bouwkundige situatie; f. de aanwezigheid van alternatieve oplossingen. Verklaring begrippen bij 3.1.2 A. Voor wat betreft de ernst en omvang van de handicap die tot de belemmering(en) leidt worden onderscheiden: 1. geen probleem 2. met moeite maar wel alleen/zelfstandig 3. alleen met voorziening maar zonder andere persoon 4. alleen met enige hulp van andere persoon al dan niet met voorziening 5. alleen met voortdurende assistentie, maar zonder voorziening 6. alleen met voortdurende assistentie en bovendien met voorziening 7. onmogelijk, ook met voorziening en/of hulp ander persoon B.
Ten aanzien van het adequaat zijn van een voorziening wordt voor zover mogelijk rekening gehouden met ziekteverloop en de prognose.
C. De noodzaak van de voorziening wordt in de volgende gradaties onderscheiden 1. Wenselijk; de aanpassing maakt de leefsituatie gemakkelijker maar zonder de aanpassing kan de persoon met een beperking wel wonen in de huidige situatie. Er wordt in dit geval geen voorziening verstrekt vanuit de Wmo . 2. Noodzakelijk; de aanpassing is noodzakelijk om een leefsituatie te verkrijgen die (qua redzaamheid) vergelijkbaar is met die van een niet-gehandicapte. 3. Dringend noodzakelijk; zonder aanpassing kan belanghebbende niet wonen in de huidige situatie. D. De intensiteit van het gebruik van voorziening wordt onderscheiden in; a. Incidenteel b. Intensief c. Permanent E. De bouwkundige situatie; De keuze van de te treffen noodzakelijke voorziening is mede afhankelijk van de bouwkundige situatie.
28 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
3.1.3 Type voorzieningen Een verstrekking kan bestaan uit een of meerdere van de onderstaande typen (of een combinatie hiervan); 3.1.3.1 Onroerende woonvoorzieningen Men spreekt van onroerende voorzieningen wanneer deze aard- en nagelvast zijn. 3.1.3.2 Roerende woonvoorzieningen Dit zijn losse woonvoorzieningen (zoals douche/toiletstoelen) 3.1.3.3 Voorzieningen Of de belanghebbende in aanmerking komt voor een onroerende, roerende of financiële voorziening of een combinatie hiervan, hangt af van de ondervonden beperkingen en belemmeringen, van de bouwkundige situatie van de woning en van de goedkoopst adequate oplossing. 3.1.4 Kwaliteitsniveau Voor het kwaliteitsniveau van de aanpassingen wordt aangesloten bij de eisen zoals deze in het Bouwbesluit zijn geformuleerd. Indien de belanghebbende een hoger of luxer kwaliteitsniveau wenst, komen, indien van toepassing, de extra kosten voor rekening van de belanghebbende. 3.1.5 Aanpasbaar bouwen Naast de individuele voorzieningen kan de gemeente ook algemene voorzieningen realiseren en financieren met het streven in de toekomst minder kosten te hebben aan individuele middelen. 3.1.6 Gemeenschappelijke ruimten De eigenaar van een woning is primair verantwoordelijk voor het aanbrengen van voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten. De gemeenschappelijke ruimten kunnen worden aangepast indien zonder deze aanpassingen de woonruimte voor de belanghebbende ontoegankelijk blijft en de eigenaar niet bereid is – en schriftelijk heeft verklaard – dat er geen bezwaar is tegen het aanbrengen van de voorziening. De navolgende aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten kunnen in aanmerking komen voor een tegemoetkoming: 1. het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren; 2. het aanbrengen van elektrische deuropeners; 3. het aanbrengen van extra trapleuningen; Overige aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zijn uitgesloten. 3.1.7 Onderhoud, keuring en reparatie a. de vergoeding van kosten voor onderhoud en reparatie aan een reeds verstrekte woonvoorziening, wordt beschouwd als een aparte voorziening, waarvoor als zodanig in beginsel een aanvraag ingediend moet worden. b. kosten van onderhoud en keuring worden op grond van artikel 4.4 f van de Wmoverordening vergoed. c. dagelijkse en geringe (dus algemeen gebruikelijke) reparaties zijn voor rekening van de belanghebbende. d. de reparatiekosten ten gevolge van schade die aan de schuld van de gebruiker te wijten zijn, komen niet voor vergoeding in aanmerking. e. reparatiekosten behalve die van de punten c en d kunnen alleen vergoed worden, wanneer de reparatie door een door de gemeente goedgekeurde reparateur wordt uitgevoerd.
29 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
3.2 Verhuizen De belanghebbende kan in aanmerking komen voor een verhuis- en herinrichtingskostenvergoeding indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een makkelijker aan te passen woning. Die woning kan zich in dezelfde woonplaats of gemeente bevinden, of in een andere woonplaats of gemeente. De gemeente waar de woning staat van waaruit de belanghebbende verhuist, verstrekt de financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten. Voor verhuizing is het noodzakelijk dat op het moment van de beslissing een aangepaste of gemakkelijk aan te passen woning beschikbaar is of dat binnen één jaar een dergelijke woning beschikbaar zal komen. Van de persoon met een beperking wordt verwacht dat hij/zij actief op zoek gaat naar een andere woning en de ondernomen activiteiten schriftelijk bijhoudt, zo mogelijk in de vorm van kopieën van de correspondentie. De termijn van een jaar kan worden verlengd als de persoon met een beperking niet voldoende activiteiten onderneemt in het zoeken naar een woning. Ook de gemeente heeft een actieve rol in het doen vinden van huisvesting. Zo kan de termijn van een jaar alleen maar worden verlengd als de gemeente bewijs heeft dat er een adequate woning in de periode voor belanghebbende beschikbaar is geweest. 3.2.1 Primaat van verhuizen Als verhuizen goedkoper is dan het aanpassen van de huidige bewoonde woning, gaat het verhuizen vóór het aanpassen van de woning. Onder 3.2.1 (criteria), 3.2.2 (overwegingen) en 3.2.3 (belangen) van het Voorzieningenboek is benoemd waarmee rekening wordt gehouden bij de indicatie. Het primaat van verhuizen is zowel van toepassing bij huurwoningen als bij koopwoningen. Bij een koopwoning zal een afweging gemaakt moeten worden of het kopen van een andere, geschikte of gemakkelijk aan te passen woning gezien kan worden als de meest goedkope en adequate oplossing. Met de verhuizing zijn immers meer kosten gemoeid dan alleen de kosten van het aanpassen. Het kopen van een andere duurderde woning kan onevenredige kosten opleveren voor de persoon met een beperking of het gezin waartoe hij behoort. In overleg met de betrokken partijen zal bezien moeten worden welke keuze de voorkeur heeft. In de belangenafweging zullen alle feiten en omstandigheden – financiële en niet financiële – gewogen moeten worden. De verwachting voor wat betreft de bruikbaarheid van de woning in de toekomst kan ook een rol spelen. Ook als er een geschikte huurwoning beschikbaar is, geldt het primaat van verhuizen naar die woning voor de eigenaar van de koopwoning. Er kan en mag verwacht worden dat de eigen woning verkocht wordt. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat een geschikte seniorenwoning te huur is. Mede gelet op de toekomst ligt het voor de hand dat er gekozen wordt voor de huurwoning. Het ligt niet voor de hand dat het verhuizen van een huurwoning naar een koopwoning een adequate en goedkope oplossing is. In theorie is dat echter ook mogelijk. 3.2.2 Criteria voor verhuizing de huidige woning is niet (eenvoudig) aan te passen de verhuiskosten, het vrijmaken, en eventueel het aanpassen van de nieuwe woning is de goedkoopst adequate oplossing. er staat of komt op korte termijn een aangepaste of gemakkelijk aanpasbare huur – of koopwoning leeg. 3.2.3 Verdere overwegingen een snelle oplossing is geboden: verhuizen kan het woonprobleem sneller oplossen de integrale afweging van verschillende voorzieningen (winkels, artsen etc.) geeft daartoe aanleiding 3.2.4 Belangen van betrokkene Bij de keuze tussen verhuizen of aanpassen van de huidige woning, worden de volgende belangen meegewogen: sociale omstandigheden van de persoon met een beperking (bijv. mantelzorg, leeftijd, familieomstandigheden, gebondenheid aan de buurt, de mogelijkheid om een nieuw sociaal netwerk te creëren) de mogelijkheden van de persoon met een beperking en zijn of haar gezin om zich in te passen in een nieuwe woonomgeving de plaats waar de belanghebbende werkzaam is 30 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
de eigenaarbelangen, indien betrokkene zelf eigenaar is van de woning. Indien een belanghebbende tweemaal een aangeboden geschikte of geschikt te maken woning weigert op niet reële gronden wordt de tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskostenvergoeding ingetrokken. De bemiddeling naar andere geschikte woonruimte wordt gestaakt. Tevens is het niet mogelijk om dan alsnog de huidige woning aan te passen. 3.2.5 Woningregistratie De gemeente houdt in samenwerking met woningbouwcorporaties de registratie van aangepaste c.q. aanpasbaar gebouwde woningen bij ten behoeve van het primaat. Voor registratie komen in aanmerking: de aangepaste woningen de aanpasbaar gebouwde woningen de goed toegankelijke gelijkvloerse woningen NB:
Een niet-gehandicapte kan in aanmerking komen voor een verhuis- en herinrichtingskostenvergoeding wanneer deze een aangepaste woning verlaat ten behoeve van een gehandicapte.
3.3
Veel voorkomende woningaanpassingen In deze paragraaf worden enkele veel voorkomende woningaanpassingen nader bekeken en worden voorwaarden genoemd waaronder de persoon met een beperking aanspraak kan maken op de voorziening. Voor alle indicaties geldt dat wat vermeld staat onder de selectiefactoren en begrippen in de advisering tot uiting moet komen. Dit is geen limitatieve opsomming. 3.3.1 Toegang en doorgang De persoon met een beperking moet één toegang van de woning kunnen bereiken en gebruiken. De aard van de handicap en de hulpmiddelen/voorzieningen bepalen of en hoe een toegang/doorgang moet worden aangepast. Speciale aandacht bij de toegang verdient tevens het openen en sluiten van de deur; voor ligt de vraag: “is er bij een geopende deur nog voldoende ruimte en bij doorgang mogelijkheid tot sluiten van de deur?” 3.3.2 Stalling Een berging wordt geacht standaard bij de woning aanwezig te zijn. Als voorzieningen in de berging moeten (scootmobiel) dan kan een aanpassing nodig zijn. Vragen zijn: is er een geaard stopcontact aanwezig om de accu’s op te laden? kan de berging goed worden geventileerd? Bij stalling van een Wmo-voorziening in de berging moeten de sociale omstandigheden worden onderzocht; Indien er onvoldoende bergingsruimte voor een voorziening overblijft door artikelen die redelijkerwijs in de berging geplaatst zijn zoals bijvoorbeeld een wasmachine of fietsen, die redelijkerwijs niet elders in de woning geplaatst kunnen worden, kan een alternatieve bergruimte worden gecreëerd (bijvoorbeeld een afdak of blokhut). Deze hoeft niet noodzakelijkerwijs geschikt te zijn voor de verstrekte voorziening maar kan ook als alternatief voor de berging dienen. Zo kan de scootmobiel in de berging, die is voorzien van een stopcontact, worden geplaatst en de aanwezige fietsen in de blokhut. 3.3.3 Beugels In situaties waar men extra stabiliteit nodig heeft en wat niet opgevangen kan worden door een loophulpmiddel of eenvoudige beugels, kunnen opklapbare beugels verstrekt worden. Het zal meestal gaan om beugels in de badkamer of bij het toilet, maar ook beugels in andere essentiële woonruimtes, zoals eerder genoemd, behoren tot de mogelijkheden.
31 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
3.3.4 Toilet De persoon met een beperking moet in staat gesteld worden om van een toiletmogelijkheid gebruik te maken. De volgende factoren zijn van belang; De klachten die de persoon met een beperking ondervindt bij het gebruik maken van het toilet. Het opheffen of verminderen van de belemmeringen. Bereikbaarheid toilet en de frequentie toiletgang ’s nachts. Medegebruik door gezinsleden/huisgenoten. Het aanleggen van een tweede toilet. Er kan een tweede toilet worden verstrekt wanneer een toiletstoel niet gebruikt kan worden of de po niet geleegd kan worden door de belanghebbende, gezinsleden/huisgenoten en mantelzorg. 3.3.5 Natte cel De persoon met een beperking moet in staat gesteld worden om van een natte cel gebruik te maken. De volgende factoren zijn van belang: De klachten die de persoon ondervindt bij het gebruik maken van de natte cel. Welke belemmeringen worden opgeheven of verminderd. Medegebruik van de natte cel door meerdere gezinsleden/huisgenoten. 3.3.6 De douche/toiletstoel (verrijdbaar) Een verrijdbare douche/toiletstoel of douche/toiletrolstoel kan een adequaat hulpmiddel zijn voor de persoon met een beperking die een kort sta moment heeft en/of qua aantal niet veel transfers kan/mag maken. In andere gevallen kan een vast douchezitje/ losse douchestoel worden verstrekt. 3.3.7 Plaatsing bad Een bad wordt alleen verstrekt bij een contra-indicatie voor het douchen en niet voor therapeutisch gebruik. 3.3.8 Aanpassingen aan het bestaande bad De persoon met een beperking heeft in de natte cel alleen een bad/douche combinatie en is niet in staat om gebruik te maken van de douchevoorziening. Aanpassingen aan het bad kunnen alleen worden verstrekt als het ook in de toekomst veilig is (gezien prognose ziektebeeld) om van het bad gebruik te maken. Indien aanpassingen aan het bestaande bad niet mogelijk zijn wordt een douchegelegenheid gecreëerd 3.3.9 Het aanleggen van een douche in de natte cel Wanneer er sprake is van een bad/douche combinatie waar de persoon met een beperking in het geheel geen gebruik van kan maken, dan moet overwogen worden om het bad te verwijderen of om een douche gelegenheid naast het bad aan te leggen. Dit laatste is van belang wanneer deze voorziening zowel adequaat als de goedkoopste is. 3.3.10 Keuken Bij keukenaanpassingen zijn de volgende werkzaamheden van belang; Koken, eten, afwassen en overig normaal gebruik van de keuken. Per persoon met een beperking dient duidelijk te worden welke werkzaamheden niet meer verricht kunnen worden door de beperkingen, en dient beoordeeld te worden of de belemmeringen niet te overkomen zullen zijn door eenvoudige ingrepen zoals een andere plaatsing van toebehoren. De keuken moet als werkplek afgestemd worden op degene binnen het huishouden die de meeste taken in de keuken verricht. Indien de persoon met een beperking in aanmerking komt voor een onderrijdbare keuken worden alleen het kookvlak, één werkvlak en de spoelbak onderrijdbaar gemaakt. Het vervangen van keukenkastjes gaat volgens de normen van de sociale woningbouw.
32 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
3.3.11 Trap 2e Trapleuning Indien de persoon met een beperking evenwichtsstoornissen heeft of extra ondersteuning tijdens het traplopen en 1 á 2 keer per dag traplopen mogelijk is kan een tweede trapleuning een adequate oplossing zijn. Traplift Een traplift is een persoonsgebonden voorziening, wanneer eenvoudige oplossingen niet voldoen. Dit betekent dat deze alleen binnen de woning en niet in publieke ruimten zoals een trappenhuis wordt geplaatst. Er wordt één traplift per woning geplaatst. De volgende criteria spelen een rol: De frequentie van het trapgebruik zowel overdag als ’s nachts. Wat is het doel van het gebruik van de trap. Welke belemmeringen worden opgeheven of verminderd.
3.4
Aanbouw
Een aanbouw wordt alleen overwogen als essentiële woonruimtes niet op een andere manier bereikbaar kunnen worden gemaakt (primaat is gesteld op verhuizing) en een losse woonunit geen goedkopere of meest adequate oplossing is. Ook als de eigenaar van een woning kiest voor aanpassing van de woning een geldlening onder hypothecair verband te verkrijgen, blijft het primaat van verhuizen bij hogere kosten voorliggend. (Vanwege hypothecaire voorwaarden zal aanbouw over langere termijn veelal goedkoper zijn). Het feit dat de verhuurder de huurwoning niet beschikbaar wil houden voor personen met een beperking of geen toestemming wil geven voor de verbouwing kan een reden zijn om een losse woonunit te verstrekken. De volgende factoren zijn voor besluitvorming van belang: Frequentie van gebruik. Activiteiten in de essentiële woonruimtes. Duur van het gebruik. Wordt met de aanbouw een opname in een AWBZ-instelling voorkomen? Is de aanbouw technisch te realiseren in de huidige woning? Als het om een huurwoning gaat kan er in overleg met de verhuurder besproken worden of hij de verbouwing voor zijn rekening neemt en de huur navenant verhoogt. De huurder krijgt (een deel) van de kosten eventueel vergoed via de hogere huurtoeslag. Een aanbouw is een ingrijpende verbouwing, waarmee hoge kosten gemoeid zijn en waar maatwerk geboden is.
3.5
Woningsanering
3.5.1 Algemeen De persoon met een beperking kan in aanmerking komen voor sanering van de vloerbedekking in de slaapkamer, wanneer er sprake is van een aantoonbare allergie voor huisstofmijt en dit aantoonbare beperkingen met zich meebrengt,. Bij uitzondering kan ook de vloerbedekking in de woonkamer worden gesaneerd, indien betrokkene bijvoorbeeld aantoonbaar een groot deel van de dag in de woonkamer doorbrengt (moet doorbrengen). Sanering van gordijnen, gestoffeerde meubels e.d. komen niet voor vergoeding in aanmerking. Deze hoeven niet acuut te worden vervangen en kunnen op termijn, passend binnen het budget van de persoon, worden vervangen. In het Wmo besluit zijn regels opgenomen over de hoogte van de vergoeding.
33 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
3.5.2 Rolstoelvaste vloerbedekking In de regel vindt het vervangen van gewone vloerbedekking door rolstoelvast tapijt slechts plaats in de woonkamer. Zie voor het bedrag dat vergoed kan worden het Wmo-besluit. Criteria: De persoon met een beperking is de gehele dag afhankelijk van een handbewogen of elektrische rolstoel. Het huidige tapijt is van invloed op het gebruik van de rolstoel. 3.5.3 Bezoekbaar maken woning t.b.v. bewoner AWBZ instelling Dit betreft alleen de toegang tot één woning voor de persoon met een beperking, de toegang tot de woonkamer en de bereikbaarheid van één toiletgelegenheid. Mochten de aanpassingen hoge kosten met zich meebrengen, dan wordt ten hoogste een bedrag verstrekt dat gelijk is aan de hoogte van de tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten. 3.5.4 Uitraaskamer Bij een uitraaskamer gaat het om een verblijfsruimte waarin een gehandicapte die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont (zelfverwonding, vernielzucht, ongecontroleerde driftbuien of apathie), zich er kan afzonderen of tot rust kan komen. 3.5.5 Tillift Uit onderzoek is gebleken dat het tillen van personen, die volledig afhankelijk zijn van zorg van anderen, vanaf 13,5 kg niet meer verantwoord is. Indien een persoon met een beperking zwaarder is dan 13,5 kg en volledig afhankelijk is van anderen voor transfers, kan een tillift worden verstrekt. Als er sprake is van volledige professionele verzorging moet onderzocht worden of het mogelijk is dat de lift (of een ander hulpmiddel) verstrekt kan worden door de werkgever van de hulpverlener. De afbakening van wie wat vergoedt voor hulp door een wijkverpleegkundige is niet zo duidelijk. Als er hulpmiddelen nodig zijn voor de persoon met een beperking dan vindt vergoeding plaats op grond van de Wmo, maar als de wijkverpleging op grond van ARBO-technische redenen een bepaald hulpmiddel nodig heeft dan kan er vanuit de organisatie van de Thuiszorg een voorziening verstrekt worden (Een hoog-laag bed kan bijvoorbeeld voor de patiënt niet noodzakelijk zijn, maar voor de verzorger wel). De afbakening is vaak diffuus. Verder kan het per zorgverzekeraar verschillen. Per geval zal dus bezien moeten worden op grond waarvan er een verstrekking gegeven kan worden.
3.6
Uitgesloten woonvoorzieningen In een aantal gevallen worden woonvoorzieningen uitgesloten van vergoeding. Dat zijn: Kranen (dus ook thermosstatische en eenhendelmengkranen) Douchegarnituur Aankleedtafels * Verhoogd toilet Kookplaten Zonwering (al dan niet elektrisch) Eenvoudige beugels (Opklapbare beugels worden wel vergoed) * Een aankleedtafel is een commode voor grote kinderen en volwassenen. Deze verstrekking zit niet in het Wmo -pakket omdat er altijd een alternatief aanwezig is. Bijvoorbeeld een (hoog-laag) bed of een (hoog-laag) douchebrancard.
34 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
Hoofdstuk 4 HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL 4
Vorm van de vervoersvoorziening
In de verordening is opgenomen dat de voorziening voor het zich lokaal verplaatsen, verstrekt kan worden in een algemene voorziening, in natura en in de vorm van een persoonsgebonden budget. Voor een vervoersbudget is geen natura-variant beschikbaar. De algemene voorziening gaat vóór op de individuele voorziening. Ook voor deze algemene voorziening geldt dat deze niet of nauwelijks ontwikkeld is. Bij de vervoersvoorziening is het onderscheid tussen het vervoersbudget en de vervoersvoorziening (vervoermiddel als een scootermobiel, driewielfiets etc.) van belang. Het zal niet eenvoudig zijn om een vervoersvoorziening in de vorm van een algemene voorziening aan te bieden, omdat ze meestal aangepast zijn aan het individu. Dat neemt niet weg dat er gezocht kan worden naar mogelijkheden, bijvoorbeeld een voorziening van tijdelijk te gebruiken rolstoelen in of nabij een zorgcentrum. Voor het vervoer van alledag, waarvoor een vervoersbudget verstrekt wordt, kan bij een algemene voorziening gedacht worden aan bijvoorbeeld een seniorenbus of een belbus. Het is vervoer van deur tot deur, waarvan op bepaalde tijden van de dag gebruik gemaakt kan worden. Afhankelijk van de vervoersbehoefte, kan deze vorm van vervoer geschikt zijn. Nieuw in de Wmo is het persoonsgebonden budget (Pgb). Op grond van artikel 6 van de Wmo moet het college de keuze voor een Pgb bieden, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan. Het vervoersbudget dat verstrekt wordt kan gezien worden als een vorm van een persoonsgebonden budget. Er immers sprake van de verstrekking van een bepaald bedrag dat naar eigen wensen – maar wel onder bepaalde voorwaarden - besteed kan worden aan het vervoer. Voor de verstrekking van een Pgb voor een andere vervoersvoorziening is in de verordening in artikel 2.4 lid 1 onder b bepaald dat de omvang van het Pgb wordt bepaald door de tegenwaarde van de goedkoopste en adequate voorziening die in nature verstrekt zou zijn; onder 2.4 lid 3 is opgenomen dat er in de beschikking een programma van eisen gericht op doel en besteding wordt opgenomen. Voordat er een Pgb verstrekt kan worden zal er dus eerst geïndiceerd moeten worden. Enerzijds heeft betrokkene een bepaalde vrijheid bij gebruikmaking van een Pgb, anderzijds is het van belang dat het budget op verantwoorde wijze besteed wordt. Niemand is er bij gebaat als er een voorziening aangeschaft wordt die niet voldoet. Indien de gebruiker voorkeur heeft voor een Pgb, zal er in overleg tussen de gemeente en/of indicatiesteller en de gebruiker nagegaan worden of verstrekking van een vervoersvoorziening in de vorm van een Pgb geschikt is in zijn of haar situatie.
4.1
Algemeen
Een vervoersvoorziening is een voorziening ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen. Gemeten naar afstand kunnen er in het kader van de Wmo 3 soorten vervoerssituaties worden onderscheiden: Vervoer over lange afstanden (maar ten hoogste binnen een cirkel van 30 kilometer gemeten vanaf het huisadres). Vervoer over middellange afstanden (bijvoorbeeld in de nabijheid van de woning). Globaal betreft het vervoer binnen een straal van 1-2 km. Het verplaatsen (Vervoer over zeer kleine afstanden, enkele tientallen tot maximaal enkele honderden meters). De gemeente is ingevolge de jurisprudentie rond de Wmo verantwoordelijk voor het vervoer van ongeveer 20 kilometer (of 5 zones) rond de woning (regionaal). In Hollands Kroon wordt door de uitgestrektheid van het gebied de straal waarbinnen vervoer als regionaal wordt beschouwd gesteld op 30 kilometer. Als men verder wil reizen dan 20 kilometer (bovenregionaal), dan kan men gebruik maken van een bovenregionale reisservice, bestemd voor iedereen met een beperking, de zogenaamde Valys. Dit is een organisatie die door de landelijke overheid wordt gefinancierd. 35 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
Valys regelt vrijwel de gehele reis, van deur tot deur, inclusief de benodigde in-, over- en uitstaphulp. Valys is er speciaal voor om mensen met beperkingen over grotere afstanden met een taxi(busje) van deur tot deur te vervoeren. Men betaalt tot een maximum aantal kilometers nooit meer dan voor een gewone reis per openbaar vervoer betaald moet worden. Men reist dus tegen het normale tarief van het openbaar vervoer. In de bij de gemeente beschikbare brochure bevindt zich een aanvraagformulier. Voor het aanvragen van de Valys-vervoerspas kan men een kopie van de beschikking voor een toegekende vervoersvoorziening samen met het aanvraagformulier voor de Valys-vervoerspas zenden aan Valys.
4.1.1
Selectiefactoren
De volgende selectiefactoren worden meegewogen: a. Leeftijd b. Vervoersbehoefte c. Bestemming d. Frequentie e. Sociale omstandigheden f. Regeling Sociaal vervoer AWBZ-instellingen. g. Eerdere voorzieningen h. Geografische situatie / ligging van de woning i. Aanwezigheid algemene voorzieningen waarmee het vervoersprobleem op te heffen is (openbaar vervoer, taxi, eigen auto, fiets, collectief vervoer). j. Het inkomen a. leeftijd Er bestaat een relatie tussen de leeftijd van de belanghebbende en diens verplaatsingsgedrag. Bij de beoordeling van een vervoersvoorziening wordt daarmee rekening gehouden. Zo bestaat er een groot verschil in verplaatsingsgedrag van dat van een kind, dat van een volwassene en dat van een oudere. Naar mate de leeftijd toeneemt, neemt in zijn algemeenheid de vervoersbehoefte eerst toe, en op latere leeftijd weer af. Bij kinderen onder de 5 jaar wordt geacht dat zij geen zelfstandige vervoersbehoefte hebben daar de ouders hen meenemen; Kinderen van 5 tot en met 11 jaar kunnen een zelfstandige vervoersbehoefte hebben over de middellange afstand. Zij hebben meestal geen zelfstandige vervoersbehoefte over de lange afstand; zij worden geacht bij het vervoer over de lange afstand begeleid te worden door de ouders; Kinderen van 12 jaar en ouder en volwassenen kunnen een zelfstandige vervoersbehoefte hebben. b. vervoersbehoefte Voor motieven voor vervoer komen in aanmerking de dingen die men normaliter van dag tot dag pleegt te doen: winkelen, sport, hobby, recreatie, bezoeken aan bijeenkomsten, culturele activiteiten, familie- en vriendenbezoeken. Hiermee wordt de vervoersbehoefte in kaart gebracht. Gekeken wordt naar de levensstijl van de persoon met beperkingen, waarbij de levensstijl van personen zonder beperkingen als referentiekader wordt gebruikt, of het dagelijkse leven zoals dat vóór de beperking werd geleid. Van de persoon met beperkingen wordt wel verlangd dat deze zijn verplaatsingspatroon enigermate aan de beperkingen aanpast. In volgorde van belangrijkheid wordt rekening gehouden met de volgende soorten verplaatsingsmotieven (in afnemende mate van belangrijkheid): zelfverzorging en algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL); voorzien in de primaire levensbehoeften en het verrichten van huishoudelijke activiteiten; (het onderhouden van sociale contacten; van belang ter voorkoming van een sociaal isolement) het kunnen ontmoeten van medemensen en het daaruit volgende kunnen aangaan van sociale verbanden; sociaal-culturele activiteiten: van belang voor de eigen identiteit; ontspanning en recreatie. Woon-/werkvervoer valt niet onder de Wmo. Bij een vervoersprobleem kan men een voorziening aanvragen bij het UWV. Het regiokantoor bevindt zich te Alkmaar. Indien men voor een dergelijke vervoersvoorziening in aanmerking kan komen, valt ook het leefvervoer hieronder en vervalt het recht 36 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
op een Wmo-vervoersvoorziening (voorliggende voorziening). Indien de aanvrager bij een WSW werkzaam is, dan blijft de Wmo wel verantwoordelijk voor het leefvervoer. c. bestemming Gekeken wordt waar de onder punt b genoemde activiteiten (kunnen) plaatsvinden: op lokaal, bovenlokaal, regionaal of nationaal niveau. Rekening houdende met het uitgangspunt van de in Verordening opgenomen straal van 30 kilometer vanaf de woning. Binnen deze straal van 30 kilometer is het in principe mogelijk een aantal basisvoorzieningen te bereiken, zoals belangrijke winkels, winkelketen, kerk, ziekenhuis, zwembad, sporthal en een NS-station met dienstverlening, zodat de persoon met beperkingen in aanvaardbare mate deel kan nemen aan het leven van alledag. d. frequentie De frequentie van het verplaatsen wordt bepaald aan de hand van de vaststelling hoe vaak de persoon met een beperking zich moet kunnen verplaatsen per dag/week om medemensen te kunnen ontmoeten en het aangaan van sociale verbanden (deel te nemen aan “het leven van alledag” en om de nodige sociale contacten te onderhouden.) e. sociale omstandigheden Voor de vaststelling van een adequate vervoersvoorziening kunnen de sociale omstandigheden medebepalend zijn. Van belang is bijvoorbeeld het al toegekend zijn van een vervoersvoorziening aan de partner van de aanvrager. Ook hulp van de partner, familie, vrienden, kennissen en vrijwilligers wordt gewogen. Daarnaast kunnen ook familieomstandigheden, huisvesting, sociaal netwerk, hobby’s van belang zijn. f. Regeling Sociaal vervoer AWBZ-instellingen Personen met een beperking verblijvend in: een instelling voor verstandelijk gehandicapten; een psychiatrische instelling of een psychiatrische afdeling van een ziekenhuis; een verpleeginrichting; een instelling voor zorg voor blinden en slechtzienden; een instelling voor zorg voor doven en slechthorenden; een gezinsvervangend tehuis; een regionale instelling voor beschermd wonen; kunnen in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening als het gaat om: een zelfstandige vervoersbehoefte in het kader van het leven van alledag. Deze zelfstandige vervoersbehoefte zal in de meeste gevallen aanzienlijk minder zijn dan bij zelfstandig wonenden, omdat een groot deel van het leven van alle dag binnen de instelling plaatsvindt en ook door de instelling bekostigd dient te worden. Onder de regeling valt ook weekendvervoer van instelling naar ouderlijke woning of daarmee gelijk te stellen woning. Het betreft activiteiten buiten de instelling (niet door de instelling georganiseerd). De plaats van de instelling is tevens de woonplaats. Voor nadere invulling van deze regeling wanneer van toepassing wordt kortheidshalve verwezen naar de gemeentelijke Verordening. g. eerdere voorzieningen Gekeken dient te worden naar de eerdere voorzieningen en in hoeverre men hiermee al in de vervoersbehoefte kan voorzien. Dit ter voorkoming van stapeling van voorzieningen. h. geografische situatie / ligging van de woning Het wonen in een stedelijk gebied of buitengebied heeft consequenties t.a.v. de vervoersmogelijkheden en de vervoersbehoeften j. het inkomen Sinds 1 juli 2011 geldt voor nieuwe cliënten bij toekenning van een vervoersbudget een inkomenstoets. Vanaf 1 januari 2012 geldt die in beginsel voor alle houders van een vervoersbudget. Een uitzondering wordt gemaakt voor het gebruik van een rolstoeltaxi indien de houder van het budget afhankelijk is van rolstoeltaxivervoer. De inkomensgrens is gelegd bij de norminkomens die het CAK (Centraal Administratiekantoor) aanhoudt voor berekening van de eigen bijdrage voor Wmo/AWBZ voorzieningen. (Die norm is grofweg vergelijkbaar met 1,5 maal de bijstandsnorm.) Bij een inkomen dat boven die norm ligt wordt 37 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
geen Wmo-vervoersbudget meer toegekend. Een uitzondering wordt gemaakt als de draagkracht van belanghebbende toekenning van een voorziening noodzakelijk maakt. De uitzondering voor gebruikers van de rolstoeltaxi houdt in dat alle kosten van dat gebruik volledig voor vergoeding in aanmerking komen tot het gestelde maximaal aantal kilometers of zoveel minder er resteren bij gebruik van ander gedeclareerd vervoer. Indien door de gestelde inkomensgrens het recht op een Wmo-vervoersbudget vervalt blijft de vervoersbeperking. Het belang van deze constatering is dat het recht op een Valys-pas daarmee in stand blijft.
4.1.2
Type vervoersvoorzieningen
A. Vervoersvoorzieningen over de lange afstand (tot 30 kilometer) Mogelijke voorzieningen zijn: Meerkosten begeleiding Vervoersbudget Open buitenwagen Aanpassingen aan de eigen fiets Aan de persoon met beperking aangepaste fiets al dan niet met hulpmotor Elektrisch aangedreven vervoermiddel Gesloten buitenwagen Aanpassingen aan de eigen auto (Aangepaste) auto B. Vervoersvoorzieningen voor de middellange afstand / in de nabijheid van de woning Open buitenwagen/scootermobiel Elektrische buitenrolstoel Aanpassingen aan de eigen fiets Aangepaste fiets Let op: een rolstoel is juridisch gezien geen vervoersvoorziening.
38 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
4.2
Vervoersvoorzieningen over de lange afstand
4.2.1 Meerkosten van begeleiding Door de NS wordt op indicatie een begeleidingskaart kostenloos afgegeven. Daarmee kan een begeleider gratis meereizen. Deze begeleidingskaart is ook geldig bij verschillende (deel)taxibedrijven in deze regio. De retourreis van de begeleiding is niet kosteloos indien de persoon met beperking niet mee terug reist. Deze kosten zijn te beschouwen als meerkosten en kunnen in aanmerking komen voor vergoeding door de Wmo Algemene criteria Ergonomisch is de persoon met beperking in staat te reizen met het openbaar vervoer. Zelfstandig reizen per openbaar vervoer is niet mogelijk. Medische indicatie door een onafhankelijke keuringsarts. Medische criteria kunnen zijn: Verstandelijke beperkingen Desoriëntatie Visuele stoornissen Auditieve handicaps Verstrekking De begeleiderkaart / pas wordt verstrekt door de N.S. (officiële term: OV-begeleiderskaart) en kan niet in het kader van de Wmo worden aangevraagd bij de gemeente. Het betreft wel een voorliggende voorziening. Vergoeding van de retourreis van de begeleiding van de persoon met een beperking kan wel in het kader van de Wmo worden aangevraagd. Een OV-begeleiderskaart kan als volgt worden aangevraagd: men komt voor een OV-begeleiderskaart in aanmerking wanneer men in Nederland woont en als gevolg van een beperking niet in staat is om zelfstandig met het openbaar vervoer te reizen. Men kan telefonisch via 0900-1462 (€ 0,10 per min.) een aanvraagformulier OV-begeleiderskaart/bijzondere vergunning aanvragen. Men ontvangt dan een aanvraagformulier thuis, dat zo volledig mogelijk ingevuld en teruggezonden dient te worden, met één recente, ongebruikte pasfoto. Een onafhankelijke keuringsarts beoordeelt of men in aanmerking komt voor een OV-begeleiderskaart (bron: www.ns.nl). 4.2.2 Vervoersbudget Afgesproken is om een vervoersbudget te bieden voor de middellange en lange afstand (tot 30 kilometer vanaf de woning). Tot januari 2012 werd een enkele reisafstand gehanteerd van 20 kilometer. Uitgangspunt van toekenning van een verversbudget is dat een persoon met een beperking vanwege de beperking meer vervoerskosten heeft dan een niet-gehandicapte. Een niet-gehandicapte kan afstanden lopen of fietsen en dat kost (bijna) niets. De meerkosten zijn gebaseerd op maximaal 2000 kilometer per kalenderjaar (zie LJN: AE1865 d.d. 12-03-2002 van de Centrale Raad van Beroep). Er wordt rekening gehouden met omstandigheden zoals het in het bezit zijn van een Wmo-voorziening waarmee men kan voorzien in het vervoer zoals met een gewone fiets. Te denken valt aan een scootermobiel, een aangepaste fiets of iets dergelijks. Ook wordt rekening gehouden met de woonomgeving. Iemand die in de stad woont heeft veel voorzieningen in de directe omgeving. Voor iemand op het platteland geldt dat niet. De hoogte van het aantal kilometers per jaar is afhankelijk van de volgende criteria; 2000 kilometer op jaarbasis voor een in een plattelandsgemeente woonachtige persoon met een beperking; 1500 kilometer op jaarbasis voor een in een plattelandsgemeente woonachtige persoon met een beperking die beschikt over een Wmo -vervoersvoorziening voor de middellange afstand zoals een scootermobiel, aangepaste fiets, etc. Eigen invulling vervoer Het staat de persoon met een beperking vrij om te kiezen voor een duurdere manier van reizen. Bij het vaststellen van de hoogte van het te vergoeden bedrag per kilometer wordt uitgegaan van de goedkoopste adequate manier van reizen te weten een kilometervergoeding voor de (eigen) auto of reizen per taxi. Het vervoersbudget is gebaseerd op de goedkoopste invulling. Personen die 39 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
afhankelijk zijn van de rolstoeltaxi krijgen alle kosten van dat vervoer tegen de norm goedkoopst adequaat vergoed, hetzij aan de vervoerondernemer, hetzij aan henzelf. De wijze van uitbetaling De wijze van uitbetaling is geregeld in het Wmo-besluit (artikel 5.6). Hierin staat ook beschreven dat de persoon met een beperking ieder kwartaal een vervoersverklaring behoort te tekenen waarop hij/zij het aantal verreden kilometers invult en/of het aan het vervoer uitgegeven bedrag. Begeleiding Een aanvullende regeling voor noodzakelijke begeleiding van de persoon met een beperking is buiten beschouwing gelaten. Er zijn namelijk geen meerkosten verbonden aan een rit met de (eigen) auto wanneer een begeleider wordt meegenomen. Voor de Valys-taxi kan men gebruik maken van een NSbegeleidingskaart. Ook de zone-taxi neemt een begeleider eventueel kostenloos mee. 4.2.3
Individuele vervoersbehoefte
4.2.3.1 Algemeen Bij het vaststellen van de sociaal/medische noodzaak om in aanmerking te komen voor het vervoersbudget wordt rekening gehouden met de individuele vervoersbehoefte en de mate waarin het budget in die vervoersbehoefte kan voorzien. Criteria Men komt in aanmerking voor een vervoersbudget als men: Ten gevolge van een objectiveerbare ziekte of gebrek langdurig een loopafstand heeft van minder dan 800 meter binnen een termijn van 30 minuten; Ten gevolge van andere lichamelijke en/of geestelijke belemmeringen langdurig niet in staat is om zelfstandig dan wel onder begeleiding gebruik te maken van het openbaar vervoer. (Onder openbaar vervoer wordt verstaan o.a.: vervoer per trein, bus, buurtbus en streekbus. Als criterium wordt de bus gehanteerd). Het al bezitten van een aangepaste bestuurdersstoel ( bv bij ernstige rugklachten) in de eigen auto is op zich geen reden om iemand ongeschikt te achten voor het openbaar vervoer en dus in aanmerking te laten komen voor een vervoersbudget. De mate van de ernst van klachten bij langdurig moeten stilzitten achter het stuur kan anders zijn dan wanneer men langdurig moet zitten als passagier en veelvuldig kan “verzitten”. In voorkomende gevallen is een medisch advies noodzakelijk. 4.2.3.2 Vervoersvoorziening bewoners AWBZ-instelling Op grond van artikel 5.8 van de Verordening voorzieningen gehandicapten komen bewoners van een AWBZ-instelling in aanmerking voor een vervoersvoorziening. Indien bewoners van deze instellingen voor een groot deel voorzieningen in het kader van het leven van alledag op het terrein van de instelling zelf hebben, wordt volstaan met de helft van het aantal kilometers zoals deze onder 4.2.2.a worden vermeld. Op grond van artikel 5.8 van de Verordening kan een bewoner van de instelling ook in aanmerking komen van een toeslag, bestemd voor maximaal 10 bezoeken per jaar aan het ouderlijk huis. Bij het vaststellen van de hoogte van de toeslag wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate manier van reizen, te weten een kilometervergoeding voor het openbaar vervoer, taxivervoer, Valys, of het gebruik van de auto (van de ouders). Wanneer er een medisch vastgestelde noodzaak is om te halen en te brengen door ouder(s) maar gebruik maken van Valys/openbaar vervoer is mogelijk, moet ook gekeken worden naar de situatie van de ouders. Deze mogen niet worden overbelast (bijvoorbeeld auto achterlaten of lange reistijden per openbaar vervoer, met name op zondag).
40 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
4.2.4
Scootmobiel (open buitenwagen)
De scootmobiel heeft een beperkt bereik ( 30-40 km). De snelheid is maximaal 15 km/uur. Er is geen 5 rijbewijs nodig . De accu’s dienen opgeladen te worden. Bij zwaar werk zullen zij eerder leeg zijn. Het voordeel is dat men, in grotere winkels, door de winkel kan rijden. Het nadeel is dat men mede afhankelijk is van het weer. Men kan zich hierop kleden. Bij bepaalde aandoeningen, waarbij men zichzelf ook niet kan aan- en uitkleden, kan via de Wmo winterbekleding aangevraagd worden. De voorziening kan, afhankelijk van de vervoersbehoefte, in combinatie met andere voorzieningen (vervoersbudget of een aanpassing) voor komen. Om aan te sluiten op de vervoersbehoefte en mogelijkheden van de cliënt zijn er 3 categorieën scootmobielen, die variëren in maximum snelheid en afmetingen. Er is nooit een medische indicatie voor een hogere snelheid dan 12 km/uur. Algemene criteria De vervoersbehoefte bestaat grotendeels uit de lokale vervoersbehoefte binnen een straal van 30 km; er bestaat een substantiële vervoersbehoefte over de korte afstanden in de directe woon- en leefomgeving; voor die afstanden waarbij het in het algemeen onlogisch is of zelfs onmogelijk om gebruik te maken van een algemene voorziening, zoals een taxi. De vervoersbehoefte is meerdere malen per week aanwezig. Men is vaardig in het verkeer, heeft voldoende verkeersinzicht en kan de scootmobiel besturen. De scootmobiel moet voorzien in het vervoer van alledag en helpen bij het onderhoud van de primaire levensbehoefte. Belanghebbende gebruikt de scootmobiel (onder andere) voor huishoudelijke activiteiten, bijvoorbeeld boodschappen doen. Dit betekent minimaal gemiddeld gebruik in de week van twee keer. Indien de scootmobiel niet voor huishoudelijke activiteiten wordt gebruikt, wordt de scootmobiel alleen dan verstrekt wanneer er sprake is van dreigende vereenzaming. Dit kan alleen voorkomen als er geen andere vervoersvoorziening zoals het vervoersbudget of eigen auto geïndiceerd is. De verstrekking dient andere vervoersvoorzieningen niet grotendeels te overlappen. Er is een vervoersprobleem aanwezig dat niet met algemene- of een algemeen gebruikelijke voorzieningen is op te heffen. Omdat de scootmobiel in bruikleen wordt verstrekt, stelt de gemeente als voorwaarde dat de scootmobiel gestald en opgeladen kan worden in een ruimte waar de scootmobiel is beschermd tegen diefstal, molest en weersinvloeden. Medische criteria Er zijn loopbeperkingen aanwezig; Men heeft minstens een goede romp- en zitbalans; Het gewicht van de gebruiker dient niet hoger te zijn dan 200 kg daar de scootermobiel dan te instabiel wordt; Men kan zich niet met een fiets, al dan niet met hulpmotor of snor/bromfiets vervoeren; De voorziening kan een sociaal isolement voorkomen en de zelfstandigheid vergroten; Belanghebbende kan zich niet over een afstand van 800 meter in een redelijke tijd (15 min.) verplaatsen; Een handbewogen rolstoel met handbike is niet geschikt of toepasbaar wegens energetische belastbaarheid; Een fiets met hulpmotor of een snor/bromfiets is niet mogelijk ivm op- afstapproblemen of evenwichtstoornissen; Er is voldoende verkeersinzicht om veilig aan het verkeer deel te kunnen nemen. Er dient een goede arm/handfunctie en zitbalans aanwezig te zijn en de belanghebbende dient zelfstandig transfers te kunnen maken.
5
Let op: Indien een persoon een rijverbod heeft (bijvoorbeeld vanwege alcoholgebruik) geldt dat ook voor het rijden met de scootmobiel.
41 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
4.2.5 Aangepaste fiets, al dan niet met hulpmotor Aan een persoon met een beperking kan o.b.v. de Wmo-verordening een aangepaste fiets worden verstrekt. Uiteraard gelden daarbij de basiscriteria voor Wmo-verstrekkingen. De vervoersbehoefte wordt daarbij gelijk gesteld aan die van een gewone fiets. Er wordt voor toepassing van deze regeling onderscheid gemaakt in 3 typen van fietsgebruik: A: Zelfstandig fietsen B: Begeleid fietsen met actieve deelname C: Begeleid fietsen met passieve deelname Verstrekking De gemeente vergoedt in beginsel alleen de kosten die nodig zijn voor aanpassing van een gewone fiets. Omdat de besparingsbijdrage niet meer wordt geheven, zal in de praktijk aanschaf van een gehele nieuwe voorziening volledig worden verstrekt naar de maatstaf “goedkoopst adequaat”. Verstrekking geschiedt bij voorkeur in de vorm van een financiële tegemoetkoming, aangezien een fiets voornamelijk een algemeen gebruikelijke voorziening is. Een tweewielfiets met een gedeeltelijke hulpmotor of met een volledige hulpmotor is algemeen gebruikelijk en wordt in het kader van de Wmo niet verstrekt. Noodzakelijke aanpassingen aan (deze) fietsen kunnen wel worden verstrekt. Te denken valt bijvoorbeeld aan een aan de handicap aangepast zadel, of aan de handicap aangepaste trappers. Per type van fietsgebruik zijn er diverse mogelijkheden: A. Zelfstandig fietsen Driewielfiets zonder hulpmotor Driewielfiets met gedeeltelijke hulpmotor (elektrisch) Driewielfiets met volledige hulpmotor (elektrisch) Driewielfiets met volledige hulpmotor (benzine) Handbike B. Begeleid fietsen met actieve deelname 1. Duofiets C. Begeleid fietsen met passieve deelname 1. Rolstoelfiets 2. Fietszitje Hierna worden de mogelijkheden verder uitgewerkt. A Zelfstandig fietsen: Driewielfiets zonder hulpmotor Een driewielfiets heeft twee wielen aan de voorzijde of aan de achterzijde. Een standaard driewieler zonder aanpassingen wordt voor kinderen onder de vijf jaar niet vergoed. Medische criteria Er is geen energetische beperking. Er zijn coördinatiestoornissen en / of evenwichtstoornissen of de voeten dienen op de pedalen gefixeerd te worden. Er is voldoende verkeersinzicht om veilig aan het verkeer deel te kunnen nemen. Het op- en afstappen kan zonder problemen. Lopen over korte afstanden is mogelijk (bijv. winkels in). Driewielfiets met gedeeltelijke hulpmotor (elektrisch) Driewielfiets waarbij de kracht benodigd voor het fietsen kan worden ondersteund door de hulpmotor. De actieradius van de fiets met elektrische gedeeltelijke hulpmotor is kleiner dan die van de fiets met benzine hulpmotor. Het is noodzakelijk dat de fiets op eigen kracht in beweging wordt gezet en dat men blijft meetrappen.
42 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
Medische criteria Er is een indicatie voor een scootmobiel maar er zijn reële bezwaren tegen het gebruik van een scootmobiel. Door energetische beperkingen is een gewone driewielfiets niet te gebruiken; Er zijn coördinatiestoornissen en / of evenwichtstoornissen of de voeten dienen op de pedalen gefixeerd te worden; Er is voldoende verkeersinzicht om veilig aan het verkeer deel te kunnen nemen. Het op- en afstappen kan zonder problemen. Lopen over korte afstanden is mogelijk (bijv. winkels in). Driewielfiets met volledige hulpmotor (elektrisch) Driewielfiets waarbij de kracht benodigd voor het fietsen kan worden overgenomen door de hulpmotor. De actieradius van de fiets met elektrische hulpmotor is kleiner dan die van de fiets met volledige benzine hulpmotor. Het is in principe niet noodzakelijk dat de fiets op eigen kracht in beweging wordt gezet. Het meetrappen met het fietsen op de hulpmotor wordt nauwelijks gedaan. Medische criteria Er is een indicatie voor een scootmobiel, maar er zijn reële bezwaren tegen het gebruik van een scootmobiel; Door grote energetische beperkingen is een gewone driewielfiets niet te gebruiken; Er zijn coördinatiestoornissen en / of evenwichtstoornissen of de voeten dienen op de pedalen gefixeerd te worden; Er is voldoende verkeersinzicht om veilig aan het verkeer deel te kunnen nemen; Het op- en afstappen kan zonder problemen; Lopen over korte afstanden is mogelijk (bijv. winkels in); Een indicatie voor een scootermobiel is op korte termijn niet te verwachten. Driewielfiets met volledige hulpmotor (benzine) Driewielfiets waarbij de kracht benodigd voor het fietsen kan worden overgenomen door de hulpmotor. De actieradius van de fiets met benzine hulpmotor is groter dan die van de driewielfiets met volledige elektrische hulpmotor. Het is niet noodzakelijk dat de fiets op eigen kracht in beweging wordt gezet. Het meetrappen met het fietsen op de hulpmotor wordt nauwelijks gedaan. Medische criteria Er is een indicatie voor een scootmobiel, maar er zijn reële bezwaren tegen het gebruik van een scootmobiel. Door grote energetische beperkingen is een gewone driewielfiets niet te gebruiken. Er zijn coördinatiestoornissen en / of evenwichtstoornissen of de voeten dienen op de pedalen gefixeerd te worden. Er is voldoende verkeersinzicht om veilig aan het verkeer deel te kunnen nemen. Het op- en afstappen kan zonder problemen. Er is geen contra-indicatie voor benzinedampen/uitlaatgassen Handbike De handbike wordt zowel gezien als aanpassing op de rolstoel als op een vervoersvoorziening. Een handbike wordt gezien als een alternatief voor een scootmobiel. Dit betekent dat het vervoersbudget (indien aanwezig) wordt vastgesteld op maximaal 1500 kilometer per jaar.
B
Begeleid fietsen met actieve deelname
Duofiets. Tweewielfiets met verlengd frame, zodat de mogelijkheid bestaat met twee personen te fietsen. Bij de duofiets zit de bestuurder achter op de fiets. Deze fiets is geschikt voor kinderen tot ongeveer 15 jaar. Voordeel is dat de passagier door de begeleider goed in de gaten gehouden kan worden en dat de passagier gedwongen kan worden om mee te trappen. Dit systeem is bij de verstrekte duofietsen in- en uitschakelbaar
43 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
Algemene criteria De begeleider heeft voldoende verkeersinzicht. De begeleider kan over het kind dat voorop zit heen kijken. Medische criteria Door onvoldoende verkeersinzicht of virusstoornissen is men niet in staat zelfstandig op een twee- of driewielfiets te fietsen; De persoon met een beperking heeft voldoende energetisch vermogen om te kunnen fietsen; De persoon heeft voldoende balans; Bij onvoldoende balans kan een driewielfiets worden geïndiceerd. Deze heeft wel een zeer grote draaicirkel; Bij onvoldoende energetisch vermogen van de begeleider en/of de persoon met een beperking kan een hulpmotor geïndiceerd worden. C.
Begeleid fietsen met passieve deelname
Rolstoelfiets Fiets waarop of de rolstoel geplaatst kan worden of een fietsframe met daaraan vast een rolstoel, zijnde niet de standaard rolstoel. Medische criteria Er is sprake van volledige rolstoelafhankelijkheid. Er zijn onvoldoende vaardigheden om zelfstandig bijvoorbeeld een handbike te bedienen. Begeleider bezit over voldoende vaardigheden om de rolstoelfiets te bedienen. Bij onvoldoende energetische vermogens kan een hulpmotor geadviseerd worden. Fietszitje Het betreft fietszitjes voor kinderen tot ongeveer 5 jaar, die uit een standaard babyfietszitje gegroeid zijn en/of die meer ondersteuning nodig hebben. Bij sommige fietszitjes kan het noodzakelijk zijn dat er een verlengde fiets wordt gebruikt. 4.2.6 Elektrisch aangedreven vervoermiddel Hiermee worden diverse voorzieningen bedoeld zoals een pendel of een elektrisch aangedreven handbike. Er is weinig vraag naar dit soort voorzieningen en ze worden sporadisch verstrekt. Een nadere uitwerking is daarom niet opgenomen. In voorkomende gevallen zal naar de individuele omstandigheden worden gekeken. 4.2.7 Gesloten buitenwagen en brommobiel Gesloten buitenwagens zijn binnen de regels van het voertuigreglement gehandicapten voertuigen uitgerust met een brandstofmotor of elektromotor en voorzien van een gesloten carrosserie. Naast gesloten buitenwagens bestaan er ook brommobielen. Deze kennen andere verkeersregels. De gesloten buitenwagen of brommobiel is voorzien van een diesel- of benzinemotor en heeft daardoor een grote actieradius mits men kan tanken. Gesloten buitenwagen: Mag gebruikt worden op het voetpad, de rijbaan en het fietspad. Maximum snelheid binnen de bebouwde kom is 30 km/h en buiten de bebouwde kom 40 km/h. Er is geen bromfietscertificaat of rijbewijs nodig om deze te mogen besturen. Er geldt geen gordelplicht. De maximale breedte mag 1100 cm bedragen. Brommobiel: De toegestane snelheid is 45 km/h Het rijden op autowegen/snelweg is niet toegestaan. Ook niet het gebruik van het fietspad en trottoir. Men moet in het bezit zijn van een bromfietscertificaat of rijbewijs om deze te mogen besturen Er geldt een gordelplicht. De maximale breedte mag 1500 cm bedragen. 44 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
Winkels zijn bereikbaar, maar men moet zich dan wel naar de winkel kunnen verplaatsen. Men dient wel rijvaardig te zijn. Bij een grote en intensieve vervoersbehoefte op de korte en langere afstanden geeft deze voorziening de persoon met beperking meer vrijheid. Algemene criteria De persoon met een beperking dient rijvaardig te zijn. Voor een brommobiel dient de persoon te beschikken over een bromfietscertificaat. Het voordeel van een overdekte buitenwagen of brommobiel is zowel t.o.v. de vervoersbehoeften als t.o.v. goedkoopst adequate voorziening, groter dan een mogelijke combinatie van vervoersvoorzieningen. Bij een mogelijke verstrekking dient de hoogte van het inkomen onderzocht te worden (zie artikel 6.4 van het Wmo besluit). Medische criteria: De persoon met een beperking kan niet in de buitenlucht vervoerd worden; Er is een contra-indicatie voor het gebruik van een scootmobiel; Ten opzichte van een auto zijn de kosten weinig anders. Er moet een contra-indicatie aanwezig zijn voor een auto. Het niet in het bezit zijn van een rijbewijs op zich is geen contraindicatie. Het vanwege een beperking niet kunnen behalen van een rijbewijs wel; Dat een persoon met een beperking gedeeltelijk is aangewezen op overdekt vervoer (alleen in de wintermaanden) is doorgaans geen indicatie voor overdekt vervoer. Verstrekking De verstrekking bestaat uit: bruikleen, inclusief onderhoudskosten, verzekeringskosten; Bij aflevering wordt instructie door de leverancier gegeven; Op medisch advies kunnen extra lessen gegeven worden door een rijschool. De leverancier geeft bij aflevering rij-instructie; Deze voorziening sluit andere vervoersvoorzieningen uit, behoudens een van toepassing zijnd vervoersbudget. 4.2.8 Aanpassingen aan de eigen auto Autoaanpassingen zijn er op gericht het gebruik van een auto voor de persoon met een beperking die op de auto is aangewezen voor vervoer buitenshuis, mogelijk te maken. Bij aanpassingen is primair de vraag aan de orde, of het mogelijk maken van het gebruik van de auto een goedkopere oplossing is dan de verstrekking van een andere adequate vervoersvoorziening. De beantwoording is afhankelijk van: De aard van de handicap, De mogelijkheid om gebruik te kunnen maken van andere vervoersvoorzieningen. Algemene criteria De aanpassingen zijn functioneel noodzakelijk voor het gebruik van de auto voor de persoon met een beperking. De aanpassingen die bij de aanschaf aanwezig kunnen zijn worden niet vergoed (b.v. rem- en stuurbekrachtiging, automaat). De noodzakelijke aanpassing(en) zal niet binnen 5 jaar opnieuw aangevraagd hoeven te worden (van de auto wordt verwacht dat hij nog 5 jaar mee kan of de aanpassing is over te plaatsen in een andere auto op kosten van de persoon met een beperking). Het alternatief, een andere combinatie van 2 of meer voorzieningen(en), is duurder. De aangepaste auto voorziet in de vervoersbehoeften voor zowel de middellange als de lange afstand. Medische criteria Er is een medisch-ergonomische indicatie voor individueel vervoer. Verstrekking Bij aanpassing van een gebruikte auto zal eerst door de gemeente een principe besluit genomen worden of er aangepast kan worden alvorens een advies aan te vragen. Bij een nog aan te schaffen auto zal voor de koop overleg gepleegd moeten zijn over de aanpasbaarheid van de auto. 45 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
Deze voorziening sluit andere vervoersvoorzieningen uit behoudens een van toepassing zijnd vervoersbudget.
4.2.9 (Aangepaste) auto Een auto kan zowel op de middellange als lange afstand ingezet worden. Winkels zijn bereikbaar, maar men moet zich dan wel naar de winkel kunnen verplaatsen. Bij een mogelijke verstrekking dient het inkomen < 1,5 maal de bijstandsnorm te zijn. Bij het bepalen van het inkomen wordt rekening gehouden met de kosten voortvloeiende uit de handicap. Indien het inkomen > 1,5 maal het norminkomen is dan wordt een auto “algemeen gebruikelijk” geacht. De meerkosten van noodzakelijke aanpassingen kunnen overigens wel worden vergoed volgens criteria van autoaanpassingen (zie hierboven) Algemene criteria De persoon met een beperking dient te voldoen aan de inkomstenbepalingen; Men dient in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs. Deze dient zo nodig voorzien te zijn van beperkingen door het CBR ten aanzien van de nodige aanpassingen van de auto; Het voordeel van een bruikleenauto is zowel t.o.v. de vervoersbehoefte als t.o.v. goedkoopst adequate voorziening, groter dan een mogelijke combinatie van vervoersvoorzieningen. Medische criteria Er is een medisch-ergonomische indicatie voor individueel vervoer. Verstrekking De bruikleenauto wordt in natura verstrekt; Bij verstrekken van een (bruikleen-)auto vervalt het recht op andere vervoersvoorzieningen, behalve een van toepassing zijnd vervoersbudget. 4.2.10 Gehandicapten ParkeerKaart (GPK) Een GPK kan worden verstrekt voor passagier,voor bestuurder of voor beide. Voor beide mogelijkheden wordt gehouden aan landelijke richtlijnen. Medische criteria Voor een Bestuurder geldt dat deze a. een aantoonbare beperking heeft die langer dan 6 maanden duurt. b. met de gebruikelijke loophulpmiddelen niet meer dan 100 meter aan één stuk te voet kan overbruggen. Om voor een passagierskaart in aanmerking te komen moet men naast hierboven genoemde punten a en b ook voor het vervoer van deur tot deur continu afhankelijk zijn van de hulp van de bestuurder die de persoon met beperking vervoert. Bij permanent rolstoelgebruik komt men zeker in aanmerking voor een GPK (Bestuurder en/of Passagier). Om te bepalen of de persoon met beperking in aanmerking komt voor een GPK kan een geneeskundig onderzoek noodzakelijk zijn. Criteria Om voor een bestuurderskaart in aanmerking te komen dient men in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs. Het kan zijn dat na keuring voor de GPK wordt besloten een nieuwe rijvaardigheidskeuring aan te vragen. Het rijbewijs kan dan worden ingenomen. De GPK wordt voor een periode van minimaal 6 maanden tot maximaal 5 jaar verstrekt. De persoon met beperking dient minimaal in het bezit te zijn van een GPK om in aanmerking te kunnen komen voor een GPP (Gehandicapten ParkeerPlaats). Verstrekking De gemeente verstrekt een GPK en kan voor het afgeven van de GPK leges heffen.
46 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
4.3
Vervoersvoorzieningen voor de middellange afstand c.q. in de nabijheid van de woning
4.3.1
Scootmbiel (zie 4.2.4)
4.3.2 Elektrische buitenrolstoel Deze voorziening is met een open buitenwagen te vergelijken. Daar waar vervoer per scootmobiel niet mogelijk is door de ernstige beperkingen kan deze voorziening een mogelijke oplossing bieden. De buitenrolstoel is aan te passen aan de beperkingen van de aanvrager(ster). Het is een dure oplossing. De combinatie binnen/buitenrolstoel wordt vaker verstrekt. Algemene criteria Er is een medische noodzaak; Voor verplaatsingen zal men grotendeels aangewezen zijn op rolstoelgebruik; Men dient de elektrische rolstoel voldoende te kunnen beheersen; Men dient verkeersinzicht te hebben en verkeersvaardig te zijn. Medische criteria De beperkingen van de aanvrager(ster) zijn te groot voor een scootermobiel; De persoon met beperking is voornamelijk rolstoelafhankelijk, en heeft een te beperkte actieradius met een handbewogen rolstoel. Verstrekking Er dient een oplaadstation te zijn; Er dient een bereikbare, droge parkeermogelijkheid te zijn (schuur, garage); Aanpassingen dienen op medisch advies aangebracht te worden. Accessoires dienen aan de volgende eisen te voldoen: Medisch noodzakelijk; Niet algemeen gebruikelijk. Rijlessen (Zie bij 4.4 Overigen) 4.3.3
Aangepaste fiets
4.4
Overige
(zie bij 4.2.5)
4.4.1 Rijlessen Als het niet duidelijk wordt tijdens een passing of de gebruiker goed gebruik kan maken van de voorziening dan kan een training door een eerstelijns ergotherapeut worden gevraagd. Deze kosten worden niet door de gemeente vergoed. Zij kunnen volgens de eigen regels van de ziektekostenverzekering worden vergoed. Indien na ongeveer 5 maal training blijkt dat het gebruik van de voorziening niet lukt wordt de aanvraag afgewezen. Na een positief trainingsresultaat kan een voorziening worden toegekend. Als tijdens de passing de betrokkene nog onzeker is in het gebruik van de voorziening kunnen er extra afleverlessen worden geadviseerd. Deze lessen worden door een medewerker van de leverancier verzorgd en vergoed door de gemeente 4.4.2 Oplaadkosten elektrische voorzieningen Hierin kent de gemeente geen tegemoetkoming toe. 4.4.3 Depot Door het bruikleensysteem kan een goede voorziening bij terugkomst weer worden ingezet. Er is een voorkeur om voorzieningen uit het depot te herverstrekken. 4.4.4 Verzekering van voorzieningen De gemeente vergoedt de kosten van een W.A.-verzekering bij een voorziening waarvoor wettelijk een W.A.-(bromfiets-) verzekering noodzakelijk is wanneer deze in bruikleen wordt verstrekt. Er is geen bromfietscertificaat nodig voor het rijden in een elektrische rolstoel of scootmobiel. 47 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
4.4.5 Onderhoud en reparaties Voor voorzieningen in bruikleen verstrekt, geldt dat onderhoud en reparaties ten gevolge van normaal gebruik zullen door de leverancier worden uitgevoerd. Bij onzorgvuldig gebruik zal de schade door de gemeente bij betrokkene kunnen worden verhaald. Bij ongevallen moet betrokkene een schadeformulier invullen, waarna de verzekering zal worden ingeschakeld. 4.5 Uitgesloten van vergoeding De volgende fietsen c.q. accessoires zijn uitgesloten van vergoeding: a. fietskar (dit is een aanhangwagentje voor de fiets waarin bagage of kleine kinderen vervoerd kunnen worden); b. aanhangfietsje (dit is een klein kinderfietsje dat achter een gewone fiets gekoppeld kan worden); c. driewieler voor kind tot 5 jaar oud; d. fiets met hulpmotor; e. fiets met lage instap (bijvoorbeeld een Calvin of Linbike, deze zijn in de reguliere fietsenhandel te koop); f. voeten-aan-de-grond fiets (bijvoorbeeld een Giant of Tavara; deze zijn in de reguliere fietsenhandel te koop; wanneer een hulpmotor noodzakelijk is, dan is een snorfiets een alternatief (voorliggende voorziening)); g. 2- en 3-wiel ligfiets; h. tandem; i. gewone regen- en thermokleding voor in de rolstoel of op de scootmobiel.
48 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
Hoofdstuk 5 HET ZICH VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING 5.
Algemeen
Dit hoofdstuk van de verordening gaat specifiek over rolstoelen. Om zich te kunnen verplaatsen in en om de woning zijn er ook andere hulpmiddelen, bijvoorbeeld een rollator, of lopen met krukken. Van deze voorzieningen valt uitsluitend de rolstoel onder de werking van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Dat was ook het geval onder de werking van de Wet voorzieningen gehandicapten. De andere voorzieningen vallen onder andere wettelijke regelingen en zijn daarom op grond van artikel 3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning uitgesloten. Er is wetgeving op komst waarbij andere loophulpmiddelen onder de werking van de Wmo worden gebracht. De rolstoelvoorziening is dus vooralsnog opgenomen als de enige voorziening waarmee beperkingen bij het verplaatsen in en rond de woning in het kader van deze wet gecompenseerd kunnen worden. Wat is een rolstoel? Het is nog steeds niet gelukt een kwalitatief goede begripsomschrijving van rolstoel te formuleren. Bij gebruik van het woord rolstoel wordt uitgegaan van een beeld zoals iedereen “een rolstoel” kent. Dit beeld kenmerkt zich meestal als “een vervoermiddel ter verplaatsing in en om de woning, soms ook in de directe woon- en leefomgeving, waarbij het gaat om 4 wielen, soms alle vier even groot (een transportrolstoel), soms 2 grote wielen achter en 2 kleine wielen voor.” Een rolstoel kan met de hand worden aangedreven, maar ook elektrisch. Ook zijn er motoren op de markt, die op een rolstoel aangebracht kunnen worden om het rijden met de rolstoel lichter te maken of te ondersteunen. Naast rolstoelen voor verplaatsing in en om de woning zijn er ook rolstoelen, speciaal voor verplaatsing bij sportbeoefening, de zogenaamde sportrolstoelen.
5.1 De algemene rolstoelvoorziening. De algemene rolstoelvoorziening is met de invoering van de Wmo een nieuwe vorm van verstrekken. Deze vorm van verstrekken biedt mogelijkheden voor die aanvragers die een rolstoel niet dagelijks maar incidenteel nodig hebben. Te denken valt aan aanvragers die in en om de woning geen hulpmiddelen nodig hebben of met andere loophulpmiddelen zich kunnen verplaatsen, terwijl uitsluitend tijdens een dagje uit, of een middagje winkelen de afstanden te groot worden zodat een rolstoel noodzakelijk is. Aangezien de eis voor het in aanmerking komen voor een rolstoelvoorziening in natura of als persoonsgebonden budget is dat “dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning” noodzakelijk is en deze aanvragers daaraan niet voldoen, kan de algemene rolstoelvoorziening een hulpmiddel zijn. Deze algemene voorziening is bijvoorbeeld aanwezig in de Wozoco’s van de gemeente Harenkarspel en bestaat uit rolstoelpools. De voorziening kent geen “toegangstoets”, weinig bureaucratie en geen eigen bijdrage. Alle inwoners van de gemeente kunnen kortdurend en incidenteel gebruik maken van een rolstoel uit de pool. Op eenvoudige wijze kan vastgesteld worden of de wens van een dergelijke rolstoel gebruik te mogen maken geen contra-indicaties kent. In geval van twijfel kan altijd een normale aanvraagprocedure inclusief een medisch advies worden gevolgd. Dit kan ook als de aanvrager dit wenst, omdat een eigen rolstoel noodzakelijk geacht wordt.
5.1.1
Primaat voor een algemene rolstoelvoorziening
In de verordening is in artikel 6.1 onder a. “het primaat van de algemene voorziening voor een rolstoel” opgenomen. Deze algemene voorziening is nog niet in alle gemeenten ontwikkeld. Het gebruiken van een rolstoel uit de pool is – wanneer dat een adequate voorziening is – daarmee een voorliggende voorziening ten opzichte van een individuele voorziening of (rolstoel) Pgb. De algemene voorziening voor een rolstoel zal verder ontwikkeld moeten worden. Voor langdurig en intensief gebruik zal een algemene voorziening geen oplossing bieden en zal gekozen worden voor een individuele toekenning van een voorziening in natura of Pgb.
49 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
5.1.2
Persoongebonden budget (Pgb)
Op grond van artikel 6 van de Wmo moet het college aan de aanvrager de keuze voor een Pgb bieden. Van het verzoek kan worden afgeweken indien hiertegen overwegende bezwaren bestaan. Mogelijk gebruik van een algemene rolstoelvoorziening is zo’n uitzondering. Verder is het zo dat in de verordening in artikel 2.4 lid 1 onder b is bepaald dat de omvang van het Pgb wordt bepaald door de tegenwaarde van de goedkoopste en adequate voorziening die in natura verstrekt zou zijn. Onder lid 2.3 is opgenomen dat er bij toekenning van een Pgb in de beschikking een programma van eisen wordt opgenomen, gericht op doel en besteding. Voordat er een Pgb verstrekt kan worden zal er daarom eerst geïndiceerd moeten worden. Enerzijds heeft betrokkene een bepaalde vrijheid bij gebruikmaking van een Pgb anderzijds is het van belang dat het budget op verantwoorde wijze besteed wordt. Niemand is er bij gebaat als er een voorziening aangeschaft wordt, die niet voldoet. Als de gebruiker voorkeur heeft voor een Pgb, zal er in overleg tussen de gemeente en/of indicatiesteller en gebruiker steeds nagegaan worden of de verstrekking van een rolstoel in de vorm van een Pgb geschikt is in zijn of haar situatie. Daarbij is de wens van de aanvrager leidend en zal een persoonsgebonden budget uitsluitend geweigerd worden als daarvan sprake is op basis van artikelen 1.2.3 en 2.1.2 van de Wmoverordening en de artikelen 1.2 en 2.2.1 van het Wmo-besluit.
5.2
Recht op een rolstoel
Het recht op een rolstoel kan als volgt worden omschreven: Een persoon met een beperking kan voor een rolstoel in aanmerking komen wanneer:
de aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de AWBZ of andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden en indien een algemene voorziening niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt. (Verordening art 6.2).
Een rolstoel is een voorziening om het bestaande verplaatsingsprobleem in en om de woning te verminderen en/of op te heffen. Verplaatsen is vervoer over kleine afstanden, van enkele tientallen tot maximaal enkele honderden meters.
5.6.1 Incidenteel of continu gebruik Een rolstoel kan incidenteel of continu gebruikt worden. Om uniformiteit in verstrekkingen te krijgen zal hiervoor worden aangehouden: Incidenteel gebruik:
Continu gebruik:
gebruik met een lage frequentie, variërend van 1 maal per week tot dagelijks kortdurend. Meestal betekent dit dat het gebruik van de rolstoel een verplaatsingsprobleem op de afstanden binnen- en buitenshuis vermindert of opheft, of gebruik bij verplaatsen binnen een woonvoorziening (bijv. verzorgingshuis, woonvoorziening voor gehandicapten). gebruik met een hoge frequentie, dat wil zeggen de gehele dag of meerdere malen per dag. Meestal betekent dit dat het gebruik van de rolstoel een verplaatsingsprobleem zowel binnen als buitenshuis vermindert/ opheft.
5.6.2 Maatwerk Het verstrekken van een rolstoel is maatwerk. Pas als uit de indicatie duidelijk is geworden dat een rolstoel de meest “goedkoop-adequate” voorziening is om het verplaatsingsprobleem te verminderen, is selectie aan de orde. Hoewel de selectie van de rolstoel voor iedere persoon met een beperking anders is (verschil in beperkingen) spelen de volgende factoren bij iedere selectie een rol: a. de soort en intensiteit van gebruik b. het gebruiksgebied c. de aandrijving 50 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
d. e. f. g. h.
de zithouding de meeneembaarheid de persoonlijke lichaamskenmerken (antropometrische gegevens) het standaard leveringsassortiment de woonsituatie (stallingsmogelijkheden en doorgankelijkheid van de woning)
a. het gebruik Tot het gebruik wordt zowel de gebruiksfrequentie, de gebruiksduur als het gebruiksdoel gerekend. Bij gebruiksfrequentie en gebruiksduur wordt gekeken hoe vaak en hoe lang de rolstoel over een bepaalde periode wordt gebruikt. Bij zeer incidenteel en weinig frequent gebruik van de rolstoel ligt voor de hand dat eerst wordt gedacht aan het gebruik maken van een algemene voorziening (als die aanwezig is). Het kan zijn dat een rolstoel zeer intensief wordt gebruikt en na bijvoorbeeld een jaar moet worden vervangen (bij groeiende kinderen en/of progressief ziektebeeld). Het kan ook zo zijn dat een rolstoel slechts 1 à 2 keer per week wordt gebruikt, maar wel 10 jaar mee kan gaan. In het kader van de Wmo is het gebruiksdoel van een rolstoel in eerste instantie voor verplaatsing in en om het huis. Een rolstoel wordt dus primair beschouwd als verplaatsingsvoorziening. Voornamelijk voor de groep personen met een beperking die volledig rolstoelafhankelijk is, heeft de rolstoel een multifunctioneel karakter. De rolstoel is dan niet alleen een verplaatsingsvoorziening maar kan ook dienen als zitstoel, ruststoel, werkstoel etc. Bij de keuze van de rolstoel dient met voorgaande en met de leeftijd van betrokkene rekening gehouden te worden. Het belangrijkste blijft de verplaatsingsfunctie van de rolstoel. Dus als iemand zich niet vaak hoeft te verplaatsen, kan worden volstaan met een rolstoel voor incidenteel gebruik naast bijvoorbeeld een zitvoorziening, vergoed door de AWBZ. b. het gebruiksgebied Er zijn drie gebruiksgebieden te onderscheiden: 1) gebruik binnen de woning, 2) gebruik buiten de woning en 3) het gebruik binnen en buiten. Bij gebruik binnen (1) dient de rolstoel een kleine draaicirkel, compacte afmetingen en transfermogelijkheden te hebben. Rolstoelen die buiten worden gebruikt (2) moeten stabiel zijn, gemakkelijk drempels, hellingen en oneffen terrein kunnen nemen. De rolstoel moet goed rechtuit kunnen rijden en de actieradius moet groot genoeg zijn. Bij gecombineerd binnen- en buitengebruik (3) zal een compromis worden gezocht in de bovenstaande eisen. c. de aandrijving Aandrijving kan op verschillende manieren gebeuren, te weten -- door middel van eigen lichaamskracht (armen, één been+ één arm, twee benen, één arm) -- door het bedienen van een elektrisch aandrijfmechanisme -- door voortduwen door anderen d. de zithouding De zithouding is niet alleen afhankelijk van de handicap/functionele beperking, maar ook van de activiteiten die vanuit de rolstoel moeten kunnen worden ondernomen. Een verkeerde ondersteuning van de zithouding in de rolstoel kan op den duur tot klachten leiden zoals vergroeiingen en doorzitplekken. Dit leidt tot groot ongemak voor de rolstoelgebruiker en tot hoge kosten in de gezondheidszorg.
51 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
Het kan zijn dat een rolstoel geheel op maat gemodelleerd moet worden bij ernstige houdingsafwijkingen. De noodzakelijke goede zithouding kan ook betekenen dat accessoires extra aandacht verdienen, bij voorbeeld een verankering bij gebruik van een traplift. e. de meeneembaarheid Indien het gebruik van de rolstoel ook vereist dat hij meegenomen moet kunnen worden in de auto, dient hiermee rekening gehouden te worden. De rolstoel moet eenvoudig door de gebruiker of zijn begeleiders kunnen worden ingeklapt/gedemonteerd, om zo de rolstoel in de auto mee te kunnen nemen. Echter, een goede zithouding en de functie van verplaatsingsvoorziening blijven voorop staan. Bij sommige rolstoelen is het niet mogelijk dat deze worden ingeklapt. Indien noodzakelijk moet dan een andere oplossing worden gezocht voor het transport. f. de persoonlijke lichaamskenmerken Om een goed passende rolstoel te verstrekken dient de rolstoel letterlijk aangemeten te worden aan de lichaamsmaten van de gebruiker (antropometrische gegevens). Stevigheid van het materiaal kan in sommige gevallen boven gewicht van de rolstoel worden verkozen. (hoog gewicht van de persoon met een beperking of ernstige spasticiteit) g. het standaard leveringsassortiment In de Kop van Noord Holland wordt er gebruik gemaakt van een standaard leveringsassortiment voor de losse voorzieningen. Het standaard leveringsassortiment wordt samengesteld door de gemeenten en de leverancier. Dit wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de projectgroep Wmo-hulpmiddelen. College van burgemeester en wethouders van elke gemeente stelt ten principale de inhoud van het kernassortiment vast. In het standaard leveringsassortiment zitten voor de meeste beperkingen en antropometrische gegevens rolstoelen. Er wordt niet van het kernassortiment afgeweken indien een voorziening hieruit ter compensatie van de beperking gebleken voldoet. Het standaard leveringsassortiment is zodanig samengesteld dat het mogelijk is om groepsgewijs onderscheid te brengen in het aanbod van voorzieningen. Het standaard leveringsassortiment is tevens bedoeld om de verhuurprijzen van de voorzieningen te drukken op basis van voordelen tot inkopen op grotere schaal. Dit bevordert tevens de herinzetbaarheid van voorzieningen en versnelt eventueel noodzakelijke reparaties. h. de stallingsmogelijkheden Bij de verstrekking van een rolstoel wordt tevens gekeken of er voldoende mogelijkheden zijn om de rolstoel te stallen. Bij indicering van elektrische rolstoelen wordt gelijktijdig aandacht geschonken aan adequate mogelijkheden voor opladen van accu’s. De toe- en doorgankelijkheid van de woning wordt eveneens bij het advies van de rolstoel betrokken (zie hiervoor hoofdstuk 3 Woonvoorzieningen).
5.3
Soorten rolstoelen
Voor indiceringen wordt onderscheid gemaakt in type rolstoelen en het mogelijk gebruik er van. Dat is in het volgende schema weergegeven. Incidenteel gebruik Handbewogen rolstoel Elektrische rolstoel Duwrolstoel Sportrolstoel
Continue gebruik Handbewogen rolstoel Elektrische rolstoel Duwrolstoel
De toe te passen criteria in de keuze voor een type rolstoel worden hierna beschreven. Motorisch voortbewogen sportrolstoelen worden niet verstrekt. 52 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
5.4
Rolstoelen voor incidenteel gebruik
5.6.1 Incidenteel gebruik: handbewogen rolstoel Een handbewogen rolstoel voor incidenteel gebruik is een rolstoel met standaard zithoudingondersteuning en zitcomfort; er zijn weinig tot geen instelmogelijkheden. De rolstoel is gemakkelijk op te vouwen in verband met transport en wordt veel buitenshuis gebruikt bijvoorbeeld tijdens winkelen en boodschappen. Algemene criteria: Frequentie van gebruik:
er moet minimaal 1 keer per week gebruik gemaakt worden van de rolstoel om voor verstrekking in aanmerking te komen; De rolstoel wordt gebruikt om deel te nemen aan het leven van alle dag. Let op: bij ziekenhuizen en pretparken zijn meestal rolstoelen aanwezig. Medische criteria: De persoon met een beperking kan zich in zijn eigen woning, eventueel met loophulpmiddelen, nog verplaatsen; De loopafstand bedraagt maximaal 500 m Verstrekking: Er worden zo mogelijk geen zware rolstoelen verstrekt, de rolstoelen voor incidenteel gebruik zijn altijd lichtgewicht. Dit vermindert klachten van degenen die de rolstoel duwen en van de mensen die de rolstoel in de auto moeten tillen; Er wordt standaard een eenvoudig zitkussen in de rolstoel verstrekt, tenzij een ander zitkussen noodzakelijk is; Er wordt in principe altijd een handbewogen rolstoel verstrekt om eventuele zelfstandige beweging te stimuleren en het duwgemak voor degene die duwt te vergroten, tenzij er contraindicatie is voor een handbewogen rolstoel, dan wordt een duwrolstoel verstrekt; Standaard wordt de rolstoel voorzien van in hoogte verstelbare duwhandvatten, lange armleggers, stokhouder en afneembare QR wielen. Dit in verband met de herinzetbaarheid. 5.6.2 Incidenteel gebruik: elektrische rolstoel Onder elektrische rolstoelen voor incidenteel gebruik worden begrepen: a. elektrische binnenrolstoel b. elektrische buitenrolstoel (zie ook hoofdstuk vervoersvoorzieningen). A.
De elektrisch binnenrolstoel Dit is een kleine compacte elektrische rolstoel die een standaard zithoudingsondersteuning geeft en weinig individuele instelmogelijkheden kent. De rolstoel is het meest te vergelijken met een bureaustoel.
Algemene criteria: De gebruiksruimte binnenshuis is te klein voor gebruik van een elektrische binnen/buitenrolstoel. Medische criteria: Er is een verplaatsingsprobleem binnenshuis (lopen); De persoon met een beperking kan zelfstandig transfers maken naar een andere stoel; Er is geen verplaatsingsprobleem buiten de woning (of dit is op een andere manier opgelost); Door de beperkingen van de betrokkene kan deze geen handbewogen rolstoel of trippelstoel (AWBZ) gebruiken; De persoon met een beperking heeft voldoende verstandelijke en fysieke functies om een elektrische rolstoel te kunnen rijden;
53 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
Het ziektebeeld van de persoon met een beperking is niet zodanig progressief dat er op korte termijn een verslechtering in het zitten, de gebruiksvaardigheid, virus of andere relevante zaken te verwachten is. 6 Elektrische buitenrolstoel Deze voorziening is met een open buitenwagen (scootermobiel) te vergelijken. Daar waar vervoer per scootermobiel niet mogelijk is door ernstige beperkingen, kan de elektrische buitenrolstoel een mogelijke oplossing bieden. Wordt een elektrische buitenrolstoel toegekend, bestaat derhalve geen recht meer op een andere vervoersvoorziening, uitgezonderd een vervoersbudget van 1500 km.
B.
De verstrekking wordt voornamelijk op medisch-ergonomische redenen gedaan. De elektrische buitenrolstoel is aan te passen aan de beperkingen van de gebruiker. Algemene criteria Er is een medische noodzaak voor gebruik van een elektrische buitenrolstoel; De persoon met een beperking heeft een vervoersbehoefte tussen de 5 en 20 km vanuit de woonomgeving; Binnenshuis is er geen verplaatsingsprobleem, of dit is met een voorziening buiten de Wmo anders opgelost. Medische criteria Door de beperkingen van de persoon kan deze geen scootermobiel gebruiken; De persoon met een beperking heeft voldoende verstandelijk vermogen om een elektrische rolstoel te kunnen rijden; De persoon met een beperking beschikt over voldoende fysieke functies om te remmen en te sturen en heeft hij voldoende oriëntatievermogen en verkeersinzicht om aan het verkeer deel te nemen. Het ziektebeeld van de persoon met een beperking is niet zodanig progressief dat er op korte termijn verslechtering in het zitten, het verkeersinzicht f andere relevante zaken te verwachten is. Verstrekking Er dient een oplaadpunt (220V) aanwezig te zijn; Er is een bereikbare, droge mogelijkheid tot stalling. 5.6.3 Incidenteel gebruik: duwrolstoel De duwrolsloel is een rolstoel met kleine 12” wielen achter. Het is een rolstoel voor incidenteel gebruik met standaard zithoudingondersteuning en zitcomfort; er zijn weinig tot geen instelmogelijkheden. De rolstoel is gemakkelijk op te vouwen in verband met transport en wordt veel buitenshuis gebruikt bijvoorbeeld tijdens winkelen en boodschappen. Criteria:
Frequentie van gebruik: er moet minimaal 1 keer per week gebruik gemaakt worden van de rolstoel om voor verstrekking in aanmerking te komen; De rolstoel wordt gebruikt om deel te nemen aan het leven van alle dag. (bij ziekenhuizen en pretparken zijn meestal rolstoelen aanwezig)
Medische criteria: De persoon met een beperking kan zich in zijn eigen woning, eventueel met loophulpmiddelen, nog verplaatsen; De loopafstand bedraagt maximaal 500 m 6
(zie ook hoofdstuk 4 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel (4.3.2) Eigenlijk hoort deze voorziening daar thuis en niet hier want in de toelichting op dit hoofdstuk is beargumenteerd dat een rolstoel een hulpmiddel is voor in en om de woning. Hier moet sprake zijn van een vervoersbehoefte tussen de 5 en de 20 km))
54 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
De persoon met een beperking beschikt over onvoldoende geestelijke en/of fysieke vermogens om een handbewogen of elektrische rolstoel te rijden en er is een contra-indicatie voor het gebruik van een rolstoel zelfbeweger.
Verstrekking: Er worden zo mogelijk geen zware rolstoelen verstrekt, de rolstoelen voor incidenteel gebruik zijn zo mogelijk altijd lichtgewicht. Dit vermindert klachten van degenen die de rolstoel duwen en van de mensen die de rolstoel in de auto moeten tillen; Er wordt standaard een eenvoudig zitkussen in de rolstoel verstrekt, tenzij een ander zitkussen noodzakelijk is; Er wordt in principe altijd een handbewogen rolstoel verstrekt om eventuele zelfstandige beweging te stimuleren en het duwgemak voor degene die duwt te vergroten, tenzij er contra-indicatie is voor een handbewogen rolstoel, dan wordt een duwrolstoel verstrekt; Standaard wordt de rolstoel voorzien van in hoogte verstelbare duwhandvatten, lange armleggers, stokhouder en afneembare QR wielen. Dit in verband met de herinzetbaarheid. 5.6.4 Incidenteel gebruik: sportrolstoel Specifiek voor de sportbeoefening zijn er rolstoelen ontwikkeld zoals de basketbalrolstoel of de tennisrolstoel. Deze sportrolstoelen zijn in het dagelijks leven minder goed bruikbaar door de schuine stand van de wielen (tegen het klem komen van de vingers) en hun specifieke vormgeving. Een sportrolstoel wordt uitsluitend als persoonsgebonden budget verstrekt. In het bedrag is een deel als bijdrage in de aanschaf van een sportrolstoel bedoeld en een deel voor onderhoud. Slechts in uitzonderlijke situaties kan met behulp van een beroep op de hardheidsclausule een hoger bedrag worden verstrekt. Dat zal mogelijk zijn als het inkomen de aanschaf met een persoonsgebonden budget niet mogelijk maakt. Een uitgebreide individuele beoordeling is hiervoor noodzakelijk. Algemene criteria De persoon met een beperking sport aantoonbaar regelmatig (lidmaatschap sportvereniging of anderszins). Er wordt – indien mogelijk - eerst een sportrolstoel uitgeprobeerd van de sportstichting om na te gaan of de gekozen sport geschikt is; Zonder rolstoel kan de gebruiker zijn sport niet beoefenen; Een standaard ADL rolstoel voldoet niet. Het is ook mogelijk dat de gebruiker geen ADL rolstoel nodig heeft, maar niet kan sporten zonder rolstoel. Medische criteria De lichamelijke beperkingen mogen niet verergeren door de sport. Verstrekking Het Pgb voor een sportrolstoel bestaat uit een forfaitaire vergoeding die eens in de drie jaar kan worden aangevraagd; Let op: De forfaitaire vergoeding is inclusief de kosten van onderhoud, gebruik, reparatie en accessoires. De datum aanschaf wordt gehanteerd voor beoordeling van het moment van aanvang van de drie jarentermijn. Indien één voorziening voor zowel sport als algemeen dagelijks levensonderhoud (ADL) kan worden gebruikt, wordt hieraan de voorkeur gegeven.
55 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
5.5
Rolstoelen voor continu gebruik
De rolstoel voor continu gebruik heeft een goede zithoudingondersteuning en kan goed worden ingesteld. Het zitcomfort kan op verschillende manieren worden vergroot. De rolstoel wordt gebruikt om er de gehele dag in te zitten of bij zeer regelmatig gebruik over de dag. De nadruk bij de rolstoel voor continu gebruik ligt zoveel mogelijk op het zelfstandig voortbewegen. 5.6.1 Continu gebruik: handbewogen rolstoel De handbewogen rolstoel kan op verschillende manieren worden voortbewogen door middel van eigen lichaamskracht (armen, één been+ één arm, twee benen, één arm). De handbewogen rolstoelen voor continu gebruik zijn onder te verdelen in vier categorieën A.
Rolstoel voor permanent/langdurend gebruik. Dit is een rolstoel voor passief gebruik, heeft een goede zithoudingondersteuning en een kantelverstelling. Rolstoel voor semi-permanent/algemeen gebruik. Dit is een licht rijdende, goed opvouwbare rolstoel waarbij de nadruk ligt op de (goede) zitondersteuning. Actief rolstoel vouwframe. Actief rolstoel vastframe.
B. C. D.
A. Rolstoel voor permanent/langdurend gebruik Algemene criteria De persoon met een beperking verplaatst zich niet veel per dag; De persoon met een beperking heeft veel zithoudingondersteuning nodig; De persoon met een beperking heeft niet veel zelfstandige verplaatsingsmogelijkheden. B. Rolstoel voor semi-permanent/langdurend gebruik Algemene criteria De persoon met een beperking heeft een grotere verplaatsingsbehoefte, waaraan niet met een passieve rolstoel kan worden voldaan; De persoon met een beperking heeft verminderde kracht in armen/ en of benen om zich voort te bewegen; De persoon met een beperking heeft veel zithoudingondersteuning nodig in de rolstoel; De rolstoel moet opgevouwen meegenomen kunnen worden; De persoon met een beperking heeft redelijk goede zelfstandige verplaatsingsmogelijkheden. C. Actief rolstoel vouwframe Algemene criteria De persoon met een beperking heeft een grotere verplaatsingsbehoefte; De persoon met een beperking heeft zithoudingondersteuning nodig in de rolstoel; De rolstoel moet opgevouwen meegenomen kunnen worden; De persoon met een beperking heeft goede zelfstandige verplaatsingsmogelijkheden D.
Actief rolstoel vastframe De persoon met een beperking heeft een grote verplaatsingsbehoefte; De persoon met een beperking maakt zelfstandig transfers; De persoon met een beperking heeft niet veel ondersteuning nodig; De persoon met een beperking heeft zeer goede zelfstandige verplaatsingsmogelijkheden. Let op: Bij gebruik van een handbike is een minimaal vereiste dat er gebruik gemaakt wordt van een actief rolstoel.)
Medische criteria De persoon met een beperking heeft voldoende kracht om een handbewogen rolstoel voort te bewegen; 56 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
De persoon met een beperking kan zich niet of nauwelijks binnenshuis verplaatsen, ook niet met eventuele loophulpmiddelen (AWBZ-vergoeding);
5.6.2 Continu gebruik: elektrische rolstoel In de elektrische rolstoelen voor continu gebruik kan een tweedeling worden gemaakt. A. B.
Elektrische binnen rolstoel voor verplaatsen in en om huis. Elektrische binnen/buiten rolstoel, grotere rolstoel voor verplaatsen in en om huis en kleine afstanden buitenshuis. A.
Elektrische binnenrolstoel
Algemene criteria B.
De persoon met een beperking kan om medische redenen geen handbewogen rolstoel voortbewegen; De persoon met een beperking heeft een frequente zelfstandige verplaatsingsbehoefte binnenshuis: Er is geen vervoersbehoefte over grotere afstanden, of hiervoor is een andere voorziening voorliggend; Er is ruimte om een elektrische rolstoel binnenshuis te gebruiken. Elektrische binnen/buiten rolstoel
Algemene criteria
De persoon met een beperking kan om medische redenen geen handbewogen rolstoel voortbewegen; De persoon met een beperking heeft een frequente zelfstandige verplaatsingsbehoefte binnen en/of buitenshuis; De persoon met een beperking heeft een vervoersbehoefte binnen de 5km. vanuit de woonomgeving gebruiksfrequentie; Binnenshuis is er voldoende ruimte om een grotere elektrische rolstoel te kunnen gebruiken.
Medische criteria voor elektrische rolstoelen continue gebruik De persoon met een beperking kan zich niet of nauwelijks binnenshuis verplaatsen, ook niet met eventuele loophulpmiddelen. De persoon met een beperking beschikt over voldoende fysieke functies om te remmen en te sturen en heeft voldoende oriëntatievermogen en verkeersinzicht om aan het verkeer deel te nemen. 5.6.3 Continu gebruik: elektrische aandrijving voor een handbewogen rolstoel Dit is een rolstoelaanpassing, waarbij de persoon met een beperking de hoepels bedient en hierdoor een elektrisch systeem in werking zet, dat een gedeelte van de kracht overneemt. Algemene criteria De persoon met een beperking heeft een grote zelfstandige verplaatsingsbehoefte. Medische criteria De persoon met een beperking heeft onvoldoende fysieke functies om een handbewogen rolstoel voort te bewegen; De persoon met een beperking heeft onvoldoende vaardigheden om een elektrische rolstoel te kunnen bedienen; De persoon met een beperking heeft voldoende zithoudingondersteuning in een handbewogen rolstoel. Dit systeem wordt als regel niet toegepast; het is een laatste optie uit het totaal aanbod van voorzieningen.
57 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
5.6.4 Continue gebruik: duwrolstoel Dit is een rolstoel voor permanent, langdurig, passief gebruik. De stoel heeft kleine wielen achter. In verband met het passieve gebruik is dit een goede zithoudingondersteunende rolstoel, voorzien van kantelverstelling. Algemene criteria De persoon met een beperking heeft een geringe zelfstandige verplaatsingsbehoefte. Medische criteria De persoon met een beperking beschikt over onvoldoende geestelijke en/of fysieke vermogens om een handbewogen of elektrische rolstoel te rijden of er is een contra-indicatie voor het gebruik van een rolstoel zelfbeweger. Het is ook mogelijk dat in een duwrolstoel een betere houdingsondersteuning kan worden gegeven dan in een handbewogen rolstoel.
58 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
5.6
Accessoires en aanpassingen
5.6.1 Accessoires Onder accessoires worden extra’s verstaan die niet noodzakelijk zijn om een rolstoel voor die cliënt een adequate voorziening te laten zijn, maar die bijvoorbeeld het gebruiksgemak vergroten. De compensatieplicht van de gemeenten op basis van de Wmo strekt zich niet uit tot het verstrekken van accessoires. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor de kleurkeuze bij rolstoelen. Kleurkeuze voor kinderen tot en met de leeftijd van 18 jaar Om de acceptatie van de voorziening door kinderen en jongeren te faciliteren, wordt een keuze geboden uit de standaard kleuren (met meerprijs) die bij de geadviseerde rolstoel behoren. Kleurkeuze voor volwassenen Bij volledige rolstoelgebondenheid worden de meerkosten voor de kleurkeuze, mits leverbaar uit bestaand assortiment, door de gemeente vergoed. Indien er een sociaal-medische noodzaak is voor de acceptatie van de rolstoel, worden de meerkosten voor de kleurkeuze altijd vergoed. Let op: Alleen de kleurkeuze die bij de geadviseerde rolstoel hoort wordt vergoed. 5.7.6 Aanpassingen Een aanpassing aan een rolstoel is een niet algemeen gebruikelijk middel, dat voor de betrokkene noodzakelijk is om de rolstoel een adequate voorziening te laten zijn. Aanpassingen worden daarom alleen vergoed als er een sociaal-medische indicatie voor is. Criteria
De aanpassingen moeten bijdragen tot een zo zelfstandig mogelijk functioneren (ontwikkeling) van de persoon met een beperking; De aanpassingen moeten bijdragen tot een veilig gebruik van de rolstoel door de persoon met een beperking en voor zijn omgeving; De aanpassingen moeten om sociaal-medische redenen een adequaat gebruik van de voorziening mogelijk maken.
Op de volgende twee bladzijde zijn in een tabel enkele voorbeelden van optionele aanpassingen gegeven.
59 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
Soort aanpassing
Voorwaarden voor verstrekking
Winterbeenbekleding (schootskleed)
Indien er sprake is van een stoornis bij de temperatuurregulatie en wanneer betrokkene zich ten gevolge van zijn beperkingen niet op een normale wijze warm kan houden met reguliere voorzieningen (bijvoorbeeld met regenkleding, skikleding, plaid, e.d.) omdat betrokkene ten gevolge van zijn beperkingen bijvoorbeeld dergelijke kleding niet aan en uit kan trekken.
Rolstoeljassen
Indien de rolstoel zodanig is aangepast (zit-orthese) dat een gewone jas het effect van de individuele orthese wegneemt.
Spaakbeschermers
Indien er door medische problemen of zeer actief gebruik verhoogde kans is dat de vingers tussen de spaken komen. o Voor ouders met kinderen tot 6 jaar worden spaakbeschermers verstrekt als veiligheidsmaatregel. o Voor rolstoelgebruikende kinderen tot en met 12 jaar worden altijd spaakbeschermers verstrekt. Voor deze kinderen worden ook bedrukte spaakbeschermers met meerprijs t.o.v. standaard spaakbeschermers vergoed. o Voor personen ouder dan 12 jaar met een verstandelijke handicap kunnen bij een positieve indicatie voor spaakbeschermers ook bedrukte spaakbeschermers met meerprijs worden vergoed.
Luchtbanden of massieve Indien er medische redenen zijn om de rolstoel op een bepaalde wijze uit banden te voeren wordt de meerprijs vergoed. (College-) werkblad
o Indien de rolstoelgebruiker zelfstandig spullen moet kunnen vervoeren en dit belemmerd wordt door de manier van voortbewegen van de rolstoel of door een beperkte handfunctie kan een werkblad verstrekt worden. Voorwaarde hierbij is dat de problemen niet oplosbaar zijn met andere, algemeen gebruikelijke, bladen zoals het dienblad (eventueel met korrelzak) of een dienwagen. o Indien de rolstoelgebruiker zelfstandig eet, werkt of speelt in de rolstoel en hiervoor niet aan tafel kan komen. o Indien de rolstoelgebruiker bij het eten wordt geholpen door een verzorgende. o Bij een medische noodzaak om activiteiten dicht bij het lichaam uit te voeren. o Wordt vergoed als armondersteuning wanneer een standaard of speciale armlegger niet voldoende ondersteuning geeft.
Aanpassingen voor rolstoelvervoer (taxifixatieset)
Indien de persoon met een beperking in de rolstoel vervoerd moet worden. In deze gevallen worden veilig vervoerbare rolstoelen verstrekt die voldoen aan de eisen voor veilig vervoerbare roelstoel volgens de code VVR. Als hier een hoofdsteun bij hoort, wordt ook de hoofdsteun verstrekt. Als de rolstoel niet opgevouwen kan worden en moet worden meegenomen in de rolstoeltaxi, aangepaste auto of bus; Let op: De bevestigingsbeugel behoort tot de rolstoeltaxi, aangepaste auto of bus. Het taxivervoerbedrijf dient voor een passende beugel te zorgen. Bij eigen aangepaste auto of bus behoort dat tot de autoaanpassing.
Hoofdsteun
o Indien persoon met een beperking een matige hoofdbalans heeft. o Indien persoon met een beperking met de rolstoeltaxi vervoerd wordt en dit verplicht is voor het veilig vervoerbaar zijn van de rolstoel. o Indien op de rolstoel een kantelverstelling zit. 60
Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
Quick release wielen
Voorwaarden voor verstrekking o Indien er een indicatie is dat de rolstoel in de auto moet worden meegenomen en het is niet mogelijk zonder de wielen af te nemen de rolstoel in de auto te plaatsen.
Windscherm
Indien door de rijwind ademhalingsstoornissen kunnen ontstaan.
Stokhouder
Indien de persoon met een beperking zich moet voortbewegen met één of twee stokken of krukken wordt een stokhouder op de voorziening geplaatst.
In hoogte verstelbare duwhandvatten
Indien de persoon met een beperking regelmatig door meerdere mensen van verschillende lengtes of door 1 persoon met grote lengte wordt geduwd.
Comfort beensteunen
Indien het noodzakelijk is dat de persoon met een beperking cliënt de houding van de benen kan wisselen, of bij rolstoelen op trippelhoogte voor het buiten rijden.
Anti-decubitus kussen (tegen doorzitten)
Indien de persoon met een beperking verhoogd risico loopt op decubitus, of al decubitus heeft.
Handbike
o Indien de persoon met een beperking een vervoersbehoefte heeft voor de middellange afstanden o Indien de persoon met een beperking voldoende handkracht heeft om de handbike te bedienen. o Indien de persoon met een beperking volledig rolstoelgebonden is en dus de rolstoel altijd moet meenemen o Indien de persoon met een beperking voldoende verkeersvaardig is. Let op: De handbike is een rolstoelaanpassing, maar wordt ook onder de vervoersvoorzieningen gerekend; zie ook daar
Elektrische handbike
Dit is een voorzetstuk aan de rolstoel, waardoor de rolstoel een functie als scootermobiel krijgt.
Elektrische begeleiderbesturing
Spatborden, kledingbeschermers
5.7 5.7.1
De persoon met een beperking heeft een vervoersbehoefte over de korte- tot middellange afstand De persoon met een beperking beschikt over onvoldoende fysieke functies om te kunnen handbiken, doch wel om de elektrische handbike aan te kunnen koppelen. De persoon met een beperking kan zich verplaatsen met een handbewogen rolstoel. De persoon met een beperking kan niet overstappen vanuit zijn rolstoel op een scootermobiel en moet de rolstoel altijd mee nemen. De persoon met een beperking heeft voldoende verkeersvaardigheid en verkeersinzicht. De persoon met een beperking kan niet/ of niet altijd zelfstandig de handbewogen of elektrische rolstoel voortbewegen. De persoon met een beperking heeft een geringe zelfstandige verplaatsingsbehoefte. De begeleider heeft onvoldoende kracht om een duwrolstoel met de persoon voort te bewegen.
Indien de geadviseerde rolstoel zeer open kledingbeschermers heeft worden extra kledingbeschermers op de rolstoel vergoed.
Overigen Rolstoeltraining 61
Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
Als het niet duidelijk wordt tijdens een passing of de persoon met een beperking goed gebruik kan maken van de voorziening dan kan een training door een eerstelijns ergotherapeut worden gevraagd. Deze kosten worden niet door de gemeente vergoed. Zij kunnen volgens de eigen regels van de ziektekostenverzekering worden vergoed. Indien na ongeveer 5 maal training blijkt dat het gebruik van de voorziening niet lukt wordt de aanvraag afgewezen. Na een positief trainingsresultaat kan de voorziening worden toegekend. Als tijdens de passing de persoon met een beperking nog onzeker is in het gebruik van de voorziening kunnen er extra afleverlessen worden geadviseerd. Eén uur is standaard inbegrepen tijdens de aflevering. Deze les wordt door een medewerker van de leverancier verzorgd. 5.7.2 Oplaadkosten elektrische rolstoelen Hierin kent de gemeente geen tegemoetkoming toe. 5.7.3 Bruikleen De persoon met een beperking krijgt de voorzieningen in bruikleen van de gemeente. Slechts in zeer bijzondere gevallen kan een rolstoel in eigendom worden verstrekt. Indien een Pgb voor een rolstoel wordt verstrekt, wordt de rolstoelhouder eigenaar. Bij niet-gebruik of na overlijden dient de rolstoel retour gegeven te worden aan de gemeente. Er is een voorkeur om waar mogelijk rolstoelen te herverstrekken. 5.7.4 Verzekering van voorzieningen De gemeente vergoedt de kosten van een WA-verzekering bij een voorziening waarvoor wettelijk een W.A.-( bromfiets-) verzekering noodzakelijk is en deze in bruikleen is verstrekt. Er is geen bromfietscertificaat nodig voor het rijden in een elektrische rolstoel. 5.7.5 Onderhoud en reparaties Onderhoud en reparaties ten gevolge van normaal gebruik van een voorziening in bruikleen zullen door de leverancier worden uitgevoerd. Bij onzorgvuldig gebruik zal de schade door de gemeente bij betrokkene kunnen worden verhaald. Bij ongevallen moet betrokkene een schadeformulier invullen, waarna de verzekering zal worden ingeschakeld. 5.7.6 Mobiele telefoon Er wordt geen tegemoetkoming verstrekt voor het aanschaffen van een mobiele telefoon. Dit artikel wordt algemeen gebruikelijk geacht.
62 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
5.8
Aanspraak op rolstoelvoorzieningen door AWBZ-bewoners
Bewoners van AWBZ-instellingen die ingevolge artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen zijn erkend komen (op basis van artikel 6.2.2 van de Wmo verordening) slechts voor een rolstoel in aanmerking, indien zij vanuit de AWBZ geen rolstoel krijgen. Hiervan zal sprake zijn als artikel 15 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ van toepassing is. Artikel 15 van het Bz-AWBZ luidt: “1.Voor zover gepaard gaande met verblijf in dezelfde instelling, omvat de zorg, bedoeld in de artikelen 8, 13 en 14, tevens: a. geneeskundige zorg van algemeen medische aard, niet zijnde paramedische zorg; b. farmaceutische zorg; c. hulpmiddelen, noodzakelijk in verband met de in de instelling gegeven zorg; d. tandheelkundige zorg; e. kleding, verband houdende met het karakter en de doelstelling van de instelling; f. het individueel gebruik van een rolstoel. 2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, aanhef, omvat niet het verkrijgen van onderwijs, kleedgeld en zakgeld.” De zorg als bedoeld in de artikelen 8, 13 en 14 bestaat uit: de functie behandeling, ziekenhuiszorg en revalidatiezorg. Dat betekent dat de combinatie verblijf en behandeling, ontvangen in dezelfde instelling, het verblijf in een ziekenhuis en het verblijf in een revalidatiecentrum redenen zijn om een rolstoel uit de AWBZ te ontvangen. Wie in een ziekenhuis of revalidatiecentrum bezig is terug te gaan naar huis zal uiteraard een rolstoel aanvragen in het kader van de Wmo. Door ontwikkelingen als extramuralisering zijn er steeds meer voorzieningen ontstaan waarbij het niet zonder meer duidelijk is of er sprake is van een toegelaten instelling. In die situatie zal moeten worden nagegaan of op betrokken persoon één of meer facetten van de werking van artikel 15 van het “Besluit zorgaanspraken” van toepassing is. Hier zal in voorkomend geval door de indicatiesteller naar geïnformeerd moeten worden bij de zorgaanbieder of bij het zorgkantoor.
63 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
HOOFDSTUK 6
SPORTVOORZIENINGEN
In het vorige hoofdstuk is ondermeer het gebruik van de sportrolstoel aan de orde geweest. Voorheen, tot 2010, werden in enkele gevallen ook al sportvoorzieningen toegekend, maar dan gebeurde dat steeds op basis van de hardheidsclausule. In de vastgestelde Wmo-verordening is gekozen om regels te kunnen stellen en meer duidelijkheid aan dergelijke voorzieningen. Deze staan in hoofdstuk 7 van de verordening. 6.1 Wanneer? Iemand die op grond van zijn handicap in aanmerking zou komen voor een sportrolstoel, maar daar op grond van het beoefenen van een andere sport (waarvoor geen sportrolstoel nodig is) geen gebruik van kan maken, kan ook in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming. (NB; als er een voorziening voor nodig is die een niet-gehandicapte voor diezelfde sport niet nodig heeft.) Hier is de maximale grens gelijk aan het goedgekeurde bedrag van aanschaf, maar nooit meer dan het in het Wmo-besluit gestelde maximum. Voorwaarden die in ieder geval aan de toekenning verbonden worden zijn: o o
o
de belanghebbende moet minstens een jaar lid zijn (of worden) van een sportvereniging; de sport moet regelmatig beoefend kunnen worden en door de sportvereniging waarvan men lid is als activiteit worden aangeboden; Daarvan is in ieder geval sprake indien de sport gewoonlijk minimaal eenmaal per week in de gemeente of regio in verenigingsverband wordt of kan worden beoefend; het moet gaan om een sport die ook in verenigingsverband gebruikelijk is voor niet gehandicapte sporters;
6.2 Waarom? Voor gehandicapte sporters wordt de laatste jaren een steeds actiever regionaal beleid gevoerd. Een van de doelen hiervan is om gehandicapten door het beoefenen van een sport uit hun eventuele isolement te halen. Daartoe dienen bepaalde voorzieningen verstrekt te kunnen worden om gehandicapten die daadwerkelijk willen gaan sporten ook de mogelijkheid te geven om - net als hun valide collega-sporters - te kunnen sporten. De achterliggende gedachte, passend in het lokaal gezondheidsbeleid en in de invulling van de (prestatievelden van de) Wmo, is dat sporten voor een ieder een gezonde bezigheid is. Bekend is dat, door te sporten en actief met zichzelf en met anderen in teamverband bezig te zijn een ieder zich, over het algemeen prettiger en veel gezonder voelt. De onderbouwing om een voorziening te verstrekken is dat door “actief “ te sporten er minder beroep gedaan zal gaan worden op de dure individuele voorzieningen in het kader van de Wmo, maar ook in het kader van de AWBZ. Door het toekennen van dit soort aanvragen en het aanpassen van het gemeentelijke beleid ontstaat er een rechtsgelijkheid voor iedere (gehandicapte) sporter. Er wordt overigens wel een direct verband gelegd met niet-gehandicapte sporters, namelijk dat de sport waarvoor de voorziening noodzakelijk is een - ook voor niet gehandicapten - gebruikelijke sport is. 6.3 Welke verstrekkingsvorm Wanneer een gehandicapte, na een medische indicatie, in plaats van een sportrolstoel een sportprothese of een duurdere professionele topsportrolstoel wil aanschaffen kan daarvoor een financiële tegemoetkoming verstrekt worden. De hoogte ervan is gelijk aan het daarvoor in het Wmobesluit opgenomen bedrag. In principe kan men spreken van een “persoonsgebonden sportbudget”. Bij een rolstoel is het persoongebonden sportbudget de (maximale) vergoeding voor een sportrolstoel. De gehandicapte sporter kan dan zelf het verschil eventueel met behulp van een sponsor bijleggen. Het vergroot de keuzevrijheid van de aanvrager. Met andere woorden; wanneer iemand in aanmerking komt voor een voorziening in de vorm van een sportrolstoel en hij of zij liever een duurdere voorziening wenst dan de voor hem of haar goedkoopst adequate voorziening dan zal de keuzevrijheid zoveel mogelijk gerespecteerd worden. Deze vorm van verstrekking wordt ook doorgetrokken ten aanzien van het gebruik van bijvoorbeeld een sportprothese of een aangepast zadel. Het gaat ook hier dus steeds om meerkosten ten opzichte van een voorziening voor een niet gehandicapte sporter. 64 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
De tegemoetkoming in kosten voor de sportvoorziening is financieel gelimiteerd. De grenzen worden aangegeven in het Wmo-besluit. Het moet gezien worden als een handreiking naar de sporter om de gewenste noodzakelijke voorziening aan te kunnen schaffen. Het gaat bij verstrekking steeds om meerkosten, daarbij rekening houdend met eventueel verkrijgbare sponsorgelden! De topsporter kan om de kosten van aanschaf te drukken eventueel een beroep doen op sponsoring. Het is een uitgangspunt van beleid dat belanghebbende hiertoe ook actie onderneemt.
65 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
Bijlage 1 vervallen Op bijlage 1 stonden de verschillen per Koppuntgemeente. Met de fusie is het beleid in Anna Paulowna, Niedorp, Wieringen en Wieringermeer geharmoniseerd. Afwijkingen met het beleid in Harenkarspel en Zijpe worden niet meer vermeld.
66 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
Bijlage 2
Afwegingskader
Schema als bedoeld in hoofdstuk 2.4 van het voorzieningenboek 4.1. Is een grondslag aanwezig die leidt tot disfunctioneren van het huishouden? 7
4.2. Is het behandelen of gedeeltelijk behandelen van de ziekte of aandoening mogelijk?
4.3. Is training of revalidatie mogelijk?
Nee > geen indicatie. Ja > door naar 4.2. 8
Ja > behandeling is mogelijk: verwijs of indiceer. Is het probleem (tijdelijk) nog niet volledig opgelost? > ga door naar 4.3. Ja > gedeeltelijk behandelen is mogelijk of de cliënt is uitbehandeld, ga door naar 4.3 Nee > door naar 4.3 Ja > overweeg verwijzing naar ergotherapie, fysiotherapie of indicatie B (begeleiding). Is het probleem nog niet opgelost? > ga door naar 4.4. Nee > ga door naar 4.4.
4.4. Zijn er (blijvende) beperkingen op het gebied van:
Ja > ga door naar 4.5 Nee > geen indicatie.
4.4.1. Sociale redzaamheid: 1. problemen oplossen; 2. eenvoudige taken uitvoeren; 3. complexere taken uitvoeren; 4. dagelijkse routine regelen; 5. lezen, schrijven rekenen; 6. administratieve werkzaamheden; 7. zich redden in openbaar vervoer, winkels; 8. communicatie.
Let op: beperkingen in het huishouden die relevant zijn voor ondersteuning vanuit de Wmo zijn gerelateerd aan beperkingen op twee terreinen. Geef daarom altijd aan welke combinatie van beperkingen van toepassing is: - sociale redzaamheid en huishouden; - mobiliteit en huishouden, of; - zowel sociale redzaamheid als mobiliteit en huishouden.
4.4.2. Bewegen, verplaatsen en mobiliteit: 1. opstaan en (gaan) zitten; 2. tillen, dragen; 3. beweging en kracht in benen en voeten; 4. fijne handbewegingen; 5. lopen binnenshuis en buitenshuis; 6. traplopen.
NB: wanneer de sociale redzaamheid in het algemeen in het geding is zal naast hulp bij het huishouden ondersteunende begeleiding aangewezen zijn; wanneer de sociale redzaamheid door gerichte training kan worden vergroot is (ook) B aangewezen. Hierover is afstemming met het CIZ noodzakelijk
4.4.3. Beperking in huishouden: 1. dagelijkse organisatie van het huishouden; 2. anderen in zelfverzorging helpen; 3. anderen helpen bij bereiden maaltijden; 4. boodschappen doen; 5. maaltijden bereiden; 6. schoonmaken; 7. kleding reinigen; 8. licht poetswerk in huis; 9. dieren verzorgen.
7
Opmerking: de term behandeling heeft betrekking op alle mogelijkheden voor behandeling gericht op herstel of verbetering of dragelijk maken van de aandoening, vanuit alle verschillende compartimenten van het verzekeringsstelsel. 8 Zorg voor informatie van de behandelend arts.
67 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
4.5. Is de woning adequaat in relatie tot de beperkingen. Is aanpassing van een hulpmiddel noodzakelijk? NB. Vooral bij combinatie 4.4.2+4.4.3 Zijn er algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen waar een beroep op kan worden gedaan?
Biedt woningaanpassing of een woonvoorziening een oplossing? > ja, in kader integrale benadering dient aanvraag voor individuele voorziening woningaanpassing ingenomen te worden. Zo nee: Biedt een hulpmiddel een oplossing? > ja, bestaat mogelijk aanspraak op andere wettelijke regeling (bijvoorbeeld regeling hulpmiddelen 1996) > ja, verwijzing naar de andere regeling Zo nee: Biedt een gebruikelijke voorziening (droogtrommel etc) een oplossing? > Ja er is geen grondslag voor een indicatie hulp bij het huishouden > gedeeltelijk > ga door naar 4.6.
4.6. Is de doelstelling het voorkomen of compenseren van het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden. 4.7. Gezinssamenstelling
Zo nee: Biedt een algemene voorziening een oplossing? > Ja er is geen grondslag voor een indicatie hulp bij het huishouden. > Nee of gedeeltelijk > ga door naar 4.6 Ja > ga door naar 4.7. Nee > er is geen indicatie.
Alleenstaand? > ga door naar 4.9. Alleenstaand ouder met kinderen < 12? > ga door naar 4.9. Alleenstaand ouder met kinderen tussen 12-18? > ga door naar 4.8.1. Volwassen huisgenoten, met/zonder kinderen? > ga door naar 4.8.2.
4.8 Gebruikelijke Zorg 4.8.1 kan er sprake zijn van gebruikelijke zorg van kinderen 12-18?
4.8.1. Ja > inventariseer de huishoudelijke taken die door kinderen van 12-18 jaar worden uitgevoerd. Voor die taken is geen indicatie. Ga door naar 4.9.
4.8.2. kan er sprake zijn van gebruikelijke zorg door volwassen huisgenoten?
4.8.2. Ja > ga door naar 4.10.
4.8.3 is er sprake van gebruikelijke zorg door de ouders voor hun kinderen?
4.8.3. Ja: de zorg en opvang van kinderen, ga door naar 3.10. 4.8. Nee > ga door naar 3.9.
4.9. Is er sprake van bereidheid, beschikbaarheid en vrijwilligheid van de mantelzorg buiten cliëntsysteem?
Ja > ga door naar 4.10. Nee > ga door naar 4.11.
4.10 Is er sprake van overbelasting en dreigende uitval?
Bij gebruikelijke zorg > medische onderbouwing. Bij mantelzorg > uitspraak mantelzorger/cliënt. Nee > geen indicatie voor dat deel dat vrijwillig wordt voortgezet. Ja > ga door naar 4.11.
4.11. Oplossingsrichtingen: 4.11.1. Er bestaat een noodzaak aan training, instructie. 4.11.2 Er bestaat een noodzaak aan toezicht en/of sturing. 4.11.3. De noodzaak bestaat tot het overnemen van taken.
4.11.1 > hulp bij het huishouden evt. in combinatie met begeleiding vanuit de AWBZ. 4.11.2 > hulp bij het huishouden evt. in combinatie met begeleiding vanuit de AWBZ. 4.11.3. > (deels) overnemen.
68 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
Bijlage 3. Over wegen en overwegen Uit: Gebruikelijke zorg van ouders voor hun kinderen, Jeanne Stroucken, Jeanette van den Brink, afstudeerscriptie MGZ, VDO, 2002 De in dit document gehanteerde indeling in leeftijdscategorieën komt overeen met de verdeling in de bestudeerde literatuur (o.a. Mönks 1994 en Verhulst 1997). Een ander document waarin deze indeling ook gehanteerd wordt is bijvoorbeeld de ‘Sociale Redzaamheidschaal Zwakzinnigen’. Deze test wordt pas vanaf 4 –jarige leeftijd gebruikt, waaruit je kunt opmaken dat voor die leeftijd de vaardigheden in het kader van zelfredzaamheid niet of nauwelijks te verwachten zijn bij kinderen. Kinderopvang Kijkend naar de kinderopvang in Nederland is te zien dat ook daar dezelfde categorieën worden gehanteerd. Tot 4-jarige leeftijd kunnen kinderen (bijvoorbeeld van werkende ouders) worden opgevangen in kinderdagcentra. Voor kinderen vanaf 4 tot 12 jaar is er de zogenaamde BSO ofwel Buiten Schoolse Opvang. Daar wordt opvang verzorgd voor kinderen na schooltijd en in vakanties. Voor kinderen van 12 jaar en ouder is er geen (of nauwelijks) opvang9. Hieruit zou kunnen worden opgemaakt dat kinderen tot 12 jaar na school opvang nodig hebben en oudere kinderen niet meer. Dat zegt iets over de leeftijd waarop een kind, zonder direct toezicht, geacht wordt alleen thuis te kunnen zijn. Voor ons is dat een belangrijk gegeven, want dat geeft het moment aan waarop ouders van verstandelijk gehandicapte kinderen een beroep kunnen doen op de AWBZ voor vergoeding van de oppas die zij nodig hebben voor hun kind. Verkeersveiligheid Wanneer het gaat over verkeersveiligheid zijn er eigenlijk geen eenduidige leeftijdsgrenzen gevonden. De motorische vaardigheden worden wel beschreven, maar niet wanneer een kind normaal gesproken (veilig) alleen het verkeer in kan. Er wordt wel iets gezegd over de leeftijd kinderen waarop regels begrijpen (verkeersregels) en op welke leeftijd kinderen meerdere dingen tegelijk kunnen overzien en er op kunnen reageren (het verkeer) (Verhulst 1997). Het enige uitgangspunt dat hierbij algemeen vorm heeft gekregen is het moment waarop kinderen op de basisschool verkeersexamen doen. Dit vindt meestal plaats in groep 7 wanneer kinderen tussen de 10 en 12 jaar oud zijn. Gesteld kan worden dat de meeste kinderen vanaf 12 jaar zich zelfstandig in het verkeer moeten kunnen begeven. Zelfredzaamheid persoonlijke verzorging Ook is bestudeerd wat er geschreven staat over de zelfredzaamheid van kinderen in het kader van de persoonlijke verzorging, met name de onderdelen: zichzelf wassen of douchen, aan- en uitkleden en tandenpoetsen. In dat kader is tevens de zindelijkheid benoemd. Samenvattend kan gesteld worden e dat deze vaardigheden door de meeste kinderen beheerst worden rond hun 5 levensjaar, maar dat controle dan nog wel nodig is. (o.a. Mönks 1994 en Verhulst 1997). Conclusie uit het voorgaande is dat het normaal is dat kinderen tot 5 jaar geheel verzorgd worden door hun ouders of opvoeders op het gebied van persoonlijke verzorging. Tot welke leeftijd toezicht nodig blijft, wordt niet vermeld. Wij vinden echter dat, gebaseerd op wat we hebben gelezen, er vanuit gegaan mag worden dat rond het 12e levensjaar toezicht in het kader van de persoonlijke verzorging niet meer nodig is. Voor de indicatieaanvragen voor persoonlijke verzorging zal dan ook een leeftijdsgrens van 12 jaar gehanteerd kunnen worden.
9
Dat dit niet per definitie ook de wenselijke situatie is, blijkt uit initiatieven om juist voor deze leeftijdsgroep opvang na school te organiseren:zie samenwerkingsprojecten tussen scholen en welzijnswerk in het organiseren van huiswerkklassen.
69 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
Kinderen en vrijetijdsbesteding Bij het zoeken naar wat deskundigen schrijven over vrijetijdsbesteding, is uitgegaan van een sport of hobby bedrijven, niet buitenspelen of binnenshuis zichzelf vermaken. Binnen clubs of verenigingen worden kinderen ook weer ingedeeld in leeftijdscategorieën. Tot 5 jaar kunnen kinderen eigenlijk nergens georganiseerd sporten of hobby’s uitoefenen. Kinderen tot 6 jaar zijn motorisch nog onvoldoende ontwikkeld en het uithoudingsvermogen is te gering om sport te beoefenen, behalve zwemmen (Feddema, Wagenaar 1999). Zwemles valt ons inziens echter niet onder vrijetijdsbesteding. Het leren zwemmen wordt in Nederland over het algemeen als een essentieel onderdeel van de opvoeding gezien. Vanaf 5 jaar, maar meestal vanaf 6 jaar, vallen kinderen bij clubs en verenigingen onder de beginners. Vanaf 8 jaar vallen ze doorgaans in een volgende categorie tot 10 jaar en daarna in een categorie tot 12 jaar. Indeling in categorieën gaat meestal door tot 18 jaar. Daarna horen kinderen (bij sporten) tot de senioren. Over een gemiddeld aantal uren vrijetijdsbesteding per week buitenshuis voor kinderen is vrijwel niets te vinden in de literatuur. Vermeld staat alleen wat er binnen een sport- of hobbyclub aan uren per kind wordt besteed, maar niet naar hoeveel clubs kinderen normaal gesproken gaan. Het betreft meestal activiteiten voor 1 tot 2 uur per week. Het totaal aantal uren vrijetijdsbesteding is dus afhankelijk van het aantal clubs dat wordt bezocht en hobby's die worden beoefend.
70 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012
Bijlage 4: Richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen Kinderen van 0 tot 5 jaar -
kunnen niet onder toezicht van volwassenen; hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotore ontwikkeling; zijn tot 4 jaar niet zindelijk; moeten volledig verzorgd worden: aan- en uitkleden, eten, wassen; hebben begeleiding nodig bij hun sport/spel/vrijetijdsbesteding; sport- en hobbyactiviteiten niet in verenigingsverband; zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.
Kinderen van 5 tot 12 jaar kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school; kunnen niet zonder toezicht van volwassenen; hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging; hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotore ontwikkeling; zijn overdag zindelijk, en ’s nachts merendeels ook; hebben bij hun vrijetijdsbesteding alleen begeleiding nodig in het verkeer wanneer zij van en naar hun activiteiten gaan; hebben reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 naar 25 uur per week; sport en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, ongeveer 2 maal per week. Kinderen van 12 tot 18 jaar hebben geen voordurend toezicht nodig van volwassenen; kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden; kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen; hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en weinig toezicht nodig; hebben geen begeleiding nodig van en naar hun vrijetijdsactiviteiten; sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, een onbekend aantal keren per week; hebben tot 16 jaar een reguliere dagbesteding op school; hebben weinig stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv huiswerk).
71 Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning 2012 Vastgesteld door B&W in de vergadering van 17 januari 2012 en gepubliceerd op 24-1-2012