Voorwoord
Dit rapport bevat drie soorten documenten : Ø
de documenten die door het W.I.V. zijn opgemaakt op basis van de gegevens verzameld door een netwerk van peillaboratoria, in het kader van de surveillance van infectieuze aandoeningen (cf. hoofding Peillaboratoria);
Ø
de documenten die door de referentielaboratoria zijn opgemaakt voor de ziektekiem waarvoor zij verantwoordelijk zijn (cf. hoofding Referentielaboratoria);
Ø
de documenten die door het W.I.V. zijn opgemaakt op basis van de gegevens verzameld door een netwerk van peil- en referentielaboratoria, in het kader van de surveillance van infectieuze aandoeningen (cf. hoofding Peillaboratoria + Referentielaboratoria).
Voorwoord
Dankwoord
Peillaboratoria
Wij bedanken de verantwoordelijken van de peillaboratoria die aan de registratie van 2000 hebben deelgenomen. De lijst van deze laboratoria wordt per provincie en per postcode voorgesteld.
2000 2000 2018 2018 2060 2170 2200 2200 2220 2300 2300 2350 2390 2440 2500 2570 2650 2800 2800 2820 2830 2930
Antwerpen Antwerpen Antwerpen Antwerpen Antwerpen Merksem Herentals Herentals Heist-op-den-Berg Turnhout Turnhout Vosselaar Malle Geel Lier Duffel Edegem Mechelen Mechelen Bonheiden Willebroek Braschaat
Centraal Laboratorium Antwerpen Instituut Tropische Geneeskunde Alg. Medisch Laboratorium Clinilabo A.Z. Stuivenberg A.Z. Jan Palfijn Centrum voor Medische Analyse St.-Elisabethziekenhuis Somedi Lab A.Z. St.-Jozef St.-Elisabethziekenhuis Medisch Lab Kempen Alg. Z. St.-Jozef Alg. Z. St.-Dimpna Cedibel A.Z. St.-Norbertus U.Z.-Antwerpen St.-Jozefziekenhuis Stedelijk O.L.V.-Ziekenhuis Imeldaziekenhuis A.Z. Van Enschodt Ziekenhuis Vesalius
Dankwoord
1
Dankwoord
Peillaboratoria
1000 1000 1040 1040 1050 1050 1060 1070 1080 1090 1090 1120 1200
2
Dankwoord
Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel
Laboratorium van Dokters Staquet St.-Pieter Ziekenhuis Centraal Labo St.-Michiels Kliniek Centre Hosp. Etterbeek-Ixelles W.I.V. - Afdeling Bacteriologie Biorim Erasmus Ziekenhuis Hôpital Français Reine Elisabeth A.Z. - V.U.B. C.H.U. Brugmann Militair Hosp. Koningin Astrid U.C.L. St-Luc
Dankwoord
Peillaboratoria
1340 1420
Ottignies Braine-l'Alleud
Clin. St-Pierre Hôpital de Braine-l'Alleud-Waterloo
Dankwoord
3
Dankwoord
Peillaboratoria
1730 1800 3000 3000 3000 3290 3300
4
Dankwoord
Asse Vilvoorde Leuven Leuven Leuven Diest Tienen
H. Hartkliniek Van Helmont Ziekenhuis H. Hartkliniek Medisch Centrum voor Huisartsen U.Z. St.-Rafaël A.Z. Diest H. Hartkliniek
Dankwoord
Peillaboratoria
8000 8000 8310 8400 8400 8400 8500 8500 8630 8700 8790 8790 8800 8820 8870 8900 8900 8930 8970
Brugge Brugge Brugge Oostende Oostende Oostende Kortrijk Kortrijk Veurne Tielt Waregem Waregem Roeselare Torhout Izegem Ieper Ieper Menen Poperinge
A.Z. St.-Jan Lab voor Medische Biologie A.Z. St.-Lucas Alg. Bio-Klinisch Lab Alg. Z. H. Hart A.Z. Damiaan Kliniek Maria's Voorzienigheid Medisch Lab Bruyland St.-Augustus Kliniek St.-Andriesziekenhuis Lab Klinische Biologie Kliniek O.L.V.-Lourdes H. Hartziekenhuis Kliniek St.-Rembert St.-Jozefkliniek Kliniek der Zwarte Zusters O.L.V.-Gasthuis Moederhuis St.-Joriskliniek en Materniteit Mariaziekenhuis
Dankwoord
5
Dankwoord
Peillaboratoria
9000 9000 9000 9000 9000 9100 9100 9160 9200 9200 9300 9300 9300 9600 9880 9900 9940
6
Dankwoord
Gent Gent Gent Gent Gent St.-Niklaas St.-Niklaas Lokeren Dendermonde Dendermonde Aalst Aalst Aalst Zottegem Aalter Eeklo Gent
A.Z. St.-Lucas Alg. Ziekenhuis Kliniek Maria Middelares Medisch Lab Medilab U.Z. - R.U.G. Alg. Kliniek Maria Middelares Stadskliniek Lab Lokeren A.Z. St.-Blasius Klinisch Lab Dendermonde Lab Aalst Median Lab O.L.V.-Ziekenhuis Alg. Z. St.-Elisabeth Medina H. Hartkliniek Lab Parijs-Nuytinck
Dankwoord
Peillaboratoria
6000 6040 6041 6060 6110 6460 6530
Charleroi Jumet Gosselies Gilly Montigny-Le-Tilleul Chimay Thuin 6540 7000 7000 7060 7090 7100 7130 7331
7500 7500 7700 7700 7800 7850
Tournai Tournai Mouscron Mouscron Ath Enghien
Labo de Biologie Clinique C.H.U. Charleroi Clin. Notre-Dame de Grâce Hôpital St-Joseph Hôpital Vésale Centre de Santé des Fagnes L.P.M.E. Lobbes Mons Mons Soignies Braine-le-Comte La Louvière Binche Baudour
Clin. St-Joseph Hôpital Ambroise Paré Labo Libem Labo d'Anal. Médicales La Bassos Labo Deltenre Centre Hospitalier de Tivoli Labo Frère-Larebio Clin. L. Caty
Clin. La Dorcas I.M.C. Clin. Refuge de la Ste-Famille Labo d'Analyses Médicales Centre Hospitalier du Pays d'Ath Labo de Biologie Médicale
Dankwoord
7
Dankwoord
Peillaboratoria
4000 4000 4020 4032 4500 4620 4700 4800 4800 4960
8
Dankwoord
Liège Liège Liège Chênée Huy Fléron Eupen Verviers Verviers Malmédy
Clin. St-Joseph U.Lg. Inst. Prov. E. Malvoz Clin. Notre-Dame des Bruyères Centre Hospitalier Hutois Labo d'Analyses Médicales Ralet Hôpital St-Niklaus Centre de Diagnostic Centre Hospitalier Peltzer La Tourelle Clin. Reine Astrid
Dankwoord
Peillaboratoria
3500 3500 3500 3550 3600 3800 3910 3920
Hasselt Hasselt Hasselt Heusden-Zolder Genk St.-Truiden Neerpelt Lommel
Centraal Laboratorium Salvatorziekenhuis Virga Jesse Ziekenhuis St.-Franciskusziekenhuis Ziekenhuis Oost-Limburg Regionaal Ziekenhuis St.-Trudo H. Hartkliniek Maria Middelaresziekenhuis
Dankwoord
9
Dankwoord
Peillaboratoria
6700 6800
10
Dankwoord
Arlon Libramont
Clin. du Sud-Luxembourg Centre Hospilalier de l'Ardenne
Dankwoord
Peillaboratoria
5000 5004 5060 5500 5530
Namur Namur Auvelais Dinant Yvoir
Centre Hospitalier Régional Labo Médical du Sud Centre Hospitalier Reine Fabiola Clin. Ste-Anne U.C.L. Mont-Godinne
Dankwoord
11
Dankwoord
Peillaboratoria
Wij danken ook de verantwoordelijken voor de referentielaboratoria (bijlage 1) die aan de surveillance van 1999 hebben deelgenomen : Ø
Dokters G. BIGAIGNON en M. VAN RANST voor Borrelia burgdorferi;
Ø
Dokter S. LAUWERS voor Bordetella pertussis, Corynebacterium diphteriae en Legionella penumophila;
Ø
Dokter J. GODFROID voor Brucella;
Ø
Dokter J. BUTZLER voor Campylobacter;
Ø
Mevrouw M. TURNEER voor Clostridium botulinum;
Ø
Dokter D. SWINNE voor Cryptococcus neoformans;
Ø
De heer T. VERVOORT voor Cryptosporidium, Cyclospora, Entamoeba histolytica, Leishmania, Leptospira en Plasmodium;
Ø
Dokter H. GOOSSENS voor Enterococcus en Streptococcus pyogenes;
Ø
Dokter D. PIERARD voor Escherichia coli;
Ø
Dokter F. CROKAERT voor Haemophilus influenzae;
Ø
Dokter C. VANDENVELDE voor Hantavirus;
Ø
Dokter R. VRANCKX voor Hepatitis A, B, C;
Ø
Dokter M. STRUELENS voor Legionella pneumophila en Staphylococcus aureus;
Ø
Dokter M. YDE voor Listeria monocytogenes;
Ø
Dokters F. PORTAELS en M. DUFAUX voor Mycobacterium;
Ø
Mevrouw F. CARION voor Neisseria meningitidis;
Ø
Dokter F. COSTY voor Rabies;
Ø
Dokter I. WYBO voor Salmonella en Shigella;
Ø
Dokter C. GODARD voor Staphylococcus aureus (faagtypering);
Ø
Dokter P. MELIN voor Streptococcus agalactiae;
Ø
Dokter J. VERHAEGEN voor Streptococcus pneumoniae en Yersinia;
Ø
Dokters M. UYDEBROUCK en M. WANLIN voor multiresistente tuberculose;
Ø
Dokter G. WAUTERS voor Yersinia;
Ø
Dokter G. CORNELIS voor Yersinia pestis;
Ø
Dokter R. VANHOOF voor resistentie tegen aminoglycosiden.
Wij bedanken ook de volgende leden van de dienst Epidemiologie van het W.I.V voor hun kostbare bijdrage : Ø
Dokter F. VAN LOOCK als verantwoordelijke voor het surveillanceprogramma,
Ø
De heer Y. DUPONT voor het gegevensbeheer,
Ø
Mevrouw M. MEGANCK voor de gegevensinvoer,
Ø
Mevrouw L. DE GENDT voor de gegevensvalidatie,
Ø
De heer G. JEANFILS voor het verwerken van de gegevens en het maken van de figuren in dit verslag,
Ø
Mevrouw S. GRANGE voor het tikwerk en de opmaak van dit verslag,
Ø
Mevrouw A. MOTTE voor de vertaling van de documenten in dit verslag.
Tot slot bedanken wij ook het personeel van de drukkerij voor het drukken van dit document.
12
Dankwoord
Peillaboratorium
Samenvatting
Doelstellingen van het peillaboratorianetwerk Ø Ø Ø
Ø
jaarlijkse en maandelijkse opvolging van de epidemiologische trends betreffende de geregistreerde micro-organismen; opsporing van infectiehaarden; schatting van de incidentie van de geregistreerde kiemen op nationaal en arrondissementsniveau en ook al zijn de benaderingen soms een onderschatting van de reële incidentie, toch kunnen zij worden gebruikt als indicatoren voor de incidentie. Zij brengen soms moeilijkheden teweeg wanneer men ze wil vergelijken met de cijfers van andere landen; versturing van de analyseresultaten naar de deelnemende laboratoria en naar de overheden en instellingen/personen die betrokken zijn bij de surveillance van infectieuze aandoeningen.
Aantal deelnemende laboratoria Ø Ø Ø
127 peillaboratoria, hetzij 48% van het totaal aantal laboratoria erkend voor microbiologie; lokalisatie van de peillaboratoria : 58% in Vlaanderen, 32% in Wallonië en 10% in Brussel; vergelijkbare lokalisatie van alle laboratoria voor microbiologie : 55% in Vlaanderen, 32% in Wallonië en 13% in Brussel.
Evolutie van de nationale incidentie van de voornaamste ziektekiemen Ø Ø Ø Ø Ø
in vergelijking met 1999, toename van de incidentie van infecties met Campylobacter terwijl deze incidentie sinds 1998 stabiel bleef (1998 : 65/105, 1999 : 64/105, 2000 : 73/105); stabilisatie van de incidentie van infecties met N. meningitidis (2000 : 2,1/105); sinds 1997, stabilisatie van de incidentie van infecties met S. pneumoniae (2000 : 13,3/105) ; in vergelijking met 1999, stabilisatie van infecties met H. influenzae (2000 : 4,7/105); in vergelijking met 1999, daling van de trend van sexueel overdraagbare aandoeningen met C. trachomatis (1999 : 7,8/105, 2000 : 6,7/105), terwijl de trend vanaf 1997 in stijgende lijn ging.
Evolutie van de incidentie van bepaalde ziektekiemen per leeftijdsgroep Ø Ø Ø
in vergelijking met 1999, stabilisatie van de incidentie van infecties met S. pneumoniae bij personen ≥ 65 jaar (in 1999 en 2000 : 2,6/105, in 1999 : N=409 en in 2000 : N=434); sinds 1991, significante toename met lineaire trend van de incidentie van infecties met N. meningitidis bij personen tussen 15 en 24 jaar (1991 : 0,06/104, 2000 : 0,43/104); stabilisatie van de incidentie van hepatitis A bij jongeren tussen 5 en 14 jaar (2000 : 0,9/104).
Beschrijving van enkele infectiehaarden 1. Campylobacter Ø Ø Ø
lokalisatie van 775 gevallen in het arrondissement Leuven (1999 : N=636); lokalisatie van 735 gevallen in het arrondissement Turnhout; lokalisatie van 518 gevallen in het arrondissement Mechelen, waarvan 121 in Heist-op-den-Berg (1999 : N=110).
2. Cryptosporidium Ø
daling van het aantal gediagnosticeerde gevallen, zowel in Wallonië (1999 : N=226, 2000 : N=88) als in Vlaanderen (1999 : N=419, 2000 : N=369).
3. Giardia Ø
daling van het aantal gediagnosticeerde gevallen in de meeste arrondissementen van het land.
4. S. pneumoniae Ø Ø
lichte daling van het aantal gediagnosticeerde gevallen in heel België (1999 : N=1401, 2000 : N=1360 ); opmerkelijk is het hoog blijvend aantal gediagnosticeerde gevallen in het arrondissement Charleroi (1999 : N=125, 2000 : N=119).
Samenvatting
1
Samenvatting
Peillaboratorium
5. Y. enterocolitica Ø Ø
in vergelijking met 1999, daling van het aantal gediagnosticeerde gevallen in 2000 (N=507); we herinneren eraan dat dit aantal tussen 1986 (N=1514) en 1998 (N=440) in dalende lijn ging en in 1999 (N=568) opnieuw steeg.
6. N. meningitidis Ø
ook al ligt het aantal gediagnosticeerde gevallen in 2000 een beetje lager dan in 1999, toch moet worden onderstreept dat het aantal gevallen in Brussel stijgt (1999 : N=19, 2000 : N=32).
7. Hepatitis A Ø Ø
lokalisatie in 2000 van 158 gevallen in Brussel (in 1999 : N=125); bovendien zijn 74/158 (47%) gevallen afkomstig van kinderen tussen 5 en 14 jaar, terwijl het gemiddelde voor dit infectietype in deze leeftijdsgroep 32% bedraagt.
Aanbevelingen Ø Ø
Ø Ø
2
omdat in enkele Belgische arrondissementen heel wat aandoeningen (hepatitis A, Influenza A, S. pneumoniae en N. meningitidis) optreden waarvoor een vaccin bestaat, strekt efficiëntere vaccinatie van de doelgroepen tot de aanbeveling; het is belangrijk om de evolutie van niet-griepale acute luchtweginfecties op de voet te volgen, met name per provincie of zelfs per arrondissement, zodat huisartsen hun behandeling kunnen aanpassen in functie van de in omloop zijnde bacteriën (S. pneumoniae en M. pneumoniae) en/of virussen (R.S.V. en Parainfluenza); het is van belang dat de bevolking wordt ingelicht over preventieve maatregelen om minder snel één of andere infectieziekte op te lopen (ziekte van Lyme, hantavirose, gastro-intestinale infecties, … zie bijlagen); het zou nuttig zijn om een grondige studie te maken over de oorzaak van het groot aantal infecties met Campylobacter, Giardia, Y. enterocolitica en Cryptosporidium in sommige arrondissementen van het land.
Samenvatting
Peillaboratoria
Inleiding
Sinds 1983 coördineert de Afdeling Epidemiologie van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (W.I.V.), voorheen Instituut voor Hygiëne en Epidemiologie (I.H.E.), de nationale surveillance van infectieuze aandoeningen via een netwerk van laboratoria voor microbiologie, peillaboratoria genoemd. Aan dit surveillanceprogramma zijn een veertigtal referentielaboratoria verbonden. Zij Ø Ø Ø Ø
bevestigen de diagnose die door de peillaboratoria en andere Belgische laboratoria is gesteld, typeren de ontvangen stalen, bestuderen de antibioticaresistentie van de stalen, bieden andere kostbare epidemiologische gegevens omtrent de verzamelde informatie (bijlage 1).
Doelstellingen van het surveillancenetwerk Ø Ø Ø Ø
jaarlijkse en maandelijkse opvolging van de epidemiologische trends van de geregistreerde micro-organismen, opsporing van infectiehaarden, opvolging van de invloed van de vaccinatieprogramma’s op de evolutie van het aantal diagnoses per leeftijdscategorie, verspreiding van de verzamelde gegevens onder de deelnemende laboratoria, de overheid en de instellingen die zich bezighouden met de preventie van aandoeningen die het gevolg zijn van micro-organismen.
Doelstellingen van het jaarrapport Ø Ø Ø Ø Ø Ø Ø Ø Ø
beschrijving van de epidemiologische trends van de geregistreerde micro-organismen, voorstelling van de doelstellingen van de surveillance van elke geregistreerde kiem, voorstelling van de representativiteit van het surveillancenetwerk voor elke geregistreerde kiem, voorstelling van de evolutie van de incidentie van de geregistreerde infecties op nationaal en arrondissementsniveau, beschrijving van de voornaamste epidemiologische kenmerken van de patiënten met een positieve diagnose wat betreft de geregistreerde kiemen, met name verdeling per geslacht en leeftijdsgroep, voorstelling van de evolutie van de verspreiding van de diagnoses in functie van de oorsprong van de afgenomen stalen, voorstelling van de seizoensevolutie van de voornaamste geregistreerde kiemen, voorstelling van de geografische lokalisatie van de geregistreerde kiemen in 2000, voorstelling van een reeks aanbevelingen die het mogelijk moeten maken om het aantal geregistreerde infecties te beperken.
Doelstellingen van de rapporten van de referentielaboratoria Ø Ø Ø Ø
voorstelling van de voornaamste epidemiologische kenmerken van de patiënten van wie een staal naar het referentielaboratorium is verstuurd door een peillaboratorium of door een ander Belgisch laboratorium voor microbiologie, voorstelling van de geografische lokalisatie van de stalen die in 2000 zijn ontvangen, beschrijving (en opvolging van de evolutie) van de verschillende stamtypes die in 2000 zijn geanalyseerd, onderzoek (en opvolging van de evolutie) naar de antibioticaresistentie van de stammen die in 2000 zijn geanalyseerd in functie van hun type en de oorsprong van het afgenomen staal.
Inleiding
1
Peillaboratoria
Methoden
Basisprincipes van het surveillancenetwerk Ø Ø Ø Ø
de deelname van de peillaboratoria gebeurt op vrijwillige basis en wordt niet vergoed; elk deelnemend laboratorium wordt door een bioloog geleid; de registratie gebeurt op regelmatige tijdstippen, m.a.w. wekelijks; de aangifte van de patiënt blijft anoniem.
Inhoud van de registratie Ø Ø Ø Ø Ø Ø
infecties ter hoogte van de luchtwegen en het centraal zenuwstelsel, acute luchtweginfecties, gastro-intestinale infecties, zoönosen, seksueel overdraagbare aandoeningen, geïmporteerde infecties.
Registratietypes Ø Ø
op een registratieformulier (bijlage 2), via elektronische weg, met behulp van het programma Epi-Lab. Hiermee kunnen de gegevens worden ingevoerd en naar de server van het W.I.V. worden verstuurd.
Beschrijving van de registratie betreffende het laboratorium : ♦ toegekend identificatienummer in functie van de lokalisatie van het laboratorium; Ø betreffende de patiënt : ♦ geslacht, ♦ geboortedatum, ♦ postcode van de woning of van de plaats waar de besmetting vermoedelijk plaats heeft gehad of het land van oorsprong van de infectie; Ø betreffende het staal : ♦ week waarin de diagnose werd gesteld, ♦ plaats waar het staal werd afgenomen. Ø
Gebruikte afkortingen Ø Ø Ø Ø Ø
Ø
Ø Ø Ø Ø Ø Ø
A.L.I. : acute luchtweginfecties, aantal consultaties : aantal consultaties (in de praktijk of bij een huisbezoek) van geneesheren die deelnemen aan het surveillanceprogramma van A.L.I. en griep, C.S.V. : cerebrospinaal vocht, griepale A.L.I. : door een netwerk van geneesheren gediagnosticeerde acute luchtweginfecties bij patiënten met een griepale symptomatologie, m.a.w. : plotse aanvang, koorts, spierpijnen en respiratoire symptomen, incidentie : in dit rapport betreft het een indicator van de incidentie aangezien slechts 48% van de Belgische laboratoria voor microbiologie aan het netwerk deelneemt; toch moet worden gepreciseerd dat de meeste ‘grote’ laboratoria die deelnemen aan het surveillanceprogramma hoofdzakelijk zijn verbonden aan een ziekenhuis; de vermelde incidenties in dit rapport zijn dus bruikbaar als indicator voor de nationale incidentie en de evolutie van de incidentie, ook al houden de cijfers soms een onderschatting van de werkelijke incidentie in, niet-griepale A.L.I. : door een netwerk van geneesheren gediagnosticeerde acute luchtweginfecties bij patiënten met een infectie ter hoogte van de bovenste, middenste en onderste luchtwegen, nl. een banale verkoudheid, faryngitis, otitis media, laryngitis, bronchitis en pneumonie, O.R. : Odds Ratio, P.L. : peillaboratoria, R.L. : Referentielaboratorium, R.S.V. : respiratoir syncytiaal virus, registratiefrequentie : aantal jaarlijks geregistreerde diagnoses door de peillaboratoria/aantal formulieren, totale A.L.I. : aantal contacten met griepale en/of niet-griepale A.L.I./100 contacten.
Methoden
1
Methoden
Peillaboratoria
Representativiteit van het netwerk in 2000 Ø Ø Ø Ø Ø Ø Ø
deelname van 127 peillaboratoria verspreid over 34 van de 43 arrondissementen in het land, hetzij 48% (127/263) van alle in 2000 erkende laboratoria voor microbiologie, afwezigheid van laboratoria voor microbiologie in de arrondissementen Philippeville en Waremme, afwezigheid van peillaboratoria in de arrondissementen Diksmuide, Oudenaarde, Tongeren, Bastogne, Marche-enFamenne en Virton, deelname van ten minste de helft van de erkende laboratoria in 25 arrondissementen, lokalisatie van de peillaboratoria : 58% in Vlaanderen, 32% in Wallonië en 10% in Brussel (tabel 1), vergelijkbare lokalisatie van de laboratoria voor microbiologie : 55% in Vlaanderen, 32% in Wallonië en 13% in Brussel (figuur 1), indeling van de peillaboratoria in 70% laboratoria verbonden aan een ziekenhuis en 30% privé-laboratoria : deze indeling is verschillend van de indeling van alle laboratoria erkend voor microbiologie, respectievelijk 51% en 49% (figuur 1). Tabel 1 :
verspreiding van de peillaboratoria per arrondissement (N, 1998-2000)
Arrondissement Antwerpen Mechelen Turnhout Halle-Vilvoorde Leuven Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde St.-Niklaas Hasselt Maaseik Tongeren Vlaanderen
N 12 6 6 1 5 4 0 3 6 3 3 1 1 4 2 1 6 0 3 7 2 0 76
1998 T 28 10 12 7 6 11 1 6 8 5 4 1 3 8 3 1 14 5 10 10 3 1 157
% 43 60 50 14 83 36 0 50 75 60 75 100 33 50 67 100 43 0 30 70 67 0 48
N 12 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 75
1999 T 28 9 12 7 6 11 1 6 7 5 4 1 3 8 2 1 14 4 10 10 3 1 153
% 43 67 50 29 83 36 0 50 71 60 50 100 33 50 100 100 50 0 30 60 67 0 49
N 11 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0
2000 T 24 9 9 7 6 10 1 6 7 5 4 1 3 8 2 1 13 4 9 11 3 1
74
144
% 46 67 67 29 83 40 0 50 71 60 50 100 33 50 100 100 54 0 33 55 67 0 51
Arrondissement N Brussel 15 Nivelles 2 Ath 1 Charleroi 5 Mons 3 Mouscron 2 Soignies 4 Thuin 4 Tournai 2 Huy 1 Liège 6 Verviers 4 Waremme 0 Arlon 1 Bastogne 1 Marche-en-Fam. 0 Neufchâteau 1 Virton 0 Dinant 2 Namur 3 Philippeville 0 Wallonië 42 België 133
N : aantal peillaboratoria
1998 T 36 11 3 8 10 2 6 4 4 2 21 7 0 1 3 2 1 1 2 8 0 96 289
% 42 18 33 63 30 100 67 100 50 50 29 57 -100 33 0 100 0 100 38 -44 46
N 13 2 1 5 3 2 4 4 3 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 41 129
1999 T 36 11 3 7 9 2 5 4 3 2 18 7 0 1 2 2 1 1 2 7 0 87 276
% 36 18 33 71 33 100 80 100 100 50 28 57 -100 0 0 100 0 100 43 -47 47
N 13 2 1 5 3 2 4 4 2 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0
2000 T 36 11 2 7 8 2 5 3 3 2 18 7 0 1 1 2 1 1 2 7 0
40 127
83 263
LV
T : aantal laboratoria voor microbiologie
Figuur 1 : verspreiding van de peillaboratoria per arrondissement (%, 2000) AL : AR : AT : AW : B: BG : BS : CR : DK : DM : DN : EK : GT : HS : HV : HY : IP : KR : LG : LV : MC : MH : MN : MR : MS : NC : NM : NV : OD : OS : PV : RS : SG : SN : TG : TH : TL : TN : TR : VR : VT : VV : WR :
2
Methoden
* 4/8 1/1 1/2 11/28 14/43 4/13 1/3 7/8 0/1 2/4 2/2 1/1 7/19 7/12 1/7 1/2 3/6 6/8 5/19 6/8 2/4 6/11 4/9 0/1 2/2 1/2 3/7 3/9 0/5 3/5 0/0 2/4 4/8 3/10 0/3 4/11 1/1 4/4 3/6 1/3 0/1 4/7 0/1
: Aalst : Arlon : Ath : Antwerpen : Brussel : Brugge : Bastogne : Charleroi : Diksmuide : Dendermonde : Dinant : Eeklo : Gent : Hasselt : Halle-Vilvoorde : Huy : Ieper : Kortrijk : Liège : Leuven : Mouscron : Mechelen : Mons : Marche-en-Fam. : Maaseik : Neufchâteau : Namur : Nivelles : Oudenaarde : Oostende : Philippeville : Roeselare : Soignies : St.-Niklaas : Tongeren : Turnhout : Tielt : Thuin : Tournai : Veurne : Virton : Verviers : Waremme
VR
DK
AW
EK
BG
OS
SN
TL
MH
DM
HS
RS IP
LV
AL
OD
KR
HV MC
TH MS
GT
TR
B
TG WR
NV
AT
TG
LG
SG
VV NM
CR
MN
HY
DN TN
MR
PV
BS NC
0
> 0 - 49
> 49 - 99
100
geen erkend labo
% 36 18 50 71 38 100 80 133 67 50 28 57 -100 0 0 100 0 100 43 -48 48
VT
AR
Methoden
Peillaboratoria
Aantal deelnemers in 2000 Ø Ø Ø Ø Ø
indiening van 6458 registratieformulieren, hetzij 97,8% van het aantal verwachte formulieren, indiening van ten minste 50 van de 52 verwachte formulieren door 116 laboratoria (91%), maximum aantal wekelijks ontvangen formulieren : 127, hetzij 100%, minimum aantal wekelijks ontvangen formulieren : 117, hetzij 92%, opmerkelijk is de dalende trend van het aantal ontvangen formulieren tussen de eerste helft (gemiddeld 126 formulieren) en de tweede helft (gemiddeld 122 formulieren) van 2000 (figuur 2). Figuur 2 : evolutie van het wekelijks aantal ontvangen formulieren in 2000 (03/01/2000 - 31/12/2000) aantal formulieren
% 100
125
95
120
F
J
M
A
M
J
J
A
S
O
N
D
Evolutie van het peillaboratorianetwerk Ø Ø
sinds 1985 lichte daling van het aantal peillaboratoria die deelnemen aan het surveillancenetwerk, voornamelijk omwille van de fusie van bepaalde laboratoria, sinds 1988 lichte stijging van het percentage tussen het aantal peillaboratoria en het totaal aantal laboratoria erkend voor microbiologie, eveneens het gevolg van fusies van sommige laboratoria voor microbiologie (tabel 2). Tabel 2 :
evolutie van het aantal peillaboratoria (1983-2000) Jaar
N
1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991
101 114 159 154 150 139 139 142 144
%* 25 28 40 38 37 34 35 35 36
Jaar
N
1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
141 142 141 125 140 134 133 129 127
%* 36 37 41 43 44 44 46 47 48
* : (aantal peillaboratoria/totaal aantal laboratoria voor microbiologie) x 100
Verspreiding van de verzamelde gegevens wekelijkse rapporten, ter beschikking van elke persoon die in het bezit is van het programma Epi-Lab, wekelijkse rapporten over A.L.I., van september tot april beschikbaar op papier en op de webpagina’s (bijlagen 4 en 5), maandelijkse rapporten om de aandacht van de lezers te vestigen op het feit dat in een bepaalde maand sommige kiemen in een of ander Belgisch arrondissement toenamen; beschikbaar op papier en op de webpagina’s (bijlage 3), Ø jaarlijkse rapporten met als belangrijkste doelstelling de epidemiologische trends van een welbepaalde kiem sinds het begin van de registratie weer te geven; beschikbaar op papier en op de webpagina’s, Ø informatiebrochures over sommige ziektes voor de bevolking (nu beschikbaar : hepatitis A, Lyme-ziekte, hantavirose, meningitis, voedseltoxi-infectie); de brochures hebben tot doel de bevolking in te lichten omtrent het bestaan van de ziektes, de mogelijke preventieve maatregelen, de te treffen maatregelen indien een van de ziektes wordt vermoed; de informatie is beschikbaar op papier en op de webpagina’s (bijlagen 6 tot 10); Ø Internetadressen : ♦ van de afdeling Epidemiologie van het W.I.V. : http://www.iph.fgov.be/epidemio/epinl ♦ van het surveillanceprogramma voor infectieuze aandoeningen : http://www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/index8.htm ♦ van het jaarrapport 2000 : http://www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/plabnl/plabannl/index.htm ♦ van de maandrapporten : http://www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/plabnl/mens.htm ♦ van de informatiebrochure over de Lyme-ziekte : http://www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/plabnl/indexly.htm ♦ van de informatiebrochure over meningitis : http://www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/plabnl/indexme.htm ♦ van de informatiebrochure over hantavirose : http://www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/plabnl/indexha.htm ♦ van de informatiebrochure over hepatitis A : http://www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/plabnl/indexhe.htm Ø Ø Ø
Methoden
3
Methoden Lijst van de software voor statistische verwerking Ø Ø Ø
4
Clipper, versie 5.2 Excel 2000 Epi-Info, versie 6.04
Methoden
Peillaboratoria
Algemene Resultaten
Peillaboratoria
Evolutie van de registratiefrequentie In vergelijking met 1999 wordt het volgende vastgesteld : Ø Ø Ø Ø Ø
een toename van infecties met Campylobacter en Rotavirus, een toename van infecties met S. pyogenes, een stabilisatie van infecties met N. meningitidis en H. influenzae, een daling van infecties met S. pneumoniae, een daling van infecties met Y. enterocolitica, Giardia en Cryptosporidium (tabel 1). Tabel 1 : frequentie van de geregistreerde kiemen (1996-2000) Kiem N
1996 N/lab
Adenovirus Campylobacter Chlamydia pneumoniae Chlamydia trachomatis Cryptosporidium Entamoeba histolytica Giardia Haemophilus influenzae Hantavirus Hepatitis A Influenza A Influenza B Mycoplasma pneumoniae Neisseria gonorrhoeae Neisseria meningitidis Parainfluenza Plasmodium R.S.V. Rotavirus Shigella Streptococcus pneumoniae Streptococcus pyogenes Yersinia enterocolitica
260 4991 163 787 413 256 1663 405 224 565 218 53 563 100 175 210 326 1095 1523 269 589
Totaal
14848
2,0 37,7 1,2 5,9 3,1 1,9 12,6 3,1 1,7 4,3 1,6 0,4 4,3 0,8 1,3 1,6 2,5 8,3 11,5 2,0 4,5
N
1997 N/lab
443 5617 327 691 603 289 1557 463 55 467 387 111 1356 117 187 258 316 2029 200 1408 252 492 17625
3,4 43,6 2,5 5,4 4,7 2,2 12,1 3,6 0,4 3,6 3,0 0,9 10,5 0,9 1,5 2,0 2,5 15,7 2,0 10,9 1,9 3,8
N
1998 N/lab
653 6610 352 721 833 294 1899 631 49 517 467 82 2197 166 164 304 334 3714 280 1415 299 440 22421
5,1 51,8 2,8 5,7 6,5 2,3 14,9 5,0 0,4 4,0 3,7 0,6 17,2 1,3 1,3 2,4 2,7 29,1 2,0 11,1 2,3 3,4
N
1999 N/lab
837 6514 506 793 834 261 1903 473 124 403 522 209 2491 178 227 386 369 2368 5074 297 1401 297 568
6,7 52,2 4,1 6,4 6,7 2,1 15,3 3,8 1,0 3,2 4,2 1,7 20,0 1,4 1,8 3,1 2,9 19,0 40,7 2,4 11,2 2,4 4,6
27035
N
2000 N/lab
801 7473 602 689 659 240 1669 482 68 437 647 88 1360 145 216 278 337 6752 208 1360 388 4046 507
6,3 58,5 4,7 5,4 5,2 1,9 13,1 3,8 0,5 3,4 5,1 0,7 10,6 1,1 1,7 2,2 2,6 52,9 1,6 10,6 3,0 31,7 4,0
2000-1999 D* -0,4 +6,3 +0,6 -1,0 -1,5 -0,2 -2,2 0 -0,5 +0,2 +0,9 -1,0 -9,4 -0,3 -0,1 -0,9 -0,3 +12,2 -0,8 -0,6 +0,6 +12,7 -0,6
29452
D* : verschil tussen het aantal isolaties per laboratorium in 2000 en 1999
1. Seksueel overdraagbare aandoeningen Ø
afname van de registratiefrequentie van infecties met C. trachomatis en N. gonorrhoeae terwijl die sinds 1997 in stijgende lijn ging (figuur 1). Figuur 1 : C. trachomatis en N. gonorrhoeae : evolutie van de registratiefrequentie (N, 1986-2000) N / jaar 2000
1500 C. trachomatis 1000
500 N. gonorrhoeae 0 1986
1987 1988
1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996
1997 1998 1999 2000
Algemene Resultaten
1
Algemene Resultaten
Peillaboratoria
2. Infecties ter hoogte van de luchtwegen en het centraal zenuwstelsel Op basis van de stalen uit bloed en/of C.S.V. blijkt het volgende : Ø Ø Ø
daling van het aantal infecties met N. meningitidis, toename van het aantal infecties met S. pneumoniae, stabilisatie van het aantal infecties met H. influenzae (figuur 2). Figuur 2 : S. pneumoniae, N. meningitidis en H. influenzae : evolutie van de registratiefrequentie (N, 1991-2000) N / jaar 1.200 1.000
S. pneumoniae
800 600 400 N. meningitidis 200 H. influenzae 0 1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
3. Gastro-intestinale infecties Ø Ø
toename van de registratiefrequentie van infecties met Campylobacter, in vergelijking met 1999, daling van de registratiefrequentie van infecties met Y. enterocolitica (figuur 3). Figuur 3 : Campylobacter en Y. enterocolitica : evolutie van de registratiefrequentie (N, 1986-2000) N / jaar 10000 8000 6000
Campylobacter
4000 2000 Y. enterocolitica
0
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
Ø
2000
daling van de registratiefrequentie van Giardia en Cryptosporidium (figuur 4). Figuur 4 : Giardia en Cryptosporidium : evolutie van de registratiefrequentie (N, 1986-2000) N / jaar 2500
Giardia
2000
1500
1000
500 Cryptosporidium 0 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
2
Algemene Resultaten
Algemene Resultaten
Peillaboratoria
Seizoensevolutie per infectietype 1. Gastro-intestinale infecties Ø Ø
piek van infecties met Campylobacter in de zomer, ook al werden infecties met Y. enterocolitica het hele jaar door waargenomen, toch was tegen het einde van de zomer en bij aanvang van de herfst een lichte toename merkbaar (figuur 5). Figuur 5 : Campylobacter en Y. enterocolitica : vergelijking van de seizoensevolutie (N, 1991-2000) N / 4 weken 800
600 Campylobacter
400
200 Y. enterocolitica 0 1991
Ø
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
piek van infecties veroorzaakt door Giardia en Cryptosporidium op het einde van de zomer en/of bij aanvang van de herfst (figuur 6). Figuur 6 : Giardia en Cryptosporidium : vergelijking van de seizoensevolutie (N, 1991-2000) N / 4 weken 250 200
150 Giardia 100
50 Cryptosporidium 0 1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2. Infecties ter hoogte van de luchtwegen en het centraal zenuwstelsel Ø Ø
piek van infecties met S. pneumoniae en H. influenzae in de winter, infecties met N. meningitidis werden het hele jaar door geïsoleerd (figuur 7). Figuur 7 : S. pneumoniae, H. influenzae en N. meningitidis : vergelijking van de seizoensevolutie (N, 1991-2000) N / 4 weken 200
150 S. pneumoniae 100
H. influenzae
50
N. meningitidis 0 1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000 Algemene Resultaten
3
Algemene Resultaten
Peillaboratoria
3. Luchtweginfecties Ø Ø
infecties met M. pneumoniae, Adenovirus, Parainfluenza, C. pneumoniae, en N. meningitidis worden het hele jaar door vastgesteld hoewel in het algemeen in de winter een toename van het aantal gevallen optreedt; infecties met R.S.V., Influenza A, S. pneumoniae en Influenza B komen veel vaker voor in de winter en in de herfst dan in de zomer en de lente (figuur 8). Figuur 8 : vergelijking van de evolutie per week tussen het aantal R.S.V., M. pneumoniae, Influenza A, S. pneumoniae, Adenovirus, Parainfluenza, Influenza B, C. pneumoniae en N. meningitidis (1996-2000)
450 400 350 300 250 200 R.S.V. 150 100 50 0 200
N / week
150 M. pneumoniae 100 50 0 100 Influenza A
75 50 25 0 75 50 25 0 50 25 0 25 0 25 0 25 0 25 0
S. pneumoniae
Adenovirus Parainfluenza Influenza B C. pneumoniae N. meningitidis 1996
4
Algemene Resultaten
1997
1998
1999
2000
Algemene Resultaten
Peillaboratoria 4. Acute luchtweginfecties 4.1. Ø
Griepale A.L.I.
in de winter van 1997 trad de piek van Influenza B net na de piek van Influenza A op, maar in de winter van 1998 en van 2000 bleef het aantal gevallen met Influenza B erg laag; in de winter van 1999 is de toename van het aantal Influenza B voorafgegaan aan die van Influenza A (figuur 9). Figuur 9 : Influenza A en Influenza B : seizoensevolutie per week (N, 1996-2000)
N / week
Influenza A
Influenza A
100
Influenza A
80
Influenza A
60 Influenza B
40
Influenza B
Influenza B
20 0 1996
1998
1999
2000
de evolutie van griepale A.L.I. stemt overeen met die van Influenza A en B (figuur 10). Figuur 10 : vergelijking van de wekelijkse evolutie van het aantal Influenza A en Influenza B met die van het aantal griepale A.L.I. (1996-2000)
12
griepale ALI
Influenza A en B
10
80
8 60 6 40 4 20
2
N griepale ALI / 100 patiëntcontacten
100
N Influenza A en B / week
Ø
1997
0
0 1996
1997
1998
1999
2000
Algemene Resultaten
5
Algemene Resultaten 4.2. Ø
Peillaboratoria
Niet-griepale A.L.I.
de evolutie van de geregistreerde niet-griepale kiemen loopt gelijk met de evolutie van de niet-griepale A.L.I. die door de peilpraktijken zijn geregistreerd (bijlage 5; figuur 11). Figuur 11 : vergelijking van de wekelijkse evolutie van het aantal R.S.V., S. pneumoniae, M. pneumoniae, Adenovirus en Parainfluenza en niet-
700
niet-griepale ALI
niet-griepale kiemen
N niet-grielale kiemen / week
600
30.0 25.0
500
20.0
400 15.0 300 10.0
200
5.0
100
N niet-griepale ALI / 100 patiëntcontacten
griepale A.L.I. (1996-2000)
0.0
0 1996
1997
1998
1999
2000
Evolutie van de nationale incidentie 1. Seksueel overdraagbare aandoeningen Ø
in vergelijking met 1999, lichte daling van de incidentie van S.O.A. met N. gonorrhoeae (2000 : 1,4/105) en C. trachomatis (2000 : 6,7/105) (tabel 2);
2. Gastro-intestinale infecties Ø
6
toename van de incidentie van infecties met Campylobacter (1999 : 64/105, 2000 : 73/105) (tabel 2);
Algemene Resultaten
Algemene Resultaten
Peillaboratoria 3. Infecties ter hoogte van de luchtwegen en het centraal zenuwstelsel Ø Ø Ø
in vergelijking met 1999, stabilisatie van de incidentie van infecties met N. meningitidis (2000 : 2,1/105), in vergelijking met 1999, lichte daling van de incidentie van infecties met S. pneumoniae (2000 : 13,3/105), in vergelijking met 1999, stabilisatie van de incidentie van infecties met H. influenzae (2000 : 4,7/105) (tabel 2). Tabel 2 : evolutie van de nationale incidentie en van het aantal laboratoria per kiem (1993-2000) 1993 Kiem Adenovirus B. burgdorferi Campylobacter C. pneumoniae
Inc.*
1994 N**
Inc.*
1995 N**
Inc.*
1996 N**
Inc.*
1997 N**
Inc.*
1998 N**
Inc.*
1999 N**
Inc.*
2000 N**
Inc.*
N**
-
-
-
-
-
-
2,5
12
4,4
26
6,4
30
8,2
37
7,8
1,7
23
2,3
27
1,2
26
0,9
24
2,1
39
5,2
41
8,2
43
14,1
38 47
43,6
132
48,3
130
47,2
125
49,2
123
55,2
124
65,0
125
64,0
122
73,0
119
-
-
-
-
-
-
1,6
10
3,2
23
3,5
29
5,0
27
5,9
31
10,1
77
9,6
76
9,3
72
7,8
62
6,8
62
7,1
57
7,8
65
6,7
60
Cryptosporidium
2,0
24
3,5
30
7,3
43
4,1
46
5,9
49
8,2
57
8,2
58
6,4
53
E. histolytica
2,1
39
1,1
30
2,6
35
2,5
32
2,8
37
2,9
34
2,6
37
2,3
35
13,7
106
15,7
108
17,6
104
16,4
105
15,3
98
16,7
105
18,6
105
16,3
100 64
C. trachomatis
Giardia H. influenzae
4,1
80
4,2
79
3,9
75
4,0
70
4,6
69
6,2
74
4,6
62
4,7
Hantavirus
-
-
-
-
-
-
2,1
6
0,5
3
0,5
3
1,2
6
0,7
4
Hepatitis A
-
-
7,0
64
5,6
63
5,6
69
4,6
58
5,1
60
4,0
63
4,3
60
Influenza A
-
-
-
-
-
-
2,1
12
3,8
20
4,6
22
5,1
33
6,3
40
Influenza B
-
-
-
-
-
-
0,5
9
1,1
15
0,8
12
2,1
27
0,9
17
Listeria
-
-
0,3
22
0,4
25
0,5
18
0,4
21
0,6
23
0,5
18
0,5
14
M. pneumoniae
-
-
-
-
-
-
5,5
23
13,3
61
21,6
69
24,4
77
35,5
73
N. gonorrhoeae
1,3
46
1,1
40
1,3
45
1,0
38
1,2
37
1,6
37
1,7
39
1,4
34
N. meningitidis
1,1
49
1,3
57
1,8
63
1,7
71
1,8
66
1,6
63
2,2
72
2,1
71
-
-
-
-
-
-
2,1
7
2,5
16
3,0
18
3,8
22
2,7
18
3,2
31
4,2
30
3,0
26
3,2
33
3,0
27
3,3
40
3,6
36
3,2
29
RSV
-
-
-
-
-
-
10,7
27
20,0
62
36,5
79
23,2
79
39,5
85
Rotavirus
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
49,7
36
65,9
40
Shigella
-
-
-
-
-
-
-
-
2,0
52
2,8
59
2,9
56
2,0
39
10,6
105
10,4
117
11,1
101
15,0
109
13,8
110
13,9
110
13,7
104
13,3
104
-
-
1,7
62
1,9
57
2,7
70
2,5
66
2,9
70
2,6
66
3,8
73
8,0
111
7,4
102
6,3
105
5,8
100
4,8
93
4,3
84
5,6
91
5,0
86
Parainfluenza Plasmodium
S. pneumoniae S. pyogenes Y. enterocolitica
Inc.* : N/100.000 inwoners
K6-88
N** : N Labs
Algemene Resultaten
7
Algemene Resultaten
Peillaboratoria
Registratiefrequentie per gewest Ø Ø
vooral in Wallonië is de registratiefrequentie van Hantavirus en C. pneumoniae hoog; vooral in Vlaanderen is de registratiefrequentie van Campylobacter, Cryptosporidium, Giardia, Rotavirus en Y. enterocolitica hoog (tabel 3). Tabel 3 : verspreiding van de registratiefrequentie per gewest (N,1998-2000) Brussel Kiem Adenovirus B. burgdorferi
Vlaanderen 1998
1999
Wallonië
1998
1999
2000
2000
1998
1999
211
263
332
314
423
290
97
124
22
28
29
344
532
1027
132
274
Totaal
1998
1999
2000
1998
1999
2000
137
31
27
42
653
837
801
361
32
2
25
530
836
1442
Campylobacter
517
580
653
4248
4269
5022
1297
1194
1244
548
471
554
6610
6514
7473
C. pneumoniae
48
88
101
84
148
235
213
263
259
7
7
7
352
506
602
C. psittaci C. trachomatis
1
2
2
3
8
6
4
2
5
0
0
0
8
12
13
154
219
130
287
313
310
180
184
182
100
77
67
721
793
689
96
129
137
309
419
369
351
226
88
77
60
65
833
834
659
1
2
0
33
11
17
6
3
2
1
0
0
41
16
19
68
55
44
181
146
138
24
50
46
21
10
12
294
261
240
221
201
182
1095
1098
1019
338
366
314
245
238
154
1899
1903
1669
81
78
55
353
226
258
179
161
162
18
8
7
631
473
482
Hantavirus
3
3
2
5
9
11
37
104
50
4
8
5
49
124
68
Hepatitis A
130
121
158
165
144
135
208
132
134
14
6
10
517
403
437
Influenza A
206
166
222
166
205
234
77
132
182
18
19
9
467
522
647
Influenza B
33
57
6
30
82
34
15
65
47
4
5
1
82
209
88
7
3
4
38
29
29
14
13
14
1
1
1
60
46
48 3635
Cryptosporidium Cyclospora E. histolytica Giardia H. influenzae (d)
Listeria M. pneumoniae
211
252
342
1214
1395
1734
736
809
1491
36
35
68
2197
2491
N. gonorrhoeae
43
43
20
73
77
84
37
53
34
13
5
7
166
178
145
N. meningitidis (d)
15
19
32
112
161
131
32
45
48
5
2
5
164
227
216
Parainfluenza
163
209
147
75
113
90
43
51
30
23
13
12
304
386
279
Plasmodium
83
95
61
185
174
184
55
91
85
11
9
7
334
369
337
RSV Rotavirus Shigella S. pneumoniae (d)
662
400
904
2000
1157
1952
929
779
1123
123
32
67
3714
2368
4046
--
417
653
--
3294
4071
--
1276
1927
--
87
101
--
5074
6752
69
75
58
135
140
118
67
73
30
9
9
2
280
297
208
201
197
167
771
706
719
403
476
447
40
22
27
1415
1401
1360
S. pyogenes (d)
43
50
20
132
113
84
114
126
34
10
8
7
299
297
145
Y. enterocolitica
22
47
31
300
393
367
88
99
93
30
29
16
440
568
507
12652 15785 18668
1421
1190
1278
TOTAAL
3311
3799
4492
5676
7171
8569
aantal laboratoria (b)
15
13
13
76
75
74
42
41
40
133
129
127
deelnamepercentage (%) (c)
93
96
95
97
97
97
94
97
99
96
97
98
(a) postcode van patiënt onbekend (b) verdeling volgens de ligging van het laboratorium (c) deelnamepercentage (aantal opgestuurde formulieren / aantal verwachte formulieren) x 100 (d) diepe lokalisaties
8
Onbekend (a) 2000
Algemene Resultaten
23060 27945 33007
Algemene Resultaten
Peillaboratoria
Nationale en regionale incidentie Ø Ø Ø
opmerkelijk is de hoge nationale incidentie (in dalende volgorde) van Campylobacter, Rotavirus, R.S.V., M. pneumoniae, Giardia en S. pneumoniae; opmerkelijk, in vergelijking met de twee andere gewesten, is de hoge incidentie van C. trachomatis, N. gonorrhoeae en hepatitis A in Brussel; opmerkelijk is de hoge incidentie van Campylobacter in Vlaanderen (tabel 4). Tabel 4 :
vergelijking van de incidentie per gewest (1998-2000) Brussel
Vlaanderen
Kiem
1998
1999
2000
1998
1999
Adenovirus
22,2
27,6
34,6
5,3
2,3
2,9
3,0
4,1
Campylobacter
54,4
60,8
68,1
C. pneumoniae
5,0
9,2
10,5
C. psittaci C. trachomatis
0,1
0,2
16,2
Cryptosporidium
Wallonië 2000
1998
7,1
4,9
2,9
6,0
17,3
7,7
72,0
72,0
84,5
39,1
1,4
2,5
4,0
6,4
0,2
0,1
0,1
0,1
22,9
13,8
4,9
5,3
10,1
13,5
14,3
5,2
Cyclospora
0,1
0,2
0,0
E. histolytica
7,2
5,8
23,2
21,1
B. burgdorferi
Giardia
1999
Totaal 2000
1998
1999
2000
3,7
4,1
6,4
8,2
7,8
15,5
10,8
5,2
8,2
14,1
35,8
37,3
65,0
63,8
73,0
7,9
7,8
3,5
5,0
5,9
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
5,2
5,4
5,5
5,4
7,1
7,8
6,7
7,1
6,2
10,6
6,8
2,6
8,2
8,2
6,4
0,6
0,2
0,3
0,2
0,1
0,1
0,4
0,2
0,2
4,6
3,1
2,5
2,3
0,7
1,5
1,4
2,9
2,6
2,3
19,0
18,6
18,5
17,2
10,2
11,0
9,4
18,7
18,6
16,3
H. influenzae (a)
8,5
8,2
5,7
6,0
3,8
4,3
5,4
4,8
4,9
6,2
4,6
4,7
Hantavirus
0,3
0,3
0,2
0,1
0,2
0,2
1,1
3,1
1,5
0,5
1,2
0,7
Hepatitis A
13,7
12,7
16,5
2,8
2,4
2,3
6,3
4,0
4,0
5,1
3,9
4,3
Influenza A
21,7
17,4
23,1
2,8
3,5
3,9
2,3
4,0
5,4
4,6
5,1
6,3
Influenza B
3,5
6,0
0,6
0,5
1,4
0,6
0,5
2,0
1,4
0,8
2,0
0,9
Listeria
0,7
0,3
0,4
0,6
0,5
0,5
0,4
0,4
0,4
0,6
0,5
0,5
M. pneumoniae
22,2
26,4
36,7
20,6
23,5
29,2
22,2
24,3
44,6
21,6
24,4
35,5
N. gonorrhoeae
4,5
4,5
2,1
1,2
1,3
1,4
1,1
1,6
1,0
1,6
1,7
1,4
N. meningitidis (a)
1,6
2,0
3,3
1,9
2,7
2,2
1,0
1,4
1,4
1,6
2,2
2,1
17,1
21,9
15,3
1,3
1,9
1,5
1,3
1,5
0,9
3,0
3,8
2,7
8,7
10,0
6,4
3,1
2,9
3,1
1,7
2,7
2,5
3,3
3,6
3,3
69,6
41,9
94,2
33,9
19,5
32,9
23,4
33,6
36,5
23,2
39,5 65,9
Parainfluenza Plasmodium RSV
--
43,7
68,1
--
55,6
68,5
28,0 --
38,3
57,7
--
49,7
7,3
7,9
5,1
2,3
2,4
2,0
2,0
2,2
0,9
2,8
2,9
2,0
21,1
20,6
17,4
13,1
11,9
12,1
12,1
14,3
13,4
13,9
13,7
13,3
S. pyogenes (a)
4,5
5,2
6,4
2,2
1,9
3,2
3,4
3,8
3,8
2,9
2,9
3,8
Y. enterocolitica
7,3
4,9
3,2
2,3
6,6
6,2
2,0
3,0
2,8
2,8
5,6
5,0
Rotavirus Shigella S. pneumoniae (a)
(a) diepe lokalisaties
Evolutie van het aantal deelnemende laboratoria per kiem Ø
in vergelijking met 1999, lichte daling van het aantal laboratoria die in 2000 ten minste één kiem diagnosticeerden van de meeste geregistreerde kiemen, met uitzondering van S. pyogenes, H. influenzae en S. pneumoniae (tabel 5). Tabel 5 :
aantal laboratoria die ≥ 1 kiem diagnosticeerden (%, 1995-2000) Kiem
Campylobacter Chlamydia trachomatis Cryptococcus neoformans Cryptosporidium Entamoeba histolytica Giardia Haemophilus influenzae Listeria Neisseria gonorrhoeae Neisseria meningitidis Plasmodium Streptococcus pneumoniae Streptococcus pyogenes Yersinia enterocolitica
1995 (135 labs) N % 125 72 8 43 35 104 75 25 45 63 26 101 57 105
92,6 53,3 5,9 31,9 25,9 77,0 55,6 18,5 33,3 46,7 19,3 74,8 42,2 77,8
1996 (140 labs) N % 123 62 7 46 32 105 70 18 38 71 33 109 70 100
87,9 44,3 5,0 32,9 22,9 75,0 50,0 12,9 27,1 50,7 23,6 77,9 50,0 71,4
1997 (134 labs) N % 124 62 8 49 37 98 69 21 37 66 27 110 66 93
92,5 46,3 6,0 36,6 27,6 73,1 51,5 15,7 27,6 49,3 20,1 82,1 49,3 69,4
1998 (133 labs) N % 125 57 4 57 34 105 74 23 37 63 40 110 70 84
94,0 42,9 3,0 42,9 25,6 78,9 55,6 17,3 27,8 47,4 30,1 82,7 52,6 63,2
1999 (129 labs) N % 122 65 6 58 38 105 62 18 39 72 36 104 66 91
95 50 4 45 29 81 48 14 30 56 28 81 51 71
2000 (127 labs) N % 119 60 7 53 35 100 64 14 34 71 29 104 73 86
94 47 6 42 28 79 50 11 27 56 23 82 58 68
Algemene Resultaten
9
Adenovirus
Peillaboratoria
Doelstellingen en beschrijving van het surveillancenetwerk 1. Doelstellingen Ø Ø Ø Ø
schatting trend van infecties met het Adenovirus (1996-2000), schatting incidentie op nationaal en arrondissementsniveau, voorstelling van de voornaamste epidemiologische kenmerken van de patiënten, vergelijking tussen de evolutie van het aantal geregistreerde gevallen met het Adenovirus en het aantal niet-griepale A.L.I. (cf. Methoden).
2. Representativiteit in 2000 Ø Ø
registratie van ten minste 1 infectie door 43 laboratoria, hetzij 34% van het totaal aantal deelnemende laboratoria, verspreiding van de 43 laboratoria over 23/43 arrondissementen : 23 in Vlaanderen, 15 in Wallonië en 5 in Brussel (tabel 1). Tabel 1 :
Adenovirus : verspreiding van de laboratoria per arrondissement (N, %; 1998-2000)
Arrondissement Antwerpen Mechelen Turnhout Halle-Vilvoorde Leuven Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde St.-Niklaas Hasselt Maaseik Tongeren Vlaanderen
N 4 0 0 1 1 1 0 1 1 0 0 0 0 1 1 0 1 0 0 1 0 0 13
1998 T 12 6 6 1 5 4 0 3 6 3 3 1 1 4 2 1 6 0 3 7 2 0 76
% 33 0 0 100 20 25 -33 17 0 0 0 0 25 50 0 17 -0 14 0 -17
N 5 0 0 2 0 1 0 0 3 1 0 1 0 0 1 0 2 0 0 0 1 0 17
1999 T 12 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 75
% 42 0 0 100 0 25 -0 60 33 0 100 0 0 50 0 29 -0 0 50 -23
2000 T
N 5 0 1 2 1 1 0 1 2 1 0 1 0 2 1 0 3 0 0 2 0 0 23
11 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 74
% 45 0 17 100 20 25 -33 40 33 0 100 0 50 50 0 43 -0 33 0 -31
N : aantal peillaboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden
Arrondissement Brussel Nivelles Ath Charleroi Mons Mouscron Soignies Thuin Tournai Huy Liège Verviers Waremme Arlon Bastogne Marche-en-Fam. Neufchâteau Virton Dinant Namur Philippeville Wallonië België
N 5 1 0 0 0 0 2 2 1 1 1 2 0 1 0 0 0 0 1 0 0 12 30
1998 T 15 2 1 5 3 2 4 4 2 1 6 4 0 1 1 0 1 0 2 3 0 42 133
% 33 50 0 0 0 0 50 50 50 100 17 50 -100 0 -0 -50 0 -29 23
N 5 1 0 1 0 1 1 2 1 1 2 2 0 1 0 0 0 0 2 0 0 15 37
1999 T 13 2 1 5 3 2 4 4 3 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 41 129
% 38 50 0 20 0 50 25 50 33 100 40 50 -100 --0 -100 0 -37 29
N 5 1 0 3 0 0 1 2 1 1 2 2 0 1 0 0 0 0 1 0 0 15 43
2000 T 13 2 1 5 3 2 4 4 2 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 40 127
T : totaal aantal peillaboratoria
% 38 50 0 60 0 0 25 50 50 100 40 50 -100 --0 -50 0 -38 34 K81
3. Evolutie van het aantal deelnemende laboratoria Ø
in vergelijking met 1999, toename van het aantal laboratoria in Vlaanderen die ten minste 1 geval diagnosticeerden (2000 : N=23, 1999 : N=17) (tabel 2). Tabel 2 : Jaar 1996 1997 1998
Adenovirus : evolutie van het aantal deelnemende laboratoria (1996-2000) Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 12 26 30
9 19 23
Jaar 1999 2000
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 37 43
29 34
Adenovirus
1
Adenovirus
Peillaboratoria
Voornaamste epidemiologische kenmerken 1. Incidentie in 2000 Ø Ø
incidentie van 7,8/105 inwoners op nationaal niveau; opmerkelijk is het feit dat van de 332 gevallen gediagnosticeerd in Brussel, 46 gevallen zijn gelokaliseerd in BrusselStad, 43 in St.-Jans-Molenbeek, 38 in St.-Gillis en 36 in Schaarbeek (figuur 1). 5
Figuur 1 : Adenovirus : incidentie per arrondissement (N/10 inw., 2000) AL : Aalst AR : Arlon AT : Ath AW : Antwerpen B : Brussel BG : Brugge BS : Bastogne CR : Charleroi DK : Diksmuide DM : Dendermonde DN : Dinant EK : Eeklo GT : Gent HS : Hasselt HV : Halle-Vilvoorde HY : Huy IP : Ieper KR : Kortrijk LG : Liège LV : Leuven MC : Mouscron MH : Mechelen MN : Mons MR : Marche-en-Fam. MS : Maaseik NC : Neufchâteau NM : Namur NV : Nivelles OD : Oudenaarde OS : Oostende PV : Philippeville RS : Roeselare SG : Soignies SN : St.-Niklaas TG : Tongeren TH : Turnhout TL : Tielt TN : Thuin TR : Tournai VR : Veurne VT : Virton VV : Verviers WR : Waremme
VR
DK
AW
EK
BG
OS
SN
MS GT
TL
MH
DM
HS
RS IP
LV
AL
OD
KR
B
HV MC
TH
TR
TG WR
NV
AT
TG
LG
SG
VV NM
CR
MN
HY
DN TN
MR
PV
BS
incidentie/100.000 inwoners
NC
>0-4
0
VT
AR
>8
>4-8
2. Evolutie van de incidentie en registratiefrequentie Ø Ø
toename van de incidentie in Brussel en daling van de incidentie in Vlaanderen; opmerkelijk is het feit dat één van de laboratoria in Brussel 408 gevallen heeft gediagnosticeerd in 2000, 293 in 1999, 226 in 1998 en 216 in 1997 (tabel 3). Tabel 3 :
5
Adenovirus : evolutie van de incidentie/arrondissement (N/10 inw., 1997-2000) 1997
1998
1999
2000
1997
1998
1999
2000
1997
1998
1999
2000
Antwerpen
Arrondissement
4,0
9,5
17,4
7,8
St.-Niklaas
4,5
5,0
6,3
1,3
Verviers
0,8
1,9
3,8
6,4
Mechelen
1,7
4,0
8,9
2,9
Hasselt
0,5
3,7
1,1
5,0
Waremme
0,0
3,0
4,4
1,5
Turnhout
3,3
1,5
4,0
1,7
Maaseik
0,9
3,3
5,1
3,2
Arlon
3,9
19,5
31,0
25,1
Halle-Vilvoorde
5,6
4,0
7,7
14,7
Leuven
6,6
1,6
2,2
4,2
Brugge
4,5
8,6
1,5
3,7
Diksmuide
0,0
4,2
0,0
4,2
Ieper
0,0
1,9
3,8
2,9
Kortrijk
6,5
12,9
14,0
1,8
Oostende
2,1
2,8
13,4
14,7
Roeselare
0,0
1,4
2,1
Tielt
2,3
13,7
Veurne
0,0
Aalst
0,4
Dendermonde Eeklo
Arrondissement
Arrondissement
Tongeren
3,7
4,8
1,6
1,1
Bastogne
0,0
2,5
2,5
4,9
Vlaanderen
3,4
5,3
7,1
4,9
Marche-en-Fam.
0,0
0,0
0,0
0,0
201
314
423
290
Neufchâteau
0,0
0,0
0,0
1,8
18,0
22,2
27,6
34,6
Virton
2,1
6,3
6,2
18,6
N totaal Brussel
171
211
263
332
Dinant
3,1
3,1
2,0
4,0
Nivelles
N totaal
2,6
2,3
2,6
2,3
Namur
0,7
1,8
1,8
0,7
Ath
0,0
5,1
5,1
2,5
Philippeville
0,0
0,0
1,6
6,5
0,7
Charleroi
1,4
3,1
4,5
5,7
Wallonië
1,5
2,9
3,7
4,1
14,8
2,3
Mons
1,2
0,4
2,0
1,2
49
97
124
137
9,0
7,1
8,9
Mouscron
0,0
0,0
2,9
1,4
0,8
1,5
2,3
Soignies
5,2
9,9
9,8
12,1
7,0
9,2
4,8
1,1
Thuin
2,8
3,4
8,2
4,1
N totaal
22
31
27
42
0,0
0,0
8,8
2,5
Tournai
2,1
0,7
0,7
2,1 4,4
6,4
8,2
7,8
N totaal
443
653
837
801
Gent
1,8
4,1
4,0
1,8
Huy
1,0
8,2
4,0
3,0
Oudenaarde
5,3
10,5
6,1
0,9
Liège
0,7
1,9
1,7
2,2
N totaal Onbekend
België
1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 2 S.A.) voor het beschouwde jaar 1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 1 S.A.) voor het beschouwde jaar
2
Adenovirus
K81
Adenovirus
Peillaboratoria Ø
801 gevallen, hetzij een lichte daling in vergelijking met 1999 (tabel 4). Tabel 4 : Adenovirus : evolutie van de registratiefrequentie (1996-2000) Jaar
Aantal gevallen
1996 1997 1998
260 443 653
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar 2,0 3,4 5,1
Jaar
Aantal gevallen
1999 2000
837 801
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar 6,7 6,3
3. Verdeling volgens geslacht en leeftijd Ø Ø
55% van de gevallen zijn in 2000 gediagnosticeerd bij personen van het mannelijke geslacht (geslachtsverhouding M/V : 1,2); 83% van de gevallen zijn in 2000 gediagnosticeerd bij kinderen < 5 jaar (figuur 2, tabel 5). Figuur 2 : Adenovirus : verdeling volgens leeftijd (N, 2000)
Tabel 5 :
Adenovirus : verdeling volgens geslacht en leeftijdsgroep (N, 2000)
N
Leeftijdsgroep (jaar)
350 300
<1 1-4 5 – 14 15 - 24 25 - 44 45 - 64 ≥ 65
250 200 150
Mannen (N=441) 192 188 34 6 15 1 5
Vrouwen (N=356) 131 151 34 8 26 5 1
100 50 0 0
10
20
30
40 50 60 leeftijd (jaar)
70
80
90
4. Seizoensevolutie Ø Ø
Ø
het Adenovirus werd het hele jaar door waargenomen; opmerkelijk is echter het groot aantal gevallen gediagnosticeerd in de winter, vooral op het einde van februari in 1998 en op het einde van maart in 1999, in vergelijking met het aantal gediagnosticeerde gevallen tijdens de andere seizoenen in 1998 en 1999; in 2000 is het grootst aantal gevallen evenwel eind november en begin december vastgesteld (figuur 3). Figuur 3 : Adenovirus : evolutie van het aantal diagnoses per 4 weken (1996-2000)
N / 4 weken 120 100 80 60 40 20 0 1996
1997
1998
1999
2000
Adenovirus
3
Adenovirus Ø
Peillaboratoria
uit de resultaten sinds 1998 blijkt er een verband te bestaan tussen de evolutie van het aantal geregistreerde Adenovirussen en de evolutie van het aantal niet-griepale A.L.I. (figuur 4).
N Adenovirus / week
50
25
niet-griepale ALI
Adenovirus
40
20
30
15
20
10
10
5
N niet-griepale ALI / 100 patiëntcontacten
Figuur 4 : Adenovirus : vergelijking tussen de wekelijkse evolutie van het Adenovirus en de niet-griepale A.L.I. (N; 1996-2000)
0
0 1996
1997
1998
1999
2000
Besluit Ø Ø
4
De evolutie van niet-griepale A.L.I. kan deels worden verklaard door de evolutie van het Adenovirus, in het bijzonder tegen het einde van de winter. Het is nuttig te herinneren aan het belang om per provincie of zelfs per arrondissement de ziektekiem verantwoordelijk voor niet-griepale acute luchtweginfecties te diagnosticeren zodat huisartsen de behandeling kunnen aanpassen aan de bacteriën en/of virussen die in omloop zijn.
Adenovirus
Aminoglycosiden
Referentielaboratorium
Het referentielaboratorium dat de resistentie tegen aminoglycosiden bestudeert, maakt deel uit van het Pasteur Instituut Brussel. In het ziekenhuismilieu worden aminoglycosiden nog steeds veelvuldig gebruikt. Vooral de toxiciteit en de ontwikkeling van resistentie beperken hun klinische bruikbaarheid. Resistentie tegen aminoglycosiden kan het gevolg zijn van : Ø Ø Ø Ø
een ribosomiale mutatie, de aanwezigheid van aminoglycoside-modificerende enzymen (AME), een verminderde opname, een verhoogde efflux van aminoglycosiden.
AME-resistentie is veruit het belangrijkste mechanisme omdat de genetische determinanten meestal plasmide- of transposongebonden zijn. Dit laatste verklaart de belangrijke disseminatie van deze genen bij zowel Gram-positieve als Gram-negatieve bacteriën. De structuur van Aminoglycosiden bevat amino- en hydroxylgroepen die enzymatisch kunnen worden geacetyleerd, gefosforyleerd en genucleotidyleerd (figuur 1). Figuur 1 : Aminoglycosiden : modificatie van kanamycine B door modificerende enzymen
De enzymen die deze activiteit uitvoeren zijn dus aminoglycoside-N-acetyltransferasen (AAC), aminoglycoside-Ofosforyltransferasen (APH) en aminoglycoside-O-nucleotidyltransferasen (ANT). Deze drie groepen van enzymen worden nog verder ingedeeld in functie van de plaats van het C-atoom met de amino- of hydroxylgroep die door het enzym wordt gemodificeerd. De plaats van de modificatie wordt met een getal, achter de afkorting van het enzym en tussen haakjes aangeduid. Verder kunnen de enzymen van een bepaalde groep nog worden onderscheiden op basis van het substraatprofiel. Deze subtypes worden weergegeven door een Romeins cijfer achter het enzymtype en de plaats van modificatie : APH(3')-I, APH(3')-II, APH(3')-III, APH(3')-VI, APH(3')-V, APH(3')-IV. Ten slotte kunnen bepaalde enzymen worden gecodeerd door verschillende genen en de specificatie van dit gen wordt in de regel weergegeven door een kleine letter na het enzymtype, bijv. aac(6')Ia, aac(6')Ib, aac(6')Ic, aac(6')If, aac(6')Ig, enz.
Analysen verricht in het kader van het referentiecentrum In 2000 werden in totaal 123 stammen ontvangen voor onderzoek van de aanwezigheid van een resistentiemechanisme. De geografische herkomst van de stalen is weergegeven in tabel 1. Tabel 1 :
Aminoglycosiden : geografische herkomst van de stalen (N = 123; 2000) Lokalisatie Montigny-le-Tilleul St.-Truiden Genk Ottignies Brussel Tienen
Aantal stalen 53 24 21 14 3 2
Lokalisatie Aalst Diest Herentals Menen Roeselare Zottegem
Aantal stalen 1 1 1 1 1 1
Aminoglycosiden
1
Aminoglycosiden
Referentielaboratorium
In totaal betrof het 100 Enterobacteriaceae, 20 Pseudomonas en andere niet-fermentatieve stammen en 3 Gram-positieve stammen (tabel 2). Tabel 2 :
Aminoglycosiden : overzicht van de kiemen (N = 123; 2000) Kiemen
Aantal
Enterobacteriaceae : 100 Enterobacter aerogenes Escherichia coli Proteus mirabilis Enterobacter spp. Klebsiella oxytoca Serratia marcescens Citrobacter spp. Enterobacter cloacae Klebsiella ozaenae Klebsiella pneumoniae Morganella morganii Serratia spp.
Kiemen
Aantal
Pseudomonas en niet-fermenters : 20 Pseudomonas aeruginosa Acinetobacter spp. Stenotrophomonas maltophilia
54 17 10 9 2 2 1 1 1 1 1 1
16 3 1
3 Gram-positieve kokken : 3 Staphylococcus aureus
De Enterobacteriaceae vertegenwoordigden 81,3% van de isolaten en het merendeel van de Enterobacteriaceae waren E. aerogenes isolaten (54/100, hetzij 54,0%). In de groep van Pseudomonas en andere niet-fermentatieve stammen was P. aeruginosa het meest vertegenwoordigd (16/20, hetzij 80,0%). Etter (43,0%) was de meest afgenomen staal, gevolgd door urine (29,3%) en sputum (23,6%) (tabel 3). Tabel 3 :
Aminoglycosiden : overzicht van de afgenomen stalen (N = 123; 2000) Afgenomen stalen
N
Etter Urine Sputum
Afgenomen stalen
53 36 29
N
Bloed Diverse afgenomen stalen Onbekend staal
3 1 1
Door middel van een microdilutietest werd de gevoeligheid van deze stammen tegenover klinisch belangrijke aminoglycosiden bepaald. Op basis van deze gevoeligheidsbepaling, uitgevoerd volgens de NCCLS-criteria, werden de fenotypische resistentieprofielen vastgelegd (tabel 4). Tabel 4 : Aminoglycosiden : aanwezigheid van aminoglycoside-resistentiefenotypen (AGRP) in de verschillende kiemen (2000) Enterobacteriaceae
AGRP*
Niet-fermenters
Gram-positief
Totaal
AkGmIpNtTm GmIpNtTm GmNtTm AkIpTm AkNtTm NtTm GmTm AkIp Gm Nt Tm
9 1 38 8 13 1 1
10 1 1 2 3 1 -
1 2 -
10 1 10 2 1 38 12 1 15 1 1
S Niet bepaald
27 2
2 -
-
29 2
Totaal**
100
20
3
123
* Ak = Amikacine; Gm = Gentamicine; Ip = Isepamicine; Tm = Tobramycine; Nt = Netilmicine; S = gevoelig
Negenentwintig toegestuurde stammen (23,6%) bleken gevoelig. Het resistentieprofiel kon niet worden bepaald bij twee stammen (1,6%) door gebrek aan groei of door contaminatie. Binnen de groep van resistente stammen (92) bleek 81,5% resistent tegen Tobramycine (Tm), 66,3% tegen Netilmicine (Nt), 52,2% tegen Gentamicine (Gm), 15,2% tegen Amikacine (Ak) en Isepamicine (Ip). De meest voorkomende resistentieprofielen binnen de groep van de resistente stammen waren NtTm (41,3%), Gm (16,3%), GmTm (13,0%) en GmNtTm en AkGmIpNtTm (10,9%). Resistentie tegen een geïsoleerd aminoglycoside kwam voor in 18,5% van deze stammen, terwijl resistentie tegen 3 of meer aminoglycosiden in 26,1% van de stammen werd waargenomen.
2
Aminoglycosiden
Aminoglycosiden
Referentielaboratorium
In tabel 5 staan de resistentiemechanismen die in de diverse kiemen werden gevonden. In totaal werden 93 mechanismen gevonden, met name 90 mechanismen op basis van de aanwezigheid van een modificerend enzym (AME-genen) en drie mechanismen die compatibel zijn met impermeabiliteit, al dan niet geassocieerd met een AME-gen. Een resistentiemechanisme kon niet worden gedetecteerd in 1 resistente stam (Enterobacteriaceae) en in 27 gevoelige stammen. Het meest geïsoleerde gen was het aac(6')-Ib gen (51,6%); in 43 stammen (46,2 %) kwam dit gen voor als een geïsoleerd resistentiemechanisme terwijl het in 5 stammen (5,4%) werd gedetecteerd in combinatie met een ander gen. Het aac(3)IIc gen werd vastgesteld in 19 stammen (20,4%) waarvan er drie een combinatie met andere genen vertoonden. Globaal bleken deze twee genen het frequentst waargenomen resistentiemechanisme. Bovendien kwam het aac(3)-IIc gen exclusief voor in de Enterobacteriaceae terwijl het aac(6')-Ib gen voor 90,7% werd gevonden in de Enterobacteriaceae. Het aac(3)-IVa gen, dat een veterinaire oorsprong heeft en specifiek codeert voor apramycine-resistentie, werd slechts in 2 Enterobacteriaceae gevonden. In het algemeen kunnen we stellen dat enkelvoudige AME-genen als resistentiemechanisme voorkwamen in 81 stammen (87,1%) terwijl een combinatie van twee of drie genen werd gedetecteerd in 9 stammen (9,7%). Impermeabiliteit, al dan niet geassocieerd met een AME-gen kwam slechts voor in 3 stammen (3,2%) en werd alleen bij de niet-fermenters waargenomen. In één P. aeruginosa stam werd overigens het MexXY (efflux) gen gedetecteerd. Tabel 5 :
Aminoglycosiden : aanwezigheid van aminoglycoside-resistentiemechanismen (2000)
Resistentiemechanismen
Enterobacteriaceae
Niet-fermenters
Gram-positief
Totaal
aac(6’)-Ib aac(3)-IIc ant(2")-Ia aac(6’)-I-l aac(6’)-Ic aph(2’’)-aac(6’) aac(3)-IVa aac(3)-VIa aph(3)-VIa aac(6’)-Ib+aac(3)-IIc aac(6’)-I-l+ant(2”)-Ia aac(6’)-Ib+aac(3)-Ia aac(6’)-Ib+ant(2”)-Ia aac(6’)-I-l+aac(6’)-IIa aac(6’)-IV+ant(2”)-Ia aac(6’)-Ib+aac(3)-IIc+ant(2”)-Ia Impermeabiliteit Impermeabiliteit + aac(6’)-Ij Impermeabiliteit + ant(2”)-Ia Niet gedetecteerd : S-stammen Niet gedetecteerd : R-stammen Niet bepaald
39 16 7 3 1 1 2 1 1 1 25 1 2
4 2 4 1 2 1 1 1 1 1 2 -
3 -
43 16 9 4 3 3 1 1 1 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 27 1 2
Totaal
100
20
3
123
Tabel 6 resumeert de relatie tussen de verschillende resistentiemechanismen en de fenotypische expressie. In 2 gevoelige stammen bleek toch een resistentiemechanisme aanwezig te zijn, nl. het aac(6’)-Ib gen. Overigens blijkt ook uit deze tabel dat in een belangrijk aantal stammen de aanwezigheid van een resistentiemechanisme niet noodzakelijk leidt tot een fenotypische expressie van de resistentie. Zo werd het aac(6’)-Ib gen in 48 stammen gevonden terwijl de fenotypische expressie van de amikacine- en ispamicine-resistentie slechts werd waargenomen in respectievelijk vijf (10,4%) en vier (8,3%) stammen. De fenotypische expressie van de netimicine- en tobramycine-resistentie was echter wel hoog, nl. 45/48 stammen hetzij 93,8%. In geval van aac(3)-IIc, dat potentieel codeert voor een GmNtTM-resistentie, was er expressie van gentamicine-resistentie in 100% van de stammen. Expressie van netilmicin- en tobramycine-resistentie werd waargenomen in respectievelijk 6 (31,6%) en 7 (36,8%) stammen. Overigens bleken 9 stammen een gentamicine-resistentie te vertonen zonder dat er een oorzakelijk resistentiemechanisme kon worden aangetoond.
Aminoglycosiden
3
Aminoglycosiden Tabel 6 :
Referentielaboratorium
Aminoglycosiden : verband tussen resistentiemechanisme en resistentiefenotype (2000)
Resistentiemechanisme
Totaal
Resistentiefenotypen AkGmIpNtTm GmIpNtTm GmNtTm AkIpTm AkNtTm NtTm GmTm AkIp
Gm
Nt Tm S
NB
aac(6’)-Ib aac(3)-IIc ant(2”)-Ia aac(6’)-Il aac(6’)-Ic aph(2”)-aac(6’) aac(3)-Iva aac(3)-VIa aph(3’)-VIa aac(6’)-Ib+aac(3)-IIc aac(6’)-Il+ant(2”)-Ia aac(6’)-Ib+aac(3)-Ia aac(6’)-Ib+ant(2”)-Ia aac(6’)-Il+aac(6’)-IIa aac(3)-IVa+ant(2”)-Ia aac(6’)-Ib+aac(3)-IIc+ant(2”)-Ia Impermeabiliteit Impermeabiliteit +aac(6’)-Ij Impermeabiliteit +ant(2”)-Ia Niet gedetecteerd: S-stammen Niet gedetecteerd: R-stammen Niet bepaald
43 16 9 4 3 3 1 1 1 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 27 1 2
3 3 1 1 1 1 -
1 -
2 3 1 2 1 1 -
2 -
1 -
34 3 1 -
1 9 1 1 -
1 -
12 2 1 -
1 -
1 -
2 27 -
2
Totaal
123
10
1
10
2
1
38
12
1
15
1
1
29
2
4
Aminoglycosiden
Bartonella henselae
Referentielaboratorium
In zeven jaar en zes maand, van 23/12/1993 tot 28/06/2001, ontving het laboratorium voor infectieuze serologie (Universitaire Ziekenhuizen van St-Luc-UCL - Brussel) 10.760 serumstalen van patiënten met een erg suggestieve kliniek voor de kattenkrabziekte of van patiënten voor wie de diagnose waarschijnlijk was, gezien de epidemiologische context (aanwezigheid van ten minste één kat in de naaste omgeving). Voor deze studie werd gekozen voor de techniek van de indirecte immunofluorescentie (IF), uitgevoerd met plaatjes van Bartonella henselae van de Amerikaanse onderneming Focus Technologies (voorheen MRL, Microbiology Reference Laboratory), Cypress, California. De screening van de serumstalen werd op 1/128 gekozen om volgens de aanbevelingen van de CDC in Atlanta totale Ig op te sporen. Vervolgens werd elk positief staal in deze opsporing afzonderlijk voor IgG (vanaf 1/128) en IgM (vanaf 1/64) getitreerd. De IgG-titers op 1/128 of op 1/256 zonder aanwezige IgM hielden vooral verband met de oude infecties, terwijl de IgG-titers = 1/512 met of zonder aanwezige IgM erg vaak verband hielden met een recente infectie. Tabel 1 toont de indeling van de 3170 patiënten met een positieve serologie in functie van het resultaat (oude of recente infectie), de leeftijdsgroep en het geslacht als deze gegevens gekend en correct geregistreerd waren. Tabel 1 :
B. henselae : verdeling volgens geslacht en leeftijdsgroep (23/12/1993-01/06/2001) Leeftijdsgroepen (jaar)
Oud
Mannelijk geslacht Rec. Totaal
0- 9 10 - 19 20 - 29 30 - 39 40 - 49 50 - 59 60 - 69 70 - 79 80 - 89 90 - 99
276 169 130 92 77 39 36 19 2 0
213 125 102 89 85 61 25 19 4 2
Totaal
840
725
Vrouwelijk geslacht Rec. Totaal
% Rec.
Oud
% Rec.
1806 951 648 499 401 249 175 117 18 7
11,8 13,1 15,7 17,8 21,2 24,5 14,3 16,2 22,2 28,6
242 122 116 129 90 68 39 26 10 0
198 106 96 115 100 75 32 28 13 0
1381 786 711 713 559 393 265 159 54 8
14,3 13,5 13,5 16,1 17,9 19,1 12,1 17,6 24,1 0,0
4871
14,9
842
763
5029
15,2
Veel sera zijn doorgestuurd door pediatrische eenheden : 3187 stalen waren afgenomen bij kinderen tot en met 9 jaar, hetzij 32,1% van de 9000 aanvragen met precisering van de leeftijd. Dit gegeven bevestigt de trend die werd meegedeeld op het 14de seminarie van het W.I.V. en het percentage aanvragen in het voorgaande jaar, met name 33,7%. Bij kinderen en adolescenten van 19 jaar en jonger heeft de klinische vaststelling het versturen van een groter aantal sera van jongens dan van meisjes tot gevolg (2757 tegenover 2167). Ook de positieve serologieën voor een recente infectie waren hoger (respectievelijk 338 en 304). Vanaf twintigjarige leeftijd keerde deze trend om in het voordeel van vrouwen, die meer in contact lijken te komen met katten dan mannen. Ongeacht de leeftijden bestaat er uiteindelijk een klein vrouwelijk overwicht onder de patiënten met een positieve serologie die pleit voor een recente infectie met Bartonella henselae (725 van het mannelijke geslacht tegenover 763 van het vrouwelijke geslacht, geslachtsverhouding M/V : 0,95). Bij deze berekeningen is niet alleen rekening gehouden met de serologiën die voor een oude infectie pleiten. Sinds bijna twee jaar spoort het referentielaboratorium steeds meer sera op met IgG op 1/128 of op 1/256 zonder aanwezige IgM terwijl de plaatjes van IF speciaal zijn gekozen om deze IgM op te sporen. Dit lijkt erop te wijzen dat clinici de serologie van Bartonella henselae vragen voor tal van patiënten zonder suggestieve kliniek, maar die thuis ten minste één kat bezitten. De studie van het percentage sera met IgM volgens de registratiejaren wijst althans in die richting (tabel 2). Tabel 2 :
B. henselae : jaarlijkse verdeling (23/12/1993-01/06/2001)
Jaar
Sera met IgM+
Totaal sera
% IgM+
1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 6/2001
0 0 5 3 20 147 254 102 45
7 166 431 674 906 1616 2492 2768 1655
0 0 1,2 0,4 2,2 9,1 10,2 3,7 2,6
Totaal
576
10760
5,3
Bartonella henselae
1
Referentielaboratorium In de rapporten van de Verenigde Staten varieert het percentage sera met aanwezige IgM tussen 4 en 5% (cijfers afkomstig van het Microbiology Reference Laboratory). De geteste sera in zeven jaar en zes maand zijn afkomstig van talloze laboratoria. Toch is een epidemiologische benadering mogelijk door 6574 sera volgens het eerste cijfer van de postcode van het versturend laboratorium in te delen (tabel 3). Tabel 3 :
B. henselae : verdeling volgens geslacht en provincie (23/12/1993-28/06/2001)
Eerste cijfer van de postcode
Oud
Mannelijk geslacht Rec. Totaal
1 (Brabant) 2 (Antwerpen) 3 (Limburg-Leuven) 4 (Liège) 5 (Namur) 6 (Luxembourg) 7 (Hainaut) 8 (West-Vlaanderen) 9 (Oost-Vlaanderen)
170 18 53 24 14 46 88 31 75
149 18 58 14 14 31 79 39 51
1060 148 344 162 132 281 473 227 369
14,1 12,2 16,9 8,6 10,6 11,0 16,7 17,2 13,8
237 13 45 28 14 32 83 40 58
198 18 36 22 12 34 71 49 53
1371 101 287 179 147 296 435 219 343
14,4 17,8 12,5 12,3 8,2 11,5 16,3 22,4 15,5
Totaal
519
453
3196
14,2
550
493
3378
14,6
% Rec.
Oud
Vrouwelijk geslacht Rec. Totaal
% Rec.
In België zijn infecties met Bartonella henselae dus duidelijk aanwezig. De incidentie van recente infecties met Bartonella henselae is lager in de provincies Namen en Luxemburg dan in de andere provincies (respectievelijk 10,4% en 9,3% in vergelijking met het nationaal gemiddelde van 14,3% als de twee geslachten bij elkaar worden geteld). Voor de gewone bevolking die niet is georiënteerd door een afgenomen bloedstaal gemotiveerd door een clinicus, is de prevalentie van de positieve serologie die pleit voor een oude infectie nog niet op een voldoende aantal sera geëvalueerd, maar volgens het onderzoek van het Frans nationaal referentiecentrum (Professor Didier Raoult, Unité des Rickettsies, Marseille) zou de prevalentie schommelen rond 1%. Kortom, op basis van de 725 patiënten en de 763 patiënten voorgesteld in tabel 1 (hetzij 1488 patiënten over een periode van zeven jaar en zes maand), is het mogelijk om het jaarlijkse percentage recente infecties van Bartonella henselae in België te schatten op 198 patiënten per jaar, hetzij een incidentie van 1,98 en dus bijna twee patiënten per 100.000 inwoners. Dit resultaat leunt dicht aan bij de 0,77 voor de bevolking van de Verenigde Staten.
2
Bartonella henselae
Bordetella pertussis
Referentielaboratorium
Inleiding In 2000 bevestigde het referentielaboratorium (A.Z.-V.U.B.-Brussel) de identificatie van 53 Bordetella pertussis isolaten en één B. parapertussis isolaat. Bovendien werd een positief PCR resultaat voor B. pertussis bekomen voor 28 patiënten bij wie de kweek ofwel negatief bleef (22 patiënten) ofwel overgroeid was door commensale flora (4 patiënten) ofwel niet werd uitgevoerd (2 patiënten); uiteindelijk werd ook een positief PCR resultaat voor B. parapertussis bekomen op een kweek-negatief monster. De diagnose van kinkhoest werd dus bevestigd bij 83 patiënten (inclusief de twee patiënten met B. parapertussis infectie). Het referentielaboratorium werd op de hoogte gebracht dat een 2 maand oude zuigeling aan een cardio-respiratoir arrest overleed. Gedurende het academiejaar 2000-2001 werden de sinds 1987, in het kader van een studie beschikbare B. pertussis isolaten getypeerd : het pertussis toxine type werd door PCR en DNA-sequentieanalayse bepaald, het pertactine type werd getypeerd door PCR gevolgd door RFLP. Bovendien werd PFGE typering op de 53 isolaten toegepast. De volgende resultaten werden bekomen in 2000 (een artikel met de volledige resultaten is in voorbereiding). • • •
De 53 isolaten bezitten het gen voor pertussis toxine type S1A. 4 isolaten bezitten het pertactine 1 gen, 37 het pertactine 2 gen en 12 het pertactine type 3 gen. 12 verschillende PFGE types werden geïdentificeerd wanneer de resultaten met enzyme XbaI en SpeI gecombineerd werden.
Oorsprong van de stammen en van de klinische monsters De meerderheid van de monsters werd rechtstreeks naar het referentielaboratorium verstuurd voor kweek en PCR. Slechts vijf B. pertussis isolaten werden in de peillaboratoria zelf gekweekt (2 in het Stedelijk O.L.Vrouw Ziekenhuis Mechelen, 1 in het ISPPC/Site de Charleroi, 1 in H. Hartkliniek Eeklo en 1 in het Algemeen Ziekenhuis Middelheim Antwerpen).
Epidemiologische gegevens De oorsprong van de monsters en de epidemiologische kenmerken van de patiënten worden in tabel 1 weergegeven. Veertig patiënten waren van het mannelijke geslacht en 44 van het vrouwelijke geslacht (inclusief de twee B. parapertussis gevallen). Tabel 1 : B. pertussis : epidemiologische kenmerken van kweek en/of PCR positieve patiënten (2000) Specimen(s)
Maand
nasofarynx aspiraat
januari
nasofarynx aspiraat
januari
nasofarynx aspiraat
januari
nasofarynx aspiraat
januari
1
Geslacht
Kweek
5 jaar
V
B. pertussis
B. pertussis
AZ-VUB 1090 Brussel
2 maand
M
negatief
B. pertussis
CU St. Luc 1200 Brussel
1 maand
M
B. pertussis
B. pertussis
CH Ixelles 1050 Brussel
5 maand
V
negatief
B. pertussis
IMC Edith Cavell 1180 Brussel
Leeftijd
PCR
Oorsprong stam/monster
februari
2 maand
V
B. pertussis
B. pertussis
Hôp. Reine Fabiola 1020 Brussel
bronchiaal aspiraat
februari
3 jaar
V
negatief
B. pertussis
AZ-VUB 1090 Brussel
nasofarynx aspiraat
februari
7 jaar
V
negatief
B. pertussis
AZ-VUB 1090 Brussel Hôp. Reine Fabiola 1020 Brussel Hôp. Reine Fabiola 1020 Brussel
aspiraat
nasofarynx aspiraat
februari
onbekend
V
negatief
B. pertussis
nasofarynx aspiraat
februari
onbekend
V
B. pertussis
B. pertussis
sputum
februari
3 maand
M
negatief
B. pertussis
AZ Van Enschot Boom
nasofarynx aspiraat
februari
1 jaar
M
B. pertussis
B. pertussis
St.-Pietersziekenhuis 1000 Brussel
bronchiaal aspiraat
februari
6 jaar
V
negatief
B. pertussis
AZ-VUB 1090 Brussel
nasofarynx aspiraat
februari
1 jaar
M
negatief
B. pertussis
AZ-VUB 1090 Brussel
februari
3 maand
M
negatief
B. pertussis
CH Cesar De Paepe 1000 Brussel
aspiraat
1
bronchiaal aspiraat aspiraat
1
aspiraat
1
maart
1 jaar
V
negatief
B. pertussis
AZ-VUB 1090 Brussel
maart
5 maand
V
o.g.
B. pertussis
Clin. ND de Grâce Gosselies Clin. ND de Grâce Gosselies
maart
5 maand
V
negatief
B. pertussis
nasofarynx aspiraat
maart
6 jaar
M
B. pertussis
B. pertussis
AZ-VUB 1090 Brussel
nasofarynx aspiraat
maart
4 maand
M
B. pertussis
B. pertussis
Clin. St Joseph Lobbes
keeluitstrijk
maart
5 jaar
V
n.u.
B. pertussis
IMC Edith Cavell 1180 Brussel
neus- & keeluitstrijk
maart
2 jaar
V
B. pertussis
B. pertussis
Clin. Princesse Paola Marche en Famenne
bronco-alveolair lavage &nasofarynx aspiraat
maart
3 maand
V
n.u.
B. pertussis
CU St. Luc 1200 Brussel
nasofarynx aspiraat
april
45 jaar
M
negatief
B. pertussis
Clin. St Elisabeth 1180 Brussel
nasofarynx aspiraat
april
3 maand
M
negatief
B. pertussis
St.-Mariaziekenhuis Halle
bronchiaal aspiraat
april
17 jaar
V
negatief
B. pertussis
Clin. St Joseph Lobbes
nasofarynx uitstrijk*
april
1 maand
M
B. pertussis
n.u.
OLV Mechelen
nasofarynx aspiraat
april
3 maand
V
B. pertussis
negatief
Clin. St. Pierre Ottignies Bordetella pertussis
1
Bordetella pertussis nasofarynx uitstrijk* aspiraat
1
nasofarynx aspiraat aspiraat
1
april
34 jaar
M
B. pertussis
n.u.
OLV Mechelen
mei
12 jaar
M
o.g.
B. pertussis
CHU Tivoli La Louvière
mei
3 maand
M
B. pertussis
B. pertussis
Clin. St. Pierre Ottignies
mei
onbekend
M
negatief
B. pertussis
St Jozefziekenhuis Vilvoorde AZ-VUB 1090 Brussel
nasofarynx aspiraat
mei
2 maand
V
B. parapertussis
B. parapertussis
nasofarynx aspiraat
mei
2 maand
V
B. pertussis
B. pertussis
Labo. CSF Chimay
M
negatief
B. pertussis
Clin. Notre Dame Charleroi Sint.Janziekenhuis GENK
aspiraat
1
mei
10 jaar
aspiraat
1
mei
1 maand
V
negatief
B. pertussis
juni
5 jaar
M
B. pertussis
B. pertussis
Klin. Labo Dendermonde
1
juni
4 maand
M
B. pertussis
B. pertussis
Clin. Notre Dame Tournai
uitstrijk
1
juni
1 maand
M
B. pertussis
B. pertussis
Clin. St. Anne/St.Remi 1070 Brussel
nasofarynx aspiraat* & sputum*
juli
4 jaar
V
B. pertussis
n.u.
H. Hart Kliniek Eeklo
sputum & aspiraat1 aspiraat
1
juli
4 maand
M
negatief
B. pertussis
IMC Edith Cavell 1180 Brussel
nasofarynx aspiraat
juli
4 maand
M
B. pertussis
B. pertussis
AZ-VUB 1090 Brussel
nasofarynx aspiraat
juli
35 jaar
V
B. pertussis
negatief
AZ-VUB 1090 Brussel
nasofarynx aspiraat
juli
1 maand
M
B. pertussis
B. pertussis
AZ-VUB 1090 Brussel
nasofarynx aspiraat
juli
4 maand
M
negatief
B. pertussis
Hôp. De Jolimont La Louvière
aspiraat
bronchiaal aspiraat aspiraat
1
aspiraat
1
juli
30 jaar
M
B. pertussis
negatief
AZ-VUB 1090 Brussel
juli
10 jaar
M
B. pertussis
negatief
AZ-VUB 1090 Brussel
augustus
3 maand
V
negatief
B. parapertussis
CH Hutois Huy
bronchiaal aspiraat
augustus
17 jaar
V
B. pertussis
B. pertussis
AZ-VUB 1090 Brussel
nasofarynx aspiraat
augustus
2 maand
M
B. pertussis
B. pertussis
Clin. St. Joseph Liège
bronchiaal aspiraat
augustus
46 jaar
V
B. pertussis
negatief
AZ-VUB 1090 Brussel CU St. Luc 1200 Brussel
1
augustus
2 maand
V
B. pertussis
B. pertussis
nasofarynx aspiraat
augustus
3 maand
V
B. pertussis
B. pertussis
Hôp. St. Joseph Gilly
nasofarynx aspiraat
augustus
4 maand
M
B. pertussis
negatief
Clin. Notre Dame Charleroi
augustus
onbekend
negatief
B. pertussis
CU St. Luc 1200 Brussel
B. pertussis
AZ-VUB 1090 Brussel
aspiraat
1
uitstrijk
augustus
14 jaar
V
B. pertussis
uitstrijk
augustus
4 maand
V
B. pertussis
B. pertussis
Clin. Ste Elisabeth Namur
bronchiaal aspiraat
augustus
31 jaar
M
negatief
B. pertussis
AZ-VUB 1090 Brussel
bronchiaal aspiraat
augustus
32 jaar
V
B. pertussis
B. pertussis
AZ-VUB 1090 Brussel
bronchiaal aspiraat
augustus
2 maand
V
B. pertussis
B. pertussis
AZ-VUB 1090 Brussel
sputum
augustus
1 maand
V
B. pertussis
B. pertussis
Hôp. De Jolimont La Louvière
nasofarynx aspiraat 1
aspiraat
1
augustus
2 maand
M
B. pertussis
B. pertussis
Clin. St. Pierre Ottignies
aspiraat
1
september
7 maand
V
B. pertussis
B. pertussis
CH Ixelles 1050 Brussel Hôp. Reine Fabiola 1020 Brussel
nasofarynx aspiraat
september
5 maand
M
B. pertussis
negatief
nasofarynx aspiraat
september
1 maand
M
B. pertussis
B. pertussis
CU Mont-Godinne Yvoir
nasofarynx aspiraat
september
4 maand
V
o.g.
B. pertussis
St. Pietersziekenhuis 1000 Brussel
nasofarynx aspiraat*
oktober
2 maand
V
B. pertussis
n.u.
Hôp. Civil de Charleroi
oktober
4 maand
V
B. pertussis
B. pertussis
Klin. Zusters v. Barmhartigheid Ronse AZ Middelheim Antwerpen
aspiraat
1
oktober
2 maand
M
B. pertussis
n.u.
november
2 maand
M
B. pertussis
B. pertussis
Labo. CSF Chimay
nasofarynx aspiraat
november
1 maand
M
B. pertussis
B. pertussis
AZ Van Enschot Boom
nasofarynx aspiraat
november
42 jaar
V
negatief
B. pertussis
Labo CSF Chimay
nasofarynx aspiraat
november
42 jaar
V
B. pertussis
B. pertussis
Labo CSF Chimay
nasofarynx aspiraat
november
onbekend
V
B. pertussis
B. pertussis
Labo CSF Chimay
november
onbekend
V
B. pertussis
B. pertussis
Hôp. Civil de Charleroi
november
7 jaar
M
negatief
B. pertussis
St.-Mariaziekenhuis Halle
nasofarynx aspiraat
november
1 maand
M
B. pertussis
B. pertussis
AZ-VUB 1090 Brussel
nasofarynx aspiraat
december
4 maand
V
B. pertussis
B. pertussis
Hôp. St. Joseph Gilly
december
2 maand
M
B. pertussis
B. pertussis
Clin. ND de Grâce Gosselies
nasofarynx aspiraat
december
3 maand
V
o.g.
B. pertussis
Hôp. Reine Fabiola 1020 Brussel
bronchiaal aspiraat
december
2 maand
V
B. pertussis
B. pertussis
CU Mont-Godinne Yvoir
nasofarynx aspiraat
december
3 maand
V
B. pertussis
negatief
Hôp. Reine Fabiola 1020 Brussel
nasofarynx aspiraat
december
1 maand
M
B. pertussis
B. pertussis
AZ-VUB 1090 Brussel
bronchiaal aspiraat
december
28 jaar
V
B. pertussis
negatief
AZ-VUB 1090 Brussel
nasofarynx aspiraat* aspiraat
aspiraat
1
1
nasofarynx aspiraat
aspiraat
1
1
2
Referentielaboratorium
Bordetella pertussis
niet verder gespecificeerd
n.u.: niet uitgevoerd o.g.: overgroeid door commensale flora *in het peillaboratorium zelf gekweekt
Bordetella pertussis
Referentielaboratorium
De leeftijdsdistributie wordt in figuur 1 weergegeven. De meeste gevallen werden bij kinderen < 1 jaar gediagnosticeerd; binnen deze groep zijn 47 van de 48 kinderen zelfs jonger dan 6 maand. Het gaat hier voornamelijk om niet gevaccineerde of onvolledig gevaccineerde kinderen. Figuur 1 : B. pertussis : leeftijd van de patiënten (N, 2000)
N 60
N 15
50 12
40
9 6
30
3
20
0
<1
1
2
3
10
4 5 6 7 leeftijd (maand)
8
9
10
11
0 <1
1-9
10 - 19
20 - 29 30 - 39 leeftijd (jaar)
40 - 49
50 - 59
> 60
Figuur 2 geeft de evolutie van het aantal gevallen sinds 1990. Tot 1996 bevestigde het referentielaboratorium 4 tot 11 gevallen per jaar. Vanaf 1997 stijgt dit aantal. Figuur 2 : B. pertussis : evolutie van het aantal gevallen (N, 1990-2000)
N 90 B. parapertussis (alleen PCR)
75
B. pertussis (alleen PCR) B. parapertussis (kweek) B. pertussis (kweek)
60 45 30 15 0
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Besluit Het aantal gediagnosticeerde gevallen neemt sinds 1997 toe. Dit is het geval in veel ontwikkelde landen, maar in België kunnen we niet spreken van een epidemie zoals het geval is in andere landen, o.a. Nederland, waar in 2000 nog 4837 gevallen van kinhoest werden gediagnosticeerd (Infectieziektenbulletin, 2001;1:27). De reden van de toename in België blijft onduidelijk maar zou te maken kunnen hebben met een toenemende belangstelling voor deze aandoening en met de nieuwe mogelijkheden voor de diagnose van kinkhoest in het referentielaboratorium, twee factoren die het aantal onderzochte monsters deden stijgen. Tegenwoordig worden de meeste gevallen rechtstreeks t.h.v. het referentielaboratorium bevestigd en slechts 5 gevallen werden t.h.v. 4 peillaboratoria zelf gediagnosticeerd (zie hoger). De aanwezigheid van 12 verschillende PFGE types toont dat het hier niet gaat over de verspreiding van één kloon. De verdeling van de pertussis toxine types (predominantie van type S1A en van pertactine types (type 2 is het frequentst maar type 1 en 3 worden ook goed vertegenwoordigd) verschilt niet van de resultaten in andere landen. Sinds de overschakeling naar het acellulair vaccin begin 2001 wordt het belangrijk om de evolutie van pertussis toxine en pertactine types prospectief te volgen. Bordetella pertussis
3
Borrelia burgdorferi
Peillaboratoria
Doelstellingen en beschrijving van het surveillancenetwerk 1. Doelstellingen Ø Ø Ø
schatting trend van infecties met Borrelia burgdorferi (1991-2000), schatting incidentie op nationaal en arrondissementsniveau, voorstelling van de voornaamste epidemiologische kenmerken van de patiënten.
2. Representativiteit in 2000 Ø Ø
registratie van ten minste 1 geval door 47 laboratoria, hetzij 37% van alle peillaboratoria, verspreiding van de 47 laboratoria over 22/43 arrondissementen : 26 in Vlaanderen, 19 in Wallonië en 2 in Brussel (tabel 1). Tabel 1 :
Borrelia burgdorferi : verspreiding van de laboratoria per arrondissement (N, %; 1998-2000)
Arrondissement Antwerpen Mechelen Turnhout Halle-Vilvoorde Leuven Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde St.-Niklaas Hasselt Maaseik Tongeren Vlaanderen
N 4 1 5 0 2 2 0 0 1 0 0 1 0 0 1 1 2 0 1 2 1 0 24
1998 T 12 6 6 1 5 4 0 3 6 3 3 1 1 4 2 1 6 0 3 7 2 0 76
% 33 17 83 0 40 50 -0 17 0 0 100 0 0 50 100 33 -33 29 50 -32
N 3 1 5 0 1 2 0 0 2 0 0 0 0 0 1 0 1 0 1 3 1 0 21
1999 T 12 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 75
% 25 17 83 0 20 50 -0 40 0 0 0 0 0 50 0 14 -33 50 50 -28
2000 T
N 5 3 6 0 2 2 0 0 1 0 0 0 0 0 1 0 1 0 1 3 1 0 26
11 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 74
% 45 50 100 0 40 50 -0 20 0 0 0 0 0 50 0 14 -33 50 50 -35
N : aantal peillaboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden
Arrondissement Brussel Nivelles Ath Charleroi Mons Mouscron Soignies Thuin Tournai Huy Liège Verviers Waremme Arlon Bastogne Marche-en-Fam. Neufchâteau Virton Dinant Namur Philippeville Wallonië België
N 3 0 0 1 1 0 1 2 1 0 0 3 0 1 0 0 1 0 2 1 0 14 41
1998 T 15 2 1 5 3 2 4 4 2 1 6 4 0 1 1 0 1 0 2 3 0 42 133
% 20 0 0 20 33 0 25 50 50 0 0 75 -100 0 -100 -100 33 -33 31
N 3 0 0 3 2 0 2 3 0 1 0 3 0 1 0 0 1 0 2 1 0 19 43
1999 T 13 2 1 5 3 2 4 4 3 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 41 129
% 23 0 0 60 67 0 50 75 0 100 0 75 -100 --100 -100 33 -46 33
N 2 0 0 4 2 1 2 1 0 0 1 3 0 1 0 0 1 0 2 1 0 19 47
2000 T 13 2 1 5 3 2 4 4 2 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 40 127
T : totaal aantal peillaboratoria
% 15 0 0 80 67 50 50 25 0 0 20 75 -100 --100 -100 33 -48 37 K41
3. Evolutie van het aantal deelnemende laboratoria Ø Ø
sinds 1997 en in vergelijking met voorgaande jaren, toename van het aantal laboratoria die ten minste 1 geval registreerden; in vergelijking met 1999, toename van het aantal laboratoria in Vlaanderen die ten minste 1 geval diagnosticeerden (1999 : N=21, 2000 : N=26) (tabel 2). Tabel 2 : Borrelia burgdorferi : evolutie van het aantal deelnemers (1991-2000) Jaar
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N %
1991 1992 1993 1994 1995
24 23 23 27 26
17 16 16 19 19
Jaar 1996 1997 1998 1999 2000
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 24 39 41 43 47
17 29 31 33 37
Voornaamste epidemiologische kenmerken 1. Incidentie in 2000 Ø Ø
nationale incidentie van 14,1/100.000 inwoners; opmerkelijk zijn de 226 gediagnosticeerde gevallen in het arrondissement Anwerpen, de 218 gevallen in het arrondissement Leuven, de 182 gevallen in het arrondissement Mechelen en de 145 gevallen in het arrondissement Hasselt (figuur 1).
Borrelia burgdorferi
1
Borrelia burgdorferi
Peillaboratoria
Figuur 1 : Borrelia burgdorferi : incidentie per arrondissement (N/105 inw., 2000) AL: Aalst AR: Arlon AT: Ath AW : Antwerpen B: Brussel BG: Brugge BS: Bastogne CR: Charleroi DK: Diksmuide DM: Dendermonde DN: Dinant EK: Eeklo GT: Gent HS: Hasselt HV: Halle-Vilvoorde HY: Huy IP: Ieper KR: Kortrijk LG: Liège LV: Leuven MC: Mouscron MH: Mechelen MN: Mons MR: Marche-en-Fam. MS: Maaseik NC: Neufchâteau NM: Namur NV: Nivelles OD: Oudenaarde OS: Oostende PV: Philippeville RS: Roeselare SG: Soignies SN: St.-Niklaas TG: Tongeren TH: Turnhout TL: Tielt TN: Thuin TR: Tournai VR: Veurne VT: Virton VV: Verviers WR: Waremme
AW
VR
EK
BG
OS
TH
SN
MS
DK
GT
TL
MH
DM
HS
RS IP
AL
OD
KR
LV B
MC
TR
TG
TG
HV WR
NV
AT
LG
SG
VV NM
CR
MN
HY
DN TN
MR
PV
BS NC
incidentie/100.000 inwoners >0-5
0
AR
VT
> 5 - 25
> 25
2. Evolutie van de incidentie en registratiefrequentie ¾
in vergelijking met 1999, toename van de incidentie in de meeste arrondissementen en vooral in Leuven, Turnhout, Virton en Neufchâteau (tabel 3). Tabel 3 : Borrelia burgdorferi : evolutie van de incidentie per arrondissement (N/105 inw.; 1993-2000) Arrondissement
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000 Arrondissement
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Antwerpen
1,9
3,5
0,5
0,5
0,5
5,7
13,1
24,3
Brussel
0,7
0,8
1,9
0,7
0,8
2,3
2,9
3,0
Mechelen
1,0
1,7
1,3
0,3
0,7
2,3
6,6
18,3
7
8
18
7
8
22
28
29
Turnhout
1,0
2,6
1,0
0,5
0,8
14,8
22,5
44,8
Nivelles
0,3
0,0
0,3
0,3
2,1
0,9
2,3
4,0
Ath
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
3,8
1,3
Charleroi
0,7
2,8
0,2
2,1
1,6
0,9
3,1
6,4
N totaal
Halle-Vilvoorde
0,7
3,1
0,2
0,9
0,5
5,1
4,7
6,6
Leuven
3,9
5,0
1,3
0,0
2,9
21,5
24,2
47,8
Brugge
1,1
4,9
2,6
1,9
4,1
5,2
5,9
3,3
Mons
0,4
0,0
0,0
0,0
0,0
0,8
4,0
2,4
Diksmuide
0,0
0,0
0,0
0,0
2,1
2,1
0,0
4,2
Mouscron
0,0
0,0
0,0
0,0
4,3
1,4
0,0
2,9
Ieper
0,0
0,0
1,9
0,0
0,0
1,0
0,0
3,8
Soignies
0,0
0,0
0,0
1,8
0,6
0,6
3,5
9,8
Kortrijk
0,0
1,4
0,4
0,4
0,4
0,4
1,1
2,9
Thuin
1,4
4,1
3,4
3,4
6,2
8,2
26,7
15,7
Oostende
2,1
1,4
0,0
0,0
0,0
0,7
0,7
2,1
Tournai
0,0
0,0
0,7
0,0
2,1
0,0
0,0
0,0
Roeselare
2,2
2,9
0,0
0,7
0,7
1,4
0,0
5,7
Huy
1,1
1,0
0,0
0,0
1,0
0,0
5,0
0,0
Tielt
0,0
0,0
0,0
0,0
2,3
1,1
3,4
3,4
Liège
0,0
1,4
0,0
0,2
0,3
0,0
0,9
1,7
Veurne
1,8
0,0
0,0
1,8
0,0
1,8
1,8
1,8
Verviers
1,2
1,9
5,8
4,2
6,5
8,8
12,5
12,8
Aalst
0,0
0,0
0,0
0,8
0,4
3,4
1,1
3,8
Waremme
0,0
0,0
0,0
1,5
0,0
0,0
1,5
0,0
Dendermonde
0,0
0,0
0,5
0,0
1,1
2,2
5,9
5,9
Arlon
6,0
27,9
21,7
23,5
54,6
41,0
48,5
25,1
Eeklo
1,3
1,3
0,0
3,8
0,0
2,5
2,5
2,5
Bastogne
0,0
2,6
10,2
0,0
5,1
5,1
19,9
37,0
Gent
1,0
0,8
0,2
0,6
0,0
4,3
3,6
4,4
Marche-en-Fam.
2,1
6,3
0,0
0,0
18,4
6,1
14,0
39,7
Oudenaarde
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
1,8
0,0
0,0
Neufchâteau
14,7
34,7
16,4
0,0
25,4
9,1
63,2
112
St.-Niklaas
0,9
0,0
0,0
0,5
0,0
2,3
6,3
4,5
Virton
2,1
2,1
4,2
0,0
23,1
16,8
22,8
62,0
Hasselt
6,5
4,0
1,6
1,3
2,4
8,0
18,9
37,9
Dinant
0,0
1,0
1,0
0,0
10,2
23,5
33,3
49,2
Maaseik
5,3
3,4
3,3
0,9
0,5
1,4
6,9
28,4
Namur
0,0
0,0
0,0
0,0
3,2
2,5
2,1
5,3
Tongeren
4,3
2,7
0,0
1,1
0,5
0,5
2,1
4,2
Philippeville
1,7
5,0
6,6
6,6
21,4
28,0
42,5
37,4
Wallonië
0,8
2,2
1,7
1,4
4,4
4,0
8,2
10,8
26
74
55
47
146
132
274
361
1,7
2,3
2,0
0,9
2,2
5,2
8,2
14,1
173
235
202
95
219
530
836
1442
Vlaanderen N total
1,8
2,4
2,2
0,7
0,9
5,8
9,0
17,3
107
142
128
39
56
343
532
1027
Onbekend N totaal
N total België
33
11
1
2
9
33
2
25
N totaal
1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 2 S.A.) voor het beschouwde jaar 1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 1 S.A.) voor het beschouwde jaar
2
Borrelia burgdorferi
K41
Borrelia burgdorferi
Peillaboratoria Ø Ø
1442 gevallen, hetzij een toename met 72% in vergelijking met 1999; opmerkelijk is het feit dat een laboratorium 205 gevallen diagnosticeerde in 1998, 300 in 1999 en 525 in 2000 (tabel 4). Tabel 4 : Borrelia burgdorferi : evolutie van de registratiefrequentie (1991-2000) Jaar
Aantal gevallen
Jaar
Aantal gevallen
1991 1992 1993 1994 1995
137 153 173 235 202
1996 1997 1998 1999 2000
95 219 530 836 1442
3. Verdeling volgens geslacht en leeftijd Ø Ø
52% van de gevallen is in 2000 vastgesteld bij personen van het mannelijke geslacht (geslachtsverhouding M/V : 1,07), 50,4% van de gevallen is in 2000 gediagnosticeerd bij volwassenen van 45 tot 64 jaar (figuur 2, tabel 5); Figuur 2 : Borrelia burgdorferi : verdeling volgens leeftijd (N; 2000)
Tabel 5 : Borrelia burgdorferi : verdeling volgens geslacht en leeftijdsgroep (N; 2000)
N 50
Leeftijdsgroep (jaar)
Mannen (N=729)
<1 1–4 5 –14 15 – 24 25 – 44 45 – 64 ≥ 65
40
30
Vrouwen (N=679)
8 15 98 48 215 218 127
6 13 84 60 176 244 96
20
10
0 0
10
20
30
40 50 60 leeftijd (jaar)
70
80
90 100
4. Seizoensevolutie Ø
het grootst aantal gevallen is gediagnosticeerd tegen het einde van de zomer en bij aanvang van de herfst (figuur 3). Figuur 3 : Borrelia burgdorderi : evolutie van het aantal diagnoses per 4 weken (1991-2000) N / 4 weken 250
200
150
100
50
0 1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Besluit Ø
Ø
De toename van het aantal gevallen kan worden verklaard door de toename van het aantal laboratoria in Vlaanderen die ten minste 1 geval diagnosticeerden en door de toename van het aantal gevallen die bepaalde laboratoria diagnosticeerden (in 1998, 1999 en 2000 diagnosticeerden respectievelijk 2, 5 en 7 laboratoria meer dan 50 gevallen). Het is ook mogelijk dat de sensibilisatie van artsen en betrokken bevolkingsgroepen heeft bijgedragen tot de toename van het aantal gediagnosticeerde gevallen (bijlage 6).
Borrelia burgdorferi
3
Borrelia burgdorferi
Referentielaboratorium Brussel
Inleiding De resultaten in de onderstaande tabel zijn gebaseerd op patiënten van wie : Ø Ø
een staal naar het referentielaboratorium is verstuurd (U.C.L. - Brussel) voor diagnose; een staal naar het referentielaboratorium is verstuurd voor bevestiging van de diagnose die in een ander laboratorium werd gesteld.
Evolutie van de registratiefrequentie Ø
in vergelijking met 1999, toename van het aantal diagnoses met 25% (tabel 6). Tabel 6 :
B. burgdorferi : evolutie van het aantal diagnoses (1991-2000) Jaar
N
Jaar
N
1991 1992 1993 1994 1995
24 53 80 122 131
1996 1997 1998 1999 2000
149 220 177 236 294
Evolutie van de verdeling volgens leeftijd en geslacht Ø Ø Ø
net zoals voorheen is een beetje meer dan de helft van de diagnoses in 2000 gesteld bij personen van het mannelijke geslacht (geslachtsverhouding M/V : 1,4); net zoals voorheen zijn de meeste diagnoses gesteld bij volwassenen tussen 45 en 64 jaar; opmerkelijk is het feit dat 42 diagnoses zijn gesteld bij kinderen tussen 5 en 14 jaar (tabel 7). Tabel 7 :
B. burgdorferi : verdeling volgens leeftijdsgroep (N, 2000) Leeftijdsgroep
2000
< 1 j. 1 j. - 4 j. 5 j. - 14 j. 15 j. - 24 j. 25 j. - 44 j. 45 j. - 64 j. > 65 j.
0 4 42 27 78 88 52
Evolutie van de verdeling van de klinische beelden Ø
uit de verkrijgbare klinische gegevens blijkt dat het meest waargenomen klinische beeld in 2000 van neurologische aard was (polyradiculonevritis en/of lymfocytaire meningitis) (tabel 8). Tabel 8 :
B. burgdorferi : verdeling van het klinische beeld van patiënten met Lymeborreliose (%, 1993-2000)
ARTH LMR EM EM + LMR EM + ARTH EM + Carditis LMR + ARTH
1993 (N=80)
1994 (N=122)
1995 (N=130)
1996 (N=149)
1997 (N=209)
1998 (N=147)
1999 (N=159)
2000 (N=90)
12,5 27,5 35,0 23,8 0,0 1,3 0,0
23,0 36,1 34,4 4,9 1,6 0,0 0,0
16,9 45,4 32,3 2,3 0,8 0,0 2,3
10,7 46,3 38,3 4,0 0,7 0,0 0,0
5,3 36,4 55,5 2,9 0,0 0,0 0,0
12 36 45 7 0 0 0
9,4 39,0 49,1 1,9 0,6 0,0 0,0
17,8 47,8 33,3 1,1 0,0 0,0 0,0
ARTH : arthritis / LMR : polyradiculonevritis en/of lymfocytaire meningitis / EM : erythema migrans
Evolutie van de diagnosetechnieken Ø
4
de afgelopen jaren en tot mei 1998 werden 3 tests uitgevoerd : - Elisa voor de totale Ig - IF voor de IgG - IF voor de IgM;
Borrelia burgdorferi
Borrelia burgdorferi
Referentielaboratorium Brussel Ø
sinds juni 1998 worden slechts 2 tests uitgevoerd : - Elisa voor de IgG - Elisa voor de IgM;
Ø
in vergelijking met de andere testcombinaties werd in 2000, net zoals de voorgaande twee jaar, de combinatie van de Elisatests (IgG)+ en (IgM)- het meest waargenomen (tabel 9). Tabel 9 :
ELISA+, ELISA+, ELISA+, ELISA+, PCR+ (*)
B. burgdorferi : verdeling van de toegepaste technieken (%, 1994-2000)
IF (IgG)+, IF (IgG)+, IF (IgG)-, IF (IgG)-,
IF (IgM)IF (IgM)+ IF (IgM)+ IF (IgM)-
1994 N=122
1995 N=131
1996 N=149
1997 N=219
36,9 31,1 21,3 0,8 9,8
47,3 29,8 16,0 3,1 3,8
31,5 35,6 20,1 3,4 9,4
30,1 37,0 21,9 0,5 10,5
1998 N=177 ELISA (IgG)+, ELISA (IgM)-, ELISA (IgG)+, ELISA (IgM)+, ELISA (IgG)-, ELISA (IgM)+, ELISA (IgG)-, ELISA (IgM)-, PCR+ (*)
1999 N=236
54 32 13 0 1
2000 N=294
53 28 13 0 6
60 32 7 0 1
(*) P.C.R.+ C.S.V., serum, gewrichtsvocht en/of urine
Evolutie van het aantal diagnoses per provincie Ø Ø
in vergelijking met 1998, toename van het aantal diagnoses in bijna alle Belgische provincies; het grootst aantal gevallen is vastgesteld in de provincies Liège, Namen, Brussel en Brabant (tabel 10). Tabel 10 : B. burgdorferi : evolutie van het aantal diagnoses per provincie (1993-2000) Provincie
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Antwerpen Vlaams-Brabant + Brussel + Brabant wallon West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Hainaut Liège Limburg Luxembourg Namur
0 18 0 1 9 10 0 19 23
1 27 2 0 13 29 0 24 26
1 23 0 1 16 30 0 16 44
4 55 1 1 13 10 4 28 32
10 58 1 6 21 33 14 27 50
8 41 1 2 31 27 14 6 46
18 40 5 5 28 49 27 15 49
29 59 0 6 30 62 30 20 56
België
80
122
131
149
220
176
236
292
Evolutie van de verspreiding van de klinische aanwijzingen in functie van de plaats van besmetting De gegevens van 2000 wijzen op het volgende : Ø Ø
patiënten met polyradiculonevritis en/of lymfocytaire meningitis zijn vooral in de provincie Liège besmet; patiënten met een erythema migrans zijn vooral in de provincies Hainaut en Namur besmet (tabel 11). Tabel 11 : B. burgdorferi : verspreiding per provincie in functie van de klinische aanwijzingen (N, %; 2000) Provincie
ARTH N
Antwerpen Vlaams-Brabant + Brussel + Brabant wallon West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Hainaut Liège Limburg Luxembourg Namur
1 5 0 1 0 4 1 1 3
België
16
LMR % 6 31 0 6 0 25 6 6 19
EM
N
%
N
3 10 0 2 5 9 3 4 6
7 24 0 5 12 21 7 10 14
4 6 0 0 7 2 3 1 7
42
% 13 20 0 0 23 7 10 3 23
30
ARTH : arthritis / LMR : polyradiculonevritis en lymfocytaire meningitis / EM : erythema migrans
De gegevens van 1993 wijzen op het volgende : Ø Ø
patiënten met een oorontsteking en zij met polyradiculonevritis en/of lymfocytaire meningitis werden voornamelijk in de provincie Namur besmet; patiënten met een erythema migrans werden voornamelijk in Brussel, Brabant wallon en Vlaams-Brabant besmet (tabel 12).
Borrelia burgdorferi
5
Borrelia burgdorferi
Referentielaboratorium Brussel
Tabel 12 : B. burgdorferi : verspreiding per provincie in functie van de klinische aanwijzingen (N, %; 1993-2000) Provincie
ARTH N
Antwerpen Vlaams-Brabant + Brussel + Brabant wallon West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Hainaut Liège Limburg Luxembourg Namur
4 48 0 1 17 21 6 25 52
België
174
LMR % 2 28 0 1 10 12 3 14 30
N 17 119 4 10 57 94 20 88 146 555
EM % 3 21 1 2 10 17 4 16 26
N 27 150 4 8 72 92 31 58 113
% 5 27 1 1 13 17 6 10 20
555
ARTH : arthritis / LMR : polyradiculonevritis en lymfocytaire meningitis / EM : erythema migrans
Besluit Ø
6
Er zijn aanvullende epidemiologische gegevens nodig om in België geografische zones met een overwegend klinisch beeld te bepalen.
Borrelia burgdorferi
Borrelia burgdorferi
Referentielaboratorium Leuven
In 2000 heeft het referentielaboratorium U.Z. St.-Rafaël - Leuven 95 gevallen met de ziekte van Lyme gediagnosticeerd of bevestigd, wat in vergelijking met 1999 een daling betekent (tabel 13). Tabel 13 : B. burgdorferi : evolutie van het aantal diagnoses (1991-2000) Jaar 1991 1992 1993 1994 1995
N 18 49 54 62 67
Jaar
N
1996 1997 1998 1999 2000
85 78 73 116 95
Borrelia burgdorferi
7
Borrelia burgdorferi
Referentielaboratoria Brussel + Leuven
Uit de gegevens van beide referentielaboratoria blijkt het volgende : Ø
het jaarlijks aantal gevallen, gediagnosticeerd en/of bevestigd door één van de referentielaboratoria, blijft sinds 1991 stijgen (tabel 14). Tabel 14 : B. burgdorferi : evolutie van het aantal gevallen (1991-2000)
Ø Ø
Jaar
N
Jaar
N
1991 1992 1993 1994 1995
42 101 134 184 198
1996 1997 1998 1999 2000
233 300 250 352 389
de nationale incidentie bedroeg 3,8/100.000 inwoners; de incidentie was bijzonder hoog in de arrondissementen Dinant (14,3/100.000 inw.), Neufchâteau (12,7/100.000 inw.), Namur (10,8/100.000 inw.) en Leuven (10,4/100.000 inw.) (figuur 4). Figuur 4 : B. burgdorferi : incidentie per arrondissement (2000) AL : Aalst AR : Arlon AT : Ath AW : Antwerpen B : Brussel BG : Brugge BS : Bastogne CR : Charleroi DK : Diksmuide DM : Dendermonde DN : Dinant EK : Eeklo GT : Gent HS : Hasselt HV : Halle-Vilvoorde HY : Huy IP : Ieper KR : Kortrijk LG : Liège LV : Leuven MC : Mouscron MH : Mechelen MN : Mons MR : Marche-en-Fam. MS : Maaseik NC : Neufchâteau NM : Namur NV : Nivelles OD : Oudenaarde OS : Oostende PV : Philippeville RS : Roeselare SG : Soignies SN : St.-Niklaas TG : Tongeren TH : Turnhout TL : Tielt TN : Thuin TR : Tournai VR : Veurne VT : Virton VV : Verviers WR : Waremme
Ø
OS VR
DK
AW
EK
BG
TH
SN
MS GT
TL
MH
DM
HS
RS IP
OD
KR
MC
LV
AL
B
HV TR
WR
NV
AT
TG
TG
LG
SG
VV NM
CR
MN
HY
DN TN
MR
PV
BS NC
incidentie/100.000 inwoners >0-4
0
VT
>4-8
AR
>8
in vergelijking met het gemiddelde van voorgaande jaren (cf. N), is zowel in Vlaanderen als in Wallonië een toename van het aantal gevallen waarneembaar (cf. N; figuur 5). Figuur 5 : B. burgdorferi : verspreiding (2000) en evolutie (1994-1999) van de registratiefrequentie per arrondissement
M = 252 / N = 386 R 8 4 0
35 31 30 29 25 20 17 16 15 11 10 5 5 1 1 0 Aw Mh Th HV Lv Bg Dk Ip Kr
29
27
26
24
21
17
15
11
9 1 1 1
3
1 1
4
Os Rs Tl Vr Al Dm Ek Gt Od SN Hs Ms Tg
2 2 B
4
20
19
8 2 3 3
5 6
3
Nv At Cr Mn Mc Sg Tn Tr Hy Lg Vv Wr Ar Bs Mr Nc Vt Dn Nm Pv
Voor het land N : aantal geregistreerde gevallen in 2000 M : gemiddelde waarde van het aantal geregistreerde gevallen in 1994-1999 Per arrondissement, R = (n/m) - 1 indien n > m met n : aantal geregistreerde gevallen in 2000 m : gemiddelde waarde van het aantal geregistreerde gevallen in 1994-1999
8
Borrelia burgdorferi
7
Borrelia burgdorferi
Referentielaboratoria Brussel + Leuven Ø
afhankelijk van het jaar wordt het grootst aantal gevallen vastgesteld in juni (cf. 1998), augustus (cf. 1995) of september (cf. 1996, 1997, 1999 en 2000) (figuur 6). Figuur 6 : B. burgdorferi : maandelijkse verdeling (N; 1995-2000) N 60 50 40
30 20
10
0 1995
1996
1997
1998
1999
2000
Borrelia burgdorferi
9
Campylobacter
Peillaboratoria
Doelstellingen en beschrijving van het surveillancenetwerk 1. Doelstellingen Ø Ø Ø
schatting trend van infecties met Campylobacter (1984-2000), schatting incidentie op nationaal en arrondissementsniveau, voorstelling van de voornaamste epidemiologische kenmerken van de patiënten.
2. Representativiteit in 2000 Ø Ø
registratie van ten minste 1 infectie door 119 laboratoria, hetzij 94% van alle peillaboratoria, 119 laboratoria verspreid over 34/43 arrondissementen : 70 in Vlaanderen, 38 in Wallonië en 11 in Brussel (tabel 1). Tabel 1 :
Campylobacter : verspreiding van de laboratoria per arrondissement (N, %; 1998-2000)
Arrondissement Antwerpen Mechelen Turnhout Halle-Vilvoorde Leuven Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde St.-Niklaas Hasselt Maaseik Tongeren Vlaanderen
N 11 6 6 1 4 4 0 3 6 3 3 1 1 4 2 1 6 0 3 6 2 0 73
1998 T 12 6 6 1 5 4 0 3 6 3 3 1 1 4 2 1 6 0 3 7 2 0 76
% 92 100 100 100 80 100 -100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 -100 86 100 -96
N 11 6 6 1 4 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 72
1999 T 12 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 75
% 92 100 100 50 80 100 -100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 -100 100 100 -96
N 10 6 6 1 5 4 0 3 5 1 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 70
2000 T 11 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 74
% 91 100 100 50 100 100 -100 100 33 100 100 100 100 100 100 100 -100 100 100 -95
N : aantal peillaboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden
Arrondissement N Brussel 11 Nivelles 2 Ath 1 Charleroi 5 Mons 3 Mouscron 2 Soignies 4 Thuin 4 Tournai 2 Huy 1 Liège 6 Verviers 4 Waremme 0 Arlon 1 Bastogne 0 Marche-en-Fam. 0 Neufchâteau 1 Virton 0 Dinant 2 Namur 3 Philippeville 0 Wallonië 41 België 125
1998 T 15 2 1 5 3 2 4 4 2 1 6 4 0 1 1 0 1 0 2 3 0 42 133
% 73 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 -100 0 -100 -100 100 -98 94
N 10 2 1 5 3 2 3 4 3 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 40 122
1999 T 13 2 1 5 3 2 4 4 3 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 41 129
% 77 100 100 100 100 100 75 100 100 100 100 100 -100 --100 -100 100 -98 95
N 11 2 1 5 3 2 3 4 1 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 38 119
2000 T 13 2 1 5 3 2 4 4 2 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 40 127
T : totaal aantal peillaboratoria
% 85 100 100 100 100 100 75 100 50 100 100 100 -100 --100 -100 100 -95 94 K21
3. Evolutie van het aantal deelnemende laboratoria Ø Ø
sinds 1995, stabilisatie van het aantal laboratoria die ten minste 1 kiem isoleerden; in vergelijking met 1999 (N=16), stabilisatie van het aantal laboratoria die ≥ 100 kiemen isoleerden (2000 : N=15) (tabel 2). Tabel 2 : Campylobacter : evolutie van het aantal deelnemende laboratoria (1984-2000) Jaar 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 72 131 125 127 118 114 126 133 127
82 82 81 85 85 82 89 92 90
Jaar 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 132 130 125 123 124 125 122 119
93 92 93 88 96 94 95 94
Voornaamste epidemiologische kenmerken 1. Incidentie in 2000 Ø Ø Ø
nationale incidentie van 73/105 inwoners; opmerkelijk is het feit dat van de 775 gediagnosticeerde gevallen in het arrondissement Leuven, 173 gevallen zijn gelokaliseerd in de stad Leuven (1998 : N=198, 1999 : N=153), 50 in Aarschot, 50 in Scherpenheuvel-Zichem … opmerkelijk is het feit dat van de 735 gediagnosticeerde gevallen in het arrondissement Turnhout, 55 gevallen zijn gelokaliseerd in Westerlo, 53 in Herentals en 81 in Turnhout; Campylobacter
1
Campylobacter ¾ ¾
Peillaboratoria
opmerkelijk is het feit dat van de 653 gediagnosticeerde gevallen in Brussel, 94 gevallen zijn gelokaliseerd in Sint-JansMolenbeek en 87 in Schaarbeek; opmerkelijk is het feit dat van de 772 gediagnosticeerde gevallen in Antwerpen, 258 gevallen zijn gelokaliseerd in de stad Antwerpen (33%), 56 in Braschaat, … (figuur 1). Figuur 1 : Campylobacter : incidentie per arrondissement (N/105 inw., 2000) AL: Aalst AR: Arlon AT: Ath AW : Antwerpen B: Brussel BG: Brugge BS: Bastogne CR: Charleroi DK: Diksmuide DM: Dendermonde DN: Dinant EK: Eeklo GT: Gent HS: Hasselt HV: Halle-Vilvoorde HY: Huy IP: Ieper KR: Kortrijk LG: Liège LV: Leuven MC: Mouscron MH: Mechelen MN: Mons MR: Marche-en-Fam. MS: Maaseik NC: Neufchâteau NM: Namur NV: Nivelles OD: Oudenaarde OS: Oostende PV: Philippeville RS: Roeselare SG: Soignies SN: St.-Niklaas TG: Tongeren TH: Turnhout TL: Tielt TN: Thuin TR: Tournai VR: Veurne VT: Virton VV: Verviers WR: Waremme
AW OS VR
EK
BG
TH
SN
MS
DK
GT
TL
MH
DM
HS
RS IP
AL
OD
KR
LV B
MC
TR
TG
TG
HV WR
NV
AT
LG
SG
VV NM
CR
MN
HY
DN TN
MR
PV
BS NC
incidentie/100.000 inwoners > 25 - 50
> 0 - 25
AR
VT
> 50 - 75
> 75
2. Evolutie van de incidentie en registratiefrequentie ¾
toename van de incidentie, die voordien al hoog was, in de arrondissementen Mechelen, Turnhout en Leuven (tabel 3). Tabel 3 : Campylobacter : evolutie van de incidentie per arrondissement (N/105 inw.; 1993-2000) Arrondissement
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
Antwerpen
27
37
32
37
39
61
62
83
Mechelen
81
102
111
115
125
143
156
169
Turnhout
23
32
34
48
52
158
150
181
Halle-Vilvoorde
28
49
48
58
62
60
64
71
Leuven
53
85
94
106
126
150
139
170
Brugge
33
43
36
37
39
43
39
37
Mons
8
19
13
15
40
27
25
27
Mouscron
Ieper
48
46
44
47
50
67
49
64
Soignies
25
31
20
26
33
30
32
34
Kortrijk
45
69
68
65
85
74
70
85
Thuin
37
44
39
51
44
60
53
60
Diksmuide
2000 Arrondissement
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
28
32
58
53
46
54
61
68
262
307
553
503
434
517
580
653
Nivelles
46
69
58
62
73
71
67
71
Ath
18
35
35
29
31
36
38
23
Charleroi
33
35
31
34
43
61
52
61
Brussel N totaal
2000
3
11
13
21
21
21
24
17
77
62
64
60
84
106
88
90
Oostende
10
14
16
13
23
28
42
33
Tournai
9
10
8
13
11
17
11
12
Roeselare
26
46
44
33
49
50
66
58
Huy
5
26
13
11
14
22
25
19
Tielt
18
47
48
50
64
58
82
89
Liège
7
5
4
16
39
21
37
46
Verviers Waremme
Veurne
11
23
23
24
26
26
19
22
3
15
10
24
32
33
31
40
19
9
18
18
15
6
13
10
6
10
10
16
45
55
33
25
34
39
20
26
30
20
25
12
6
6
19
4
10
6
2
0
42
44
27
29
11
27
29
Aalst
32
35
41
49
68
59
47
51
Dendermonde
60
61
64
86
110
125
97
136
Eeklo
46
62
53
43
63
38
78
84
Bastogne
Gent
31
45
38
45
47
45
51
57
Marche-en-Fam.
Oudenaarde
19
19
12
16
35
18
25
39
Neufchâteau
37
St.-Niklaas
32
49
52
52
64
69
56
63
Virton
11
6
6
15
23
38
10
21
Hasselt
16
17
20
22
39
34
38
39
Dinant
39
50
41
40
47
50
44
33
Maaseik
32
14
14
11
30
25
32
37
Namur
20
24
21
25
29
28
27
29
Tongeren
24
6
12
6
10
15
15
12
Philippeville
62
57
43
33
64
38
77
59
Vlaanderen
34
45
45
50
60
72
72
85
Wallonië
23
31
27
30
36
39
36
37
N totaal 1951
2632
2631
2921
3529
4248
4269
5022
749
1016
899
1009
1201
1297
1194
1244
44
48
47
49
55
65
64
73
N totaal 4394
4879
4779
4991
5617
6610
6514
7473
Onbekend N totaal 1432
Arlon
N totaal België
924
696
558
453
548
471
554
1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 2 S.A.) voor het beschouwde jaar 1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 1 S.A.) voor het beschouwde jaar
2
Campylobacter
K21
Campylobacter
Peillaboratoria
Ø
7473 gevallen, hetzij een toename met 15% in vergelijking met 1999 (tabel 4); Tabel 4 : Campylobacter : evolutie van de registratiefrequentie (1984-2000) Jaar
Aantal gevallen
1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992
Ø
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar
1703 2534 2350 2967 3040 3766 4767 5336 4840
16,9 19,6 16,1 21,9 24,2 29,4 35,9 39,7 36,5
Jaar
Aantal gevallen
1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
4394 4879 4779 4991 5617 6610 6514 7473
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar 34,2 37,4 37,2 38,2 43,6 51,8 52,2 58,5
in vergelijking met het gemiddelde van voorgaande jaren, toename van het aantal gevallen in bijna alle arrondissementen van het land (figuur 2, cf. R). Figuur 2 : Campylobacter : verspreiding (2000) en evolutie (1993-1999) van de registratiefrequentie per arrondissement
M = 4679 / N = 6919 R 2 1 0 772 735 775 800 795 790 785 780 775 770 765 760 755 750 745 740 735 730 725 720 715 710 705 700 695 690 685 680 675 670 665 660 655 650 645 640 635 630 625 620 615 610 605 600 595 590 585 580 575 570 518 565 560 555 550 545 540 535 530 525 520 515 510 505 500 495 490 485 480 475 470 465 460 455 450 395 445 440 435 430 425 420 415 410 405 400 395 390 385 380 375 370 365 360 355 350 345 340 335 330 325 320 315 310 253 284 305 300 295 290 237 285 280 275 270 265 260 255 250 245 240 235 230 225 220 215 210 205 200 195 142148 190 133 185 180 175 170 165 160 155 101 67 150 145 140 135 82 130 125 120 67 115 110 105 100 47 81 78 26 45 95 90 85 80 75 23 70 65 13 60 55 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 Aw Mh Th HV Lv Bg Dk Ip Kr Os Rs Tl Vr Al Dm Ek Gt Od SN Hs Ms Tg
653
247
257 18
B
128107 86 43 63 58 17 19 7 13 5
16 10 33
81
36
Nv At Cr Mn Mc Sg Tn Tr Hy Lg Vv Wr Ar Bs Mr Nc Vt Dn Nm Pv
Voor het land N : aantal geregistreerde gevallen in 2000 M : gemiddelde waarde van het aantal geregistreerde gevallen in 1993-1999 Per arrondissement, R = (n/m) - 1 indien n > m met n : aantal geregistreerde gevallen in 2000 m : gemiddelde waarde van het aantal geregistreerde gevallen in 1993-1999
3. Verdeling volgens geslacht en leeftijd Ø Ø
53% van de isolaties is in 2000 uitgevoerd bij personen van het mannelijke geslacht (geslachtsverhouding M/V : 1,13), 26% van de isolaties is in 2000 uitgevoerd bij kinderen van 1 tot 4 jaar en 23% bij personen van 25 tot 44 jaar (figuur 3, tabel 5); Figuur 3 : Campylobacter : verdeling volgens leeftijd (N; 2000)
Tabel 5 : Campylobacter : verdeling leeftijdsgroep (N; 2000)
volgens
geslacht
en
N 800
600
400
Leeftijdsgroep (jaar)
Mannen (N=3896)
Vrouwen (N=3464)
<1 1–4 5 –14 15 – 24 25 – 44 45 – 64 ≥ 65
261 1055 658 362 827 468 265
184 823 498 420 836 381 322
200
0 0
Ø Ø
10
20
30
40 50 60 leeftijd (jaar)
70
80
90 100
incidentie van 40,8/104 baby’s < 1 jaar, significante stijging (p < 0,05) met lineaire trend van de incidentie bij jonge kinderen van 1 tot 4 jaar tussen 1993 (24,6/104) en 2000 (41,03/104, O.R.=0,8), Campylobacter
3
Campylobacter Ø
Peillaboratoria
opmerkelijk is de significante stijging (p < 0,05) met lineaire trend van de incidentie bij jonge kinderen van 5 tot 14 jaar tussen 1991 (3,3/104) en 2000 (9,5/104, O.R.=1,9) (figuur 4). 4
Figuur 4 : Campylobacter : evolutie van de incidentie (N/10 ) per leeftijdsgroep (1991-2000) N/10000 60 50 < 1 j. 40 30
1-4 j.
20 10 5-14 j. 0 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
4. Seizoensevolutie Ø
in 2000 schommelde het wekelijks aantal gevallen tussen 62 (week 52) en 239 (week 32) (figuur 5). Figuur 5 : Campylobacter : evolutie van het aantal diagnoses per 4 weken (1991-2000) N / 4 weken 800
600
400
200
0 1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Besluit Ø Ø
4
bevestiging van de sinds 1993 stijgende trend van de registratiefrequentie, toename van de incidentie in de arrondissementen Mechelen, Turnhout en Leuven ondanks het feit dat de incidentie hier voordien al hoog was : het zou nuttig zijn om in deze arrondissementen een grondig onderzoek in te stellen om de oorzaak van de toename te achterhalen.
Campylobacter
Campylobacter
Referentielaboratorium
In 2000 ontving het referentielaboratorium (U.Z. St.-Pieter - Brussel) voor Campylobacter-infecties 54 stammen van 20 Belgische laboratoria. De stammen werden bij kinderen en volwassenen geïsoleerd. Vijf van de 54 stammen zijn niet gegroeid, van de overige 49 is het biotype onderzocht. Tabel 6 : Campylobacter : verspreiding van de laboratoria per provincie (N; 2000) Provincie
Aantal laboratoria
Antwerpen Brussel Hainaut Liège Limburg Namur Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant Brabant wallon West-Vlaanderen
3 6 5 1 3 1 1
Totaal
20
De stammen zijn afkomstig van diverse klinische laboratoria (universitaire, privé- en openbare ziekenhuizen, privé-laboratoria) (tabel 6).
Verdeling per jaar Figuur 6 : Campylobacter : jaarlijkse verdeling van de ontvangen stammen (1994-2000)
N 60 50 40 30 20 10 0
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
Verdeling in functie van de plaats van de isolatie en het geslacht van de patiënten De stammen werden geïsoleerd bij 21 mannen en 15 vrouwen (van 18 stammen is het geslacht van de patiënt onbekend) (tabel 7). Tabel 7 :
Campylobacter : verdeling van de stammen in functie van de isolatieplaats (2000) Isolatieplaats
N
%
Hemocultuur Stoelgang Hemocultuur + Stoelgang Onbekend Geaborteerde foetus Schouderpunctie
22 24 3 3 1 1
40,8 44,4 5,6 5,6 1,8 1,8
Totaal
54
100,0
Campylobacter
5
Campylobacter
Referentielaboratorium
Verdeling van het aantal isolaties per leeftijdsgroep Van de 54 stammen waren er 27 (50%) invasief (tabel 8). Tabel 8 : Campylobacter : verdeling van het aantal isolaties per leeftijdsgroep (N; 2000) Soort infectie
N
< 6 m.
6 m. - 2 j.
Invasief Niet-invasief Onbekend
24 22 3
1 6
Totaal %
49 100
7 14,3
3 - 5 j.
6 - 12 j.
13 - 20 j.
21 - 45 j.
46 - 60 j.
> 60 j.
Onbekend
10 1
1
1 1
3 2 1
16 1
3 1 1
11 22,4
1 2,0
2 4,1
6 12,2
17 34,7
5 10,2
Biotype Tabel 9 : Campylobacter : biotype (N; 2000) Soort infectie
N I
Invasief Niet-invasief Onbekend
24 22 3
2 9 1
Campylobacter jejuni II III 7 6 1
C. coli IV
I
II
1 4 1
C. fetus subsp.fetus
C. upsaliensis
14 1
2
Totaal
49
12
14
1
20
2
15
2
%
100
24,5
28,6
2,1
19,6
1,9
30,6
4,1
C. curvus
Arcobacter butzleri
Antibioticaresistentie Antibioticaresistentie van een steekproef bestaande uit 180 stammen van Campylobacter spp., tussen 01/01/2000 en 31/12/2000 geïsoleerd uit coproculturen. Opmerkelijk is het stabiele resistentieprofiel in vergelijking met dat van voorgaande jaren (tabel 10). Tabel 10 : Campylobacter : antibioticaresistentie (N, %; 2000) Antibiotica Ampicilline Amoxy-clavulanaat Ciprofloxacine Erythromycine
6
Campylobacter
N 35 2 34 5
% 19 1 19 3
Chlamydia pneumoniae
Peillaboratoria
Doelstellingen en beschrijving van het surveillancenetwerk 1. Doelstellingen Ø Ø Ø Ø
schatting trend van infecties met C. pneumoniae (1996-2000), schatting incidentie op nationaal en arrondissementsniveau, voorstelling van de voornaamste epidemiologische kenmerken van de patiënten, vergelijking tussen de evolutie van het aantal C. pneumoniae en het aantal niet-griepale A.L.I. (cf. Methoden).
2. Representativiteit in 2000 Ø Ø
registratie van ten minste 1 infectie door 31 laboratoria, hetzij 24% van alle peillaboratoria, verspreiding van deze 31 laboratoria over 20/43 arrondissementen : 15 in Wallonië, 12 in Vlaanderen en 4 in Brussel (tabel 1). Tabel 1 :
C. pneumoniae : verspreiding van de laboratoria per arrondissement (N, %; 1998-2000)
Arrondissement Antwerpen Mechelen Turnhout Halle-Vilvoorde Leuven Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde St.-Niklaas Hasselt Maaseik Tongeren Vlaanderen
N 1 1 1 0 1 1 0 0 1 1 0 0 0 3 0 0 0 0 1 1 1 0 13
1998 T 12 6 6 1 5 4 0 3 6 3 3 1 1 4 2 1 6 0 3 7 2 0 76
% 8 17 17 0 20 25 -0 17 33 0 0 0 75 0 0 0 -33 14 50 -17
N 0 0 1 0 0 1 0 0 2 0 0 0 0 2 0 0 1 0 0 1 0 0 8
1999 T 12 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 75
% 0 0 17 0 0 25 -0 40 0 0 0 0 50 0 0 14 -0 17 0 -11
2000 T
N 1 1 2 1 0 1 0 1 2 0 0 0 0 0 0 0 1 0 1 1 0 0 12
11 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 74
% 9 17 33 50 0 25 -33 40 0 0 0 0 0 0 0 14 -33 17 0 -16
N : aantal peillaboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden
Arrondissement Brussel Nivelles Ath Charleroi Mons Mouscron Soignies Thuin Tournai Huy Liège Verviers Waremme Arlon Bastogne Marche-en-Fam. Neufchâteau Virton Dinant Namur Philippeville Wallonië België
N 3 0 0 1 2 0 1 2 1 0 0 2 0 1 1 0 0 0 1 1 0 13 29
1998 T 15 2 1 5 3 2 4 4 2 1 6 4 0 1 1 0 1 0 2 3 0 42 133
% 20 0 0 20 67 0 25 50 50 0 0 50 -100 100 -0 -50 33 -31 22
N 4 0 0 2 1 0 1 2 2 1 2 2 0 1 0 0 0 0 1 0 0 15 27
1999 T 13 2 1 5 3 2 4 4 3 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 41 129
% 31 0 0 40 33 0 25 50 67 100 40 50 -100 --0 -50 0 -37 21
2000 T
N 4 0 0 2 2 0 2 1 1 1 2 2 0 1 0 0 0 0 1 0 0 15 31
T : totaal aantal peillaboratoria
13 2 1 5 3 2 4 4 2 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 40 127
% 31 0 0 40 67 0 50 25 50 100 40 50 -100 --0 -50 0 -38 24 K87
3. Evolutie van het aantal deelnemers Ø
in vergelijking met 1999, lichte toename van het aantal laboratoria die ten minste 1 kiem registreerden, ten gevolge van het toegenomen aantal laboratoria in Vlaanderen (in 1999 : N=8, in 2000 : N=12) (tabel 2). Tabel 2 : Jaar 1996 1997 1998
C. pneumoniae : evolutie van het aantal deelnemers (1996-2000) Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 10 23 29
7,1 17,2 22,0
Jaar 1999 2000
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 27 31
21 24
Chlamydia pneumoniae
1
Chlamydia pneumoniae
Peillaboratoria
Voornaamste epidemiologische kenmerken 1. Incidentie in 2000 Ø Ø Ø Ø Ø
nationale incidentie van 5,9/105 inwoners; opmerkelijk is het feit dat van de 58 gevallen gediagnosticeerd in het arrondissement Kortrijk, 23 gevallen zijn gelokaliseerd in Menen, 15 in Waregem en 8 in Wevelgem; opmerkelijk is het feit dat van de 101 gevallen gediagnosticeerd in Brussel¸ 17 gevallen zijn gelokaliseerd in Schaarbeek, 12 in Sint-Jans-Molenbeek en 11 gevallen in Elsene; opmerkelijk is het feit dat van de 39 gevallen gediagnosticeerd in het arrondissement Arlon, 24 gevallen zijn gelokaliseerd in Arlon en 7 in Aubange; opmerkelijk is het feit dat van 32 gevallen gediagnosticeerd in het arrondissement Virton, 16 gevallen zijn gelokaliseerd in de stad Virton en 6 in Habay (figuur 1). Figuur 1 : C. pneumoniae : incidentie per arrondissement (N/105 inw., 2000) AL : Aalst AR : Arlon AT : Ath AW : Antwerpen B : Brussel BG : Brugge BS : Bastogne CR : Charleroi DK : Diksmuide DM : Dendermonde DN : Dinant EK : Eeklo GT : Gent HS : Hasselt HV : Halle-Vilvoorde HY : Huy IP : Ieper KR : Kortrijk LG : Liège LV : Leuven MC : Mouscron MH : Mechelen MN : Mons MR : Marche-en-Fam. MS : Maaseik NC : Neufchâteau NM : Namur NV : Nivelles OD : Oudenaarde OS : Oostende PV : Philippeville RS : Roeselare SG : Soignies SN : St.-Niklaas TG : Tongeren TH : Turnhout TL : Tielt TN : Thuin TR : Tournai VR : Veurne VT : Virton VV : Verviers WR : Waremme
AW
VR
EK
BG
OS DK
TH
SN
MS GT
TL
MH
DM
HS
RS IP
AL
OD
KR
LV B
HV MC
TR
TG WR
NV
AT
TG
LG
SG
VV NM
CR
MN
HY
DN TN
MR
PV
BS
incidentie/100.000 inwoners
NC
>0-5
0
VT
AR
> 10
> 5 - 10
2. Evolutie van de incidentie en registratiefrequentie Ø
in vergelijking met 1999, aanzienlijke toename van de incidentie in de arrondissementen Arlon, Virton en Kortrijk (tabel 3). Tabel 3 :
C. pneumoniae : evolutie van de incidentie per arrondissement (N/105 inw., 1997-2000) 1997
1998
1999
2000
1997
1998
1999
2000
Arrondissement
1997
1998
1999
Antwerpen
Arrondissement
0,6
0,2
0,2
0,4
St.-Niklaas
Arrondissement
2,7
1,4
1,3
5,4
Verviers
29,4
5,0
10,2
2000 8,7
Mechelen
0,0
0,3
0,3
0,7
Hasselt
2,1
2,1
6,8
8,6
Waremme
3,0
0,0
1,5
1,5 75,1
Turnhout
0,5
1,0
1,2
1,0
Maaseik
5,6
1,9
2,8
5,9
Arlon
46,8
15,6
42,6
Halle-Vilvoorde
1,1
1,6
1,6
2,5
Tongeren
0,5
2,1
2,6
4,2
Bastogne
10,1
2,5
2,5
2,5
Leuven
0,2
0,2
0,2
0,9
Vlaanderen
1,1
1,4
2,5
4,0
Marche-en-Fam.
4,1
2,0
0,0
0,0
64
84
148
235
Neufchâteau
0,8
5,1
9,2
10,5
Virton
Brugge
3,7
6,3
8,5
7,4
Diksmuide
0,0
0,0
0,0
0,0
Ieper
0,0
0,0
1,9
14,4
Kortrijk
0,0
2,2
10,8
20,8
N totaal Brussel N totaal Nivelles
Oostende
0,0
5,0
4,2
0,7
Ath
Roeselare
0,0
0,0
1,4
3,6
Charleroi
Tielt
1,1
1,1
4,6
12,5
Mons
0,0
0,0
0,0
1,8
10,5
2,1
8,3
66,1
8
48
88
101
Dinant
6,1
1,0
1,0
2,0
0,6
0,9
1,2
1,4
Namur
2,9
2,9
1,4
1,8
19,8
24,7
21,2
24,4
7,5
6,4
7,9
7,8
249
213
263
259
N totaal
6
7
7
7
3,2
3,5
5,0
5,9
N totaal
327
352
506
602
0,0
5,1
1,3
5,1
18,6
28,0
33,4
12,1
0,4
3,6
1,6
9,2 10,0
Veurne
0,0
0,0
1,8
0,0
Mouscron
0,0
0,0
1,4
Aalst
1,5
2,3
0,8
0,0
Soignies
1,2
1,2
2,9
6,4
Dendermonde
0,5
1,6
1,6
2,1
Thuin
13,1
13,7
13,0
5,5
Eeklo
3,8
1,3
2,5
1,3
Tournai
0,7
5,0
2,1
6,4
Gent
0,6
0,8
2,4
4,2
Huy
2,1
1,0
8,1
9,0
Oudenaarde
0,0
2,6
2,6
4,4
Liège
0,5
0,0
0,7
2,2
Philippeville Wallonië N totaal Onbekend
België
1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 2 S.A.) voor het beschouwde jaar 1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 1 S.A.) voor het beschouwde jaar
2
Chlamydia pneumoniae
K87
Chlamydia pneumoniae
Peillaboratoria Ø Ø
602 gevallen, hetzij een toename met 16% in vergelijking met 1999; deze toename kan worden verklaard door het gestegen aantal gevallen gediagnosticeerd in Vlaanderen (1998 : N=84, 1999 : N=148, 2000 : N = 235) (tabel 4). Tabel 4 :
C. pneumoniae : evolutie van de registratiefrequentie (1996-2000)
Jaar
Aantal gevallen
1996 1997 1998
163 327 352
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar 1,2 2,5 2,8
Jaar
Aantal gevallen
1999 2000
506 602
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar 4,1 4,7
3. Verdeling volgens geslacht en leeftijd Ø Ø
58% van de gevallen werd in 2000 bij personen van het mannelijke geslacht vastgesteld (geslachtsverhouding M/V : 1,4) (figuur 2), 38% van deze gevallen is ≥ 65 jaar (tabel 5). Figuur 2 : C. pneumoniae : verdeling volgens leeftijd (N; 2000) N
Tabel 5 : C. pneumoniae : verdeling volgens geslacht en leeftijdsgroep (N; 2000)
20
Leeftijdsgroep (jaar)
Mannen (N=345)
<1 1–4 5 –14 15 – 24 25 – 44 45 – 64 ≥ 65
15
10
4 8 21 16 69 95 132
Vrouwen (N=249) 4 5 18 32 79 56 55
5
0 0
10
20
30
40 50 60 leeftijd (jaar)
70
80
90 100
4. Seizoensevolutie Ø
C. pneumoniae wordt het hele jaar door waargenomen maar vooral tegen het einde van de winter en in de herfst (figuur 3). Figuur 3 : C. pneumoniae : evolutie van het aantal diagnoses per 4 weken (1996-2000)
N / 4 weken 100
80
60
40
20
0 1996
1997
1998
1999
2000
Chlamydia pneumoniae
3
Chlamydia pneumoniae Ø
Peillaboratoria
op basis van de gegevens die sinds 1999 zijn verzameld, kan een verband worden gelegd tussen de evolutie van C. pneumoniae en de evolutie van niet griepale A.L.I. (figuur 4).
35
25
niet-griepale ALI
C. pneumoniae
N C. pneumoniae / week
30 20 25 15
20 15
10
10 5 5
N niet-griepale ALI / 100 patiëntcontacten
Figuur 4 : vergelijking tussen de wekelijkse evolutie van C. pneumoniae en niet-griepale A.L.I. (N, 1996-2000)
0
0 1996
1997
1998
1999
2000
Besluit Ø Ø Ø
4
Infecties met C. pneumoniae worden vooral bij volwassenen ≥ 65 jaar waargenomen. Ook al wordt dit infectietype het hele jaar door vastgesteld, toch kan de evolutie van niet-griepale A.L.I. gedeeltelijk worden toegeschreven aan de evolutie van C. pneumoniae. De toename van het aantal gevallen in vergelijking met 1999, kan worden verklaard door een toename van het aantal waargenomen gevallen, vooral in Vlaanderen, wat op zijn beurt kan worden toegeschreven aan de toename van het aantal laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden (1999 : N=8, 2000 : N=12).
Chlamydia pneumoniae
Chlamydia trachomatis
Peillaboratoria
Doelstellingen en beschrijving van het surveillancenetwerk 1. Doelstellingen Ø Ø Ø
schatting trend van het aantal gevallen met C. trachomatis (1986-2000), schatting incidentie op nationaal en arrondissementsniveau, voorstelling van de voornaamste epidemiologische kenmerken van de patiënten.
2. Representativiteit in 2000 Ø Ø
registratie van ten minste 1 geval door 60 laboratoria, hetzij 47% van alle peillaboratoria, verspreiding van deze 60 laboratoria over 26/43 arrondissementen : 31 in Vlaanderen, 23 in Wallonië en 6 in Brussel (tabel 1). Tabel 1 : C. trachomatis : verspreiding van de laboratoria per arrondissement (N, %; 1998-2000) Arrondissement Antwerpen Mechelen Turnhout Halle-Vilvoorde Leuven Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde St.-Niklaas Hasselt Maaseik Tongeren Vlaanderen
N 7 2 3 0 3 2 0 0 1 0 1 0 0 1 1 1 4 0 1 4 0 0 31
1998 T 12 6 6 1 5 4 0 3 6 3 3 1 1 4 2 1 6 0 3 7 2 0 76
% 58 33 50 0 60 50 -0 17 0 33 0 0 25 50 100 67 -33 57 0 -41
N 8 0 5 0 1 2 0 0 2 1 0 0 0 1 1 0 4 0 1 3 0 0 29
1999 T 12 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 75
% 67 0 83 0 20 50 -0 40 33 0 0 0 25 50 0 57 -33 50 0 -39
N 7 1 4 1 1 1 0 1 2 0 0 0 0 2 1 1 4 0 1 4 0 0 31
2000 T 11 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 74
% 64 17 67 50 20 25 -33 40 0 0 0 0 50 50 100 57 -33 67 0 -42
N : aantal peillaboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden
Arrondissement Brussel Nivelles Ath Charleroi Mons Mouscron Soignies Thuin Tournai Huy Liège Verviers Waremme Arlon Bastogne Marche-en-Fam. Neufchâteau Virton Dinant Namur Philippeville Wallonië België
N 7 2 1 5 1 1 2 1 1 0 1 2 0 1 0 0 0 0 0 1 0 19 57
1998 T 15 2 1 5 3 2 4 4 2 1 6 4 0 1 1 0 1 0 2 3 0 42 133
% 47 100 100 100 33 50 50 25 50 0 17 50 -100 0 -0 -0 33 -45 43
N 9 2 1 5 2 1 2 2 1 1 2 4 0 1 0 0 1 0 1 1 0 27 65
1999 T 13 2 1 5 3 2 4 4 3 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 41 129
% 69 100 100 100 67 50 50 50 33 100 40 100 -100 --100 -50 33 -66 50
N 6 2 1 4 2 0 3 1 1 0 2 4 0 1 0 0 1 0 0 1 0 23 60
2000 T 13 2 1 5 3 2 4 4 2 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 40 127
T : totaal aantal peillaboratoria
% 46 100 100 80 67 0 75 25 50 0 40 100 -100 --100 -0 33 -58 47 K35
3. Evolutie van het aantal deelnemers Ø Ø
daling van het aantal laboratoria die tussen 1999 en 2000 ten minste 1 geval registreerden; deze daling kan worden toegeschreven aan de daling van het aantal laboratoria in Wallonië (1999 : N=27, 2000 : N=23) en Brussel (1999 : N=9, 2000 : N=6) die ten minste 1 geval registreerden (tabel 2). Tabel 2 : C. trachomatis : evolutie van het aantal deelnemers (1986-2000) Jaar 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 76 84 80 86 76 80 71 74
49 56 58 62 54 56 50 52
Jaar 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 76 72 62 62 57 65 60
54 53 44 46 43 50 47
Voornaamste epidemiologische kenmerken 1. Incidentie in 2000 Ø Ø Ø
nationale incidentie van 6,7/105 inwoners; opmerkelijk is het feit dat van de 130 gediagnosticeerde gevallen in Brussel, 18 gevallen zijn gelokaliseerd in Elsene, 17 in Brussel-Stad en 16 in Anderlecht; opmerkelijk is het feit dat van de 133 gevallen gediagnosticeerd in het arrondissement Antwerpen, 101 gevallen zijn gelokaliseerd in de stad Antwerpen; Chlamydia trachomatis
1
Chlamydia trachomatis Ø
Peillaboratoria
opmerkelijk is het feit dat een laboratorium te Antwerpen in 2000 honderdendrie gevallen heeft gediagnosticeerd terwijl het in 1999 zestig gevallen had gediagnosticeerd (figuur 1). Figuur 1 : C. trachomatis : incidentie per arrondissement (N/105 inw., 2000) AL : Aalst AR : Arlon AT : Ath AW : Antwerpen B : Brussel BG : Brugge BS : Bastogne CR : Charleroi DK : Diksmuide DM : Dendermonde DN : Dinant EK : Eeklo GT : Gent HS : Hasselt HV : Halle-Vilvoorde HY : Huy IP : Ieper KR : Kortrijk LG : Liège LV : Leuven MC : Mouscron MH : Mechelen MN : Mons MR : Marche-en-Fam. MS : Maaseik NC : Neufchâteau NM : Namur NV : Nivelles OD : Oudenaarde OS : Oostende PV : Philippeville RS : Roeselare SG : Soignies SN : St.-Niklaas TG : Tongeren TH : Turnhout TL : Tielt TN : Thuin TR : Tournai VR : Veurne VT : Virton VV : Verviers WR : Waremme
AW
VR
EK
BG
OS DK
TH
SN
MS GT
TL
MH
DM
HS
RS IP
OD
KR
LV
AL
B
HV MC
TR
TG
TG WR
NV
AT
LG
SG
VV NM
CR
MN
HY
DN TN
MR
PV
BS NC
incidentie/100.000 inwoners > 0 - 3,5
0
VT
AR
>7
> 3,5 - 7
2. Evolutie van de incidentie en registratiefrequentie Ø Ø
opmerkelijk is het feit dat de incidentie op nationaal vlak is gedaald, wat vooral wordt toegeschreven aan de daling van de incidentie in Brussel; in het arrondissement Antwerpen is de incidentie echter gestegen (tabel 3). Tabel 3 :
C. trachomatis : evolutie van de incidentie per arrondissement (N/105 inw., 1994-2000)
Arrondissement
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Arrondissement
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Antwerpen
11,2
12,4
7,2
6,4
7,2
8,5
14,3
Brussel
13,1
18,0
15,8
14,4
16,2
22,9
13,6
Mechelen
3,7
5,3
3,3
2,0
2,7
3,9
5,2
124
171
150
137
154
219
130
Turnhout
1,8
2,8
2,0
1,5
4,5
6,9
6,4
Nivelles
10,2
6,5
7,4
4,7
4,7
8,9
3,7
Halle-Vilvoorde
3,5
1,8
2,9
2,5
4,5
3,1
2,7
Ath
5,2
2,6
2,6
7,7
7,7
1,3
1,3 9,5
N totaal
Leuven
1,1
4,0
14,7
12,6
2,9
3,5
3,5
Charleroi
26,2
26,0
24,9
17,1
14,8
10,9
Brugge
18,0
10,5
10,1
4,1
5,2
3,7
1,9
Mons
5,1
7,1
9,1
3,2
5,2
8,0
6,0
Diksmuide
4,2
0,0
0,0
0,0
2,1
0,0
0,0
Mouscron
5,6
4,2
4,3
4,3
4,3
2,9
2,9
Ieper
1,0
1,9
6,7
1,9
6,7
1,0
2,9
Soignies
17,6
12,3
11,7
2,9
5,2
4,1
6,4
Kortrijk
1,4
2,9
3,9
6,1
5,0
2,9
2,5
Thuin
19,3
20,6
11,7
6,2
6,2
2,1
4,8
Oostende
2,8
3,5
3,5
2,8
0,7
1,4
2,1
Tournai
13,5
7,8
3,6
7,1
6,4
3,6
7,1
Roeselare
5,0
5,7
2,2
0,0
1,4
1,4
2,9
Huy
4,2
2,1
1,0
3,1
0,0
1,0
2,0
Tielt
1,2
2,3
1,1
2,3
1,1
1,1
1,1
Liège
1,5
2,0
1,9
1,5
1,2
3,4
3,4
Veurne
1,8
0,0
5,4
7,2
9,0
1,8
7,1
Verviers
5,8
2,3
1,9
10,7
3,8
12,1
14,3 1,5
Aalst
2,7
1,9
2,3
0,4
2,7
2,3
2,3
Waremme
Dendermonde
3,8
1,6
1,6
3,8
2,2
2,7
3,2
Arlon
Eeklo
5,0
2,5
7,6
2,5
3,8
2,5
3,8
Bastogne
1,5
0,0
0,0
1,5
1,5
0,0
10,0
27,6
17,6
5,9
15,6
5,8
1,9
2,6
0,0
0,0
12,7
2,5
2,5
2,5
Gent
4,9
7,3
4,3
4,1
3,5
3,2
5,1
Marche-en-Fam.
2,1
2,1
0,0
4,1
2,0
2,0
0,0
Oudenaarde
0,0
1,8
0,9
3,5
1,8
0,9
0,0
Neufchâteau
7,3
0,0
3,6
1,8
0,0
5,4
1,8
St.-Niklaas
2,7
3,2
3,2
2,7
1,8
3,6
3,6
Virton
0,0
2,1
2,1
2,1
2,1
0,0
0,0
Hasselt
1,1
2,9
1,6
2,4
8,5
12,9
3,9
Dinant
2,1
4,1
2,1
1,0
2,0
1,0
1,0
Maaseik
2,9
2,9
0,9
2,3
8,4
9,2
2,7
Namur
4,6
Tongeren
1,1
2,1
2,1
4,3
12,8
15,3
4,2
Philippeville
Vlaanderen
4,7
5,1
4,8
4,2
4,9
5,3
5,2
Wallonië
275
300
280
245
287
313
310
N totaal Onbekend N totaal
N totaal België
258
174
102
97
100
77
67
N totaal
6,2
10,1
6,8
7,9
6,8
2,1
16,7
13,3
6,6
9,9
3,3
1,6
8,1
9,5
8,9
7,7
6,4
5,4
5,5
5,4
314
294
255
212
180
184
182
9,6
9,3
7,8
6,8
7,1
7,8
6,7
971
939
787
691
721
793
689
1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 2 S.A.) voor het beschouwde jaar 1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 1 S.A.) voor het beschouwde jaar 2
Chlamydia trachomatis
K35
Chlamydia trachomatis
Peillaboratoria Ø Ø
689 gevallen, hetzij een daling van 15% in vergelijking met 1999; deze daling kan worden toegeschreven aan een aanzienlijke daling in Brussel (1997 : N=137, 1998 : N=154, 1999 : N=219, 2000 : N=130), terwijl een stabilisatie van het aantal gevallen is vastgesteld in Wallonië (1997 : N=205, 1998 : N=180, 1999 : N=184, 2000 : N=182) en Vlaanderen (1997 : N=245, 1998 : N=287, 1999 : N=313, 2000 : N=310) (tabel 4). Tabel 4 : C. trachomatis : evolutie van de registratiefrequentie (1986-2000) Jaar
Aantal gevallen
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar
Jaar
Aantal gevallen
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993
1926 1964 1810 1890 1705 1406 1224 1007
13,2 14,5 14,4 14,8 12,9 10,5 9,2 7,8
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
971 939 787 691 721 793 689
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar 7,4 7,3 5,9 5,4 5,6 6,4 5,4
3. Verdeling volgens geslacht en leeftijd Ø Ø
74% van de gevallen is vastgesteld bij personen van het vrouwelijke geslacht (geslachtsverhouding M/V : 0,34), 45% van deze gevallen is vastgesteld bij vrouwen tussen 25 en 44 jaar (figuur 2, tabel 5); Figuur 2 : C. trachomatis : verdeling volgens geslacht en leeftijdsgroep (N; 2000) N
Tabel 5 : C. trachomatis : verdeling leeftijdsgroep (N; 2000) Leeftijdsgroep (jaar)
400 N=175
Mannen (N=175)
<1 1-4 5 -14 15 - 24 25 - 44 45 - 64 ≥ 65
300 N=509 200
8 1 6 35 101 22 2
volgens
geslacht
en
Vrouwen (N=509) 14 4 10 210 231 30 10
100
0 0
Ø Ø
1-4
5-14 15-24 25-44 45-64 >64 leeftijdsgroep
daling van de incidentie bij jonge vrouwen van 15 tot 24 jaar (1999 : 3,7/104; 2000 : 3,4/104), daling van de incidentie bij vrouwen van 25 tot 44 jaar (1999 : 2,1/104; 2000 : 1,5/104) (figuur 3). Figuur 3 : C. trachomatis : evolutie van de incidentie (N/104) bij vrouwen per leeftijdsgroep (1991-2000) N / 10000 8
6
4
15-24 j.
2 25-44 j. 0 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
Chlamydia trachomatis
3
Chlamydia trachomatis Besluit Ø Ø Ø
4
In vergelijking met 1999 daalde de nationale incidentie. Dit kan aan de daling van de incidentie in Brussel worden toegeschreven. De hoge incidentie in het arrondissement Antwerpen is niettemin opmerkelijk.
Chlamydia trachomatis
Peillaboratoria
Clostridium botulinum
Referentielaboratorium
Inleiding In 2000 ontving het referentielaboratorium (Instituut Pasteur - Brussel) 80 afgenomen stalen voor de biologische bevestiging van botulisme. Neurotoxines van botulisme werden opgespoord met behulp van de letaliteitstest op muizen en de specifieke neutralisering van de toxische activiteit met behulp van sera tegen botulisme (80 monsters). Clostridium botilinum werd opgespoord door vaststelling van het toxineproducerende vermogen (29 monsters).
Monsters In 2000 werd geen enkel geval van humaan botulisme vastgesteld (tabel 1). Tabel 1 :
C. botilinum : oorsprong van de geanalyseerde monsters voor de biologische bevestiging van botulisme en resultaten Monsters
Identificatie toxines van botulisme Aantal stalen Aantal positieve resultaten
Menselijke oorsprong Serum Feces Maaginhoud Eetwaren Erwten en wortelen in blik Soep in blik Dierlijke oorsprong Serum van kip Serum van rund Serum van paard Lever van kip Lever van eend Lever van zwaan Lever van waterhoen Darminhoud van kip Maaginhoud van kip Kropinhoud van eend Pensinhoud van eend Nier van zwaan
14 6 1
6 1
1 1
1 1
24 7 6 8 2 1 1 3 2 1 1 1 a
Opsporen van Clostridium botulinum Aantal stalen Aantal positieve resultaten
10 (type C)
2 (type C)
a
a
8 2 1 1 3 2 1 1 1
6 (type C)
a
infectiehaard bij kippen in kweekbatterijen
Haarden zijn uitermate zeldzaam en tellen weinig gevallen (tabel 2). Tabel 2 : C. botilinum : overzicht van de gevallen van humaan botulisme bevestigd door het laboratorium, 1990-2000 Jaar
Aantal gevallen
Type
Oorsprong
Woonplaats van de patiënt
1990 1992 1993 1996 1997 1998
1 1 1 1 3 1
B B niet bepaald A B B
Ham Ham Onbekend Aardappelen met uien en spek Ham Olijven
Houffalize Ooike Zandhoven Grivegnée Handzame a Bornem
a
ingevoerd geval uit Spanje
Besluit In België is humaan botulisme uitermate zeldzaam en hoofdzakelijk afkomstig van voedsel.
Clostridium botulinum
1
Referentielaboratorium
Corynebacterium diphteriae
In 2000 bevestigde het referentielaboratorium (A.Z.-V.U.B - Brussel) geen enkele toxinogene stam van Corynebacterium diphteriae. Net zoals voorgaande jaren werd de identificatie van enkele atoxinogene stammen echter wel bevestigd.
Corynebacterium diphteriae
1
Referentielaboratorium
Cryptococcus neoformans
In 2000 was het referentielaboratorium in het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (W.I.V. – Brussel) gelegen. Cryptococcus neoformans was verantwoordelijk voor 13 gevallen, die door 9 verschillende centra werden gemeld. De twee Nederlandse gevallen hebben wij niet in onze statistieken opgenomen en dus bieden wij een overzicht van 11 Belgische patiënten. Het gaat om 11 volstrekt nieuwe en dus niet om ingestorte patiënten. De variëteit kon in 9 van de 11 gevallen worden bepaald en bleek 10 keer de variëteit neoformans (4 x serotype A, 2 x serotype AD, 2 x serotype D). Bij een Angolese patiënt werd de variëteit gattii van serotype B aangetroffen. De 11 patiënten waren 5 mannen en 6 vrouwen van wie de leeftijd tussen de 15 en 55 jaar schommelde. De geografische oorsprong van de patiënten was de volgende : 3 Belgen, 6 Afrikanen, 1 Aziaat en 1 patiënt uit MiddenAmerika. Cryptococcose werd 6 keer in verband gebracht met AIDS, 2 keer met kanker, 1 patiënt werd behandeld tegen virale meningitis en van 2 patiënten blijft de voorgeschiedenis onbekend.
Cryptococcus neoformans
1
Cryptosporidium
Peillaboratoria
Doelstellingen en beschrijving van het surveillancenetwerk 1. Doelstellingen Ø Ø Ø
schatting trend van het aantal diagnoses van Cryptosporidium (1992-2000), schatting incidentie op nationaal en arrondissementsniveau, voorstelling van de voornaamste epidemiologische kenmerken van de patiënten.
2. Representativiteit in 2000 Ø Ø
registratie van ten minste 1 diagnose door 53 laboratoria, hetzij 42% van alle peillaboratoria, verspreiding van deze 53 laboratoria over 22/43 arrondissementen : 31 in Vlaanderen, 15 in Wallonië en 7 in Brussel (tabel 1). Tabel 1 :
Cryptosporidium : verspreiding van de laboratoria per arrondissement (N, %; 1998-2000)
Arrondissement Antwerpen Mechelen Turnhout Halle-Vilvoorde Leuven Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde St.-Niklaas Hasselt Maaseik Tongeren Vlaanderen
N 5 5 4 0 2 2 0 0 5 1 1 0 0 1 1 0 3 0 1 4 0 0 35
1998 T 12 6 6 1 5 4 0 3 6 3 3 1 1 4 2 1 6 0 3 7 2 0 76
% 42 83 67 0 40 50 -0 83 33 33 0 0 25 50 0 50 -33 57 0 -46
N 5 4 3 0 2 3 0 1 4 0 1 0 0 1 1 0 3 0 1 4 0 0 33
1999 T 12 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 75
% 42 67 50 0 40 75 -33 80 0 50 0 0 25 50 0 43 -33 67 0 -44
2000 T
N 4 4 2 0 1 2 0 0 3 1 1 0 0 1 1 1 4 0 2 4 0 0 31
11 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 74
% 36 67 33 0 20 50 -0 60 33 50 0 0 25 50 100 57 -67 67 0 -42
N : aantal peillaboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden
Arrondissement Brussel Nivelles Ath Charleroi Mons Mouscron Soignies Thuin Tournai Huy Liège Verviers Waremme Arlon Bastogne Marche-en-Fam. Neufchâteau Virton Dinant Namur Philippeville Wallonië België
N 8 2 1 2 1 1 1 1 0 0 1 1 0 0 0 0 0 0 0 3 0 14 57
1998 T 15 2 1 5 3 2 4 4 2 1 6 4 0 1 1 0 1 0 2 3 0 42 133
% 53 100 100 40 33 50 25 25 0 0 17 25 -0 0 -0 -0 100 -33 43
N 7 2 0 4 1 2 1 1 0 1 2 1 0 0 0 0 0 0 0 3 0 18 58
1999 T 13 2 1 5 3 2 4 4 3 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 41 129
% 54 100 0 80 33 100 25 25 0 100 40 25 -0 --0 -0 100 -44 45
2000 T
N 7 2 0 3 1 0 1 1 0 0 1 3 0 0 0 0 0 0 0 3 0 15 53
13 2 1 5 3 2 4 4 2 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 40 127
T : totaal aantal peillaboratoria
% 54 100 0 60 33 0 25 25 0 0 20 75 -0 --0 -0 100 -38 42 K15
3. Evolutie van het aantal deelnemers Ø
in vergelijking met 1998, stabilisatie van het aantal laboratoria die ten minste 1 kiem registreerden (tabel 2). Tabel 2 : Jaar 1992 1993 1994 1995 1996
Cryptosporidium : evolutie van het aantal deelnemende laboratoria (1992-2000) Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 24 24 30 43 46
17 17 21 32 33
Jaar 1997 1998 1999 2000
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 49 57 58 53
37 43 45 42
Voornaamste epidemiologische kenmerken 1. Incidentie in 2000 Ø Ø Ø
nationale incidentie van 6,4/105 inwoners, opmerkelijk is het feit dat van de 137 gediagnosticeerde gevallen in Brussel, 17 gevallen zijn gelokaliseerd in Laken, 16 in Schaarbeek, 14 in Brussel-Stad … de 74 gevallen gediagnosticeerd in het arrondissement Leuven zijn verspreid (figuur 1).
Cryptosporidium
1
Cryptosporidium
Peillaboratoria
Figuur 1 : Cryptosporidium : incidentie per arrondissement (N/105 inw., 2000) AL : Aalst AR : Arlon AT : Ath AW : Antwerpen B : Brussel BG : Brugge BS : Bastogne CR : Charleroi DK : Diksmuide DM : Dendermonde DN : Dinant EK : Eeklo GT : Gent HS : Hasselt HV : Halle-Vilvoorde HY : Huy IP : Ieper KR : Kortrijk LG : Liège LV : Leuven MC : Mouscron MH : Mechelen MN : Mons MR : Marche-en-Fam. MS : Maaseik NC : Neufchâteau NM : Namur NV : Nivelles OD : Oudenaarde OS : Oostende PV : Philippeville RS : Roeselare SG : Soignies SN : St.-Niklaas TG : Tongeren TH : Turnhout TL : Tielt TN : Thuin TR : Tournai VR : Veurne VT : Virton VV : Verviers WR : Waremme
VR
DK
AW
EK
BG
OS
SN
MS GT
TL
MH
DM
HS
RS IP
LV
AL
OD
KR
B
HV MC
TH
TR
TG WR
NV
AT
TG
LG
SG
VV NM
CR
MN
HY
DN TN
MR
PV
BS NC
incidentie/100.000 inwoners >0-3
0
VT
>3-6
AR
>6
2. Evolutie van de incidentie en registratiefrequentie Ø
daling van de incidentie in Wallonië, voornamelijk door de daling van de incidentie in het arrondissement Charleroi (tabel 3). Tabel 3 : Cryptosporidium : evolutie van de incidentie per arrondissement (N/105 inw., 1993-2000) Arrondissement
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
Antwerpen
1,1
2,1
1,9
1,4
1,2
3,3
5,9
2000 Arrondissement 3,4
Mechelen
3,0
6,0
12,6
6,0
8,9
6,6
11,1
12,1
Turnhout
0,8
1,8
1,3
1,8
2,0
6,8
12,1
11,6
Halle-Vilvoorde
1,5
4,0
10,6
2,4
6,7
6,7
7,2
10,6
Leuven
5,9
10,4
21,5
10,0
12,8
21,7
19,6
16,2
Brugge
0,8
3,0
3,0
1,1
3,0
3,0
3,7
3,7
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
0,6
0,7
5,9
2,2
5,0
10,1
13,5
14,3
6
7
56
21
48
96
129
137
Nivelles
1,8
3,6
6,8
2,7
4,7
8,2
7,2
8,9
Ath
0,0
0,0
0,0
0,0
1,3
2,6
2,5
0,0
11,7
27,1
56,8
36,6
54,7
57,3
29,1
4,3
0,4
0,0
0,4
0,4
1,2
1,6
3,6
1,6
Brussel N totaal
Charleroi Mons
Diksmuide
0,0
0,0
0,0
4,2
4,2
4,2
6,2
2,1
Mouscron
0,0
4,2
4,2
1,4
2,8
5,7
10,0
0,0
Ieper
0,0
0,0
1,0
1,0
1,0
1,0
4,8
1,0
Soignies
1,2
0,6
1,2
3,5
1,8
5,2
4,1
1,2
Kortrijk
2,2
5,4
7,2
1,4
3,6
5,0
15,1
4,7
Thuin
1,4
4,1
12,4
11,7
15,1
16,5
9,6
1,4
Oostende
0,0
0,0
1,4
1,4
0,7
2,1
1,4
1,4
Tournai
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
2,8
0,7
2,1
Roeselare
0,0
0,0
0,0
1,4
0,0
2,9
9,3
0,7
Huy
2,1
0,0
1,0
1,0
1,0
0,0
3,0
1,0
Tielt
0,0
0,0
2,3
1,1
0,0
4,6
5,7
2,3
Liège
0,0
0,0
0,5
0,0
0,0
0,7
1,4
1,7
Veurne
0,0
0,0
3,6
5,4
0,0
0,0
5,3
0,0
Verviers
0,0
0,4
0,4
0,0
0,0
1,5
2,3
1,1
Aalst
0,0
0,8
0,4
1,5
1,2
1,2
2,3
1,5
Waremme
0,0
0,0
1,5
1,5
0,0
0,0
3,0
1,5
Dendermonde
2,7
2,2
8,7
3,2
9,2
8,1
7,5
13,9
Eeklo
0,0
1,3
1,3
0,0
1,3
1,3
3,8
3,8
Arlon
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
1,9
3,9
Bastogne
0,0
2,6
2,6
0,0
0,0
2,5
2,5
0,0
Gent
0,2
0,0
1,6
1,4
0,6
3,5
3,4
3,8
Marche-en-Fam.
0,0
0,0
0,0
2,1
0,0
2,0
0,0
0,0
Oudenaarde
0,0
0,0
0,0
0,9
1,8
0,9
2,6
2,6
Neufchâteau
0,0
1,8
0,0
0,0
1,8
0,0
0,0
0,0
St.-Niklaas
0,5
0,5
2,3
0,5
3,6
4,1
6,3
10,3
Virton
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
2,1
Hasselt
0,5
0,5
1,1
0,8
2,4
2,7
1,6
2,1
Dinant
1,1
0,0
1,0
0,0
1,0
0,0
1,0
1,0
Maaseik
0,5
0,5
0,0
0,5
0,9
0,5
1,4
1,4
Namur
1,1
1,8
1,4
1,4
4,3
5,7
4,6
2,8
Tongeren
0,5
0,0
0,0
1,1
0,0
1,6
1,6
0,5
Philippeville
1,7
3,3
18,3
8,3
11,5
9,9
4,9
1,6
Vlaanderen
1,3
2,5
4,9
2,4
3,5
5,2
7,1
6,2
Wallonië
2,1
4,4
9,4
6,1
9,1
10,6
6,8
2,6
75
148
285
139
208
309
419
369
68
147
313
202
302
351
226
88
2,0
3,5
7,3
4,1
5,9
8,2
8,2
6,4
202
355
737
413
603
833
834
659
N totaal Onbekend N totaal
N totaal België
53
53
83
51
45
77
60
65
N totaal
1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 2 S.A.) voor het beschouwde jaar 1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 1 S.A.) voor het beschouwde jaar
2
Cryptosporidium
K15
Cryptosporidium
Peillaboratoria Ø
659 gevallen en dus een daling in vergelijking met 1999 (tabel 4); Tabel 4 :
Ø
Cryptosporidium : evolutie van de registratiefrequentie (1992-2000)
Jaar
Aantal gevallen
1992 1993 1994 1995 1996
168 202 355 737 413
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar 1,3 1,6 2,7 5,7 3,1
Jaar
Aantal gevallen
1997 1998 1999 2000
603 833 834 659
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar 4,7 6,5 6,7 5,2
in vergelijking met het gemiddelde van voorgaande jaren, lichte toename van het aantal gevallen in 26/43 arrondissementen (figuur 2, cf. R). Figuur 2 : Cryptosporidium : verspreiding (2000) en evolutie (1993-1999) van de registratiefrequentie per arrondissement
M = 508 / N = 594 R 16 8 0
150 145 140 135 130 125 120 115 110 105 100 95 90 85 74 80 75 70 59 65 60 47 55 50 45 32 37 40 35 30 25 13 10 20 15 2 1 2 1 1 10 5 0
137
26 4
3
19
23 3
30 8 3 1
Aw Mh Th HV Lv Bg Dk Ip Kr Os Rs Tl Vr Al Dm Ek Gt Od SN Hs Ms Tg
B
19
4
2 2 3 1 10 3 1 2
1 1 8 1
Nv At Cr Mn Mc Sg Tn Tr Hy Lg Vv Wr Ar Bs Mr Nc Vt Dn Nm Pv
Voor het land N : aantal geregistreerde gevallen in 2000 M : gemiddelde waarde van het aantal geregistreerde gevallen in 1993-1999 Per arrondissement, R = (n/m) - 1 indien n > m met n : aantal geregistreerde gevallen in 2000 m : gemiddelde waarde van het aantal geregistreerde gevallen in 1993-1999
3. Verdeling volgens geslacht en leeftijd Ø Ø Ø
50% van de diagnoses is in 2000 bij personen van het mannelijke geslacht gesteld (geslachtsverhouding M/V : 0,99), 37% van de diagnoses is in 2000 bij kinderen < 5 jaar gesteld, 25% van de diagnoses is in 2000 bij personen tussen 25 en 44 jaar gesteld, waarvan 91/160 (57%) bij vrouwen (figuur 3, tabel 5); Figuur 3 : Cryptosporidium : verdeling volgens leeftijd (N; 2000) N
Tabel 5 : Cryptosporidium : verdeling leeftijdsgroep (N; 2000) Leeftijdsgroep (jaar)
80
<1 1–4 5 – 14 15 – 24 25 – 44 45 – 64 ≥ 65
60
40
Mannen (N=325) 42 87 52 31 69 19 25
volgens
geslacht
en
Vrouwen (N=328) 34 81 43 34 91 23 22
20
0 0
10
20
30
40 50 60 70 leeftijd (jaar)
80
90 100
Cryptosporidium
3
Cryptosporidium Ø Ø
Peillaboratoria
lichte daling van de incidentie bij baby’s < 1 jaar tussen 1999 (7,0/104) en 2000 (6,8/104), daling van de incidentie bij jonge kinderen van 1 tot 4 jaar tussen 1999 (4,3/104) en 2000 (3,7/104) (figuur 4). Figuur 4 : Cryptosporidium : evolutie van de incidentie (N/104) per leeftijdsgroep (1992-2000) N / 10000 8 < 1 j.
7 6 5 4
1-4 j.
3 2 1 0
1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
4. Seizoensevolutie Ø
registratie van de meeste diagnoses tegen het einde van de zomer en/of bij aanvang van de lente (figuur 5). Figuur 5 : Cryptosporidium : evolutie van het aantal diagnoses per 4 weken (1992-2000) N /4 weken 125
100
75
50
25
0 1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
Besluit Ø Ø
4
Het aantal gevallen gediagnosticeerd in Wallonië is in 2000 sterk gedaald. Opmerkelijk is het feit dat de incidentie hoog blijft in Brussel en in het arrondissement Leuven.
Cryptosporidium
2000
Cyclospora
Peillaboratoria
Doelstellingen en beschrijving van het surveillancenetwerk 1. Doelstellingen Ø Ø Ø
schatting van de evolutie van Cyclospora (1998-2000), schatting van de incidentie op nationaal niveau, voorstelling van de voornaamste epidemiologische kenmerken van de patiënten.
2. Representativiteit in 2000 Ø Ø
registratie van ten minste 1 infectie door 7 laboratoria, hetzij 6% van alle peillaboratoria, verspreiding van de 7 laboratoria over 5/43 arrondissementen : 5 in Vlaanderen en 2 in Wallonië (tabel 1). Tabel 1 :
Cyclospora : verspreiding van de laboratoria per arrondissement (N, %; 1998-2000)
Arrondissement Antwerpen Mechelen Turnhout Halle-Vilvoorde Leuven Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde St.-Niklaas Hasselt Maaseik Tongeren Vlaanderen
N 2 0 1 0 1 1 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 2 0 0 0 0 0 8
1998 T 12 6 6 1 5 4 0 3 6 3 3 1 1 4 2 1 6 0 3 7 2 0 76
% 17 0 17 0 20 25 -0 0 0 0 0 0 0 50 0 33 -0 0 0 -11
N 2 0 1 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 4
1999 T 12 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 75
% 17 0 17 0 0 25 -0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 -0 0 0 -5
2000 T
N 2 0 1 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 5
11 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 74
% 18 0 17 0 0 0 -0 20 0 0 0 0 0 50 0 0 -0 0 0 -7
N : aantal peillaboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden
Arrondissement Brussel Nivelles Ath Charleroi Mons Mouscron Soignies Thuin Tournai Huy Liège Verviers Waremme Arlon Bastogne Marche-en-Fam. Neufchâteau Virton Dinant Namur Philippeville Wallonië België
N 1 1 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 3 12
1998 T 15 2 1 5 3 2 4 4 2 1 6 4 0 1 1 0 1 0 2 3 0 42 133
% 7 50 0 0 0 0 25 0 0 100 0 0 -0 0 -0 -0 0 -7 9
N 1 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 6
1999 T 13 2 1 5 3 2 4 4 3 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 41 129
% 8 0 0 20 0 0 0 0 0 0 0 0 -0 --0 -0 0 -2 5
2000 T
N 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2 7
% 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 40 0 -0 --0 -0 0 -5 6
13 2 1 5 3 2 4 4 2 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 40 127
T : totaal aantal peillaboratoria
K20
3. Evolutie van het aantal deelnemende laboratoria Ø
in vergelijking met 1999, stabilisatie van het aantal laboratoria die ten minste 1 infectie diagnosticeerden (tabel 2). Tabel 2 : Jaar 1998 1999
Clyclospora : evolutie van het aantal deelnemende laboratoria (1998-2000) Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 12 6
9 5
Jaar 2000
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 7
6
Cyclospora
1
Cyclospora
Peillaboratoria
Voornaamste epidemiologische kenmerken 1. Incidentie in 2000 Ø
incidentie van 0,19/105 inwoners op nationaal niveau.
2. Evolutie van de registratiefrequentie Ø
19 gevallen gediagnosticeerd in 2000 (tabel 3). Tabel 3 :
Clyclospora : evolutie van de registratiefrequentie (1998-2000)
Jaar
Aantal gevallen
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar
Jaar
1998 1999
41 16
0,3 0,1
2000
Aantal gevallen
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar
19
0,1
3. Verdeling volgens geslacht en leeftijd Ø Ø
39% van de gevallen is in 2000 bij personen van het mannelijke geslacht gediagnosticeerd (geslachtsverhouding M/V : 0,6), de meeste gevallen zijn bij personen tussen 25 en 64 jaar gediagnosticeerd (figuur 1, tabel 4). Figuur 1 : Cyclospora : verdeling volgens leeftijd (N; 2000)
N
Tabel 4 : Cyclospora : verdeling volgens geslacht en leeftijdsgroep (N; 2000)
3
Leeftijdsgroep (jaar)
2
<1 1–4 5 –14 15 - 24 25 - 44 45 - 64 ≥ 65
Mannen (N=7)
Vrouwen (N=10)
0 0 0 1 1 5 0
1
0 0
10
20
30
40
50
60
70
leeftijd (jaar)
Besluit Ø Ø Ø
2
In vergelijking met 1999 stabiliseerde het aantal gediagnosticeerde gevallen in 2000. Cyclospora is meestal een geïmporteerde parasiet en wordt soms bij aids-patiënten vastgesteld. Het is nuttig laboratoriumpersoneel te herinneren aan het belang van de routineuze opsporing van de parasiet.
Cyclospora
0 0 0 2 4 3 1
Entamoeba histolytica
Peillaboratoria + Referentielaboratorium
Doelstellingen en beschrijving van het surveillancenetwerk 1. Doelstellingen Ø Ø Ø
schatting trend van infecties met E. histolytica (1984-2000), schatting incidentie op nationaal en arrondissementsniveau, voorstelling van de voornaamste epidemiologische kenmerken van de patiënten.
2. Representativiteit in 2000 Ø Ø
registratie van ten minste 1 geval door 35 laboratoria, hetzij 28% van alle peillaboratoria, verspreiding van de 35 laboratoria over 16/43 arrondissementen : 22 in Vlaanderen, 8 in Wallonië en 5 in Brussel (tabel 1). Tabel 1 :
E. histolytica : verspreiding van de laboratoria per arrondissement (N, %; 2000)
Arrondissement Antwerpen Mechelen Turnhout Halle-Vilvoorde Leuven Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde St.-Niklaas Hasselt Maaseik Tongeren Vlaanderen
N 5 3 2 0 2 1 0 0 1 2 2 0 0 1 1 1 2 0 0 3 0 0 26
1998 T 12 6 6 1 5 4 0 3 6 3 3 1 1 4 2 1 6 0 3 7 2 0 76
% 42 50 33 0 40 25 -0 17 67 67 0 0 25 50 100 33 -0 43 0 -34
N 5 1 1 0 3 1 0 1 1 1 0 0 0 1 1 1 1 0 0 3 0 0 21
1999 T 12 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 75
% 42 17 17 0 60 25 -33 20 33 0 0 0 25 50 100 14 -0 50 0 -28
N
2000 T
7 1 4 0 1 1 0 0 0 0 0 0 0 2 1 0 3 0 0 2 0 0 22
11 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 74
% 64 17 67 0 20 25 -0 0 0 0 0 0 50 50 0 43 -0 33 0 -30
N : aantal peillaboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden
Arrondissement Brussel Nivelles Ath Charleroi Mons Mouscron Soignies Thuin Tournai Huy Liège Verviers Waremme Arlon Bastogne Marche-en-Fam. Neufchâteau Virton Dinant Namur Philippeville Wallonië België
N 2 0 0 1 1 0 0 1 0 0 1 1 0 0 0 0 0 0 0 1 0 6 34
1998 T 15 2 1 5 3 2 4 4 2 1 6 4 0 1 1 0 1 0 2 3 0 42 133
% 13 0 0 20 33 0 0 25 0 0 17 25 -0 0 -0 -0 33 -14 26
N 5 0 0 1 2 1 1 2 0 1 0 0 0 0 0 0 1 0 1 1 0 11 37
1999 T 13 2 1 5 3 2 4 4 3 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 41 129
% 38 0 0 20 67 50 25 50 0 100 0 0 -0 --100 -50 33 -27 29
N 5 1 0 1 0 0 1 2 0 0 1 0 0 0 0 0 1 0 0 1 0 8 35
2000 T 13 2 1 5 3 2 4 4 2 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 40 127
T : totaal aantal peillaboratoria
% 38 50 0 20 0 0 25 50 0 0 20 0 -0 --100 -0 33 -20 28 K9
3. Evolutie van het aantal deelnemers Ø Ø
lichte daling van het aantal laboratoria die ten minste 1 infectie diagnosticeerden; toevoeging van de gegevens van 2000 afkomstig van het referentielaboratorium (I.T.G. - Antwerpen), zoals sinds 1992 wordt gedaan, met uitzondering van 1994 (tabel 2). Tabel 2 : Jaar 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992
E. histolytica : evolutie van het aantal deelnemers (1984-2000) Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 7 22 20 19 19 21 25 31 39
6,1 13,8 12,9 12,7 13,7 15,0 17,6 21,5 27,7
Jaar 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 39 30 35 32 37 34 37 35
27,5 21,3 25,9 22,9 27,6 25,6 29,5 27,6
Entamoeba histolytica
1
Entamoeba histolytica
Peillaboratoria + Referentielaboratorium
Voornaamste epidemiologische kenmerken 1. Incidentie in 2000 Ø Ø
nationale incidentie van 2,3/105 inwoners (figuur 1); opmerkelijk zijn de 44 gevallen gediagnosticeerd in Brussel, waarvan 11 gevallen in Etterbeek zijn gelokaliseerd, de 30 gevallen gediagnosticeerd in het arrondissement Leuven, waarvan 14 gevallen in Leuven zijn gelokaliseerd, de 48 gevallen gediagnosticeerd in het arrondissement Antwerpen, waarvan 30 in Antwerpen en de 5 gevallen gediagnosticeerd in het arrondissement Philippeville, waarvan 4 in Florennes (tabel 3). Figuur 1 : E. histolytica : incidentie per arrondissement (N/105 inw., 2000) AL : Aalst AR : Arlon AT : Ath AW : Antwerpen B : Brussel BG : Brugge BS : Bastogne CR : Charleroi DK : Diksmuide DM : Dendermonde DN : Dinant EK : Eeklo GT : Gent HS : Hasselt HV : Halle-Vilvoorde HY : Huy IP : Ieper KR : Kortrijk LG : Liège LV : Leuven MC : Mouscron MH : Mechelen MN : Mons MR : Marche-en-Fam. MS : Maaseik NC : Neufchâteau NM : Namur NV : Nivelles OD : Oudenaarde OS : Oostende PV : Philippeville RS : Roeselare SG : Soignies SN : St.-Niklaas TG : Tongeren TH : Turnhout TL : Tielt TN : Thuin TR : Tournai VR : Veurne VT : Virton VV : Verviers WR : Waremme
VR
DK
AW
EK
BG
OS
TH
SN
MS
TL
GT
MH
DM
HS
RS IP
OD
KR
LV
AL
B
HV MC
TR
TG
TG WR
NV
AT
LG
SG
VV NM
CR
MN
HY
DN TN
MR
PV
BS NC
incidentie/100.000 inwoners > 0 - 1.5
0
VT
AR
> 3.0
> 1.5 - 3.0
2. Evolutie van de incidentie en registratiefrequentie Ø
stabilisatie van de hoge incidentie in de arrondissementen Leuven en Philippeville (tabel 3). Tabel 3 :
E. histolytica : evolutie van de incidentie per arrondissement (N/105 inw., 1995-2000) 1995
1996
1997
1998
1999
2000
Antwerpen
Arrondissement
4,3
5,0
3,3
6,6
5,1
5,2
Mechelen
1,7
2,0
2,7
3,0
3,6
1,6
Turnhout
1,3
1,0
2,8
3,0
1,2
2,7
Arrondissement Brussel N totaal Nivelles
1995
1996
1997
1998
1999
2000
4,9
7,1
5,8
7,2
5,8
4,6
47
67
55
68
55
44
3,6
3,2
7,0
2,3
4,9
3,4
Halle-Vilvoorde
2,0
2,7
4,2
4,0
2,0
2,2
Ath
3,9
1,3
1,3
1,3
0,0
0,0
Leuven
6,1
6,0
6,4
6,0
5,9
6,6
Charleroi
0,2
0,2
1,9
0,2
0,5
0,2
Brugge
0,8
1,1
2,6
3,0
1,5
3,0
Mons
0,4
0,8
0,4
0,0
2,0
0,0
Diksmuide
2,1
0,0
0,0
2,1
0,0
0,0
Mouscron
0,0
1,4
1,4
0,0
2,9
4,3
Ieper
1,0
1,0
1,9
1,9
1,9
0,0
Soignies
0,6
0,0
0,6
1,2
0,6
1,2
Kortrijk
0,7
1,1
2,2
2,2
2,2
0,7
Thuin
1,4
1,4
3,4
1,4
3,4
2,1
Oostende
1,4
2,8
2,8
2,8
2,1
0,0
Tournai
0,0
0,7
0,0
0,0
0,0
0,0
Roeselare
1,4
0,0
0,7
0,0
1,4
0,0
Huy
0,0
0,0
0,0
0,0
1,0
0,0
Tielt
2,3
4,6
1,1
1,1
1,1
1,1
Liège
1,2
0,7
1,2
0,3
0,3
1,7
Veurne
0,0
1,8
3,6
1,8
0,0
0,0
Verviers
1,2
0,0
0,4
0,8
0,4
0,0
Aalst
1,2
0,4
0,0
0,8
0,4
1,9
Waremme
0,0
1,5
0,0
0,0
0,0
0,0
Dendermonde
0,0
0,0
0,5
0,5
1,1
2,1
Arlon
0,0
3,9
2,0
0,0
0,0
0,0
Eeklo
0,0
1,3
1,3
2,5
1,3
0,0
Bastogne
0,0
0,0
0,0
0,0
2,5
0,0
Gent
1,8
0,8
3,1
3,1
1,8
1,2
Marche-en-Fam.
2,1
4,1
0,0
0,0
0,0
0,0
Oudenaarde
0,0
0,9
0,0
0,0
0,0
0,9
Neufchâteau
0,0
0,0
1,8
0,0
1,8
5,4
St.-Niklaas
3,2
0,9
2,3
0,9
3,1
0,0
Virton
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
4,1
Hasselt
2,4
0,8
1,9
1,1
0,5
0,5
Dinant
0,0
0,0
1,0
1,0
3,0
1,0
Maaseik
1,0
0,9
0,9
0,0
1,4
0,5
Namur
0,7
1,1
1,8
1,4
1,4
1,4
Tongeren
0,5
1,1
0,0
0,0
1,1
1,1
Philippeville
0,0
1,7
3,3
1,7
8,2
8,1
Vlaanderen
2,2
2,2
2,6
3,1
2,5
2,3
Wallonië
1,0
1,0
1,8
0,7
1,5
1,4
131
131
156
181
146
138
N totaal Onbekend
N totaal België
N totaal
49
26
19
21
10
12
N totaal
33
32
59
24
50
46
2,6
2,5
2,8
2,9
2,6
2,3
260
256
289
294
261
240
1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 2 S.A.) voor het beschouwde jaar 1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 1 S.A.) voor het beschouwde jaar
2
Entamoeba histolytica
K9
Entamoeba histolytica
Peillaboratoria + Referentielaboratorium Ø Ø
240 gevallen, hetzij een heel lichte daling in vergelijking met voorgaande jaren, opmerkelijk is het feit dat het referentielaboratorium 115 gevallen, hetzij 48% van alle gevallen heeft gediagnosticeerd of bevestigd (tabel 4). Tabel 4 : E. histolytica : evolutie van de registratiefrequentie (1984-2000) Jaar
Aantal gevallen
1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992
27 61 71 56 69 86 93 93 230
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar 0,3 0,5 0,5 0,4 0,5 0,7 0,7 0,7 1,7
Jaar
Aantal gevallen
1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
207 115 260 256 289 294 261 240
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar 1,6 0,9 2,0 1,9 2,2 2,3 2,1 1,9
3. Verdeling volgens geslacht en leeftijd Ø Ø
60% van de isolaties is in 2000 uitgevoerd bij personen van het mannelijke geslacht (geslachtsverhouding M/V : 1,5), bovendien is meer dan de helft van de gevallen gediagnosticeerd bij personen tussen 25 en 44 jaar (figuur 2, tabel 5). Figuur 2 : E. histolytica : verdeling volgens leeftijd (N; 2000)
Tabel 5 : E. histolytica : verdeling volgens geslacht en leeftijdsgroep (N; 2000)
N 15
Leeftijdsgroep (jaar)
10
<1 1-4 5 -14 15 - 24 25 - 44 45 - 64 ≥ 65
Mannen (N=140)
Vrouwen (N=94)
1 2 4 10 54 54 15
3 4 10 9 43 16 9
5
0 0
10
20
30 40 50 leeftijd (jaar)
60
70
80
4. Geografische oorsprong Ø Ø Ø
van 91/240 (38%) besmette gevallen was de geografische oorsprong gekend; 68/112 gevallen waren besmet in Afrika, waarvan 28 in Congo-Kinshasa, 11 in Amerika en 8 in Azië; net zoals voorheen was meer dan de helft van de gevallen van Afrikaanse oorsprong (tabel 6). Tabel 6 :
Afrika Amerika Azië Europa
E. histolytica : geografische oorsprong (N, %; 1995-2000) 1995 (N=119) N %
1996 (N=119) N %
87 6 24 2
75 12 26 6
73,1 5,0 20,2 1,7
63,0 10,0 21,8 5,0
1997 (N=140) N % 109 13 18 0
77,9 9,3 12,9 0,0
1998 (N=145) N % 103 12 22 8
71,0 8,3 15,2 5,5
1999 (N=112) N %
2000 (N=91) N %
86 6 12 8
68 11 8 4
76,8 5,4 10,8 7,0
74,7 12,1 8,8 4,4
Entamoeba histolytica
3
Escherichia coli
Referentielaboratorium
In 2000 bevestigde het referentielaboratorium (A.Z.-V.U.B.-Brussel) de identificatie van 47 verocytotoxine-producerende E. coli (VTEC). Het betrof : Ø
33 typische EHEC-isolaten, dus VTEC die positief zijn voor de twee bijkomende virulentiefactoren, de productie van ‘attachment-effacement’ letsels (aangetoond door de aanwezigheid van het eaeA gen) en de aanwezigheid van de EHECvirulentieplasmide (aangetoond door de aanwezigheid van het gen van de enterohemolysine). De meerderheid van deze typische EHEC-isolaten (23 van de 33 stammen) behoren tot serogroep O157 (dus serotypes O157:H7 of O157:H-).
Ø
14 atypische EHEC-isolaten, dus VTEC die negatief zijn voor één of beide hierboven vermelde bijkomende virulentiefactoren. Drie van deze stammen behoorden tot serogroep O157, een onverwacht resultaat gezien ze het typische biotype van O157 bezitten en voor twee van hen bij patiënten met typische klinische tableaus werden afgezonderd (HUS en bloederige diarree; klinische inlichtingen niet beschikbaar voor de derde stam).
Bovendien bevestigde het referentielaboratorium dat een Shigella dysenteriae type 1 afgezonderd bij een 5 jaar oude jongen met hemolytisch uremisch syndroom (HUS) na een reis in Afrika de Shigatoxine produceert, dat eigenlijk gelijk is aan VT1. Tabel 1 bevat relevante informatie over deze stammen. De stammen werden met antisera tegen de meest pathogene Oserogroepen en het H7 antigeen onderzocht; een volledige serotypering wordt op het PHLS laboratorium van Londen uitgevoerd maar de resultaten zijn nog niet beschikbaar. Tien stammen - acht van serotype O157:H7, één die niet agglutineerde met de beschikbare antisera en de reeds vermelde S. dysenteriae - werden afgezonderd bij kinderen met het hemolytisch uremisch syndroom (HUS). Tabel 1 :
Enterohemorrhagische E. coli : epidemiologische kenmerken (2000)
Serotype
Type EHEC
Geslacht
Leeftijd
Maand
Lokalisatie van het labo
O157:HO157:H7 O157:H7 O157:H7 O157:H7 O157:H7 * O26:H* O157:H7 O157:H7 * S.dys type 1 * O157:H7 O157:H7 * O157:H7 O157:H7 * O157:H7 O157:H7 * * O157:HO26:HO157:H7 O157:H* * O157:HO26 O145:HO157:H7 O157:H7 O157:H7 O157:H7 * O111:H* O157:H* * O157:H7 O103 O157:H7 O121 O157:H-
typisch typisch typisch typisch typisch typisch atypisch typisch atypisch typisch typisch typisch
vrouwelijk mannelijk mannelijk mannelijk mannelijk vrouwelijk mannelijk mannelijk mannelijk vrouwelijk mannelijk vrouwelijk mannelijk mannelijk vrouwelijk vrouwelijk vrouwelijk mannelijk vrouwelijk mannelijk vrouwelijk mannelijk mannelijk vrouwelijk mannelijk vrouwelijk vrouwelijk vrouwelijk vrouwelijk vrouwelijk mannelijk mannelijk mannelijk mannelijk vrouwelijk vrouwelijk mannelijk mannelijk mannelijk vrouwelijk vrouwelijk vrouwelijk vrouwelijk vrouwelijk vrouwelijk vrouwelijk vrouwelijk mannelijk
1 jaar 6 jaar 7 jaar 4 jaar 8 jaar 70 jaar 77 jaar 1 jaar <1 jaar 4 jaar 28 jaar <1 jaar 5 jaar 3 jaar 2 jaar 2 jaar 8 jaar 1 jaar onbekend 72 jaar 68 jaar 8 jaar 1 dag 13 jaar 1 jaar 1 jaar 1 jaar 82 jaar 79 jaar 79 jaar <1 jaar 3 jaar 4 jaar 1 jaar 3 jaar 2 jaar 76 jaar 1 jaar 6 jaar 30 jaar onbekend 61 jaar 5 jaar 1 jaar 41 jaar 5 jaar 24 jaar < 1 jaar
januari januari januari februari februari februari maart maart maart maart maart maart maart april april april april april april april juni juni juni juni juni juni juni juli juli juli juli juli juli augustus augustus september september september september september september oktober oktober oktober november november december december
AZ-VUB Brussel Lab CAZK Kortrijk Virga Jesseziekenhuis Hasselt UZ-Leuven AZ-VUB Brussel Virga Jesseziekenhuis Hasselt AZ-VUB Brussel AZ-VUB Brussel AZ-VUB Brussel LKO-LMC St. Truiden Elisabeth Z. Damme CDVE Verviers UZ St.-Pieter Brussel CHU Liège LKO-LMC St.-Truiden Virga Jesseziekenhuis Hasselt AZ-VUB Brussel LKO-LMC St.-Truiden UZ Gent AZ-VUB Brussel AZ-VUB Brussel OLV Ziekenhuis Mechelen AZ-VUB Brussel AZ-VUB Brussel CDVE Verviers AZ-VUB Brussel AZ-VUB Brussel AZ-VUB Brussel AZ-VUB Brussel AZ-VUB Brussel Lab CAZK Kortrijk AZ-VUB Brussel AZ-VUB Brussel UCL ST LUC Lab LKO-LMC St.-Truiden Virga Jesseziekenhuis Hasselt Virga Jesseziekenhuis Hasselt AZ-VUB Brussel AZ-VUB Brussel AZ-VUB Brussel UZ Leuven AZ-VUB Brussel AZ-VUB Brussel HU Brugmann Brussel AZ-VUB Brussel Virga Jesse Hasselt AZ-VUB Brussel Lab CAZK Kortrijk
typisch typisch atypisch atypisch typisch typisch typisch typisch typisch atypisch atypisch atypisch atypisch typisch typisch atypisch typisch atypisch typisch atypisch typisch typisch typisch typisch typisch typisch atypisch typisch typisch atypisch typisch typisch typisch atypisch typisch
HUS?
ja ja
ja ja ja ja
ja
ja
ja
ja
Postcode 1860 onbekend 3550 3980 1731 3500 1020 1080 1731 3570 8830 4287 onbekend 4130 3830 3830 1081 3590 onbekend 1780 1083 2800 1030 1601 4910 1030 1030 1700 1082 1083 onbekend 1421 1070 7700 3850 3980 3520 1090 1630 2050 onbekend 6464 1020 1140 1731 3583 1140 onbekend
Escherichia coli
1
Escherichia coli
Referentielaboratorium
Figuur 1 toont de evolutie van het aantal O157 en niet-O157 EHEC isolaten (typische en atypische) sinds 1994. Het aantal isolaten van serogroep O157 is licht gedaald t.o.v. 1999. Het aantal niet-O157 isolaten is stabiel. Figuur 1 : E. coli : aantal typische en atypische O157 isolaten en typische en atypische niet-O157 isolaten (1994-2000)
N 60
Niet-O157 atypische EHEC Niet-O157 typische EHEC O157 atypische EHEC
50
O157 typische EHEC
40 30 20 10 0
1994
1995 1996 1997
1998 1999 2000
Tabel 2 toont de verdeling van de O-serogroepen over de jaren. Tabel 2 :
verdeling van de O-serogroepen over de jaren (tussen haakjes: aantal typische EHEC isolaten)
Serogroep
1994
O1 O2 O4 O6 O7 O8 O20 O22 O26 O55 O91 O92 O100 O103 O107 O111 O113 O116 O118 O121 O128 O140 O145 O146 O150 O152 O157 O162 O165 O169 O172 OX3 Rough O?* Niet getypeerd
1 (0)
Totaal
1995
1996
1997
Escherichia coli
1999
2000
1 (0) 1 (0) 1 (0) 1 (0) 4 (1)
1 (1) 1 (0)
1 (0)
1 (0) 25 (25)
34 (34)
26 (23)
2 (2) 7 (2)
14 (6)
53 (46)
47 (33)
306 (209)
1 (0) 1 (0) 1 (0)
1 (0) 3 (3)
1 (0) 2 (2)
5 (5) 2 (2)
2 (2)
5 (5)
1 (0)
1 (0) 1 (0) 1 (0) 1 (1)
2 (2) 2 (1)
1 (0) 7 (7)
2 (2)
6 (6) 1 (0)
3 (2)
1 (1) 1 (1)
1 (1)
1 (0) 6 (1) 1 (0) 3 (3)
1 (1) 1 (0) 1 (0)
1 (1) 4 (2) 1 (1)
2 (0) 2 (0) 1 (1)
2 (0)
1 (0)
1 (0) 6 (6)
10 (10)
21 (21)
1 (0) 18 (18) 2 (0)
1 (0)
1 (1)
1 (1) 1 (0) 1 (0) 1 (0) 1 (0)
2 (0) 3 (1) 6 (0) 1 (0)
2 (0) 8 (3) 2 (0)
4 (0)
27 (13)
37 (19)
47 (31)
47 (29)
Totaal 1 (0) 1 (0) 1 (1) 1 (0) 1 (0) 2 (0) 1 (0) 2 (0) 24 (19) 2 (0) 3 (0) 1 (0) 1 (0) 11 (11) 1 (0) 15 (14) 1 (0) 1 (1) 10 (3) 3 (2) 4 (0) 2 (0) 7 (5) 4 (0) 1 (0) 1 (0) 140 (137) 2 (0) 2 (1) 1 (1) 1 (0) 2 (0) 6 (1) 25 (5) 25 (8)
1 (0) 1 (1) 1 (0)
* O? : niet typeerbaar
2
1998
4 (0) 48 (38)
Escherichia coli
Referentielaboratorium
Figuur 2 toont de evolutie van de meest virulente O-serogroepen. De frequentste serogroep is duidelijk serogroep O157. Twintig (20) van de O157-isolaten waren beweeglijk (serotype O157:H7) en 6 onbeweeglijk (serotype O157:H-). Resultaten van faagtypering van O157-isolaten door het laboratorium PHLS in Londen zijn nog niet beschikbaar. Van de 26 O157-stammen produceerden er 21 alleen VT2 en 5 beide toxines. Acht (8) van de 10 typische niet-O157 EHEC produceerden VT1 en twee VT2. Van de 11 atypische EHEC-isolaten produceerden 3 stammen VT1, 3 stammen VT2 en 5 stammen beide toxines. Subtypering van VT2 werd niet op alle isolaten uitgevoerd en wordt hier niet gerapporteerd. Figuur 2 : E. coli : voornaamste O-serogroepen (N, 1994-2000) N 40
S. dys. 1
35
O26
30
O111
O103
25 20
O118 O121 O146 O157
15 10 5 0
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Besluit Er wordt geen significante evolutie vastgesteld. In tegenstelling met talrijke andere landen werd tot nog toe geen epidemie van VTEC/EHEC infecties in België gerapporteerd. Om de vroegtijdige detectie van epidemieën mogelijk te maken zouden ook de andere laboratoria moeten worden aangemoedigd om O157 VTEC/EHEC op te sporen : dit is de meest virulente en de meest frequente serogroep. Bovendien maakt zijn zeer bijzonder biotype de detectie ervan in een routinelaboratorium gemakkelijk. Andere VTEC zijn moeilijk op te sporen. Zoals vroeger blijft het referentielaboratorium gratis deze micro-organismen opsporen in monsters afkomstig van bijzondere gevallen, in het bijzonder HUS.
Escherichia coli
3
Giardia
Peillaboratoria
Doelstellingen en beschrijving van het surveillancenetwerk 1. Doelstellingen Ø Ø Ø
schatting trend van het aantal diagnoses van Giardia (1986-2000), schatting incidentie op nationaal en arrondissementsniveau, voorstelling van de voornaamste epidemiologische kenmerken van de patiënten.
2. Representativiteit in 2000 Ø Ø
registratie van ten minste 1 infectie door 100 laboratoria, hetzij 79% van alle peillaboratoria, verspreiding van de 100 laboratoria over 32/43 arrondissementen : 59 in Vlaanderen, 31 in Wallonië en 10 in Brussel (tabel 1). Tabel 1 :
Giardia : verspreiding van de laboratoria per arrondissement (1998-2000)
Arrondissement Antwerpen Mechelen Turnhout Halle-Vilvoorde Leuven Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde St.-Niklaas Hasselt Maaseik Tongeren Vlaanderen
N 9 5 6 1 4 3 0 2 6 3 3 1 0 4 1 1 5 0 2 4 2 0 62
1998 T 12 6 6 1 5 4 0 3 6 3 3 1 1 4 2 1 6 0 3 7 2 0 76
% 75 83 100 100 80 75 -67 100 100 100 100 0 100 50 100 83 -67 57 100 -82
N 9 5 4 1 4 3 0 2 5 2 2 1 0 4 2 0 7 0 3 5 2 0 61
1999 T 12 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 75
% 75 83 67 50 80 75 -67 100 67 100 100 0 100 100 0 100 -100 83 100 -81
N
2000 T
9 6 5 0 3 3 0 3 5 2 2 1 0 3 1 1 7 0 2 5 1 0 59
11 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 74
% 82 100 83 0 60 75 -100 100 67 100 100 0 75 50 100 100 -67 83 50 -80
N : aantal peillaboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden
Arrondissement N Brussel 10 Nivelles 2 Ath 1 Charleroi 3 Mons 2 Mouscron 2 Soignies 4 Thuin 4 Tournai 0 Huy 1 Liège 6 Verviers 2 Waremme 0 Arlon 1 Bastogne 0 Marche-en-Fam. 0 Neufchâteau 1 Virton 0 Dinant 1 Namur 3 Philippeville 0 Wallonië 33 België 105
1998 T 15 2 1 5 3 2 4 4 2 1 6 4 0 1 1 0 1 0 2 3 0 42 133
% 67 100 100 60 67 100 100 100 0 100 100 50 -100 0 -100 -50 100 -79 79
N 9 2 1 5 3 2 3 4 1 1 4 3 0 1 0 0 1 0 1 3 0 35 105
1999 T 13 2 1 5 3 2 4 4 3 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 41 129
% 69 100 100 100 100 100 75 100 33 100 80 75 -100 --100 -50 100 -85 81
N 10 2 1 5 1 2 2 4 1 1 4 2 0 1 0 0 1 0 1 3 0 31 100
2000 T 13 2 1 5 3 2 4 4 2 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 40 127
T : totaal aantal peillaboratoria
% 77 100 100 100 33 100 50 100 50 100 80 50 -100 --100 -50 100 -78 79 K10
3. Evolutie van het aantal deelnemende laboratoria Ø
in vergelijking met 1999, stabilisatie van het aantal laboratoria die ten minste 1 infectie registreerden (tabel 2). Tabel 2 : Jaar
Giardia : evolutie van het aantal deelnemende laboratoria (1986-2000) Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N %
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993
92 84 86 93 101 98 102 106
60 56 62 67 71 68 72 75
Jaar 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 108 104 105 98 105 105 100
77 77 75 73 79 81 79
Voornaamste epidemiologische kenmerken 1. Incidentie in 2000 Ø Ø Ø Ø Ø
nationale incidentie van 16/105 inwoners; opmerkelijk is het feit dat van de 182 gevallen gediagnosticeerd in Brussel, 21 gevallen zijn gelokaliseerd in zowel Brussel-Stad als in Schaarbeek, 20 in Elsene, 19 in St.-Jans-Molenbeek ... opmerkelijk is het feit dat van de 190 gediagnosticeerde gevallen in het arrondissement Antwerpen, 89 gevallen zijn gelokaliseerd in Antwerpen, 14 in Braschaat, 9 in Kalmthout … opmerkelijk is het feit dat van de 155 gediagnosticeerde gevallen in het arrondissement Leuven, 50 gevallen zijn gelokaliseerd in Leuven, 13 in Tervuren, 9 in Kortenberg … ten slotte is in een kinderdagverblijf gelegen in het arrondissement Turnhout een epidemie (N=16) waargenomen (figuur 1). Giardia
1
Giardia
Peillaboratoria
Figuur 1 : Giardia : incidentie per arrondissement (N/105 inw., 2000) AL : Aalst AR : Arlon AT : Ath AW : Antwerpen B : Brussel BG : Brugge BS : Bastogne CR : Charleroi DK : Diksmuide DM : Dendermonde DN : Dinant EK : Eeklo GT : Gent HS : Hasselt HV : Halle-Vilvoorde HY : Huy IP : Ieper KR : Kortrijk LG : Liège LV : Leuven MC : Mouscron MH : Mechelen MN : Mons MR : Marche-en-Fam. MS : Maaseik NC : Neufchâteau NM : Namur NV : Nivelles OD : Oudenaarde OS : Oostende PV : Philippeville RS : Roeselare SG : Soignies SN : St.-Niklaas TG : Tongeren TH : Turnhout TL : Tielt TN : Thuin TR : Tournai VR : Veurne VT : Virton VV : Verviers WR : Waremme
AW
VR
EK
BG
OS DK
SN
MS GT
TL
MH
DM
HS
RS IP
TH
OD
KR
LV
AL
B
HV MC
TR
TG
TG WR
NV
AT
LG
SG
VV NM
CR
MN
HY
DN TN
MR
PV
BS
incidentie/100.000 inwoners
NC
> 0 - 10
0
VT
AR
> 20
> 10 - 20
2. Evolutie van de incidentie en registratiefrequentie Ø Ø
daling van de incidentie in de meeste arrondissementen, opmerkelijk is evenwel de toename van het aantal gevallen in het arrondissement Turnhout (2000 : N=128, 1999 : N=98) (tabel 3). Tabel 3 :
Giardia : evolutie van de incidentie per arrondissement (N/105 inw., 1993-2000)
Arrondissement
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
Antwerpen
7
14
13
17
17
24
24
20
Mechelen
11
14
24
24
18
29
23
18
Turnhout
2000 Arrondissement Brussel N totaal
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
9
13
24
23
19
23
21
2000 19
84
126
231
220
177
221
201
182 26
4
7
10
9
7
29
25
32
Nivelles
35
49
49
48
42
33
31
Halle-Vilvoorde
12
16
19
15
15
18
19
18
Ath
8
9
4
4
4
4
9
4
Leuven
19
30
44
38
35
35
40
34
Charleroi
7
10
8
8
5
8
12
10
Brugge
5
8
15
9
8
10
11
8
Mons
2
5
11
5
7
6
6
8
Diksmuide
2
4
0
8
8
8
4
0
Mouscron
28
21
30
20
26
31
40
34
Ieper
20
20
14
13
9
8
9
8
Kortrijk
12
20
15
22
13
11
16
19
Soignies
8
8
9
9
9
13
10
13
Thuin
9
14
13
13
21
12
12
10
Oostende
4
7
6
9
8
13
18
8
Tournai
4
2
4
1
1
3
2
3
Roeselare
5
12
9
9
12
11
18
9
Huy
6
6
5
6
5
6
4
9
Tielt
7
12
24
24
17
23
27
22
Liège
1
5
7
4
3
4
5
5
Veurne
7
4
5
5
7
7
4
9
Verviers
5
4
4
6
7
9
9
6
Aalst
4
8
10
6
12
10
7
9
Waremme
3
3
0
2
3
0
6
1
11
10
17
12
20
26
13
18
Arlon
0
10
8
12
0
10
19
8
Eeklo
0
6
15
9
5
5
16
14
Bastogne
10
8
0
8
5
5
5
7
Gent
11
18
14
16
16
23
17
19
Marche-en-Fam.
2
6
0
4
4
0
0
0
Oudenaarde
6
5
6
4
3
11
5
10
Neufchâteau
18
15
13
4
7
16
11
0
St.-Niklaas
7
6
15
17
15
13
18
13
Virton
2
2
11
8
2
6
4
8
Hasselt
7
6
7
5
6
5
8
7
Dinant
5
6
4
3
13
2
2
4
Maaseik
8
11
6
10
6
9
11
9
Namur
8
6
7
9
6
8
10
6
Tongeren
2
4
2
2
3
3
5
4
Philippeville
23
17
17
10
8
15
8
11
Dendermonde
Vlaanderen N totaal
9
13
15
15
14
19
19
17
499
761
897
876
823
1095
1098
1019
507
325
261
209
218
245
238
154
Onbekend N totaal
Wallonië N totaal België
9
11
12
11
10
10
11
9
289
376
395
358
339
338
366
314
14
16
18
16
15
19
19
16
N totaal 1379
1588
1784
1663
1557
1899
1903
1669
1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 2 S.A.) voor het beschouwde jaar 1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 1 S.A.) voor het beschouwde jaar
2
Giardia
K10
Giardia
Peillaboratoria Ø
1669 gevallen in 2000, hetzij een daling in vergelijking met 1999 (tabel 4). Tabel 4 : Giardia : evolutie van de registratiefrequentie (1986-2000) Jaar
Aantal gevallen
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993
Ø
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar
1369 1388 1513 2114 2203 2025 1867 1379
9,4 10,3 12,0 16,5 16,6 15,1 14,1 10,7
Jaar
Aantal gevallen
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
1588 1784 1663 1557 1899 1903 1669
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar 12,2 13,9 12,6 12,1 14,9 15,3 13,1
in vergelijking met het gemiddelde van voorgaande jaren, toename van het aantal gevallen in 24/43 arrondissementen van het land (figuur 2, cf. R). Figuur 2 : Giardia : verspreiding (2000) en evolutie (1993-1999) van de registratiefrequentie per arrondissement
M = 1396 / N = 1515 R 2 1 0 190 200 195 190 185 180 175 170 155 165 160 155 150 145 128 140 135 130 125 120 103 115 110 105 100 95 90 85 80 75 70 55 65 60 55 50 45 40 22 35 30 25 20 15 10 5 0
182
96 54 8
12 13 19 5
24 33
11
91
11
29 25 19
40 7
Aw Mh Th HV Lv Bg Dk Ip Kr Os Rs Tl Vr Al Dm Ek Gt Od SN Hs Ms Tg
3 B
21 24 22 15
4 9
30
16
1 4 3
4 4
16 7
Nv At Cr Mn Mc Sg Tn Tr Hy Lg Vv Wr Ar Bs Mr Nc Vt Dn Nm Pv
Voor het land N : aantal geregistreerde gevallen in 2000 M : gemiddelde waarde van het aantal geregistreerde gevallen in 1993-1999 Per arrondissement, R = (n/m) - 1 indien n > m met n : aantal geregistreerde gevallen in 2000 m : gemiddelde waarde van het aantal geregistreerde gevallen in 1993-1999
3. Verdeling volgens geslacht en leeftijd Ø Ø Ø
52% van de diagnoses is in 2000 gesteld bij personen van het mannelijke geslacht (geslachtsverhouding M/V : 1,10), 29% van de diagnoses is gesteld bij kinderen tussen 1 en 4 jaar, 30% van de diagnoses is gesteld bij personen tussen 25 en 44 jaar (figuur 3, tabel 5); Figuur 3 : Giardia : verdeling volgens leeftijd (N, 2000) N 200
Tabel 5 : Giardia : verdeling volgens geslacht en leeftijdsgroep (N, 2000) Leeftijdsgroep (jaar) <1 1–4 5 –14 15 – 24 25 – 44 45 – 64 ≥ 65
150
100
Mannen (N=863) 28 265 134 32 244 118 42
Vrouwen (N=783) 30 214 110 45 245 108 31
50
0 0
10
20 30
40
50
60
70
80
90 100
leeftijd (jaar)
Ø Ø
stabilisatie van de incidentie bij kinderen van 1 tot 4 jaar tussen 1998 (10,6/104) en 2000 (10,4/104), daling van de incidentie bij volwassenen van 25 tot 44 jaar tussen 1999 (2,03/104) en 2000 (1,6/104) (figuur 4).
Giardia
3
Giardia
Peillaboratoria 4
Figuur 4 :
Giardia : evolutie van de incidentie per leeftijdsgroep (N/10 , 1991-2000)
N / 10000 20
15 1-4 j.
10 < 1 j.
5
25-44 j.
0
1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
4. Seizoensevolutie Ø
registratie van de meeste diagnoses tegen het einde van de zomer (figuur 5). Figuur 5 : Giardia : evolutie van het aantal diagnoses per 4 weken (1991-2000) N / 4 weken 250
200
150
100
50
0 1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
5. Geografische oorsprong Ø Ø Ø
de geografische oorsprong van de infecties was in 2000 voor 160/1669 gevallen gekend (9,6%); hiervan zijn 90 gevallen besmet in Afrika, waaronder 12 in Congo-Kinshasa en 48 in Azië, waaronder 30 in India; opmerkelijk is het groot aantal infecties afkomstig uit India (2000 : N=30, 1999 : N=25, 1998 : N=29, 1997 : N=43, 1996 : N=37) (tabel 6). Tabel 6 :
Giardia : geografische oorsprong (N, %; 1996-2000) 1996 (N=172) N %
Afrika Amerika Azië Europa
72 22 68 10
41,9 12,8 39,5 5,8
1997 (N=217) N % 116 21 70 10
53,5 9,7 32,3 4,6
1998 (N=240) N % 87 23 45 6
54,0 14,3 28,0 3,7
1999 (N=161) N % 169 24 35 12
70,4 10,0 14,6 5,0
2000 (N=160) N % 90 16 48 6
56,3 10,0 30,0 3,7
Besluit Ø Ø
4
In vergelijking met 1998 en 1999, daling van de registratiefrequentie. In vergelijking met voorgaande jaren, bevestiging van het al ettelijke jaren groot aantal diagnoses in Brussel en in de arrondissementen Leuven en Antwerpen : het zou nuttig zijn om deze situatie grondig te onderzoeken om de oorzaak ervan te achterhalen.
Giardia
Haemophilus influenzae
Peillaboratoria
Doelstellingen en beschrijving van het surveillancenetwerk 1. Doelstellingen Ø Ø Ø
schatting trend van infecties met H. influenzae (1986-2000), schatting incidentie op nationaal en arrondissementsniveau, voorstelling van de voornaamste epidemiologische kenmerken van de patiënten.
2. Casusdefinitie Ø
slechts isolaties uit bloed, C.S.V., ooretter of pleuraal, peritoneaal, pericardiaal of gewrichtsvocht.
3. Representativiteit in 2000 Ø Ø
registratie van ten minste 1 infectie door 64 laboratoria, hetzij 50% van alle peillaboratoria, verspreiding van de 64 laboratoria over 27/43 arrondissementen : 19 in Vlaanderen, 36 in Wallonië en 9 in Brussel (tabel 1). Tabel 1 :
H. influenzae : verspreiding van de laboratoria per arrondissement (N, %; 1998-2000)
Arrondissement Antwerpen Mechelen Turnhout Halle-Vilvoorde Leuven Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde St.-Niklaas Hasselt Maaseik Tongeren Vlaanderen
N 7 3 5 1 3 3 0 0 3 1 3 1 1 2 2 0 4 0 3 2 1 0 45
1998 T 12 6 6 1 5 4 0 3 6 3 3 1 1 4 2 1 6 0 3 7 2 0 76
% 58 50 83 100 60 75 -0 50 33 100 100 100 50 100 0 67 -100 29 50 -59
N 5 2 3 1 3 2 0 1 2 1 1 1 0 1 1 0 5 0 0 2 1 0 32
1999 T 12 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 75
% 42 33 50 50 60 50 -33 40 33 50 100 0 25 50 0 71 -0 33 50 -43
2000 T 11 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 74
N 7 4 2 1 4 3 0 1 1 2 1 0 0 2 1 0 3 0 1 2 1 0 36
% 64 67 33 50 80 75 -33 20 67 50 0 0 50 50 0 43 -33 33 50 -49
N : aantal peillaboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden
Arrondissement Brussel Nivelles Ath Charleroi Mons Mouscron Soignies Thuin Tournai Huy Liège Verviers Waremme Arlon Bastogne Marche-en-Fam. Neufchâteau Virton Dinant Namur Philippeville Wallonië België
N 6 2 0 3 1 1 3 3 1 0 5 0 0 1 0 0 1 0 1 1 0 23 74
1998 T 15 2 1 5 3 2 4 4 2 1 6 4 0 1 1 0 1 0 2 3 0 42 133
% 40 100 0 60 33 50 75 75 50 0 83 0 -100 0 -100 -50 33 -55 56
N 7 2 0 3 1 1 3 3 1 1 4 0 0 1 0 0 1 0 1 1 0 23 62
1999 T 13 2 1 5 3 2 4 4 3 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 41 129
% 54 100 0 60 33 50 75 75 33 100 80 0 -100 --100 -50 33 -56 48
N 9 2 0 3 1 1 3 2 1 0 3 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 19 64
2000 T 13 2 1 5 3 2 4 4 2 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 40 127
T : totaal aantal peillaboratoria
% 69 100 0 60 33 50 75 50 50 0 60 0 -100 --100 -0 33 -48 50 K28
4. Evolutie van het aantal deelnemende laboratoria Ø Ø
in vergelijking met 1999, stijging van het aantal laboratoria die ten minste 1 infectie registreerden; deze stijging kan hoofdzakelijk worden toegeschreven aan de stijging van het aantal laboratoria in Vlaanderen (in 1999 : N=32, in 2000 : N=36) (tabel 2). Tabel 2 : Jaar
H. influenzae : evolutie van het aantal deelnemende laboratoria (1987-2000) Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N %
1987 1988 1988 1990 1991 1992 1993
58 45 56 59 70 65 80
39 32 40 42 49 46 56
Jaar 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 79 75 70 69 74 62 64
56 56 50 52 56 48 50
Voornaamste epidemiologische kenmerken 1. Incidentie in 2000 Ø Ø
nationale incidentie van 4,7/105 inwoners; opmerkelijk is het feit dat van de 71 gediagnosticeerde gevallen in het arrondissement Charleroi, 48 gevallen zijn gelokaliseerd in de stad Charleroi (figuur 1). Haemophilus influenzae
1
Haemophilus influenzae
Peillaboratoria 5
Figuur 1 : H. influenzae : incidentie per arrondissement (N/10 inw., 2000) AL : Aalst AR : Arlon AT : Ath AW : Antwerpen B : Brussel BG : Brugge BS : Bastogne CR : Charleroi DK : Diksmuide DM : Dendermonde DN : Dinant EK : Eeklo GT : Gent HS : Hasselt HV : Halle-Vilvoorde HY : Huy IP : Ieper KR : Kortrijk LG : Liège LV : Leuven MC : Mouscron MH : Mechelen MN : Mons MR : Marche-en-Fam. MS : Maaseik NC : Neufchâteau NM : Namur NV : Nivelles OD : Oudenaarde OS : Oostende PV : Philippeville RS : Roeselare SG : Soignies SN : St.-Niklaas TG : Tongeren TH : Turnhout TL : Tielt TN : Thuin TR : Tournai VR : Veurne VT : Virton VV : Verviers WR : Waremme
VR
DK
AW
EK
BG
OS
SN
MS GT
TL
MH
DM
HS
RS IP
LV
AL
OD
KR
B
HV MC
TH
TR
TG
TG WR
NV
AT
LG
SG
VV NM
CR
MN
HY
DN TN
MR
PV
BS NC
incidentie/100.000 inwoners >0-3
0
VT
>3-6
AR
>6
2. Evolutie van de incidentie en registratiefrequentie Ø
stabilisatie van de hoge incidentie in de arrondissementen Mouscron en Charleroi (tabel 3). Tabel 3 :
H. influenzae : evolutie van de incidentie per arrondissement (N/105 inw., 1993-2000)
Arrondissement
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
Antwerpen
1,9
1,7
1,0
1,0
2,3
6,2
3,0
2000 Arrondissement 4,2
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Brussel
2,1
3,3
3,2
3,7
5,1
8,5
8,2
Mechelen
5,4
5,0
2,3
0,7
1,3
1,7
1,6
2,3
5,7
20
31
31
35
48
81
78
Turnhout
1,0
1,0
0,8
2,0
0,8
5,8
4,2
3,5
55
Nivelles
3,0
8,7
7,1
10,0
7,6
5,6
5,5
4,3
Ath
3,9
2,6
6,4
1,3
2,6
1,3
3,8
2,5
Charleroi
4,9
5,1
7,5
9,6
15,0
13,2
14,9
16,9
Halle-Vilvoorde
4,8
4,4
5,1
4,2
4,7
4,2
5,0
5,2
Leuven
4,8
5,2
3,1
2,9
6,6
14,4
7,7
12,3
Brugge
9,0
9,0
8,6
5,2
8,2
6,0
4,1
9,6
Diksmuide
2,1
10,5
2,1
2,1
2,1
14,7
4,2
14,6
N totaal
Mons Mouscron
0,8
2,0
4,4
3,2
3,6
3,2
2,8
2,8
18,2
16,9
17,0
17,0
24,1
27,0
18,6
20,0
Ieper
1,9
5,8
1,0
1,0
1,0
1,0
1,9
1,0
Soignies
5,9
6,5
3,5
5,3
3,5
6,4
5,2
2,3
Kortrijk
3,2
1,8
5,4
7,9
10,1
8,6
6,8
4,7
Thuin
1,4
4,1
2,1
5,5
4,8
4,8
11,7
6,9 1,4
Oostende
2,1
3,6
1,4
1,4
2,1
5,7
4,9
4,9
Tournai
0,0
0,7
0,7
0,7
0,0
3,6
0,7
Roeselare
1,4
17,3
2,2
1,4
0,7
20,0
2,9
3,6
Huy
3,1
3,1
2,1
0,0
0,0
1,0
1,0
1,0
Tielt
2,3
5,8
5,7
6,9
4,6
8,0
6,8
4,5
Liège
0,3
0,5
0,5
1,2
0,7
3,9
1,5
2,1
Veurne
3,7
0,0
0,0
3,6
0,0
3,6
3,6
3,6
Verviers
0,8
0,4
0,0
0,4
0,8
0,4
0,8
0,8
Aalst
2,7
2,7
2,7
1,2
1,9
1,9
0,8
0,8
Waremme
0,0
3,1
4,6
1,5
1,5
1,5
4,4
4,4 11,6
Dendermonde
1,6
4,3
3,3
3,2
3,2
2,7
3,8
5,4
Arlon
2,0
6,0
7,9
2,0
3,9
9,8
3,9
Eeklo
8,9
5,0
0,0
8,8
1,3
1,3
2,5
2,5
Bastogne
0,0
0,0
2,6
2,6
2,5
2,5
0,0
2,5
Gent
6,7
5,1
9,2
8,7
8,1
6,1
5,7
3,0
Marche-en-Fam.
4,2
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Oudenaarde
0,0
0,9
2,6
5,3
7,0
2,6
3,5
0,0
Neufchâteau
7,3
3,7
1,8
1,8
0,0
1,8
0,0
0,0
St.-Niklaas
4,1
1,8
2,3
1,4
1,4
1,4
0,5
0,9
Virton
0,0
0,0
0,0
0,0
2,1
0,0
0,0
0,0 0,0
Hasselt
2,7
3,5
2,4
2,4
2,7
1,6
1,6
1,6
Dinant
2,1
2,1
0,0
1,0
1,0
2,0
1,0
Maaseik
5,3
11,0
7,6
10,4
12,6
14,9
4,1
5,0
Namur
1,8
1,8
0,7
2,5
2,9
4,3
2,9
3,9
Tongeren
0,5
2,7
1,1
1,6
0,5
0,5
0,5
0,0
Philippeville
0,0
6,7
3,3
3,3
6,6
9,9
4,9
1,6
Wallonië
Vlaanderen N totaal
3,6
4,2
3,6
3,5
4,2
6,0
3,8
4,3
211
246
209
207
245
353
226
258
104
31
38
27
15
18
8
7
Onbekend N totaal
2,5
3,4
3,4
4,1
4,7
5,4
4,8
4,9
N totaal
82
113
114
136
155
179
161
162
4,1
4,2
3,9
4,0
4,6
6,2
4,6
4,7
N totaal
417
421
392
405
463
631
473
482
België
1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 2 S.A.) voor het beschouwde jaar 1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 1 S.A.) voor het beschouwde jaar
2
Haemophilus influenzae
K28
Haemophilus influenzae
Peillaboratoria Ø
482 gevallen in 2000, hetzij een stabilisatie in vergelijking met 1999 (tabel 4). Tabel 4 :
Ø
H. influenzae : evolutie van de registratiefrequentie (1986-2000)
Jaar
Aantal gevallen
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993
141 133 111 161 188 259 253 417
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar
Jaar
1,0 1,0 0,9 1,3 1,4 1,9 1,9 3,2
Aantal gevallen
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar
421 392 405 463 631 473 482
3,2 3,1 3,1 3,6 4,9 3,8 3,8
in vergelijking met het gemiddelde van voorgaande jaren, lichte toename van het aantal gevallen in 20/43 arrondissementen (cf. R ; figuur 2). Figuur 2 : H. influenzae : verspreiding (2000) en evolutie (1993-1999) van de registratiefrequentie per arrondissement
M = 426 / N = 488 R 2 1 0
80 75 70 65 56 60 55 50 45 39 40 35 29 27 30 25 15 20 14 13 11 10 15 7 7 7 5 4 10 2 2 2 2 6 1 5 0 Aw Mh Th HV Lv Bg Dk Ip Kr Os Rs Tl Vr Al Dm Ek Gt Od SN Hs Ms Tg
78 56
16 2 B
8
14 4
13
12 2 1
11
2 2 6 1
1
Nv At Cr Mn Mc Sg Tn Tr Hy Lg Vv Wr Ar Bs Mr Nc Vt Dn Nm Pv
Voor het land N : aantal geregistreerde gevallen in 2000 M : gemiddelde waarde van het aantal geregistreerde gevallen in 1993-1999 Per arrondissement, R = (n/m) - 1 indien n > m met n : aantal geregistreerde gevallen in 2000 m : gemiddelde waarde van het aantal geregistreerde gevallen in 1993-1999
Ø
op basis van de isolaties afkomstig van bloed en/of C.S.V. stelt men in vergelijking met 1999 een stijging vast van het aantal gevallen in 2000 (1997 : N=68, 1998 : N=72, 1999 : N=48, 2000 : N=59) (figuur 3). Figuur 3 : H. influenzae : evolutie van het aantal diepe isolaties (1991-2000)
N / jaar 200
150
100
50
0 1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Haemophilus influenzae
3
Haemophilus influenzae
Peillaboratoria
3. Verdeling volgens geslacht en leeftijd Ø Ø Ø
58% van de isolaties is in 2000 uitgevoerd bij personen van het mannelijke geslacht (geslachtsverhouding M/V : 1,4), 10% van de isolaties is uitgevoerd bij baby’s < 1 jaar, dit is een aanzienlijke daling in vergelijking met voorgaande jaren (2000 : N=47, 1999 : N=90, 1998 : N=104), 67% van de isolaties is uitgevoerd bij kinderen tussen 1 en 4 jaar, hetzij een aanzienlijke stijging in vergelijking met 1999 (2000 : N=321, 1999 : N=160, 1998 : N=357) (figuur 4, tabel 5); Figuur 4 : H. influenzae : verdeling volgens leeftijd (N; 2000)
Tabel 5 : H. influenzae : verdeling volgens geslacht en leeftijdsgroep (N; 2000)
N 175
Leeftijdsgroep (jaar)
150
<1 1–4 5 –14 15 – 24 25 – 44 45 – 64 ≥ 65
125 100 75
Mannen (N=276)
Vrouwen (N=203)
28 189 20 2 9 8 20
19 132 23 3 8 7 11
50 25 0 0
Ø Ø
10
20
30
40 50 60 70 leeftijd (jaar)
80
90 100
daling van de incidentie bij baby’s < 1 jaar tussen 1998 (9,0/104) en 2000 (4,3/104), stijging van de incidentie bij jonge kinderen van 1 tot 4 jaar tussen 1999 (5,4/104) en 2000 (7,0/104) (figuur 5). Figuur 5 : H. influenzae : evolutie van de incidentie (N/104) per leeftijdsgroep (1991-2000) N/10000 10
8
1-4 j.
6
4
< 1 j.
2
0 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
4. Oorsprong van de stalen Ø
in vergelijking met voorgaande jaren, stabilisatie van het aantal afgenomen stalen in het middenooretter van kinderen < 5 jaar (tabel 6). Tabel 6 :
H. influenzae : verdeling van de isolaties volgens de oorsprong van het staal (%; 1994-2000)
Oorsprong van de stalen Bloed C.S.V. Bloed + C.S.V. Ooretter Andere
4
Haemophilus influenzae
1994 < 5 j. > 5j. N=315 N=97 5,7 3,5 2,5 87,6 0,6
42,2 4,1 2,1 43,2 8,2
1995 1996 1997 1998 1999 2000 < 5 j. > 5 j. < 5 j. > 5 j. < 5 j. > 5 j. < 5 j. > 5 j. < 5 j. > 5 j. < 5 j. > 5 j. N=279 N=102 N=291 N=103 N=327 N=129 N=465 N=159 N=350 N=115 N=331 N=111 5,7 2,2 3,2 86,0 2,9
46,1 3,9 2,0 33,3 14,7
2,4 2,7 1,7 91,8 1,4
43,7 2,9 0,0 41,7 11,7
2,8 1,2 1,2 94,8 0,0
38,0 0,8 0,8 53,5 6,9
2,6 0,6 0,0 96,8 0,0
30,2 0,4 1,9 52,8 11,3
2,0 0,6 96,6 0,8
30,4 2,6 60,9 6,1
2,7 0,6 96,7 -
41,4 0,9 53,2 4,5
Haemophilus influenzae
Peillaboratoria 5. Seizoensevolutie Ø
de meeste isolaties zijn tijdens de winter en/of tegen het einde van de herfst vastgesteld (figuur 6). Figuur 6 : H. influenzae : evolutie van het aantal isolaties per 4 weken (1991-2000) N / 4 weken 100
75
50
25
0 1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Aanbevelingen Ø Ø
Het is raadzaam de artsen te herinneren aan het nut van vaccinatie tegen meningitis met H. influenzae (type b). Het vaccin maakt tegenwoordig deel uit van het vaccinatieprogramma van alle baby’s.
Besluit Ø Ø
Ook al is het aantal gediagnosticeerde gevallen in 2000 vergelijkbaar met 1999, het aantal gevallen gediagnosticeerd bij baby’s < 1 jaar (in 1999 : N=90, in 2000 : N=47) is sterk gedaald. Als alleen de invasieve infecties in aanmerking worden genomen, is het aantal infecties in vergelijking met 1999 (N=48) licht gestegen (N=59) maar de cijfers liggen merkbaar lager dan in 1992 (N=133).
Haemophilus influenzae
5
Haemophilus influenzae
Referentielaboratorium
Sinds januari 2000 is het laboratorium voor Microbiologie van het Institut Bordet - Brussel belast met de functie van referentiecentrum voor Haemophilus influenzae. In het kader van zijn functie als referentielaboratorium voor infecties met Haemophilus influenzae heeft dit centrum in de loop van 2000, 105 stammen ontvangen die waren geïsoleerd bij kinderen en volwassenen. Honderdeneen van de 105 stammen zijn geïdentificeerd als Haemophilus influenzae, 3 als Haemophilus para-influenzae en 1 was dood. Een van de stammen was afkomstig van ooretter van een baby van 18 maand. Het was een multigevoelige stam van H. influenzae type b, ontvangen op 4 januari 2000 maar geïsoleerd op 29 december 1999 en niet in de lijst opgenomen. Ø
Identificatiemethodes : de identificatie van de stammen en hun indeling in biotypes gebeurde op basis van fenotypische methodes : de noodzaak van factoren X en V op TSA voedingsbodem (tryptic soy agar), productie van indool en urease en de aanwezigheid van ornithine decarboxylase. Er werd gebruik gemaakt van een commerciële galerie indien de identificatie moeilijkheden met zich bracht.
Ø
Opsporing van het kapsel : het kapsel werd bepaald door gebruik van specifieke antisera van commerciële aard.
Ø
Antibioticagevoeligheid : de productie van ß-lactamase wordt opgespoord door hydrolyse van nitrocefine; de antibiogram van het type Kirby-Bauer werd uitgevoerd op een HTM-agar. De volgende antibiotica zijn getest : ampicilline, cefuroxime, ciprofloxacine, tetracycline, cotrimoxazole, azithromycine.
Ø
Definitie van de invasieve gevallen : de stammen geïsoleerd uit normaal steriele lokaties worden invasief beschouwd (bloed, cerebrospinaal vocht, pleuraal vocht, gewrichtsvocht); genitale stammen en stammen geïsoleerd uit ooretter, expectoraties of bronchoalveolaire lavages (baI) worden niet invasief beschouwd.
Spreiding in de tijd Figuur 7 toont de verdeling van de isolaties in de afgelopen zes jaar (in 1997 : 16 stammen waarrvan de isolatiedatum onbekend is). Het opvallende element van deze indeling is het klein aantal isolaties in de zomerperiode met een toename van november tot juni. Figuur 7 : H. influenzae : maandelijkse verdeling van de isolaties (N, 1995-2000) N isolaties 30 25 20 15 10 5 0 1995
1996
1997
1998
1999
2000
Verdeling in functie van de isolatieplaats en de leeftijd van de patiënten Tabel 7 toont de verdeling van de stammen in functie van de isolatieplaats : 44/100 (44%) zijn invasieve stammen waarvan 41% afkomstig is van hemoculturen en/of cerebrospinaal vocht. Tabel 7 :
H. influenzae : verdeling van de 100 stammen in functie van de isolatieplaats (N, %; 2000) Site
6
Aantal
Percentage
Hemocultuur C.S.V. Oor Oog Pleuraal vocht Sinus Bronchoalveolair vocht Gynecologie Expectoraties Gewrichtspunctie
39 2 18 1 2 2 30 3 2 1
39 2 18 1 2 2 30 3 1 1
Totaal
100
100,0
Haemophilus influenzae
Haemophilus influenzae
Referentielaboratorium Van de 100 stammen zijn er 50 (50%) geïsoleerd bij kinderen = 5 jaar (tabel 8). Tabel 8 :
H. influenzae : verdeling (N) van het aantal isolaties in functie van de leeftijdscategorie (N, 2000) Infectietype < 6 m.
6 - 24 m.
2 - 5 j.
Leeftijd 13 - 20 j.
6 - 12 j.
21 - 45 j.
46 - 60 j.
> 60 j.
onbekend
Invasief * Niet-invasief
N=44 N=56
2 5
3 15
3 22
2 7
0 0
4 3
5 1
24 1
1 2
Totaal 100%
N=100
7 7%
18 18%
25 25%
9 9%
0 0
7 7%
6 6%
25 25%
3 3,0
* : : bloed, C.S.V., pleuraal vocht, gewrichtsvocht
Van de 100 stammen behoorden er 31 (31%) tot serogroep b (tabel 9). Tabel 9 :
H. influenzae : verdeling (N) van het aantal isolaties van serotype b per leeftijdscategorie (2000) Infectietype < 6 m.
6 - 24 m.
2 – 5 a.
Leeftijd 6 - 12 a. 13 - 20 a.
21 - 45 a.
46 - 60 a.
> 60 a.
Invasief* Niet invasief
N=12 N=19
0 1
3 6
1 9
0 0
0 0
0 2
1 0
7 1
Totaal
N=31
1
9
10
0
0
2
1
8
* : bloed, C.S.V., pleuraal vocht, gewrichtsvocht
Ø 64,5% van de stammen van serogroep b zijn geïsoleerd bij kinderen jonger dan 5 jaar (20/31). Ø In totaal behoort 27% (12/44) van de invasieve stammen en 34% van de niet-invasieve stammen (19/56) tot serogroep b maar de proporties zijn groter bij kinderen jonger dan 5 jaar dan bij patiënten ouder dan 6 jaar : bij patiënten jonger dan 5 jaar behoort 40% (20/50) van het totaal aantal stammen tot serogroep b en bij patiënten ouder dan 6 jaar behoort 22% (11/50) van het totaal aantal stammen tot serogroep b (tabel 9). Ø Er is een toename van het aantal stammen van serogroep b in de oudere patiëntenpopulatie vastgesteld : 26% van de bstammen is geïsoleerd bij personen ouder dan 60 jaar (8/31) en 72% (8/11) bij personen ouder dan 5 jaar. De meeste stammen zijn invasief. Ø De proportie invasieve stammen is groot bij oudere personen : 82% van de invasieve stammen is geïsoleerd bij personen ouder dan 6 jaar (36/44) en 18% bij personen jonger dan 5 jaar (8/44).
Biotype van de isolaties van H. influenzae De verdeling in functie van de biotypes wordt in tabel 10 voorgesteld. De meeste niet b-stammen behoren tot de biotypes II en III. Tabel 10 :
H. influenzae : verdeling (N) van de stammen in functie van het biotype (2000) Biotype
Type b
Niet type b
I II III IV V VI
10 7 9 0 4 1
13 32 19 1 3 1
Totaal
31
69
Informatie over de vaccinatie Ø Over de vaccinatie was zelden informatie beschikbaar, zelfs voor kinderen (voor 66 patiënten is geen enkele informatie beschikbaar : 22 volwassenen van ten minste 24 jaar die zeker niet zijn gevaccineerd (8 infecties van een b-groep, 5 invasieve vormen, 4 sepsis en 1 artritis), 6 kinderen tussen 6 en 8 jaar (geen enkele is getroffen door een b-groep), 35 kinderen jonger dan 5 jaar (14 zijn besmet door een b-groep, waarvan 2 invasieve vormen) en de leeftijd van de laatste 3 patiënten is niet meegedeeld (1 sepsis met een niet typeerbaar biotype 3, 1 amnionvocht dat niet typeerbaar wordt beschouwd aangezien de stam van biotype 1 in a en b agglutineerde en 1 niet-typeerbare stam van een expectoratie). Ø 5 van de 21 niet gevaccineerde patiënten zijn kinderen : 3 zijn jonger dan 5 jaar [2 zijn te jong om te zijn gevaccineerd] (3 dagen oud, positief uitstrijkje van de neus voor een stam 1b en 1 dag oud, positieve hemocultuur voor een niet typeerbaar Haemophilus influenzae
7
Haemophilus influenzae
Referentielaboratorium
biotype 2) en 1 kind is 8 maand oud (positieve bal voor een niet typeerbaar biotype 3); 1 kind van 6 jaar heeft een positieve hemocultuur voor een stam 4e en een kind van 7 jaar voor een stam 1a; de 16 andere patiënten zijn volwassenen van wie de jongste 44 jaar is. Ø 12 van de 13 patiënten bij wie een geschiedenis van vaccinatie is gerapporteerd zijn jonger dan 5 jaar (tabel 11) : 4 zijn volledig gevaccineerd en niet getroffen door een b-groep; de baby die slechts een dosis heeft gekregen is 7 maand oud en lijdt aan sepsis met een stam 3b en tot slot, de overige 8 voor wie een geschiedenis van vaccinatie is gerapporteerd maar niet gepreciseerd, allemaal jonger dan 5 jaar, behalve 1 van 11 jaar (otitis met een niet typeerbare stam) en 4 zijn besmet door een b-groep (1 sepsis 1b, 2 otitis 1b en 3b, 1 bal 2b). Ø De beschikbare informatie werd niet gecontroleerd. De incidentie van de stammen van serotype b wordt voorgesteld in tabel 11. Tabel 11 :
H. influenzae : verdeling (N) van de stammen en patiënten in functie van het vaccinatieprogramma (2000) Incidentie van de stammen van serotype b onder de gevaccineerde patiënten jonger dan 5 jaar (gekend) totaal = 12 (op 50 patiënten < 5 jaar) N patiënten Leeftijd Lokatie
Compleet programma (ja + : n=4)
0
Niet gespecificeerd programma (ja - : n=7)
Oor
1 1 1 1
7 maand 15 maand 3 jaar 8 maand
Sepsis Oor BAI Oor
1 dosis (n=1)
1
7 maand
Sepsis
Totaal
5
Infomatie over de vaccinatie van patiënten van 0 tot 5 jaar Invasieve stammen (N=8)
serotype b a
Onvolledig programma (n=1 ) a Volledig programma ( n=4 ) Niet gespecificeerd programma a ( n=7 ) a Niet gevaccineerd (n=3 ) a Geen informatie (n=35 )
serotype a
Niet typeerbaar (NT)
1 (sg 3b) 1 (lcr :3NT) 1 (sg 1b) 2 (sg 1b)
Totaal
1(sg 1f)
4
Niet invasieve stammen (N=42)
serotype b a
Onvolledig programma (n=1 ) a Volledig programma (n=4 ) Niet gespecificeerd programma a (n=7 ) a Niet gevaccineerd (n=3 ) a Geen informatie (n=35 )
serotype f
0
1
3
serotype a
serotype f
Niet typeerbaar
0 0
b
3
c
d
3
3
1 (nez 1b) ed 12
1 (or 2a)
16
1
Totaal
1 (sg 2NT) 1 (sg 3NT)
1 (bal 3NT) f 18 0
25
a
n geeft het totaal aantal patiënten < 5 jaar met de aangeduide vaccinatieprogramma’s 3 NT-stammen : 1 oor (2 NT= niet typeerbaar biotype 2), 2 bal (1 NT(= niet typeerbaar biotype 1) en 3 NT) c 3 b-stammen : 2 oor (1b, 3b), 1 bal (2b) d 3 NT-stammen : 1 oor (1NT), 2 bal (2NT) d 12 b-stammen : 2 oor (2b, 3b), 9 bal (4 x 2b, 3 x 3b, 5b, 6b), 1 oog (2b) f 18 niet-typeerbare stammen : 6 oor (1NT, 4 x 2NT, 6NT), 12 bal (2 x 1NT, 5 x 2NT, 5 x 3NT) b
Gevoeligheid voor antibiotica De 100 stammen van januari tot december 2000 zijn getest voor hun gevoeligheid voor ampicilline, cefuroxime, ciprofloxacine, tetracycline, cotrimoxazole en 90 ook voor azithromycine. Ø Alle stammen zijn gevoelig voor azithromycine, cefuroxime en ciprofloxacine. Ø 76 stammen produceren geen ß-lactamase, 75 stammen zijn gevoelig voor ampicilline door de schijfjesmethode (diameter op HTM = 22 mm) en 1 stam is intermediair door de schijfjesmethode (20 mm) en door MIC-bepaling (E test 1,5 mg/L); deze stam wordt geïsoleerd uit een expectoratie en is van het niet typeerbare biotype 3 (3NT). 8
Haemophilus influenzae
Haemophilus influenzae
Referentielaboratorium
Ø 24 stammen produceren ß-lactamase en 23 zijn resistent door de schijfjesmethode (diameter = 18 mm, gemiddeld 8,9 mm, range 0 tot 18 mm, mediaan 12 mm) en 1 stam is intermediair door de schijfjesmethode (20 mm) en door MICbepaling (E test 1,5 mg/L) terwijl zij ß-lactamase produceert; deze stam wordt geïsoleerd uit een bronchoalveolaire lavage en is een 3b. Van de invasieve stammen bleken er 7 bêta-lactamase te produceren en resistent tegen ampicilline maar gevoelig voor de andere geteste antibiotica (5 stammen van hemoculturen (1b, 4e, 2NT, 1 biotype 2 poly-agglutinerende), 1 C.S.V. (NT), 1 gewrichtsvocht (1b)) en 37 produceren geen ß-lactamase en zijn gevoelig voor ampicilline (34 stammen van hemoculturen waaronder 3 resistent tegen SXT, 1 C.S.V. (NT, gevoelig voor de andere antibiotica) en 2 pleuraal vocht, beide zijn 2NT en gevoelig voor de andere antibiotica (tabel 12). Tabel 12 :
H. influenzae : verdeling (N) van de stammen in functie van hun gevoeligheid voor antibiotica (2000)
Invasief (N totaal=44) Niet invasief N totaal=56)
Invasief (N totaal=44) Niet invasief (N totaal=56)
Positieve bêta– lactamase
ampicilline R
ampicilline I
7 17
7 16
0 1
Negatieve bêta– lactamase
ampicilline R
37 39
0 0
tetra R
SXT R
0 6
0 2
tetra R
SXT R
0 0
3 5
0 1
Tableau 13 : H. influenzae : verdeling (N) van de stammen van serogroep b in functie van hun gevoeligheid voor antibiotica (2000)
Invasief (N totaal=12) Niet invasief (N totaal=19)
Invasief (N totaal=12) Niet invasief (N totaal=19)
Positieve bêta– lactamase
ampicilline R
ampicilline I
tetra R
SXT R
2 7
2 6
0 1
0 2
0 1
Negatieve bêta– lactamase
ampicilline R
tetra R
SXT R
10 12
0 0
0 0
0 1
0 0
Haemophilus influenzae
9
Haemophilus influenzae
Referentielaboratorium
Sinds januari 2000 is het laboratorium voor Microbiologie van het Institut Bordet - Brussel belast met de functie van referentiecentrum voor Haemophilus influenzae. In het kader van zijn functie als referentielaboratorium voor infecties met Haemophilus influenzae heeft dit centrum in de loop van 2000, 105 stammen ontvangen die waren geïsoleerd bij kinderen en volwassenen. Honderdeneen van de 105 stammen zijn geïdentificeerd als Haemophilus influenzae, 3 als Haemophilus para-influenzae en 1 was dood. Een van de stammen was afkomstig van ooretter van een baby van 18 maand. Het was een multigevoelige stam van H. influenzae type b, ontvangen op 4 januari 2000 maar geïsoleerd op 29 december 1999 en niet in de lijst opgenomen. Ø
Identificatiemethodes : de identificatie van de stammen en hun indeling in biotypes gebeurde op basis van fenotypische methodes : de noodzaak van factoren X en V op TSA voedingsbodem (tryptic soy agar), productie van indool en urease en de aanwezigheid van ornithine decarboxylase. Er werd gebruik gemaakt van een commerciële galerie indien de identificatie moeilijkheden met zich bracht.
Ø
Opsporing van het kapsel : het kapsel werd bepaald door gebruik van specifieke antisera van commerciële aard.
Ø
Antibioticagevoeligheid : de productie van ß-lactamase wordt opgespoord door hydrolyse van nitrocefine; de antibiogram van het type Kirby-Bauer werd uitgevoerd op een HTM-agar. De volgende antibiotica zijn getest : ampicilline, cefuroxime, ciprofloxacine, tetracycline, cotrimoxazole, azithromycine.
Ø
Definitie van de invasieve gevallen : de stammen geïsoleerd uit normaal steriele lokaties worden invasief beschouwd (bloed, cerebrospinaal vocht, pleuraal vocht, gewrichtsvocht); genitale stammen en stammen geïsoleerd uit ooretter, expectoraties of bronchoalveolaire lavages (baI) worden niet invasief beschouwd.
Spreiding in de tijd Figuur 7 toont de verdeling van de isolaties in de afgelopen zes jaar (in 1997 : 16 stammen waarrvan de isolatiedatum onbekend is). Het opvallende element van deze indeling is het klein aantal isolaties in de zomerperiode met een toename van november tot juni. Figuur 7 : H. influenzae : maandelijkse verdeling van de isolaties (N, 1995-2000) N isolaties 30 25 20 15 10 5 0 1995
1996
1997
1998
1999
2000
Verdeling in functie van de isolatieplaats en de leeftijd van de patiënten Tabel 7 toont de verdeling van de stammen in functie van de isolatieplaats : 44/100 (44%) zijn invasieve stammen waarvan 41% afkomstig is van hemoculturen en/of cerebrospinaal vocht. Tabel 7 :
H. influenzae : verdeling van de 100 stammen in functie van de isolatieplaats (N, %; 2000) Site
6
Aantal
Percentage
Hemocultuur C.S.V. Oor Oog Pleuraal vocht Sinus Bronchoalveolair vocht Gynecologie Expectoraties Gewrichtspunctie
39 2 18 1 2 2 30 3 2 1
39 2 18 1 2 2 30 3 1 1
Totaal
100
100,0
Haemophilus influenzae
Haemophilus influenzae
Referentielaboratorium Van de 100 stammen zijn er 50 (50%) geïsoleerd bij kinderen = 5 jaar (tabel 8). Tabel 8 :
H. influenzae : verdeling (N) van het aantal isolaties in functie van de leeftijdscategorie (N, 2000) Infectietype < 6 m.
6 - 24 m.
2 - 5 j.
Leeftijd 13 - 20 j.
6 - 12 j.
21 - 45 j.
46 - 60 j.
> 60 j.
onbekend
Invasief * Niet-invasief
N=44 N=56
2 5
3 15
3 22
2 7
0 0
4 3
5 1
24 1
1 2
Totaal 100%
N=100
7 7%
18 18%
25 25%
9 9%
0 0
7 7%
6 6%
25 25%
3 3,0
* : : bloed, C.S.V., pleuraal vocht, gewrichtsvocht
Van de 100 stammen behoorden er 31 (31%) tot serogroep b (tabel 9). Tabel 9 :
H. influenzae : verdeling (N) van het aantal isolaties van serotype b per leeftijdscategorie (2000) Infectietype < 6 m.
6 - 24 m.
2 – 5 a.
Leeftijd 6 - 12 a. 13 - 20 a.
21 - 45 a.
46 - 60 a.
> 60 a.
Invasief* Niet invasief
N=12 N=19
0 1
3 6
1 9
0 0
0 0
0 2
1 0
7 1
Totaal
N=31
1
9
10
0
0
2
1
8
* : bloed, C.S.V., pleuraal vocht, gewrichtsvocht
Ø 64,5% van de stammen van serogroep b zijn geïsoleerd bij kinderen jonger dan 5 jaar (20/31). Ø In totaal behoort 27% (12/44) van de invasieve stammen en 34% van de niet-invasieve stammen (19/56) tot serogroep b maar de proporties zijn groter bij kinderen jonger dan 5 jaar dan bij patiënten ouder dan 6 jaar : bij patiënten jonger dan 5 jaar behoort 40% (20/50) van het totaal aantal stammen tot serogroep b en bij patiënten ouder dan 6 jaar behoort 22% (11/50) van het totaal aantal stammen tot serogroep b (tabel 9). Ø Er is een toename van het aantal stammen van serogroep b in de oudere patiëntenpopulatie vastgesteld : 26% van de bstammen is geïsoleerd bij personen ouder dan 60 jaar (8/31) en 72% (8/11) bij personen ouder dan 5 jaar. De meeste stammen zijn invasief. Ø De proportie invasieve stammen is groot bij oudere personen : 82% van de invasieve stammen is geïsoleerd bij personen ouder dan 6 jaar (36/44) en 18% bij personen jonger dan 5 jaar (8/44).
Biotype van de isolaties van H. influenzae De verdeling in functie van de biotypes wordt in tabel 10 voorgesteld. De meeste niet b-stammen behoren tot de biotypes II en III. Tabel 10 :
H. influenzae : verdeling (N) van de stammen in functie van het biotype (2000) Biotype
Type b
Niet type b
I II III IV V VI
10 7 9 0 4 1
13 32 19 1 3 1
Totaal
31
69
Informatie over de vaccinatie Ø Over de vaccinatie was zelden informatie beschikbaar, zelfs voor kinderen (voor 66 patiënten is geen enkele informatie beschikbaar : 22 volwassenen van ten minste 24 jaar die zeker niet zijn gevaccineerd (8 infecties van een b-groep, 5 invasieve vormen, 4 sepsis en 1 artritis), 6 kinderen tussen 6 en 8 jaar (geen enkele is getroffen door een b-groep), 35 kinderen jonger dan 5 jaar (14 zijn besmet door een b-groep, waarvan 2 invasieve vormen) en de leeftijd van de laatste 3 patiënten is niet meegedeeld (1 sepsis met een niet typeerbaar biotype 3, 1 amnionvocht dat niet typeerbaar wordt beschouwd aangezien de stam van biotype 1 in a en b agglutineerde en 1 niet-typeerbare stam van een expectoratie). Ø 5 van de 21 niet gevaccineerde patiënten zijn kinderen : 3 zijn jonger dan 5 jaar [2 zijn te jong om te zijn gevaccineerd] (3 dagen oud, positief uitstrijkje van de neus voor een stam 1b en 1 dag oud, positieve hemocultuur voor een niet typeerbaar Haemophilus influenzae
7
Haemophilus influenzae
Referentielaboratorium
biotype 2) en 1 kind is 8 maand oud (positieve bal voor een niet typeerbaar biotype 3); 1 kind van 6 jaar heeft een positieve hemocultuur voor een stam 4e en een kind van 7 jaar voor een stam 1a; de 16 andere patiënten zijn volwassenen van wie de jongste 44 jaar is. Ø 12 van de 13 patiënten bij wie een geschiedenis van vaccinatie is gerapporteerd zijn jonger dan 5 jaar (tabel 11) : 4 zijn volledig gevaccineerd en niet getroffen door een b-groep; de baby die slechts een dosis heeft gekregen is 7 maand oud en lijdt aan sepsis met een stam 3b en tot slot, de overige 8 voor wie een geschiedenis van vaccinatie is gerapporteerd maar niet gepreciseerd, allemaal jonger dan 5 jaar, behalve 1 van 11 jaar (otitis met een niet typeerbare stam) en 4 zijn besmet door een b-groep (1 sepsis 1b, 2 otitis 1b en 3b, 1 bal 2b). Ø De beschikbare informatie werd niet gecontroleerd. De incidentie van de stammen van serotype b wordt voorgesteld in tabel 11. Tabel 11 :
H. influenzae : verdeling (N) van de stammen en patiënten in functie van het vaccinatieprogramma (2000) Incidentie van de stammen van serotype b onder de gevaccineerde patiënten jonger dan 5 jaar (gekend) totaal = 12 (op 50 patiënten < 5 jaar) N patiënten Leeftijd Lokatie
Compleet programma (ja + : n=4)
0
Niet gespecificeerd programma (ja - : n=7)
Oor
1 1 1 1
7 maand 15 maand 3 jaar 8 maand
Sepsis Oor BAI Oor
1 dosis (n=1)
1
7 maand
Sepsis
Totaal
5
Infomatie over de vaccinatie van patiënten van 0 tot 5 jaar Invasieve stammen (N=8)
serotype b a
Onvolledig programma (n=1 ) a Volledig programma ( n=4 ) Niet gespecificeerd programma a ( n=7 ) a Niet gevaccineerd (n=3 ) a Geen informatie (n=35 )
serotype a
Niet typeerbaar (NT)
1 (sg 3b) 1 (lcr :3NT) 1 (sg 1b) 2 (sg 1b)
Totaal
1(sg 1f)
4
Niet invasieve stammen (N=42)
serotype b a
Onvolledig programma (n=1 ) a Volledig programma (n=4 ) Niet gespecificeerd programma a (n=7 ) a Niet gevaccineerd (n=3 ) a Geen informatie (n=35 )
serotype f
0
1
3
serotype a
serotype f
Niet typeerbaar
0 0
b
3
c
d
3
3
1 (nez 1b) ed 12
1 (or 2a)
16
1
Totaal
1 (sg 2NT) 1 (sg 3NT)
1 (bal 3NT) f 18 0
25
a
n geeft het totaal aantal patiënten < 5 jaar met de aangeduide vaccinatieprogramma’s 3 NT-stammen : 1 oor (2 NT= niet typeerbaar biotype 2), 2 bal (1 NT(= niet typeerbaar biotype 1) en 3 NT) c 3 b-stammen : 2 oor (1b, 3b), 1 bal (2b) d 3 NT-stammen : 1 oor (1NT), 2 bal (2NT) d 12 b-stammen : 2 oor (2b, 3b), 9 bal (4 x 2b, 3 x 3b, 5b, 6b), 1 oog (2b) f 18 niet-typeerbare stammen : 6 oor (1NT, 4 x 2NT, 6NT), 12 bal (2 x 1NT, 5 x 2NT, 5 x 3NT) b
Gevoeligheid voor antibiotica De 100 stammen van januari tot december 2000 zijn getest voor hun gevoeligheid voor ampicilline, cefuroxime, ciprofloxacine, tetracycline, cotrimoxazole en 90 ook voor azithromycine. Ø Alle stammen zijn gevoelig voor azithromycine, cefuroxime en ciprofloxacine. Ø 76 stammen produceren geen ß-lactamase, 75 stammen zijn gevoelig voor ampicilline door de schijfjesmethode (diameter op HTM = 22 mm) en 1 stam is intermediair door de schijfjesmethode (20 mm) en door MIC-bepaling (E test 1,5 mg/L); deze stam wordt geïsoleerd uit een expectoratie en is van het niet typeerbare biotype 3 (3NT). 8
Haemophilus influenzae
Haemophilus influenzae
Referentielaboratorium
Ø 24 stammen produceren ß-lactamase en 23 zijn resistent door de schijfjesmethode (diameter = 18 mm, gemiddeld 8,9 mm, range 0 tot 18 mm, mediaan 12 mm) en 1 stam is intermediair door de schijfjesmethode (20 mm) en door MICbepaling (E test 1,5 mg/L) terwijl zij ß-lactamase produceert; deze stam wordt geïsoleerd uit een bronchoalveolaire lavage en is een 3b. Van de invasieve stammen bleken er 7 bêta-lactamase te produceren en resistent tegen ampicilline maar gevoelig voor de andere geteste antibiotica (5 stammen van hemoculturen (1b, 4e, 2NT, 1 biotype 2 poly-agglutinerende), 1 C.S.V. (NT), 1 gewrichtsvocht (1b)) en 37 produceren geen ß-lactamase en zijn gevoelig voor ampicilline (34 stammen van hemoculturen waaronder 3 resistent tegen SXT, 1 C.S.V. (NT, gevoelig voor de andere antibiotica) en 2 pleuraal vocht, beide zijn 2NT en gevoelig voor de andere antibiotica (tabel 12). Tabel 12 :
H. influenzae : verdeling (N) van de stammen in functie van hun gevoeligheid voor antibiotica (2000)
Invasief (N totaal=44) Niet invasief N totaal=56)
Invasief (N totaal=44) Niet invasief (N totaal=56)
Positieve bêta– lactamase
ampicilline R
ampicilline I
7 17
7 16
0 1
Negatieve bêta– lactamase
ampicilline R
37 39
0 0
tetra R
SXT R
0 6
0 2
tetra R
SXT R
0 0
3 5
0 1
Tableau 13 : H. influenzae : verdeling (N) van de stammen van serogroep b in functie van hun gevoeligheid voor antibiotica (2000)
Invasief (N totaal=12) Niet invasief (N totaal=19)
Invasief (N totaal=12) Niet invasief (N totaal=19)
Positieve bêta– lactamase
ampicilline R
ampicilline I
tetra R
SXT R
2 7
2 6
0 1
0 2
0 1
Negatieve bêta– lactamase
ampicilline R
tetra R
SXT R
10 12
0 0
0 0
0 1
0 0
Haemophilus influenzae
9
Hantavirus
Peillaboratoria + Referentielaboratorium
Doelstellingen en beschrijving van het surveillancenetwerk 1. Doelstellingen Ø Ø Ø
schatting trend van infecties met het Hantavirus (1996-2000), schatting incidentie op nationaal en arrondissementsniveau, voorstelling van de voornaamste epidemiologische kenmerken van de patiënten.
2. Representativiteit in 2000 Ø Ø
4 registraties van ten minste 1 infectie door 6 laboratoria, hetzij 3% van alle peillaboratoria, toevoeging, zoals in 1996, 1997, 1998 en 1999, van de gegevens van 2000, afkomstig van het referentielaboratorium (Militair Hospitaal Koningin Astrid - Brussel) en verwijdering van de dubbele registraties (tabel 1). Tabel 1 : Hantavirus : verspreiding van de laboratoria per arrondissement (N, %; 1998-2000) Arrondissement Antwerpen Mechelen Turnhout Halle-Vilvoorde Leuven Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde St.-Niklaas Hasselt Maaseik Tongeren Vlaanderen
N 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1
1998 T 12 6 6 1 5 4 0 3 6 3 3 1 1 4 2 1 6 0 3 7 2 0 76
% 8 0 0 0 0 0 -0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 -0 0 0 -1
N 1 0 1 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 3
1999 T 12 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 75
% 8 0 17 0 20 0 -0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 -0 0 0 -4
N 1 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2
2000 T 11 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 74
% 9 0 0 0 20 0 -0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 -0 0 0 -3
N : aantal peillaboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden
Arrondissement Brussel Nivelles Ath Charleroi Mons Mouscron Soignies Thuin Tournai Huy Liège Verviers Waremme Arlon Bastogne Marche-en-Fam. Neufchâteau Virton Dinant Namur Philippeville Wallonië België
N 1 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 3
1998 T 15 2 1 5 3 2 4 4 2 1 6 4 0 1 1 0 1 0 2 3 0 42 133
% 7 0 0 0 0 0 0 25 0 0 0 0 -0 0 -0 -0 0 -2 2
N 1 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2 6
1999 T 13 2 1 5 3 2 4 4 3 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 41 129
% 8 0 0 0 0 0 0 25 0 0 0 25 -0 --0 -0 0 -5 5
N 1 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 4
2000 T 13 2 1 5 3 2 4 4 2 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 40 127
T : totaal aantal peillaboratoria
% 8 0 0 0 33 0 0 0 0 0 0 0 -0 --0 -0 0 -3 3 K53
3. Evolutie van het aantal deelnemende laboratoria Ø
in vergelijking met 1999, daling van het aantal laboratoria die ten minste 1 infectie registreerden (tabel 2). Tabel 2 : Hantavirus : evolutie van het aantal deelnemende laboratoria (1996-2000) Jaar
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N %
1996 1997 1998
6 3 3
4 2 2
Jaar 1999 2000
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 6 4
5 3
Voornaamste epidemiologische kenmerken 1. Incidentie in 2000 Ø Ø
nationale incidentie van 0,7/105 inwoners; opmerkelijk is het feit dat van de 22 gediagnosticeerde gevallen in het arrondissement Thuin, 5 gevallen in Chimay en 5 in Momignies zijn gelokaliseerd (figuur 1).
Hantavirus
1
Hantavirus
Peillaboratoria + Referentielaboratorium
Figuur 1 : Hantavirus : incidentie per arrondissement (N/105 inw., 2000) AL : Aalst AR : Arlon AT : Ath AW : Antwerpen B : Brussel BG : Brugge BS : Bastogne CR : Charleroi DK : Diksmuide DM : Dendermonde DN : Dinant EK : Eeklo GT : Gent HS : Hasselt HV : Halle-Vilvoorde HY : Huy IP : Ieper KR : Kortrijk LG : Liège LV : Leuven MC : Mouscron MH : Mechelen MN : Mons MR : Marche-en-Fam. MS : Maaseik NC : Neufchâteau NM : Namur NV : Nivelles OD : Oudenaarde OS : Oostende PV : Philippeville RS : Roeselare SG : Soignies SN : St.-Niklaas TG : Tongeren TH : Turnhout TL : Tielt TN : Thuin TR : Tournai VR : Veurne VT : Virton VV : Verviers WR : Waremme
VR
DK
AW
EK
BG
OS
TH
SN
MS GT
TL
MH
DM
HS
RS IP
OD
KR
LV
AL
B
HV MC
TR
TG
TG WR
NV
AT
LG
SG
VV NM
CR
MN
HY
DN TN
MR
PV
BS NC
incidentie/100.000 inwoners >0-1
0
VT
AR
> 10
> 1 - 10
2. Evolutie van de incidentie en registratiefrequentie Ø
sinds 1996, stabilisatie van de hoge incidentie in de arrondissementen Philippeville en Thuin (tabel 3). Tabel 3 :
Hantavirus : evolutie van de incidentie per arrondissement (N/105 inw., 1996-2000)
Arrondissement
1996
1997
1998
1999
2000
Antwerpen
0,0
0,1
0,3
0,1
0,2
Mechelen
0,3
0,0
0,0
0,0
0,0
Turnhout
0,8
0,3
0,0
0,7
0,0
Halle-Vilvoorde
0,9
0,0
0,0
0,4
Leuven
0,0
0,0
0,2
0,2
Brugge
0,4
0,4
0,0
Diksmuide
0,0
0,0
Ieper
0,0
Kortrijk
0,4
Arrondissement Brussel
1996
1997
1998
1999
2000
0,2
0,1
0,3
0,3
2
1
3
3
2
Nivelles
1,2
0,6
0,6
0,6
0,6
0,5
Ath
2,6
0,0
0,0
0,0
1,3
0,2
Charleroi
1,9
0,2
0,5
0,0
0,5
0,4
0,0
Mons
3,6
3,2
2,0
3,2
1,6
0,0
0,0
0,0
Mouscron
1,4
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
1,0
Soignies
3,5
1,8
1,2
0,0
1,7
0,0
0,0
0,0
0,4
Thuin
49,5
6,2
6,9
16,5
15,1
N totaal
0,2
Oostende
0,0
0,0
0,7
0,0
0,0
Tournai
4,3
0,0
0,0
0,0
1,4
Roeselare
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Huy
2,1
1,0
3,1
2,0
0,0
Tielt
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Liège
0,5
0,0
0,0
0,0
0,2
Veurne
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Verviers
0,0
0,0
0,0
1,9
0,0
Aalst
0,4
0,0
0,0
0,0
0,0
Waremme
1,5
0,0
0,0
0,0
1,5
Dendermonde
0,5
0,0
0,0
0,0
0,0
Arlon
2,0
2,0
2,0
0,0
0,0
Eeklo
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Bastogne
12,8
2,5
2,5
5,0
2,5
Gent
0,0
0,0
0,0
0,0
0,2
Marche-en-Fam.
12,4
0,0
4,1
4,0
0,0
Oudenaarde
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Neufchâteau
21,8
12,7
0,0
18,1
1,8
St.-Niklaas
0,0
0,0
0,0
0,0
0,5
Virton
2,1
6,3
0,0
8,3
2,1
Hasselt
0,3
0,5
0,0
0,0
0,0
Dinant
15,4
5,1
4,1
18,2
2,0
Maaseik
0,5
0,0
0,0
0,0
0,0
Namur
0,7
0,4
0,0
0,7
0,0
Tongeren
0,0
0,0
0,0
0,5
0,5
Philippeville
66,1
9,9
8,2
40,9
11,4
0,3
0,1
0,1
0,2
0,2
Wallonië
1,5
15
5
5
9
11
Vlaanderen N totaal Onbekend
N totaal België
N totaal
11
1
4
8
5
N totaal
5,9
1,4
1,1
3,1
196
48
37
104
50
2,1
0,5
0,5
1,2
0,7
224
55
49
124
68
1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 2 S.A.) voor het beschouwde jaar 1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 1 S.A.) voor het beschouwde jaar
2
Hantavirus
K53
Hantavirus
Peillaboratoria + Referentielaboratorium Ø
68 gevallen, hetzij een daling van 45% in vergelijking met 1999 (tabel 4). Tabel 4 : Hantavirus : evolutie van de registratiefrequentie (1996-2000) Jaar
Aantal gevallen
1996 1997 1998
224 55 49
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar 1,7 0,4 0,4
Jaar
Aantal gevallen
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar
1999 2000
124 68
1,0 0,5
3. Verdeling volgens geslacht en leeftijd Ø Ø
81% van de diagnoses is in 2000 gesteld bij personen van het mannelijke geslacht (geslachtsverhouding M/V : 4,3), 53% van de diagnoses is in 2000 gesteld bij personen tussen 25 en 44 jaar (figuur 2, tabel 5). Tabel 5 : Hantavirus : verdeling volgens geslacht en leeftijdsgroep (N; 2000)
Figuur 2 : Hantavirus : verdeling volgens leeftijd (N; 2000) N 5
Leeftijdsgroep (jaar)
4
<1 1–4 5 – 14 15 – 24 25 – 44 45 – 64 ≥ 65
3 2
Mannen (N=58) 1 0 0 8 30 14 5
Vrouwen (N=14) 1 0 0 1 8 3 1
1 0 0
10
20
30
40 50 60 leeftijd (jaar)
70
80
90
4. Seizoensevolutie Ø Ø
uit de literatuur blijkt dat de evolutie van het aantal infecties met het Hantavirus een driejarige cyclus doormaakt; de beschikbare gegevens bevestigen deze vaststelling (figuur 3). Figuur 3 : Hantavirus : evolutie van het aantal diagnoses per 4 weken (1996-2000)
N / 4 weken 40
30
20
10
0 1996
1997
1998
1999
2000
Besluit Ø Ø
De gegevens van 1999 bevestigen dat dit type infecties een driejarige cyclus doormaakt (cf.1996 en 1999). Het is bijgevolg raadzaam om de voorzorgsmaatregelen bekend te maken teneinde de risico’s voor hantavirose te beperken (cf. bijlage 8), voornamelijk in de arrondissementen ten zuiden van België, dichtbij de Franse grens.
Hantavirus
3
Hepatitis A
Peillaboratoria
Doelstellingen en beschrijving van het surveillancenetwerk 1. Doelstellingen Ø Ø Ø
schatting trend van het aantal geregistreerde gevallen met hepatitis A (1994-2000), schatting incidentie op nationaal en arrondissementsniveau, voorstelling van de voornaamste epidemiologische kenmerken van de patiënten.
2. Representativiteit in 2000 Ø Ø
registratie van ten minste 1 geval door 60 laboratoria, hetzij 47% van alle peillaboratoria, verspreiding van deze 60 laboratoria over 26/43 arrondissementen : 29 in Vlaanderen, 26 in Wallonië en 5 in Brussel (tabel 1). Tabel 1 : Hepatitis A : verspreiding van de laboratoria per arrondissement (N, %; 1998-2000) Arrondissement Antwerpen Mechelen Turnhout Halle-Vilvoorde Leuven Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde St.-Niklaas Hasselt Maaseik Tongeren Vlaanderen
N 7 1 5 0 1 2 0 0 3 1 1 0 0 1 1 0 2 0 1 3 1 0 30
1998 T 12 6 6 1 5 4 0 3 6 3 3 1 1 4 2 1 6 0 3 7 2 0 76
% 58 17 83 0 20 50 -0 50 33 33 0 0 25 50 0 33 -33 43 50 -39
N 6 1 5 1 1 3 0 1 2 0 0 0 1 2 1 0 3 0 1 3 0 0 31
1999 T 12 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 75
% 50 17 83 50 20 75 -33 40 0 0 0 100 50 50 0 43 -33 50 0 -41
2000 T
N 5 2 4 1 1 2 0 0 3 0 0 0 1 2 1 0 3 0 1 3 0 0 29
11 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 74
% 45 33 67 50 20 50 -0 60 0 0 0 100 50 50 0 43 -33 50 0 -39
N : aantal peillaboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden
Arrondissement Brussel Nivelles Ath Charleroi Mons Mouscron Soignies Thuin Tournai Huy Liège Verviers Waremme Arlon Bastogne Marche-en-Fam. Neufchâteau Virton Dinant Namur Philippeville Wallonië België
N 4 1 1 2 3 2 4 3 1 0 1 2 0 1 0 0 1 0 2 2 0 26 60
1998 T 15 2 1 5 3 2 4 4 2 1 6 4 0 1 1 0 1 0 2 3 0 42 133
% 27 50 100 40 100 100 100 75 50 0 17 50 -100 0 -100 -100 67 -62 45
N 6 1 0 3 1 1 3 3 2 1 1 4 0 1 0 0 1 0 2 2 0 26 63
1999 T 13 2 1 5 3 2 4 4 3 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 41 129
% 46 50 0 60 33 50 75 75 67 100 20 100 -100 --100 -100 67 -63 49
N 5 1 1 3 2 0 4 3 0 1 2 4 0 1 0 0 1 0 1 2 0 26 60
2000 T 13 2 1 5 3 2 4 4 2 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 40 127
T : totaal aantal peillaboratoria
% 38 50 100 60 67 0 100 75 0 100 40 100 -100 --100 -50 67 -65 47 K50
3. Evolutie van het aantal deelnemers Ø
in vergelijking met 1999, lichte afname van het aantal laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden (tabel 2). Tabel 2 : Hepatitis A : evolutie van het aantal deelnemers (1994-2000) Jaar 1994 1995 1996 1997
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 64 63 69 58
45,0 47,0 49,3 43,3
Jaar 1998 1999 2000
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 60 63 60
45,1 48,8 47,2
Voornaamste epidemiologische kenmerken 1. Incidentie in 2000 Ø Ø Ø
nationale incidentie van 4,3/105 inwoners; opmerkelijk is het feit dat van de 158 gediagnosticeerde gevallen in Brussel, 45 gevallen zijn gelokaliseerd in BrusselStad, 30 in Schaarbeek, 21 in Sint-Jans-Molenbeek … opmerkelijk is het feit dat van de 47 gediagnosticeerde gevallen in het arrondissement Verviers, 26 gevallen in Verviers zijn gelokaliseerd (figuur 1).
Hepatitis A
1
Hepatitis A
Peillaboratoria
Figuur 1 : Hepatitis A : incidentie per arrondissement (N/105 inw., 2000) AL : Aalst AR : Arlon AT : Ath AW : Antwerpen B : Brussel BG : Brugge BS : Bastogne CR : Charleroi DK : Diksmuide DM : Dendermonde DN : Dinant EK : Eeklo GT : Gent HS : Hasselt HV : Halle-Vilvoorde HY : Huy IP : Ieper KR : Kortrijk LG : Liège LV : Leuven MC : Mouscron MH : Mechelen MN : Mons MR : Marche-en-Fam. MS : Maaseik NC : Neufchâteau NM : Namur NV : Nivelles OD : Oudenaarde OS : Oostende PV : Philippeville RS : Roeselare SG : Soignies SN : St.-Niklaas TG : Tongeren TH : Turnhout TL : Tielt TN : Thuin TR : Tournai VR : Veurne VT : Virton VV : Verviers WR : Waremme
VR
DK
AW
EK
BG
OS
TH
SN
MS GT
TL
MH
DM
HS
RS IP
OD
KR
LV
AL
B
HV MC
TR
TG
TG WR
NV
AT
LG
SG
VV NM
CR
MN
HY
DN TN
MR
PV
BS NC
incidentie/100.000 inwoners >0-3
0
VT
AR
>6
>3-6
2. Evolutie van de incidentie en registratiefrequentie Ø Ø
stabilisatie van de hoge incidentie in Brussel, in vergelijking met 1999, toename van de incidentie in het arrondissement Verviers (tabel 3). Hepatitis A : evolutie van de incidentie per arrondissement (N/105 inw., 1994-2000)
Tabel 3 :
Arrondissement
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Antwerpen
9,1
4,1
6,2
6,1
4,4
3,5
3,0
Mechelen
3,0
2,3
3,7
2,3
2,0
1,3
2,3
Turnhout
0,5
0,0
0,5
0,5
4,8
2,2
2,5
Halle-Vilvoorde
3,3
4,4
2,5
2,4
2,2
4,0
Leuven
5,7
3,1
0,9
0,7
3,3
Brugge
1,9
1,1
1,9
1,1
Diksmuide
0,0
0,0
0,0
Ieper
0,0
2,9
Kortrijk
1,1
Oostende
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
5,9
10,8
12,3
12,6
13,7
12,7
16,5
56
103
117
120
130
121
158
Nivelles
10,2
4,8
0,9
5,3
2,9
2,9
4,9
3,6
Ath
18,1
2,6
1,3
5,1
5,1
2,5
1,3
3,3
2,4
Charleroi
20,1
11,9
14,3
5,9
10,1
8,1
5,2
2,2
3,0
1,5
Mons
3,2
9,9
8,3
6,8
7,6
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Mouscron
2,8
28,3
52,5
42,6
17,0
1,4
1,4
1,0
0,0
0,0
2,9
0,0
Soignies
62,2
7,0
2,9
2,3
15,7
1,7
4,6
1,4
1,4
0,0
1,8
0,7
2,5
Thuin
37,9
5,5
8,3
3,4
26,1
17,8
8,9
2,8
2,1
1,4
0,0
1,4
0,7
0,7
Tournai
2,1
10,6
2,1
0,0
0,7
4,3
0,7
Roeselare
0,7
0,7
0,7
0,0
0,7
1,4
0,0
Huy
3,1
12,4
3,1
0,0
3,1
1,0
5,0
Tielt
1,2
0,0
3,4
3,4
0,0
1,1
4,5
Liège
4,5
4,7
10,2
1,2
1,4
0,3
0,5
Veurne
0,0
0,0
3,6
0,0
0,0
1,8
1,8
Verviers
9,7
8,5
10,3
6,5
4,2
4,9
17,7
Aalst
1,9
0,4
2,3
2,7
1,2
1,5
1,1
Waremme
Dendermonde
5,4
0,5
0,5
4,9
6,5
3,8
3,2
Arlon
Eeklo
2,5
0,0
1,3
0,0
1,3
1,3
0,0
Gent
1,4
3,5
3,9
1,8
1,4
2,8
Oudenaarde
0,0
1,8
0,9
0,0
0,9
St.-Niklaas
2,7
1,4
3,6
5,0
Hasselt
1,6
3,7
4,3
Maaseik
1,9
1,0
Tongeren
0,5
Vlaanderen N totaal
Brussel N totaal
0,0
0,0
0,0
1,5
0,0
4,4
0,0
12,0
2,0
7,8
2,0
0,0
9,7
5,8
Bastogne
5,2
0,0
5,1
7,6
7,6
0,0
0,0
1,8
Marche-en-Fam.
2,1
0,0
4,1
2,0
2,0
0,0
0,0
0,9
3,5
Neufchâteau
7,3
7,3
7,3
10,9
14,5
3,6
5,4
4,1
3,6
4,9
Virton
6,4
2,1
2,1
4,2
8,4
0,0
4,1
8,7
5,8
1,3
1,6
Dinant
7,3
10,3
2,1
9,2
8,2
4,0
1,0
0,5
1,9
0,0
0,0
0,0
Namur
3,6
5,4
2,9
6,5
2,2
4,3
0,7
0,5
1,1
0,5
1,6
1,6
1,6
Philippeville
1,7
3,3
9,9
3,3
3,3
13,1
8,1
3,3
2,4
2,8
2,7
2,8
2,4
2,3
Wallonië
12,0
7,4
7,9
5,1
6,3
4,0
4,0
194
138
162
162
165
144
135
N totaal
397
244
262
170
208
132
134
7,0
5,6
5,6
4,6
5,1
4,0
4,3
60
70
24
15
14
6
10
N totaal
707
555
565
467
517
403
437
Onbekend N totaal
Arrondissement
België
1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 2 S.A.) voor het beschouwde jaar 1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 1 S.A.) voor het beschouwde jaar
2
Hepatitis A
K50
Hepatitis A
Peillaboratoria Ø
437 gevallen, hetzij een stabilisatie in vergelijking met 1999 (tabel 4). Tabel 4 : Hepatitis A : evolutie van de registratiefrequentie (1994-2000)
Ø
Jaar
Aantal gevallen
1994 1995 1996 1997
707 555 565 467
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar 5,4 4,3 4,3 3,6
Jaar
Aantal gevallen
1998 1999 2000
517 403 437
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar 4,0 3,2 3,4
in vergelijking met het gemiddelde van voorgaande jaren, daling van het aantal gediagnosticeerde gevallen (figuur 2). Figuur 2 : Hepatitis A : verspreiding (2000) en evolutie (1994-1999) van de registratiefrequentie per arrondissement
M = 505 / N = 427 R 4 2 0
170 165 160 155 150 145 140 135 130 125 120 115 110 105 100 95 90 85 80 75 70 65 60 55 50 45 40 28 35 20 30 25 11 4 20 7 10 15 10 5 0 Aw Mh Th HV Lv Bg Dk
158
47 7 1
4 1 3 6
9 4 11 6
17
3
Ip Kr Os Rs Tl Vr Al Dm Ek Gt Od SN Hs Ms Tg
B
22 1
13 1 8 1 5 3
3
3 2 1 2 5
Nv At Cr Mn Mc Sg Tn Tr Hy Lg Vv Wr Ar Bs Mr Nc Vt Dn Nm Pv
Voor het land N : aantal geregistreerde gevallen in 2000 M : gemiddelde waarde van het aantal geregistreerde gevallen in 1994-1999 Per arrondissement, R = (n/m) - 1 indien n > m met n : aantal geregistreerde gevallen in 2000 m : gemiddelde waarde van het aantal geregistreerde gevallen in 1994-1999
3. Verdeling volgens geslacht en leeftijd Ø Ø
54% van de gevallen is in 2000 waargenomen bij personen van het mannelijke geslacht (geslachtsverhouding M/V : 1,18), 32% van de gevallen is gediagnosticeerd bij jongeren van 5 tot 14 jaar en 20% bij volwassenen van 25 tot 44 jaar (figuur 3, tabel 5). Figuur 3 : Hepatitis A : verdeling volgens leeftijd (N; 2000) N
Tabel 5 : Hepatitis A : verdeling volgens geslacht en leeftijdsgroep (N; 2000) Leeftijdsgroep (jaar)
25
<1 1–4 5 –14 15 – 24 25 – 44 45 – 64 ≥ 65
20
15
10
Mannen (N=233) 2 30 79 32 49 29 12
Vrouwen (N=198) 4 27 61 26 39 22 19
5
0 0
10
20
30
40 50 60 70 leeftijd (jaar)
80
90 100
Hepatitis A
3
Hepatitis A Ø
Peillaboratoria
significante daling (p < 0,05) met lineaire trend van de incidentie bij kinderen van 5 tot 14 jaar tussen 1994 (2,1/104) en 1999 (0,9/104) en stabilisatie van de incidentie in 2000 (0,9/104 ) (figuur 4). 4
Figuur 4 : Hepatitis A : evolutie van de incidentie per leeftijdsgroep (N/10 ; 1994-2000) N/10000 2.5
2.0
1.5
1.0 5-14 j. 0.5
0.0 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
4. Seizoensevolutie Ø
Hepatitis A wordt het hele jaar door gediagnosticeerd (figuur 5). Figuur 5 : Hepatitis A : evolutie van het aantal diagnoses per vier weken (1994-2000) N / 4 weken 100
75
50
25
0 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Besluit Ø Ø
4
in vergelijking met 1999, stabilisatie van de incidentie van hepatitis A; het aantal gediagnosticeerde gevallen in Brussel blijft hoog, vooral bij kinderen van 5 tot 14 jaar (2000 : 74/158 hetzij 47%, 1999 : 55/125 hetzij 44%, 1998 : 67/130 hetzij 52%, 1997 : 56/122 hetzij 46%).
Hepatitis A
Influenza A
Peillaboratoria
Doelstellingen en beschrijving van het surveillancenetwerk 1. Doelstellingen Ø Ø Ø Ø
schatting trend van infecties met het Influenza A virus (1996-2000), schatting incidentie op nationaal en arrondissementsniveau, voorstelling van de voornaamste epidemiologische kenmerken van de patiënten, vergelijking tussen de evolutie van het aantal geregistreerde Influenza A en het aantal griepale A.L.I. (cf. Methodes).
2. Representativiteit in 2000 Ø Ø
registratie van ten minste 1 geval door 40 laboratoria, hetzij 31% van alle peillaboratoria, verspreiding van de 40 laboratoria over 24/43 arrondissementen : 22 in Vlaanderen, 14 in Wallonië en 4 in Brussel (tabel 1). Tabel 1 :
Influenza A : verspreiding van de laboratoria per arrondissement (N, %; 1998-2000)
Arrondissement Antwerpen Mechelen Turnhout Halle-Vilvoorde Leuven Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde St.-Niklaas Hasselt Maaseik Tongeren Vlaanderen
N 2 0 1 1 1 1 0 0 1 0 0 0 0 0 1 0 1 0 0 1 0 0 10
1998 T 12 6 6 1 5 4 0 3 6 3 3 1 1 4 2 1 6 0 3 7 2 0 76
% 17 0 17 100 20 25 -0 17 0 0 0 0 0 50 0 17 -0 14 0 -13
N 3 1 2 2 1 1 0 0 1 0 0 1 0 1 1 0 3 0 0 1 0 0 18
1999 T 12 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 75
% 25 17 33 100 20 25 -0 20 0 0 100 0 25 50 0 43 -0 17 0 -24
2000 T
N 4 1 2 2 1 1 0 0 2 1 0 1 0 1 1 0 3 0 1 1 0 0 22
11 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 74
% 36 17 33 100 20 25 -0 40 33 0 100 0 25 50 0 43 -33 17 0 -30
N : aantal peillaboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden
Arrondissement Brussel Nivelles Ath Charleroi Mons Mouscron Soignies Thuin Tournai Huy Liège Verviers Waremme Arlon Bastogne Marche-en-Fam. Neufchâteau Virton Dinant Namur Philippeville Wallonië België
N 4 0 0 0 0 0 2 1 1 0 0 1 0 1 0 0 0 0 2 0 0 8 22
1998 T 15 2 1 5 3 2 4 4 2 1 6 4 0 1 1 0 1 0 2 3 0 42 133
% 27 0 0 0 0 0 50 25 50 0 0 25 -100 0 -0 -100 0 -19 17
N 4 0 0 1 0 0 2 1 1 0 1 1 0 1 0 0 0 0 2 1 0 11 33
1999 T 13 2 1 5 3 2 4 4 3 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 41 129
% 31 0 0 20 0 0 50 25 33 0 20 25 -100 --0 -100 33 -27 26
N 4 0 0 2 1 0 2 1 1 0 1 2 0 1 0 0 0 0 2 1 0 14 40
2000 T 13 2 1 5 3 2 4 4 2 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 40 127
T : totaal aantal peillaboratoria
% 31 0 0 40 33 0 50 25 50 0 20 50 -100 --0 -100 33 -35 31 K82
3. Evolutie van het aantal deelnemende laboratoria Ø
in vergelijking met 1999, toename van het aantal laboratoria in Vlaanderen (1999 : N=18, 2000 : N=22) en Wallonië (1999 : N=11, 2000 : N=14) die ten minste één kiem registreerden (tabel 2). Tabel 2 : Jaar 1996 1997 1998
Influenza A : evolutie van het aantal deelnemende laboratoria (1996-2000) Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 12 20 22
9 15 17
Jaar 1999 2000
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 33 40
26 31
Influenza A
1
Influenza A
Peillaboratoria
Voornaamste epidemiologische kenmerken 1. Incidentie in 2000 Ø Ø Ø
nationale incidentie van 6,3/105 inwoners; opmerkelijk is het feit dat van de 222 gevallen gediagnosticeerd in Brussel, 33 gevallen zijn gelokaliseerd in Sint-JansMolenbeek, 26 in Schaarbeek en 25 in Anderlecht; opmerkelijk zijn tevens de 42 gevallen gediagnosticeerd in het arrondissement Charleroi, waarvan er 27 in Charleroi zijn gelokaliseerd (figuur 1). 5
Figuur 1 : Influenza A : incidentie per arrondissement (N/10 inw., 2000) AL : Aalst AR : Arlon AT : Ath AW : Antwerpen B : Brussel BG : Brugge BS : Bastogne CR : Charleroi DK : Diksmuide DM : Dendermonde DN : Dinant EK : Eeklo GT : Gent HS : Hasselt HV : Halle-Vilvoorde HY : Huy IP : Ieper KR : Kortrijk LG : Liège LV : Leuven MC : Mouscron MH : Mechelen MN : Mons MR : Marche-en-Fam. MS : Maaseik NC : Neufchâteau NM : Namur NV : Nivelles OD : Oudenaarde OS : Oostende PV : Philippeville RS : Roeselare SG : Soignies SN : St.-Niklaas TG : Tongeren TH : Turnhout TL : Tielt TN : Thuin TR : Tournai VR : Veurne VT : Virton VV : Verviers WR : Waremme
AW OS VR
EK
BG
DK
SN
MS GT
TL
MH
DM
HS
RS IP
LV
AL
OD
KR
B
HV MC
TH
TR
TG WR
NV
AT
TG
LG
SG
VV NM
CR
MN
HY
DN TN
MR
PV
BS NC
incidentie/100.000 inwoners >0-3
0
VT
AR
>6
>3-6
2. Evolutie van de incidentie en registratiefrequentie Ø Ø
stabilisatie van de hoge incidentie in Brussel; opmerkelijk is het feit dat één van de laboratoria in Brussel 215 gevallen heeft geregistreerd in 2000, 202 in 1999, 254 in 1998 en 225 in 1997 (tabel 3). Tabel 3 :
5
Influenza A : evolutie van de incidentie per arrondissement (N/10 inw., 1997-2000) 1997
1998
1999
2000
1997
1998
1999
2000
1997
1998
1999
2000
Antwerpen
Arrondissement
2,3
2,9
4,1
3,1
St.-Niklaas
Arrondissement
3,6
2,3
4,9
4,5
Arrondissement Verviers
2,7
4,2
4,2
4,5
Mechelen
2,0
1,7
5,9
2,0
Hasselt
2,9
6,4
4,7
3,9
Waremme
0,0
0,0
1,5
1,5
Turnhout
0,3
0,8
0,5
3,2
Maaseik
0,0
1,4
0,9
3,7
Arlon
9,8
9,8
62,0
42,4
Halle-Vilvoorde
3,4
5,3
5,2
5,4
Tongeren
0,0
1,6
2,1
1,6
Bastogne
2,5
5,1
2,5
2,5
Leuven
3,8
1,6
0,9
5,9
Vlaanderen
2,1
2,8
3,5
3,9
Marche-en-Fam.
0,0
0,0
4,0
0,0
Brugge
1,5
5,6
1,1
1,9
125
166
205
234
Neufchâteau
0,0
0,0
0,0
3,6
Diksmuide
4,2
0,0
8,3
2,1
19,9
21,7
17,4
23,1
Virton
0,0
2,1
16,6
35,1
N totaal Brussel
Ieper
0,0
0,0
0,0
0,0
189
206
166
222
Dinant
6,1
5,1
6,1
8,0
Kortrijk
4,3
5,4
5,4
3,6
Nivelles
N totaal
1,8
1,5
1,4
3,7
Namur
0,0
0,7
2,1
3,2
Oostende
0,7
0,7
2,1
2,1
Ath
1,3
3,8
1,3
2,5
Philippeville
0,0
4,9
1,6
1,6
Roeselare
2,2
1,4
3,6
2,1
Charleroi
0,5
1,6
5,5
10,0
Wallonië
1,2
2,3
4,0
5,4
Tielt
8,0
4,6
16,0
12,5
Mons
0,4
1,6
2,0
4,0
41
77
132
182
Veurne
1,8
5,4
1,8
3,6
Mouscron
0,0
1,4
0,0
0,0
Aalst
0,8
1,5
0,8
1,5
Soignies
4,1
5,2
4,1
11,5
Dendermonde
0,0
2,7
1,1
5,9
Thuin
0,0
6,2
10,3
8,2
N totaal
32
18
19
9
Eeklo
1,3
1,3
2,5
3,8
Tournai
2,1
5,0
0,7
0,7
Gent
0,8
1,0
4,5
7,7
Huy
0,0
0,0
1,0
0,0
3,8
4,6
5,1
6,3
Oudenaarde
4,4
4,4
5,3
1,8
Liège
0,3
0,5
1,0
1,5
N totaal
387
467
522
647
N totaal Onbekend
België
1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 2 S.A.) voor het beschouwde jaar 1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 1 S.A.) voor het beschouwde jaar
2
Influenza A
K82
Influenza A
Peillaboratoria Ø
647 gevallen, hetzij een toename met 24% in vergelijking met 1999 (tabel 4). Tabel 4 :
Influenza A : evolutie van de registratiefrequentie (1996-2000)
Jaar
Aantal gevallen
1996 1997 1998
218 387 467
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar 1,6 3,0 3,7
Jaar
Aantal gevallen
1999 2000
522 647
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar 4,2 5,1
3. Verdeling volgens geslacht en leeftijd Ø Ø Ø
50% van de gevallen is in 2000 bij personen van het mannelijke geslacht gediagnosticeerd (geslachtsverhouding M/V : 1,0), 37% van de gevallen is bij kinderen < 5 jaar gediagnosticeerd, 153/632 (24%) gevallen zijn bij personen ≥ 65 jaar gediagnosticeerd, d.i. een toename in vergelijking met de 108/517 (21%) gevallen die het voorgaande jaar in deze leeftijdsgroep zijn vastgesteld (figuur 2, tabel 5). Tabel 5 :
Figuur 2 : Influenza A : verdeling volgens leeftijd (N; 2000) N 100
Influenza A : verdeling volgens geslacht en leeftijdsgroep (N; 2000)
Leeftijdsgroep (jaar)
Mannen (N=321)
<1 1–4 5 - 14 15 - 24 25 - 44 45 - 64 ≥ 65
80
60
40
52 72 23 10 33 59 72
Vrouwen (N=321) 39 74 18 13 48 48 81
20
0 0
10
20
30
40 50 60 leeftijd (jaar)
70
80
90 100
4. Seizoensevolutie Ø
het grootst aantal gevallen is in 2000 tijdens de 2de week gediagnosticeerd terwijl dit in 1997 tijdens de 4de week gebeurde en zowel in 1998 als in 1999 tijdens de 9de week (figuur 3). Figuur 3 : Influenza A : evolutie van het aantal diagnoses per 4 weken (1996-2000)
N / 4 weken 300 250 200 150 100 50 0 1996
1997
1998
1999
2000
Influenza A
3
Influenza A
Ø
het aantal vastgestelde gevallen van Influenza A in de winters van 1997, 1998 en 2000 evolueerde op nagenoeg dezelfde manier als het aantal griepale A.L.I. geregistreerd door het netwerk van huisartsen die deelnamen aan het surveillanceprogramma van A.L.I. en griep; opmerkelijk is tevens de lichte verschuiving van 2 à 3 weken die in de winter van 1999 is vastgesteld, tussen de evolutie van het aantal griepale A.L.I. en de evolutie van het aantal Influenza A (figuur 4). Figuur 4 :
Influenza A : vergelijking tussen de wekelijkse evolutie van het aantal Influenza A en griepale A.L.I. (1996-2000) 100
griepale ALI
Influenza A
12
10
N Influenza A / week
80
8 60 6 40 4 20
2
0
N griepale ALI / 100 patiëntcontacten
Ø
Peillaboratoria
0
1996
1997
1998
1999
2000
Aanbevelingen Ø Ø
Het is raadzaam te herinneren aan het feit dat het griepvaccin nuttig is voor personen > 65 jaar en voor personen die in geval van griep een groot risico lopen om ernstige complicaties te ontwikkelen. Het vaccin moet elk jaar opnieuw worden toegediend.
Besluit Ø Ø Ø
4
Infecties met het Influenza A virus worden voornamelijk bij baby’s en jonge kinderen < 5 jaar gediagnosticeerd. Het is interessant te weten dat het aantal gevallen (N=153) bij personen ≥ 65 jaar in 2000 is gestegen in vergelijking met 1999 (N=108) en 1998 (N=75). Terwijl de nationale incidentie van infecties met Influenza A 6,3/105 inwoners is, telt zij 8,8/105 inw. voor personen ≥ 65 jaar. De incidentie is vooral hoog in de arrondissementen Arlon (88,8/105 inw.), Virton (74,3/105 inw.) en Tielt (33,1/105 inw.).
Influenza A
Influenza B
Peillaboratoria
Doelstellingen en beschrijving van het surveillancenetwerk 1. Doelstellingen Ø Ø Ø Ø
schatting trend van infecties met Influenza B (1996-2000), schatting incidentie op nationaal en arrondissementsniveau, voorstelling van de voornaamste epidemiologische kenmerken van de patiënten, vergelijking tussen de evolutie van het aantal Influenza B en griepale A.L.I. (cf. Methodes).
2. Representativiteit in 2000 Ø Ø
registratie van ten minste 1 geval door 17 laboratoria, hetzij 13% van alle peillaboratoria; verspreiding van deze 17 laboratoria over 11/43 arrondissementen : 10 in Vlaanderen, 5 in Wallonië en 2 in Brussel (tabel 1). Tabel 1 :
Influenza B : verspreiding van de laboratoria per arrondissement (N, %; 1998-2000)
Arrondissement Antwerpen Mechelen Turnhout Halle-Vilvoorde Leuven Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde St.-Niklaas Hasselt Maaseik Tongeren Vlaanderen
N 1 0 0 1 0 1 0 0 1 0 0 0 0 0 1 0 1 0 0 1 0 0 7
1998 T 12 6 6 1 5 4 0 3 6 3 3 1 1 4 2 1 6 0 3 7 2 0 76
% 8 0 0 100 0 25 -0 17 0 0 0 0 0 50 0 17 -0 14 0 -9
N 4 1 2 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 2 0 0 1 0 0 14
1999 T 12 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 75
% 33 17 33 0 0 25 -0 20 0 0 100 0 0 50 0 29 -0 17 0 -19
2000 T
N 1 0 0 1 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0 1 0 3 0 1 1 0 0 10
11 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 74
% 9 0 0 50 0 0 -0 40 0 0 0 0 0 50 0 43 -33 17 0 -14
N : aantal peillaboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden
Arrondissement Brussel Nivelles Ath Charleroi Mons Mouscron Soignies Thuin Tournai Huy Liège Verviers Waremme Arlon Bastogne Marche-en-Fam. Neufchâteau Virton Dinant Namur Philippeville Wallonië België
N 2 0 0 0 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 3 12
1998 T 15 2 1 5 3 2 4 4 2 1 6 4 0 1 1 0 1 0 2 3 0 42 133
% 13 0 0 0 0 0 25 0 0 100 0 25 -0 0 -0 -0 0 -7 9
N 3 0 0 1 0 0 3 1 0 0 0 2 0 1 0 0 0 0 2 0 0 10 27
1999 T 13 2 1 5 3 2 4 4 3 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 41 129
% 23 0 0 20 0 0 75 25 0 0 0 50 -100 --0 -100 0 -24 21
N 2 0 0 1 0 0 2 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 0 0 0 0 5 17
2000 T 13 2 1 5 3 2 4 4 2 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 40 127
T : totaal aantal peillaboratoria
% 15 0 0 20 0 0 50 0 0 0 0 25 -100 --0 -0 0 -13 13 K83
3. Evolutie van het aantal deelnemers Ø
in vergelijking met 1999, afname van het aantal laboratoria in Vlaanderen (1999 : N=14; 2000 : N=10) en Wallonië (1999 : N=10; 2000 : N=5) die ten minste 1 geval registreerden (tabel 2). Tabel 2 : Jaar 1996 1997 1998
Influenza B : evolutie van het aantal deelnemende laboratoria (1996-2000) Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 9 15 12
6 11 9
Jaar 1999 2000
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 27 17
21 13
Influenza B
1
Influenza B
Peillaboratoria
Voornaamste epidemiologische kenmerken 1. Incidentie in 2000 Ø Ø
nationale incidentie van 0,9/105 inwoners; opmerkelijk is het feit dat van de 18 gevallen gediagnosticeerd in het arrondissement Arlon, 10 gevallen in Arlon zijn gelokaliseerd (figuur 1). Figuur 1 : Influenza B : incidentie per arrondissement (N/105 inw., 2000) AL : Aalst AR : Arlon AT : Ath AW : Antwerpen B : Brussel BG : Brugge BS : Bastogne CR : Charleroi DK : Diksmuide DM : Dendermonde DN : Dinant EK : Eeklo GT : Gent HS : Hasselt HV : Halle-Vilvoorde HY : Huy IP : Ieper KR : Kortrijk LG : Liège LV : Leuven MC : Mouscron MH : Mechelen MN : Mons MR : Marche-en-Fam. MS : Maaseik NC : Neufchâteau NM : Namur NV : Nivelles OD : Oudenaarde OS : Oostende PV : Philippeville RS : Roeselare SG : Soignies SN : St.-Niklaas TG : Tongeren TH : Turnhout TL : Tielt TN : Thuin TR : Tournai VR : Veurne VT : Virton VV : Verviers WR : Waremme
AW
VR
EK
BG
OS DK
SN
MS GT
TL
MH
DM
HS
RS IP
LV
AL
OD
KR
HV MC
TH
TR
B
TG WR
NV
AT
TG
LG
SG
VV NM
CR
MN
HY
DN TN
MR
PV
BS NC
incidentie/100.000 inwoners >0-2
0
VT
AR
>4
>2-4
2. Evolutie van de incidentie en registratiefrequentie Ø
daling van de incidentie in Vlaanderen, Wallonië en Brussel (tabel 3). Tabel 3 :
Influenza B : evolutie van de incidentie per arrondissement (N/105 inw., 1997-2000) 1997
1998
1999
2000
1997
1998
1999
2000
1997
1998
1999
2000
Antwerpen
Arrondissement
1,4
0,0
1,2
0,4
St.-Niklaas
Arrondissement
1,4
0,0
0,0
2,2
Arrondissement Verviers
2,7
1,5
4,5
2,3
Mechelen
0,3
0,0
2,0
0,0
Hasselt
0,0
0,5
0,3
0,0
Waremme
0,0
0,0
0,0
0,0
Turnhout
0,0
0,3
1,2
0,0
Maaseik
0,5
0,0
0,9
0,0
Arlon
7,8
0,0
29,1
34,7
Halle-Vilvoorde
1,1
1,5
1,6
0,7
Tongeren
0,5
0,0
0,0
0,5
Bastogne
0,0
0,0
0,0
0,0
Leuven
0,2
0,0
0,7
0,4
Vlaanderen
0,8
0,5
1,4
0,6
Marche-en-Fam.
0,0
0,0
0,0
0,0
Brugge
0,4
0,4
1,5
0,0
48
30
82
34
Neufchâteau
0,0
0,0
1,8
0,0
Diksmuide
2,1
0,0
0,0
2,1
3,9
3,5
6,0
0,6
Virton
2,1
0,0
0,0
22,7
Ieper
0,0
0,0
0,0
0,0
37
33
57
6
Dinant
1,0
0,0
3,0
0,0
Kortrijk
1,4
2,5
2,5
2,2
Nivelles
0,9
0,0
0,6
0,0
Namur
0,4
0,0
1,1
0,0
Oostende
0,0
0,0
2,1
0,7
Ath
0,0
0,0
1,3
0,0
Philippeville
1,7
0,0
0,0
0,0
Roeselare
2,2
0,7
0,7
0,0
Charleroi
0,2
0,0
2,4
1,0
Wallonië
0,7
0,5
2,0
1,4
Tielt
4,6
2,3
9,1
3,4
Mons
0,4
0,0
2,4
0,0
22
15
65
47
Veurne
3,6
0,0
0,0
0,0
Mouscron
0,0
0,0
0,0
0,0
Aalst
0,4
0,0
0,4
0,0
Soignies
0,0
4,1
3,5
2,9
Dendermonde
0,0
1,1
2,2
0,5
Thuin
0,0
0,7
2,1
2,1
N totaal
4
4
5
1
Eeklo
0,0
0,0
6,3
1,3
Tournai
0,7
0,0
0,7
0,0
Gent
0,6
0,6
2,0
0,8
Huy
0,0
2,1
0,0
0,0
1,1
0,8
2,1
0,9
Oudenaarde
2,6
2,6
1,8
0,9
Liège
0,2
0,2
0,3
0,0
N totaal
111
82
209
88
N totaal Brussel N totaal
N totaal Onbekend
België
1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 2 S.A.) voor het beschouwde jaar 1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 1 S.A.) voor het beschouwde jaar
2
Influenza B
K83
Influenza B
Peillaboratoria Ø
88 gevallen, hetzij een daling in vergelijking met 1999 (tabel 4). Tabel 4 : Influenza B : evolutie van de registratiefrequentie (1996-2000) Jaar
Aantal gevallen
1996 1997 1998
53 111 82
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar 0,4 0,9 0,6
Jaar
Aantal gevallen
1999 2000
209 88
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar 1,7 0,7
3. Verdeling volgens geslacht en leeftijd Ø Ø
47% van de gevallen is in 2000 bij mannen vastgesteld (geslachtsverhouding M/V : 0,9); 29% van de gevallen is bij personen ≥ 65 jaar vastgesteld (figuur 2, tabel 5). Figuur 2 : Influenza B : verdeling volgens leeftijd (N; 2000) N
Tabel 5 : Influenza B : verdeling volgens geslacht en leeftijdsgroep (N; 2000) Leeftijdsgroep (jaar)
5
Mannen (N=41)
<1 1–4 5 – 14 15 – 24 25 – 44 45 – 64 ≥ 65
4
3
2
0 3 5 2 10 9 12
Vrouwen (N=46) 1 6 5 3 10 8 13
1
0 0
10
20
30
40 50 60 70 leeftijd (jaar)
80
90 100
4. Seizoensevolutie Ø Ø
in de winter van 2000 werden weinig gevallen vastgesteld; in de winter van 1999 werden veel gevallen vastgesteld (figuur 3). Figuur 3 : Influenza B : evolutie van het aantal diagnoses per 4 weken (1996-2000)
N / 4 weken 50
40
30
20
10
0 1996
1997
1998
1999
2000
Influenza B
3
Influenza B Ø
Peillaboratoria
opmerkelijk is het feit dat de piek van infecties met Influenza B in de winter van 1997 de piek van griepale A.L.I. volgde terwijl beide pieken in de winter van 1999 helemaal gelijk liepen (figuur 4, bijlage 5). Figuur 4 : vergelijking tussen de evolutie van het aantal Influenza B en het aantal griepale A.L.I. (1996-2000) 12
griepale ALI
Influenza B
15 8 10 4 5
0
N griepale ALI / 100 patiëntcontacten
N Influenza B / week
20
0
1996
1997
1998
1999
2000
Besluit Ø
4
Infecties veroorzaakt door Influenza B gaan al naargelang de jaren vooraf of volgen op infecties veroorzaakt door Influenza A.
Influenza B
Legionella pneumophila
Referentielaboratoria
Rapport van het A.Z.-V.U.B. Het referentielaboratorium (A.Z.-V.U.B. - Brussel) heeft in 2000 de identificatie van 8 stammen van Legionella pneumophila bevestigd (tabel 1). Tabel 1 :
L. pneumophila : epidemiologische kenmerken (2000)
Serogroep
Specimen
Datum
Leeftijd
Geslacht
Lokalisatie van het lab
6 3 1 1 1 1 1 1
Broncho-alveolaire lavage Bronchiaal aspiraat Sputum Broncho-alveolaire lavage Broncho-alveolaire lavage Broncho-alveolaire lavage Broncho-alveolaire lavage Bronchiaal aspiraat
21/03/2000 26/04/2000 27/04/2000 04/04/2000 18/08/2000 06/09/2000 13/10/2000 20/12/000
39 jaar 87 jaar 49 jaar ? 76 jaar ? 62 jaar ?
Man Man Man Man Vrouw ? Man ?
A.Z.-V.U.B. - Brussel U.Z. – Antwerpen A.Z. – Waasland U.Z. - Leuven A.Z. St. Jan – Brugge U.Z. – Leuven U.Z. – Antwerpen U.Z. – Leuven
Rapport van het Erasmus Ziekenhuis In 2000 analyseerde het referentielaboratorium (Erasmus Ziekenhuis - Brussel) 2 klinische stammen en 4 milieustammen van Legionella. Een geval van legionellose is door opsporing van het urinair antigen gediagnosticeerd (tabel 2). Tabel 2 :
L. pneumophila : epidemiologische kenmerken (2000) Specie
Staal
Datum
Leeftijd Geslacht Ziekenhuis
Oorsprong van de besmetting
Patiënten
L. pneumophila sg 1 L. pneumophila sg 1 L. pneumophila sg 1
Endo-tracheaal aspiraat Broncho-alveolaire lavage Urine Urinair antigen + (Binax Now)
maart maart juli
52 jaar 53 jaar 71 jaar
M M M
B A D
Gemeenschap Nosocomiale Gemeenschap (reis in Spanje)
Water
L. pneumophila sg 1 L. pneumophila sg 3 L. pneumophila sg 6 L. pneumophila sg 4
Uitstrijkje van de kranen Uitstrijkje van de kranen Waterstaal
maart april november
-
-
A C E
-
Legionella pneumophila
1
Listeria
Peillaboratoria + Referentielaboratorium
Doelstellingen en beschrijving van het surveillancenetwerk 1. Doelstellingen Ø Ø Ø
schatting trend van het aantal infecties met Listeria (1994-2000), schatting incidentie op nationaal en arrondissementsniveau, voorstelling van de voornaamste epidemiologische kenmerken van de patiënten.
2. Representativiteit in 2000 Ø Ø Ø
registratie van ten minste 1 infectie door 14 laboratoria, hetzij 11% van alle peillaboratoria, verspreiding van de 14 laboratoria over 11/43 arrondissementen : 7 in Vlaanderen, 4 in Wallonië en 3 in Brussel, toevoeging van de gegevens afkomstig van het referentielaboratorium (W.I.V. – Afdeling Bacteriologie) aan de gegevens van de peillaboratoria en verwijdering van dubbele registraties (tabel 1). Tabel 1 :
Listeria : verspreiding van de laboratoria per arrondissement (N, %; 1998-2000)
Arrondissement Antwerpen Mechelen Turnhout Halle-Vilvoorde Leuven Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde St.-Niklaas Hasselt Maaseik Tongeren Vlaanderen
N 2 1 1 0 1 1 0 0 0 0 0 0 1 1 0 0 2 0 0 2 0 0 12
1998 T 12 6 6 1 5 4 0 3 6 3 3 1 1 4 2 1 6 0 3 7 2 0 76
% 17 17 17 0 20 25 -0 0 0 0 0 100 25 0 0 33 -0 29 0 -16
N 1 0 0 0 2 1 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 2 0 0 1 1 0 11
1999 T 12 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 75
% 8 0 0 0 40 25 -0 20 0 50 0 0 0 50 0 29 -0 17 50 -15
2000 T
N 2 1 0 0 1 1 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 0 0 7
11 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 74
% 18 17 0 0 20 25 -0 0 0 0 0 0 0 50 0 14 -0 0 0 -9
N : aantal peillaboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden
Arrondissement Brussel Nivelles Ath Charleroi Mons Mouscron Soignies Thuin Tournai Huy Liège Verviers Waremme Arlon Bastogne Marche-en-Fam. Neufchâteau Virton Dinant Namur Philippeville Wallonië België
N 5 1 0 1 0 0 0 0 1 2 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 6 23
1998 T 15 2 1 5 3 2 4 4 2 1 6 4 0 1 1 0 1 0 2 3 0 42 133
% 33 50 0 20 0 0 0 0 50 200 0 0 -0 0 -0 -0 0 -14 17
N 2 0 0 1 0 1 1 0 0 0 1 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 5 18
1999 T 13 2 1 5 3 2 4 4 3 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 41 129
% 15 0 0 20 0 50 25 0 0 0 20 25 -0 --0 -0 0 -12 14
N 3 0 0 0 1 1 1 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 4 14
2000 T 13 2 1 5 3 2 4 4 2 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 40 127
T : totaal aantal peillaboratoria
% 23 0 0 0 33 50 25 0 0 0 20 0 -0 --0 -0 0 -10 11 K6
3. Evolutie van het aantal deelnemende laboratoria Ø
lichte daling van het aantal laboratoria die ten minste 1 infectie registreerden : deze daling kan het gevolg zijn van het kleiner aantal laboratoria in Vlaanderen die in 2000 ten minste 1 geval diagnosticeerden (1999 : N=11, 2000 : N=7) (tabel 2). Tabel 2 : Jaar 1994 1995 1996 1997
Listeria : evolutie van het aantal deelnemende laboratoria (1994-2000) Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 22 25 18 21
16 19 13 16
Jaar 1998 1999 2000
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 23 18 14
17 14 11
Listeria
1
Listeria
Peillaboratoria + Referentielaboratorium
Voornaamste epidemiologische kenmerken 1. Incidentie in 2000 Ø
nationale incidentie van 0,5/105 inwoners (figuur 1). Figuur 1 : Listeria : incidentie per arrondissement (N/105 inw., 2000) AL : Aalst AR : Arlon AT : Ath AW : Antwerpen B : Brussel BG : Brugge BS : Bastogne CR : Charleroi DK : Diksmuide DM : Dendermonde DN : Dinant EK : Eeklo GT : Gent HS : Hasselt HV : Halle-Vilvoorde HY : Huy IP : Ieper KR : Kortrijk LG : Liège LV : Leuven MC : Mouscron MH : Mechelen MN : Mons MR : Marche-en-Fam. MS : Maaseik NC : Neufchâteau NM : Namur NV : Nivelles OD : Oudenaarde OS : Oostende PV : Philippeville RS : Roeselare SG : Soignies SN : St.-Niklaas TG : Tongeren TH : Turnhout TL : Tielt TN : Thuin TR : Tournai VR : Veurne VT : Virton VV : Verviers WR : Waremme
OS VR
DK
AW
EK
BG
SN
MS
TL
GT
MH
DM
HS
RS IP
LV
AL
OD
KR
B
HV MC
TH
TR
TG WR
NV
AT
TG
LG
SG
VV NM
CR
MN
HY
DN TN
MR
PV
BS NC
incidentie/100.000 inwoners > 0 - 0,50
0
VT
> 0,50 - 1,00
AR
> 1,00
2. Evolutie van de incidentie en registratiefrequentie Ø
in vergelijking met voorgaande jaren, stabilisatie van de nationale incidentie (tabel 3). Listeria : evolutie van de incidentie per arrondissement (N/105 inw., 1994-2000)
Tabel 3 :
Arrondissement
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Antwerpen
0,1
0,1
0,4
1,1
0,6
0,4
1,1
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
0,4
0,4
0,4
0,6
0,7
0,3
Mechelen
1,3
2,3
2,0
0,0
1,3
0,0
0,7
0,4
4
4
4
6
7
3
Turnhout
0,3
0,5
0,8
0,3
0,3
0,5
0,0
Nivelles
4
0,3
0,0
0,3
0,6
0,9
0,0
0,3
Halle-Vilvoorde
0,6
0,6
0,4
0,4
0,5
0,9
0,0
Ath
0
0
0
0
Leuven
0,0
0,7
1,3
0,2
2,2
0,7
0,4
Charleroi
0,0
0,5
0,7
0,0
0
0
2,5
0,5
1,0
Brugge
0,4
0,8
0,8
0,7
0,4
0,4
0,4
Mons
0,0
0,0
0,0
0,0
0,2
0,4
0,0
Diksmuide
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
4,2
Mouscron
0,0
0,0
0,0
1,2
4,3
0,0
1,4
Ieper
1,0
1,0
1,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Soignies
1,2
0,0
1,4
0,0
0,6
0,0
0,6
Kortrijk
0,0
0,4
0,4
0,0
0,0
0,4
0,0
Thuin
0,0
1,2
0,7
0,0
0,0
0,0
0,7
Oostende
0,0
0,0
0,0
0,0
2,1
0,0
0,0
Tournai
0,0
0,0
0,7
0,0
0,0
0,7
0,0
Roeselare
0,0
0,7
0,0
0,0
0,0
0,7
0,7
0,0
Huy
0,0
1,0
1,0
1,0
1,0
1,0
Tielt
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
1,0
0,0
Liège
0,3
0,2
0,2
0,2
0,9
0,2
Veurne
0,0
0,0
1,8
0,0
0,0
0,3
1,8
1,8
Verviers
0,4
1,2
1,2
0,4
0,0
0,4
Aalst
0,0
0,0
1,5
0,0
0,0
0,0
1,1
0,8
Waremme
0,0
1,5
0,0
0,0
0,0
1,5
Dendermonde
0,0
0,5
0,0
0,0
0,0
0,5
1,1
0,5
Arlon
2,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Eeklo
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
1,3
0,0
0,0
Bastogne
2,6
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Gent
0,2
0,0
0,0
0,0
0,0
0,8
0,2
0,4
Marche-en-Fam.
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Oudenaarde
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,9
Neufchâteau
0,0
0,0
0,0
1,8
1,8
1,8
0,0
St.-Niklaas
0,5
0,5
0,5
0,0
0,0
0,5
0,5
Virton
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Hasselt
0,3
0,5
0,8
0,8
0,8
0,3
0,3
Dinant
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Maaseik
0,0
0,0
0,9
1,4
0,0
1,4
0,9
Namur
0,0
0,0
0,0
0,4
0,0
0,4
0,4
Tongeren
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Philippeville
0,0
0,0
0,0
1,7
0,0
0,0
0,0
Vlaanderen
0,2
0,4
0,6
0,2
0,5
0,5
0,5
Wallonië
0,3
0,3
0,2
0,5
0,3
0,4
0,4
14
25
40
22
38
29
29
8
10
6
12
14
13
14
0,3
0,4
0,5
0,4
0,6
0,5
0,5
31
42
50
40
60
46
48
N totaal Onbekend N totaal
Arrondissement Brussel N totaal
N totaal België
5
3
0
0
1
1
1
N totaal
1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 2 S.A.) voor het beschouwde jaar 1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 1 S.A.) voor het beschouwde jaar 2
Listeria
K6
Listeria
Peillaboratoria + Referentielaboratorium Ø 48 infecties in 2000, wat vergelijkbaar is met 1999 (tabel 4). Tabel 4 :
Listeria : evolutie van de registratiefrequentie (1994-1999)
Jaar
Aantal gevallen
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar
Jaar
Aantal gevallen
1994 1995 1996 1997
31 42 50 40
0,2 0,3 0,4 0,3
1998 1999 2000
60 46 48
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar 0,5 0,4 0,4
3. Verdeling volgens leeftijd en geslacht Ø Ø
53% van de isolaties is afkomstig van personen van het mannelijke geslacht (geslachtsverhouding M/V : 1,13), 49% van de isolaties is afkomstig van personen ≥ 65 jaar (figuur 2, tabel 5). Tabel 5 : Listeria : verdeling volgens geslacht en leeftijdsgroep (N; 2000)
Figuur 2 : Listeria : verdeling per leeftijd (N; 2000) N 5
Leeftijdsgroep (jaar)
4
Mannen (N=26)
<1 1–4 5 –14 15 - 24 25 - 44 45 - 64 ≥ 65
3 2
Vrouwen (N=23)
2 0 1 0 0 11 12
1 0 0 0 0 10 12
1 0 0
10
20
30
40 50 60 leeftijd (jaar)
70
80
90 100
4. Seizoensevolutie Ø
isolaties van Listeria worden het hele jaar door waargenomen (figuur 3). Figuur 3 : Listeria : evolutie van het aantal diagnoses per 4 weken (1994-2000) N / 4 weken 10
8
6
4
2
0 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Besluit Ø Ø
Ø
Isolaties van Listeria worden het hele jaar door waargenomen en in het bijzonder bij personen ≥ 65 jaar alsook immunosuppressieve patiënten In geval van een epidemische episode (≥ 2 gevallen/week/gemeenschap) moet de Gezondheidsinspecteur van de provincie evenals de Algemene Eetwareninspectie (A.E.I.) of het Instituut voor Veterinaire Keuring (I.V.K.) op de hoogte worden gebracht om het oorzakelijke voedingsmiddel van de infectie op te sporen (cf. Bijlage 9). De meldingsplicht van Listeria geldt alleen in de Vlaamse Gemeenschap.
Listeria
3
Listeria
Referentielaboratorium
Het referentielaboratorium voor Listeria (W.I.V. - Afdeling Bacteriologie) ontving stammen van menselijke en dierlijke oorsprong en stammen uit voedingsmiddelen. Alle stammen waren het voorwerp van een biochemische identificatie en, voor Listeria monocytogenes, van serotypering. De stammen van menselijke oorsprong kwamen van verschillende laboratoria voor klinische biologie (universitaire, openbare en privé-ziekenhuizen, privé-laboratoria). De stammen van dierlijke oorsprong werden ingestuurd door veterinaire laboratoria. De stammen uit voedingsmiddelen komen van verschillende officiële en privé-laboratoria voor microbiologie van voedingswaren. Er zijn 43 stammen van humane oorsprong ontvangen, waarvan 1 stam niet tot het genus Listeria behoorde. Tabel 6 :
Listeria : verdeling volgens serovar en symptoom (N; 2000) 1/2a
1/2b
Foetomoederlijke vorm Isolatie kind Isolatie moeder Isolatie moeder + kind
-
Volwassen-kinderlijke vorm Meningo-encefalitis Isolatie C.S.V. Isolatie C.S.V. + bloed Septicemie Andere Totaal Tabel 7 :
Listeria
4b
4c
niet-typeerbaar
Totaal
1 -
-
1 -
-
-
2 -
5 1 7 2
1 2 2 -
1 -
4 13 -
1 -
1 -
10 3 25 2
15
6
1
18
1
1
42
Listeria : verdeling volgens leeftijdsgroep en serovar (N; 2000) 1/2a
1/2b
1/2c
4b
4c
niet-typeerbaar
Totaal
Foetus 1 d. - 5 d. 6 d. - 20 d. 21 d. - 2 m. 2 m. - 1 j. 2 j. - 10 j. 11 j. - 20 j. 21 j. - 30 j. 31 j. - 40 j. 41 j. - 50 j. 51 j. - 60 j. 61 j. - 70 j. 71 j. - 80 j. 81 j. - 90 j. ≥ 91 j. Onbekend
1 7 1 6 -
1 2 2 1 -
1 -
1 1 2 3 6 2 2 1
1 -
1
2 2 11 8 13 2 2 2
Totaal
15
6
1
18
1
1
42
Tabel 8 :
4
1/2c
Listeria : verdeling volgens geslacht en serovar (N; 2000) Geslacht
1/2a
1/2b
1/2c
4b
4c
niet-typeerbaar
Totaal
Mannelijk Vrouwelijk
6 9
5 1
1 -
9 9
1
1 -
22 20
Totaal
15
6
1
18
1
1
42
Listeria
Referentielaboratorium
Tabel 9 :
Listeria : maandelijkse verdeling (N; 2000) 1/2a
1/2b
1/2c
4b
4c
niet-typeerbaar
Totaal
Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December
1 1 1 3 2 4 1 1 1
1 2 2 1 -
1 -
2 2 1 1 2 2 2 2 2 2
1 -
1 -
1 3 4 2 5 5 4 8 4 3 3
Totaal
15
6
1
18
1
1
42
Tabel 10 : Listeria : jaarlijkse verdeling (N; 1990-2000) Jaar
N
Jaar
N
Jaar
N
1990 1991 1992 1993
25 26 44 36
1994 1995 1996 1997
32 38 40 30
1998 1999 2000
42 41 42
De resistentietest tegen metaal, arsenicum en cadmium is op alle serotypeerbare stammen van humane oorsprong uitgevoerd (tabel 11). Tabel 11 : Listeria : resitentie tegen metaal (N; 2000) Serovar
Totaal
1/2a 1/2b 1/2c 4b 4c
15 6 1 18 1
As:r; Cd:r
As:r; Cd:s
-
1 1 2 1
As:r; Cd:r : resistent tegen arsenicum en resistent tegen cadmium As:r; Cd:s : resistent tegen arsenicum en gevoelig voor cadmium
As:s; Cd:s
As:s; Cd:r
5 2 10 -
9 4 6 -
As:s; Cd:s : gevoelig tegen arsenicum en gevoelig voor cadmium As:s; Cd:r : gevoelig voor arsenicum en resistent tegen cadmium
Commentaar Tabel 12 geeft een overzicht van de verdeling van de stammen van humane oorsprong in functie van de serogroep over de voorgaande 15 jaar. Tabel 12 :
Listeria : verdeling van de serogroepen 1/2 - 3 en de serovar 4 (N; 1985-2000)
Jaar N 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992
11 13 13 12 11 10 17 25
Menselijke oorsprong ½-3 4b % N 20 25 50 34 23 40 65 57
45 39 13 23 37 15 9 19
Jaar 1/2-3 % 80 75 50 66 77 60 35 43
1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
N
%
21 14 17 17 9 23 20 22
58 44 45 42 30 55 49 52
Menselijke oorsprong 4 N % 15 18 21 23 21 19 21 19
42 56 55 58 70 45 51 45
niet-typeerbaar N %
1
2
Het aantal stammen van humane oorsprong dat wij in 2000 ontvingen, varieert niet veel t.o.v. de twee voorgaande jaren en situeert zich rond de 40. Een analoge stagnatie van het aantal humane listeriosen valt ook af te leiden uit de gegevens van het netwerk van peillaboratoria en de verplichte meldingen van humane listeriose binnen de Vlaamse Gemeenschap. De verdeling van de stammen per serovar toonde geen grondige verschuivingen t.o.v. het voorgaande jaar. In 2000 werd echter wel een niet-typeerbare stam van menselijke oorsprong ontvangen. Dit is een nieuw gegeven en wijst op het ontstaan van pathogene mutante stammen die niet met de klassieke antisera kunnen worden getypeerd. Het aantal perinatale isolaties lag net zoals vorig jaar laag : 2 in 2000 tegenover 4 in 1999.
Listeria
5
Listeria
Referentielaboratorium
De humane stammen werden onderzocht op hun resistentie tegen arseniet en cadmium. Hierbij bleek dat er in 2000 meer cadmium-resistente en minder arseniet-resistente stammen werden ontvangen dan in 1999. Een grondige analyse van deze resultaten verscheen in het rapport ‘Susceptibility of strains of Listeria monocytogenes to arsenic and cadmium’ (Yde M., Genicot A., 2001). Voor de meeste humane stammen werd de antibioticagevoeligheid voor 10 antibiotica bepaald. Hiervoor werden de MICwaarden met de E-test gemeten. De bevindingen van 1999, met name 4 stammen met een tetracycline intermediair resistent karakter, werden in 2000 niet herhaald. Hierbij moet evenwel worden gepreciseerd dat in 1999 de schijfjesdiffusiemethode werd toegepast. In 2000 vonden werden wel drie stammen (allen serovar 1/2a) met een intermediair resistent karakter voor streptomycine vastgesteld.
6
Listeria
Multiresistente tuberculose De V.R.G.T. en de F.A.R.E.S. – Brussel - coördineren de surveillance van multiresistente tuberculose in België.
Algemene context In 2000 In vergelijking met 1999 is het aantal nieuwe gevallen en de nationale incidentie van tuberculose lichtjes gestegen. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en in Vlaanderen wordt een toename vastgesteld terwijl in Wallonië een sterke daling plaatsvindt. De incidentie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ligt ongeveer drie maal zo hoog als in Wallonië en Vlaanderen. De concentratie van de risicogroepen voor tuberculose in de hoofdstad biedt een verklaring voor deze opvallende situatie (tabel 1). Tabel 1 :
Multiresistente tuberculose : verspreiding van het aantal nieuwe gevallen en de incidentie per gewest (1998-2000) 1998
België Brussels Hoofdstedelijk Gewest Waals Gewest Vlaams Gewest
Aantal nieuwe gevallen 1999
1203 310 349 544
1270 305 421 544
2000
1998
1313 366 378 569
11,8 32,5 10,5 9,2
Incidentie/100.000 inwoners 1999 2000 12,4 32,0 12,6 9,2
12,8 38,2 11,3 9,6
Evolutie Sinds 1993 wordt in ons land een vertraging in de afname van tuberculose vastgesteld. Deze wijziging in de evolutie van de ziekte kan grotendeels worden toegeschreven aan een toename van het aantal gevallen onder de populaties die afkomstig zijn van landen waar de ziekte oplaait. De nieuwe trend van tuberculose in België vloeit dus voort uit de zorgwekkende situatie van de ziekte in de ontwikkelingslanden en in Oost-Europa (figuur 1). Figuur 1 : Multiresistente tuberculose : evolutie van de incidentie van tuberculose in België (1980-2000)
32
28
incidentie/100 000
24
20
16
12
8
4
0
1980
1990
2000
2010
2020
Verwachte inc. inc. verwacht Geobserveerde inc. inc. geobserveerd
Jaar
Multiresistente Tuberculose
1
Multiresistente tuberculose Multiresistentie tegen tuberculostatica Volgens de W.G.O. is multiresistentie (MR) de resistentie tegen ten minste isoniazide en rifampicine, de twee krachtigste tuberculostatica. Dit heeft tot gevolg dat men geneesmiddelen moet toedienen die duurder en minder efficiënt zijn maar ook meer nevenwerkingen hebben, zodat het genezingspercentage slechts 70-80% bedraagt. Organisatie van het toezicht op MR TBC In 1993 werd samen met de laboratoria die gevoeligheidstests uitvoeren volgens de richtlijnen van de W.G.O., een bewakingsnetwerk opgericht voor de surveillance van de multiresistente tuberculosegevallen in België. De laboratoria sturen het resultaat van de tests (resistentie tegen isoniazide en rifampicine) regelmatig op naar het nationaal netwerk voor tuberculosebestrijding (BELTA) waar de gegevens worden gecentraliseerd en geanalyseerd.
Resultaten Evolutie van de MR TBC-gevallen van 1992 tot 2000 Het percentage multiresistente gevallen (oude en nieuwe) dat ieder jaar wordt opgespoord, schommelt tussen 1 en 2,2 van het totaal aantal culturen die positief zijn voor het mycobacteriumcomplex. In 2000 zijn 14 nieuwe gevallen van MR tuberculose geregistreerd; sinds 1992 zijn 87 gevallen van MR tuberculose geregistreerd (tabel 2). Tabel 2 :
Multiresistente tuberculose : evolutie in België (1992-2000)
Jaar
Aantal patiënten met positieve cultuur* N
1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
1290 1266 1168 832* (763)** 823* (750)** 841* (791)** 870* (834)** 919* (894)** 993* (963)**
Oude en nieuwe MR-gevallen N
Nieuwe MR-gevallen
%
15 17 11 9 13 16 14 20 17
Incidentie (/100.000 inw.)
N
1,2 1,3 0,9 1,1 (1,2) 1,6 (1,7) 1,9 (2,0) 1,6 (1,7) 2,2 (2,2) 1,7 (1,8)
10 10 6 4 8 11 6 18 14
0,1 0,1 0,06 0,04 0,08 0,1 0,06 0,2 0,13
*na weglating van de dubbele registraties - ** gevallen getest met een antibiogram
Karakteristieken van de MR TBC-patiënten Sinds 1992 zijn in België 87 gevallen van MR TBC geregistreerd : 66% is van het mannelijke geslacht, 56% is jonger dan 35 jaar (onder wie een kind van 1 jaar), 24/87 is Belg en bij de niet-Belgen is 26/87 afkomstig van Europa (onder wie 8/20 van Oost-Europa), 30/87 van Afrika, 6/87 van Azië en 1/87 van Latijns-Amerika. Evolutie van de monoresistentie tegen isoniazide (INH) en rifampicine (RMP) De monoresistentie tegen isoniazide nam toe van 3% in 1995 tot 5% in 1999 en verhoogde nog in 1997 en 1998. De monoresistentie tegen rifampicine blijft echter erg laag (onder 1%) (tabel 3). Tabel 3:
Multiresistente tuberculose : resistentie tegen INH en/of RMP in België (1995-2000) Jaar
Aantal geteste patiënten N
1995 1996 1997 1998 1999 2000
763 750 791 834 894 963
INH- en RMP-resistente gevallen N % 9 13 16 14 20 17
1,2 1,7 2,0 1,7 2,2 1,8
INH-resistente gevallen N
%
23 34 68 51 48 51
3,0 4,5 8,6 6,1 5,4 5,3
RMP-resistente gevallen N 5 8 3 2 3 4
% 0,7 1,1 0,4 0,2 0,3 0,4
Besluit Het aantal gevallen van tuberculose met multiresistente kiemen noopt tot waakzaamheid. Het is absoluut noodzakelijk de registratie verder te zetten om de trend van de multiresistentie te volgen, risicopersonen te kunnen omschrijven en vroegtijdige opsporing en behandeling te kunnen realiseren. Om multiresistentie in te dijken is het van essentieel belang dat aan elke tuberculosepatiënt een aangepaste behandeling wordt gegeven en dat deze behandeling strikt wordt opgevolgd. Men mag echter niet vergeten dat dit probleem niet kan worden opgelost zonder een efficiëntere aanpak van de multiresistentie in de ontwikkelingslanden en Oost-Europese staten. 2
Multiresistente tuberculose
Mycobacteriën
Referentielaboratorium Antwerpen
Onderstaande gegevens tonen het activiteitenverslag van het referentielaboratorium in Antwerpen (I.T.G - Antwerpen).
Inleiding De volgende analyses werden uitgevoerd : Ø op klinische monsters : • kweek op vaste voedingsbodems (Löwenstein-Jensen, Ogawa en Stonebrink) • identificatie van de gedetecteerde mycobacteriën tot op het niveau van de specie met behulp van klassieke fenotypische tests • eventueel gevoeligheidsbepaling van de gedetecteerde mycobacteriën • PCR-analyses voor uitzonderlijke aanvragen. Deze analyses laten toe de aanwezigheid van mycobacteriën vast te stellen en het Mycobacterium tuberculosis-complex te identificeren op basis van het 16S rDNA gen. • LiPA-analyses (Line Probe Assay) voor de bepaling van de gevoeligheid aan rifampicine. Ø op positieve kweken : • identificatie van de gedetecteerde mycobacteriën tot op het niveau van de specie met behulp van klassieke fenotypische tests • eventueel gevoeligheidsbepaling van de gedetecteerde mycobacteriën. Hiervoor werd de proportiemethode gebruikt en werden de volgende antibiotica getest : • eerstelijns op LJ-medium : isoniazide (0,2 µg/ml), ethambutol (2 µg/ml), rifampicine (40 µg/ml) en streptomycine (4 µg/ml), • tweedelijns 7H11 agar (enkel voor MDR-TB) : ofloxacine (4 µg/ml), kanamycine (6 µg/ml), ethionamide (10 µg/ml) en capreomycine (10 µg/ml).
Geografische oorsprong van de stammen en monsters De klinische monsters en culturen zijn afkomstig van een 20-tal verschillende laboratoria in Vlaanderen. De aanvragen voor PCR- en LiPA-analyses beperken zich tot 5 verschillende laboratoria in Vlaanderen (UZA, ITG, UZG, CMA Herentals, AZ St.Maarten).
Klinische oorsprong van de stammen en monsters Wij zijn meestal niet op de hoogte van de klinische oorsprong van de culturen die peillaboratoria ons toesturen. Daarom werd voor deze culturen ook geen indeling gemaakt volgens de oorsprong van het monster of de aard van de infectie. De indeling volgens specie kan u wel terugvinden in tabel 1 met de resultaten van de gevoeligheidsbepaling aan de eerstelijns geneesmiddelen. Voor 2000 werden in totaal 143 culturen afkomstig van verschillende patiënten toegestuurd en werden hiervoor 109 gevoeligheidsbepalingen uitgevoerd. Tabel 1 :
Mycobacteriën : culturen toegezonden vanuit peillaboratoria in België - Identificatie en gevoeligheidsbepaling (AB)
M. species
Aantal
Zonder AB Aantal
MAC
5
1
4
16
6
10
M. chelonae M. fortuitum M. gordonae
8 3 7
6 2 4
2 1 3
M. kansasii
7
1
6
3 1 3 87
1 1 3 6
2
3
3
143
34
M. avium
M. marinum M. scrofulaceum M. species M. tuberculosis
M. xenopi Totaal
Met AB Gevoelig
Resistent 3 1 7 1 2 2 1 2 1 1 5 2
HERS HES HERS HER HRS HERS HERS HS HES H HS HS H HS HR HRS HERS
81
71
2 1 2 1 4
109
71
38
(1 cultuur/patiënt) * - AB = getest voor isoniazide (H), rifampicine (R), streptomycine (S) en ethambutol (E) * Enkel te achterhalen voor de patiënten van wie we naam en adres hebben en dus niet voor de culturen die onder een code worden verstuurd.
Mycobacterieën
1
Mycobacteriën
Referentielaboratorium Antwerpen
De klinische monsters werden volgens klinische oorsprong in tabel 2 gerangschikt. Voor 2000 werden in totaal 250 monsters geanalyseerd waarvan er 12 kweek-positief werden. Van deze laatste is eveneens de identificatie en gevoeligheidsbepaling in tabel 2 weergegeven. Tabel 2 :
Mycobacteriën : klinische monsters afkomstig uit België - Onderzoek naar aanwezigheid van mycobacteriën: cultuurresultaten (+ gevoeligheidsbep. = AB)
Monster
Aantal
Cultuurresultaat Positief voor mycobacteriën
Negatief Aantal Sputum
141
132
9
Urine Bloed Biopsie Bronchiaal aspiraat Feces Etter + wisser LV Been
46 11 17 4 8 17 4 2
46 11 15 4 8 16 4 2
0 0 2 0 0 1
Totaal
250
238
12
Identificatie
AB
3 M. tuberculosis 4 M. avium 1 M. chelonae 1 M. species
3 volledig gevoelig 1 HERS HERS
2 M. tuberculosis
2 volledig gevoelig
1 M. marinum
HS
AB = getest voor isoniazide (H), rifampicine (R), streptomycine (S) en ethambutol (E) (1 specimen/patiënt) * * Enkel te achterhalen voor de patiënten van wie we naam en adres hebben en dus niet voor de culturen die onder een code worden verstuurd.
De resultaten van de PCR- en LiPA analyses staan afzonderlijk vermeld in tabel 3. Ook hier werden de monsters volgens hun oorsprong ingedeeld. In 2000 werden in totaal 31 dergelijke analyses uitgevoerd, waarvan 13% een positief resultaat gaf voor M. tuberculosis-complex en 23% voor atypische mycobacteriën. Tabel 3 :
Mycobacteriën : klinische monsters voor PCR- en LiPA-analyses Monster
Totaal negatief
PCR (16S rDNA) Pmtu
1
2
pnmt
Inno-LiPA-Rif.tb Rif-res Rif-gev
Sputum BAL Ruggenmerg Urine Biopsie Bloed Etter Pericardiaal vocht Maagvocht Onbekend
9 6 6 3 2 1 1 1 1 1
4 2 4 1 2 1 0 1 0 0
0 1 1 0 0 0 1 0 1 0
1 2 1 2 0 0 0 0 0 1
4 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 1 0 0 0 0 0 0 0 0
Totaal
31
15 48%
4 13%
7 23%
4 13%
1 3%
pmtu = positief voor Mycobacterium tuberculosis-complex pntm = positief voor mycobacteriën verschillend van Mycobacterium tuberculosis-complex Rif-res = M. tuberculosis-complex resistent aan rifampicine Rif-gev = M. tuberculosis-complex gevoelig aan rifampicine BAL = broncho-alveolaire lavage 1 Niet-gecommercialiseerde test vervaardigd in het laboratorium van Mycobacteriologie van het ITG 2 Commerciële test van Innogenetics (Gent, België)
2
Mycobacterieën
Mycobacteriën
Referentielaboratorium Antwerpen
De evolutie van de kweek- en identificatieresultaten voor de laatste 5 jaar vindt u in tabel 4. Tabel 4 :
Mycobacteriën : evolutie van de species geïdentificeerd in de periode 1996-2000 (culturen verstuurd door peillaboratoria; 1 cultuur/patiënt)
M. species
1996
1997
1998
1999
2000
N
%
N
%
N
%
N
%
N
%
M. avium M. bovis M. chelonae M. fortuitum M. flavescens M. genavense M. gordonae M. interjectum M. intracellulare M. kansasii M. lentiflavum M. malmoense M. marinum M. nonchromogenicum M. scrofulaceum M. simiae M. species M. tuberculosis M. terrae M. xenopi
30 2 23 7 3 0 18 0 0 6 5 0 1 1 2 1 4 196 2 1
9,9 0,7 7,6 2,3 1,0
17 3 16 8 0 1 5 0 4 11 0 1 1 0 1 0 4 137 2 1
8,0 1,4 7,5 3,8
18 0 7 2 0 0 5 0 0 5 0 0 0 0 0 0 5 83 0 0
14,4
14 5 7 8 0 1 2 1 0 9 0 0 0 2 0 0 3 89 1 1
9,8 3,5 4,9 5,6
21 0 8 3 0 0 7
14,7
Totaal
302
6,0 2,0 1,7 0,3 0,3 0,7 0,3 1,3 64,9 0,7 0,3
212
0,5 2,4 1,9 5,2 0,5 0,5 0,5 1,9 64,6 0,9 0,5
125
5,6 1,6 4,0 4,0
4,0 66,4
143
0,7 1,4 0,7 0,0 6,3
1,4 2,1 62,2 0,7 0,7
0 7 0 0 3 0 1 0 3 87 0 3
5,6 2,1 4,9 4,9 2,1 0,7 2,1 60,8 2,1
143
Wat betreft de patiënten De patiëntgegevens waarover wij beschikken zijn beperkt en worden enkel in detail genoteerd en aangevraagd voor de kiemen waarvoor meldingsplicht geldt (M. tuberculosis complex). Het gedetailleerde register wordt doorgegeven aan BELTA, waar het op regionaal en nationaal niveau wordt verwerkt voor een correcte incidentie per regio, provincie of stad.
Mycobacterieën
3
Mycobacteriën
Referentielaboratorium Brussel
De dienst Tuberculose en Mycobacteriën van het Pasteur Instituut in Brussel is gespecialiseerd in de microbiologische diagnose van ziektes veroorzaakt door mycobacteriën. De dienst zorgt voor de isolatie, vertrekkende van klinische monsters, de identificatie en het antibiogram van de tuberculosebacillen en niet-tuberculeuze mycobacteriën en spoort nucleïnezuur op door rechtstreekse amplificatie in de monsters. Verschillende laboratoria in België versturen talloze culturen van mycobacteriën ter identificatie, onderzoeking van hun gevoeligheid voor antibiotica en eventueel ook genotypering. In geval van multiresistente tuberculose verifieert de dienst het resistentieprofiel van de stam aan eerstelijns medicijnen tegen tuberculose, bestudeert hij de resistentie aan tweedelijns medicijnen tegen tuberculose en bepaalt hij de genetische afdruk ervan. In 2000 heeft het laboratorium 1493 stalen voor analyse ontvangen : 409 klinische monsters en 1084 culturen afkomstig van 102 Belgische laboratoria. Van de 409 monsters zijn er 365 in cultuur gekweekt. De overige monsters werden uitsluitend door PCR op het staal geanalyseerd. Zesenvijftig (15%) van de bezaaide stalen leverden een positieve cultuur voor Mycobacterium tuberculosis op, 13 (4%) stalen leverden een positieve cultuur voor een niet-tuberculeuze mycobacterie op (2 M. kansasii, 1 M. avium, 3 M. malmoense, 3 M. marinum, 2 M. xenopi, 2 M. gordonae) en 295 (81%) stalen bleven na 6 weken incubatie op 37 en 30°C negatief. Van de 1084 culturen zijn 20 Mycobacterium tuberculosis door het Londense laboratorium van de W.G.O. verstuurd voor een kwaliteitscontrole van het antibiogram, 30 culturen (2,8%) moesten worden verwijderd (de meeste omdat zij te veel met andere micro-organismen waren besmet), 4 bevatten een andere bacterie dan een mycobacterie en 2 toonden geen enkele bacteriële ontwikkeling. Van de resterende 1028 culturen behoorden er 452 (44%) toe aan het complex M. tuberculosis (445 M. tuberculosis, 2 mengelingen van M. tuberculosis en M. avium, 1 mengeling van M. tuberculosis en M. gordonae, 3 M. bovis, 1 M. bovis type BCG) en 576 (56%) niet-tuberculeuze mycobacteriën (NTM).
Geïdentificeerde mycobacteriën In totaal hebben wij 1097 culturen van mycobacteriën van klinische oorspong geïdentificeerd, waarvan er 1028 door externe laboratoria zijn verstuurd en 69 (56 M. tuberculosis en 13 NTM) in ons laboratorium zijn geïsoleerd. 508 (46,3%) ervan behoorden toe aan het complex M. tuberculosis en 589 (53,7%) waren NTM. De verschillende geïdentificeerde species zijn gedetailleerd in tabel 5 en in figuur 1a. Ter vergelijking, de species geïdentificeerd in 1999 worden in figuur 1b getoond.
4
Mycobacterieën
Mycobacteriën
Referentielaboratorium Brussel
2
15
8
3
19
1
1
1
3
1
Onbepaalde oorsprong
6
Andere
Urine
490 194
1
Abces
1084
1
Etter
2 1
1
Klieren
8 9
Totaal aantal culturen
32 20 1
3
Huidbiopsiën
9
Orgaanbiopsiën
8
189
Bloed
Pleuraal vocht
16
465 2 1 3 1 56 65 1 1 7 35 10 3 1 1 196 4 2 5 30 1 7 5 12 4 2 1 7 1 1 4 1 2 1 98 2 10 4 2 30
Peritoneaal vocht
Gastrisch vocht
68 2 1 1
M. tuberculosis Mengeling M. tub. M. avium Mengeling M. tub. M. gordonae M. bovis M. bovis BCG M. avium M. intracellulare M. bohemicum M. celatum M. chelonae subsp. abcessus M. chelonae M. fortuitum M. fortuitum subsp. peregrinum Complex fortuitum-chelonae M. duvalli M. gordonae M. hiberniae M. immunogen M. interjectum M. kansasii Mengeling M. kansasii M. gordonae M. lentiflavum M. malmoense M. marinum M. nonchromogenicum M. novocastrense M. ratisbonense M. scrofulaceum M. senegalense M. shimoidei M. simiae M. sphagni M. terrae M. triviale M. xenopi Mengeling M. xenopi M. gordonae M. species Andere bacteriën Negatieve culturen Verwijderde culturen
Pericardiaal vocht
Bronchoalv. vocht
Identificatie
Bronchiaal aspiraat
Expectoratie
Culturen
Gewrichtsvocht
Mycobacteriën : stalen geïdentificeerd op culturen afkomstig van klinische monsters (N=1097; 1999-2000) Cerebrospinaal vocht
Tabel 5 :
117
1 8 35
1 15 9 1 1 86 4 1 3 14 2 2 2 3 2 3 1 2
73 3 4 17
4 3
2 1
1
1
1 1
1
12
1 1 1 64
1 5
2
2
1
7
29 1 1 10
1 2 1 1 2
1
1
1
1 1
1
3 1 1
6
1
1
1 1 1 1 1 1 11 2 3
1
1 1
1
1
3 1
1
4
1 29
11
13
1
3
6
2
5
7
10
23
13
3
1
1 1 10
1
1
2
1
2 5
31
3
240
69 mycobacteriën
Onbep. oorsprong
1
Andere
1
Urine
3
Feces
Orgaanbiopsie
Been
Gewrichtsvocht
Pericardiaal vocht
1
Pleuraal vocht
3
Etter
409 186
1 1 138 4 5
13
Klieren
Totaal aantal klinische monsters
33 1 1 1 1
Huidbiopsie
56 1 2 2 3 3 2 1 295 38 6
Ascitisvocht
M. tuberculosis M. avium M. gordonae M. kansasii M. malmoense M. marinum M. xenopi Andere bacterie Negatieve stalen Niet in cultuur gekweekt Verwijderde stalen
Bronchoalv. vocht
Identificatie
Bronchiaal aspiraat
Expectoratie
Klinische stalen
Cerebrospinaal vocht
waarvan 1028 culturen van klinische oorsprong met een mycobacterie
1 1
1 2 2
1
1 35 2
22 1
2
15
1
1 26
1
12
26 4
7 1
5
6 1
13
2
8
1 50
28
3
15
1
27
1
12
34
11
6
8 1
14
3
Mycobacterieën
9
5
Mycobacteriën
Mycobacteriën : opsporing van de aanwezigheid van mycobacteriën : resultaten van de culturen (+ antibiogrammen = AB) (AB = getest voor INH, EMB, RMP en SM)
Fig. 1a
508
500 450 400
2000
53.7% 46.3% NTM Tub
total : 1.097
350 300 250 200
198
15
4
7
4
M. scrofulaceum
M. simiae
10
14 Mycob. rarement identifiées (c)
8
M. nonchromogenicum
M. interjectum
7
M. marinum
M. hiberniae
33
M. malmoense
5
M. kansasii
4
M. lentiflavum
102 56 M. gordonae
65
Cpx fortuitumchelonae (b)
M. avium
Cpx M. tuberculosis
0
57
M. intracellulare
150 100 50
M. species
600 550
M. xenopi
Figuur 1 :
Referentielaboratorium Brussel
a) M. tuberculosis, mélange M. tuberculosis-M. avium, mélange M. tuberculosis-M. gordonae, M. bovis, M. bovis BCG b) M. chelonae subsp. abscessus, M. chelonae, M. fortuitum, M. fortuitum subsp. peregrinum, Complexe M. fortuitum-M.chelonae c) M. bohemicum, M. celatum, M. duvalii, M. immunogen, mélange M. kansasii-M. gordonae, M. novocastrense, M. ratisbonense, M. senegalense, M. shimoïdei, M. sphagni, M. terrae, M. triviale, mélange M. xenopi-M. gordonae
600 550
503
Fig. 1b
500 450
1999
49.7% 50.3% NTM
Tub
400
total : 1.012
350 300 250 200
141 4
3
3
M. scrofulaceum
M. simiae
M. szulgai
M. terrae
10
12 Mycob. rarement identifiées (c)
3
M. species
6
M. xenopi
3
M. nonchromogenicum
M. malmoense
M. gordonae
Cpx. M. fortuitumchelonae (b)
M. intracellulare
M. avium
21
M. marinum
81 38
25 Cpx M. tuberculosis (a)
0
87
72
100 50
M. kansasii
150
a) M. tuberculosis, mélange M. tuberculosis-M. kansasii, mélange M. tuberculosis-mycobactérie atypique b) M. chelonae, M. fortuitum, complexe M. fortuitum-M. chelonae, M. peregrinum c) M. agri, M. bohemicum, M. bovis BCG, M. celatum, M. duvalii, M. flavescens, M. gadium, M. hiberniae M. interjectum, M. senegalense
6
Mycobacterieën
Referentielaboratorium Brussel
Mycobacteriën
De meest aangetroffen specie in 2000 was M. gordonae (18% van de geïdentificeerde mycobacteriën hetzij 33,6% van de NTM). Het gaat om een atypische mycobacterie die wijd in het milieu en het drinkwater is verspreid en als een van de contaminanten van klinische stalen wordt beschouwd. Er moet worden opgemerkt dat de proportie geïsoleerde M. gordonae de jongste jaren continu stijgt, wat waarschijnlijk te maken heeft met het steeds frequenter gebruik van vloeibare voedingsbodems voor de diagnose van tuberculose. Bij deze voedingsbodems is de besmettingsgraad hoger dan bij de vaste voedingsbodem van Löwenstein-Jensen. Onder de opportunistische mycobacteriën zijn net zoals voorgaande jaren de mycobacteriën van het complex M. aviumintracellulare (57 M. avium, 65 M. intracellulare) (11,1% van de mycobacteriën, hetzij 20,7% van de NTM) het frequentst geïdentificeerd maar wel met meer M. intracellulare dan voorheen. De andere geïsoleerde species waren M. xenopi (9,3% hetzij 17,3% van de NTM), het complex M. fortuitum-chelonae (5,1% hetzij 9,5% van de NTM), M. kansasii (3% hetzij 5,6% van de NTM) en M. marinum (1,4% hetzij 2,5% van de NTM). De laatste twee species zijn in het algemeen pathogeen maar dit is bijlange het geval niet voor M. xenopi en M. fortuitum-chelonae, die contaminanten van de klinische stalen of culturen kunnen zijn. Eigenlijk weten wij niet hoeveel van die atypische mycobacteriën werkelijk een infectie hebben veroorzaakt. Wat betreft de zeldzamere mycobacteriën hebben wij 5 klinische gevallen met een infectie van M. malmoense vastgesteld en 3 gevallen met een infectie van M. interjectum. Deze mycobacteriën, evenals andere species die in het verleden nooit werden vastgesteld, konden worden geïdentificeerd dankzij de sequentieanalyse van een geamplificeerd fragment van het gen coderend voor ARNr 16S. Deze techniek, in ons laboratorium ingevoerd met de medewerking van Professor Jean Content, is op dit ogenblik de efficiëntste techniek om vloeibare culturen van mycobacteriën te identificeren. Zo kon de mycobacterie worden geïdentificeerd die verantwoordelijk is voor de pathologie van verschillende oude patiënten die op dit ogenblik nog steeds zijn geïnfecteerd en voor wie de klassieke bacteriologische technieken wel de aanwezigheid van een mycobacterie konden aantonen maar de specie in kwestie niet konden identificeren. Exacte identificatie is echter belangrijk om de infectie van de patiënt correct te behandelen. Voor de verandering van de procedure voor het kweken van monsters, die het gebruik van geautomatiseerde systemen bevordert die gebruik maken van vloeibare voedingsbodems in plaats van vaste voedingsbodems, moesten de identificatiemethodes van de culturen worden aangepast. Zo heeft men de neiging om af te stappen van de klassieke bacteriologische technieken (ontwikkeld voor culturen op een vaste voedingsbodem) en over te gaan tot technieken van moleculaire biologie. In ons laboratorium worden alle culturen die zuur-alcoholresistente bacillen bevatten geanalyseerd door een specifieke PCR ‘van het huis’ van het complex M. tuberculosis. De culturen die een negatieve PCR opleverden zijn vervolgens geanalyseerd door andere PCR ‘van het huis’, eigen aan de mycobacteriële species die meestal in de kliniek worden geïdentificeerd of door een PCR op het gen coderend voor ARNr 16S, gevolgd door de sequentie-analyse van het geamplificeerde DNA-fragment.
Gevoeligheidstest In 2000 zijn tests van gevoeligheid voor medicijnen tegen tuberculose uitgevoerd op 397 stammen van M. tuberculosis (377 klinische isolaties en 20 stammen van de WGO voor de kwaliteitscontrole) en op 121 atypische mycobacteriën. In tegenstelling tot wat wordt vastgesteld bij atypische mycobacteriën (of NTM), zijn de meeste isolaties van M. tuberculosis gevoelig gebleken voor de eerstelijns medicijnen tegen tuberculose. Er zijn 13 multiresistente patiënten gedetecteerd (van wie de stam zowel resistent was aan isoniazide als aan rifampicine) van wie er 2 voordien al bekend waren. De nationale (en regionale) epidemiologische gegevens over het aantal nieuwe gevallen van tuberculose per jaar en het aantal gevallen van multiresistentie (MDR) worden door de VRGT-FARES bezorgd. Wij geven hen, net zoals alle andere laboratoria, onze resultaten door. In deze stuurgroep bestaat onze bijdrage er ook in het resistentieprofiel te verifiëren van de MDRstammen die in andere laboratoria zijn opgespoord (klassieke technieken van het antibiogram BK en technieken van moleculaire biologie) en hun genetische afdruk te bepalen.
Genotypering Het genotype of de genetische afdruk van de multiresistente stammen van Mycobacterium tuberculosis werd bepaald door RFLP (Restriction Fragment Length Polymorphism). De meeste stammen toonden een verschillend genotype, wat betekent dat de patiënten door verschillende bronnen zijn besmet. Wanneer echter meerdere stammen bij één patiënt werden geïsoleerd, hebben zij een identiek genetisch profiel behouden, wat de stabiliteit van het genotype van een stam aantoont, zelfs wanneer het resistentieprofiel in de loop der tijd evolueert. Onder de MDR-patiënten in 2000 hebben wij twee groepen van twee patiënten vastgesteld van wie de isolaties exact hetzelfde genotype hadden. Het ging om een extrafamiliale besmetting (2 personen die met elkaar omgingen) en om een laboratoriumbesmetting (door de monsters). Mycobacterieën
7
Mycobacteriën
Referentielaboratorium Brussel
Bovendien heeft de genotypering van de stammen van M. tuberculosis resistent aan isoniazide en van bepaalde antibioticagevoelige stammen de gelegenheid geboden om de besmetting van een patiënt via een bronchoscoop te bepalen en om andere laboratoriumbesmettingen aan te tonen. Deze besmettingen treden over het algemeen op bij het manipuleren van de monsters in laboratoria die de kweek uitvoeren (fase van decontaminatie-homogenisatie). Een positief monster bij het rechtstreekse onderzoek (dus vol bacillen) besmet een naburig negatief klinisch staal afkomstig van een andere patiënt die evenwel tezelfdertijd is gemanipuleerd, wat leidt tot een vals positieve diagnose van tuberculose bij deze patiënt.
8
Mycobacterieën
Mycoplasma pneumoniae
Peillaboratoria
Doelstellingen en beschrijving van het surveillancenetwerk 1. Doelstellingen Ø Ø Ø Ø
schatting trend van infecties met M. pneumoniae (1996-2000), schatting incidentie op nationaal en arrondissementsniveau, voorstelling van de voornaamste epidemiologische kenmerken van de patiënt, vergelijking tussen de evolutie van het aantal M. pneumoniae en het aantal niet-griepale A.L.I. (cf. methoden).
2. Representativiteit in 2000 Ø Ø
registratie van ten minste 1 infectie door 73 laboratoria, hetzij 57% van alle peillaboratoria, verspreiding van de 73 laboratoria over 31/43 arrondissementen : 39 in Vlaanderen, 29 in Wallonië en 5 in Brussel (tabel 1). Tabel 1 :
M. pneumoniae : verspreiding van de laboratoria per arrondissement (N, %; 1998-2000)
Arrondissement Antwerpen Mechelen Turnhout Halle-Vilvoorde Leuven Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde St.-Niklaas Hasselt Maaseik Tongeren Vlaanderen
N 6 2 6 0 2 3 0 1 2 3 1 0 1 4 1 0 3 0 1 3 1 0 40
1998 T 12 6 6 1 5 4 0 3 6 3 3 1 1 4 2 1 6 0 3 7 2 0 76
% 50 33 100 0 40 75 -33 33 100 33 0 100 100 50 0 50 -33 43 50 -53
N 7 2 6 2 0 4 0 1 3 3 0 1 1 3 1 0 3 0 1 3 1 0 42
1999 T 12 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 75
% 58 33 100 100 0 100 -33 60 100 0 100 100 75 50 0 43 -33 50 50 -56
2000 T
N 5 2 6 2 1 4 0 1 3 1 1 0 1 3 1 0 3 0 1 3 1 0 39
11 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 74
% 45 33 100 100 20 100 -33 60 33 50 0 100 75 50 0 43 -33 50 50 -53
N : aantal peillaboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden
Arrondissement Brussel Nivelles Ath Charleroi Mons Mouscron Soignies Thuin Tournai Huy Liège Verviers Waremme Arlon Bastogne Marche-en-Fam. Neufchâteau Virton Dinant Namur Philippeville Wallonië België
N 4 1 1 2 3 1 3 3 1 0 1 4 0 1 0 0 1 0 1 2 0 25 69
1998 T 15 2 1 5 3 2 4 4 2 1 6 4 0 1 1 0 1 0 2 3 0 42 133
% 27 50 100 40 100 50 75 75 50 0 17 100 -100 0 -100 -50 67 -60 52
N 5 1 1 4 3 1 4 4 1 1 1 4 0 1 0 0 1 0 1 2 0 30 77
1999 T 13 2 1 5 3 2 4 4 3 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 41 129
% 38 50 100 80 100 50 100 100 33 100 20 100 -100 --100 -50 67 -73 60
N 5 2 1 4 3 1 4 3 1 1 1 4 0 1 0 0 0 0 1 2 0 29 73
2000 T 13 2 1 5 3 2 4 4 2 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 40 127
T : totaal aantal peillaboratoria
% 38 100 100 80 100 50 100 75 50 100 20 100 -100 --0 -50 67 -73 57 K86
3. Evolutie van het aantal deelnemende laboratoria Ø
in vergelijking met 1999, afname van het aantal laboratoria die ten minste 1 infectie registreerden : deze afname wordt vooral in Vlaanderen vastgesteld (1999 : N=42, 2000 : N=39) (tabel 2). Tabel 2 : Jaar 1996 1997 1998
M. pneumoniae : evolutie van het aantal deelnemende laboratoria (1996-2000) Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 23 61 69
16 46 52
Jaar 1999 2000
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 77 73
60 57
Mycoplasma pneumoniae
1
Mycoplasma pneumoniae
Peillaboratoria
Voornaamste epidemiologische kenmerken 1. Incidentie in 2000 Ø Ø Ø Ø Ø
nationale incidentie van 35,5/105 inwoners; opmerkelijk is het feit dat van de 550 gediagnosticeerde gevallen in het arrondissement Charleroi, 300 gevallen zijn gelokaliseerd in Charleroi, 80 in Châtelet, 29 in Fleurus … opmerkelijk is ook het feit dat een laboratorium gelegen in het arrondissement Charleroi 351 gevallen heeft gediagnosticeerd; opmerkelijk is het feit dat van de 487 gediagnosticeerde gevallen in het arrondissement Turnhout, 90 gevallen zijn gelokaliseerd in Turnhout, 42 in Beerse, 30 in Ravels, 29 in Geel … opmerkelijk is tenslotte het feit dat van de 342 gediagnosticeerde gevallen in Brussel, 49 gevallen zijn gelokaliseerd in Schaarbeek, 35 in Elsene, 35 in Sint-Jans-Molenbeek, 32 in Etterbeek … (figuur 1). 5
Figuur 1 : M. pneumoniae : incidentie per arrondissement (N/10 inw., 2000) AL : Aalst AR : Arlon AT : Ath AW : Antwerpen B : Brussel BG : Brugge BS : Bastogne CR : Charleroi DK : Diksmuide DM : Dendermonde DN : Dinant EK : Eeklo GT : Gent HS : Hasselt HV : Halle-Vilvoorde HY : Huy IP : Ieper KR : Kortrijk LG : Liège LV : Leuven MC : Mouscron MH : Mechelen MN : Mons MR : Marche-en-Fam. MS : Maaseik NC : Neufchâteau NM : Namur NV : Nivelles OD : Oudenaarde OS : Oostende PV : Philippeville RS : Roeselare SG : Soignies SN : St.-Niklaas TG : Tongeren TH : Turnhout TL : Tielt TN : Thuin TR : Tournai VR : Veurne VT : Virton VV : Verviers WR : Waremme
OS VR
DK
AW
EK
BG
TH
SN
MS GT
TL
MH
DM
HS
RS IP
AL
OD
KR
LV B
HV MC
TR
TG WR
NV
AT
TG
LG
SG
VV NM
CR
MN
HY
DN TN
MR
PV
BS NC
incidentie/100.000 inwoners > 15 - 30
0 - 15
VT
> 30 -45
AR
> 45
2. Evolutie van de incidentie en registratiefrequentie Ø
in vergelijking met 1999, toename van de incidentie in de meeste arrondissementen (tabel 3; cf. R, figuur 2). Tabel 3 :
5
M. pneumoniae : evolutie van de incidentie per arrondissement (N/10 inw., 1997-2000) Arrondissement
1997
1998
1999
2000
Arrondissement
Antwerpen
18,6
23,0
24,2
29,9
St.-Niklaas
Mechelen
15,9
16,2
18,0
24,2
Turnhout
15,8
71,2
100,1
119,9
Halle-Vilvoorde
7,1
15,2
18,2
14,5
Leuven
4,6
6,9
3,3
8,8
Brugge
19,0
18,3
34,1
74,9
Diksmuide
6,3
4,2
12,5
27,1
Ieper
4,8
3,8
1,0
1,9
10,1
21,9
15,1
9,0
Kortrijk Oostende
2,1
14,9
34,6
48,4
Roeselare
3,6
1,4
4,3
5,7
Tielt
9,1
13,7
44,5
22,7
1997
1998
1999
2000
9,5
29,3
21,9
25,5
Verviers
Hasselt
13,8
20,9
19,4
15,1
Waremme
Maaseik
24,3
47,6
32,2
15,5
Arlon
364,2 27,1
Bastogne
20,2
35,4
5,0
Marche-en-Fam.
14,3
10,2
0,0
9,9
703
1214
1395
1734
Neufchâteau
7,3
38,1
7,2
23,4
11,9
22,2
26,4
35,7
Virton
6,3
12,6
18,7
194,3
113
211
252
342
Dinant
8,2
5,1
8,1
28,1
7,0
17,3
16,1
21,7
Namur
10,4
20,8
23,9
35,7 104,1
N totaal Brussel N totaal Nivelles Ath
25,5
94,5
21,6
29,1
Charleroi
37,3
38,1
67,7
130,6
4,8
15,5
6,4
14,4
Mons Mouscron
11,4
22,7
12,8
18,6
Soignies
14,0
29,7
34,7
32,3
Dendermonde
8,1
21,0
19,3
13,9
Thuin
28,2
59,1
70,6
77,4
15,1
5,0
8,8
20,1
Tournai
10,6
14,2
12,1
16,4
6,1
62,0
10,0
9,2
31,3
27,3
29,2
65,6
9,5
4,4
13,7
4,8
9,9
15,8
1,5
23,5
41,0
10,4
0,0
2,7
19,7
13,2
12,8
7,6
20,6
10,7
10,4
2000
18,9
10,6
5,4
12,3
1999
18,7
11,9
5,7
Gent
1998
21,0
Tongeren
Veurne
Oudenaarde
1997
Vlaanderen
Aalst Eeklo
Arrondissement
Huy
3,1
2,1
6,1
12,0
Liège
6,8
5,1
3,4
8,0
Philippeville
32,9
41,1
75,2
Wallonië
14,8
22,2
24,3
44,6
492
736
809
1491
N totaal
48
36
35
68
13,3
21,6
24,4
35,5
N totaal
1356
2197
2491
3635
N totaal Onbekend
België
1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 2 S.A.) voor het beschouwde jaar 1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 1 S.A.) voor het beschouwde jaar 2
Mycoplasma pneumoniae
K86
Mycoplasma pneumoniae
Peillaboratoria Ø
3635 gevallen, hetzij een toename met 46% in vergelijking met 1999 (tabel 4). Tabel 4 : M. pneumoniae : evolutie van de registratiefrequentie (1996-2000) Jaar 1996 1997 1998
Aantal gevallen
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar
563 1356 2197
4,3 10,5 17,2
Jaar
Aantal gevallen
1999 2000
2491 3635
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar 20,0 28,5
Figuur 2 : M. pneumoniae : verspreiding (2000) en evolutie (1997-1999) van de registratiefrequentie per arrondissement
M = 1980 / N = 4552 R 14 7 0 636 670 665 660 655 650 645 640 635 630 625 620 615 610 605 600 595 590 585 580 575 570 565 560 555 550 545 540 535 530 525 484 520 515 510 505 500 495 490 485 480 475 470 465 460 455 450 445 440 435 430 425 420 415 410 405 400 395 390 385 380 375 370 365 360 355 350 345 340 335 330 325 320 315 310 305 300 295 290 285 280 275 270 265 260 255 250 206 245 240 235 230 225 220 215 210 205 200 155 195 190 144 185 180 175 170 165 160 155 150 108 145 99 140 135 130 125 120 115 70 69 37 110 105 100 95 54 90 85 80 37 75 70 25 25 29 16 65 20 20 60 55 13 50 8 7 45 2 40 35 30 25 20 15 10 5 0 Aw Mh Th HV Lv Bg Dk Ip Kr Os Rs Tl Vr Al Dm Ek Gt Od SN Hs Ms Tg
551
488
189 77 B
23
36 13 59
114
23 12 47 35 3
94 11 5 13
28
103 64
Nv At Cr Mn Mc Sg Tn Tr Hy Lg Vv Wr Ar Bs Mr Nc Vt Dn Nm Pv
Voor het land N : aantal geregistreerde gevallen in 2000 M : gemiddelde waarde van het aantal geregistreerde gevallen in 1997-1999 Per arrondissement, R = (n/m) - 1 indien n > m met n : aantal geregistreerde gevallen in 2000 m : gemiddelde waarde van het aantal geregistreerde gevallen in 1997-1999
3. Verdeling volgens geslacht en leeftijd Ø Ø
47% van de gevallen is in 2000 vastgesteld bij personen van het mannelijke geslacht (geslachtsverhouding M/V : 0,9), 33% van de gevallen is vastgesteld bij personen tussen 5 en 14 jaar en 22% bij kinderen tussen 1 en 5 jaar (figuur 3, tabel 5). Figuur 3 : M. pneumoniae : verdeling volgens leeftijd (N; 2000)
N 300
Tabel 5 : M. pneumoniae : verdeling volgens geslacht en leeftijdsgroep (N; 2000) Leeftijdsgroep (jaar) <1 1-4 5 - 14 15 - 24 25 - 44 45 - 64 ≥ 65
250 200 150
Mannen (N=1658) 22 386 581 129 260 153 127
Vrouwen (N=1896) 34 395 569 236 399 168 95
100 50 0 0
10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 leeftijd (jaar)
Mycoplasma pneumoniae
3
Mycoplasma pneumoniae
Peillaboratoria
4. Seizoensevolutie Ø
M. pneumoniae zijn het hele jaar door vastgesteld met evenwel een toename van het aantal infecties in de winter en in de herfst (figuur 4). Figuur 4 : M. pneumoniae : evolutie van het aantal diagnoses per 4 weken (1996-2000)
N / 4 weken 700 600 500 400 300 200 100 0 1996
Ø
1997
1998
1999
2000
op te volgen evolutie van het aantal M. pneumoniae en niet-griepale A.L.I. (figuur 5).
N M. pneumoniae / week
200
25
niet-griepale ALI
M. pneumoniae
160
20
120
15
80
10
40
5
0
0
1996
1997
1998
1999
N niet-griepale ALI / 100 patiëntcontacten
Figuur 5 : M. pneumoniae : vergelijking tussen de wekelijkse evolutie van M. pneumoniae en niet-griepale A.L.I. (1996-2000)
2000
Besluit Ø Ø Ø
4
55% van de infecties met M. pneumoniae zijn gediagnosticeerd bij kinderen ≤ 14 jaar, er is een duidelijk verband tussen de evolutie van het aantal M. pneumoniae en niet-griepale A.L.I., het is raadzaam de evolutie van luchtweginfecties per provincie of zelfs per arrondissement op de voet te volgen, zodat huisartsen hun behandeling van de patiënten kunnen afstemmen op de bacteriën en/of virussen die in omloop zijn.
Mycoplasma pneumoniae
Neisseria gonorrhoeae
Peillaboratoria
Doelstellingen en beschrijving van het surveillancenetwerk 1. Doelstellingen Ø Ø Ø
schatting trend van infecties met N. gonorrhoeae (1986-2000), schatting incidentie op nationaal en arrondissementsniveau, voorstelling van de voornaamste epidemiologische kenmerken van de patiënten.
2. Representativiteit in 2000 Ø Ø
registratie van ten minste één infectie door 34 laboratoria, hetzij 27% van alle peillaboratoria, verspreiding van de 34 laboratoria over 16/43 arrondissementen : 19 in Vlaanderen, 11 in Wallonië en 4 in Brussel (tabel 1). Tabel 1 : N. gonorrhoeae : verspreiding van de laboratoria per arrondissement (N, %; 1998-2000) Arrondissement Antwerpen Mechelen Turnhout Halle-Vilvoorde Leuven Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde St.-Niklaas Hasselt Maaseik Tongeren Vlaanderen
N 6 0 1 0 1 2 0 0 0 2 0 0 0 1 1 0 4 0 0 0 0 0 18
1998 T 12 6 6 1 5 4 0 3 6 3 3 1 1 4 2 1 6 0 3 7 2 0 76
% 50 0 17 0 20 50 -0 0 67 0 0 0 25 50 0 67 -0 0 0 -24
N 6 1 1 0 1 2 0 0 2 1 0 0 0 1 1 0 5 0 0 1 0 0 22
1999 T 12 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 75
% 50 17 17 0 20 50 -0 40 33 0 0 0 25 50 0 71 -0 17 0 -29
N 7 0 3 0 1 1 0 0 0 0 0 0 0 2 1 0 3 0 0 1 0 0 19
2000 T 11 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 74
% 64 0 50 0 20 25 -0 0 0 0 0 0 50 50 0 43 -0 17 0 -26
N : aantal peillaboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden
Arrondissement Brussel Nivelles Ath Charleroi Mons Mouscron Soignies Thuin Tournai Huy Liège Verviers Waremme Arlon Bastogne Marche-en-Fam. Neufchâteau Virton Dinant Namur Philippeville Wallonië België
N 8 2 0 2 1 1 1 1 0 0 1 0 0 1 0 0 0 0 0 1 0 11 37
1998 T 15 2 1 5 3 2 4 4 2 1 6 4 0 1 1 0 1 0 2 3 0 42 133
% 53 100 0 40 33 50 25 25 0 0 17 0 -100 0 -0 -0 33 -26 28
N 8 0 0 2 2 0 2 0 0 0 2 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 9 39
1999 T 13 2 1 5 3 2 4 4 3 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 41 129
% 62 0 0 40 67 0 50 0 0 0 40 25 -0 --0 -0 0 -22 30
N 4 0 0 2 1 1 2 1 0 1 2 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 11 34
2000 T 13 2 1 5 3 2 4 4 2 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 40 127
T : totaal aantal peillaboratoria
% 31 0 0 40 33 50 50 25 0 100 40 0 -0 --0 -0 33 -28 27 K36
3. Evolutie van het aantal deelnemende laboratoria Ø
in vergelijking met 1999, lichte daling van het aantal laboratoria die ten minste 1 infectie registreerden in Vlaanderen (1999 : N=22, 2000 : N=19) en in Brussel (1999 : N=8, 2000 : N=4) (tabel 2). Tabel 2 : N. gonorrhoeae : evolutie van het aantal deelnemende laboratoria (1986-2000) Jaar 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 101 98 74 67 61 41 49 46
66 65 53 48 43 29 35 32
Jaar 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 40 45 38 37 37 39 34
28 33 27 28 28 30 27
Voornaamste epidemiologische kenmerken 1. Incidentie in 2000 Ø Ø Ø
incidentie van 1,4/105 inwoners op nationaal niveau; opmerkelijk is het feit dat van de 20 gediagnosticeerde gevallen in Brussel, 6 gevallen zijn gelokaliseerd in Elsene en 5 in Brussel-Stad; opmerkelijk is het feit dat van de 41 gediagnosticeerde gevallen in het arrondissement Antwerpen, 34 gevallen zijn gelokaliseerd in de stad Antwerpen (figuur 1).
Neisseria gonorrhoeae
1
Neisseria gonorrhoeae
Peillaboratoria 5
Figuur 1 : N. gonorrhoeae : incidentie per arrondissement (N/10 inw., 2000) AL : Aalst AR : Arlon AT : Ath AW : Antwerpen B : Brussel BG : Brugge BS : Bastogne CR : Charleroi DK : Diksmuide DM : Dendermonde DN : Dinant EK : Eeklo GT : Gent HS : Hasselt HV : Halle-Vilvoorde HY : Huy IP : Ieper KR : Kortrijk LG : Liège LV : Leurrent MC : Mouscron MH : Mechelen MN : Mons MR : Marche-en-Fam. MS : Maaseik NC : Neufchâteau NM : Namur NV : Nivelles OD : Oudenaarde OS : Oostende PV : Philippeville RS : Roeselare SG : Soignies SN : St.-Niklaas TG : Tongeren TH : Turnhout TL : Tielt TN : Thuin TR : Tournai VR : Veurne VT : Virton VV : Verviers WR : Waremme
AW
VR
EK
BG
OS DK
TH
SN
MS GT
TL
MH
DM
HS
RS IP
AL
OD
KR
LV B
HV MC
TR
TG
TG WR
NV
AT
LG
SG
VV NM
CR
MN
HY
DN TN
MR
PV
BS NC
incidentie/100.000 inwoners 0
>0-1
>1-2
>2
VT
AR
2. Evolutie van de incidentie en registratiefrequentie Ø Ø
in vergelijking met 1999, daling van de incidentie in 18/43 arrondissementen; in vergelijking met voorgaande jaren, toename van de incidentie in de arrondissementen Antwerpen en Dendermonde (tabel 3). 5
Tabel 3 :
N. gonorrhoeae : evolutie van de incidentie per arrondissement (N/10 inw., 1994-2000)
Arrondissement
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Antwerpen
2,5
3,1
1,5
2,8
3,4
2,4
4,4
Mechelen
0,0
1,0
0,7
0,7
0,7
2,0
1,0
Turnhout
1,0
0,3
0,0
0,5
1,0
1,0
1,2
Halle-Vilvoorde
0,6
1,1
0,4
0,7
1,5
0,9
Leuven
0,7
0,5
0,2
0,2
1,1
2,2
Brugge
0,8
1,1
0,4
0,4
2,2
Diksmuide
0,0
0,0
0,0
0,0
Ieper
0,0
1,0
1,0
Kortrijk
1,1
0,4
Oostende
0,7
Roeselare
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2,1
3,5
3,5
3,2
4,5
4,5
2,1
20
33
33
30
43
43
20
Nivelles
0,3
0,9
1,2
0,9
1,8
1,4
0,6
0,9
Ath
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
1,3
0,0
1,3
Charleroi
0,9
1,6
2,1
3,1
4,7
5,7
3,1
1,9
0,7
Mons
1,6
0,4
0,0
0,4
0,8
0,4
1,2
0,0
0,0
0,0
Mouscron
0,0
0,0
0,0
0,0
1,4
0,0
1,4
0,0
0,0
0,0
0,0
Soignies
0,0
1,2
0,6
1,8
0,6
2,9
0,6
0,0
0,0
0,0
0,7
0,4
Thuin
0,0
0,0
0,0
1,4
0,7
2,1
0,0
1,4
0,0
0,0
1,4
0,7
0,0
Tournai
0,0
0,7
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,7
0,0
0,7
0,0
0,0
0,7
0,0
Huy
0,0
0,0
1,0
0,0
0,0
0,0
1,0
Tielt
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
1,1
1,1
Liège
0,0
0,3
0,3
0,3
0,5
1,9
1,9
Veurne
0,0
1,8
0,0
0,0
0,0
1,8
0,0
Verviers
0,4
0,0
0,4
0,8
0,0
0,4
0,0
Aalst
0,0
0,0
1,2
0,8
0,4
0,8
0,4
Waremme
0,0
0,0
1,5
0,0
1,5
0,0
1,5
Dendermonde
0,5
1,6
1,1
1,1
2,7
1,1
3,2
Arlon
2,0
0,0
2,0
0,0
2,0
0,0
0,0
Eeklo
0,0
0,0
3,8
0,0
0,0
0,0
0,0
Bastogne
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Gent
0,4
0,4
0,8
1,6
1,4
1,2
1,6
Marche-en-Fam.
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
2,0
0,0
Oudenaarde
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Neufchâteau
0,0
0,0
0,0
1,8
0,0
1,8
0,0
St.-Niklaas
1,4
0,0
0,0
0,5
0,0
0,9
0,9
Virton
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Hasselt
0,0
0,5
0,3
0,5
0,0
1,1
0,0
Dinant
0,0
1,0
2,1
1,0
1,0
0,0
0,0
Maaseik
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,5
0,5
Namur
0,0
0,4
0,4
0,7
0,0
0,0
0,0
Tongeren
0,0
0,0
0,5
0,0
0,5
1,1
1,1
Philippeville
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
1,6
Vlaanderen
0,8
1,0
0,6
0,9
1,2
1,3
1,4
Wallonië
0,3
0,5
0,7
0,9
1,1
1,6
1,0
46
56
36
51
73
77
84
11
18
23
30
37
53
34
1,1
1,3
1,0
1,2
1,6
1,7
1,4
107
130
100
117
166
178
145
N totaal Onbekend N totaal
Arrondissement Brussel N totaal
N totaal België
30
23
8
6
13
5
7
N totaal
1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 2 S.A.) voor het beschouwde jaar 1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 1 S.A.) voor het beschouwde jaar
2
Neisseria gonorrhoeae
K36
Neisseria gonorrhoeae
Peillaboratoria Ø
145 gevallen in 2000, hetzij een daling van 18% in vergelijking met 1999 (tabel 4). Tabel 4 : N. gonorrhoeae : evolutie van de registratiefrequentie (1986-2000) Jaar
Aantal gevallen
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993
Gemiddeld aantal Gevallen/lab/jaar
1202 899 517 368 373 267 243 132
8,3 6,6 4,1 2,9 2,8 2,0 1,8 1,0
Jaar
Aantal gevallen
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
107 130 100 117 166 178 145
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar 0,8 1,0 0,8 0,9 1,3 1,4 1,1
3. Verdeling volgens geslacht en leeftijd Ø Ø
83% van de gevallen is in 2000 vastgesteld bij personen van het mannelijke geslacht (geslachtsverhouding M/V : 4,7), 62% van de gevallen is vastgesteld bij mannen tussen 25 en 44 jaar (figuur 2, tabel 5); Figuur 2 : N. gonorrhoeae : verdeling volgens geslacht en leeftijdsgroep (N; 2000)
Tabel 5 : N.
gonorrhoeae
N
Leeftijdsgroep (jaar)
120
<1 1-4 5 -14 15 - 24 25 - 44 45 - 64 ≥ 65
N=25
100 80
:
verdeling
volgens
geslacht
en
leeftijdsgroep (%; 2000)
N=118
60
Mannen (N=118) 3 0 0 17 89 9 0
Vrouwen (N=25) 0 0 0 5 16 4 0
40 20 0 0
1-4
5-14 15-24 25-44 45-64 >=65 leeftijdsgroep
Ø Ø
in vergelijking met 1999 (0,39/104), daling van de incidentie bij jongens tussen 15 en 24 jaar (in 2000 : 0,27/104), toename van de incidentie bij mannen van 25 tot 44 jaar tussen 1999 (0,49/104) en 2000 (0,58/104) (figuur 3). Figuur 3 : N. gonorrhoeae : evolutie van de incidentie (N/104) per leeftijdsgroep (1991-2000) N/10000 0.8
0.6
25-44 j.
0.4
0.2 15-24 j. 0.0 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 19992000
Besluit Ø Ø
in vergelijking met 1999 daalde de nationale incidentie, de toename van de incidentie in de arrondissementen Antwerpen en Dendermonde is opvallend.
Neisseria gonorrhoeae
3
Neisseria meningitidis
Peillaboratoria
Doelstellingen en beschrijving van het surveillancenetwerk 1. Doelstellingen Ø Ø Ø Ø
schatting trend van infecties met N. meningitidis (1987-2000), schatting incidentie op nationaal en arrondissementsniveau, voorstelling van de voornaamste epidemiologische kenmerken van de patiënten, bestudering van de sinds 1991 stijgende trend van het waargenomen aantal infecties bij jongeren ≥ 15 jaar.
2. Casusdefinitie Ø
alleen isolaties uit bloed en C.S.V.
3. Representativiteit in 2000 Ø Ø
registratie van ten minste 1 infectie door 71 laboratoria, hetzij 56% van de peillaboratoria, verspreiding van de 71 laboratoria over 33/43 arrondissementen : 42 in Vlaanderen, 22 in Wallonië en 7 in Brussel (tabel 1). Tabel 1 :
N. meningitidis : verspreiding van de laboratoria per arrondissement (N, %; 1998-2000)
Arrondissement Antwerpen Mechelen Turnhout Halle-Vilvoorde Leuven Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde St.-Niklaas Hasselt Maaseik Tongeren Vlaanderen
N 5 4 4 0 3 3 0 2 4 1 2 1 0 1 0 1 4 0 2 4 2 0 43
1998 T 12 6 6 1 5 4 0 3 6 3 3 1 1 4 2 1 6 0 3 7 2 0 76
% 42 67 67 0 60 75 -67 67 33 67 100 0 25 0 100 67 -67 57 100 -57
N 5 5 3 1 3 3 0 3 3 2 2 1 0 2 1 1 3 0 2 3 2 0 45
1999 T 12 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 75
% 42 83 50 50 60 75 -100 60 67 100 100 0 50 50 100 43 -67 50 100 -60
N 5 3 5 1 3 3 0 2 3 1 2 1 0 1 1 1 3 0 1 4 2 0 42
2000 T 11 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 74
% 45 50 83 50 60 75 -67 60 33 100 100 0 25 50 100 43 -33 67 100 -57
N : aantal peillaboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden
Arrondissement Brussel Nivelles Ath Charleroi Mons Mouscron Soignies Thuin Tournai Huy Liège Verviers Waremme Arlon Bastogne Marche-en-Fam. Neufchâteau Virton Dinant Namur Philippeville Wallonië België
N 5 1 0 3 0 1 1 1 1 1 2 1 0 1 0 0 0 0 1 1 0 15 63
1998 T 15 2 1 5 3 2 4 4 2 1 6 4 0 1 1 0 1 0 2 3 0 42 133
% 33 50 0 60 0 50 25 25 50 100 33 25 -100 0 -0 -50 33 -36 47
N 7 1 0 2 2 1 1 0 1 1 3 2 0 1 0 0 1 0 2 2 0 20 72
1999 T 13 2 1 5 3 2 4 4 3 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 41 129
% 54 50 0 40 67 50 25 0 33 100 60 50 -100 --100 -100 67 -49 56
N 7 1 1 2 1 1 1 1 2 1 3 2 0 1 0 0 1 0 2 2 0 22 71
2000 T 13 2 1 5 3 2 4 4 2 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 40 127
T : totaal aantal peillaboratoria
% 54 50 100 40 33 50 25 25 100 100 60 50 -100 --100 -100 67 -55 56 K29
4. Evolutie van het aantal deelnemende laboratoria Ø
in vergelijking met 1999 stabiliseerde het aantal laboratoria die ten minste 1 infectie registreerden (tabel 2). Tabel 2 : Jaar 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993
N. meningitidis : evolutie van het aantal deelnemende laboratoria (1987-2000) Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 41 39 38 41 44 49 49
27 28 27 29 31 35 35
Jaar 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 57 63 71 66 63 72 71
40 47 51 49 47 56 56
Neisseria meningitidis
1
Neisseria meningitidis
Peillaboratoria
Voornaamste epidemiologische kenmerken 1. Incidentie in 2000 Ø Ø
incidentiecijfer van 2,1/105 inwoners op nationaal niveau; opmerkelijk is het feit dat van de 32 gediagnosticeerde gevallen in Brussel, 7 gevallen zijn gelokaliseerd in Schaarbeek en 3 in Sint-Jans-Molenbeek (figuur 1). Figuur 1 : N. meningitidis : incidentie per arrondissement (N/105 inw., 2000) AL : Aalst AR : Arlon AT : Ath AW : Antwerpen B : Brussel BG : Brugge BS : Bastogne CR : Charleroi DK : Diksmuide DM : Dendermonde DN : Dinant EK : Eeklo GT : Gent HS : Hasselt HV : Halle-Vilvoorde HY : Huy IP : Ieper KR : Kortrijk LG : Liège LV : Leuven MC : Mouscron MH : Mechelen MN : Mons MR : Marche-en-Fam. MS : Maaseik NC : Neufchâteau NM : Namur NV : Nivelles OD : Oudenaarde OS : Oostende PV : Philippeville RS : Roeselare SG : Soignies SN : St.-Niklaas TG : Tongeren TH : Turnhout TL : Tielt TN : Thuin TR : Tournai VR : Veurne VT : Virton VV : Verviers WR : Waremme
AW
VR
EK
BG
OS DK
SN
MS GT
TL
MH
DM
HS
RS IP
LV
AL
OD
KR
B
HV MC
TH
TR
TG
TG WR
NV
AT
LG
SG
VV NM
CR
MN
HY
DN TN
MR
PV
BS NC
incidentie/100.000 inwoners 0
> 0 - 1.5
> 1.5 - 3.0
> 3.0
VT
AR
2. Evolutie van de incidentie en registratiefrequentie Ø Ø
in vergelijking met 1999, stabilisatie van de nationale incidentie, in vergelijking met 1999, stijging van de incidentie in Brussel (tabel 3). Tabel 3 :
N. meningitidis : evolutie van de incidentie per arrondissement (N/105 inw., 1993-2000) 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
Antwerpen
Arrondissement
1,4
1,6
1,9
1,2
1,7
1,8
2,0
2000 Arrondissement 1,6
Mechelen
0,3
1,0
2,7
2,0
1,3
2,3
3,6
1,6
Turnhout
1,8
2,3
1,5
2,0
2,8
3,8
4,7
3,7
Brussel N totaal Nivelles
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
0,7
1,1
1,8
2,0
2,3
1,6
2,0
3,3
7
10
17
19
22
15
19
32
0,6
0,6
3,3
2,7
3,5
0,9
0,6
1,4
Halle-Vilvoorde
0,0
1,5
1,5
1,5
0,7
0,5
1,6
2,3
Ath
0,0
0,0
0,0
1,3
1,3
0,0
1,3
1,3
Leuven
1,4
1,6
4,3
3,3
3,8
2,0
2,2
1,3
Charleroi
0,7
1,4
0,5
0,9
1,9
0,9
1,2
2,4
Brugge
0,8
1,1
3,4
5,2
2,2
1,9
2,6
3,3
Mons
0,8
0,8
0,4
1,2
1,2
0,4
0,0
1,2
Diksmuide
4,2
0,0
2,1
0,0
0,0
6,3
8,3
6,3
Mouscron
0,0
0,0
1,4
1,4
0,0
1,4
1,4
2,9
Ieper
1,0
2,9
0,0
3,8
1,0
1,9
4,8
3,8
Soignies
1,2
0,0
0,6
0,6
0,6
0,6
1,2
0,6
Kortrijk
0,4
1,8
2,2
2,2
2,9
2,2
3,2
1,8
Thuin
1,4
0,0
0,0
1,4
0,7
0,0
1,4
0,7
Oostende
0,0
0,0
2,8
0,0
0,0
2,1
4,2
1,4
Tournai
0,7
0,0
1,4
0,7
0,7
0,7
1,4
2,1
Roeselare
0,0
3,6
2,2
2,9
2,9
2,9
8,6
2,9
Huy
2,1
1,0
0,0
1,0
1,0
3,1
3,0
0,0
Tielt
2,3
1,2
2,3
1,1
1,1
1,1
4,6
5,7
Liège
0,0
0,2
0,2
0,9
0,7
0,9
0,9
1,7
Veurne
0,0
0,0
0,0
0,0
3,6
0,0
0,0
0,0
Verviers
0,4
0,8
1,2
0,4
0,8
1,5
1,9
0,8
Aalst
0,0
1,2
1,5
0,0
1,2
0,8
2,3
1,5
Waremme
0,0
0,0
4,6
0,0
0,0
0,0
0,0
1,5
Dendermonde
0,0
1,1
1,1
1,1
1,1
1,1
4,8
1,6
Arlon
6,0
6,0
7,9
7,8
7,8
5,9
3,9
1,9
Eeklo
0,0
0,0
0,0
3,8
2,5
0,0
1,3
3,8
Bastogne
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Gent
1,0
0,8
1,0
1,2
1,6
3,1
1,6
2,0
Marche-en-Fam.
0,0
2,1
0,0
0,0
2,0
0,0
2,0
0,0
Oudenaarde
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,9
0,0
0,0
Neufchâteau
0,0
7,3
5,5
3,6
5,5
1,8
7,2
3,6
St.-Niklaas
0,9
0,9
1,8
1,4
0,9
0,9
1,8
0,9
Virton
0,0
2,1
4,2
0,0
0,0
0,0
2,1
0,0
Hasselt
0,5
1,1
1,3
1,9
2,7
2,7
2,9
3,1
Dinant
1,1
0,0
1,0
0,0
1,0
0,0
3,0
2,0
Maaseik
1,0
0,0
0,0
0,9
2,8
0,9
1,4
4,1
Namur
0,0
2,2
0,4
0,7
1,4
1,1
1,8
0,7
Tongeren
0,5
0,5
1,1
0,5
2,1
1,6
2,1
1,1
Philippeville
1,7
0,0
0,0
0,0
1,7
3,3
1,6
3,3
Vlaanderen
0,8
1,3
1,8
1,7
1,9
1,9
2,7
2,2
Wallonië
0,8
0,9
1,1
1,1
1,4
1,0
1,4
1,4
47
75
106
101
111
112
161
131
N totaal Onbekend N totaal
N totaal België
36
20
20
18
6
5
2
5
N totaal
20
29
36
37
48
32
45
48
1,1
1,3
1,8
1,7
1,8
1,6
2,2
2,1
110
134
179
175
187
164
227
216
1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 2 S.A.) voor het beschouwde jaar 1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 1 S.A.) voor het beschouwde jaar
2
Neisseria meningitidis
K29
Neisseria meningitidis
Peillaboratoria Ø
216 gevallen, hetzij een lichte daling in vergelijking met 1999 (tabel 4). Tabel 4 : N. meningitidis : evolutie van de registratiefrequentie (1985-2000) Jaar
Aantal gevallen
1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar
81 73 76 80 64 67 90 102
0,6 0,5 0,6 0,6 0,5 0,5 0,7 0,8
Jaar
Aantal gevallen
1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
110 134 179 175 187 164 227 216
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar 0,9 1,0 1,4 1,3 1,5 1,3 1,8 1,7
3. Verdeling volgens geslacht en leeftijd Ø Ø
54% van de isolaties is uitgevoerd bij personen van het mannelijke geslacht (geslachtsverhouding M/V : 1,2); ook al is het grootst aantal gevallen vastgesteld bij erg jonge kinderen, toch moet worden opgemerkt dat nagenoeg 1/4 van de gevallen is waargenomen bij jongeren tussen 15 en 24 jaar (1996 : N=36 hetzij 21%; 1997 : N=44 hetzij 24%; 1998 : N=37 hetzij 23%; 1999 : N=53 hetzij 24%; 2000 : N = 54 hetzij 26%) (figuur 2, tabel 5); Figuur 2 : N. meningitidis : verdeling volgens leeftijd (N; 2000) N 25
Tabel 5 : N. meningitidis : verdeling per geslacht en leeftijdsgroep (N; 2000) Leeftijdsgroep (jaar)
Mannen (N=113)
<1 1–4 5 –14 15 – 24 25 – 44 45 – 64 ≥ 65
20 15
10
8 32 32 26 5 7 3
Vrouwen (N=97) 12 28 18 28 7 0 4
5
0 0
Ø
10
20
30
40 50 60 leeftijd (jaar)
70
80
90
significante stijging (p < 0,05) met lineaire trend van de incidentie bij jongeren van 15 tot 24 jaar tussen 1991 (0,06/104) en 2000 (0,43/104, O.R. = 3,3) (figuur 3). Figuur 3 : N. meningitidis : evolutie van de incidentie (N/104) per leeftijdsgroep (1991-2000) N/10000 3.0 2.5 2.0 < 1 j. 1.5 1.0
1-4 j.
0.5 15-24 j. 0.0 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
Neisseria meningitidis
3
Neisseria meningitidis
Peillaboratoria
4. Oorsprong van de stalen Ø Ø
in vergelijking met voorgaande jaren, daling van het percentage afgenomen stalen uit C.S.V. bij kinderen < 5 jaar, in vergelijking met voorgaande jaren, toename van het percentage afgenomen stalen uit bloed bij zowel kinderen < 5 jaar als personen ≥ 5 jaar (tabel 6). Tabel 6 :
N. meningitidis : evolutie van de verdeling van de isolaties volgens de oorsprong van de stalen (%; 1994-2000)
Oorsprong van de afgenomen stalen
1994 < 5 j. > 5 j. N=47 N=82
C.S.V. Bloed C.S.V. + Bloed
34 43 23
1995 < 5 j. > 5 j. N=74 N=102
38 32 30
31 42 27
47 27 26
1996 < 5 j. < 5 j. N=78 N=70 31 40 29
36 37 27
1997 > 5 j. > 5 j. N=66 N=120 20 45 35
37 41 22
1998 < 5 j. > 5 j. N=70 N=88 36 37 27
47 36 17
1999 < 5 j. > 5 j. N=89 N=137 32 66 2
36 63 1
2000 < 5 j. > 5 j. N=81 N=133 73 27 -
65 35 -
5. Seizoensevolutie Ø Ø
infecties met N. meningitidis worden het hele jaar door waargenomen maar meer in de winter; opmerkelijk is de piek die in maart 1999 is vastgesteld (N=35) (figuur 4). Figuur 4 : N. meningitidis : evolutie van het aantal diagnoses per 4 weken (1991-2000) N / 4 weken 40
30
20
10
0 1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Aanbevelingen Ø
Er is waakzaamheid geboden omdat het aantal gevallen van meningitis met meningokokken sinds 1995 stijgt en omdat er geen vaccin beschikbaar is tegen de frequentste serogroep in België (serogroep B).
Besluit Ø Ø
4
de incidentie van infecties met N. meningitidis in 2000 is vergelijkbaar met die in 1999 (2,1/105 inwoners), de stijging die sinds 1995 is vastgesteld, kan in verband worden gebracht met wijzigingen in de leeftijdsverdeling; er zijn meer gevallen waargenomen bij volwassenen en bij jongeren tussen 15 en 19 jaar.
Neisseria meningitidis
Neisseria meningitidis
Referentielaboratorium
In 2000 stuurden honderdentwee laboratoria voor klinische biologie verspreid over België 335 stammen naar het referentielaboratorium (W.I.V. - Dienst Bacteriologie). De stammen kunnen worden ingedeeld in 4 groepen, afhankelijk van hun klinische vorm en oorsprong : Ø Ø Ø Ø
Groep 1 : Groep 2 : Groep 3 : Groep 4 :
267 stammen van N. meningitidis geïsoleerd bij patiënten met meningitis en/of sepsis; 32 stammen geïsoleerd bij gezonde dragers; 16 stammen geïsoleerd bij patiënten met een broncho-pulmonaire infectie; 20 stammen van diverse oorsprong.
De volgende analyses werden uitgevoerd : Ø Ø Ø
Ø
identificatie van de stam; onderzoek van de serogroep voor alle meningokokken, per agglutinatie met de antisera A, B, C, X, Y, Z, W135 en 29E; onderzoek van de serotypes (1, 2a, 2b, 4, 14, 15, 21) en subtypes (P1.1, P1.2, P1.3, P1.4, P1.5, P1.6, P1.7, P1.9, P1.10, P1.12, P1.13, P1.14, P1.15, P1.16) voor meningokokken van de serogroepen B en C, op basis van een ELISA-techniek met monoclonale sera (NIBSC-UK); onderzoek van de gevoeligheid voor 4 antibiotica (M.I.C.) : penicilline G, rifampicine, ciprofloxacine, sulfadiazine (E-test).
Groep 1 : Meningitis en sepsis Het laboratorium ontving 267 stammen van N. meningitidis geïsoleerd uit gevallen met meningitis of sepsis en dus 30 stammen (10%) minder dan in 1999. Verdeling in functie van de aard van het staal en de infectie Tabel 7 : N. meningitidis : verdeling volgens de aard van het staal (N; 2000)
Tabel 8 : N. meningitidis : verdeling volgens de aard van de infectie (N; 2000)
L.V. Bloed Keeluitstrijkje Sputum
136 128 2 1
Meningitis Sepsis Bacteriëmie Niet vermeld
167 81 3 16
Totaal
267
Totaal
267
In de meeste gevallen werd de stam uit L.V. geïsoleerd.
Ten gevolge van de infectie werden 13 doden gemeld.
Verdeling per maand In 2000 traden veel gevallen op tijdens de winter (piek in januari) (figuur 5). Figuur 5 : N. meningitidis : verdeling per maand (N; 1992-2000)
N / maand 50
40
30
20
10
0 1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Neisseria meningitidis
5
Neisseria meningitidis
Referentielaboratorium
Schatting van de incidentie per arrondissement Op nationaal niveau telde de incidentie van 2000 2,6/100.000 inwoners. Op arrondissementsniveau was de incidentie bijzonder hoog in Diksmuide : 8,3/100.000, in Eeklo : 6,3/100.000, in Tielt : 5,7/100.000 en in Ath : 5/100.000 (figuur 6). Figuur 6 : N. meningitidis : incidentie per arrondissement (2000) AL : Aalst AR : Arlon AT : Ath AW : Antwerpen B : Brussel BG : Brugge BS : Bastogne CR : Charleroi DK : Diksmuide DM : Dendermonde DN : Dinant EK : Eeklo GT : Gent HS : Hasselt HV : Halle-Vilvoorde HY : Huy IP : Ieper KR : Kortrijk LG : Liège LV : Leuven MC : Mouscron MH : Mechelen MN : Mons MR : Marche-en-Fam. MS : Maaseik NC : Neufchâteau NM : Namur NV : Nivelles OD : Oudenaarde OS : Oostende PV : Philippeville RS : Roeselare SG : Soignies SN : St.-Niklaas TG : Tongeren TH : Turnhout TL : Tielt TN : Thuin TR : Tournai VR : Veurne VT : Virton VV : Verviers WR : Waremme
AW
VR
EK
BG
OS DK
TH
SN
MS GT
TL
MH
DM
HS
RS IP
OD
KR
LV
AL
B
HV MC
TR
WR
NV
AT
TG
TG
LG
SG
VV NM
CR
MN
HY
DN TN
MR
PV
BS NC
incidentie/100.000 inwoners 0
>0-2
>2-4
>4
VT
AR
In vergelijking met voorgaande jaren stelt men in de meeste arrondissementen een stabilisatie van het aantal gevallen van serogroep B vast maar een toename van het aantal gevallen van serogroep C (cf. R; figuren 7 en 8). Figuur 7 : N. meningitidis serogroep B: verspreiding (2000) en evolutie (1994-1999) van de registratiefrequentie per arrondissement
M = 163 / N = 163 R 8 4 0
25 22 20
18 14
15 10 5 0
4
6 6
8 4 1
4 3 4 2
4
4 1
8 2
8 5
5
2
Aw Mh Th HV Lv Bg Dk Ip Kr Os Rs Tl Vr Al Dm Ek Gt Od SN Hs Ms Tg
B
3
5
1 1 2 1
3
2 3 1
1
Nv At Cr Mn Mc Sg Tn Tr Hy Lg Vv Wr Ar Bs Mr Nc Vt Dn Nm Pv
Voor het land N : aantal geregistreerde gevallen in 2000 M : gemiddelde waarde van het aantal geregistreerde gevallen in 1994-1999 Per arrondissement, R = (n/m) - 1 indien n > m met n : aantal geregistreerde gevallen in 2000 m : gemiddelde waarde van het aantal geregistreerde gevallen in 1994-1999
Figuur 8 : N. meningitidis serogroep C: verspreiding (2000) en evolutie (1994-1999) van de registratiefrequentie per arrondissement 6
Neisseria meningitidis
3 2
Neisseria meningitidis
Referentielaboratorium
M = 34 / N = 83 R 12 6 0
15
13
10 6
5 2
0
3
4
3 1
2
3
2 2 2
4
3
2
1
7 5 2
1 1
Aw Mh Th HV Lv Bg Dk Ip Kr Os Rs Tl Vr Al Dm Ek Gt Od SN Hs Ms Tg
2 B
2
1 1 1
2
3 1
1
Nv At Cr Mn Mc Sg Tn Tr Hy Lg Vv Wr Ar Bs Mr Nc Vt Dn Nm Pv
Voor het land N : aantal geregistreerde gevallen in 2000 M : gemiddelde waarde van het aantal geregistreerde gevallen in 1994-1999 Per arrondissement, R = (n/m) - 1 indien n > m met n : aantal geregistreerde gevallen in 2000 m : gemiddelde waarde van het aantal geregistreerde gevallen in 1994-1999
Geografische verspreiding De postcode van de patiënt was voor 266 van de 267 stammen bekend : 62% van de gevallen zijn in Vlaanderen waargenomen, 25% in Wallonië en 13% in Brussel (tabel 9). Tabel 9 :
N. meningitidis : regionale verspreiding van de stammen (2000) Gewest
Aantal stammen
%
Provincie Antwerpen Provincie Vlaams-Brabant Provincie West-Vlaanderen Provincie Oost-Vlaanderen Provincie Limburg
50 17 38 30 29
18,8 6,4 14,3 11,3 10,9
Vlaanderen
164
61,7
Brussel
34
12,8
Provincie Brabant wallon Provincie Hainaut Provincie Liège Provincie Luxembourg Provincie Namur
7 33 15 3 10
2,6 12,4 5,6 1,1 3,8
Wallonië
68
25,5
Figuur 9 : N. meningitidis: verspreiding per provincie (%, 1990-2000)
N 266 297 229 246 210 200 133 144 119 96 77
2000 1999 1998 1997 1996 1995 1994 1993 1992 1991 1990
0
10
20
30
40
50 %
Neisseria meningitidis
7
Neisseria meningitidis
Referentielaboratorium
Verdeling in functie van leeftijdsgroep en geslacht
Bij personen van het mannelijke geslacht werden 146 stammen geïsoleerd en bij personen van het vrouwelijke geslacht 120 stammen; de geslachtsverhouding M/V bedraagt 1,22. In één geval was het geslacht niet vermeld. Kinderen jonger dan 5 jaar vertegenwoordigen 41% van de gevallen en jongeren tussen 15 en 19 jaar evenals kinderen tussen 5 en 9 jaar vertegenwoordigen 15% van de gevallen (tabel 10). Tabel 10 : N. meningitidis : verdeling in functie van leeftijdsgroep en geslacht (N; 2000) Leeftijdsgroep
Mannen
Vrouwen
Totaal
%
Overledenen
< 1 maand 1 - 11 maand 1 - 4 jaar 5 - 9 jaar 10 - 14 jaar 15 - 19 jaar 20 - 24 jaar 25 - 44 jaar 45 - 64 jaar ≥ 65 jaar onbekend
0 16 40 23 17 21 8 6 8 6 1
0 19 34 16 6 20 7 8 4 6 0
0 35 74 40 23 41 15 14 12 12 1
0,0 13,2 27,9 15,0 8,6 15,4 5,6 5,3 4,5 4,5 -
0 1 6 0 2 0 1 1 0 2 0
Totaal
146
120
267
100,0
13
Verdeling in serogroepen Van slechts 257 meningokokken werd de serogroep bepaald. Serogroep B (64%) blijft de voornaamste groep (tabel 11). Tabel 11 : N. meningitidis : verdeling in serogroepen (2000) Serogroep
N
A B C Y W135 29E
%
0 165 85 2 4 1
0,0 64,2 33,0 0,8 1,6 0,4
Verdeling in functie van leeftijds- en serogroep Tabel 12 : N. meningitidis : verdeling in functie van leeftijds- en serogroep (N; 2000) Leeftijdsgroep
B
C
Y
W135
29E
< 1 maand 1 - 11 maand 1 - 4 jaar 5 - 9 jaar 10 - 14 jaar 15 - 19 jaar 20 - 24 jaar 25 - 44 jaar 45 - 64 jaar ≥ 65 jaar onbekend
0 27 45 25 11 26 8 10 9 4 0
0 7 25 14 10 10 6 4 2 6 1
0 0 0 1 0 1 0 0 0 0 0
0 0 1 0 0 1 0 0 1 1 0
0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0
Totaal
165
85
2
4
1
Verdeling in serogroepen en gewesten In Brussel was de proportie stalen van serogroep C de hoogste : 14 van de 34 stalen hetzij 41% (tabel 13). Tabel 13 : N. meningitidis : verdeling in serogroepen en gewesten (N; 2000) Gewest
8
B
C
Y
W135
29E
Vlaanderen Brussel Wallonië
105 18 41
50 14 21
0 1 1
3 1 0
0 0 1
Totaal
164
85
2
4
1
Neisseria meningitidis
Neisseria meningitidis
Referentielaboratorium Verdeling in sero- en subtypes
In serogroep B zijn serotype 4 en subtype P1.4 het frequentst waargenomen; zij vertegenwoordigen respectievelijk 63% en 48% van de B-isolaties.. De combinatie van het serotype 4 met het subtype P1.4 (B:4:P1.4) telt 41% van de stammen van de serogroep B (tabel 14). Tabel 14 : N. meningitidis : verdeling in sero- en subtypes - Serogroep B (N; 2000) Subtype P1.1,7 P1.2,5 P1.3,6 P1.4 P1.4,7 P1.5 P1.6 P1.7 P1.9 P1.10 P1.12 P1.13 P1.14 P1.15 P1.16 P1.7,13 P1.7,16 niet subtypeerbaar Totaal
1
2a
2b
4
2 3 1 1 2
-
4 -
4 6 3 68 4 1 1 3 5 1 8
0
4
9
104
Serotype 14
Totaal 15
21
niet typeerbaar
1 4 1 1 1 -
1 1 2 1 2 1 8 5
1 2 0
3 3 6 1 2 1
8
21
3
7 10 3 79 4 7 1 1 3 1 1 6 1 9 2 2 12 16
16
165
In de serogroep C zijn serotype 2a en subtype P1.2,5 het frequentst waargenomen; samen vertegenwoordigen zij 47% van de C-isolaties. De combinatie van het serotype 2a met het subtype P1.2,5 (C:2a:P1.2,5) telt 27% van de stammen van de serogroep C. Het serotype 2b is in 36% van de meningokokken C waargenomen en de combinatie van het serotype 2b en het subtype P1.2,5 (C:2b:P1.2,5) telt 18% van de C-isolaties (tabel 15). Tabel 15 : N. meningitidis : verdeling in sero- en subtypes - Serogroep C (N; 2000) Subtype 1
2a
2b
4
P1.1,7 P1.2 P1.2,5 P1.4 P1.5 P1.9 P1.15 P1.7,16 niet subtypeerbaar
-
2 23 7 8
5 6 15 1 4
1
Totaal
0
40
31
1
Serotype 14
Totaal 15
21
niet typeerbaar
1 -
1 1 -
1 0
1 1 1 1 5
5 8 40 1 9 1 1 2 18
1
2
1
9
85
Gevoeligheid voor antibiotica Het referentielaboratorium testte de gevoeligheid van de meningokokkenstammen voor sulfadiazine (epidemiologische merker), penicilline G (behandelingsantibioticum), rifampicine en ciprofloxacine (profylaxeantibiotica). De stammen bleven gevoelig voor penicilline (94,4% van de stammen hadden een MIC < 0,064 µg/ml en alleen 3,6% een MIC = 0,125 µg/ml) en voor de andere antibiotica. Wat betreft sulfadiazine hadden 60% van de isolaties een MIC < 12 µg/ml en 27% van de stammen zijn erg resistent met een MIC > 256µg/ml (tabel 16). Tabel 16 : N. meningitidis : gevoeligheid van meningokokken voor antibiotica (2000) Antibiotica Penicilline Rifampicine Sulfadiazine Ciprofloxacine
Min. en max. waarden
Remmingsconcentratie (MIC) in µg/l 50%
90%
0,003 - 0,25 0,002 - 0,50 0,064 - > 256 < 0,002 - 0,008
0,032 0,016 4 0,003
0,064 0,094 > 256 0,004
Neisseria meningitidis
9
Neisseria meningitidis
Referentielaboratorium
Retrospectief overzicht 1987-2000 Tabel 17 : N. meningitidis : incidentie en verdeling van de stammen in serogroepen (1987-2000) Jaar
Incidentie
Stammen
N/100.000 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
A %
N
0,7 1,0 0,9 0,8 1,0 1,2 1,4 1,3 2,0 2,1 2,4 2,2 2,9 2,6
67 92 83 77 96 119 144 133 200 210 246 229 297 267
Serogroepen C %
B % 3,2 2,4 3,7 2,9 0,0 0,9 0,0 0,8 0,6 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
66,6 61,9 75,6 75,7 84,6 80,1 76,7 81,0 86,0 91,0 84,5 75,5 71,4 64,2
W135 %
27,0 31,0 15,9 21,4 13,2 14,7 17,8 13,2 11,0 7,0 12,5 20,8 27,5 33,0
1,6 0,0 2,4 0,0 1,1 4,3 1,6 2,5 0,0 1,5 1,7 2,3 0,4 1,6
anderen % 0,0 2,4 1,2 0,0 0,0 0,0 3,1 2,5 2,4 0,5 1,3 1,4 0,7 1,2
Commentaar en besluit In België is de incidentie van meningokokken-infecties geëvolueerd van 1 geval per 100.000 inwoners in 1991 naar 3 gevallen per 100.000 inwoners in 1999. De stijging van de incidentie werd geassocieerd met de volgende wijzigingen : Ø Ø Ø
de leeftijdsverdeling, met meer gevallen bij adolescenten en jonge volwassenen (figuur 10); de geografische spreiding, met een sterke toename van het aantal gevallen in Vlaanderen; de verdeling per serogroep en serotype met een toename van de frequentie van de isolaties van serogroep B en serotype 4:P1.4 tot 1996 en sinds 1997 een daling van serogroep B in het voordeel van serogroep C (tabel 14, figuur 12).
Dit jaar zijn er enkele opmerkelijke wijzigingen in vergelijking met het voorgaande jaar : Ø Ø Ø Ø
het aantal meningokokken dat naar het laboratorium is verstuurd, daalde met 10% (figuur 11); het percentage isolaties van serogroep C is gestegen (+ 5,5%) maar ook de proportie stalen van het serotype 2a (39% in 1999, 47% in 2000) dat opnieuw dominant in serogroep C is; het percentage isolaties van serogroep B is gedaald (- 7%) maar ook de proportie stalen van serotype B4:P1.4 in serogroep B (44% in 1999, 41% in 2000); van de stammen verantwoordelijk voor de 13 gemelde overlijdens (5% mortaliteit) behoorden 6 tot de serogroep B en 7 tot de serogroep C terwijl de vorige jaren de serogroep B verantwoordelijk was voor de meeste fatale gevallen (in 1999 behoorden 14 van de stammen verantwoordelijk voor de 16 overlijdens tot de serogroep B).
Tot besluit : het aantal meningokokken-infecties van serogroep C blijft stijgen. Figuur 10 :
N. meningitidis : evolutie van de verdeling van de gevallen per leeftijdsgroep (N; 1991-2000) % 60 0-4 j.
10-14 j.
5-9 j.
15-19 j.
>19 j.
50 40 30 20 10 0
10
Neisseria meningitidis
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Neisseria meningitidis
Referentielaboratorium Figuur 11 :
N. meningitidis : evolutie van de meningokokkeninfecties (%; 1985-2000) N 350 300 250 200 150 100 50 0 1986
Figuur 12 :
1988
1990
1992
1994
1996
N. meningitidis : evolutie van de serogroepen (%; 1980-2000) % 100
1998
2000
B
80
60
40
C
20 A
W135
0 1980
1982
1984
1986
1988
1990
1992
1994
1996
1998
2000
Groep 2 : Gezonde dragers Het laboratorium ontving 32 stammen geïsoleerd uit de nasofarynx van gezonde kiemdragers, doorgaans in de omgeving van een zieke : Ø Ø Ø Ø Ø
27 Neisseria meningitidis (8B, 2C, 3Y, 2Z, 3W135 en 9 niet groepeerbare stammen); 1 Neisseria polysaccharea; 1 Neisseria lactamica; 1 Neisseria subflava biovar perflava; 1 stam die niet meer in cultuur kon worden gebracht.
Groep 3 : Broncho-pulmonaire infecties Het laboratorium ontving 16 stammen geïsoleerd uit sputum : Ø Ø
13 Neisseria meningitidis (8B, 1Z, 1 W135 en 3 niet groepeerbare stammen); 3 stammmen die niet meer in cultuur konden worden gebracht.
Groep 4 : Diverse oorsprong De 20 stammen van verschillende oorsprong (vaginale secretie, oog, etter ... ) werden als volgt geïdentificeerd : Ø Ø Ø
7 Neisseria meningitidis (4B, 1C en 2 W135); 1 Neisseria gonorrhoeae; 5 Neisseria spp.
1 stam behoorde niet tot Neisseria en 6 konden niet meer in cultuur worden gebracht. Neisseria meningitidis
11
Parainfluenza
Peillaboratoria
Doelstellingen en beschrijving van het surveillancenetwerk 1. Doelstellingen Ø Ø Ø Ø
schatting trend van infecties met Parainfluenza (1996-2000), schatting incidentie op nationaal en arrondissementsniveau, voorstelling van de voornaamste epidemiologische kenmerken van de patiënten, vergelijking tussen de evolutie van het aantal infecties met Parainfluenza en niet-griepale A.L.I. (cf. Methoden).
2. Representativiteit in 2000 Ø Ø
registratie van ten minste 1 geval door 18 laboratoria, hetzij 14% van alle peillaboratoria, verspreiding van de 18 laboratoria over 13/43 arrondissementen : 9 in Vlaanderen, 6 in Wallonië en 3 in Brussel (tabel 1). Tabel 1 :
Parainfluenza : verspreiding van de laboratoria per arrondissement (N, %; 1998-2000)
Arrondissement Antwerpen Mechelen Turnhout Halle-Vilvoorde Leuven Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde St.-Niklaas Hasselt Maaseik Tongeren Vlaanderen
N 3 0 1 0 1 1 0 0 1 1 0 0 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 10
1998 T 12 6 6 1 5 4 0 3 6 3 3 1 1 4 2 1 6 0 3 7 2 0 76
% 25 0 17 0 20 25 -0 17 33 0 0 0 0 0 0 17 -0 14 0 -13
N 3 0 1 1 1 1 0 0 1 1 0 0 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 11
1999 T 12 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 75
% 25 0 17 50 20 25 -0 20 33 0 0 0 0 0 0 14 -0 17 0 -15
2000 T
N 2 0 1 1 1 1 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0 9
11 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 74
% 18 0 17 50 20 25 -0 0 33 0 0 0 0 0 0 29 -0 0 0 -12
N : aantal peillaboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden
Arrondissement Brussel Nivelles Ath Charleroi Mons Mouscron Soignies Thuin Tournai Huy Liège Verviers Waremme Arlon Bastogne Marche-en-Fam. Neufchâteau Virton Dinant Namur Philippeville Wallonië België
N 3 0 0 0 0 0 1 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 0 1 0 0 5 18
1998 T 15 2 1 5 3 2 4 4 2 1 6 4 0 1 1 0 1 0 2 3 0 42 133
% 20 0 0 0 0 0 25 25 0 0 0 25 -100 0 -0 -50 0 -12 14
N 4 0 0 1 0 0 1 1 0 0 1 1 0 1 0 0 0 0 1 0 0 7 22
1999 T 13 2 1 5 3 2 4 4 3 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 41 129
% 31 0 0 20 0 0 25 25 0 0 20 25 -100 --0 -50 0 -17 17
2000 T
N 3 0 0 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 1 0 0 0 0 1 1 0 6 18
13 2 1 5 3 2 4 4 2 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 40 127
T : totaal aantal peillaboratoria
% 23 0 0 20 0 0 0 0 50 0 20 0 -100 --0 -50 33 -15 14 K84
3. Evolutie van het aantal deelnemende laboratoria Ø
in vergelijking met 1998, lichte daling van het aantal laboratoria die ten minste één geval diagnosticeerden (tabel 2). Tabel 2 :
Parainfluenza : evolutie van het aantal deelnemende laboratoria (1996-2000)
Jaar
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N %
1996 1997 1998
7 16 18
5 12 14
Jaar 1999 2000
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 22 18
17 14
Parainfluenza
1
Parainfluenza
Peillaboratoria
Voornaamste epidemiologische kenmerken 1. Incidentie in 2000 Ø Ø
nationale incidentie van 2,7/105 inwoners; opmerkelijk is het feit dat van de 147 gediagnosticeerde gevallen in Brussel, 21 gevallen zijn gelokaliseerd in het stadscentrum, 19 in Schaarbeek, 17 in Sint-Jans-Molenbeek … (figuur 1). Figuur 1 : Parainfluenza : incidentie per arrondissement (N/105 inw., 2000) AL : Aalst AR : Arlon AT : Ath AW : Antwerpen B : Brussel BG : Brugge BS : Bastogne CR : Charleroi DK : Diksmuide DM : Dendermonde DN : Dinant EK : Eeklo GT : Gent HS : Hasselt HV : Halle-Vilvoorde HY : Huy IP : Ieper KR : Kortrijk LG : Liège LV : Leuven MC : Mouscron MH : Mechelen MN : Mons MR : Marche-en-Fam. MS : Maaseik NC : Neufchâteau NM : Namur NV : Nivelles OD : Oudenaarde OS : Oostende PV : Philippeville RS : Roeselare SG : Soignies SN : St.-Niklaas TG : Tongeren TH : Turnhout TL : Tielt TN : Thuin TR : Tournai VR : Veurne VT : Virton VV : Verviers WR : Waremme
VR
DK
AW
EK
BG
OS
SN
MS GT
TL
MH
DM
HS
RS IP
LV
AL
OD
KR
B
HV MC
TH
TR
TG WR
NV
AT
TG
LG
SG
VV NM
CR
MN
HY
DN TN
MR
PV
BS NC
incidentie/100.000 inwoners > 0 - 1.5
0
VT
AR
> 3.0
> 1.5 - 3.0
2. Evolutie van de incidentie en registratiefrequentie Ø Ø
in vergelijking met 1999, daling van de incidentie in de meeste arrondissementen; opmerkelijk is het feit dat één van de laboratoria in Brussel 170 gevallen heeft gediagnosticeerd in 2000, 248 in 1999 en 225 gevallen in zowel 1998 als 1997 (tabel 3). Tabel 3 :
Parainfluenza : evolutie van de incidentie per arrondissement (N/105 inw., 1997-2000) 1997
1998
1999
2000
1997
1998
1999
2000
1997
1998
1999
2000
Antwerpen
Arrondissement
1,3
1,1
3,4
0,2
St.-Niklaas
Arrondissement
0,0
0,9
3,1
4,0
Verviers
0,4
0,4
1,9
0,0
Mechelen
0,0
1,0
6,9
0,3
Hasselt
0,3
1,1
2,4
2,6
Waremme
0,0
1,5
1,5
0,0
Turnhout
0,3
1,0
0,5
0,3
Maaseik
0,5
0,0
0,0
0,0
Arlon
2,0
5,9
0,0
0,0
Halle-Vilvoorde
3,3
2,7
3,4
3,1
Tongeren
1,1
0,0
1,1
0,0
Bastogne
2,5
2,5
2,5
0,0
Leuven
1,3
0,7
1,3
8,5
Vlaanderen
1,3
1,3
1,9
1,5
Marche-en-Fam.
0,0
2,0
0,0
2,0
Brugge
2,2
2,6
1,1
0,7
74
75
113
90
Neufchâteau
0,0
1,8
1,8
1,8
Diksmuide
0,0
2,1
0,0
0,0
13,7
17,2
21,9
15,3
Virton
0,0
2,1
2,1
2,1
Ieper
0,0
0,0
0,0
0,0
130
163
209
147
Dinant
6,1
4,1
3,0
2,0
Kortrijk
0,4
2,5
1,1
0,0
Nivelles
1,2
2,1
1,2
0,6
Namur
0,0
0,4
0,7
1,4
Oostende
0,0
3,5
1,4
1,4
Ath
3,8
1,3
1,3
2,5
Philippeville
1,7
1,7
3,3
0,0
Roeselare
7,2
0,7
0,0
0,0
Charleroi
0,9
0,5
3,3
2,1
Wallonië
1,3
1,3
1,5
0,9
Tielt
3,4
3,4
1,1
1,1
Mons
2,4
1,6
1,2
0,8
44
43
51
30
Veurne
1,8
0,0
3,6
0,0
Mouscron
1,4
0,0
0,0
0,0
Aalst
1,2
1,5
0,0
0,4
Soignies
1,2
5,2
4,1
0,6
Dendermonde
3,2
0,5
0,5
0,0
Thuin
3,4
2,8
0,7
0,0
N totaal
10
23
13
12
Eeklo
0,0
0,0
1,3
0,0
Tournai
5,7
0,0
0,7
0,7 2,5
3,0
3,8
2,7
N totaal
258
304
386
279
N totaal Brussel N totaal
Gent
0,4
0,4
0,2
1,0
Huy
0,0
0,0
0,0
0,0
Oudenaarde
0,9
2,6
0,9
0,0
Liège
0,2
0,2
0,7
0,7
Arrondissement
N totaal Onbekend
België
1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 2 S.A.) voor het beschouwde jaar 1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 1 S.A.) voor het beschouwde jaar
2
Parainfluenza
K84
Parainfluenza
Peillaboratoria Ø
278 gevallen, hetzij een afname met 28% in vergelijking met 1999 (tabel 4). Tabel 4 : Parainfluenza : evolutie van de registratiefrequentie (1996-2000) Jaar
Aantal gevallen
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar
Jaar
Aantal gevallen
1996 1997 1998
210 258 304
1,6 2,0 2,4
1999 2000
386 278
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar 3,1 2,2
3. Verdeling volgens geslacht en leeftijd Ø Ø
60% van de gevallen is gediagnosticeerd bij personen van het mannelijke geslacht in 2000 (geslachtsverhouding M/V : 1,5); 62% van de gevallen is gediagnosticeerd bij kinderen < 5 jaar (figuur 2, tabel 5). Tabel 5 :
Figuur 2 : Parainfluenza : verdeling volgens leeftijd (N; 2000) N 125
Parainfluenza : verdeling volgens geslacht en leeftijdsgroep (N; 2000)
Leeftijdsgroep (jaar)
100
<1 1–4 5 –14 15 – 24 25 – 44 45 – 64 ≥ 65
75
50
Mannen (N=165) 68 35 14 1 19 11 17
Vrouwen (N=112) 42 28 11 3 9 10 9
25
0 0
10
20
30
40 50 60 leeftijd (jaar)
70
80
90
4. Seizoensevolutie Ø
Parainfluenza is het hele jaar door waargenomen (figuur 3). Figuur 3 : Parainfluenza : aantal diagnoses per 4 weken (1996-2000)
N / 4 weken 80
60
40
20
0 1996
1997
1998
1999
2000
Parainfluenza
3
Parainfluenza Ø
Peillaboratoria
Uit de gegevens verzameld van 1996 tot 2000 blijkt dat al naargelang de jaren de piek van infecties met Parainfluenza de piek van de griepale A.L.I. voorafgaat of volgt (figuur 4). Figuur 4 : Parainfluenza : vergelijking tussen de evolutie van het aantal Parainfluenza en het aantal griepale A.L.I. (1996-2000) griepale ALI
Parainfluenza
12
10
N Parainfluenza / week
40
8 30 6 20 4 10
2
0
N griepale ALI / 100 patiëntcontacten
50
0
1996
1997
1998
1999
2000
Besluit Ø Ø
4
Infecties met Parainfluenza zijn voornamelijk in het voor- en najaar vastgesteld. Het is nuttig te herinneren aan het belang om de evolutie van griepale en niet-griepale acute luchtweginfecties per provincie of zelfs per arrondissement op de voet te volgen zodat huisartsen hun behandeling van de patiënten kunnen aanpassen in functie van de in omloop zijnde bacteriën en/of virussen.
Parainfluenza
Plasmodium
Peillaboratoria + Referentielaboratorium
Doelstellingen en beschrijving van het surveillancenetwerk 1. Doelstellingen Ø Ø Ø
schatting trend van infecties met Plasmodium (1984-2000), schatting nationale incidentie, voorstelling van de voornaamste epidemiologische kenmerken van de patiënt.
2. Representativiteit in 2000 Ø Ø Ø
registratie van ten minste 1 infectie door 29 laboratoria, hetzij 23% van het totaal aantal deelnemende laboratoria, toevoeging, zoals voorheen, van de gegevens van het referentielaboratorium (I.T.G. – Antwerpen) aan die van de peillaboratoria en verwijdering van de dubbele registraties, verspreiding van de 29 laboratoria over 20/43 arrondissementen : 16 in Vlaanderen, 10 in Wallonië en 3 in Brussel (tabel 1). Tabel 1 :
Plasmodium : verspreiding van de laboratoria per arrondissement (N, %; 1998-2000)
Arrondissement Antwerpen Mechelen Turnhout Halle-Vilvoorde Leuven Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde St.-Niklaas Hasselt Maaseik Tongeren Vlaanderen
N 3 2 3 1 2 1 0 2 1 1 2 0 0 1 1 0 1 0 0 2 0 0 23
1998 T 12 6 6 1 5 4 0 3 6 3 3 1 1 4 2 1 6 0 3 7 2 0 76
% 25 33 50 100 40 25 -67 17 33 67 0 0 25 50 0 17 -0 29 0 -30
N 6 0 3 1 3 3 0 1 2 1 0 1 0 0 0 0 0 0 1 1 1 0 24
1999 T 12 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 75
% 50 0 50 50 60 75 -33 40 33 0 100 0 0 0 0 0 -33 17 50 -32
N 3 0 2 1 1 1 0 1 2 0 0 0 0 0 1 0 0 0 1 2 1 0 16
2000 T 11 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 74
% 27 0 33 50 20 25 -33 40 0 0 0 0 0 50 0 0 -33 33 50 -22
N : aantal peillaboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden
Arrondissement Brussel Nivelles Ath Charleroi Mons Mouscron Soignies Thuin Tournai Huy Liège Verviers Waremme Arlon Bastogne Marche-en-Fam. Neufchâteau Virton Dinant Namur Philippeville Wallonië België
N 3 2 1 2 2 1 0 0 1 0 2 1 0 1 0 0 0 0 0 1 0 14 40
1998 T 15 2 1 5 3 2 4 4 2 1 6 4 0 1 1 0 1 0 2 3 0 42 133
% 20 100 100 40 67 50 0 0 50 0 33 25 -100 0 -0 -0 33 -33 30
N 3 2 0 2 1 0 1 0 0 0 2 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 9 36
1999 T 13 2 1 5 3 2 4 4 3 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 41 129
% 23 100 0 40 33 0 25 0 0 0 40 0 -100 --0 -0 0 -22 28
N 3 2 0 1 1 1 0 0 1 1 1 1 0 1 0 0 0 0 0 0 0 10 29
2000 T 13 2 1 5 3 2 4 4 2 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 40 127
T : totaal aantal peillaboratoria
% 23 100 0 20 33 50 0 0 50 100 20 25 -100 --0 -0 0 -25 23 K11
3. Evolutie van het aantal deelnemende laboratoria Ø
lichte daling, tussen 1999 en 2000, van het aantal laboratoria in Vlaanderen die ten minste 1 infectie registreerden (1999 : N=24, 2000 : N=16) (tabel 2). Tabel 2 : Jaar 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992
Plasmodium : evolutie van het aantal deelnemende laboratoria (1984-2000) Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 21 25 30 24 22 25 25 35 24
18 22 19 16 16 18 18 24 17
Jaar 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 31 30 26 33 27 40 36 29
22 21 19 24 20 30 28 23
Plasmodium
1
Plasmodium
Peillaboratoria + Referentielaboratorium
Voornaamste epidemiologische kenmerken 1. Incidentie in 2000 Ø Ø Ø
incidentie van 3,3/105 inwoners op nationaal niveau, opmerkelijk is het feit dat van de 61 gediagnosticeerde gevallen in Brussel, 16 gevallen zijn gelokaliseerd in Elsene en 9 in Jette; opmerkelijk is het feit dat van de 55 gediagnosticeerde gevallen in het arrondissement Antwerpen, 38 gevallen zijn gelokaliseerd in Antwerpen.
2. Evolutie van de registratiefrequentie Ø Ø
in vergelijking met 1999, lichte daling van de registratiefrequentie; opmerkelijk is het feit dat het referentielaboratorium 220 gevallen, hetzij 65% van alle gevallen, heeft gediagnosticeerd of bevestigd (tabel 3). Tabel 3 :
Plasmodium : evolutie van de registratiefrequentie (1984-2000)
Jaar
Aantal gevallen
1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar
146 208 303 258 271 272 264 314 249
1,4 1,6 2,1 1,9 2,2 2,1 2,0 2,3 1,9
Jaar
Aantal gevallen
1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
320 423 304 326 316 334 369 337
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar 2,5 3,2 2,4 2,5 2,5 2,6 2,9 2,6
3. Verdeling volgens geslacht en leeftijd Ø Ø
66% van de isolaties is afkomstig van personen van het mannelijke geslacht (geslachtsverhouding M/V : 2,0), de helft van de gevallen is gediagnosticeerd bij personen tussen 25 en 44 jaar (figuur 1, tabel 4). Figuur 1 : Plasmodium : verdeling volgens leeftijd (N; 2000)
Tabel 4 : Plasmodium : verdeling volgens geslacht en leeftijdsgroep (N; 2000)
N 15
Leeftijdsgroep (jaar)
Mannen (N=210)
<1 1-4 5 -14 15 - 24 25 - 44 45 - 64 ≥ 65
10
5
Vrouwen (N=106)
0 2 16 26 103 46 17
1 3 12 17 47 20 6
0 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90 100
leeftijd (jaar)
4. Geografische oorsprong van de infectie Ø Ø Ø
de geografische oorsprong van de infectie was gekend voor 153 van de 337 gevallen (45%); 134 gevallen zijn besmet in Afrika (40 in Congo-Kinshasa en 16 in Azië (10 in India); net zoals voorheen is meer dan 80% van de gevallen in Afrika besmet (tabel 5). Tabel 5 :
Afrika Amerika Azië Europa Oceanië 2
Plasmodium
Plasmodium : geografische oorsprong (N, %, 1993-2000) 1994 (N=267) N %
1995 (N=154) N %
1996 (N=157) N %
1997 (N=178) N %
1998 (N=167) N %
1999 (N=171) N %
2000 (N=153) N %
247 2 16 1 1
132 2 19 1 0
129 4 22 2 0
154 2 12 -
145 4 16 1 1
146 3 18 3 1
134 1 16 1 1
92,5 0,7 6,0 0,4 0,4
85,7 1,3 12,3 0,6 0,0
82,2 2,5 14,0 1,2 0,0
86,5 1,1 6,7 -
86,8 2,4 9,6 0,6 0,6
85,4 1,8 10,5 1,8 0,6
87,6 0,6 10,5 0,6 0,6
Plasmodium
Peillaboratoria + Referentielaboratorium 5. Evolutie in functie van de specie Ø Ø
in 2000 was het type van 200 stammen (59%) gekend; net zoals voorheen behoren de meeste stammen in 2000 toe aan het type P. falciparum (tabellen 6 en 7). Tabel 6 :
Plasmodium : evolutie van de verspreiding van de desbetreffende specie (N; 1990-2000) 1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
P. falciparum P. vivax P. ovale P. malariae P. falc.+P. ov. P. falc.+P.mal. Gemengde inf.
196 23 22 3 3
215 37 20 6 3
162 25 25 7 -
179 25 9 68 1 9
203 96 43 16 11
151 51 23 5 1 1 2
187 44 11 4 1 -
182 30 23 8 -
202 30 26 4 -
174 48 17 4 -
148 30 18 4 -
Totaal
247
281
219
291
359
234
247
243
262
243
200
Tabel 7 :
Plasmodium : verspreiding van de geïncrimineerde parasieten (%; 1990-2000)
P. falciparum P. vivax P. ovale P. malariae P. falc.+P. ov. P. falc.+P.mal. Gemengde inf.
Ø Ø
1990 N = 247
1991 N = 281
1992 N = 219
1993 N = 291
1994 N = 359
1995 N = 234
1996 N = 247
1997 N = 243
1998 N = 262
1999 N = 243
2000 N = 200
79,4 9,3 8,9 1,2 1,2
76,5 13,2 7,1 2,1 1,1
7,4 11,4 11,4 3,2 -
61,5 8,6 3,1 23,4 0,3 3,1
56,5 26,7 12,0 4,5 0,3
64,5 21,8 9,8 2,1 0,4 0,4 0,8
75,7 17,8 4,4 1,6 0,4 -
74,9 12,3 9,5 3,3 -
77,1 11,5 9,9 1,5 -
71,6 19,8 7,0 1,6 -
74,0 15,0 9,0 2,0 -
van de 148 infecties uit Afrika behoren er 113 tot het type P. falciparum; van de 15 infecties afkomstig uit Azië, zijn er 12 van het type P. vivax waarvan 9/12 afkomstig zijn uit India (tabel 8). Tabel 8 :
Plasmodium : verspreiding van de parasieten per continent (N; 2000) Afrika
Amerika
Azië
Europa
Oceanië
Totaal
P. falciparum P. ovale P. vivax P. malariae
113 9 5 1
1 -
3 12 -
1 1 -
1 -
117 9 20 1
Totaal
148
1
15
2
1
147
Plasmodium
3
Rabies
Referentielaboratorium Het referentielaboratorium voor rabies is in het Pasteur Instituut te Brussel gevestigd.
Vaccin tegen rabies bij de mens 1. Curatieve vaccinatie tegen rabies Ø
In 2000 zijn 96 personen tegen rabies gevaccineerd. In de tabellen 1, 2 en 3 wordt hun verspreiding getoond in functie van de ernst van de besmetting en de regio waarin de besmetting plaatsvond. Er zijn 6923 serologische tests uitgevoerd (492 personen, 6431 honden en katten). Tabel 1 :
Rabies : behandelde personen (2000)
Na blootstelling
Totaal aantal behandelingen
Krab
Beet
Bewijs van rabies - Type contact Krab + beet Contact met Contact met wonde wonde
NP
Totaal
In België In het buitenland
60 36
---
---
---
---
11 --
---
11 --
Totaal
96
--
--
--
--
11
--
11
NP
Totaal
Tabel 2 :
Rabies : verspreiding, per provincie, van de behandelde personen na blootstelling in België (2000)
Na blootstelling
Totaal aantal behandelingen
Krab
Beet
Bewijs van rabies - Type contact Krab + beet Contact met Contact met wonde wonde
Antwerpen Vlaams-Brabant Brabant wallon Brussel West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Hainaut Liège Limburg Luxembourg Namur Niet geregistreerd
0 1 2 2 1 0 2 6 0 6 3 37
-------------
-------------
-------------
-------------
-------------
-------------
-------------
Totaal
60
--
--
--
--
--
--
--
Tabel 3 :
Rabies : verspreiding, per land, van de behandelde personen na blootstelling in het buitenland (2000) Na blootstelling
Afrika, niet gepreciseerd Duitsland Oostenrijk Birma Bulgarije China Congo Egypte Spanje Frankrijk Italië Kenia Marokko
Totaal aantal behandelingen 1 2 1 1 1 2 1 1 2 1 2 1 2
Na blootstelling
Totaal aantal behandelingen
Oeganda Filippijnen Porto Rico Roemenië Senegal Sri Lanka Zwitserland Tanzania Thailand Tunesië Turkije
1 1 1 1 1 2 1 1 2 1 6
Totaal
36
Rabies
1
Rabies
Referentielaboratorium
Tabel 4 :
Rabies : diersoort verantwoordelijk voor de vaccinatie in België (2000)
Na blootstelling
Totaal aantal behandelingen
Beet
NP
Totaal
Tamme dieren Bizon Rund Geitachtige Kat Paard Hond Schaapachtige Gans
---10 -24 -1
---------
---------
---------
---------
---------
---------
---------
Wilde dieren Steenmarter Vleermuis Fret Hertachtige Woelmuis Vos
1 3 --1 7
-------
-------
-------
-------
-------
-------
-------
Niet gepreciseerd (NP)
12
--
--
--
--
--
--
--
Totaal
59
--
--
--
--
--
--
--
Tabel 5 :
Rabies : aard van het resultaat van de dierlijke diagnose na blootstelling in België (2000)
Na blootstelling
Totaal aantal behandelingen
Bewijs van rabies - Type contact Contact Contact Krab + beet met wonde zonder wonde
NP
Totaal
--
--
--
--
--
--
--
---
---
---
---
---
--
--
--
--
--
--
Krab
Beet
--
--
--
--
--
0
--
--
--
1 10
---
---
11
--
Diagnose van rabies bevestigd door laboratorium Diagnose van rabies ontkracht door laboratorium Dier onder toezicht Dier op de vlucht geen resultaten Overleden dier geen resultaten Geslacht dier geen resultaten Niet gepreciseerd
--
--
--
--
--
--
--
--
38
--
--
--
--
--
--
--
Totaal
60
--
--
--
--
--
--
--
Tabel 6 :
Rabies : oorsprong en ernst van de besmetting na blootstelling in België (2000)
Type contact
2
Krab
Bewijs van rabies - Type contact Krab + beet Contact met Contact wonde zonder wonde
Type besmetting
Totaal aantal behandelingen
Bewijs van rabies
Krab
goedaardig ernstig heel ernstig NP subtotaal
1 0 0 0 1
0 0 0 0 0
Beet
goedaardig ernstig heel ernstig NP subtotaal
23 1 0 0 24
Krab + beet
goedaardig ernstig heel ernstig NP subtotaal
0 0 0 0 0
Rabies
Type contact
Type besmetting
Totaal aantal behandelingen
Bewijs van rabies
Contact met wonde
goedaardig ernstig heel ernstig NP subtotaal
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
Contact zonder wonde
goedaardig ernstig heel ernstig NP subtotaal
1 0 0 0 1
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
Niet gepreciseerd
34
Totaal
60
0
Rabies
Referentielaboratorium Tabel 7 :
Rabies : verdeling van de behandelingen in functie van een enkel- of een meervoudige besmetting (2000)
Type contact
Type besmetting
Totaal aantal behandelingen
Bewijs van rabies
Krab
NP enkelvoudig meervoudig subtotaal
1 0 0 1
0 0 0 0
Beet
NP enkelvoudig meervoudig subtotaal
17 5 2 24
Krab + beet
NP enkelvoudig meervoudig subtotaal
0 0 0 0
Tabel 8 :
Type contact
Type besmetting
Totaal aantal behandelingen
Bewijs van rabies
Contact met wonde
NP enkelvoudig meervoudig subtotaal
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
Contact zonder wonde
NP enkelvoudig meervoudig subtotaal
1 0 0 1
0 0 0 0
0 0 0 0
NP
34
Totaal
60
0
Type besmetting
Totaal aantal besmettingen
Bewijs van rabies
Rabies : oorsprong en plaats van de besmetting na blootstelling in België (2000)
Type contact
Type besmetting
Totaal aantal behandelingen
Bewijs van rabies
Krab
hoofd bov ledematen NP subtotaal
0 0 1 1
----
Contact met wonde
hoofd bov ledematen NP subtotaal
0 0 0 0
----
Beet
hoofd bov ledematen ond ledematen bovenlichaam NP subtotaal
1 3 2 1 17 24
-----
Contact zonder wonde
hoofd bov ledematen NP subtotaal
0 0 1 1
0 0 0
hoofd bov ledematen ond ledematen NP subtotaal
0 0 0 0 0
-----
NP
34
--
Totaal
60
0
Krab + beet
Tabel 9 :
--
Rabies : behandelingen uitgevoerd in België na besmetting in België (2000)
curatief = 4 DV Curatieve herhaling = 3 DV Onderbroken curatief = 2 DV Curatieve herhaling = 2 DV Curatieve herhaling = 1 DV Totaal zonder GG GV = GG + 4 DV
Bewijs van rabies - Type contact Krab Contact met Contact + beet wonde zonder wonde
Totaal aantal behandelingen
Krab
Beet
43 2 0 4 1
------
------
------
------
--
--
--
--
--
--
NP
Totaal
------
------
------
--
--
--
--
--
0
--
--
51 9
Totaal met GG Totaal
Type contact
9 60
Dosissen van het vaccin Mérieux = DV
Gammavaccinatie = GV
Gammaglobulines = GG
Rabies
3
Rabies
Brussel
West-Vlaanderen
Oost-Vlaanderen
Hainaut
Liège
Limburg
Luxembourg
Namur
Niet gepreciseerd
Totaal
--
-----
-----
-----
-----
-----
-----
2 ----
-----
2 1 ---
1 ----
3 ----
8 1 ---
--
--
--
--
--
--
--
2
--
3
1
3
9
Niet gepreciseerd Labotechnieker Dierenarts Verzorger van proefdieren Reis naar het buitenland Bediende Militair Ingenieur Kinderen
----------
-1 --------
2 ---------
1 ---1 -----
1 ---------
----------
2 ---------
4 ---------
----------
3 ---------
2 ---------
32 ---1 1 ----
47 1 0 0 2 1 0 0 0
Totaal
0
1
2
2
1
0
2
4
0
3
2
34
51
Totaal vaccinaties + gammavaccinaties
0
1
2
2
1
0
2
6
0
6
3
37
60
Antwerpen
Brabant wallon
Rabies : verdeling van de behandelingen per beroep en per provincie na blootstelling in België (2000)
Vlaams-Brabant
Tabel 10 :
Referentielaboratorium
GAMMAVACCINATIES Niet gepreciseerd Kind Jager Zonder Totaal
---
VACCINATIES
2. Preventieve vaccinatie tegen rabies Tabel 11 :
Rabies : profylactische vaccinaties : indeling volgens beroep (2000) Primo-vaccinatie
4
Herhaling van primo-vaccinatie
Totaal
Verzorger van proefdieren Fotograaf Jager Onderzoeker Landbouwer Chauffeur Dierenbeschermer Veterinaire inspectie Vilder Ingenieur Student Jachtopziener Boswachter Geneesheer Arbeidsgeneesheer Politieman Fokker Niet gepreciseerd Vleermuisonderzoeker Veldwachter Kind Taxidermist Laboratoriumtechnicus Dierenarts Student diergeneeskunde Reis naar het buitenland
3 0 2 ---1 --1 4 -2 1 51 --376 --1 -1 8 1 197
------3 -1 ---4 -37 --75 --1 1 -2 101 30
3 0 2 ---4 -1 1 4 -6 1 88 --451 --2 1 1 10 102 227
Totaal
649
255
904
Rabies
Rabies
Referentielaboratorium 3. Diversen Gebruikt vaccin tegen rabies
Vaccin Mérieux Het rabiesvaccin van het Institut Mérieux is een gelyofiliseerde gestabiliseerde suspensie van een rabiesvaccin op basis van een Wistar PM/WI 38-stam die helemaal is geïnactiveerd door bètapropiolactone, wat wordt verkregen door de kweek op humane diploïde MRC5 -cellen. Het CPRV-vaccin voor herhalingen bij 182 studenten diergeneeskunde tijdens een klinische proef, werd niet meegerekend.
Gebruikte immunoglobulines tegen rabies
De immunoglobulines tegen rabies van humane oorsprong zijn geleverd door Aventis Pasteur (Mérieux) en door Berna (onvoldoende voorraad bij Aventis)
Post-vaccinale complicaties van neurologische aard
Geen
Overlijden ten gevolge van rabies bij gevaccineerden
Geen
Vaccinatie vóór besmetting
Primovaccinaties Herhalingen
649 255
Totaal
904
Aantal gevaccineerde personen (na blootstelling in België en in het buitenland)
96
Algemeen totaal
Tabel 12 :
1000
Rabies : evolutie van het aantal vaccinaties tegen rabies (curatief en preventief) in België (1966-2000)
Jaar primo 1966 1967 1968 1969 1970 1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
-5 28 27 24 ---24 22 204 123 123 76 65 62 243 155 481 229 233 211 293 372 260 202 226 227 190 286 529 338 426 195 645
Preventieve vaccinaties herhaling totaal -----10 --46 9 23 15 73 51 42 69 104 194 267 251 251 218 253 307 349 302 235 241 202 184 197 219 174 563 271
-5 28 27 24 10 13 -70 31 227 138 196 127 107 131 347 349 748 480 484 429 546 679 609 504 461 468 392 470 726 557 600 758 916
Curatieve vaccinaties zonder GG met GG totaal 29 121 263 121 37 28 17 15 68 155 654 193 90 47 64 207 732 688 667 768 760 501 587 1073 370 85 103 39 117 280 167 70 62 69 51
---5 1 1 5 -11 14 50 19 19 8 20 24 80 173 116 135 141 154 191 206 123 78 77 32 43 54 52 56 40 13 9
29 121 263 126 38 29 22 15 79 169 704 212 109 55 84 231 812 861 783 903 901 655 778 1279 493 163 180 71 160 334 219 126 102 82 60
Curatieve + Preventieve 29 126 291 153 62 39 35 15 149 190 931 350 305 182 191 362 1159 1210 1531 1383 1385 1084 1324 1958 1102 667 641 539 552 804 945 683 702 902 1102
Rabies
5
Rabies
Referentielaboratorium
Rabies bij dieren Het totaal aantal analyses van de diagnose van rabies bij dieren bedraagt 902. Geen enkel geval was positief. In België is in 2000 dus geen enkel dier met rabies geregistreerd. Tabel 13 :
Rabies : indeling van rabies volgens de diersoorten in België (1966-2000)
Jaar vos
1966 1967 1968 1969 1970 1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
6
Rabies
46 228 287 120 14 -7 -81 142 289 32 40 18 35 121 354 280 275 209 177 140 336 520 57 19 17 -43 135 28 5 1 ---
Wilde diersoorten das hertachtige 1 12 3 4 ------6 -1 -1 2 4 2 1 3 6 3 5 8 3 --1 -2 1 -----
1 6 3 2 ----2 2 3 1 ---1 4 3 2 1 3 2 1 6 ------------
diversen
-4 6 3 ----3 1 10 3 -1 -4 8 6 4 7 6 9 10 13 6 -----1 1 ----
rund
1 59 119 31 6 5 1 -7 35 106 15 10 4 7 34 179 95 161 150 101 43 95 162 56 6 8 -14 44 7 3 -1 --
schaap geit -5 10 5 ----1 2 23 2 2 --5 49 43 24 30 21 18 46 76 5 -8 -3 23 1 -----
Tamme diersoorten paard varken
--1 ------1 5 4 --1 1 8 15 3 2 1 3 1 10 4 3 1 --5 3 -----
---1 ----1 -1 --------2 ---1 ------------
hond
--1 -----2 -4 1 2 --2 3 6 2 7 9 5 5 12 2 -----1 -----
kat
1 8 18 6 ----7 12 25 8 6 3 2 2 25 38 15 19 18 18 14 33 11 1 -1 1 4 2 -----
totaal positief
50 323 448 173 20 5 8 -104 195 472 67 61 26 46 173 634 488 487 430 342 241 513 841 144 29 34 2 61 213 44 9 1 1 0
Totaal geanalyseerde dieren 238 1055 1115 619 292 212 342 63 295 529 1310 510 418 335 311 549 1328 1380 1407 1164 975 1204 1537 2022 1121 803 797 691 770 1278 1112 874 934 906 902
Respiratoir Syncytiaal Virus
Peillaboratoria
Doelstellingen en beschrijving van het surveillancenetwerk 1. Doelstellingen Ø Ø Ø Ø
schatting trends van infecties met R.S.V. (1996-2000), schatting incidentie op nationaal en arrondissementsniveau, voorstelling van de voornaamste epidemiologische kenmerken van de patiënten, vergelijking tussen de evolutie van het aantal geregistreerde R.S.V. en het aantal niet-griepale A.L.I. (cf. Methoden).
2. Representativiteit in 2000 Ø Ø
registratie van ten minste 1 infectie door 85 laboratoria, hetzij 67% van alle peillaboratoria, verspreiding van de 85 laboratoria over 34/43 arrondissementen : 47 in Vlaanderen, 31 in Wallonië en 7 in Brussel (tabel 1). Tabel 1 :
R.S.V. : verspreiding van de laboratoria per arrondissement (N, %; 1998-2000)
Arrondissement Antwerpen Mechelen Turnhout Halle-Vilvoorde Leuven Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde St.-Niklaas Hasselt Maaseik Tongeren Vlaanderen
N 7 2 5 1 4 3 0 2 2 2 2 0 1 2 1 1 3 0 2 4 1 0 45
1998 T 12 6 6 1 5 4 0 3 6 3 3 1 1 4 2 1 6 0 3 7 2 0 76
% 58 33 83 100 80 75 -67 33 67 67 0 100 50 50 100 50 -67 57 50 -59
N 6 4 5 2 2 3 0 2 1 1 2 1 1 2 2 1 2 0 2 4 1 0 44
1999 T 12 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 75
% 50 67 83 100 40 75 -67 20 33 100 100 100 50 100 100 29 -67 67 50 -59
2000 T
N 7 4 6 2 2 3 0 1 4 1 2 1 1 2 1 1 2 0 2 4 1 0 47
11 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 74
% 64 67 100 100 40 75 -33 80 33 100 100 100 50 50 100 29 -67 67 50 -64
N : aantal peillaboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden
Arrondissement Brussel Nivelles Ath Charleroi Mons Mouscron Soignies Thuin Tournai Huy Liège Verviers Waremme Arlon Bastogne Marche-en-Fam. Neufchâteau Virton Dinant Namur Philippeville Wallonië België
N 8 2 1 2 2 1 2 3 1 1 2 4 0 1 0 0 1 0 2 1 0 26 79
1998 T 15 2 1 5 3 2 4 4 2 1 6 4 0 1 1 0 1 0 2 3 0 42 133
% 53 100 100 40 67 50 50 75 50 100 33 100 -100 0 -100 -100 33 -62 59
N 6 2 1 3 2 1 2 3 1 1 3 4 0 1 0 0 1 0 2 2 0 29 79
1999 T 13 2 1 5 3 2 4 4 3 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 41 129
% 46 100 100 60 67 50 50 75 33 100 60 100 -100 --100 -100 67 -71 61
N 7 2 1 2 3 2 2 3 1 1 3 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 31 85
2000 T 13 2 1 5 3 2 4 4 2 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 40 127
T : totaal aantal peillaboratoria
% 54 100 100 40 100 100 50 75 50 100 60 100 -100 --100 -100 100 -78 67 K85
3. Evolutie van het aantal deelnemende laboratoria Ø
in vergelijking met 1999, lichte stijging van het aantal laboratoria die ten minste 1 infectie registreerden (tabel 2). Tabel 2 : Jaar 1996 1997 1998
R.S.V. : evolutie van het aantal deelnemende laboratoria (1996-2000) Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 27 62 79
19 46 59
Jaar 1999 2000
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 79 85
61 67
Respiratoir Syncytiaal Virus
1
Respiratoir Syncytiaal Virus
Peillaboratoria
Voornaamste epidemiologische kenmerken 1. Incidentie in 2000 Ø Ø
nationale incidentie van 39,5/105 inwoners; opmerkelijk is het feit dat van de 171 gediagnosticeerde gevallen in Brussel, 171 gevallen zijn gelokaliseerd in Schaarbeek, 109 in Brussel-Stad en 82 in St.-Gillis (figuur 1). Figuur 1 : R.S.V. : incidentie per arrondissement (N/105 inw., 2000) AL : Aalst AR : Arlon AT : Ath AW : Antwerpen B : Brussel BG : Brugge BS : Bastogne CR : Charleroi DK : Diksmuide DM : Dendermonde DN : Dinant EK : Eeklo GT : Gent HS : Hasselt HV : Halle-Vilvoorde HY : Huy IP : Ieper KR : Kortrijk LG : Liège LV : Leuven MC : Mouscron MH : Mechelen MN : Mons MR : Marche-en-Fam. MS : Maaseik NC : Neufchâteau NM : Namur NV : Nivelles OD : Oudenaarde OS : Oostende PV : Philippeville RS : Roeselare SG : Soignies SN : St.-Niklaas TG : Tongeren TH : Turnhout TL : Tielt TN : Thuin TR : Tournai VR : Veurne VT : Virton VV : Verviers WR : Waremme
OS VR
DK
AW
EK
BG
SN
MS GT
TL
MH
DM
HS
RS IP
LV
AL
OD
KR
B
HV MC
TH
TR
TG WR
NV
AT
TG
LG
SG
VV NM
CR
MN
HY
DN TN
MR
PV
BS NC
incidentie/100.000 inwoners > 20 - 40
> 0 - 20
VT
> 40 - 60
AR
> 60
2. Evolutie van de incidentie en registratiefrequentie Ø Ø
in vergelijking met 1999, stijging van de incidentie in de meeste arrondissementen; opmerkelijk is het feit dat één van de laboratoria in Brussel 771 gevallen heeft gediagnosticeerd terwijl het 359 gevallen had gediagnosticeerd in 1999, 634 in 1998 en 503 in 1997 (tabel 3). Tabel 3 :
R.S.V. : evolutie van de incidentie per arrondissement (N/105 inw., 1997-2000)
Arrondissement
1997
1998
1999
2000
Antwerpen
15,0
24,0
19,5
27,7
St.-Niklaas
Mechelen
30,1
41,0
27,2
48,1
Turnhout
Arrondissement
1997
1998
1999
2000
Arrondissement
1997
1998
1999
3,6
19,4
10,8
26,8
Verviers
5,3
30,9
17,0
2000 28,6
Hasselt
28,1
73,1
31,0
42,3
Waremme
9,1
28,7
11,8
20,5
105,4
126,8
65,9
73,2
30,4
55,7
37,4
64,1
4,1
12,2
6,0
4,0
34,5
58,1
30,7
57,6
9,3
53,3
24,2
49,5
Maaseik
21,9
50,4
13,3
19,2
Arlon
Halle-Vilvoorde
14,3
17,9
11,3
22,6
Tongeren
12,2
27,7
11,6
29,0
Bastogne
Leuven
19,2
12,4
5,9
12,3
Vlaanderen
15,4
33,9
19,5
32,9
Marche-en-Fam.
Brugge
26,8
87,5
46,7
63,1
909
2000
1157
1952
Neufchâteau
50,3
69,6
41,9
94,2
Virton
4,2
21,0
24,9
59,9
478
662
400
904
Dinant
50,1
72,5
27,3
50,2
N totaal
Diksmuide
48,2
71,3
29,1
52,1
Ieper
23,0
39,3
43,1
45,1
Brussel
Kortrijk
5,0
26,2
12,2
43,8
Nivelles
25,5
41,9
34,3
60,9
Namur
14,0
17,2
15,3
36,8
Oostende
6,4
77,1
45,9
52,0
Ath
11,5
52,3
35,6
12,6
Philippeville
31,3
39,5
27,8
30,9
Roeselare
36,5
65,9
42,7
73,3
Charleroi
19,3
22,6
27,5
30,9
Wallonië
16,3
28,0
23,4
33,6
Tielt
10,3
27,4
25,1
84,0
Mons
11,1
17,9
38,0
29,3
540
929
779
1123
Veurne
Mouscron
15,6
19,9
22,8
35,7
7,0
21,0
19,7
30,0
24,0
31,6
26,7
29,4
N totaal
102
123
32
67
5,7
7,8
5,0
13,5 20,0
36,5
23,2
39,5
N totaal
2029
3714
2368
4046
N totaal
34,0
105,6
67,7
81,6
Aalst
3,1
9,2
4,2
4,6
Dendermonde
5,4
11,3
5,9
11,8
Thuin
Eeklo
3,8
7,6
21,4
35,2
Tournai
Gent
8,9
15,0
13,2
22,6
Oudenaarde
4,4
11,4
2,6
7,9
Soignies
Huy
7,2
40,0
16,1
41,0
Liège
7,6
13,6
15,0
21,7
N totaal Onbekend
België
1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 2 S.A.) voor het beschouwde jaar 1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 1 S.A.) voor het beschouwde jaar
2
Respiratoir Syncytiaal Virus
K85
Respiratoir Syncytiaal Virus
Peillaboratoria Ø
4046 gevallen in 2000, hetzij een stijging met 71% in vergelijking met 1999 (tabel 4, figuur 2). Tabel 4 : R.S.V. : evolutie van de registratiefrequentie (1996-2000) Jaar
Aantal gevallen
1996 1997 1998
1095 2029 3714
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar 8,3 15,7 29,1
Jaar
Aantal gevallen
1999 2000
2368 4046
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar 19,0 31,7
Figuur 2 : R.S.V. : verspreiding (2000) en evolutie (1997-1999) van de registratiefrequentie per arrondissement
M = 2621 / N = 3979 R 4 2 0
995 990 985 980 975 970 965 960 955 950 945 940 935 930 925 920 915 910 905 900 895 890 885 880 875 870 865 860 855 850 845 840 835 830 825 820 815 810 805 800 795 790 785 780 775 770 765 760 755 750 745 740 735 730 725 720 715 710 705 700 695 690 685 680 675 670 665 660 655 650 645 640 635 630 625 620 615 610 605 600 595 590 585 580 575 570 565 560 555 550 545 540 535 530 525 520 515 510 505 500 495 490 485 480 475 470 465 460 455 450 445 440 435 430 425 420 415 410 405 400 395 390 385 380 375 370 365 360 355 350 345 340 335 330 325 320 258 315 310 305 300 295 290 285 280 275 270 265 260 255 250 245 240 235 230 225 162 220 215 147201126 171 210 205 200 195 190 185 1227410374 180 175 112 170 165 160 155 150 145 140 135 130 125 60 120 56 115 110 47 46 12 22 28 105 42 55 100 95 90 25 85 80 75 70 9 65 60 55 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 Aw Mh Th HV Lv Bg Dk Ip Kr Os Rs Tl Vr Al Dm Ek Gt Od SN Hs Ms Tg
904
213 B
130 127 104 76 73 25 52 44 19 40 19 14 38 26 2 32 29 50 10
Nv At Cr Mn Mc Sg Tn Tr Hy Lg Vv Wr Ar Bs Mr Nc Vt Dn Nm Pv
Voor het land N : aantal geregistreerde gevallen in 2000 M : gemiddelde waarde van het aantal geregistreerde gevallen in 1997-1999 Per arrondissement, R = (n/m) - 1 indien n > m met n : aantal geregistreerde gevallen in 2000 m : gemiddelde waarde van het aantal geregistreerde gevallen in 1997-1999
3. Verdeling volgens geslacht en leeftijd Ø Ø
56% van de gevallen is gediagnosticeerd bij personen van het mannelijke geslacht (geslachtsverhouding M/V : 1,2); 53% van de gevallen is gediagnosticeerd bij baby’s < 1 jaar en 44% bij kinderen tussen 1 en 4 jaar (figuur 3, tabel 5). Figuur 3 : R.S.V. : verdeling volgens leeftijd (N; 2000)
Tabel 5 : R.S.V. : verdeling volgens geslacht en leeftijdsgroep (N; 2000)
N 2000
1500
1000
Leeftijdsgroep (jaar)
Mannen (N=2052)
Vrouwen (N=1627)
<1 1–4 5 –14 15 – 24 25 – 44 45 – 64 ≥ 65
1112 878 33 6 11 6 6
827 733 30 8 12 14 3
500
0 0
10
20
30
40 50 60 leeftijd (jaar)
70
80
90
Respiratoir Syncytiaal Virus
3
Respiratoir Syncytiaal Virus
Peillaboratoria
4. Seizoensevolutie Ø
R.S.V.-infecties worden voornamelijk op het einde van de herfst en in de winter waargenomen, met evenwel een piek in december (figuur 4). Figuur 4 : R.S.V. : evolutie van het aantal diagnoses per 4 weken (1996-2000)
N / 4 weken 1500 1250 1000 750 500 250 0 1996
Ø
1997
1998
1999
2000
opmerkelijk is het verband tussen de evolutie van het aantal R.S.V. en de evolutie van het aantal niet-griepale A.L.I. (figuur 5).
600
25
niet-griepale ALI
R.S.V.
N R.S.V. / week
500
20
400 15 300 10 200 5
100 0
0 1996
Ø
N niet-griepale ALI / 100 patiëntcontacten
Figuur 5 : vergelijking tussen de evolutie van het aantal R.S.V. en niet-griepale A.L.I. (1996-2000)
1997
1998
1999
2000
op basis van de beschikbare gegevens lijkt de piek van infecties met R.S.V. de piek van de griepale A.L.I. vooraf te gaan (figuur 6). Figuur 6 : vergelijking tussen de evolutie van het aantal R.S.V. en griepale A.L.I. (1996-2000) griepale ALI
R.S.V.
12
10
N R.S.V. / week
400
8 300 6 200 4 100
2
0
0
1996 4
Respiratoir Syncytiaal Virus
1997
1998
1999
2000
N griepale ALI / 100 patiëntcontacten
500
Peillaboratoria
Respiratoir Syncytiaal Virus
Besluiten Ø Ø
R.S.V.-infecties worden voornamelijk bij baby’s < 1 jaar waargenomen. Het is bijgevolg raadzaam om per provincie of zelfs per arrondissement de evolutie van de verschillende acute luchtweginfecties op te volgen zodat huisartsen hun behandeling kunnen aanpassen in functie van de in omloop zijnde bacteriën en/of virussen.
Respiratoir Syncytiaal Virus
5
Rotavirus
Peillaboratoria
Doelstellingen en beschrijving van het surveillancenetwerk 1. Doelstellingen Ø Ø Ø
schatting incidentie op nationaal en arrondissementsniveau, voorstelling van de voornaamste epidemiologische kenmerken van de patiënten, schatting van de evolutie van infecties met het Rotavirus (1999-2000).
2. Representativiteit in 2000 Ø registratie van ten minste 1 infectie door 102 laboratoria, hetzij 80% van het totaal aantal deelnemende laboratoria, Ø verspreiding van de 102 laboratoria over 33/43 arrondissementen : 59 in Vlaanderen, 35 in Wallonië en 8 in Brussel (tabel 1). Tabel 1 : Rotavirus : verspreiding van de laboratoria per arrondissement (N, %; 1999-2000) Arrondissement Antwerpen Mechelen Turnhout Halle-Vilvoorde Leuven Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde St.-Niklaas Hasselt Maaseik Tongeren Vlaanderen
N 9 6 6 2 3 4 0 2 5 2 2 1 1 2 2 1 6 0 2 5 1 0 62
1999 T 12 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 75
% 75 100 100 100 60 100 -67 100 67 100 100 100 50 100 100 86 -67 83 50 -83
N 8 6 6 2 3 4 0 2 4 2 2 1 0 2 2 1 6 0 2 5 1 0 59
2000 T 11 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 74
% 73 100 100 100 60 100 -67 80 67 100 100 0 50 100 100 86 -67 83 50 -80
N : aantal peillaboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden
Arrondissement Brussel Nivelles Ath Charleroi Mons Mouscron Soignies Thuin Tournai Huy Liège Verviers Waremme Arlon Bastogne Marche-en-Fam. Neufchâteau Virton Dinant Namur Philippeville Wallonië België
N 9 2 1 5 3 2 3 4 1 1 5 3 0 1 0 0 1 0 2 2 0 36 107
1999 T 13 2 1 5 3 2 4 4 3 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 41 129
% 69 100 100 100 100 100 75 100 33 100 100 75 -100 --100 -100 67 -88 83
N 8 2 1 5 3 2 3 4 1 1 5 2 0 1 0 0 1 0 2 2 0 35 102
2000 T 13 2 1 5 3 2 4 4 2 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 40 127
T : totaal aantal peillaboratoria
% 62 100 100 100 100 100 75 100 50 100 100 50 -100 --100 -100 67 -88 80 K88
3. Evolutie van het aantal deelnemende laboratoria Ø
in vergelijking met 1999, lichte daling van het aantal laboratoria die ten minste één infectie registreerden : deze daling kan worden verklaard door een daling van het aantal laboratoria in Vlaanderen (in 1999 : N=62, in 2000 : N=59) (tabel 2).
Tabel 2 : Rotavirus : evolutie van het aantal deelnemende laboratoria (1999-2000) Jaar 1999
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 107
83
Jaar 2000
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 102
80
Rotavirus
1
Rotavirus
Peillaboratoria
Voornaamste epidemiologische kenmerken 1. Incidentie in 2000 Ø Ø Ø
incidentie van 65,9/105 inwoners op nationaal niveau; opmerkelijk is het feit dat van de 445 gediagnosticeerde gevallen in het arrondissement Turnhout, 55 gevallen zijn gelokaliseerd in de stad Turnhout, 35 in Geel, 33 in Westerlo, 32 in Beersel … opmerkelijk is het feit dat van de 653 gediagnosticeerde gevallen in Brussel, 120 gevallen zijn gelokaliseerd in Schaarbeek, 66 in Sint-Jans-Molenbeek en 64 in Brussel-Stad (figuur 1). 5
Figuur 1 : Rotavirus : incidentie per arrondissement (N/10 inw., 2000) AL : Aalst AR : Arlon AT : Ath AW : Antwerpen B : Brussel BG : Brugge BS : Bastogne CR : Charleroi DK : Diksmuide DM : Dendermonde DN : Dinant EK : Eeklo GT : Gent HS : Hasselt HV : Halle-Vilvoorde HY : Huy IP : Ieper KR : Kortrijk LG : Liège LV : Leuven MC : Mouscron MH : Mechelen MN : Mons MR : Marche-en-Fam. MS : Maaseik NC : Neufchâteau NM : Namur NV : Nivelles OD : Oudenaarde OS : Oostende PV : Philippeville RS : Roeselare SG : Soignies SN : St.-Niklaas TG : Tongeren TH : Turnhout TL : Tielt TN : Thuin TR : Tournai VR : Veurne VT : Virton VV : Verviers WR : Waremme
OS VR
DK
AW
EK
BG
SN
MS
TL
GT
MH
DM
HS
RS IP
LV
AL
OD
KR
HV MC
TH
TR
B
TG
TG WR
NV
AT
LG
SG
VV NM
CR
MN
HY
DN TN
MR
PV
BS
incidentie/100.000 inwoners
NC
> 35 - 70
> 0 - 35
VT
> 70 - 105
AR
> 105
2. Evolutie van de incidentie en registratiefrequentie Ø opmerkelijk is het feit dat de incidentie van 9/22 arrondissementen in Vlaanderen en van 6/20 in Wallonië > 80/105 inw. bedraagt (tabel 3). Tabel 3 :
5
Rotavirus : evolutie van de incidentie/arrondissement (N/10 inw., 1999-2000)
Arrondissement
1999
2000
Antwerpen
37,9
39,7
Mechelen
80,0
Turnhout
Arrondissement
1999
2000
Arrondissement
1999
2000
Arrondissement
Aalst
22,9
43,8
Nivelles
55,8
83,7
Bastogne
110,6
Dendermonde
63,3
43,4
Ath
57,2
75,9
Marche-en-Fam.
94,5
109,6
Eeklo
64,2
42,8
Charleroi
27,2
58,2
Halle-Vilvoorde
29,3
42,3
Gent
58,1
57,5
Mons
32,4
Leuven
49,6
80,8
Oudenaarde
24,5
16,6
Mouscron
98,5
Brugge
54,8
104,9
St.-Niklaas
94,0
65,3
Soignies
40,5
Diksmuide
43,7
58,3
Hasselt
75,6
58,2
Thuin
Ieper
66,1
81,5
Maaseik
47,4
68,1
Kortrijk
77,6
115,0
Tongeren
28,5
Oostende
60,7
108,1
Vlaanderen
Roeselare
68,4
108,2
Tielt
84,4
159,0
Veurne
30,3
49,7
N totaal Brussel N totaal
1999 15,0
2000 49,3
8,0
6,0
Neufchâteau
61,4
63,0
42,1
Virton
22,8
105,4
114,2
Dinant
28,3
46,2
49,6
Namur
28,8
47,0
48,0
93,1
Philippeville
39,2
86,2
Tournai
37,6
34,9
Wallonië
38,3
57,7
37,0
Huy
33,3
60,0
1276
1927
55,6
68,5
Liège
19,6
42,2
3294
4071
Verviers
68,9
52,3
43,7
68,1
Waremme
10,4
44,0
417
653
Arlon
104,7
107,9
N totaal Onbekend N totaal België N totaal
87
101
49,7
65,9
5074
6752
1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 2 S.A.) voor het beschouwde jaar 1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 1 S.A.) voor het beschouwde jaar
2
Rotavirus
K88
Rotavirus
Peillaboratoria Ø
6752 gevallen in 2000 (tabel 4). Tabel 4 : Rotavirus : registratiefrequentie (2000) Jaar
Aantal gevallen
1999
Ø
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar
5074
Jaar
40,7
Aantal gevallen
2000
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar
6752
52,9
stijging van het aantal gediagnosticeerde gevallen in de meeste arrondissementen (figuur 2). Figuur 2 : Rotavirus : verdeling (2000) en evolutie (in vergelijking met 1999) van de registratiefrequentie per arrondissement
M = 4721 / N = 6651 R 6 3 0
700 695 690 685 680 675 670 665 660 655 650 645 640 635 630 625 620 615 610 605 600 595 590 585 580 575 570 565 560 555 550 545 540 535 530 525 520 515 510 505 500 495 490 445 485 480 475 470 465 460 455 450 445 440 435 430 425 420 370338 415 369 410 405 400 395 390 385 380 375 370 365 320 360 355 350 345 340 335 330 285 284 325 320 315 310 305 300 295 290 285 280 236 275 270 223 265 260 255 250 245 240 235 230 225 220 215 210 205 200 154152140 195 146 149 190 185 180 175 170 165 160 115 155 150 145 140 135 130 85 81 125 120 115 70 110 105 100 95 90 85 80 34 75 28 28 70 65 19 60 55 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 Aw Mh Th HV Lv Bg Dk Ip Kr Os Rs Tl Vr Al Dm Ek Gt Od SN Hs Ms Tg
653
293
245 60
B
10580 86
136
247 139 49 60 30 56
20 3 35 51 46
133 53
Nv At Cr Mn Mc Sg Tn Tr Hy Lg Vv Wr Ar Bs Mr Nc Vt Dn Nm Pv
Voor het land N : aantal geregistreerde gevallen in 2000 M : aantal geregistreerde gevallen in 1999 Per arrondissement, R = (n/m) - 1 indien n > m met n : aantal geregistreerde gevallen in 2000 m : aantal geregistreerde gevallen in 1999
3. Verdeling volgens geslacht en leeftijd Ø Ø
54% van de gevallen zijn in 2000 gediagnosticeerd bij personen van het mannelijke geslacht (geslachtsverhouding M/V : 1,2); 90% van de gevallen zijn gediagnosticeerd bij kinderen 1-4 jaar (figuur 3, tabel 5). Figuur 3 : Rotavirus : verdeling volgens leeftijd (N, 2000)
N 4000 3500 3000 2500 2000 1500
Tabel 5 :
Rotavirus : verdeling volgens geslacht en leeftijdsgroep (N, 2000)
Leeftijdsgroep (jaar)
Mannen (N=3562)
Vrouwen (N=2977)
<1 1–4 5 – 14 15 – 24 25 – 44 45 – 64 ≥ 65
1813 1653 60 3 14 9 10
1465 1396 65 3 21 6 21
1000 500 0 0
10
20
30
40 50 60 leeftijd (jaar)
70
80
90 100
Rotavirus
3
Rotavirus
Peillaboratoria
4. Seizoensevolutie Ø
het Rotavirus is vooral in de winter vastgesteld (figuur 4). Figuur 4 : Rotavirus : evolutie van het aantal diagnoses per 4 weken (1999-2000)
N / 4 weken 2500
2000
1500
1000
500
0 1999
2000
Besluit Ø
4
Het zou nuttig zijn om het personeel van kinderdagverblijven hygiënische maatregelen te laten treffen om verdere uitbreiding van infecties met het Rotavirus te beperken.
Rotavirus
Salmonella 1994-2000
Referentielaboratotium
Salmonella sp. 1. Gegevens van 2000 Ø Ø
in 2000 werden 14.017 infecties gediagnosticeerd, wat een nationale incidentie van 137/105 inw. betekent, opmerkelijk is de bijzonder hoge incidentie in de arrondissementen Soignies (276/105 inw.), Mechelen (256/105 inw.) en Aalst (226/105 inw.) (figuur 1). Figuur 1 : Salmonella sp. : incidentie per arrondissement (N/105 inw., 2000) AL : Aalst AR : Arlon AT : Ath AW : Antwerpen B : Brussel BG : Brugge BS : Bastogne CR : Charleroi DK : Diksmuide DM : Dendermonde DN : Dinant EK : Eeklo GT : Gent HS : Hasselt HV : Halle-Vilvoorde HY : Huy IP : Ieper KR : Kortrijk LG : Liège LV : Leuven MC : Mouscron MH : Mechelen MN : Mons MR : Marche-en-Fam. MS : Maaseik NC : Neufchâteau NM : Namur NV : Nivelles OD : Oudenaarde OS : Oostende PV : Philippeville RS : Roeselare SG : Soignies SN : St.-Niklaas TG : Tongeren TH : Turnhout TL : Tielt TN : Thuin TR : Tournai VR : Veurne VT : Virton VV : Verviers WR : Waremme
VR
DK
AW
EK
BG
OS
MS GT
TL
MH
DM
HS
RS IP
LV
AL
OD
KR
HV MC
TH
SN
TR
B
TG WR
NV
AT
TG
LG
SG
VV NM
CR
MN
HY
DN TN
MR
PV
BS
incidentie/100.000 inwoners
NC
> 0 - 100
0
VT
> 100 - 200
AR
> 200
Figuur 2 : Salmonella sp. : verdeling volgens leeftijd (N; 2000) N 2000
1500
1000
500
0 1
11
21
31
41 51 61 leeftijd (jaar)
71
81
91 101
Salmonella 1994-2000
1
Salmonella 1994-2000
Referentielaboratotium
2. Evolutieve trends (1994-2000) Ø Ø
in vergelijking met 1999, daling van de nationale incidentie; in vergelijking met 1999, daling van de incidentie in 13/22 arrondissementen in Vlaanderen en in 14/20 arrondissementen in Wallonië (tabel 1). Salmonella sp. : evolutie van de incidentie per arrondissement (N/105 inw., 1994-2000)
Tabel 1 :
Arrondissement
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Antwerpen
116
90
113
123
150
123
128
Mechelen
178
182
206
229
206
272
256
Turnhout
160
147
214
174
209
253
226
67
52
76
75
84
97
72
Leuven
110
127
128
138
162
160
112
Brugge
149
117
141
170
164
186
186
60
0
0
4
25
25
31
52
Mouscron
101
85
84
96
93
68
106
58
Soignies
113
Kortrijk
166
202
197
292
226
234
212
Thuin
Oostende
136
130
117
137
124
94
128
Tournai
Roeselare
128
115
90
161
155
115
105
60
47
51
43
66
83
227
Veurne
167
30
53
102
96
125
135
Verviers
Aalst
154
158
184
203
202
270
221
Waremme
0
0
0
1
0
0
0
Dendermonde
189
178
213
250
244
230
211
Arlon
101
72
81
143
167
140
139
Eeklo
159
92
86
116
92
120
92
Bastogne
125
95
105
112
107
214
182
Gent
107
124
136
187
160
175
162
64
36
68
84
56
152
99
91
88
90
131
104
117
88
107
126
132
96
85
199
167
Halle-Vilvoorde
Diksmuide Ieper
Tielt
Oudenaarde
Arrondissement Brussel N totaal
1994
1995
1996
1997
1998
1999
137
128
135
164
153
174
2000 148
1311
1.224
1.285
1.564
1.460
1664
1418 122
Nivelles
68
51
66
90
106
141
Ath
41
52
53
48
34
67
52
Charleroi
69
91
106
129
137
176
136
58
95
102
100
111
124
117
124
208
121
161
131
109
117
142
190
319
276
41
45
69
100
90
138
71
48
47
65
88
70
94
105
Huy
163
154
164
234
236
231
172
Liège
102
71
60
69
60
65
79
75
59
75
75
93
162
120
Mons
Marche-en-Fam. Neufchâteau
St.-Niklaas
117
94
108
144
206
98
109
Virton
29
0
0
0
0
0
0
Hasselt
227
202
162
175
210
202
196
Dinant
120
82
94
128
91
144
135
Namur
115
88
91
136
153
184
162
3
0
0
0
0
0
0
82
71
81
101
103
138
120
2712
2367
2693
3368
3421
4604
4004
111
102
114
134
137
153
137
N totaal 11355
10424
11622 13705
13963
Maaseik
23
31
27
29
40
30
31
Tongeren
1,6
3,7
2,6
0,0
0,0
0,0
0
Vlaanderen
125
116
129
148
153
156
145
7305
6818
7602
8706
9042
9266
8595
N totaal Onbekend
Philippeville Wallonië N totaal België
N totaal
27
15
42
67
40
70
2
15604 14019
1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 2 S.A.) voor het beschouwde jaar Ksal
1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 1 S.A.) voor het beschouwde jaar
Ø
de meeste infecties werden in de zomer geregistreerd (figuur 3). Figuur 3 : Salmonella sp. : evolutie van het aantal diagnoses per 4 weken (1994-2000) N / 4 weken 2500
2000
1500
1000
500
0 1994
2
Salmonella 1994-2000
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Salmonella 1994-2000
Referentielaboratotium
Salmonella Enteritidis 1. Gegevens van 2000 Ø Ø Ø
9470 infecties, hetzij 68% van alle infecties met Salmonella sp.; nationale incidentie van 93/105 inw.; opmerkelijk is de hoge incidentie in de arrondissementen Soignies (218/105 inw.), Mechelen (210/105 inw.) en Turnhout (155/105 inw.) (figuur 4). Figuur 4 : S. Enteritidis : incidentie per arrondissement (N/105 inw., 2000) AL : Aalst AR : Arlon AT : Ath AW : Antwerpen B : Brussel BG : Brugge BS : Bastogne CR : Charleroi DK : Diksmuide DM : Dendermonde DN : Dinant EK : Eeklo GT : Gent HS : Hasselt HV : Halle-Vilvoorde HY : Huy IP : Ieper KR : Kortrijk LG : Liège LV : Leuven MC : Mouscron MH : Mechelen MN : Mons MR : Marche-en-Fam. MS : Maaseik NC : Neufchâteau NM : Namur NV : Nivelles OD : Oudenaarde OS : Oostende PV : Philippeville RS : Roeselare SG : Soignies SN : St.-Niklaas TG : Tongeren TH : Turnhout TL : Tielt TN : Thuin TR : Tournai VR : Veurne VT : Virton VV : Verviers WR : Waremme
VR
DK
AW
EK
BG
OS
TH
SN
MS
TL
GT
MH
DM
HS
RS IP
OD
KR
LV
AL HV
MC
TR
B
TG WR
NV
AT
TG
LG
SG
VV NM
CR
MN
HY
DN TN
MR
PV
BS
incidentie/100.000 inwoners
NC
> 0 - 100
0
VT
> 100 - 200
AR
> 200
Figuur 5 : S. Enteritidis : verdeling volgens leeftijd (N; 2000) N 1200 1000 800 600 400 200 0 1
11
21 31
41 51 61 71 81 leeftijd (jaar)
91 101
Salmonella 1994-2000
3
Salmonella 1994-2000 Ø
Referentielaboratotium
opmerkelijk zijn de 956 gediagnosticeerde gevallen in Brussel, vooral gelokaliseerd in Jette (N=121), St.-Gillis (N=89) en Laken (N=89) (figuur 6). Figuur 6 : S. Enteritidis : verspreiding (2000) van de registratiefrequentie per arrondissement
N = 9470 956
901
642631 512 366
355 324 245
17 21
445
395 316 245 91 84
378
338 203
153
133 45
43
34
357 278 232
42
22
AwMh Th HV Lv Bg Dk Ip Kr Os Rs Tl Vr Al DmEk Gt OdSNHs Ms Tg
B
125 86 114
56
46 58 27 68
86
Nv At Cr MnMc Sg Tn Tr Hy Lg Vv Wr Ar Bs Mr Nc Vt DnNmPv
2. Evolutieve trends (1994-2000) Ø Ø Ø
daling van de nationale incidentie in vergelijking met 1999; daling van het aantal infecties met 9% (1999 : N=10.492, 2000 : N=9472); deze daling werd in de meeste arrondissementen vastgesteld (tabel 2). S. Enteritidis : evolutie van de incidentie per arrondissement (N/105 inw., 1994-2000)
Tabel 2 :
Arrondissement
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Antwerpen
63
48
66
80
97
74
97
Mechelen
104
115
120
157
153
208
210
Turnhout
83
84
118
93
115
171
155
Halle-Vilvoorde
31
22
36
47
55
67
44
Leuven
61
75
72
93
120
113
78
Brugge
83
51
78
94
101
119
120
0
0
2
21
15
17
34
29
44
54
38
Diksmuide Ieper
Arrondissement
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
60
61
67
89
100
121
100
570
583
640
851
951
1157
956
Nivelles
33
26
43
56
68
109
97
Ath
25
28
24
24
14
33
28
Brussel N totaal
Charleroi
33
48
59
75
77
133
106
Mons
35
22
40
57
49
74
81
35
Mouscron
47
56
61
128
67
111
80
80
20
Soignies
57
50
50
67
101
252
218
Kortrijk
58
72
83
187
130
146
132
Oostende
66
55
51
88
73
44
64
Thuin
24
17
35
43
53
98
59
Tournai
23
28
47
62
47
72
81 125
Roeselare
39
48
46
93
83
65
60
Tielt
30
16
33
23
33
48
151
Huy
82
55
81
143
150
153
Liège
66
32
29
33
34
40
Veurne
89
4
20
53
46
82
80
47
Verviers
42
35
46
41
65
120
87
Aalst
65
65
74
115
115
160
120
Waremme
Dendermonde
84
71
94
158
172
132
131
Arlon
0
0
0
0
0
0
0
58
43
45
93
91
99
89 143
Eeklo
65
16
36
49
29
57
43
Bastogne
75
55
57
72
62
155
Gent
44
43
61
94
82
91
80
Marche-en-Fam.
36
16
30
38
30
98
54
Oudenaarde
25
22
29
63
51
53
38
Neufchâteau
72
81
99
56
42
157
122
61
33
54
89
138
55
68
Virton
19
0
0
0
0
0
0
Hasselt
St.-Niklaas
134
122
94
103
143
135
134
Dinant
55
40
42
67
47
104
86
Maaseik
13
18
14
13
26
18
19
Namur
62
47
49
84
105
141
126
Tongeren
1
2
2
0
0
0
0
2
0
0
0
0
0
0
62
56
66
88
96
99
94
45
35
43
57
61
101
87
3643
3268
3893
5216
5660
5865
5595
1495
1167
1434
1902
2029
3358
2919
56
49
59
78
85
102
93
5720
5028
5982
8009
8665
10423
9472
Vlaanderen N totaal Onbekend N totaal
Philippeville Wallonië N totaal België
12
10
15
40
25
43
2
N totaal
1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 2 S.A.) voor het beschouwde jaar 1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 1 S.A.) voor het beschouwde jaar
4
Salmonella 1994-2000
K95
Salmonella 1994-2000
Referentielaboratotium Ø Ø
in vergelijking met 1999, daling van het aantal infecties in de zomer van 2000 ; opmerkelijk is het groot aantal gevallen vastgesteld in de winter van 1998 (figuur 7). Figuur 7 : S. Enteritidis : evolutie van het aantal diagnoses per 4 weken (1994-2000) N / 4 weken 2000
1500
1000
500
0 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Salmonella 1994-2000
5
Salmonella 1994-2000
Referentielaboratotium
Salmonella Hadar 1. Gegevens van 2000 Ø Ø Ø
176 infecties, hetzij 1,3% van alle infecties met Salmonella sp.; nationale incidentie van 1,7/105 inw.; opmerkelijk is de incidentie in de arrondissementen Tielt (5,7/105 inw.), Bastogne (4,9/105 inw.) en Hasselt (4,4/105 inw.) (figuur 8). Figuur 8 : S. Hadar : incidentie per arrondissement (N/105 inw., 2000) AL : Aalst AR : Arlon AT : Ath AW : Antwerpen B : Brussel BG : Brugge BS : Bastogne CR : Charleroi DK : Diksmuide DM : Dendermonde DN : Dinant EK : Eeklo GT : Gent HS : Hasselt HV : Halle-Vilvoorde HY : Huy IP : Ieper KR : Kortrijk LG : Liège LV : Leuven MC : Mouscron MH : Mechelen MN : Mons MR : Marche-en-Fam. MS : Maaseik NC : Neufchâteau NM : Namur NV : Nivelles OD : Oudenaarde OS : Oostende PV : Philippeville RS : Roeselare SG : Soignies SN : St.-Niklaas TG : Tongeren TH : Turnhout TL : Tielt TN : Thuin TR : Tournai VR : Veurne VT : Virton VV : Verviers WR : Waremme
VR
DK
AW
EK
BG
OS
SN
MS GT
TL
MH
DM
HS
RS IP
LV
AL
OD
KR
HV MC
TH
TR
B
TG WR
NV
AT
VV NM
CR
MN
HY
DN TN
MR
PV
BS NC
incidentie/100.000 inwoners > 0 - 75
0
VT
> 75 - 150
> 150
N 20
15
10
5
0 1
Salmonella 1994-2000
LG
SG
Figuur 9 : S. Hadar : verdeling volgens leeftijd (N; 2000)
6
TG
11
21
31
41 51 61 leeftijd (jaar)
71
81
91
AR
Salmonella 1994-2000
Referentielaboratotium 2. Evolutieve trends (1994-2000) Ø
daling van de nationale incidentie sinds 1997 (tabel 3). Tabel 3 : S. Hadar : evolutie van de incidentie per arrondissement (N/105 inw., 1994-2000) Arrondissement
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Antwerpen
5,6
3,4
6,7
5,3
6,1
2,5
1,8
Mechelen
5,6
5,9
8,8
9,8
4,9
3,9
2,3
Turnhout
5,4
3,2
13,6
12,1
9,9
4,7
0,7
Halle-Vilvoorde
1,4
2,2
3,6
2,5
0,7
0,7
Leuven
2,6
5,5
4,0
4,8
3,5
3,3
Brugge
3,3
2,6
4,8
7,4
4,4
Diksmuide
0,0
0,0
0,0
0,0
Ieper
1,9
2,9
3,8
Kortrijk
4,7
7,5
Oostende
2,8
Roeselare
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
8,7
10,6
9,0
15,5
5,0
3,8
4,4
83
101
86
148
48
36
42
Nivelles
2,6
2,3
3,2
3,2
2,6
1,2
1,1
0,4
Ath
0,0
0,0
2,5
1,3
3,8
0,0
0,0
0,9
Charleroi
1,9
2,1
4,7
3,8
4,5
3,6
0,5
1,9
2,6
Mons
2,0
2,4
6,0
2,8
5,2
0,8
0,4
0,0
2,1
0,0
Mouscron
1,4
5,7
0,0
7,1
5,7
7,1
2,9
7,7
0,0
1,9
1,9
Soignies
4,0
2,3
9,3
9,3
8,7
2,9
2,3
8,3
6,1
5,0
2,5
2,5
Thuin
0,7
0,0
2,7
3,4
2,1
2,1
0,0
2,1
4,2
3,5
2,8
1,4
0,7
Tournai
2,1
2,8
2,8
6,4
2,8
0,7
1,4
1,4
2,8
3,6
10,7
7,8
2,1
0,7
Huy
4,0
10,1
9,1
3,0
2,0
0,0
1,0
Tielt
4,6
1,1
0,0
1,1
2,3
0,0
5,7
Liège
2,6
2,0
3,4
5,6
1,7
0,5
0,3
Veurne
3,6
0,0
0,0
0,0
10,7
1,8
0,0
Verviers
1,9
1,1
3,0
2,3
0,8
3,4
1,1
Aalst
3,4
2,7
8,4
6,1
6,1
0,8
1,5
Waremme
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Dendermonde
3,2
4,8
15,0
7,0
4,3
1,6
2,1
Arlon
7,8
0,0
3,9
0,0
0,0
1,9
3,9
Eeklo
2,5
2,5
2,5
1,3
0,0
2,5
0,0
Bastogne
0,0
2,5
2,5
7,5
2,5
2,5
4,9
Gent
5,3
3,0
5,9
6,9
6,3
2,2
3,0
Marche-en-Fam.
2,0
4,0
2,0
2,0
2,0
0,0
2,0
Oudenaarde
2,6
3,5
5,3
1,8
0,9
0,9
0,0
Neufchâteau
0,0
5,4
1,8
1,8
7,2
0,0
0,0
St.-Niklaas
4,9
3,1
3,6
4,5
4,9
1,3
3,1
Virton
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Hasselt
9,7
10,8
7,9
10,2
7,4
3,7
4,4
Dinant
5,0
1,0
3,0
15,1
7,1
1,0
0,0
Maaseik
1,8
1,4
0,0
1,4
2,8
1,4
0,0
Namur
2,5
4,3
4,3
4,6
4,3
2,5
1,8
Tongeren
1,1
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Philippeville
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Vlaanderen
4,2
3,9
6,1
5,9
4,8
2,2
1,7
Wallonië
2,3
2,4
3,9
4,4
3,3
1,7
0,9
247
227
358
348
282
133
103
75
79
129
145
109
57
31
4,0
4,0
5,6
6,3
4,3
2,2
1,7
407
407
576
645
441
237
176
N totaal Onbekend
Arrondissement Brussel N totaal
N totaal België
N totaal
2
0
3
4
2
11
0
N totaal
1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 2 S.A.) voor het beschouwde jaar K96
1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 1 S.A.) voor het beschouwde jaar
Ø
de meeste infecties werden in de lente of in de zomer vastgesteld (figuur 10). Figuur 10 : S. Hadar : evolutie van het aantal diagnoses per 4 weken (1994-2000) N / 4 weken 80
60
40
20
0 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Salmonella 1994-2000
7
Salmonella 1994-2000
Referentielaboratotium
Salmonella Typhimurium 1. Gegevens van 2000 Ø Ø Ø
2792 infecties, hetzij 20% van alle infecties met Salmonella sp.; nationale incidentie van 27,3/105 inw.; opmerkelijk is de hoge incidentie in de arrondissementen Aalst (71,7/105 inw.), Kortrijk (57,1/105 inw.) en Gent (51,3/105 inw.) (figuur 11). Figuur 11 : S. Typhimurium : incidentie per arrondissement (N/105 inw., 2000) AL : Aalst AR : Arlon AT : Ath AW : Antwerpen B : Brussel BG : Brugge BS : Bastogne CR : Charleroi DK : Diksmuide DM : Dendermonde DN : Dinant EK : Eeklo GT : Gent HS : Hasselt HV : Halle-Vilvoorde HY : Huy IP : Ieper KR : Kortrijk LG : Liège LV : Leuven MC : Mouscron MH : Mechelen MN : Mons MR : Marche-en-Fam. MS : Maaseik NC : Neufchâteau NM : Namur NV : Nivelles OD : Oudenaarde OS : Oostende PV : Philippeville RS : Roeselare SG : Soignies SN : St.-Niklaas TG : Tongeren TH : Turnhout TL : Tielt TN : Thuin TR : Tournai VR : Veurne VT : Virton VV : Verviers WR : Waremme
VR
DK
AW
EK
BG
OS
TH
SN
MS GT
TL
MH
DM
HS
RS IP
MC
AL
OD
KR
LV HV
TR
B
TG WR
NV
AT
VV NM
CR
MN
HY
DN TN
MR
PV
BS
incidentie/100.000 inwoners
NC
> 0 - 25
0
VT
> 25 - 50
> 50
N 600 500 400 300 200 100 0 1
Salmonella 1994-2000
LG
SG
Figuur 12 : S. Typhimurium : verdeling volgens leeftijd (N; 2000)
8
TG
11
21
31
41 51 61 leeftijd (jaar)
71
81
91 101
AR
Salmonella 1994-2000
Referentielaboratotium 2. Evolutieve trends (1994-2000) Ø
afname van de nationale incidentie sinds 1994 (tabel 4). Tabel 4 : S. Typhimurium : evolutie van de incidentie per arrondissement (N/105 inw., 1994-2000) Arrondissement
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Arrondissement
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Antwerpen
28,9
25,1
26,9
24,5
29,0
30,3
17,4
Brussel
38,2
33,8
32,4
35,3
27,7
28,5
24,2
Mechelen
42,6
46,5
55,1
40,0
32,8
39,7
31,7
365
323
309
337
264
272
232
Turnhout
50,4
40,5
61,3
40,3
58,6
53,9
45,5
Nivelles
20,1
14,7
12,7
20,4
20,7
20,1
15,2
Halle-Vilvoorde
24,8
19,8
27,3
16,0
18,2
21,2
17,9
Ath
12,7
16,5
16,5
15,2
8,9
25,4
21,5
Leuven
28,3
31,8
34,7
21,7
21,3
25,9
19,3
Charleroi
19,2
26,8
26,1
29,4
33,6
24,4
16,9
Brugge
44,1
44,4
45,5
50,4
36,7
44,8
43,2
Mons
13,6
20,8
34,4
26,8
29,6
24,8
25,7
0,0
0,0
2,1
4,2
8,3
6,2
8,3
Mouscron
31,4
35,7
35,7
45,7
30,0
30,0
22,8
Ieper
34,5
39,3
34,5
24,9
16,3
17,2
28,8
Soignies
35,9
39,3
33,0
37,0
53,8
42,2
40,4
Kortrijk
76,1
87,6
66,4
66,1
63,5
56,7
57,1
Thuin
10,3
21,9
23,3
46,6
21,2
21,2
7,5
Oostende
49,4
56,4
40,2
28,2
27,5
37,4
39,3
Tournai
5,0
9,2
4,3
3,6
3,6
4,3
9,3
Roeselare
68,4
44,2
30,6
43,4
44,9
32,8
28,5
Huy
53,4
65,5
49,4
62,5
62,5
54,4
33,0
Tielt
23,9
19,4
13,7
11,4
20,5
22,8
45,4
Liège
20,6
26,6
17,5
19,4
16,3
16,5
20,8
Veurne
53,4
17,8
28,5
35,6
30,3
28,5
40,8
Verviers
20,8
14,0
13,6
16,3
20,4
26,9
22,6
Aalst
66,0
69,8
70,2
48,1
54,2
78,2
71,7
Waremme
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Dendermonde
78,9
73,5
85,9
57,4
49,4
65,5
48,3
Arlon
13,6
17,4
29,1
36,8
65,9
23,3
32,8
Eeklo
59,1
64,2
37,8
44,0
39,0
39,0
34,0
Bastogne
22,4
27,4
32,4
22,4
24,9
44,9
22,2
Gent
36,6
58,0
45,9
57,4
43,3
53,6
51,3
Marche-en-Fam.
24,1
12,0
28,1
42,1
22,1
46,1
29,8
Oudenaarde
50,8
41,2
40,3
30,7
38,6
49,9
34,1
Neufchâteau
25,3
27,1
19,9
30,7
30,7
36,1
32,4
St.-Niklaas
42,5
49,3
36,3
31,8
39,4
30,4
24,6
Virton
6,2
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Hasselt
53,3
49,9
38,9
37,5
36,8
45,9
34,5
Dinant
48,4
29,3
41,4
30,3
24,2
28,3
19,1
Maaseik
4,6
7,8
6,4
10,1
7,8
7,8
5,5
Namur
27,8
20,6
24,2
28,1
25,6
25,3
19,1
Tongeren
0,0
1,1
0,5
0,0
0,0
0,0
0,0
Philippeville
1,6
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
40,5
40,8
39,8
34,0
34,0
37,7
32,0
21,2
22,7
21,9
25,2
24,8
23,4
19,8
2368
2393
2341
2003
2007
2232
1898
Diksmuide
Vlaanderen N totaal Onbekend
N totaal
Wallonië N totaal
702
753
725
837
825
780
662
33,7
34,0
33,2
31,2
30,4
32,3
27,3
3440
3471
3396
3190
3107
3298
2792
België
N totaal
5
2
21
13
11
14
0
N totaal
1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 2 S.A.) voor het beschouwde jaar K97
1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 1 S.A.) voor het beschouwde jaar
Ø
in 2000 is het aantal infecties het hele jaar door relatief stabiel gebleven, terwijl voorheen een duidelijke toename werd vastgesteld in de zomer (figuur 13). Figuur 13 : S. Typhimurium : evolutie van het aantal diagnoses per 4 weken (1994-2000) N / 4 weken 600 500 400 300 200 100 0 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Salmonella 1994-2000
9
Salmonelles 2000
Laboratoire de Référence
En 2000, le Centre national belge des Salmonella (I.S.P. - Service de Bactériologie) a effectué le sérotypage de 14.088 souches isolées chez l'homme (in 1999 : N=15.774). Tableau 1 : Salmonella : fréquence des principaux sérovars (N, %; 2000)
Enteritidis Typhimurium Brandenburg Hadar Tableau 2 :
%
9503 2799 322 178
67,45 19,87 2,29 1,26
Derby Virchow Infantis Livingstone
N
%
169 147 120 109
1,20 1,04 0,85 0,77
N Bovismorbificans Goldcoast Autres Total
%
108 77 556 14088
0,77 0,55 3,95 100,00
N
%
Salmonella : nature des prélèvements (N, %; 2000)
Selles Sang Urine Selles + sang Selles + urine Pus Abcès abdominal Expectorations Bile Liquide pleural
Tableau 3 :
N
N
%
13552 216 133 63 13 12 7 5 4 4
96,20 1,53 0,94 0,45 0,09 0,09 0,05 0,04 0,03 0,03
Appendice Sang + urine Abcès périanal Selles + pus Liquide de genou Liquide d’ascite Cathéter Liquide cérébrospinal Abcès cervical Plaie de décubitus
Salmonella : répartition par groupe d'âge et par sexe (N;
N
%
3 3 3 2 2 1 1 1 1 1
0,02 0,02 0,02 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01
Tableau 4 :
Selles + urine + sang Abcès de cerveau Prothèse de hanche Liquide de lamelle Rate Ostéomyélite Liquide de hanche Inconnu Total
1 1 1 1 1 1 1 54
0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,38
14088
100,00
Salmonella : répartition par mois (N, %; 2000)
2000) Total
Homme
Femme
0 - < 1 an 1 - < 5 ans 5 - < 15 ans 15 - < 25 ans 25 - < 45 ans 45 - < 64 ans > 65 ans inconnu
862 5131 2404 677 1502 1092 1330 1090
436 2570 1249 290 627 506 568 378
417 2505 1127 381 858 574 751 387
Total
14088
6624
7000
N
%
janvier février mars avril mai juin juillet août septembre octobre novembre décembre
640 600 625 612 1098 1510 1709 1835 2129 1588 1001 741
4,5 4,3 4,4 4,3 7,8 10,7 12,1 13,0 15,1 11,3 7,1 5,3
Total
14088
100,0
Salmonelles 2000
1
Salmonelles 2000 Tableau 5 :
Salmonella : répartition par sérogroupe d’origine humaine (N, %, %*; 2000)
O:2 (A) Paratyphi A O:4(B) Typhimurium Brandenburg Derby Indiana Bredeney 4,5:-:Paratyphi B 4:-:Saintpaul Schwarzengrund Heidelberg Agona Stanley 4,5:b:4:d:Kiambu 4:b:Africana Reading Wien 4:l,v:Bochum Chester Coeln Duisburg Haifa Limete Sandiego O:9(D1) Enteritidis Panama 9:-:Dublin Typhi 9:l,v:Berta Eastbourne Goettingen Moscow O:3,10(E1) London Give Anatum Uganda Weltevreden Muenster Zanzibar 3,10:-:3,15:-:Amsterdam Orion
2
Laboratoire de Référence
Salmonelles 2000
N
%
7 7 3422 2799 322 169 23 16 13 13 10 9 8 7 4 4 3 3 3 2 2 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 9588 9503 22 19 19 16 5 1 1 1 1 70 24 20 12 3 3 2 2 1 1 1 1
0,05 0,05 24,29 19,87 2,29 1,20 0,16 0,11 0,09 0,09 0,07 0,06 0,06 0,05 0,03 0,03 0,02 0,02 0,02 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 68,06 67,45 0,16 0,13 0,13 0,11 0,04 0,01 0,01 0,01 0,01 0,50 0,17 0,14 0,09 0,02 0,02 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01
%* 100,00 81,79 9,41 4,94 0,67 0,47 0,38 0,38 0,29 0,26 0,23 0,20 0,12 0,12 0,09 0,09 0,09 0,06 0,06 0,06 0,06 0,03 0,03 0,03 0,03 0,03 0,03 0,03 0,03 99,11 0,23 0,20 0,20 0,17 0,05 0,01 0,01 0,01 0,01 34,29 28,57 17,14 4,29 4,29 2,86 2,86 1,43 1,43 1,43 1,43
O:1,3,19 (E4) 1,3,19:i:Senftenberg O:11(F) Aberdeen Kisarawe O:13 (G) Kedougou Poona Havana Grumpensis Idikan 13,23 : i : 1,2 Putten O:44(V) IV44:z4:z23 O:45(W) IV45:gz51 0:48(Y) II48:d:z6 Toucra O:50(Z) IV50:Z4Z23:O:61(61) IIIb 61:l,v:1,5,7 O:7(C1) Virchow Infantis Livingstone Braenderup Ohio Rissen Thompson Montevideo Oranienburg Tennessee Choleraesuis Mbandaka Richmond 6,7:d:7:r:Concord Oslo Potsdam 6,7:c:6,7:e,h:7:-:Bareilly Denver Irumu Mikawasima Paratyphi C
N
%
4 2 2 2 1 1 28 14 5 3 2 2 1 1 1 1 1 1 2 1 1 3 3 1 1 475 147 120 109 19 17 11 9 6 6 4 3 3 3 2 2 2 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1
0,03 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,20 0,10 0,04 0,02 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,02 0,02 0,01 0,01 3,37 1,04 0,85 0,77 0,13 0,12 0,08 0,06 0,04 0,04 0,03 0,02 0,02 0,02 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01
%*
N O:8 (C2-C3)
50,00 50,00 50,00 50,00 50,00 17,86 10,71 7,14 7,14 3,57 3,57 100,00 100,00 50,00 50,00 100,00 100,00 30,95 25,26 22,95 4,00 3,58 2,32 1,89 1,26 1,26 0,84 0,63 0,63 0,63 0,42 0,42 0,42 0,42 0,42 0,21 0,21 0,21 0,21 0,21 0,21 0,21 0,21
Hadar Bovismorbificans Goldcoast Blockley Muenchen Kentucky Newport Corvallis Kottbus Albany Emek Bargny Manchester Manhattan Takoradi O:6,14(H) Carrau O:16(I) Hvittingfoss Hull O:17(J) Carmel O:18 (K) Cerro 18 : z4z23 O:28 (M) Chicago Ona Pomona O:35(O) Ealing 0:39(Q) Champaign 39:-:O:42(T) II42 : r : O:43(U) Milwaukee Non classés Autoagglutinables
Total
%
438 178 108 77 21 11 10 8 7 7 5 2 1 1 1 1 1 1 3 2 1 4 4 5 4 1 3 1 1 1 2 2 6 5 1 1 1 2 2 19 19
3,11 1,26 0,77 0,55 0,15 0,08 0,07 0,06 0,05 0,05 0,04 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,02 0,01 0,01 0,03 0,03 0,04 0,03 0,01 0,02 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,04 0,04 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,13 0,13
14088
100,00
%* 40,64 24,66 17,58 4,79 2,51 2,28 1,83 1,60 1,60 1,14 0,46 0,23 0,23 0,23 0,23 100,00 66,67 33,33 100,00 80,00 20,00 33,33 33,33 33,33 100,00 83,33 16,67 100,00 100,00 100,00
Salmonelles 2000
Laboratoire de Référence Tableau 6 :
Salmonella : répartition des sérovars dans les prélèvements autres que les faeces (N; 2000)
216 Sang
63 Sang + selles
3 Abcès périanal
Enteritidis
138
Enteritidis
45
Enteritidis
2
Typhimurium
42
Typhimurium
8
Livingstone
1
Typhi
10
Typhi
4
2 Selles + pus
Paratyphi A
6
Paratyphi B
1
Enteritidis
1
Brandenburg
6
Limete
1
Brandenburg
1
Virchow
5
Infantis
1
Rissen
1
Hadar
1
Paratyphi B
1
Brandenburg
1
Ohio Livingstone Hadar
1 1 1
4,5:-:-
1
Dublin
1
Choleraesuis
1
Bredeney
1
6,7:c:-
1
133 Urine
13 Selles + urine
2 Liquide de genou Enteritidis
2
Typhimurium
1
Enteritidis
1
1 Liquide d’ascite 1 Cathéter
Enteritidis
9
Typhimurium
4
Enteritidis
11
Typhimurium
1
1 Liquide cérébrospinal
12 Pus
7 Abcès abdominal
IV 44:z4:z23
1
Enteritidis
1
Enteritis
1
Typhimurium
1
1 Abcès cervical 1 Plaie (décubitus)
Enteritidis
63
Enteritidis
5
Typhimurium
15
Typhimurium
2
1 Selles + urine + sang
Enteritidis
3
1 Abcès du cerveau
Typhimurium
2
Brandenburg
11
Bovismorbificans
6
Hadar
6
Infantis
6
5 Expectorations
4 Bile
Virchow
1
Enteritidis
1
Typhimurium
1
Enteritidis
1
Enteritidis
1
Virchow
1
1 Prothèse de hanche
Autoagglutinable
5
Enteritidis
3
Derby
5
Virchow
1
1 Liquide de lamelle
9:-:-
4
4,5:-:-
2
Enteritidis
2
1 Rate
Autoagglutinatie
2
Livingstone
2
London
2
4 Liquide pleural
3 Appendice
1 Ostéomyélite
Virchow
2
Enteritidis
1
Goldcoast
1
Typhimurium
1
London
1
Enteritis Hadar
2 1
Kottbus
1
Mbandaka
1
Moscow
1
1 Liquide de hanche
3 Sang + urine 482 Total
Salmonelles 2000
3
Salmonelles 2000 Tableau 7 : 1 1 1 2 1 1 1 1 1 34
Salmonella : sérovars isolés après infection à l'étranger ou chez des immigrés (N; 2000)
6,7:c:Anatum Bovismorbificans Brandenburg Cholerasuis Concord Corvallis Eastbourne Emek Enteritidis
Tableau 8 :
Laboratoire de Référence
Bulgarie Thaïlande Italie France Thaïlande Ethiopie Turquie Burkina Faso Indonésie Espagne Maroc Italie Madagascar Pays-Bas Turquie Congo Tunésie Rép. Dominicaine Ecuador Egypte France Ghana Haïti Inde Yougoslavie Nigéria
1 1 1 2 1 1 1 1 1 5 4 3 3 3 3 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1
9 Hadar
1 Haifa 1 Heidelberg 2 Kentucky 1 1 1 1 1 1 1 7
Livingstone Mbandaka Paratyphi A Potsdam Rissen Schwarzengrund Senftenberg Typhi
Algérie Turquie Indonésie Cameroun Maroc Pays-Bas Sénégal Egypte Congo Egypte Tunésie Algérie Maroc Inde Egypte Congo Thaïlande Algérie Inde Nigéria Maroc Pakistan Sénégal
Salmonella Typhi : origine des prélèvements (N, %;
4 Virchow
1 Weltevreden
France Turquie Maroc Afrique Brésil Burkina Faso Congo Allemagne Egypte Italie Luxembourg Autriche Pologne Espagne Sénégal Maroc Inde Afrique Pakistan
Tableau 9 :
Salmonella Typhi : répartition par groupe d'âge (N, %; 2000)
Origine
N
%
Sang Faeces Sang + Faeces Inconnu
10 1 4 1
62,5 6,3 25,0 6,3
Total
16
100,0
Salmonelles 2000
19 Typhimurium
95 Total
2000)
4
2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 1 1 1
N
%
0 - < 1 an 1 - < 6 ans 6 - < 15 ans 15 - < 65 ans > 65 ans
0 1 4 10 1
0,0 6,3 25,0 62,5 6,3
Total
16
100,0
3 3 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Salmonelles 2000
Laboratoire de Référence Tableau 10 : Salmonella : denrées alimentaires à usage humain (N; 2000) 3 Viande
29 Boeuf 29
223 Porc 77
51
95
Sorte inconnue
Enteritidis Kottbus
2 1
Haché de boeuf
Enteritidis Typhimurium Derby Brandenburg Goldcoast
14 10 3 1 1
Carcasses (frottis)
Derby Typhimurium Brandenburg London Autoagglutinable Enteritidis Livingstone 6,8:-:1,2 Bredeney Goldcoast Hadar Panama Stanley Typhimurium Derby Brandenburg Livingstone Enteritidis Infantis Virchow Bradford Bredeney Give Hadar London Newport Derby Typhimurium Brandenburg Livingstone Goldcoast Infantis London Bredeney Anatum Autoagglutinable Braenderup Give Kedougou Melegridis Panama Coeln
27 27 8 3 2 2 2 1 1 1 1 1 1 17 10 7 4 3 2 2 1 1 1 1 1 1 27 25 14 8 4 4 3 2 1 1 1 1 1 1 1 1
Enteritidis Typhimurium 4,5:-:Schwarzengrund
2 2 1 1
Haché de porc
Découpes de porc
103 Poulet 66
37
Carcasses
Enteritidis Hadar Indiana Blockley Infantis Kiambu Paratyphi B Virchow Bredeney Heidelberg Infantis Hadar Paratyphi B Typhimurium Blockley Virchow Autoagglutinable Indiana Anatum Enteritidis Kedougou Newport Rissen Mbandaka
46 4 3 2 2 2 2 2 1 1 1 6 7 5 4 4 2 2 1 1 1 1 1 2
Infantis Brandenburg Derby Litchfield
1 1 1 1
9:lv:Bredeney Enteritidis Livingstone Brandenburg Virchow Virchow Derby Hadar Enteritidis
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Mascarpone
Enteritidis Enteritidis Enteritidis Braenderup Enteritidis
2 2 1 1 1
Mayonnaise Crème glacée Milk-shake Patisserie Tiramisu Dessert ‘Madeira’
Enteritidis Enteritidis Enteritidis Enteritidis Enteritidis Typhimurium
1 1 1 1 1 1
Filet de volaille
4 Viande hachée 3 Sorte inconnue
1
Haché mélangé (porc+boeuf) 10 Plats préparés Charcuterie Saucisse Filet américain Saucisse de poulet Chipolata Hamburger Haché de volaille Purée de carottes 7 Oeufs et produits laitiers Oeufs Produits d’œufs Poudre d’oeufs
6 Divers
6 Gibier
391 Total
Salmonelles 2000
5
Salmonelles 2000
Laboratoire de Référence
Tableau 11 : Salmonella : association avec d'autres germes (N; 2000) 82 Campylobacter + Enteritidis Typhimurium Brandenburg Livingstone Hadar Virchow Derby Weltevreden Typhi Milwaukee Kedougou Infantis Grumpensis Amsterdam 6,7:d:-
46 11 5 4 4 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1
Typhimurium Infantis Derby Ohio Enteritidis Brandenburg
11 2 2 1 1 1
18 Yersinia +
6
Salmonelles 2000
7 Clostridium difficile + Enteritidis Brandenburg 19 Staphylococcus aureus + Enteritidis Typhimurium Derby 13 Coli entéropathogénique + Enteritidis Typhimurium Give Bredeney Albany 6 Shigella Enteritidis Typhimurium Haifa Eastbourne 11 Aeromonas + Enteritidis Typhimurium
10 Rotavirus + 6 1 17 1 1
Enteritidis Virchow Typhimurium Poona Indiana Brandenburg
5 1 1 1 1 1
Typhimurium Rissen London Infantis
1 1 1 1
Enteritidis Typhimurium Derby
3 1 1
4 Adénovirus + 9 1 1 1 1
5 Giardia +
3 1 1 1 7 4 175 Total
Septicemieën en neonatale meningitis
Peillaboratoria
Inleiding Deze registratie heeft per definitie betrekking op alle stammen geïsoleerd uit bloed of C.S.V. bij kinderen jonger dan 28 dagen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de ziekte die vroegtijdig begint (vóór de vijfde dag) en de ziekte die laattijdig begint (vanaf de vijfde dag).
Evolutie van de registratiefrequentie Ø Ø
in vergelijking met voorgaande jaren, lichte daling van het aantal gerapporteerde gevallen in 2000; opmerkelijk is het feit dat 2 ziekenhuizen zowel in 1999 als in 2000 ≥ 10 gevallen hebben gediagnosticeerd (tabel 1). Tabel 1 :
Septicemieën en neonatale meningitis : registratiefrequentie (1985-2000)
Jaar
Aantal gevallen
1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992
65 76 71 58 78 86 102 85
Aantal labs* 24 24 26 30 24 33 35 26
Jaar
Aantal gevallen
1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
84 72 50 116 114 101 80 67
Aantal labs* 32 31 26 32 27 30 23 16
* Aantal laboratoria die ten minste één geval hebben gediagnosticeerd
Indeling volgens geslacht en leeftijd Ø
in tegenstelling tot voorgaande jaren is meer dan de helft van de gevallen in 2000 na de vijfde dag gediagnosticeerd (tabel 2, figuur 1). Tabel 2 :
Septicemieën en neonatale meningitis : indeling volgens leeftijd en geslacht (N, %; 1988-2000)
Jaar
< 5 dagen Meisjes Totaal Aantal
Jongens 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
Figuur 1 :
18 26 31 31 18 20 13 13 42 38 23 23 16
15 21 13 31 19 19 16 14 21 31 33 14 9
33 47 44 62 37 39 29 27 63 69 56 37 25
Jongens % 62 63 53 73 51 54 48 54 54 60 55 46 38
> 5 dagen Meisjes Totaal Aantal
14 19 25 15 23 24 17 15 26 26 24 27 24
6 9 14 8 12 9 14 8 27 19 21 16 16
20 28 39 23 35 33 31 23 53 45 45 43 40
% 38 37 47 27 49 46 52 46 46 40 45 54 62
Septicemieën en neonatale meningitis : indeling volgens leeftijd en geslacht (N, 2000) dagen 1 3 5 7 9 11 13 15 17 19 21 N=40
23
N=25
25 27 12
10
8
6
4
2
0
0
2
4
6
8
10
12
Septicemieën en neonatale meningitis
1
Septicemieën en neonatale meningitis
Peillaboratoria
Indeling volgens kiemtype Ø in 1999 werden de volgende kiemen het meest gemeld : S. agalactiae (21%), Staphylococcus spp. (19%) en Staphylococcus aureus (15%) (tabel 3). Tabel 3 :
Septicemieën en neonatale meningitis : indeling van de verantwoordelijke kiemsoorten in functie van de oorsprong van de afgenomen stalen (N; 1999) Kiemen Streptococcus agalactiae Staphylococcus spp. Staphylococcus aureus Staphylococcus epidermidis Escherichia coli Enterococcus faecalis Listeria monocytogenes Candida albicans Klebsiella pneumoniae Enterobacter sp. Streptococcus pyogenes Staphylococcus warneri Herpesvirus Enterovirus Streptococcus pneumoniae Totaal %
Oorsprong van de afgenomen stalen Bloed Totaal 17 15 12 11 11 2 2 2 1 2 1 1 1 1 1
17 15 12 11 11 2 2 2 1 2 1 1 1 1 1
80 100
80 100
Ø in 2000 werden de volgende kiemen het meest gemeld : Staphylococcus spp. (31%) en S. agalactiae (21%) (tabel 4). Tabel 4 :
Septicemieën en neonatale meningitis : indeling van de verantwoordelijke kiemen in functie van de oorsprong van de afgenomen stalen (N; 2000) Kiemen Staphylococcus spp. Streptococcus agalactiae Staphylococcus epidermidis Escherichia coli Streptococcus pyogenes Staphylococcus aureus Klebsiella oxytoca Haemophilis influenzae Streptococcus pneumoniae Enterobacter sp. Arcanobacterium haemolyticum Corynebacterium diphteriae Enterobacter cloacae Serratia sp. Salmonella sp. Klebsiella pneumoniae Acinobacter sp. Totaal %
2
Septicemieën en neonatale meningitis
Oorspong van de analyses Bloed Totaal 21 14 6 5 4 3 3 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1
21 14 6 5 4 3 3 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1
67 100
67 100
Septicemieën en neonatale meningitis
Peillaboratoria
Evolutie volgens kiemtype Ø van 1985 tot 2000 werden de volgende kiemtypes het meest gemeld : S. agalactiae, E. coli, Staphylococcus epidermidis en Staphylococcus aureus (tabel 5). Tabel 5 :
Septicemieën en neonatale meningitis : indeling van de verantwoordelijke kiemen in functie van de oorsprong van de afgenomen stalen (N; 1985-2000) Kiemen
Oorspong van de afgenomen stalen Bloed C.S.V.
Totaal
Streptococcus agalactiae Escherichia coli Staphylococcus epidermidis Staphylococcus aureus Staphylococcus spp. Listeria monocytogenes Klebsiella pneumoniae Streptococcus pneumoniae Haemophilus influenzae Pseudomonas aeruginosa Enterobacter cloacae Streptococcus faecalis Streptococcus mitis
297 169 125 107 69 35 30 26 20 18 18 11 7
62 14 1 3 1 10 2 10 3 2 2 9 9
359 183 126 110 70 45 32 36 23 20 20 20 16
Totaal %
932 88
128 12
1060
Septicemieën en neonatale meningitis
3
Shigella
Peillaboratoria
Doelstellingen en beschrijving van het surveillancenetwerk 1. Doelstellingen Ø Ø Ø
schatting registratiefrequentie van infecties met Shigella (1997-2000), schatting incidentie op nationaal en arrondissementsniveau, voorstelling van de voornaamste epidemiologische kenmerken van de patiënten.
2. Representativiteit in 2000 Ø Ø
registratie van ten minste 1 infectie door 39 laboratoria, hetzij 31% van alle peillaboratoria, verspreiding van de 39 laboratoria over 19/43 arrondissementen : 22 in Vlaanderen, 10 in Wallonië en 7 in Brussel (tabel 1). Tabel 1 :
Shigella : verspreiding van de laboratoria per arrondissement (N, %; 1998-2000)
Arrondissement Antwerpen Mechelen Turnhout Halle-Vilvoorde Leuven Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde St.-Niklaas Hasselt Maaseik Tongeren Vlaanderen
N 6 5 2 0 2 1 0 0 3 1 1 0 0 2 2 0 4 0 2 4 1 0 36
1998 T 12 6 6 1 5 4 0 3 6 3 3 1 1 4 2 1 6 0 3 7 2 0 76
% 50 83 33 0 40 25 -0 50 33 33 0 0 50 100 0 67 -67 57 50 -47
N 7 5 2 0 0 1 0 0 1 2 0 1 0 2 1 0 4 0 1 4 1 0 32
1999 T 12 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 75
% 58 83 33 0 0 25 -0 20 67 0 100 0 50 50 0 57 -33 67 50 -43
N 5 2 3 0 0 1 0 0 1 0 0 1 1 0 1 0 3 0 1 3 0 0 22
2000 T 11 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 74
% 45 33 50 0 0 25 -0 20 0 0 100 100 0 50 0 43 -33 50 0 -30
N : aantal peillaboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden
Arrondissement Brussel Nivelles Ath Charleroi Mons Mouscron Soignies Thuin Tournai Huy Liège Verviers Waremme Arlon Bastogne Marche-en-Fam. Neufchâteau Virton Dinant Namur Philippeville Wallonië België
N 8 2 1 1 0 0 3 2 1 0 2 1 0 0 0 0 0 0 0 2 0 15 59
1998 T 15 2 1 5 3 2 4 4 2 1 6 4 0 1 1 0 1 0 2 3 0 42 133
% 53 100 100 20 0 0 75 50 50 0 33 25 -0 0 -0 -0 67 -36 44
N 9 2 0 1 0 2 1 0 0 1 2 2 0 1 0 0 1 0 1 1 0 15 56
1999 T 13 2 1 5 3 2 4 4 3 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 41 129
% 69 100 0 20 0 100 25 0 0 100 40 50 -100 --100 -50 33 -37 43
N 7 1 0 0 1 0 2 1 0 1 2 1 0 0 0 0 0 0 0 1 0 10 39
2000 T
% 54 50 0 0 33 0 50 25 0 100 40 25 -0 --0 -0 33 -25 31
13 2 1 5 3 2 4 4 2 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 40 127
T : totaal aantal peillaboratoria
K25
3. Evolutie van het aantal deelnemende laboratoria Ø
in vergelijking met 1999, daling van het aantal laboratoria die ten minste 1 infectie registreerden; deze daling kan worden toegeschreven aan de daling van het aantal deelnemende laboratoria in Vlaanderen (in 1999 : N=32) (tabel 2). Tabel 2 : Jaar 1997 1998
Shigella : evolutie van het aantal deelnemende laboratoria (1997-2000) Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 52 59
39 44
Jaar 1999 2000
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 56 39
43 31
Shigella
1
Shigella
Peillaboratoria
Voornaamste epidemiologische kenmerken 1. Incidentie in 2000 Ø Ø
incidentie van 2,0/105 inwoners op nationaal niveau, opmerkelijk is het feit dat van de 58 gediagnosticeerde gevallen in Brussel, 8 gevallen zijn gelokaliseerd in Schaarbeek, 7 in Sint-Jans-Molenbeek …(figuur 1). Figuur 1 : Shigella : incidentie per arrondissement (N/105 inw., 2000) AL : Aalst AR : Arlon AT : Ath AW : Antwerpen B : Brussel BG : Brugge BS : Bastogne CR : Charleroi DK : Diksmuide DM : Dendermonde DN : Dinant EK : Eeklo GT : Gent HS : Hasselt HV : Halle-Vilvoorde HY : Huy IP : Ieper KR : Kortrijk LG : Liège LV : Leuven MC : Mouscron MH : Mechelen MN : Mons MR : Marche-en-Fam. MS : Maaseik NC : Neufchâteau NM : Namur NV : Nivelles OD : Oudenaarde OS : Oostende PV : Philippeville RS : Roeselare SG : Soignies SN : St.-Niklaas TG : Tongeren TH : Turnhout TL : Tielt TN : Thuin TR : Tournai VR : Veurne VT : Virton VV : Verviers WR : Waremme
OS VR
DK
AW
EK
BG
TH
SN
MS GT
TL
MH
DM
HS
RS IP
OD
KR
LV
AL HV
MC
TR
B
TG
TG WR
NV
AT
LG
SG
VV NM
CR
MN
HY
DN TN
MR
PV
BS NC
incidentie/100.000 inwoners 0
> 0 - 1.5
> 1.5 - 3.0
> 3.0
VT
AR
2. Evolutie van de incidentie en registratiefrequentie Ø
stabilisatie van het groot aantal gevallen in Brussel (58 gevallen in 2000, 72 gevallen in 1999, 69 gevallen in 1998, 65 gevallen in 1997; tabel 3). Tabel 3 :
Shigella : evolutie van de incidentie/arrondissement (N/105 inw., 1997-2000) 1997
1998
1999
2000
1997
1998
1999
2000
1997
1998
1999
2000
Antwerpen
Arrondissement
2,4
4,2
3,8
4,9
St.-Niklaas
Arrondissement
2,7
3,6
0,5
1,8
Verviers
1,1
1,1
2,3
0,4
Mechelen
5,6
6,3
5,2
3,9
Hasselt
1,6
0,8
2,4
1,3
Waremme
1,5
0,0
0,0
0,0
Turnhout
0,8
1,8
3,2
3,2
Maaseik
0,0
0,5
0,9
0,5
Arlon
0,0
0,0
0,0
0,0
Halle-Vilvoorde
1,3
1,8
2,3
1,6
Tongeren
0,0
0,5
1,6
0,5
Bastogne
0,0
0,0
0,0
0,0
Leuven
1,1
2,7
2,9
1,3
Vlaanderen
1,7
2,3
2,4
2,0
Marche-en-Fam.
0,0
0,0
0,0
0,0
Brugge
2,6
1,5
1,1
0,7
98
135
140
118
Neufchâteau
0,0
0,0
1,8
0,0
Diksmuide
0,0
0,0
0,0
2,1
6,8
7,3
7,9
6,1
Virton
0,0
0,0
4,2
0,0
Ieper
0,0
1,0
0,0
0,0
65
69
75
58
Dinant
1,0
0,0
8,1
1,0
Kortrijk
1,1
1,4
3,6
0,4
Nivelles
2,6
6,2
6,0
1,7
Namur
0,0
0,4
0,4
2,1
Oostende
1,4
1,4
1,4
0,0
Ath
0,0
33,2
0,0
0,0
Philippeville
0,0
1,7
0,0
0,0
Roeselare
1,4
0,7
0,7
0,0
Charleroi
0,9
0,7
0,5
0,0
Wallonië
0,9
2,0
2,2
0,9
Tielt
1,1
0,0
3,4
2,3
Mons
0,8
0,0
0,0
0,0
29
67
73
30
Veurne
0,0
0,0
0,0
0,0
Mouscron
2,8
0,0
2,9
0,0
Aalst
0,8
1,5
1,1
0,4
Soignies
0,0
3,5
0,6
1,7
Dendermonde
0,0
1,6
0,5
2,1
Thuin
0,7
0,7
0,0
1,4
N totaal
8
9
9
2
Eeklo
1,3
0,0
1,3
1,3
Tournai
0,7
0,0
0,0
0,0
Gent
2,6
3,1
2,2
1,8
Huy
0,0
0,0
2,0
2,0
2,0
2,8
2,9
2,0
Oudenaarde
0,9
0,9
0,0
0,0
Liège
0,9
0,9
4,6
1,5
N totaal
200
280
297
208
N totaal Brussel N totaal
Arrondissement
N totaal Onbekend
België
1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 2 S.A.) voor het beschouwde jaar 1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 1 S.A.) voor het beschouwde jaar
2
Shigella
K25
Shigella
Peillaboratoria Ø
208 gevallen, hetzij een toename van 30% in vergelijking met 1999 (tabel 4). Tabel 4 :
Shigella : evolutie van de registratiefrequentie (1997-2000) Jaar
Aantal gevallen
1997 1998
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar
200 280
2 2
Jaar
Aantal gevallen
1999 2000
297 208
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar 2,4 1,6
3. Verdeling volgens geslacht en leeftijd Ø Ø
57% van de isolaties is uitgevoerd bij personen van het vrouwelijke geslacht (geslachtsverhouding M/V : 0,8), 25% van de isolaties is uitgevoerd bij volwassenen van 25 tot 44 jaar, 24% van de isolaties is uitgevoerd bij kinderen van 1 tot 4 jaar (figuur 2, tabel 5). Tabel 5 : Shigella : verdeling volgens geslacht en leeftijdsgroep (N; 2000)
Figuur 2 : Shigella : verdeling volgens leeftijd (N; 2000) N
Leeftijdsgroep (jaar)
20
Mannen (N=90)
<1 1–4 5 –14 15 – 24 25 – 44 45 – 64 ≥ 65
15
10
1 24 16 9 23 15 2
Vrouwen (N=116) 3 25 20 17 29 21 1
5
0 0
10
20
30 40 50 leeftijd (jaar)
60
70
80
4. Seizoensevolutie Ø
De isolaties van Shigella zijn vooral in de zomer vastgesteld (figuur 3). Figuur 3 : Shigella : aantal diagnoses per 4 weken (1997-2000)
N / 4 weken 70 60 50 40 30 20 10 0 1997
1998
1999
2000
Shigella
3
Shigella
Referentielaboratorium
In 2000 werden in het Belgisch nationaal centrum voor Shigella (W.I.V. - Dienst Bacteriologie) 378 stammen getypeerd. Tabel 6 : Shigella : verdeling per serotype (N, %; 2000) N Shigella flexneri : 1a 2a 2b 3 4 6 (Boyd88) 6 (Newcast) X
105 10 31 8 12 5 25 3 8
Y
3
%
N
27,8 Shigella dysenteriae :
%
10 3 3 1 2 1
1 2 3 4 8
2,6 Shigella boydii : 1 2 4 5 Shigella sonnei : Shigella autoagglutinatie :
Totaal
Tabel 7 : Shigella : verdeling per leeftijdsgroep (N, %; 2000) N
%
0 - < 1 jaar 1 - 4 jaar 5 - 14 jaar 15 - 64 jaar ≥ 65 jaar Onbekend
2 82 51 198 12 33
0,5 21,7 13,5 52,4 3,2 8,7
Totaal
378
100,0
Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December
15 15 27 19 31 22 28 52 47 51 42 29
4,0 4,0 5,0 8,2 5,8 7,4 13,8 12,4 13,5 11,1 7,7
Totaal
378
100,0
14 1 8 4 1 243 6
3,7
64,3 1,6
378
100,0
N
%
Mannelijk Vrouwelijk Onbekend
167 194 17
44,2 51,3 4,5
Totaal
378
100,0
Tabel 10 : Shigella : epidemiologische gegevens (N; 2000)
Tabel 9 : Shigella : verdeling per maand (N, %; 2000) %
%
Tabel 8 : Shigella : verdeling volgens geslacht (N, %; 2000)
Shigella sonnei
N
N
Shigella sonnei + Campylobacter
7,1
Total
4 gevallen in familiaal verband (slechts 1 microbiologisch bevestigd) gevallen in een 3 kinderdagverblijf 2 gevallen in familiaal verband 1 geval in een instelling 2 gevallen in familiaal verband 12
Tabel 11 : Shigella : oorsprong van de stammen (N, %; 2000)
Feces Bloed Urine Onbekend Totaal
N
%
375 1 1 1
99,2 0,3 0,3 0,3
378
100,0
Tabel 12 : Shigella : associatie met andere kiemen (N; 2000) 4 Campylobacter + Shigella flexneri 2a Shigella flexneri 3 Shigella sonnei 1 Salmonella Enteritidis + Shigella sonnei
4
Shigella
1 1 2 1
2 Salmonella Eastbourne + Shigella sonnei 1 Salmonella Typhimurium + Shigella sonnei 1 Staphylococcus aureus + Shigella flexneri 2b
2
2 Giardia + Shigella sonnei
1 1
11 Totaal
2
Shigella
Referentielaboratorium Tabel 13 : Shigella : geïsoleerd na infectie in het buitenland of bij migranten (N; 2000) 3 S. dysenteriae 27 S. flexneri
1 2 1 9
S. dysenteriae 1 S. dysenteriae 2 S. flexneri 1 a S. flexneri 2 a
2 S. flexneri 2 b
3 S. flexneri 3
11 S. flexneri 6
1 S. flexneri X
1 2 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1
Afrika Congo Congo Sri Lanka Senegal Niger Marokko Irak India Burkina Faso Afrika Madagaskar
1
Afrika
1
1 1 1 3 2 1 1 1 1 1 1
Zuid-Afrika India Congo Marokko Tunesië Senegal Nigeria India Haïti Egypte Afrika
1 1 1 1 1 1 1 1
1
Burkina Faso
4 S. boydii
33 S. sonnei
1 S. boydii 1 1 S. boydii 2 2 S. boydii 4
1 1 1 1 6 4 4 2 2 2 2 2
Afrika Rwanda Bolivia Afrika Egypte Marokko Senegal Afrika Angola Burkina Faso Cuba Kenia Dominicaanse Republiek Nepal Nigeria Sri Lanka Thailand Togo Turkije Vietnam Congo
67 Totaal
Shigella
5
Staphylococcus aureus (faagtypering)
Referentielaboratorium
De dienst Lysotypie van het Pasteur Instituut – Brussel ontvangt stammen van Staphylococcus aureus van menselijke maar ook van dierlijke oorsprong. Geïsoleerde stammen worden voornamelijk toegezonden door ziekenhuislaboratoria, soms door wetenschappelijke instellingen. De meeste faagtyperingen worden uitgevoerd op stammen afkomstig van ziekenhuisinfecties. De faagtypering gebeurt op basis van de gevoeligheid voor een reeks bacteriofagen (23 bacteriofagen van een internationaal schema en 9 ‘extra’ bacteriofagen).
Staphylococcus aureus : algemeen In 2000 stuurden 23 laboratoria 801 isolaties van Staphylococcus aureus op : 798 isolaties waren van humane oorsprong en 3 van dierlijke oorsprong.
Stammen van menselijke oorsprong In 2000 werden 798 stammen van humane oorsprong gelysotypeerd : 732 stammen waren MRSA en 66 niet-MRSA (diagnose soms herzien). De 66 stammen bestonden uit 36 BORSA (methi-borderline R), 18 MSSA (methi-S), 6 CNS (coagulase -), 6 andere (geen groei, geen stafylokokken). Het fenotype BORSA werd bepaald door de detectie van het gen mec A met de PCR-techniek en door de bepaling van de minimale inhiberende concentratie (MIC) van oxacilline. 13 MSSA-stammen, afkomstig van één ziekenhuis, werden ontvangen in het kader van bulleuse epidermolyse bij neonaten. Een faagtype 3A/3C/55 (RTDx100) was aanwezig bij 5 patiëntjes en op de handen van één personeelslid. Hetzelfde faagtype werd nog ergens anders gevonden, eveneens bij een epidermolyse. In 2 gevallen van TSS (Toxisch Shock Syndroom), aanwezig in 2 ziekenhuizen, vond men : Ø Ø
faagtype 95/D11 faagtype 54/95 (RTDx100)
In het totaal hebben 22 laboratoria de 798 stammen opgestuurd. Vier laboratoria hebben enkel MSSA-stammen opgestuurd. De verspreiding van de 18 laboratoria die MRSA's hebben opgestuurd is : 7 3 4 2 2
laboratoria in de provincie West-Vlaanderen laboratoria in de provincie Antwerpen laboratoria in de provincie Oost-Vlaanderen laboratoria in Brussel en de provincies Vlaams-Brabant en Waals-Brabant laboratoria in de provincie Limburg
Tabel 1 geeft epidemische faagtypes weer en de periode waar ze in ons laboratorium zijn teruggevonden. Tabel 1 :
S. aureus MRSA : epidemische faagtypes + voorkomen (1991-2000)
Type
Gevoeligheid fagen
Verdunning
Jaar
A B B2 C C3 C31 H H2 H3 H20 H21 Jo J1 J2 J3 O O1 O2 O3 O4 T
77 (42E)/47/54/75/77/84/85/(81) 47/54/75/85 6/47/54/75 6/42E/47/54/75/77/84/85/81 (6)/42E/47/54/75/77/84/81 80/(42E)/47/54/75/77/84/85/(81) 80/(42E)/47/54/75/77/84/85/(81)/95 80/(42E)/84/85/95 80/47/54/(84)/85/ 80/47/54/(84)/85/95 75/(77) 47/54 54 42E/47/54 80/(47)/54 80/47/54/83A 80/47/54/81 80/42E/47/54 80/47/54/81/95 89
RTD RTD RTD RTD RTD RTD RTDx100 RTDx100 RTDx100 RTDx100 RTDx100 RTDx100 RTDx100 RTDx100 RTDx100 RTDx100 RTDx100 RTDx100 RTDx100 RTDx100 RTDx100
Vanaf 1991 Vanaf 1991 Vanaf 1996 1981-1989 Vanaf 1995 2000 1992-1999 1996-1999 1997 1998-1999 Vanaf 1998 1995-1998 Vanaf 1999 2000 2000 2000 2000 2000 2000 2000 Vanaf 1996
( ) : zwakke of variabele gevoeligheid Staphylococcus aureus (faagtypering)
1
Staphylococcus aureus (faagtypering)
Referentielaboratorium
Van de 732 stammen waren er 26 (4%) met een epidemisch faagtype dat al vóór 2000 bestond (tabel 2). Tabel 2 : S. aureus MRSA : epidemische faagtypes van voor 2000 + aantal stammen faagtype A faagtype B faagtype B2 faagtype C3 faagtype H21 faagtype J1
3 stammen 7 stammen 1 stam 1 stam 4 stammen 10 stammen
Tabel 3 toont de verspreiding van de frequentste MRSA-faagtypes per provincie. De faagtypes van vóór 2000 staan gezamenlijk onder 00 vermeld. Tabel 3 :
S. aureus MRSA : verspreiding van de frequentste faagtypes per provincie (N,%; 2000) Provincie
% Faagtypes
Aantal OO
C31
O
O1
O2
O3
J2
andere
NT
Vlaams-Brabant + Brussel + Brabant wallon Antwerpen Limburg West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen
26
38
-
4
12
12
7
4
23
-
41 81 309 275
4 1 2 3
2 4 10 2
10 6 9 8
10 9 5 18
2 10 7
2 8 7 7
8 15 15 26
56 55 41 28
1 1
België
732
4
5
8
11
7
7
18
39
1
Er is geen enkel staal ontvangen uit de provincies Liège, Luxembourg en Namur Andere : behorend tot andere faagtypes dan de vermelde; NT : niet typeerbaar - : minder dan 1%
Gegevens op de verzendformulieren bieden de mogelijkheid om de site te bepalen (tabel 4). Tabel 4 :
S. aureus MRSA : oorsprong van de afgenomen stalen (N=590; 2000) Bloed
Etter
Expectoratie
27 5
183 31
119 20
Aantal %
Urine 71 12
Andere 190 32
Opmerkelijk : het MRSA faagtype C31 werd enkele malen in bloedkweken gevonden.
Besluit Ø
Er is een stijgend aantal MRSA-stammen ontvangen (732 in 2000, 625 in 1999). Deze stijgende trend zet zich voort in 2001 (eind augustus 2001 : reeds 885 stammen).
Ø
36 zogenaamde MRSA werden door ons gedetecteerd als BORSA (MIC-oxa < 4µg/ml) en 6 als CNS.
Ø
99% van de MRSA-stammen waren typeerbaar (9 stammen waren niet typeerbaar).
Ø
Van de 732 MRSA-stammen hadden 26 stammen (4%) een epidemisch faagtype van vóór 2000. Tien van deze 26 stammen zijn afkomstig van een Brussels ziekenhuis (4 : H21, 6 : B). De andere 16 stammen waren verspreid over de verschillende provincies en in verschillende ziekenhuizen.
Ø
Van de 732 MRSA-stammen hadden 410 stammen (56%) een faagtype typisch voor 2000. In het jaar 2000 veranderen de typische epidemische faagpatronen. Kan dit enventueel verklaard worden door de toenemende MRSA-frequentie?
Stammen van dierlijke oorsprong Drie stammen, afkomstig van konijneninfecties, waren van het bekende pathogne faagtype 3A/3C/55/71 (bij RTDx100). Deze resultaten voltooiden onze medewerking tot het thesiswerk van Dr. K. Hermans (Faculteit voor Diergeneeskunde RUG) getiteld ‘Virulence associated markers of Staphylococcus aureus strains from rabbits’.
2
Staphylococcus aureus (faagtypering)
Referentielaboratorium
Staphylococcus aureus (MRSA)
Het referentielaboratorium voor stafylokokken - MRSA (Erasmus Ziekenhuis - Brussel) verleent de volgende diensten : identificatie en antibiogram van atypische stammen van stafylokokken via § fenotypische methodes : biochemische tests, minimale inhiberende concentraties, fenotype van de gevoeligheid voor glycopeptiden (populatiestudie) § genotypische methodes : identificatie door inter-tRNA PCR, opsporing van de genen nuc, mecA, mupA en van de resistentie tegen MLS § moleculaire typering : Pulsed Field Gel Electroforese of PFGE, inter-IS256 analyse. Deze analyses worden op verzoek van de ziekenhuislaboratoria uitgevoerd op klinische stammen met diagnostische problemen of op stalen van stafylokokken afkomstig van lokale epidemiologische enquêtes. Bovendien neemt het laboratorium deel aan de validatie van de prevalentiegegevens van MRSA voor EARSS (European Antimicrobial Resistance Surveillance System), het programma voor de microbiologische surveillance van de bacteriëmiën met S. aureus en zorgt het regelmatig voor nationale enquêtes om de fenotypes van de resistentie te bepalen, evenals de verspreiding van de epidemische genotypes.
Karakterisering van atypische stammen van stafylokokken en typering voor het onderzoek van lokale epidemiologische enquête In 2000 heeft het laboratorium 143 atypische stammen van stafylokokken afkomstig van een dertigtal ziekenhuizen in het kader van punctuele aanvragen gekarakteriseerd (identificatie/antibiogram) : identificatie (n=109), resistentie-analyse (oxacilline, muropirocine en/of vancomycine) (n=100), opsporing van exfoliatines A en B (n=13). De moleculaire typering (PFGE) van lokale epidemiologische enquêtes is voor 180 stammen in 16 ziekenhuizen uitgevoerd. Er zijn 17 verdachte epidemieën geanalyseerd. De typering heeft de bevestiging van acht epidemieën mogelijk gemaakt. De frequentst waargenomen genotypes zijn de nationale epidemische genotypes beschreven in 1999 : B2 (33%), A1 (15%) en C3 (4%).
EARSS-programma voor de microbiologische surveillance van S. aureus In 2000 hebben 47 ziekenhuizen 796 stammen van hemoculturen verstuurd naar het referentielaboratorium in het kader van EARSS, het surveillanceprogramma voor bacteriëmiën met S. aureus. De deelneming van ziekenhuizen bedroeg 17% in Wallonië, 30% in Vlaanderen en 21% in Brussel. Zevenhonderdvijfenzeventig (97,4%) stammen van S. aureus zijn bevestigd en 162 (20,9%) van deze stammen waren resistent tegen oxacilline. Men stelt dus een stabilisatie vast van de prevalentie van MRSA geïsoleerd uit een hemocultuur van opgenomen patiënten (23% in 1999 vs 21% in 2000). Veertien atypische stammen (1,8%) toonden niet overeenstemmende fenotypische en genotypische resultaten : hetzij een coagulase negatieve test (1,2%) of een cryptisch gen mecA (0,6%). Er is geen enkele stam van BORSA (Borderline Oxacillin Resistant S. aureus) vastgesteld. Onder de stammen van MRSA is geen enkele minder gevoelige stam voor vancomycine opgespoord.
Besluit De gegevens van EARSS wijzen op een stabiele prevalentie in 1999-2000 voor bacteriëmiën met MRSA. Belgische ziekenhuizen stellen echter regelmatig epidemische opstoten vast. Deze incidenten worden in verband gebracht met verschillende epidemische genotypes van MRSA. Het gaat hoe langer hoe meer over stammen die vaak niet multiresistent zijn tegen andere antibiotica dan bèta-lactamines. Een volledigere opvolging van de evolutie van de geografische verspreiding van de genotypes van MRSA in de verschillende gewesten van het land en de opsporing van GISA (Glycopeptide Intermediate S. aureus) onder de stammen van verschillende anatomische lokaties worden in 2001 uitgevoerd. De nationale enquête van de microbiologische surveillance van MRSA zal worden uitgevoerd volgens de methodologie toegepast tijdens 1992-1997.
Staphylococcus aureus (MRSA)
1
Streptococcus agalactiae
Referentielaboratorium
Inleiding In 2000 hebben 34 Belgische laboratoria 85 stammen van de groep B streptokokken (GBS), geïsoleerd uit bloed, C.S.V., normaal steriele sites of cutaan-mucosale sites bij pasgeborenen met klinisch beeld van septicemie naar het referentielaboratorium (C.H.U. – Liège) verstuurd. Zeven andere stammen van GBS van vaginale oorsprong zijn voor de bevestiging van de identificatie naar het laboratorium gestuurd. De biochemische identificatie is voor alle stammen bevestigd evenals de vaststelling dat alle stammen behoren tot Lancefield groep B. De bepaling van de kapsulaire serotypes is uitgevoerd met behulp van een specifieke coagglutinatietest op de antigenen Ia, Ib, II, III, IV en V.
Populatie, diagnose en evolutie De ontvangen stammen zijn in functie van de leeftijd van de patiënten en van een eventuele obstetrische context in drie groepen ingedeeld.
Neonatale infecties 32 stammen geïsoleerd uit hemoculturen (22), C.S.V. (2) en diverse afgenomen stalen van baby’s met septicemie of neonatale meningitis (10). Achtentwintig van de 32 baby’s ontwikkelden een vroegtijdige infectie gekarakteriseerd door een septicemie. Ten minste vier van deze pasgeborenen zijn snel overleden tijdens het verdere verloop van de infectie (hetzij een mortaliteit van meer dan 14%). De 4 andere kinderen hebben een laattijdige infectie ontwikkeld. Twee van hen hadden meningitis. De gemiddelde leeftijd was 26 dagen (9 – 42 dagen). Voor de 2 gevallen met een laattijdige infectie waarvan de evolutie is gekend, is geen overlijden gemeld. De geslachtsverhouding M/V bedraagt 0,9; in 2 gevallen is het geslacht niet doorgegeven. De geslachtsverhouding M/V van de overleden kinderen bedraagt 1.
Infectie bij vrouwen in een obstetrische context Zes stammen geïsoleerd uit 4 gevallen van intra- of postpartumsepticemie, 1 geval van eraan gekoppelde gynecologische infectie, 1 premature bevalling (25ste zwangerschapsweek) en 1 geval van chorioamniotitis gekoppeld aan het snelle overlijden van de pasgeborene met een infectie.
Infectie bij kinderen of volwassenen buiten de zwangerschap om Tabel 1 toont de verdeling van de diagnoses die verband houden met de 45 stammen die in 2000 zijn ontvangen, evenals de gecumuleerde resultaten van de 242 ontvangen stammen tussen 1995 en 2000. De geslachtsverhouding M/V bedraagt 1,0 voor het geheel van de infecties. Tabel 1 : S. agalactiae : Verdeling van de diagnoses van infecties bij kinderen en volwassenen buiten de zwangerschap om (in aantal en in percentage). Resultaten van 2000 en gecumuleerde resultaten van 1995 tot 2000 Diagnoses Septicemie (oorsprong onbekend of niet gespecificeerd) Gelokaliseerde infecties (met of zonder septicemie) : Infectie van de huid, weke weefsels of osteïtis Longontsteking Septische arthritis Meningitis Infectie van de urinewegen Andere Endocarditis
Aantal (%) in 2000 N=47 % 16
34
18 3 5 0 1 2 2
38,3 6,4 10,6 0 2,1 4,3 4,3
Aantal (%) van 1995 tot 2000 N=242 % 117
48,3
69 11 17 3 17 6 2
28,5 4,5 7,0 1,2 7,0 2,5 0,8
Streptococcus agalactiae
1
Streptococcus agalactiae
Referentielaboratorium
In 2000 is geen enkel geval van infectie bij kinderen (1-17 jaar) geregistreerd. De verdeling van infecties in functie van de leeftijd wordt voorgesteld in de figuren 1 en 2. Figuur 1 :
S. agalactiae : Verdeling van invasieve infecties in functie van de leeftijd (N; 1995-2000) N 200
2000 1995-99
160
120
80
40
0 5 dagen 1 jaar
0 - 5 dagen
1 - 17 jaar
zwangere vrouwen
volwassenen
Figuur 2 : S. agalactiae : Verdeling van invasieve infecties bij volwassenen per leeftijdscategorie (N; 1995-2000) N 50
2000 1995-99
40
30
20
10
0 20 +
30 +
40 +
50 + leeftijd (jaar)
60 +
70 +
80 +
Serotype van de GBS-stammen In 2000 is het serotype van 85 stammen bepaald (tabel 2 en figuur 3). Bij pasgeborenen blijft serotype III het belangrijkste serotype onder de invasieve infecties : 75% van de stammen (3 op 4) bij laattijdige neonatale infecties en 43% bij vroegtijdige neonatale infecties. Bij de vroegtijdige infecties volgen dan de serotypes Ia, Ib en II. Een enkele stam van een neonatale infectie behoort tot serotype V. Bij volwassenen is de situatie anders. Volgens de types III et Ia, respectievelijk vertegenwoordigd door 25 en 23% van de stammen, zijn alle serotypes, met uitzondering van serotype IV, even frequent waargenomen. Tabel 2 : S. agalactiae : Verdeling van de serotypes van de stammen die verantwoordelijk zijn voor infecties bij pasgeborenen en volwassenen in 2000 Serotypes Ia Ib II III IV V NT 2
Streptococcus agalactiae
0-5 dagen (N=28)
Pasgeborenen 6 d. -1 jaar (N=4)
Totaal (N=32)
Volwassenen en kinderen (N=53)
5 4 6 12 0 1 0
0 1 0 3 0 0 0
5 5 6 15 0 1 0
13 9 1 14 1 8 7
Streptococcus agalactiae
Referentielaboratorium
Figuur 3 : S. agalactiae : Verdeling van de serotypes van de stammen van neonatale infecties (169) of van volwassen infecties (262). Gecumuleerde resultaten (% stammen) van 1995 tot 2000 serotype
volwassenen
pasgeborenen
Ia Ib II III IV V NT
50
40
30
20
10
0
%
10
0
20
30
40
50
Gevoeligheid voor antibiotica De gevoeligheid van 165 stammen van groep B streptokokken, in 1999-2000 geïsoleerd in het Centre Hospitalier Universitaire van Luik, is bepaald voor penicilline G (antibioticum voor behandeling en profylaxe) en erytromycine (alternatief antibioticum voor behandeling en profylaxe). Alle stammen waren inderdaad gevoelig voor penicilline G met een MIC90 < 0,062 mg/L. In vergelijking met de resultaten van voorgaande jaren, voorzien van commentaar in het rapport van 1999 (onderzoek naar de gevoeligheid voor antibiotica van 393 stammen die in België zijn geïsoleerd : 158 stammen in 1989-1991 en 235 stammen in 1996-1999), blijft penicilline efficiënt tegen groep B streptokokken en geniet het nog steeds de voorkeur. Het optreden van stammen die resistent zijn tegen erytromycine houdt echter aan : 11,5% van de stammen was resistent, tegenover 3,2% in 1989-1991 en 6,8% in 1996-1999. Door diffusietests in agar, al dan niet met inductie, is het fenotype van kruisresistentie tegen de groep macrolidenlincosamiden-streptogramine B (MLSB) bepaald voor 35 stammen resistent tegen erytromycine (tabel 3) : 21 (60%) toonden een constitutief fenotype MLSB en een hoge resistentie tegen erytromycine (MIC : 16 tot >256 mg/L), 10 (29%) toonden een induceerbaar fenotype MLSB met een MIC van 1 tot 12 mg/L en 4 isolaties (11%) wezen op een fenotype M en een lage geïsoleerde resistentie tegen erythromycine (MIC van 2 mg/L). Het genotypisch onderzoek van deze stammen heeft het volgende aangetoond : de genen ermB en ermTR verantwoordelijk voor de kruisresistentie MLSB door wijziging van het ribosomale doel en de genen mefA/B (efflux) die verband houden met fenotype M. Tabel 3 : S. agalactiae : Feno- en genotypes van 35 stammen van groep B streptokokken resistent tegen erytromycine Fenotype Constitutief LSB Induceerbaar MLSB M
Aantal 21 10 4
Erytromycine MIC (mg/L)
ermB
Aantal stammen met het gen ermTR
MefA/B
16 - > 256 1 – 12 2
20 1 -
2 9 -
4
Besluit Ø Ø Ø Ø
Bij pasgeborenen blijft de vroegtijdige infectie veruit de bovenhand houden op de laattijdige vorm. Laattijdige neonatale infecties blijven vaak gekarakteriseerd door een meningitis en de isolatie van een stam van serotype III. In vergelijking met voorgaande jaren is vaker een haard aan de oorspong van een septicemie doorgegeven voor infecties bij volwassenen buiten de zwangerschap om. Het optreden van resistentie tegen erytromycine en de karakterisering van het fenotype wijzen op een risico van ondoeltreffendheid bij een empirische behandeling of een profylaxe met erytromycine of clindamycine zoals tegenwoordig wordt aanbevolen voor patiënten die allergisch zijn voor penicilline. Deze evolutie rechtvaardigt de routineuze bepaling van de gevoeligheid van de significante stammen voor erytromycine, zeker in geval van een klinische mislukking.
Streptococcus agalactiae
3
Streptococcus pneumoniae
Peillaboratoria
Doelstellingen en beschrijving van het surveillancenetwerk 1. Doelstellingen Ø Ø Ø
schatting trend van infecties met S. pneumoniae (1986-2000), schatting incidentie op nationaal en arrondissementsniveau, voorstelling van de voornaamste epidemiologische kenmerken van de patiënten.
2. Casusdefinitie Ø
isolaties uit bloed, C.S.V., ooretter of pleuraal, peritoneaal, pericardiaal of gewrichtsvocht.
3. Representativiteit in 2000 Ø Ø
registratie van ten minste 1 infectie door 73 laboratoria, hetzij 82% van alle peillaboratoria, verspreiding van de 104 laboratoria over 33/43 arrondissementen : 62 in Vlaanderen, 32 in Wallonië en 10 in Brussel (tabel 1). Tabel 1 :
S. pneumoniae : verspreiding van de laboratoria per arrondissement (N, %; 1998-2000)
Arrondissement Antwerpen Mechelen Turnhout Halle-Vilvoorde Leuven Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde St.-Niklaas Hasselt Maaseik Tongeren Vlaanderen
N 9 5 6 1 5 4 0 3 5 3 3 1 1 3 2 1 5 0 3 5 2 0 67
1998 T 12 6 6 1 5 4 0 3 6 3 3 1 1 4 2 1 6 0 3 7 2 0 76
% 75 83 100 100 100 100 -100 83 100 100 100 100 75 100 100 83 -100 71 100 -88
N 9 5 6 2 5 4 0 2 3 2 2 1 1 3 2 1 6 0 3 4 2 0 63
1999 T 12 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 75
% 75 83 100 100 100 100 -67 60 67 100 100 100 75 100 100 86 -100 67 100 -84
N 10 5 6 1 5 4 0 2 3 2 2 1 0 3 2 1 6 0 2 5 2 0 62
2000 T 11 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 74
% 91 83 100 50 100 100 -67 60 67 100 100 0 75 100 100 86 -67 83 100 -84
N : aantal peillaboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden
Arrondissement N Brussel 10 Nivelles 2 Ath 1 Charleroi 3 Mons 2 Mouscron 1 Soignies 3 Thuin 4 Tournai 1 Huy 1 Liège 5 Verviers 2 Waremme 0 Arlon 1 Bastogne 1 Marche-en-Fam. 0 Neufchâteau 1 Virton 0 Dinant 2 Namur 3 Philippeville 0 Wallonië 33 België 110
1998 T 15 2 1 5 3 2 4 4 2 1 6 4 0 1 1 0 1 0 2 3 0 42 133
% 67 100 100 60 67 50 75 100 50 100 83 50 -100 100 -100 -100 100 -79 83
N 11 2 1 3 3 1 4 3 2 1 3 1 0 1 0 0 1 0 1 3 0 30 104
1999 T 13 2 1 5 3 2 4 4 3 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 41 129
% 85 100 100 60 100 50 100 75 67 100 60 25 -100 --100 -50 100 -73 81
N 10 2 1 4 3 1 3 3 2 1 3 3 0 1 0 0 1 0 2 2 0 32 104
2000 T 13 2 1 5 3 2 4 4 2 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 40 127
T : totaal aantal peillaboratoria
% 77 100 100 80 100 50 75 75 100 100 60 75 -100 --100 -100 67 -80 82 K30
4. Evolutie van het aantal deelnemende laboratoria Ø
in vergelijking met 1999, stabilisatie van het aantal laboratoria die ten minste 1 infectie registreerden (tabel 2). Tabel 2 : Jaar 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993
S. pneumoniae : evolutie van het aantal deelnemende laboratoria (1986-2000) Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 84 88 79 78 85 102 96 105
54 59 57 56 60 71 68 74
Jaar 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 117 101 109 110 110 104 104
83 75 78 82 83 81 82
Voornaamste epidemiologische kenmerken 1. Incidentie in 2000 Ø Ø
incidentie van 13,3/105 inwoners op nationaal niveau, opmerkelijk is het feit dat van de 119 gediagnosticeerde gevallen in het arrondissement Charleroi, 48 gevallen zijn gelokaliseerd in de stad Charleroi (in 1999 : N=64), 11 in Courcelles, 11 in Châtelet … Streptococcus pneumoniae
1
Streptococcus pneumoniae Ø
Peillaboratoria
opmerkelijk is het feit dat van de 119 gediagnosticeerde gevallen in het arrondissement Mouscron, 44 gevallen zijn gelokaliseerd in de stad Mouscron (figuur 1). Figuur 1 : S. pneumoniae : incidentie per arrondissement (N/105 inw., 2000) AL : Aalst AR : Arlon AT : Ath AW : Antwerpen B : Brussel BG : Brugge BS : Bastogne CR : Charleroi DK : Diksmuide DM : Dendermonde DN : Dinant EK : Eeklo GT : Gent HS : Hasselt HV : Halle-Vilvoorde HY : Huy IP : Ieper KR : Kortrijk LG : Liège LV : Leuven MC : Mouscron MH : Mechelen MN : Mons MR : Marche-en-Fam. MS : Maaseik NC : Neufchâteau NM : Namur NV : Nivelles OD : Oudenaarde OS : Oostende PV : Philippeville RS : Roeselare SG : Soignies SN : St.-Niklaas TG : Tongeren TH : Turnhout TL : Tielt TN : Thuin TR : Tournai VR : Veurne VT : Virton VV : Verviers WR : Waremme
VR
DK
AW
EK
BG
OS
SN
MS GT
TL
MH
DM
HS
RS IP
TH
AL
OD
KR
LV B
HV MC
TR
TG
TG WR
NV
AT
LG
SG
VV NM
CR
MN
HY
DN TN
MR
PV
BS NC
incidentie/100.000 inwoners > 7.5 - 15.0
> 0 - 7.5
VT
> 15.0 - 22.5
AR
> 22.5
2. Evolutie van de incidentie en registratiefrequentie Ø
stabilisatie van de hoge incidentie in de arrondissementen Mouscron en Charleroi (tabel 3). Tabel 3 :
S. pneumoniae : evolutie van de incidentie/arrondissement (N/105 inw., 1993-2000)
Arrondissement
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
Antwerpen
4,8
7,9
9,1
12,5
11,3
13,4
11,8
9,9
Mechelen
12,1
8,0
14,3
13,0
16,2
10,3
14,4
10,1
Turnhout
3,6
11,2
7,9
13,9
10,5
12,0
14,6
15,3
Halle-Vilvoorde
2000 Arrondissement
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Brussel
7,2
10,5
14,2
15,3
16,3
21,1
20,6
17,4
68
100
135
145
155
201
197
167
Nivelles
8,2
15,6
14,3
15,9
17,3
11,7
17,6
12,9
N totaal
9,0
11,2
8,9
12,4
12,9
13,0
8,3
10,2
Ath
2,6
11,6
10,3
12,8
7,7
5,1
14,0
6,3
Leuven
12,3
16,3
21,5
18,7
16,8
23,4
19,6
17,5
Charleroi
7,9
10,0
12,2
25,6
30,3
31,0
29,6
28,3
Brugge
12,4
12,4
16,8
20,9
14,9
12,7
8,9
16,6
Mons
1,2
4,7
6,3
10,3
6,4
5,2
11,2
6,4
8,4
4,2
2,1
12,6
16,8
4,2
2,1
22,9
Mouscron
26,6
32,3
41,0
48,2
58,2
44,0
62,8
64,2
Soignies
Diksmuide Ieper
9,6
7,7
8,6
9,6
10,5
8,6
5,8
9,6
Kortrijk
7,2
9,3
10,1
15,8
19,0
19,4
10,8
17,3
Oostende
5,0
7,1
5,0
9,9
8,5
6,4
15,5
5,6
Roeselare
9,4
18,7
15,1
20,8
10,0
16,5
15,0
10,4
6,9
5,7
11,4
19,4
25,1
1,8
1,8
5,4
3,6
1,8
3,6
Tielt Veurne
10,0
12,3
10,5
8,8
8,2
7,6
12,2
12,7
Thuin
7,6
13,8
7,6
22,7
12,4
9,6
18,5
16,4
Tournai
4,3
2,1
7,8
6,4
7,1
7,8
7,8
2,1
15,7
Huy
2,1
4,2
0,0
5,2
3,1
7,2
4,0
4,0
19,4
25,0
Liège
0,8
2,2
0,8
3,7
2,9
4,8
7,3
5,5
7,1
3,6
Verviers
1,6
4,6
4,2
6,5
5,7
2,7
5,3
6,4
Aalst
7,3
4,6
6,1
8,8
8,8
6,1
5,3
7,2
Dendermonde
5,4
3,8
7,0
15,1
17,2
12,4
7,5
11,8
Eeklo
17,7
15,1
6,3
8,8
11,3
10,1
13,8
7,6
Gent
9,6
8,8
13,2
17,5
16,5
14,2
14,8
12,5
Oudenaarde
0,8
0,9
3,5
7,0
6,2
2,6
8,8
7,0
Waremme
0,0
3,1
0,0
4,6
1,5
6,0
8,9
8,8
22,0
33,9
35,5
31,4
37,1
29,3
17,4
27,0
Bastogne
2,6
5,2
0,0
7,7
10,1
2,5
12,5
7,4
Marche-en-Fam.
4,2
6,3
2,1
4,1
2,0
2,0
0,0
2,0
12,8
7,3
10,9
20,0
14,5
21,8
12,6
23,4 24,8
Arlon
Neufchâteau
St.-Niklaas
6,0
5,5
7,3
6,8
9,9
5,0
9,0
7,6
Virton
8,6
4,3
2,1
18,9
10,5
18,9
14,5
Hasselt
7,8
8,3
9,1
16,8
17,2
14,8
14,4
14,1
Dinant
7,3
4,2
2,1
11,3
6,1
9,2
5,1
7,0
Maaseik
10,2
9,1
7,6
19,3
16,3
17,7
8,3
8,7
Namur
5,1
4,7
6,5
12,6
15,4
15,1
12,5
15,2
Tongeren
3,3
3,2
5,4
4,3
5,3
4,8
9,5
11,6
Philippeville
3,3
6,7
6,6
11,6
6,6
16,5
19,6
26,0
Vlaanderen
7,8
9,1
10,3
13,8
13,3
13,1
11,9
12,1
Wallonië
5,4
8,0
7,8
13,0
12,6
12,1
14,3
13,4
455
530
602
813
783
771
706
719
N totaal Onbekend N totaal
N totaal
178
263
259
431
419
403
475
447
10,6
10,4
11,1
15,0
13,8
13,9
13,7
13,3
N totaal 1379
1047
1128
1523
1408
1415
1401
1360
België 678
154
132
134
51
40
23
27
1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 2 S.A.) voor het beschouwde jaar 1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 1 S.A.) voor het beschouwde jaar
2
Streptococcus pneumoniae
K30
Streptococcus pneumoniae
Peillaboratoria Ø
1360 gevallen in 2000 en dus een lichte daling in vergelijking met 1999 (tabel 4). Tabel 4 : S. pneumoniae : evolutie van de registratiefrequentie (1986-2000) Jaar
Aantal gevallen
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993
Ø
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar
488 501 471 563 674 831 762 1063
3,3 3,7 3,7 4,4 5,1 6,2 5,7 8,3
Jaar
Aantal gevallen
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
1047 1128 1523 1408 1415 1401 1360
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar 8,0 8,8 11,5 10,9 11,1 11,2 10,6
op basis van de isolaties afkomstig uit bloed en/of C.S.V. stelt men sinds 1997 een stabilisatie van het aantal gevallen vast (figuur 2). Figuur 2 : S. pneumoniae : evolutie van het aantal diepe isolaties (1991-2000) N / jaar 1.200 1.000 800 600 400 200 0 1991
Ø
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
in vergelijking met het gemiddelde van voorgaande jaren, toename van het aantal gevallen in de meeste arrondissementen (figuur 3, cf. R). Figuur 3 : S. pneumoniae : verspreiding (2000) en evolutie (1993-1999) van de registratiefrequentie per arrondissement
M = 1143 / N = 1373 R 4 2 0
180 175 170 165 160 155 150 145 140 135 130 125 120 115 110 105 92 90 100 95 90 85 80 75 63 60 63 70 54 65 50 60 47 55 50 34 45 40 24 35 23 23 19 19 22 30 17 25 11 10 20 8 8 6 15 2 10 5 0 Aw Mh Th HV Lv Bg Dk Ip Kr Os Rs Tl Vr Al Dm Ek Gt Od SN Hs Ms Tg
169 128
45
43 6 B
16
22 24
35 4 4
43 17
6 14 3 1 13 12 7
16
Nv At Cr Mn Mc Sg Tn Tr Hy Lg Vv Wr Ar Bs Mr Nc Vt Dn Nm Pv
Voor het land N : aantal geregistreerde gevallen in 2000 M : aantal geregistreerde gevallen in 1993-1999 Per arrondissement, R = (n/m) - 1 indien n > m met n : aantal geregistreerde gevallen in 2000 m : gemiddelde waarde van het aantal geregistreerde gevallen in 1993-1999
Streptococcus pneumoniae
3
Streptococcus pneumoniae
Peillaboratoria
3. Verdeling volgens geslacht en leeftijd Ø Ø
57% van de gevallen werd vastgesteld bij personen van het mannelijke geslacht (geslachtsverhouding M/V : 1,3), 31% van de gevallen werd vastgesteld bij kinderen tussen 1 en 4 jaar en 33% bij personen ≥ 65 jaar (figuur 4, tabel 5). Figuur 4 : S. pneumoniae : verdeling volgens leeftijd (N; 2000)
Tabel 5 : S. pneumoniae : verdeling leeftijdsgroep (N; 2000)
N 300
Leeftijdsgroep (jaar)
250
<1 1–4 5 –14 15 – 24 25 – 44 45 – 64 ≥ 65
200 150
volgens
Mannen (N=751)
geslacht
en
Vrouwen (N=575)
59 241 41 19 64 97 230
38 176 34 12 41 70 204
100 50 0 0
Ø Ø Ø
10
20
30
40 50 60 70 leeftijd (jaar)
80
90 100
daling van de incidentie bij baby’s < 1 jaar tussen 1999 (18,6/104) en 2000 ( 9,0/104), significante toename (p < 0,05) met lineaire trend van de incidentie bij jonge kinderen van 1 tot 4 jaar tussen 1995 (4,8/104) en 2000 (9,2/104, O.R. = 1,8), stabilisatie van de incidentie bij personen ≥ 65 jaar tussen 1999 (2,6/104) en 2000 (2,6/104) (figuur 5). Figuur 5 : S. pneumoniae : evolutie van de incidentie (N/104) per leeftijdsgroep (1991-2000) N/10000 20
< 1 j.
15
10
1-4 j.
5
> 64 j. 0 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
4. Oorsprong van de stalen Ø Ø
67% van de isolaties was afkomstig uit ooretter van kinderen < 5 jaar, 84% van de isolaties was afkomstig uit bloed van personen ≥ 5 jaar (tabel 6). Tabel 6 :
4
S. pneumoniae : verdeling in functie van de oorsprong van de stalen (N; 2000)
Oorsprong van de afgenomen stalen
< 5 jaar (N=527)
> 5 jaar (N=833)
Bloed C.S.V. Ooretter Bronchiaal vocht Pleuraal vocht Gewrichtsvocht
161 12 353 1 -
701 17 92 6 14 3
Streptococcus pneumoniae
Streptococcus pneumoniae
Peillaboratoria 5. Seizoensevolutie Ø
infecties met S. pneumoniae zijn het hele jaar door vastgesteld maar meer in de winter en minder in de zomer (figuur 6). Figuur 6 : S. pneumoniae : evolutie van het aantal diagnoses per 4 weken (1991-2000) N / 4 weken 200
150
100
50
0 1991
Ø
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
opmerkelijk is het verband tussen de evolutie van het aantal S. pneumoniae en de evolutie van het aantal niet-griepale A.L.I. (figuur 7).
N S. pneumoniae / week
100
25
niet-griepale ALI
S. pneumoniae
80
20
60
15
40
10
20
5
0
0 1996
1997
1998
1999
N niet-griepale ALI / 100 patiëntcontacten
Figuur 7 : S. pneumoniae : vergelijking tussen de evolutie van het aantal S. pneumoniae en het aantal niet-griepale A.L.I. (1996-2000)
2000
Aanbevelingen Ø Ø
Het strekt tot de aanbeveling om de artsen te herinneren aan het nut van een pneumokokkenvaccin voor elke risicopersoon, met name zij die lijden aan een chronische pathologie en personen ≥ 65 jaar. De vaccinatie bij voorkeur na zes jaar herhalen.
Besluit Ø
Ø
Op basis van de beschikbare gegevens en in vergelijking met de vier voorgaande jaren, stelt men in 2000 globaal genomen een dalende trend van het aantal infecties met S. pneumoniae vast. Twee opmerkingen : stijging van het aantal waargenomen gevallen bij personen ≥ 65 jaar (in 1998 : N=400, in 1999 : N=409, in 2000 : N=434), daling van het aantal gevallen waargenomen bij kinderen < 1 jaar ( in 1999 : N=216, in 2000 : N=97). Terwijl de nationale incidentie van infecties met S. pneumoniae voor de hele bevolking 13,3/105 inw. bedraagt, bedraagt zij 25,7/105 inw. voor personen ≥ 65 jaar; deze incidentie is vooral hoog in de arrondissementen Tielt (72,9/105 inw.), Arlon (63,4/105 inw.), Neufchâteau (62,6/105 inw.), Virton ( 61,9/105 inw.) en Charleroi (58,3/105 inw.).
Streptococcus pneumoniae
5
Streptococcus pneumoniae
Referentielaboratorium
Het surveillanceprogramma werd tot en met mei 1993 door twee referentielaboratoria waargenomen. Sinds januari 1994 is alleen nog het Universitair Ziekenhuis van de K.U. Leuven nationaal referentielaboratorium (U.Z. St.-Rafaël - Leuven) voor Streptococcus pneumoniae. Honderdentwee laboratoria verspreid over alle Belgische provincies verstuurden 1220 isolaties van pneumokokken voor kapseltypering en bevestiging van hun antibiogram. In de afgelopen vijf jaar werden 6184 stammen aan de collectie toegevoegd. De resultaten zijn samengevat in de tabellen 7 tot 16 en in figuur 8. Het aantal deelnemende laboratoria (n=102) is vergelijkbaar met 1999 (n=105) en 1998 (n=103). Tabel 7 toont enerzijds de verspreiding van het aantal ingestuurde pneumokokken over de verschillende provincies en anderzijds de evolutie sedert 1996. Net als voorgaande jaren werd meer dan 25% van de stammen in Vlaams en Waals-Brabant geïsoleerd. Niettemin werden uit beide provincies beduidend minder stammen verstuurd, ondanks een lichte toename van het aantal deelnemende laboratoria. Vanuit de provincie West-Vlaanderen werden veel meer stammen verstuurd. Tabel 7 : S. pneumoniae : verspreiding van de isolaties per provincie (1996-2000) Provincie
Vlaams-Brabant+Brussel+Waals-Brabant Antwerpen Henegouwen West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Limburg Namen Luxemburg Luik
Aantal deelnemende laboratoria
Gemiddeld aantal isolaties/laboratorium
1996
1997
22 20 16 14 9 11 3 2 5
14,2 11 11,8 10,8 13,8 10,9 16 14,5 5
392 212 169 184 137 121 29 29 23
367 198 237 135 120 121 25 21 17
Figuur 8 : S. pneumoniae : verspreiding van de isolaties per provincie (%; 1993-2000)
N 1220 1220 1205 1241 1297 992 751 641
2000 1999 1998 1997 1996 1995 1994 1993 0 10 20 30 40 50 %
6
Streptococcus pneumoniae
Aantal isolaties 1998 334 203 237 141 110 116 21 27 16
1999
2000
351 201 204 114 126 109 56 20 39
313 220 189 152 124 120 48 29 25
Streptococcus pneumoniae
Referentielaboratorium
Tabel 8 toont de oorsprong van de culturen en de verdeling ervan op basis van het geslacht van de patiënten; 77,8% van de pneumokokken werd geïsoleerd uit een hemocultuur of uit pleuraal vocht. Tabel 8 :
S. pneumoniae : verdeling in functie van oorsprong en geslacht van de patiënt (N, 2000) Geslacht
Bloed & Pleuritis N=949
C.S.V. N=54
Otitis media N=192
Andere N=25
Totaal N=1220
Mannen Vrouwen Geslachtsverhouding M/V Onbekend
540 402 1,3 7
33 21 1,6 0
111 79 1,4 2
12 13 0,9 0
696 515 1,4 9
Tabel 9 geeft de leeftijdsverdeling van de patiënten bij wie pneumokokken uit één van de drie frequentste infectielokalisaties zijn geïsoleerd. Bij kinderen jonger dan 5 jaar werden 146 stammen uit een hemocultuur geïsoleerd. Dit aantal is vergelijkbaar met dat van 1998 en 1999. Hiermee is een einde gekomen aan de progressieve jaarlijkse toename van het aantal stammen (in 1999 en 1998 : N=148, in 1997 : N=130, in 1996 : N=102, in 1995 : N=72) die binnen deze leeftijdscategorie uit een hemocultuur werden geïsoleerd. Anderzijds is het aantal isolaties bij bejaarden (> 60 jaar) in 2000 weer sterk toegenomen in vergelijking met 1999 en 1998. In 2000 werden in deze leeftijdscategorie 524 pneumokokken uit hemoculturen geïsoleerd, in 1999 slechts 487. Deze evolutie bevestigt opnieuw het belang van het gebruik van het 23-valent pneumokokkenvaccin bij bejaarden. De pneumokok is na Neisseria meningitidis de belangrijkste oorzaak van bacteriële meningitis in België. Tabel 9 :
S. pneumoniae : leeftijdsverdeling (N; 2000) Leeftijd (jaar)
Bacteriëmie + Pleuritis
Meningitis
Otitis media
<1 1–4 5–9 10 – 19 20 – 29 30 – 39 40 – 49 50 – 59 60 – 69 70 – 79 80 – 89 ≥ 90 Onbekend
59 87 18 28 21 49 59 92 144 205 142 33 12
15 9 2 0 2 4 3 6 7 4 1 0 1
58 99 8 6 4 1 2 4 1 1 1 0 7
Totaal
949
54
192
Streptococcus pneumoniae
7
Streptococcus pneumoniae
Referentielaboratorium
Tabel 10 toont in dalende volgorde de frequentie van de voornaamste kapseltypen, die afzonderlijk ten minste 1% van het onderzochte materiaal vertegenwoordigen. Type 14 is opnieuw het meest geïsoleerde kapseltype, gevolgd door kapseltype 19 en kapseltype 6. Deze drie kapseltypen vertegenwoordigen samen iets meer dan 38% van de onderzochte stammen. In vergelijking met 1999 zijn geen noemenswaardige veranderingen in de verdeling van de voornaamste kapseltypen vastgesteld. Tabel 10 : S. pneumoniae : verdeling van de frequentste kapseltypes in België (N=1220; 2000) Rangorde
Typen
Aantal isolaties N
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 Andere
14 19 6 9 23 1 3 4 8 7 18 11 22 12 15 10 2, 5, 13, 16, 17, 20, 21, 24, 27, 30, 31, 34, 35, 38
%
187 161 121 119 101 98 87 52 50 39 38 20 20 17 17 15 69
15,3 13,1 9,9 9,7 8,3 8,0 7,1 4,3 4,1 3,2 3,1 1,6 1,6 1,4 1,4 1,2 5,6
Rough
9
0,8
Totaal
1220
99,7
Tabel 11 toont de verdeling van de kapseltypen volgens de oorsprong van elke cultuur. In de tabel werden alleen typen vermeld die verantwoordelijk zijn voor minstens 5% van de isolaties. Ook hier stellen wij geen belangrijke evolutie vast. Type 1 vinden we uitsluitend als predominant kapseltype onder de hemocultuurisolaties en is verantwoordelijk voor bijna 10% van de stammen uit deze infectielokalisatie. Kapseltype 6 is het belangrijkste type onder de meningitisstammen. Type 19 is zoals in het verleden verantwoordelijk voor een belangrijk deel van de otitis-stammen. Tabel 11 : S. pneumoniae : predominante kapseltypen voor de verschillende infectielokalisaties (> 5%, 2000) Bacteriëmie en pleuritis (N = 949) N % 14 19 9 1 6 23 3 8
14,8 11,6 10,6 9,4 8,3 7,3 6,5 5
Meningitis (N = 54) N
%
N
6 14 9 19
18,5 18,5 11,1 9,2
19 14 6 23 3 9
Otitis media (N = 192) % 22,4 18,2 16,7 12,5 11,2 5,2
Tabel 12 geeft de evolutie van de gevoeligheid voor de 4 geteste antibiotica. Voor de surveillance werd steeds dezelfde methode gebruikt : de diffusietechniek met papieren schijfjes op bloedagar. Na incubatie gedurende 18 uur in een broedstoof met 5% CO2 werden de inhibitiezones volgens de NCCLS-richtlijnen gemeten en geïnterpreteerd. Voor de opsporing van resistentie tegen penicilline werden oxacillineschijfjes met een lading van 1 µg gebruikt. Tweehonderdvijftien (17,6%) pneumokokken toonden een verminderde gevoeligheid voor penicilline (MIC > 0,06 mg/L). Vierendertig procent van de 215 stammen had een MIC voor penicilline van meer dan 1 µg/l en hoort bijgevolg thuis in de categorie ‘echte resistentie’. Ook dit percentage is vergelijkbaar met de gegevens van 1999. Op alle pneumokokken met een verminderde gevoeligheid voor penicilline werd ook een MIC-bepaling voor cefotaxime uitgevoerd. Bij 70 (32,6%) van de 215 pneumokokken werd een MIC hoger dan 0,5 mg/l afgelezen. Bij 8 van de 70 stammen vonden wij een MIC van meer dan 1 mg/l (6 x 1,5 mg/l en 2 x 2 mg/L). Ook in 1999 nam de resistentie tegen tetracycline verder toe. Deze bedroeg 18,4% in 1996, 23,2% in 1997, 28% in 1998, 29,5% in 1999 en 31,7% in het voorbije jaar. De macroliden ondergaan dezelfde evolutie met een prevalentie voor de erytromycine-resistentie van 36,5% in 2000.
8
Streptococcus pneumoniae
Streptococcus pneumoniae
Referentielaboratorium De resistentie tegen ofloxacine blijft echter onder de 1% liggen. Tabel 12 : S. pneumoniae : evolutie van antibioticaresistentie (1993-2000; NCCLS-criteria) Antibiotica Penicilline G* Tetracycline Ofloxacine Erythromycine
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
N=641
%
N=751
%
N=751
%
N=1289
%
N=1241
%
N=1205
%
N=1216
15 81
2,3 12,6
57 112
7,6 14,9
9,5 18,4
21,5
171
22,9
7,1 15,8 0,4 24,1
122 237
138
70 157 4 239
334
25,9
124 288 3 355
10,0 23,2 0,2 28,6
171 338 2 374
14,2 28,0 0,1 31,0
202 359 6 425
2000 % N=1218 16,5 29,4 0,5 34,8
%
215 386 4 445
17,6 31,7 0,3 36,5
*zowel intermediair als volledig resistente stammen
Tabel 13 geeft een overzicht van de resistentiepercentages voor erytromycine, tetracycline, penicilline en cefotaxime binnen de belangrijkste kapseltypen. Zoals in het verleden is erytromycine-resistentie vooral sterk aanwezig onder de kapseltypen 19, 14, 9, 6 en in mindere mate onder kapseltype 23. Deze 5 kapseltypen zijn nu juist ook de belangrijkste in de onderzochte collectie. Opvallend is dat 75% van de type 14 stammen resistent zijn tegen erytromycine. Ook de tetracycline-resistentie is sterk vertegenwoordigd binnen dezelfde kapseltypen. Opmerkelijk is dat 41% van de type 1 stammen resistent zijn; in 1999 bedroeg dit percentage slechts 21%. Penicilline-resistentie is prominent aanwezig binnen kapseltype 14 (> 48%). Ook type 6, 9 en 23 stammen vertegenwoordigen een belangrijk deel van de penicilline-resistente stammen. Sommige kapseltypen (1,3,4,7,8,11,12,18) blijven voorlopig gespaard van resistentie tegen de vier geteste antibiotica. Type 15, verantwoordelijk voor 1,4% van de onderzochte stammen, valt op door de gecombineerde resistentie tegen penicilline, tetracycline en erytromycine in een derde van de stammen. Tabel 13 : S. pneumoniae : verdeling over belangrijke kapseltypen (2000) Kapseltypen
N Erythromycine N = 445 %
14 19 6 9 23 1 3 4 8 7 18 11 22 12 15 10 Andere
187 161 121 119 101 98 87 52 50 39 38 20 20 17 17 15 78
142 98 79 56 37 1 0 6 0 0 3 5 0 1 6 1 10
75,9 60,6 65,3 47 36,6 1 0 11,5 0 0 7,9 25 0 6 35,3 7 12,8
Stammen die resistent zijn tegen Tetracycline Penicilline N = 386 % N = 215 % 81 78 75 51 27 40 1 6 1 2 2 4 0 3 6 0 9
43,3 48,7 62 42,9 26,7 41 1,1 11,5 2 5,1 5,2 20 0 17,6 35,3 0 11,4
90 17 25 36 37 0 0 0 0 0 0 0 0 0 7 0 3
48,1 10 20,7 30,2 36,6 0 0 0 0 0 0 0 0 0 41,2 0 5,1
Cefotaxime N = 70 % 42 3 3 4 18 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
22,5 1,9 2,5 3,3 17,8 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Tabel 14 geeft een overzicht van de verschillende resistentieprofielen. Binnen de groep van pneumokokken met verminderde gevoeligheid voor penicilline (N=215) zijn er slechts 48 die alleen resistent zijn tegen penicilline, 114 pneumokokken vertonen echter een gecombineerde resistentie tegen tetracycline en erytromycine. In deze groep zijn ook 37 stammen met bijkomende verminderde gevoeligheid voor cefotaxime vastgesteld, waaronder 23 stammen van het kapseltype 14. Een groot aantal pneumokokken is resistent tegen tetracycline en erytromycine.
Streptococcus pneumoniae
9
Streptococcus pneumoniae
Referentielaboratorium
Tabel 14 : S. pneumoniae : resistentieprofiel (N=1218; 2000) N
%
Gevoelig Resistent P E T O PT PE PC TE PTE PCTE PCT PCE PCTEO Onbekend
640 578 48 94 60 2 3 15 18 206 77 37 1 13 1 1
52,5 47,5 3 7,9 3,4 0,1 0,8 1,4 1,8 16,4 5,7 2,8 0,2 0,5
P = penicilline T = tetracycline
E = erythromycine O = ofloxacine
C = cefotaxime
Tabel 15 geeft de resistentiepercentages voor erytromycine, tetracycline, penicilline en cefotaxime binnen de voornaamste infectielokalisaties van de pneumokok. Er blijft een uitgesproken verschil bestaan tussen otitis- en hemocultuurisolaties, maar het verschil vermindert elk jaar met de toenemende resistentie. Vóór 1998 waren otitisstammen driemaal frequenter resistent tegen penicilline dan hemocultuurstammen, in 1999 en in het afgelopen jaar was het verschil verminderd tot een factor x 2. Zes cefotaxime-resistente pneumokokken (MIC > 1 mg/l) werden dit jaar uit een hemocultuur geïsoleerd. Twee dergelijke stammen werden bij patiënten met otitis geïsoleerd. Voorlopig blijft in België een derde generatie cefalosporine zonder vancomycine een goede keuze voor de empirische therapie van pneumokokken-meningitis. Zoals voorgaande jaren was ongeveer de helft van de otitisstammen resistent tegen erytromycine. Tabel 15 : S. pneumoniae : resistentie tegen antibiotica in functie van de oorsprong van de isolaties (1998-2000) Percentage stammen resistent tegen Penicilline G Tetracycline Erythromycine Cefotaxime % 1998 % 1999 % 2000 % 1998 % 1999 % 2000 % 1998 % 1999 % 2000 % 1998 % 1999 % 2000 Bacteriëmie + Pleuritis Meningitis Otitis
9,9 12,5 28,2
14,7 7,6 29,3
15,2 22,2 28,6
9,9 12,5 28,2
31,8 24,2 50,7
33,8 42,6 49,5
9,9 12,5 28,2
31,8 24,2 50,7
33,8 42,6 49,5
4,8* 7,4 9,9**
* 6 stammen met een MIC voor cefotaxime > 1 mg/L - ** 2 stammen met een MIC voor cefoxime > 1 mg/L
Mortaliteitsgegevens Er was informatie van 818 patiënten beschikbaar. Negenenzeventig (9,6%) van de 818 patiënten overleden. De voornaamste gegevens i.v.m. de mortaliteit zijn in tabel 16 samengevat. Tabel 16 : S. pneumoniae : mortaliteit (N; 2000) Overledenen
10
Ja
Neen
Onbekend
Bloed Lumbaal vocht Middenooretter Pleuraal vocht Andere
75 2 0 1 1
573 31 106 13 16
284 21 86 3 8
932 54 192 17 25
Totaal
79
739
402
1220
Streptococcus pneumoniae
Totaal
Streptococcus pyogenes
Peillaboratoria
Doelstellingen en beschrijving van het surveillancenetwerk 1. Doelstellingen Ø Ø Ø
schatting trends van infecties met S. pyogenes (1994-2000), schatting incidentie op nationaal en arrondissementsniveau, voorstelling van de voornaamste epidemiologische kenmerken van de patiënten.
2. Casusdefinitie Ø
slechts isolaties uit bloed, C.S.V., ooretter of pleuraal, peritoneaal, pericardiaal of gewrichtsvocht.
3. Representativiteit in 2000 Ø Ø
registratie van ten minste 1 infectie door 73 laboratoria, hetzij 57% van alle peillaboratoria, verspreiding van de 73 laboratoria over 29/43 arrondissementen : 39 in Vlaanderen, 25 in Wallonië en 9 in Brussel (tabel 1). Tabel 1 : S. pyogenes : verspreiding van de laboratoria per arrondissement (N, %; 1998-2000) Arrondissement Antwerpen Mechelen Turnhout Halle-Vilvoorde Leuven Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde St.-Niklaas Hasselt Maaseik Tongeren Vlaanderen
N 6 4 1 0 3 4 0 1 4 1 2 0 0 1 2 0 4 0 1 2 2 0 38
1998 T 12 6 6 1 5 4 0 3 6 3 3 1 1 4 2 1 6 0 3 7 2 0 76
% 50 67 17 0 60 100 -33 67 33 67 0 0 25 100 0 67 -33 29 100 -50
N 5 3 3 0 3 4 0 1 3 1 1 1 0 0 2 1 6 0 1 2 1 0 38
1999 T 12 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 75
% 42 50 50 0 60 100 -33 60 33 50 100 0 0 100 100 86 -33 33 50 -51
2000 T
N 6 3 3 1 2 4 0 1 3 1 1 0 0 1 2 0 6 0 1 3 1 0 39
11 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 74
% 55 50 50 50 40 100 -33 60 33 50 0 0 25 100 0 86 -33 50 50 -53
N : aantal peillaboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden
Arrondissement Brussel Nivelles Ath Charleroi Mons Mouscron Soignies Thuin Tournai Huy Liège Verviers Waremme Arlon Bastogne Marche-en-Fam. Neufchâteau Virton Dinant Namur Philippeville Wallonië België
N 8 1 1 3 2 1 3 3 0 1 4 0 0 1 0 0 1 0 1 2 0 24 70
1998 T 15 2 1 5 3 2 4 4 2 1 6 4 0 1 1 0 1 0 2 3 0 42 133
% 53 50 100 60 67 50 75 75 0 100 67 0 -100 0 -100 -50 67 -57 53
N 9 1 0 2 1 1 3 3 1 1 1 1 0 1 0 0 0 0 1 2 0 19 66
1999 T 13 2 1 5 3 2 4 4 3 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 41 129
% 69 50 0 40 33 50 75 75 33 100 20 25 -100 --0 -50 67 -46 51
N 9 1 1 3 1 1 3 3 2 0 4 2 0 1 0 0 0 0 1 2 0 25 73
2000 T 13 2 1 5 3 2 4 4 2 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 40 127
T : totaal aantal peillaboratoria
% 69 50 100 60 33 50 75 75 100 0 80 50 -100 --0 -50 67 -63 57 K38
4. Evolutie van het aantal deelnemende laboratoria Ø Ø
in vergelijking met 1999, stijging van het aantal laboratoria die ten minste 1 infectie registreerden, in vergelijking met 1999, stijging van het aantal laboratoria in Wallonië die ten minste 1 infectie registreerden (in 2000 : N=25; tabel 2). Tabel 2 : S. pyogenes : evolutie van het aantal deelnemende laboratoria (1994-2000) Jaar 1994 1995 1996 1997
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 62 57 70 66
44 42 50 49
Jaar 1998 1999 2000
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 70 66 73
53 51 57
Voornaamste epidemiologische kenmerken 1. Incidentie in 2000 Ø Ø Ø
incidentie van 3,8/105 inwoners op nationaal niveau; opmerkelijk is het feit dat van de 71 gediagnosticeerde gevallen in het arrondissement Charleroi, 48 gevallen zijn gelokaliseerd in de stad Charleroi; opmerkelijk is het feit dat van de 61 gediagnosticeerde gevallen in Brussel, 8 gevallen zijn gelokaliseerd in Schaarbeek, 8 in Anderlecht, 8 in St.-Jans-Molenbeek … (figuur 1). Streptococcus pyogenes
1
Streptococcus pyogenes
Peillaboratoria
Figuur 1 : S. pyogenes : incidentie per arrondissement (N/105 inw., 2000) AL : Aalst AR : Arlon AT : Ath AW : Antwerpen B : Brussel BG : Brugge BS : Bastogne CR : Charleroi DK : Diksmuide DM : Dendermonde DN : Dinant EK : Eeklo GT : Gent HS : Hasselt HV : Halle-Vilvoorde HY : Huy IP : Ieper KR : Kortrijk LG : Liège LV : Leuven MC : Mouscron MH : Mechelen MN : Mons MR : Marche-en-Fam. MS : Maaseik NC : Neufchâteau NM : Namur NV : Nivelles OD : Oudenaarde OS : Oostende PV : Philippeville RS : Roeselare SG : Soignies SN : St.-Niklaas TG : Tongeren TH : Turnhout TL : Tielt TN : Thuin TR : Tournai VR : Veurne VT : Virton VV : Verviers WR : Waremme
VR
DK
AW
EK
BG
OS
TH
SN
MS
TL
GT
MH
DM
HS
RS IP
OD
KR
LV
AL HV
MC
TR
B WR
NV
AT
TG
TG
LG
SG
VV NM
CR
MN
HY
DN TN
MR
PV
BS
incidentie/100.000 inwoners
NC
>0-3
0
VT
>3-6
AR
>6
2. Evolutie van de incidentie en registratiefrequentie Ø
stabilisatie van de hoge incidentie in het arrondissement Charleroi (tabel 3). S. pyogenes : evolutie van de incidentie/arrondissement (N/105 inw., 1994-2000)
Tabel 3 :
Arrondissement
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Antwerpen
1,3
1,6
2,1
1,6
2,0
2,5
3,3
Mechelen
0,3
1,3
0,7
2,7
2,3
1,6
2,6
Turnhout
0,5
1,0
1,0
0,5
0,8
2,2
2,2
Halle-Vilvoorde
2,0
2,6
3,3
2,5
2,5
0,9
Leuven
2,7
1,8
1,1
1,3
2,9
2,2
Brugge
3,7
2,2
4,1
3,4
4,1
Diksmuide
2,1
0,0
0,0
0,0
0,0
Ieper
0,0
0,0
1,0
1,0
Kortrijk
0,7
3,2
2,5
2,2
Oostende
0,7
2,1
3,5
Roeselare
4,3
0,7
2,9
Tielt
2,3
4,6
Veurne
0,0
Aalst
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
1,3
2,0
3,5
1,7
4,5
5,2
6,4
12
19
33
16
43
50
20
Nivelles
2,7
3,3
3,5
2,1
3,2
1,4
4,0
5,4
Ath
2,6
0,0
3,8
0,0
1,3
2,5
5,1
5,9
Charleroi
1,6
4,4
7,5
13,6
12,2
11,6
11,6
2,6
5,9
Mons
0,0
1,2
3,2
3,2
2,0
2,8
2,0
0,0
0,0
Mouscron
4,2
0,0
5,7
0,0
9,9
12,8
10,0
1,0
1,0
1,9
Soignies
1,8
1,2
2,9
2,3
2,3
12,2
6,9
5,7
3,2
3,6
Thuin
2,8
2,8
0,7
2,1
3,4
8,2
10,3
1,4
0,7
2,1
3,5
Tournai
0,7
0,7
0,0
0,0
1,4
0,0
0,7
5,0
2,9
2,1
4,3
Huy
0,0
1,0
0,0
1,0
1,0
0,0
0,0
6,9
0,0
0,0
2,3
0,0
Liège
0,0
0,3
0,2
1,5
0,9
0,7
0,7
0,0
1,8
0,0
0,0
0,0
0,0
Verviers
1,5
1,5
0,8
1,1
0,4
0,4
1,1
0,8
0,8
0,8
0,8
0,8
0,8
1,5
Waremme
0,0
0,0
1,5
1,5
1,5
1,5
2,9
Dendermonde
1,6
3,8
3,8
2,7
1,6
1,6
3,2
Arlon
8,0
7,9
2,0
9,8
9,8
3,9
7,7
Eeklo
0,0
0,0
3,8
1,3
1,3
1,3
1,3
Bastogne
0,0
0,0
0,0
0,0
2,5
0,0
2,5
Gent
3,3
3,7
3,1
4,9
3,9
3,2
3,6
Marche-en-Fam.
0,0
2,1
0,0
0,0
0,0
4,0
0,0
Oudenaarde
1,8
0,0
0,0
0,0
0,9
2,6
0,0
Neufchâteau
0,0
0,0
0,0
0,0
1,8
0,0
0,0
St.-Niklaas
0,9
1,4
1,8
0,9
0,9
0,9
1,8
Virton
0,0
0,0
2,1
0,0
4,2
0,0
0,0
Hasselt
0,5
1,3
2,1
1,9
1,1
0,0
1,6
Dinant
0,0
0,0
0,0
2,0
0,0
3,0
1,0
Maaseik
1,9
3,3
6,6
4,2
4,7
3,7
3,2
Namur
1,5
0,0
5,0
1,8
2,9
2,9
1,4
Tongeren
1,1
0,0
0,5
0,0
0,5
0,5
0,5
Philippeville
1,7
3,3
1,7
4,9
3,3
0,0
1,6
Vlaanderen
1,6
1,9
2,3
2,0
2,2
1,9
3,2
Wallonië
1,3
1,7
2,6
3,3
3,4
3,8
3,8
93
110
138
120
132
113
84
42
55
86
109
114
126
34
1,7
1,9
2,7
2,5
2,9
2,9
3,8
174
197
269
252
299
297
145
N totaal Onbekend N totaal
Arrondissement Brussel N totaal
N totaal België
27
13
12
7
10
8
7
N totaal
1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 2 S.A.) voor het beschouwde jaar 1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 1 S.A.) voor het beschouwde jaar
2
Streptococcus pyogenes
K38
Streptococcus pyogenes
Peillaboratoria Ø
388 gediagnosticeerde gevallen, hetzij een stijging van 30% in vergelijking met 1999 (tabel 4). Tabel 4 : S. pyogenes : evolutie van de registratiefrequentie (1994-2000)
Ø
Jaar
Aantal gevallen
1994 1995 1996 1997
174 197 269 252
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar 1,3 1,5 2,0 2,0
Jaar
Aantal gevallen
1998 1999 2000
299 297 388
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar 2,3 2,4 3,0
in vergelijking met het gemiddelde van voorgaande jaren, toename van de incidentie in 29 arrondissementen (cf. R : figuur 2). Figuur 2 : S. pyogenes : verspreiding (2000) en evolutie (1994-1999) van de registratiefrequentie per arrondissement
M = 237 / N = 402 R 6 3 0
70 65 60 55 50 45 40 32 35 30 27 30 25 16 20 15 10 8 9 10 5 7 2 5 0 Aw Mh Th HV Lv Bg Dk Ip Kr Os Rs
61
18 6 6
1
5 6 7
55
14 4
1
Tl Vr Al Dm Ek Gt Od SN Hs Ms Tg
B
5 7
15 15 1
8 7
3 4 1
1 4 1
Nv At Cr Mn Mc Sg Tn Tr Hy Lg Vv Wr Ar Bs Mr Nc Vt Dn Nm Pv
Voor het land N : aantal geregistreerde gevallen in 2000 M : gemiddelde waarde van het aantal geregistreerde gevallen in 1994-1999 Per arrondissement, R = (n/m) - 1 indien n > m met n : aantal geregistreerde gevallen in 2000 m : gemiddelde waarde van het aantal geregistreerde gevallen in 1994-1999
3. Verdeling volgens geslacht en leeftijd Ø Ø
56% van de isolaties werd uitgevoerd bij personen van het mannelijke geslacht (geslachtsverhouding M/V : 1,3), 49% van de isolaties werd uitgevoerd bij kinderen tussen 1 en 4 jaar en 21% bij jongeren tussen 5 en 14 jaar (figuur 3, tabel 5). Figuur 3 : S. pyogenes : verdeling volgens leeftijd (N; 2000) N 60
Tabel 5 : S. pyogenes : verdeling per geslacht en leeftijdsgroep (N; 2000) Leeftijdsgroep (jaar)
50
<1 1-4 5 -14 15 - 24 25 - 44 45 - 64 ≥ 65
40 30 20
Mannen (N=216) 16 106 43 1 14 16 20
Vrouwen (N=170) 6 82 38 2 14 11 17
10 0 0
Ø Ø Ø
10
20
30
40 50 60 leeftijd (jaar)
70
80
90 100
stabilisatie van de incidentie bij baby’s < 1 jaar tussen 1999 (1,97/104) en in 2000 (1,95/104), significante toename met lineaire trend (p < 0,05) van de incidentie bij kinderen van 1 tot 4 jaar tussen 1997 (1,9/104) en 2000 (4,1/104, O.R. = 1,6), toename van de incidentie bij jongeren van 5 tot 14 jaar tussen 1994 (0,25/104) en 2000 (0,67/104) (figuur 4).
Streptococcus pyogenes
3
Streptococcus pyogenes
Peillaboratoria
Figuur 4 : S. pyogenes : evolutie van de incidentie per leeftijdsgroep (1994-2000) N/10000 5.0 1-4 j. 4.0
3.0 < 1 j.
2.0
1.0
5-14 j.
0.0 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
4. Oorsprong van de afgenomen stalen Ø Ø
92% van de stalen werd afgenomen uit middenooretter van kinderen < 5 jaar, in vergelijking met voorgaande jaren, toename van het aantal bloedstalen en daling van het aantal stalen afgenomen uit middenooretter bij personen ≥ 5 jaar (tabel 6). Tabel 6 :
S. pyogenes : evolutie van de verdeling van de isolaties volgens de oorsprong van de afgenomen stalen (%; 1994-2000)
Oorsprong van de afgenomen stalen
1994 < 5 j. > 5 j.
1995 < 5 j. > 5 j.
1996 < 5 j. < 5 j.
1997 > 5 j. < 5 j.
1998 > 5 j. > 5 j.
1998 < 5 j. > 5 j.
1999 < 5 j. > 5 j.
2000 < 5 j. > 5 j.
N=94 N=73 N=90 N=90 N=129 N=156 N=135 N=151 N=101 N=134 N=105 N=132 N=156 N=135 N=210 N=178 Bloed Ooretter Peritoneaal vocht Pleuraal vocht Gewrichtsvocht C.S.V.
9,6 90,4 0,0 0,0 0,0
45,2 53,4 0,0 0,0 1,4
4,4 95,6 0,0 0,0 0,0
50,0 50,0 0,0 0,0 0,0
4,7 94,6 0,0 0,0 0,8
9,0 89,7 0,0 0,6 0,6
37,8 57,0 1,5 0,0 3,7
4,6 95,4 0,0 0,0 0,0
31,7 65,3 1,0 0,0 2,0
50,7 44,0 0,0 0,7 4,5
6,6 93,4 0,0 0,0 0,0
50,0 45,5 0,0 0,0 4,5
9,0 89,7 0,0 0,6 0,6
37,8 57,0 1,5 0,0 3,7
6 92 0 1 0 1
42 53 0 1 3 1
5. Seizoensevolutie Ø
isolaties van S. pyogenes werden over het hele jaar waargenomen maar meer in de winter en minder in de zomer (figuur 5). Figuur 5 : S. pyogenes : evolutie van het aantal isolaties per 4 weken (1994-2000) N / 4 weken 60 50 40 30 20 10 0 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Besluit Ø Ø
4
In vergelijking met voorgaande jaren steeg de incidentie van infecties met S. pyogenes (2,9/105 inwoners in 1999, 3,8/105 in 2000). De sinds 1994 stijgende trend van het aantal gevallen bij kinderen van 5 tot 14 jaar, werd in 2000 bevestigd.
Streptococcus pyogenes
Streptococcus pyogenes
Referentielaboratorium
Het referentielaboratorium voor S. pyogenes is gelokaliseerd in het U.Z.A. - U.I.A. - Antwerpen.
Material and Methods Strains A total of 45 Belgian diagnostic laboratories submitted 555 presumptive group A streptococci (GAS) : 3 or more GAS were received from 22 laboratories; the range of the number of GAS sent per laboratory was 1 to 81 isolates and the mean number 11 isolates. Among all 555 isolates sent to the reference centre, the identification of S. pyogenes was confirmed for 518 isolates. These isolates comprised 76 S. pyogenes from sterile sites and 442 organisms from non-sterile sites (including 380 throat swab samples) (table 7). Table 7 : S. pyogenes : Source of isolation of 518 GAS Invasive sites
Non-invasive sites No
No
Blood Deep wound Synovial fluid Tissue Cerebrospinal fluid Pleural fluid Peritoneal fluid Other sterile sites
58 3 3 3 2 1 1 5
Throat Ear Abcess Skin Wound non-sterile Vagina Other non-sterile Unknown
Total
76
Total
380 18 9 10 12 3 5 5 442
For 486 isolates the gender was reported, and 54.3% of the strains were isolated from females. More than 50% of the strains were collected from patients < 16 years of age (figure 6). Figure 6 : S. pyogenes : Age distribution of 471 GAS
35 30 number
25 20 15 10 5
88
80
73
64
58
52
47
41
36
31
26
20
15
10
5
0
0
age (years) Most of the isolates were collected during the periods May-July and October-November (figure 7). Figure 7 : S. pyogenes : Date of isolation of 485 GAS
60
number
50 40 30 20 10 0 1/01/00
1 /03/00
1/05/00
1/07/00
1/09/00
1/11/00
Streptococcus pyogenes
5
Streptococcus pyogenes
Referentielaboratorium
Phenotypic detection of resistance mechanisms Double-disc test using erythromycin (diffusable content 78 µg) and clindamycin (diffusable content 25 µg) Neo-Sensitab discs (Rosco, Taastrup, Denmark) were placed at 15 to 20 mm apart on a blood agar plate (Mueller-Hinton agar supplemented with 5% defibrinated horse blood) on which a bacterial suspension equivalent to that of a 0.5 McFarland standard had been previously inoculated. Following overnight incubation at 37°C in aerobic conditions, the inhibition zone around the two discs determined the inducible, constitutive, or M resistance phenotype of the strain.
Antimicrobial susceptibility testing MICs were determined by the agar dilution method using the criteria recommended by the National Committee for Clinical Laboratory Standards. The following drugs were tested: erythromycin, clindamycin, miokamycin, azithromycin, clarithromycin and tetracycline.
Polymerase chain reaction (PCR)-based detection of the resistance genes Specific primers were used to detect the genes mefA, ermB (1) and ermTR (2).
Pulsed-field gel electrophoresis PFGE was performed as described previously (3).
Results Phenotypic detection of resistance mechanisms 76 (14.7%) of 518 GAS strains tested were erythromycin resistant. According to the double-disc test, 35 (6.8%) of the erythromycin-resistant isolates showed constitutive resistance (c MLSB) and 41 (7.9%) exhibited the pattern of novel resistance (M phenotype). Among the invasive isolates the prevalence of c MLSB and M phenotype was 10.5% and 6.6%, respectively, and among the throat isolates, the prevalence was 6.1% and 8.4%, respectively. The prevalence of resistance varied between the laboratories from 0% to 21.4%; the prevalence of ermB and mefA varied from 0% to 17.1% and from 0% to 12.9%, respectively.
PCR-based detection of the resistance genes In 95.6% the constitutive resistance phenotype was genotypically confirmed by the presence of the ermB gene, while in 96.9% the mefA gene was present in the M resistance-phenotype strains. Two strains which were resistant to erythromycin but negative for ermB and mefA carried the ermTR gene.
Antimicrobial susceptibility testing The MIC ranges and the MICs at which 50 % and 90% of the 347 throat swab samples are inhibited are given in tables 8 and 9. Table 8 : S. pyogenes : MIC range, MIC50 , MIC90 (µg/ml) and % resistance for the 347 isolates Antibiotic Erythromycin Clarithromycin Azithromycin Miokamycin Clindamycin Tetracycline
Range
MIC50
MIC90
No. Resistance (%)
≤ 0.03 - > 512 ≤ 0.03 - > 512 ≤ 0.03 - > 512 0.0075 - 64 ≤ 0.03 - 256 0.03 - 128
0.06 0.03 0.125 0.25 0.03 0.25
16 8 16 0.5 0.125 16
50 (14.4) 49 (14.1) 49 (14.1) 20 (5.8) 19 (5.5) 41 (11.8)
Table 9 : S. pyogenes : Range, MIC50, MIC90 (µg/ml), % resistance and resistance breakpoint for 347 strains of Streptococcus pyogenes for 5 antibiotics Erythromycin-susceptible strains (297) Antibiotic Erythromycin Clarithromycin Azithromycin Miokamycin Clindamycin Tetracycline
Erythromycin-resistant strains (50)
Range
MIC50
MIC90
No. Resistance (%)
Resistance breakpoint
≤ 0.03 - 0.5 ≤ 0.03 - 16 ≤ 0.03 - 8 0.0075 - 2 ≤ 0.03 - 0.5 0.03 - 64
0.03 0.03 0.125 0.25 0.03 0.25
0.06 0.06 0.125 0.5 0.06 0.5
0 2 (0.7) 1 (0.3) 1 (0.3) 0 15 (5.1)
≥1 ≥1 ≥ 2 ≥ 2* ≥1 ≥8
Range 2 - >512 0.03 - >512 0.06 - >512 0.125 - 64 ≤ 0.03 - >512 0.06 – 128
MIC50
MIC90
16 16 32 0.25 0.06 8
> 512 > 512 512 32 256 64
No. Resistance (%) 50 (100) 47 (94.0) 48 (96.0) 19 (38.0) 19 (38.0) 26 (52.0)
* No defined NCCLS breakpoint
50 (14.4%) of the throat swab samples isolates tested were resistant to erythromycin, 5.5% of the isolates were resistant to clindamycin. The resistance to clarithromycin and azithromycin was 14.1%, whereas the resistance to miokamycin was 5.8%.
6
Streptococcus pyogenes
Referentielaboratorium
Streptococcus pyogenes
The erythromycin-resistant isolates, irrespective of the phenotype, were resistant to the 14- en 15- membered macrolides, clarithromycin and azithromycin in respectively 94.0% en 96.0% of the isolates. In contrast, clindamycin and miokamycin retained some activity, depending on the phenotype; all of the novel resistance strains, but non of the constitutive resistance strains were susceptible to these agents.
Pulsed-field gel electrophoresis All throat swab samples strains were typed by PFGE with the resitriction enzyme SmaI or SfiI depending on the phenotype. Visual and computerised analysis obtained 21 unrelated GAS genotypes. One frequently found genotype comprise 25.5% of the isolates. The 3 most frequently found genotypes comprise 49.1% of the isolates studied.
References 1.
Sutcliffe, J., A. Tait-Kamradt, and L. Wondrack. 1996. Streptococcus pneumoniae andStreptococcus pyogenes resistant to macrolides but sensitive to clindamycin: a common resistance pattern mediated by an efflux system. Antimicrob. Agents Chem. 40: 1817-1824.
2.
Seppälä, H., M. Skurnik, H. Soini, M. Roberts, and P. Huovinen. 1998. A novel erythromycin resistance methylase gene (ermTR) in Streptococcus pyogenes. Antimicrob. Agents Chem. 42: 257-262.
3.
Descheemaeker, P., S. Chapelle, C. Lammens, M. Hauchecorne, M. Wijdooghe, P.Vandamme, M. Ieven, and H. Goossens. 2000. Macrolide resistance and erythromycin resistance determinants among Belgian Streptococci pyogenes and Streptococci pneumoniae isolates. J. Antimicrob. Chemother. 45:167-173.
Streptococcus pyogenes
7
Yersinia enterocolitica
Peillaboratoria
Doelstellingen en beschrijving van het surveillancenetwerk 1. Doelstellingen Ø Ø Ø
schatting trend van infecties met Y. enterocolitica (1985-2000); schatting incidentie op nationaal en arrondissementsniveau; voorstelling van enkele epidemiologische kenmerken van de patiënten.
2. Representativiteit in 2000 Ø Ø
registratie van ten minste 1 infectie door 86 laboratoria, hetzij 68% van alle peillaboratoria, verspreiding van de 86 laboratoria over 32/43 arrondissementen : 53 in Vlaanderen, 25 in Wallonië en 8 in Brussel (tabel 1). Tabel 1 :
Y. enterocolitica : aantal deelnemende laboratoria (1998-2000)
Arrondissement Antwerpen Mechelen Turnhout Halle-Vilvoorde Leuven Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde St.-Niklaas Hasselt Maaseik Tongeren Vlaanderen
N 8 4 3 0 4 3 0 1 5 2 3 1 1 4 2 1 5 0 2 5 0 0 54
1998 T 12 6 6 1 5 4 0 3 6 3 3 1 1 4 2 1 6 0 3 7 2 0 76
% 67 67 50 0 80 75 -33 83 67 100 100 100 100 100 100 83 -67 71 0 -71
N 8 5 5 0 4 4 0 1 5 1 2 1 1 3 2 1 6 0 2 6 2 0 59
1999 T 12 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 75
% 67 83 83 0 80 100 -33 100 33 100 100 100 75 100 100 86 -67 100 100 -79
2000 T
N 7 3 4 0 4 4 0 1 5 1 2 1 1 3 2 1 6 0 2 5 1 0 53
11 6 6 2 5 4 0 3 5 3 2 1 1 4 2 1 7 0 3 6 2 0 74
% 64 50 67 0 80 100 -33 100 33 100 100 100 75 100 100 86 -67 83 50 -72
N : aantal peillaboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden
Arrondissement Brussel Nivelles Ath Charleroi Mons Mouscron Soignies Thuin Tournai Huy Liège Verviers Waremme Arlon Bastogne Marche-en-Fam. Neufchâteau Virton Dinant Namur Philippeville Wallonië België
N 7 2 1 3 1 2 4 3 0 0 1 1 0 1 0 0 0 0 2 2 0 23 84
1998 T 15 2 1 5 3 2 4 4 2 1 6 4 0 1 1 0 1 0 2 3 0 42 133
% 47 100 100 60 33 100 100 75 0 0 17 25 -100 0 -0 -100 67 -55 63
N 8 2 1 4 2 2 3 2 0 1 1 2 0 1 0 0 0 0 2 1 0 24 91
1999 T 13 2 1 5 3 2 4 4 3 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 41 129
% 62 100 100 80 67 100 75 50 0 100 20 50 -100 --0 -100 33 -59 71
N 8 1 1 4 2 2 2 3 2 1 1 2 0 1 0 0 0 0 1 2 0 25 86
2000 T 13 2 1 5 3 2 4 4 2 1 5 4 0 1 0 0 1 0 2 3 0 40 127
T : totaal aantal peillaboratoria
% 62 50 100 80 67 100 50 75 100 100 20 50 -100 --0 -50 67 -63 68 K26
3. Evolutie van het aantal deelnemende laboratoria Ø
in vergelijking met 1999, lichte daling van het aantal laboratoria die ten minste 1 infectie registreerden in Vlaanderen : in 2000, N=53; in 1999, N=59 (tabel 2). Tabel 2 : Jaar
Y. enterocolitica : evolutie van het aantal deelnemende laboratoria (1985-2000) Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N %
1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992
126 131 118 117 110 111 115 107
79 85 79 84 79 78 80 76
Jaar 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
Laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden N % 111 102 105 100 93 84 91 86
78 72 78 71 69 63 71 68
Voornaamste epidemiologische kenmerken 1. Incidentie in 2000 Ø Ø Ø
incidentie van 5,0/105 inwoners op nationaal niveau, opmerkelijk is het feit dat van de 57 gediagnosticeerde gevallen in het arrondissement Leuven, 12 gevallen zijn gelokaliseerd in Tremelo, 6 gevallen in Boortmeerbeek … opmerkelijk is het feit dat van de 41 gediagnosticeerde gevallen in het arrondissement Antwerpen, 17 gevallen zijn gelokaliseerd in Antwerpen (figuur 1).
Yersinia enterocolitica
1
Yersinia enterocolitica
Peillaboratoria
Figuur 1 : Y. enterocolitica : incidentie per arrondissement (N/105 inw., 2000) AL : Aalst AR : Arlon AT : Ath AW : Antwerpen B : Brussel BG : Brugge BS : Bastogne CR : Charleroi DK : Diksmuide DM : Dendermonde DN : Dinant EK : Eeklo GT : Gent HS : Hasselt HV : Halle-Vilvoorde HY : Huy IP : Ieper KR : Kortrijk LG : Liège LV : Leuven MC : Mouscron MH : Mechelen MN : Mons MR : Marche-en-Fam. MS : Maaseik NC : Neufchâteau NM : Namur NV : Nivelles OD : Oudenaarde OS : Oostende PV : Philippeville RS : Roeselare SG : Soignies SN : St.-Niklaas TG : Tongeren TH : Turnhout TL : Tielt TN : Thuin TR : Tournai VR : Veurne VT : Virton VV : Verviers WR : Waremme
VR
DK
AW
EK
BG
OS
SN
MS GT
TL
MH
DM
HS
RS IP
LV
AL
OD
KR
B
HV MC
TH
TR
TG
TG WR
NV
AT
LG
SG
VV NM
CR
MN
HY
DN TN
MR
PV
BS NC
incidentie/100.000 inwoners >0-4
0
VT
>4-8
AR
>8
2. Evolutie van de incidentie en registratiefrequentie Ø Ø Ø
in vergelijking met 1999, daling van de incidentie in de meeste arrondissementen, stabilisatie van de hoge incidentie in het arrondissement Mechelen (2000 : N=31), zoals voorheen ligt het aantal gediagnosticeerde gevallen in Vlaanderen hoger dan in Wallonië (tabel 3). Tabel 3 :
Y. enterocolitica : evolutie van de incidentie/arrondissement (N/105 inw., 1993-2000)
Arrondissement
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
Antwerpen
2,9
2,8
3,9
3,3
3,4
3,8
4,2
4,4
Mechelen
17,1
15,4
15,6
14,6
8,9
14,9
11,5
11,8
Turnhout
3,6
4,6
1,3
5,3
3,0
2,3
8,4
7,6
Halle-Vilvoorde
2000 Arrondissement
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Brussel
3,4
3,0
4,6
4,1
2,1
2,3
4,9
3,2
32
28
45
39
20
22
47
31
9,1
11,4
7,7
5,3
4,7
5,3
5,8
4,6 7,6
4,6
9,2
6,7
7,6
4,0
5,1
6,5
6,3
Leuven
13,7
12,0
10,3
8,7
8,9
7,7
11,2
12,5
Brugge
4,5
10,9
12,0
8,6
9,3
6,3
6,7
5,9
Diksmuide
N totaal Nivelles Ath Charleroi Mons
6,5
2,6
10,3
14,1
3,8
0,0
3,8
15,2
9,3
7,3
9,4
7,1
5,4
5,0
4,3
2,0
2,0
0,8
3,2
2,4
1,6
2,8
1,2
0,0
4,2
6,3
2,1
8,4
0,0
0,0
4,2
Mouscron
16,8
12,7
19,8
9,9
5,7
4,3
4,3
12,9
16,3
5,8
6,7
3,8
1,9
7,7
2,9
7,7
Soignies
7,1
9,4
5,9
4,7
6,4
4,7
2,3
2,3
Kortrijk
6,8
13,3
7,9
4,7
7,5
4,7
5,4
6,8
Thuin
8,3
10,3
14,4
10,3
6,2
5,5
8,9
6,9
Oostende
4,3
4,3
3,5
2,1
1,4
2,1
7,8
7,7
Tournai
5,7
4,3
2,8
2,8
0,7
0,0
0,7
4,3
Roeselare
10,1
10,1
12,2
6,5
10,0
6,4
7,8
6,4
1,2
10,4
6,9
9,2
4,6
9,1
4,6
10,2
Ieper
Tielt
Huy
0,0
1,0
2,1
2,1
1,0
0,0
0,0
0,0
Liège
0,8
1,4
1,5
1,2
1,0
0,2
0,5
0,5
Veurne
0,0
1,8
1,8
5,4
1,8
5,4
5,3
3,6
Verviers
1,6
4,6
3,1
1,2
0,8
1,1
2,3
1,9
Aalst
5,8
6,9
8,1
7,7
5,0
5,7
6,1
3,8
Waremme
0,0
0,0
0,0
0,0
1,5
0,0
0,0
1,5
Dendermonde
11,4
10,3
14,1
13,5
16,2
10,8
14,5
8,6
Arlon
8,0
10,0
7,9
7,8
0,0
9,8
7,8
3,9
Eeklo
12,6
11,4
7,6
8,8
5,0
5,0
6,3
8,8
Bastogne
2,6
2,6
2,6
0,0
0,0
2,5
2,5
0,0
Gent
6,9
8,0
5,5
4,5
7,1
3,3
8,5
4,6
Marche-en-Fam.
0,0
2,1
0,0
0,0
2,0
0,0
0,0
0,0
Oudenaarde
1,8
3,5
1,8
2,6
3,5
0,9
1,8
2,6
Neufchâteau
3,7
7,3
3,6
1,8
1,8
1,8
1,8
0,0
St.-Niklaas
8,2
8,2
8,6
5,4
7,2
7,7
7,2
6,7
Virton
6,4
2,1
0,0
2,1
4,2
2,1
0,0
2,1
Hasselt
2,4
2,2
1,9
4,3
3,7
2,7
5,0
2,6
Dinant
5,2
5,2
8,3
4,1
2,0
2,0
7,1
1,0 1,8
Maaseik
2,9
1,4
1,0
1,9
1,9
0,5
2,8
1,8
Namur
Tongeren
1,1
1,1
0,5
0,5
1,1
1,6
0,0
1,6
Philippeville
Vlaanderen
6,2
7,1
6,5
6,0
5,6
5,1
6,6
6,2
Wallonië
363
417
380
351
328
300
393
367
N totaal Onbekend N totaal
N totaal België
212
120
44
55
38
30
29
16
N totaal
4,4
4,7
1,8
2,5
2,5
1,4
0,7
16,7
6,7
10,0
6,6
4,9
9,9
4,9
4,9
6,0
5,6
5,0
4,3
3,2
2,6
3,0
2,8
196
186
165
144
106
88
99
93
8,0
7,4
6,3
5,8
4,8
4,3
5,6
5,0
803
751
634
589
492
440
568
507
1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 2 S.A.) voor het beschouwde jaar 1 van de arrondissementen met een incidentie > gemiddelde + 1 S.A.) voor het beschouwde jaar
2
Yersinia enterocolitica
K26
Yersinia enterocolitica
Peillaboratoria Ø
507 gediagnosticeerde gevallen, hetzij een daling van 11% in vergelijking met 1999 (tabel 4, figuur 2). Tabel 4 :
Y. enterocolitica : evolutie van de registratiefrequentie (1985-2000)
Jaar
Aantal gevallen
1988 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar
1324 1514 1235 1212 1104 1044 1173 1005
10,2 10,4 9,1 9,6 8,6 7,9 8,7 7,6
Jaar
Aantal gevallen
1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
803 751 634 589 492 440 568 507
Gemiddeld aantal gevallen/lab/jaar 6,2 5,8 4,9 4,5 3,8 3,4 4,6 4,0
Figuur 2 : Y. enterocolitica : verspreiding (2000) en evolutie (1993-1999) van de registratiefrequentie per arrondissement
M = 536 / N = 491 R 8 4 0 57 60 55 50 45 41 36 40 35 31 35 30 23 25 19 16 16 20 15 11 9 9 15 10 10 8 7 10 4 3 3 2 2 5 0 Aw Mh Th HV Lv Bg Dk Ip Kr Os Rs Tl Vr Al Dm Ek Gt Od SN Hs Ms Tg
31 18
16 6 B
3
9
4
10
6
3 5 1 2
1 1
5 3
Nv At Cr Mn Mc Sg Tn Tr Hy Lg Vv Wr Ar Bs Mr Nc Vt Dn Nm Pv
Voor het land N : aantal geregistreerde gevallen in 2000 M : gemiddelde waarde van het aantal geregistreerde gevallen in 1993-1999 Per arrondissement, R = (n/m) - 1 indien n > m met n : aantal geregistreerde gevallen in 2000 m : gemiddelde waarde van het aantal geregistreerde gevallen in 1993-1999
3. Verdeling volgens geslacht en leeftijd Ø Ø
55% van de isolaties is in 2000 uitgevoerd bij personen van het mannelijke geslacht (geslachtsverhouding M/V : 1,2), 50% van de isolaties is in 2000 uitgevoerd bij kinderen van 1 tot 4 jaar, van wie de meesten 1 of 2 jaar oud zijn (figuur 3, tabel 5). Figuur 3 : Y. enterocolitica : verdeling volgens leeftijd (N; 2000) N 125
Tabel 5 : Y. enterocolitica : verdeling leeftijdsgroep (N; 2000) Leeftijdsgroep (jaar) <1 1–4 5 –14 15 - 24 25 - 44 45 - 64 ≥ 65
100
75
Mannen (N=273) 9 138 74 9 22 8 13
volgens
geslacht
en
Vrouwen (N=226) 5 111 44 9 23 19 15
50
25
0 0
10
20
30
40 50 60 leeftijd (jaar)
70
80
90
Yersinia enterocolitica
3
Yersinia enterocolitica Ø Ø
Peillaboratoria
in vergelijking met 1999, daling van de incidentie bij baby’s < 1 jaar (in 1999 : 2,3/104 , in 2000 : 1,2/104), in vergelijking met 1999, stabilisatie van de incidentie bij kinderen van 1 tot 4 jaar (in 2000 : 5,5/104), terwijl zij van 1991 tot 1998 significant daalde (figuur 4). 4
Figuur 4 : Y. enterocolitica : evolutie van de incidentie (N/10 ) per leeftijdsgroep (1991-2000)
N/10000 16
12
8 1-4 j. 4
< 1 j.
0
1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
4. Seizoensevolutie Ø Ø
de meeste isolaties zijn geregistreerd op het einde van de zomer en/of bij aanvang van de herfst, opmerkelijk is het groot aantal infecties gediagnosticeerd tijdens de lente van 1999 (figuur 5). Figuur 5 : Y. enterocolitica : evolutie van het aantal diagnoses per 4 weken (1991-2000) N / 4 weken 150 125 100 75 50 25 0 1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
Besluit Ø
4
Daling van de registratiefrequentie terwijl zij in 1999 was gestegen, in vergelijking met 1998.
Yersinia enterocolitica
2000
Yersinia enterocolitica
Referentielaboratoria Leuven + Brussel
De gegevens werden verzameld door de twee laboratoria (U.Z. Leuven – Leuven en U.C.L. - Brussel) die in België actief zijn als referentielaboratoria voor Yersinia enterocolitica en Yersinia pseudotuberculosis. De evolutie van het aantal ingestuurde stammen is opgesplitst volgens referentielaboratorium en weergegeven in tabel 6. Tabel 6 :
Y. enterocolitica : verdeling van de stammen per referentielaboratorium (N; 1983-2000)
1983 1984 U.C.L. K.U.L.
648 551
1985
1986 1987 1988
721 598
625 689
706 735
Totaal 1199 1319
1314
1441
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
762 599
686 464
603 426
612 414
537 430
422 448
432 404
337 404
284 423
259 386
245 337
274 416
183 389
1342 1361
1150
1029
1026
967
870
836
741
707
645
582
690
572
634 708
In 2000 stuurden 111 laboratoria stammen in. Dit aantal is vergelijkbaar met 1999. Slechts 2 laboratoria isoleerden meer dan 30 stammen. In 2000 isoleerde meer dan 60% van de deelnemende laboratoria minder dan 5 stammen. In 1997 werden per laboratorium gemiddeld 6,45 stammen geïsoleerd, in 1998 daalde dit aantal tot 4,93 stammen, in 1999 steeg het aantal opnieuw tot 5,84 stammen en in 2000 bedroeg het 5,2 (tabel 7). Tabel 7 : Y. enterocolitica : verdeling van aantal laboratoria in functie van het aantal ingestuurde stammen (2000) Aantal laboratoria
Aantal ingestuurde stammen
2 3 0 7 33 33 33
> 30 20 – 30 15 – 19 10 – 14 5–9 2–4 1
De evolutie van het aantal stammen dat sinds 1988 werd ingestuurd, wordt per provincie beschreven in tabel 8 en figuur 6. Tijdens deze evaluatieperiode is voor alle provincies, met uitzondering van Oost-Vlaanderen, het aantal geïsoleerde stammen minstens gehalveerd. In bepaalde provincies, bijvoorbeeld Hainaut en Namur, is het aantal zelfs herleid tot minder dan een derde. Rekening houdend met het stabiel aantal deelnemende laboratoria mogen wij besluiten dat in België infecties met Yersinia enterocolitica zeker minder frequent zijn dan in het afgelopen decennium. De sinds 1988 permanent dalende trend gaat door, ondanks een lichte toename in 1999. Tabel 8 :
Y. enterocolitica : ingestuurde isolaties per provincie (in functie van de lokalisatie van het laboratorium, 1988-2000) Provincie
1988 N
1989 N
1990 N
1991 N
1992 N
1993 N
1994 N
1995 N
1996 N
1997 N
1998 N
1999 N
2000 N
Vlaams-Brabant+Brussel+ Brabant wallon Antwerpen Limburg West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Namur Hainaut Liège Luxembourg
391 272 111 192 136 59 136 59 5
320 237 73 196 117 41 121 41 4
281 249 82 138 67 51 111 50 0
277 246 64 136 94 51 116 40 2
241 219 57 144 111 36 111 37 11
233 207 67 109 91 35 83 35 10
213 203 65 114 77 43 86 30 5
205 165 37 95 105 39 63 27 5
232 143 39 63 111 30 61 18 10
190 113 44 77 110 22 55 31 1
134 146 48 70 88 20 51 19 6
202 136 44 75 118 22 53 32 8
166 117 38 93 76 14 39 26 3
Yersinia enterocolitica
5
Yersinia enterocolitica
Referentielaboratoria Leuven + Brussel
Figuur 6 : Y. enterocolitica : verspreiding van het aantal isolaties per provincie, in functie van de lokalisatie van het laboratorium (%; 1988-2000)
N 571 690 582 645 707 741 836 870 967 1026 1029 1150 1361
2000 1999 1998 1997 1996 1995 1994 1993 1992 1991 1990 1989 1988
0
10
20
30
40
%
Tabel 9 geeft per provincie een overzicht van het aantal deelnemende laboratoria en per serotype een verdeling van de geïsoleerde Yersinia’s. De kolommen 3, 4 en 5 geven informatie over de pathogene serotypen (0:3, 0:9, 0:5,27). De 6de kolom verzamelt zowel de niet-pathogene serotypen van Yersinia enterocolitica, als een reeks niet-pathogene Yersinia sp., zoals Y. bercovieri, Y. frederiksenii, Y. intermedia, Y. mollaretii en Y. kristensenii. De zevende kolom geeft de zeldzame isolaties van Y. pseudotuberculosis weer. Y. enterocolitica serotypes 0:3 en 0:9 nemen respectievelijk 72% en 6,3% van de onderzochte stammen voor hun rekening. Minder dan één percent van de stammen behoort tot het serotype 0:5,27. Bijna 99% van de Yersinia-stammen werd geïsoleerd uit stoelgang. Slechts 1 stam behorend tot serotype 0:3 werd uit bloed geïsoleerd. Tabel 9 :
Y. enterocolitica en Y. pseudotuberculosis : verdeling van de verschillende serotypen per provincie (N; 2000) Provincie
N labs
0:3
Vlaams-Brabant + Brussel + Brabant wallon Antwerpen Limburg West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Namur Hainaut Liège Luxembourg
22 24 9 15 12 6 13 9 1
België
111
Oorsprong
feces bloed andere
Serotype 0:3 Serotype 0:9 Serotype 0:5,27 Andere serotypen Ø Yersinia bercovieri Ø Yersinia frederiksenii Ø Yersinia intermedia Ø Yersinia pseudotuberculosis Ø Yersinia mollaretii Ø Yersinia kristensenii Ø Yersinia rodhei
6
Yersinia enterocolitica
: : : : : : : : : : : : : :
Y. pseudotuberculosis
Pathogeen serotype 0:5,27
0:9
Niet-pathogene types
115 75 24 78 67 9 23 17 3
1 0 0 0 0 0 1 0 0
8 8 4 4 2 1 7 2 0
35 49 8 7 7 2 5 6 0
0 2 1 0 0 0 0 0 0
159 134 37 89 76 12 36 25 3
411
2
36
119
3
571
568 1 3 411 36 2 98 5 10 0 3 0 2 1
99,3% 0,2% 0,5% 72,0% 6,3% 0,4% 17,2% 0,9% 1,7% 0,5% 0,4% 0,2%
Totaal
Yersinia enterocolitica
Referentielaboratoria Leuven + Brussel
Tabel 10 geeft de evolutie weer van de verspreiding van de verschillende serotypen van Y. enterocolitica sinds 1979. In vergelijking met 1999 werden er duidelijk minder 0:3 stammen geïsoleerd. Dit is het kleinste aantal type 0:3 stammen dat sedert 1979 tijdens eenzelfde kalenderjaar onderzocht werd in beide referentielaboratoria. Ondanks het feit dat de koude aanrijkingsprocedure door sommige laboratoria de voorbije jaren werd stopgezet, neemt het aantal niet-pathogene serotypen een weinig toe. Tabel 10 : Y. enterocolitica : verdeling van de serotypen (1979-2000) Periode
Serotype 0:3 N
1979 – 1981 1982 – 1983 1984 – 1985 1986 – 1987 1988 – 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
1916 1806 2088 2244 1995 843 895 815 694 659 599 582 524 437 511 411
Serotype 0:9 %
N
67,6 76,2 81,5 80 78,3 81,9 87,2 84,3 79,7 78,8 80,8 82,3 81,2 75,1 74,0 72
661 392 350 278 151 44 27 40 50 49 38 34 23 38 50 36
% 23,3 16,5 13,6 9,9 6,0 4,2 2,6 4,1 5,7 5,9 5,1 4,8 3,6 6,5 7,2 6,3
Andere pathogene serotypen N % --------4 10 4 4 11 4 1 6 0 6 7 2
--------0,2 1,0 0,4 0,4 1,3 0,4 0,1 0,8 0 1 1 0,4
Andere serotypen N % 257 171 121 284 361 132 100 108 115 117 100 85 98 99 115 122
9,1 7,2 4,7 10,1 14,5 12,9 9,7 11,2 13,2 13,9 13,6 12,1 15,2 17,0 16,8 21,3
Tabel 11 geeft een overzicht van de leeftijdsverdeling van de patiënten in functie van het serotype van de isolaties. Ongeveer 55% van de pathogene Y. enterocolitica-stammen werd geïsoleerd bij kinderen jonger dan 10 jaar. Vanaf het derde levensdecennium zijn infecties met Y. enterocolitica zeldzaam en worden ook meer niet-pathogene serotypen dan pathogene serotypen geïsoleerd. Tabel 11 : Y. enterocolitica : verdeling volgens leeftijd en serotype (N; 2000) Leeftijd (jaar)
Serotype 0:3
Serotype 0:9
Andere
Totaal
<1 1-4 5-9 10 - 19 20 - 29 30 - 39 40 - 49 50 - 59 60 - 69 70 - 79 80 - 89 ≥ 90 Onbekend
20 217 66 51 5 7 3 3 6 3 0 1 29
2 16 3 2 0 1 5 2 2 0 0 0 3
1 16 9 6 9 22 12 9 15 12 7 2 5
23 249 78 59 14 30 20 14 23 15 7 3 37
Totaal
411
36
125
572
Tabel 12 geeft het serotype en het geslacht van de patiënten weer. Hieruit blijkt dat wat betreft de serotypen 0:3 en 0:9 de infecties over beide geslachten gelijkmatig zijn verspreid. Tabel 12 :
Y. enterocolitica : verdeling in functie van het geslacht van de patiënt en van het serotype (N; 2000)
Geslacht
Serotype 0:3
Serotype 0:9
Andere serotypen en species
Totaal
Mannen Vrouwen Onbekend
218 186 7
22 13 1
60 64 1
300 263 9
Yersinia enterocolitica
7
Peillaboratorium
Besluit
Ø
Op nationaal vlak is het laboratorianetwerk voor de surveillance van infectieuze aandoeningen een uiterst belangrijk instrument. Het biedt de gelegenheid om de evolutie van een aantal micro-organismen in het lopende jaar én van jaar tot jaar op te volgen.
Ø
Dankzij de gegevens van de deelnemende laboratoria kunnen ook de voornaamste epidemiologische kenmerken van de geregistreerde kiemen worden gepreciseerd en kan worden nagegaan in welke bevolkingsgroepen de meeste gevallen worden gediagnosticeerd.
Ø
De gegevensverwerking per arrondissement blijkt interessant omdat die de gelegenheid biedt om problemen op te merken die in een of ander specifiek arrondissement van het land voorkomen.
Ø
Eind 1994 werd een elektronisch surveillancesysteem (Programma Epi-Lab) ingevoerd : sindsdien versturen een tiental laboratoria hun wekelijks verzamelde gegevens via modem. Dit programma maakt het mogelijk om enerzijds de gegevens in te voeren en te versturen naar de server van het W.I.V. en anderzijds de gegevens die zijn verzameld in het kader van de surveillance van infectieuze aandoeningen wekelijks onder de vorm van tabellen en kaarten te visualiseren.
Ø
De referentielaboratoria bieden kostbare informatie over de gevoeligheid van de bestudeerde ziektekiem ten opzichte van antibiotica, de typering en de verzamelde gegevens.
Ø
Het blijvend registreren verruimt de mogelijkheden om een aantal vergelijkende aanwijzingen te verzamelen die in de toekomst nuttig zouden kunnen blijken.
Besluit
1
Peillaboratoria
Lijst van publicaties
Ø RONVEAUX O., QUOILIN S., VAN LOOCK F., LHEUREUX P., STRUELENS M., BUTZLER J.P. A Campylobacter coli foodborne outbreak in Belgium. Acta Clinica Belgica 2000; 55 : 307-311. Ø VAN LOOCK F., DUCOFFRE G., DUMONT J-M., LIBOTTE-CHASSEUR M-L., IMBRECHTS H., GOUFFAUX M., HOUINSROULET J., LAMSENS G., DE SCHRIJVER K., BIN N., MOREAU A., DE ZUTTER L., DAUBE G. Analysis of foodborne disease in Belgium in 1997. Acta Clinica Belgica, 2000; 55-6. Ø GALLAY A., VAN LOOCK F., DEMAREST S., VAN DER HEYDEN J., JANS B., VAN OYEN H. Belgian Coca-Cola-Related Outbreak : Intoxication, Mass Sociogenic Illness or Both? American Journal of Epidemiology, 2002, vol.155, n°2. Ø DE SCHRIJVER K., VAN BOUWEL E., MORTELMANS L., VAN ROSSOM P., DE BEUKELAER T., VAEL C., DIRVEN K., GOOSSENS H., IEVEN M., RONVEAUX O. An outbreak of legionnaires’ disease among visitors to a fair in Belgium in 1999. Eurosurveillance 2000; 5 : 115-119. Ø MAES N., STRUELENS M.-J., DINNE K., RONVEAUX O., VAN LOOCK F. Amplified fragment length polymorphism (AFLP) typing of Legionella pneumophila for identifying the source of an international outbreak of legionellosis in a Belgian hotel. 5th International Conference on Legionella, Ulm (Germany), 26-29/09/2000. Abstract book p 51. Ø VAN LOOCK F., RONVEAUX O., DINNE K., QUOILIN S., MOREAU A., STRUELENS M. Een Legionellabesmetting na een hotelbezoek in het zuiden van het land. Epidemiologisch Bulletin van de Vlaamse Gemeenschap 2000; No 1:8. Ø RONVEAUX O., QUOILIN S., VAN LOOCK F. Infectious disease surveillance in Belgium during the Euro 2000 football tournament. Eurosurveillance weekly, 22 June 2000. http://www.eurosurv.org/update Ø RONVEAUX O., VAN LOOCK F., DINNE K., MAES N., QUOILIN S., SASSE A., STRUELENS M. An international outbreak of Legionnaires Disease in a Belgian hotel. 9th International Congress on Infectious Diseases, Buenos Aires, 10-13/04/2000. Abstract book p 230. Ø DUCOFFRE G., CAUCHIE P. Simpson S. Respiratory Syncytial Virus Epidemiology in Belgium. ESPID 2000, Noordwijk, 3-5/05/2000; Abstract book p 74. Ø VELLINGA A., VAN LOOCK F. The dioxin crisis as experiment to determine poultry related Campylobacter enteritis Emerging Infectious Diseases 2002, 8 ; 4. Priority publication since september 21st 2001 : http://www.cdc.gov/ncidod/eid/vol8no1/vellinga.htm Ø VAN LOOCK F., GALLAY A., DEMAREST S., VAN DER HEYDEN J., VAN OYEN H. Outbreak of Coca-Cola-related illness in Belgium : a true association. Lancet, 1999, 354, 680-1. Ø PIÉRARD D., CROWCROFT N., DE BOCK S., POTTERS D., CRABBE G., VAN LOOCK F. , LAUWERS S. A case-control study of sporadic infection with O157 and non-O157 verocytotoxin- producing E. coli. Epidemiol. Infect. 1999, 122, 359-365. Ø VAN LOOCK F. Notification of communicable diseases. Archives of Public Health, 1999, 57(5), 311-324. Ø DUCOFFRE G. Diagnosis and surveillance of infectious diseases. Archives of Public Health, 1999, 57(5), 217-219. Ø QUOILIN S., DUPONT Y., VAN LOOCK F., DUCOFFRE G. Electronic surveillance in the sentinel laboratory network in Belgium. Archives of Public Health, 1999, 57(supp.1), 14. Ø CROWCROFT N.S., INFUSO A., ILEF D., LE GUENNO B., DESENCLOS J.C., VAN LOOCK F., CLEMENT J. Risk factors for human hantavirus infection : Franco-Belgian collaborative case-control study during 1995-6 epidemic. BMJ, 1999, 318, 1737-1738.
Liist van publicaties
1
Lijst van publicaties
Peillaboratoria
Ø VAN LOOCK F., DUCOFFRE G. Overzicht van infectieziekten, geregistreerd door de peillaboratoria in 1997. Epidemiologisch Bulletin van de Vlaamse Gemeenschap 1998 (nr. 24). Ø VAN LOOCK F. Notification of Communicable Diseases. European Union for School and University Health and Medicine, Newletter, august 1998, 20-29. Ø VAN LOOCK F. De ziekte van Lyme Epidemiologisch Bulletin van de Vlaamse Gemeenschap 1999/2 (nr. 26). Ø VAN PELT W., RONVEAUX O., GALLAY A., VAN LEEUWEN W.J., CHASSEUR-LIBOTTE M.L., VAN DUYNHOVEN Y.T.H.P., VAN LOOCK F., GODARD C. Een explosie van Salmonella enterica serovar Enteritidis (S. Enteritidis) in België : Een grensoverschrijdende problematiek? Infectieziekten Bulletin 1999 nr. 3. Ø VAN LOOCK F., THOMAS I., CLEMENT J., GOOS S., COLSON P. A case-control study after a hantavirus infection outbreak in the south of Belgium : Who is at risk ? Clinical Infectious Diseases, 1999, 28, 834-839. Ø VAN LOOCK F. Early Warning Systems and Public Health Interventions in a Belgian and European Perspective. Acta Clin. Belg., 1994, 49, 236-242. Ø DUCOFFRE G., WALCKIERS D., GLUPCZYNSKI Y., VERBIST L., VERHAEGEN J., YOURASSOWSKY E. Evolution des infections à pneumocoques en Belgique de 1986 à 1991. Acta Clin. Belg., 1993, 48, 148-155. Ø DUCOFFRE G. Surveillance van infectieuze aandoeningen in België door een netwerk van laboratoria voor microbiologie : toekomst perspectieven. Focus Diagnostica, 1992, 2, 9-13. Ø DUCOFFRE G. Surveillance des maladies infectieuses en Belgique par un réseau de laboratoires de microbiologie : perspectives d'avenir. Focus Diagnostica, 1992, 2, 9-13. Ø WALCKIERS D. Surveillance van infectieuze aandoeningen in België door een netwerk van laboratoria voor microbiologie. Ontwikkeling sedert 1983. Focus Diagnostica, 1992, 2, 4-8. Ø WALCKIERS D. Surveillance des maladies infectieuses en Belgique par un réseau de laboratoires de microbiologie. Développements depuis 1983. Focus Diagnostica, 1992, 2, 4-8. Ø WALCKIERS D., PIOT P., STROOBANT A., VAN DER VEKEN J., DECLERCQ E. Declining trends in some sexually transmitted diseases in Belgium between 1983 and 1989. Genitourin. Med., 1991, 67, 374-377. Ø WALCKIERS D., STROOBANT A., VANDEPITTE J., VERBIST L., WAUTERS G. Surveillance des maladies infectieuses en Belgique par un réseau de laboratoires vigies. Application à Campylobacter et Yersinia enterocolitica. Expérience de sept années. Méd. Mal. Infect., 1991, 21, 244-249 et 392. Ø WALCKIERS D., STROOBANT A., YOURASSOWSKY E., LION J., CORNELIS R. A sentinel network of microbiological laboratories as a tool for surveillance of infectious diseases in Belgium. Epidemiol. Infect., 1991, 106, 297-303. Ø WALCKIERS D., LAUWERS S., STROOBANT A., CORNELIS R., LION J., VAN CASTEREN V. Aspects épidémiologiques des infections à Campylobacter en Belgique. Acta Clin. Belg., 1989, 44, 10-16. Ø WALCKIERS D., PIOT P., STROOBANT A., CORNELIS R., LION J., VAN CASTEREN V. Aspects épidémiologiques des infections à Neisseria gonorrhoeae en Belgique. Rev. Epidém. et Santé Publ., 1989, 37, 7-12. 2
Liist van publicaties
Peillaboratoria
Lijst van publicaties
Ø VAN DYCK E., WALCKIERS D., PIOT P. Multiple antimicrobial resistance in Haemophilus influenzae isolates from invasive infections in Belgium (1983-1987). Acta Clin. Belg., 1988, 43, 423-428. Ø WALCKIERS D. Surveillance des maladies infectieuses en Belgique par un réseau de laboratoires de microbiologie. In : Recherche en santé publique en Belgique. Première journée nationale de la santé publique. Bruxelles, 25 novembre 1988. Résumés des communications orales et des posters. Arch. B. Méd. soc., Hyg., Méd. Tr. et Méd. lég., 1988, 46, 136. Ø WALCKIERS D., PIOT P., STROOBANT A., CORNELIS R., LION J., VAN CASTEREN V. Aspects épidémiologiques des infections à Chlamydia trachomatis en Belgique. Acta Clin. Belg., 1988, 43, 51-57. Ø WALCKIERS D., WAUTERS G., STROOBANT A., CORNELIS R., VAN CASTEREN V. Surveillance des maladies infectieuses en Belgique par un réseau de laboratoires de microbiologie : principaux résultats de l'enregistrement 1984. Acta Clin. Belg., 1986, 41, 260-267. Ø WALCKIERS D., VANDEPITTE J., STROOBANT A., CORNELIS R., VAN CASTEREN V. Une nouvelle méthode de surveillance des maladies infectieuses en Belgique : le réseau "vigie" de laboratoires de microbiologie. Med. Mal. Infect., 1986, 16, 147-150. Ø WALCKIERS D., VAN ROS G., STROOBANT A. Surveillance du paludisme en Belgique par un réseau de laboratoires de microbiologie. Ann. Soc. belge Méd. trop., 1986, 66, 15-21. Ø WALCKIERS D., VAN CASTEREN V., STROOBANT A., CORNELIS R. Surveillance van infectieziekten door laboratoria voor microbiologie. Tijdschr. Geneeskd., 1986, 42, 191-200. Ø STROOBANT A., VAN CASTEREN V., WALCKIERS D. Surveillance infectieuze aandoeningen door een net van laboratoria voor microbiologie, 1984. Infectie door Entamoeba histolytica. Tijdschrift van de Belgische Vereniging van Laboratoriumtechnologen, 1986, 13, 231-235. Ø STROOBANT A., VAN CASTEREN V., WALCKIERS D. Surveillance des maladies infectieuses par un réseau de laboratoires de microbiologie, 1984. Revue de l'Association Belge des Technologues de Laboratoire. • Brucellose : 1985, 12, 347. • Infection à Yersinia enterocolitica : 1986, 13, 235-237. Ø STROOBANT A., VAN CASTEREN V., WALCKIERS D. Surveillance des maladies infectieuses par les laboratoires en 1983. Revue de l'Association Belge des Technologues de Laboratoire. • Brucellose : 1984, 11, 306-307. • Legionellose : 1984, 11, 307-308. • Infection à Listeria : 1984, 11, 366-367. • Paludisme : 1985, 12, 43-46. • Infection à Pneumocoques : 1985, 12, 47-49. • Infection à Campylobacter : 1985, 12, 289-290. • Infection à Chlamydia : 1985, 12, 291-292. Ø STROOBANT A., VAN CASTEREN V., WALCKIERS D. Surveillance infectieuze aandoeningen door microbiologische laboratoria in 1983. Tijdschrift van de Belgische Vereniging van Laboratoriumtechnologen. • Malaria : 1984, 11, 240-243. • Infectie door Yersinia enterocolitica : 1984, 11, 363-365. • Infectie door Mycobacterium : 1985, 12, 174-177. • Infectie door Haemophilus influenzae : 1985, 12, 292-294.
Liist van publicaties
3
Peillaboratoria
Lijst W.I.V.-rapporten
Ø DUCOFFRE G. Surveillance van infectieuze aandoeningen door een netwerk van laboratoria voor microbiologie, 1999 + epidemiologische trends 1983-1998. November 2000, 268 p. (D/1999/2505/29). Ø DUCOFFRE G. Surveillance des maladies infectieuses par un réseau de laboratoires de microbiologie, 1999 + tendances épidémiologiques 1983-1998. Novembre 2000, 268 p. (D/1999/2505/28). Ø QUOILIN S. Rapport sur l’épidémie d’hépatite A à Templeuve. Februari 2000. Ø DUCOFFRE G. Surveillance van infectieuze aandoeningen door een netwerk van laboratoria voor microbiologie, 1998 + epidemiologische trends 1983-1997. November 1999, 220 p. (D/1999/2505/25). Ø DUCOFFRE G. Surveillance des maladies infectieuses par un réseau de laboratoires de microbiologie, 1998 + tendances épidémiologiques 1983-1997. Novembre 1999, 220 p. (D/1999/2505/24). Ø QUOILIN S. Rapport sur l’intervention lors d’un épisode épidémique de Legionella pneumophila. Juni 1999. Ø GALLAY A., QUOILIN S., VAN LOOCK F. Epidémie d’hépatite A au centre la Clairière à Bruxelles. Februari - Mei 1999. Ø DUCOFFRE G. Surveillance van infectieuze aandoeningen door een netwerk van laboratoria voor microbiologie, 1997 + epidemiologische trends 1983-1996. November 1998, 220 p. (D/1998/2505/27). Ø DUCOFFRE G. Surveillance des maladies infectieuses par un réseau de laboratoires de microbiologie, 1997 + tendances épidémiologiques 1983-1996. Novembre 1998, 220 p. (D/1998/2505/26). Ø DUCOFFRE G. Referentielaboratoria : hun rol in het kader van het netwerk van Peillaboratoria. November 1997, 80 p. (D/1997/2505/37). Ø DUCOFFRE G. Laboratoires de référence : leur rôle dans le cadre du réseau des Laboratoires Vigies. November 1997, 76 p. (D/1997/2505/36). Ø DUCOFFRE G. Surveillance van infectieuze aandoeningen door een netwerk van laboratoria voor microbiologie, 1996 + epidemiologische trends 1983-1995. November 1997, 204 p. (D/1997/2505/31). Ø DUCOFFRE G. Surveillance des maladies infectieuses par un réseau de laboratoires de microbiologie, 1996 + tendances épidémiologiques 1983-1995. Novembre 1997, 204 p. (D/1997/2505/30). Ø DUCOFFRE G. Surveillance van infectieuze aandoeningen door een netwerk van laboratoria voor microbiologie, 1995 + retrospectieve 1983-1994. November 1996, 177 p. (D/1996/2505/16).
Lijst W.I.V.-rapporten
1
Lijst W.I.V.-rapporten
Peillaboratoria
Ø DUCOFFRE G. Surveillance des maladies infectieuses par un réseau de laboratoires de microbiologie, 1995 + rétrospective 1983-1994. Novembre 1996, 177 p. (D/1996/2505/15). Ø DUCOFFRE G. Surveillance van infectieuze aandoeningen door een netwerk van laboratoria voor microbiologie, 1994 + retrospectieve 1983-1993. December 1995, 148 p. (D/1995/2505/27). Ø DUCOFFRE G. Surveillance des maladies infectieuses par un réseau de laboratoires de microbiologie, 1994 + rétrospective 1983-1993. Décembre 1995, 148 p. (D/1995/2505/26). November 1990, 48 p. (D/1990/2505/27). Ø DUCOFFRE G. Surveillance van infectieuze aandoeningen door een netwerk van laboratoria voor microbiologie, 1993 + retrospectieve 1983-1992. December 1994, 135 p. (D/1994/2505/21). Ø DUCOFFRE G. Surveillance des maladies infectieuses par un réseau de laboratoires de microbiologie, 1993 + rétrospective 1983-1992. Décembre 1994, 135 p. (D/1994/2505/20). Ø DUCOFFRE G. Surveillance van infectieuze aandoeningen door een netwerk van laboratoria voor microbiologie, 1992 + retrospectieve 1983-1991. November 1993, 82 p. (D/1993/2505/25). Ø DUCOFFRE G. Surveillance des maladies infectieuses par un réseau de laboratoires de microbiologie, 1992 + rétrospective 1983-1991. Novembre 1993, 81 p. (D/1993/2505/24). Ø DUCOFFRE G. Surveillance van infectieuze aandoeningen door een netwerk van laboratoria voor microbiologie, 1991 + retrospectieve 1983-1990. Februari 1993, 64 p. (D/1992/2505/45). Ø DUCOFFRE G. Surveillance des maladies infectieuses par un réseau de laboratoires de microbiologie, 1991 + rétrospective 1983-1990. Février 1993, 64 p. (D/1992/2505/33). Ø DUCOFFRE G. Surveillance van infectieuze aandoeningen door een netwerk van laboratoria voor microbiologie, 1990 + retrospectieve 1983-1989. November 1991, 32 p. Ø DUCOFFRE G. Surveillance des maladies infectieuses par un réseau de laboratoires de microbiologie, 1990 + rétrospective 1983-1989. Novembre 1991, 32 p. Ø WALCKIERS D. Surveillance van infectieuze aandoeningen door een netwerk van laboratoria voor microbiologie, 1989 + retrospectieve 1983-1988. Ø WALCKIERS D. Surveillance des maladies infectieuses par un réseau de laboratoires de microbiologie, 1989 + rétrospective 1983-1988. Novembre 1990, 48 p. (D/1990/2505/26). Ø WALCKIERS D. Surveillance van infectieuze aandoeningen door een netwerk van laboratoria voor microbiologie, 1988 + retrospectieve 1983-1987. September 1989, 56 p. (D/1989/2505/28). Ø WALCKIERS D. Surveillance des maladies infectieuses par un réseau de laboratoires de microbiologie, 1988 + rétrospective 1983-1987. Septembre 1989, 56 p. (D/1989/2505/27). 2
Lijst W.I.V.-rapporten
Peillaboratoria
Lijst W.I.V.-rapporten
Ø WALCKIERS D. Surveillance van infectieuze aandoeningen door een netwerk van laboratoria voor microbiologie. 1987. Juli 1988, 58 p. (D/1988/2505/17). Ø WALCKIERS D. Surveillance des maladies infectieuses par un réseau de laboratoires de microbiologie. 1987. Juillet 1988, 58 p. (D/1988/2505/16). Ø WALCKIERS D. Surveillance van infectieuze aandoeningen door een netwerk van laboratoria voor microbiologie. 1986. Oktober 1987, 62 p. (D/1987/2505/39). Ø WALCKIERS D. Surveillance des maladies infectieuses par un réseau de laboratoires de microbiologie. 1986. October 1987, 62 p. (D/1987/2505/38). Ø WALCKIERS D. Surveillance. van infectieuze aandoeningen door een netwerk van laboratoria voor microbiologie. 1985. Oktober 1985, 54 p. (D/1986/2505/79). Ø WALCKIERS D. Surveillance des maladies infectieuses par un réseau de laboratoires de microbiologie. 1985. Octobre 1986, 51 p. (D/1986/2505/77). (Résumé paru dans le Bulletin Epidémiologique Hebdomadaire Français, 1987, 2, 6-7). Ø WALCKIERS D. Surveillance van infectieuze aandoeningen door de laboratoria voor microbiologie in 1984. Oktober 1985, 22 p. (D/1985/2505/41). Ø WALCKIERS D. Surveillance des maladies infectieuses par les laboratoires de microbiologie en 1984. Octobre 1985, 22 p. (D/1985/2505/40). Ø STROOBANT A., VAN CASTEREN V., WALCKIERS D. Surveillance van infectieziekten door de laboratoria voor microbiologie in 1983. November 1984, 18 p. (D/1984/2505/34). Ø STROOBANT A., VAN CASTEREN V., WALCKIERS D. Surveillance des maladies infectieuses par les laboratoires de microbiologie. Novembre 1984, 20 p. (D/1984/2505/33).
Lijst W.I.V.-rapporten
3
Naam van de kiem
Verantwoordelijke
Instituut
Adres
Telefoon
Fax
E-mail
BARTONELLA HENSELAE
Dr G. BIGAIGNON
U.Z. St-Luc – Infectieuze Serologie
Hippocrateslaan, 54
1200 Brussel
02/764.17.50
02/764.93.10
[email protected]
BORDETELLA PERTUSSIS
Dr S. LAUWERS
A.Z.-V.U.B. - Microbiologie
Laarbeeklaan, 101
1090 Brussel
02/477.50.00
02/477.50.15
[email protected]
BORRELIA BURGDORFERI
Dr G. BIGAIGNON
U.Z. St-Luc – Infectieuze Serologie
Hippocrateslaan, 10/1750
1200 Brussel
02/764.17.50
02/764.93.10
[email protected]
Dr V. LUYASU
Clinique St-Pierre
Av. Reine Fabiola, 9
1340 Ottignies
010/43.74.63
010/43.71.88
[email protected]
Dr M. VAN RANST
U.Z. - CDG8 – Virologie
Herestraat, 49
3000 Leuven
016/34.79.03
016/34.79.31
[email protected]
BRUCELLA sp.
Dr J. GODFROID
CODA
Groeselenberg, 99
1180 Bruxelles
02/375.44.55
02/375.09.79
[email protected]
CAMPYLOBACTER sp.
Dr G. ZISSIS
U.Z. St-Pieter – Microbiologie
Hoogstraat, 322
1000 Brussel
02/535.45.30
02/535.46.56
Dr O. VANDENBERG
Peillaboratoria
LIJST VAN REFERENTIELABORATORIA
[email protected] [email protected]
CLOSTRIDIUM BOTULINUM
Mevr. M. TURNEER
Instituut Pasteur van Brussel
Engelandstraat, 642
CORYNEBACTERIUM DIPHTERIAE
Dr S. LAUWERS
A.Z.-V.U.B. – Microbiologie
Laarbeeklaan, 101
1090 Brussel
CRYPTOCOCCUS NEOFORMANS
Dr D. SWINNE
W.I.V. – Mycologie
J. Wytsmanstraat, 14
1050 Brussel
CRYPTOSPORIDIUM sp.
Mr T. VERVOORT
I.T.G. – Klinische Biologie
Nationalestraat, 155
2000 Antwerpen
CYCLOSPORA
Mr T. VERVOORT
I.T.G. – Klinische Biologie
Nationalestraat, 155
ENTAMOEBA HISTOLYTICA
Mr T. VERVOORT
I.T.G. – Klinische Biologie
Nationalestraat, 155
ENTEROCOCCUS
Dr H. GOOSSENS
U.Z. Antwerpen – Microbiologie
ENTEROVIRUS / POLIOVIRUS
Dr C. LIESNARD
Hôpital Erasme – Microbiologie
Dr D. PIERARD
A.Z.-V.U.B. – Microbiologie
Dr M. VAN RANST
U.Z. - CDG8 – Virologie
ESCHERICHIA COLI VTEC en EHEC
Dr D. PIERARD
A.Z.-V.U.B. – Microbiologie
HAEMOPHILUS INFLUENZAE
Dr F. CROKAERT
HANTAVIRUS H.I.V.
02/373.33.10
02/373.33.15
[email protected]
02/477.50.00
02/477.50.15
[email protected]
02/642.55.33
02/642.55.19
[email protected]
03/247.64.36
03/247.64.40
[email protected]
2000 Antwerpen
03/247.64.36
03/247.64.40
[email protected]
2000 Antwerpen
03/247.64.36
03/247.64.40
[email protected]
Wilrijkstraat, 10
2650 Edegem
03/821.37.89
03/825.42.81
[email protected]
Route de Lennik, 808
1070 Bruxelles
02/555.42.62
02/555.64.59
[email protected]
Av. du Laarbeek, 101
1090 Bruxelles
02/477.50.00
02/477.50.15
[email protected]
Herestraat, 49
3000 Leuven
016/34.79.03
016/34.79.31
[email protected]
Laarbeeklaan, 101
1090 Brussel
02/477.50.00
02/477.50.15
[email protected]
Instituut J. Bordet – Microbiologie
Heger-Bordetstraat, 1
1000 Brussel
02/541.37.06
02/541.32.95
[email protected]
Dr C. VANDENVELDE
Kon. Astrid Militair Hospitaal
Bruynstraat, 2
1120 Brussel
02/264.40.44
02/264.46.08
[email protected]
Dr. P. GOUBAU
Clin. St- Luc – ESP30
Chap. aux Champs, 30/55
1200 Brussel
02/764.34.20
02/764.31.63
[email protected]
Dr M. VAN RANST
U.Z. - CDG8 – Virologie
Herestraat, 49
3000 Leuven
016/34.79.03
016/34.79.31
[email protected]
Dr S. LAUWERS
A.Z. - V.U.B. – Microbiologie
Laarbeeklaan, 101
1090 Brussel
02/477.50.00
02/477.50.15
[email protected]
Dr C. LIESNARD
U.Z. Erasmus - Microbiologie
Lenniksebaan, 808
1070 Brussel
02/555.42.62
02/555.64.59
[email protected]
Dr G. VAN DER GROEN
I.T.G. – Virologie
Nationalestraat, 155
2000 Antwerpen
03/247.63.20
03/247.63.33
[email protected]
Dr J. PLUM
U.Z. - R.U.G. – Virologie
De Pintelaan, 185 - Blok A 9000 Gent
09/240.36.35
09/240.36.59
[email protected]
Dr M. SONDAG
U.Lg – Bloedtransfusie
Sart-Tilman B35
4000 Liège
04/343.41.75
04/366.75.47
[email protected]
Dr G. ZISSIS
U.Z. St-Pieter - Medicale Virologie
Hoogstraat, 322
1000 Brussel
02/535.45.30
02/535.46.56
[email protected]
Dr Sc. R. VRANCKX
W.I.V. – Virologie
J. Wytsmanstraat, 14
1050 Brussel
02/642.51.63
02/642.56.54
[email protected]
1
Bijlage 1
bijlage 1
HEPATITIS A, B, C
1180 Brussel
bijlage 1
LEGIONELLA PNEUMOPHILA
Verantwoordelijke
Instituut
Adres
Telefoon
Fax
E-mail
Dr S. LAUWERS
A.Z. - V.U.B. – Microbiologie
Laarbeeklaan, 101
1090 Brussel
02/477.50.00
02/477.50.15
[email protected]
Dr M. STRUELENS
U.Z. Erasmus - Microbiologie
Lenniksebaan, 808
1070 Brussel
02/555.34.86
02/555.44.05
[email protected]
LEISHMANIA sp.
Mr T. VERVOORT
I.T.G. – Klinische Biologie
Nationalestraat, 155
2000 Antwerpen
03/247.64.36
03/247.64.40
[email protected]
LEPTOSPIRA sp.
Mr T. VERVOORT
I.T.G. – Klinische Biologie
Nationalestraat, 155
2000 Antwerpen
03/247.64.36
03/247.64.40
[email protected]
LISTERIA MONOCYTOGENES
Dr Sc. M. YDE
W.I.V. – Bacteriologie
J. Wytsmanstraat, 14
1050 Brussel
02/642.51.54
02/642.52.40
[email protected]
MYCOBACTERIUM sp.
Dr Phn. M. DUFAUX
Instituut Pasteur van Brussel – Mycobact.
Engelandstraat, 642
1180 Brussel
02/373.32.10
02/373.32.81
[email protected]
Dr F. PORTAELS
I.T.G. – Mycobacteriologie
Nationalestraat, 155
2000 Antwerpen
03/247.63.17
03/247.63.33
[email protected]
NEISSERIA MENINGITIDIS
Mevr. F. CARION
W.I.V. – Bacteriologie
J. Wytsmanstraat, 14
1050 Brussel
02/642.50.89
02/642.52.40
[email protected]
NEISSERIA GONORRHOEAE
Dr M. VAN ESBROECK
I.T.G. – Klinische Biologie
Kronenburgstraat, 43/3
2000 Antwerpen
03/247.60.47
03/247.64.40
[email protected]
PASTEURELLA sp.
Dr C. MIRY
DGZ-VL. Verbond West-Vlaaderen
Industrielaan, 15
8820 Torhout
050/23.05.31
050/23.05.69
[email protected]
PLASMODIUM sp.
Mr T. VERVOORT
I.T.G. – Klinische Biologie
Nationalestraat, 155
2000 Antwerpen
03/247.64.36
03/247.64.40
[email protected]
SALMONELLA sp.
Dr I. WYBO
W.I.V. – Bacteriologie
J. Wytsmanstraat, 14
1050 Brussel
02/642.50.82
02/642.52.40
[email protected]
SHIGELLA sp.
Dr I. WYBO
W.I.V. – Bacteriologie
J. Wytsmanstraat, 14
1050 Brussel
02/642.50.82
02/642.52.40
[email protected]
Dr M. STRUELENS
U.Z. Erasmus - Bacteriologie
Lenniksebaan, 808
1070 Brussel
02/555.45.19
02/555.64.59
[email protected]
STAPHYLOCOCCUS AUREUS LYSOTYPIE
Dr C. GODARD
Instituut Pasteur van Brussel – Lysotypie
Engelandstraat, 642
1180 Brussel
02/373.32.70
02/373.31.74
[email protected]
STREPTOCOCCUS AGALACTIAE
Dr P. MELIN
C.H.U. – Medicale Microbiologie
Sart-Tilman Bât. 23
4000 Liège
04/366.24.38
04/366.24.40
[email protected]
STREPTOCOCCUS PNEUMONIAE
Dr J. VERHAEGEN
U.Z. – Leuven – Microbiologie
Herestraat, 49
3000 Leuven
016/34.70.73
016/34.79.31
[email protected]
STREPTOCOCCUS PYOGENES
Dr H. GOOSSENS
U.Z. – Antwerpen – Microbiologie
Wilrijkstraat, 10
2650 Edegem
03/821.37.89
03/825.42.81
[email protected]
TOXOPLASMA
U.Z. Erasmus – Microbiologie
Lenniksebaan, 808
1070 Brussel
02/555.42.62
02/555.64.59
[email protected]
Clinique St-Pierre
Av. Reine Fabiola, 9
1340 Ottignies
010/43.74.63
010/43.71.88
[email protected]
Dr A. NAESSENS
A.Z. - V.U.B. – Microbiologie
Laarbeeklaan, 101
1090 Brussel
02/477.50.00
02/477.50.15
[email protected]
Dr R. VANHOOF
Instituut Pasteur van Brussel – Toxopl.
Rue Engeland, 642
1180 Bruxelles
02/373.32.61
02/373.32.78
[email protected]
VIBRIO CHOLERAE
Dr P. DE MOL
C.H.U. – Microbiologie Médicale
Sart-Tilman B23
4000 Liège
04/366.24.39
04/366.24.40
[email protected]
VIBRIO PARAHAEMOLYTICUS
Dr P. DE MOL
C.H.U. – Microbiologie Médicale
Sart-Tilman B23
4000 Liège
04/366.24.39
04/366.24.40
[email protected]
YERSINIA ENTEROCOLITICA
Dr J. VERHAEGEN
U.Z. – Leuven – Microbiologie
Herestraat, 49
3000 Leuven
016/34.70.73
016/34.79.31
[email protected]
Dr G. WAUTERS
U.C.L. - St-Luc 5490 – Microbiologie
Hippocrateslaan, 54
1200 Brussel
02/764.54.90
02/764.94.40
[email protected]
Dr J. VERHAEGEN
U.Z. – Leuven – Microbiologie
Herestraat, 49
3000 Leuven
016/34.70.73
016/34.79.31
[email protected]
Dr G. WAUTERS
U.C.L. - St-Luc 5490 – Microbiologie
Hippocrateslaan, 54
1200 Brussel
02/764.54.90
02/764.94.40
[email protected]
aminoglycosideresistentie
Dr R. VANHOOF
Instituut Pasteur van Brussel – Antibiotica
Engelandstraat, 642
1180 Brussel
02/373.32.61
02/373.32.78
[email protected]
Fungemieën
Dr N. NOLARD
W.I.V. - Mycologie
J. Wytsmanstraat, 14
1050 Brussel
02/642.55.17
02/642.55.19
[email protected]
YERSINIA PSEUDOTUBERCULOSIS
Voor alle kiemen :
12/2001
Peillaboratoria
Dr C. LIESNARD Dr V. LUYASU
Bijlage 1
2
Naam van de kiem
Bijlage 2
Peillaboratoria W.I.V. / Epidemiologie F. VAN LOOCK / G. DUCOFFRE J. Wytsmanstraat, 14 - 1050 Brussel Tel. : 02 / 642.50.26 – Fax : 642.54.10
SURVEILLANCE VAN INFECTIEZIEKTEN DOOR PEILLABORATORIA Week,
E-mail : frank.van
[email protected]
NEONATALE SEPTICEMIE
van
tot
EN/OF
MENINGITIDIS
Alle stammen geïsoleerd uit het bloed of uit C.S.V. bij kinderen < 28 dagen oud KIEM
LEEFTIJD
GESLACHT
(dagen)
M/V/?
STAAL Bloed
OVERLEDEN
OPMERKINGEN
J/N/?
(kliniek, geassocieerde infekties, ...)
L.V.
POSITIEVE SEROLOGIE KIEM
PATIENT Geboortedatum
B. BURGDORFERI
STAAL
Gesl. Postcode M/V/?
Identificatienummer 1
OPMERKINGEN
Bevestiging per uw labo. ref. labo. and. labo.
(kliniek, land van besmetting, plaats van besmetting, ...)
1 2
HEPATITIS A
1 2
HANTAVIRUS C. PSITTACI L. PNEUMOPHILA
VRAGENLIJST INVULLEN
L. PNEUMOPHILA (urine)
VRAGENLIJST INVULLEN
KIEM
PATIENT Geboortedatum
C. TRACHOMATIS
STAAL
Gesl. Postcode M/V/?
Genitale oorsprong
OPMERKINGEN Andere
(kliniek)
1 2
N. GONORRHOEAE
RESPIRATOIRE INFECTIES KIEM
PATIENT Geboortedatum
ADENOVIRUS INFLUENZA A
Gesl. M/V/?
KIEM
PATIENT
Postcode
Geboortedatum RSV
2
2
3
INFLUENZA B
4
PARAINFLUENZA
5
M. PNEUMONIAE
Postcode
1
1
C. PNEUMONIAE
Gesl. M/V/?
6 1
7
2
8
3
9
4
10
5
11
6
MORBILLIVIRUS
7
RUBIVIRUS
9
PARVOVIRUS bijlage 2
1
Bijlage 2
Peillaboratoria
KIEM
PATIENT Geboorte- Gesl. Postcode datum M/v/?
CAMPYLOBACTER
STAAL Bloed
Ref. Oorsprong L.v. Oor Stoelg. Andere labo.3 (prEc.) O / N
1
4
2
4
3
4
4
4
5
4
Identificatie Nummer 1
EPIDEMIOLOGISCHE OPMERKINGEN 2
CRYPTOSPORIDIUM 1 2 3 CYCLOSPORA VORM :
E. COLI 5 (VTEC-EHEC) E. HISTOLYTICA GIARDIA
1 2 TYPE : RESISTENTIE :
H. INFLUENZAE 6 L. PNEUMOPHILA LISTERIA N. MENINGITIDIS 6
1 2
PLASMODIUM ROTAVIRUS
1 2 3 4
SHIGELLA S. PNEUMONIAE 6
1 2
S. PYOGENES 6 Y. ENTEROCOLITICA 1. 2. 3. 4. 5. 6. 2
Vermeld het staal nummer identificatie voor kiemen die naar het referentielaboratorium verstuurd worden en/of aangifteplichtig zijn (onderlijnde kiem) Species, land van besmetting, betrokken dier, geassocieerde infectie, ... Zo ja, het staal en het specifiek formulier sturen naar het referentielaboratorium Alleen isolaten afkomstig uit bloed of uit bloederige stoelgang Enkel voor VTEC of EHEC (0157:H7 en andere) isolaten afkomstig uit stoelgangstalen Bloed, C.S.V. of andere diepe localisaties (ooretter; gewrichts-, pericard-, peritoneaal- of pleuraalvocht) bijlage 2
Bijlage 3
Peillaboratoria
WETENSCHAPPELIJK INSTITUUT VOLKSGEZONDHEID Dienst Epidemiologie http://www.iph.fgov.be/epidemio Dr. Frank VAN LOOCK
Fax : 02/642.54.10 Téel. : 02/642.50.26 E-mail :
[email protected]
Netwerk van Peillaboratoria
Mevr. Geneviève DUCOFFRE
E-mail :
[email protected]
Maandelijks rapport DECEMBER 2000 (weken 49 tot 52) voor VLAANDEREN en BRUSSEL Verwerking op 15/01/2001 N. meningitidis (Referentielaboratorium) - M = 13 / N = 14
Rotavirus - M = 334 / N = 130 6
R 14
3
7
0
0
R
30 20 10 0
15
21
20
19 12
8 6 3 1 2 2 1 1 Aw Mh Th B HV Lv Bg Dk Ip Kr Os Rs Tl Vr Al Dm Ek Gt Od SN Hs Ms Tg 4
5
3
3
4
4
3 3
2
1
0
2
5
Aw Mh Th B HV Lv Bg Dk Ip Kr Os Rs Tl Vr Al Dm Ek Gt Od SN Hs Ms Tg
0
78 28
16 18
32
22
11 11 4 3 2 4 3 4 2 1 1 2 2 5 3 Aw Mh Th B HV Lv Bg Dk Ip Kr Os Rs Tl Vr Al Dm Ek Gt Od SN Hs Ms Tg
90 80 67 73 70 58 60 46 50 40 26 30 18 16 16 16 20 12 5 5 2 3 10 3 1 3 2 1 0 Aw Mh Th B HV Lv Bg Dk Ip Kr Os Rs Tl Vr Al Dm Ek Gt Od SN Hs Ms Tg
R. S. V. - M = 782 / N = 748
Giardia - M = 77 / N = 70 R 2
R 6
1
3
0
19
20
0
11 6
8
5
5 2 2 1 1 Aw Mh Th B HV Lv Bg Dk Ip Kr Os Rs Tl Vr Al Dm Ek Gt Od SN Hs Ms Tg 2
4
2 2
0 200 196 192 188 169 184 180 176 172 168 164 160 156 152 148 144 140 136 132 128 124 120 116 112 108 92 104 100 96 80 92 88 84 68 80 76 72 68 51 64 46 38 60 56 52 48 31 44 26 14 25 40 21 11 36 32 28 12 23 9 1 1 17 6 24 20 4 3 16 12 8 4 0 Aw Mh Th B HV Lv Bg Dk Ip Kr Os Rs Tl Vr Al Dm Ek Gt Od SN Hs Ms Tg
Hepatitis A - M = 19 / N = 8
B. burgdorferi (Referentielaboratoria) - M = 8 / N = 6
R 6
R 8
3
4
0
0
5
4 2
3
2 2
1 0
niet getypeerd
M. pneumoniae - M = 153 / N = 373 R 10
10
Y
C
1
Campylobacter - M = 223 / N = 252 R 4
90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
B
2
4
0
serogroep
1
1
Aw Mh Th B HV Lv Bg Dk Ip Kr Os Rs Tl Vr Al Dm Ek Gt Od SN Hs Ms Tg
0
1
1
Aw Mh Th B HV Lv Bg Dk Ip Kr Os Rs Tl Vr Al Dm Ek Gt Od SN Hs Ms Tg
N. meningitidis : Het referentielaboratorium diagnosticeerde in december 2000 17 gevallen, verspreid over Vlaanderen (N=11), Brussel (N=3) en Wallonië (N=3); in 2000 behoren 85/267 gevallen tot serogroep C; in 1999 behoren 77/297 gevallen tot die serogroep.
:
Opmerkelijk is het aantal gevallen gediagnosticeerd in december 2000, in het bijzonder in Brussel (26/169 in Schaarbeek, 24/169 in St.Gillis, …). M. pneumoniae : Opmerkelijk is het aantal gevallen gediagnosticeerd in december 2000 t.o.v. de gemiddelde waarde van vorige jaren in dezelfde periode, in het bijzonder in de arrondissementen Antwerpen (20/67 in de stad Antwerpen, 8/67 in Kapellen, …) en Turnhout (14/73 in Turnhout, 13/73 in Geel, 8/73 in Beerse, …).
R.S.V.
Campylobacter : Opmerkelijk zijn de 78 gevallen gediagnosticeerd in het arrondissement Leuven, waarvan 26 in de stad Leuven, 6 in Herent, 6 in Holsbeek, ….. Aw Antwerpen B Brussel Bg Brugge Al Mh Mechelen HV Halle-Vilv. Dk Diksmuide Dm Ip Ieper Th Turnhout Lv Leuven Ek Kr Kortrijk Gt Os Oostende Od Rs Roeselare SN Tl Tielt Vr Veurne
Aalst Hs Hasselt Voor Vlaanderen en Brussel en voor de beschouwde weken Dendermonde Ms Maaseik M : gemiddelde waarde van het aantal geregistreerde gevallen in 1993-1999 Tg Tongeren N : aantal geregistreerde gevallen in 2000 Eeklo Gent Berekening van R (per arrondissement en voor de beschouwde weken) Oudenaarde R=(n/m) - 1 indien n>m met St.-Niklaas m : gemiddelde waarde van het aantal geregistreerde gevallen in 1993-1999 n : aantal geregistreerde gevallen in 2000 WIV/3112/200102 bijlage 3
1
Bijlage 3
Peillaboratoria
WETENSCHAPPELIJK INSTITUUT VOLKSGEZONDHEID Dienst Epidemiologie http://www.iph.fgov.be/epidemio Dr. Frank VAN LOOCK
Fax : 02/642.54.10 Téel. : 02/642.50.26 E-mail :
[email protected]
Netwerk van Peillaboratoria
Mevr. Geneviève DUCOFFRE
E-mail :
[email protected]
Aantal gediagnosticeerde gevallen gedurende de observatieperiode (weken 49 tot 52) en cumulatief sinds het begin van het jaar (weken 01 tot 52) Verwerking op 15/01/2001 KIEMEN
BRUSSEL weken
Adenovirus
49-52
01-52
49-52
01-52
ONBEKEND
WALLONIE 49-52
01-52
49-52
a
01-52
TOTAAL 49-52
01-52
31
329
21
275
8
123
4
39
64
766
B. burgdorferi
1
31
25
887
11
334
2
24
39
1276
Campylobacter
32
622
220
4813
44
1060
1
495
297
6990
C. pneumoniae
5
73
4
218
9
185
1
8
19
484
C. psittaci
0
1
0
7
1
5
0
0
1
13
C. trachomatis d Cyclospora
5
115
17
298
8
132
0
54
30
599
0
0
0
17
0
1
0
0
0
18
0
7
0
7
0
1
0
4
0
19
Cryptosporidium
2
136
13
355
0
76
0
55
15
622
E. coli (VTEC + EHEC)
1
13
1
32
0
12
0
5
2
62
0
44
11
130
4
46
0
10
15
230
8
168
62
967
16
289
4
126
90
1550
3
48
17
238
6
154
1
6
27
446
0
3
0
11
0
51
5
16
5
81
Hepatitis A
2
147
6
126
9
118
0
7
17
398
Cryptococcus
E. histolytica
d
d
Giardia H. influenzae Hantavirus
c
d
Influenza A
27
218
16
240
5
192
3
9
51
659
Influenza B
0
6
0
30
1
45
0
0
1
81
L. pneumophila (bact. + serol.)
0
18
1
18
0
11
0
6
1
53
L. pneumophila (urine) d Listeria
0
0
0
5
0
0
0
0
0
5
0
4
1
29
0
14
0
1
1
48
Morbillivirus M. pneumoniae N. gonorrhoeae
0
2
0
0
0
3
0
0
0
5
58
453
315
2160
107
1099
8
58
488
3770
0
12
5
81
0
22
0
7
5
122
8
41
13
202
4
81
0
7
25
331
Parainfluenza
2
143
1
90
1
28
1
11
5
272
Parvovirus B19 d Plasmodium
0
1
0
0
0
8
0
0
0
9
2
60
23
185
6
77
0
6
31
328
N. meningitidis
c+d
RSV
169
772
579
1598
220
919
14
59
982
3348
Rotavirus
15
628
115
4001
42
1883
1
80
173
6592
Rubivirus
0
0
0
4
1
11
0
0
1
15
Shigella
3
58
5
112
1
26
0
4
9
200
8
160
45
695
25
401
1
25
79
1281
2
60
10
184
5
134
2
8
19
386
1
31
21
357
7
83
0
14
29
485
385
4404
1547
18372
541
7624
48
1144
2521
31544
S. pneumoniae S. pyogenes
c
c
Y. enterocolitica TOTAAL aantal laboratoria % deelname a b c d e f
2
VLAANDEREN
b
e
14 36
70
75 56
90
38 61
91
onbekende postcode deelnamepercentage van de peillaboratoria : (aantal opgestuurde formulieren / aantal verwachte formulieren) x 100 diepe isolaties referentielaboratorium + peillaboratoria verdeling volgens de locatie van het laboratorium referentielaboratorium
bijlage 3
127 55
88
Bijlage 4
Peillaboratoria Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap - Ministère de la Communauté
Surveillanceprogramma van Acute LuchtwegInfecties (ALI) en van Griep (Griepale ALI) Weekrapport : toestand op 31/12/2000 (week 52) Aantal gevallen / 100 patiënten contacten 50
Bron: Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Afdelingen Epidemiologie en Virologie J. Wytsmanstraat 14 - 1050 Brussel e-mail:
[email protected] http://www.iph.fgov.be/epidemio
45
40
35
30
25
Epidemische drempel van de totale ALI
Totale ALI
20
15
10
Griepale ALI
5
2 0 0 0
2 0 0 1
17
15
13
11
9
7
5
3
1
51
49
47
45
43
41
39
37
35
33
31
29
27
0
Week
Totaal aantal gevallen / week 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 1
Influenza A Influenza B RSV Parainfluenza Adenovirus S. pneumoniae M. pneumoniae C. pneumoniae H. influenzae
1
2 1 1
3
2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17
7 15 13 22 19
5 8 10 14 15 21 40 71 64 83 144 184 248 214 2 4 2 5 5 4 7 5 5 2
2
1
1
9 7 5 6 14 10 21 13 14 13 21 14 28 12 12 8 14 28 16 25 27 19 14 16 12 18 16 14 65 58 71 85 77 76 57 95 65 86 108 105 111 102 7 12 9 8 4 7 6 11 4 5
6
2
3
1
1 4 3 6 7 7 7 7 7 10 7
8
7
6
Onze Beste Wensen voor 2001 ! Er is een stijging van het percentage raadplegingen voor acute luchtweginfecties en griepaal syndroom. De epidemische drempel is overschreden.
bijlage 4
1
Bijlage 4
Peillaboratoria
WIV Afdelingen Epidemiologie en Virologie Surveillanceprogramma van Acute LuchtwegInfecties (ALI) en van Griep (Griepale ALI) De surveillance van ALI en van Griep is gebaseerd op de registratie van klinische en van laboratoriumgegevens : 1. De klinische gegevens zijn afkomstig van een eerste net van huisartsen. Deze registratie loopt het hele jaar en de gegevens worden geanalyseerd door de afdeling Virologie van het WIV. De huisartsen registreren twee types van pathologieën : -
griepale ALI :
-
niet-griepale ALI :
alle acute luchtwegeninfecties met een griepale symptomatologie, d.w.z. plots begin, koorts, spierpijnen en respiratoire symptomen. alle acute luchtwegeninfecties van de bovenste, middenste en onderste luchtwegen, d.w.z. banale verkoudheid, faryngitis, otitis media, laryngitis, bronchitis en pneumonie.
Alle gevallen worden opgetekend volgens geslacht en volgende leeftijdsgroepen : <1, 1 tot 4, 5 tot 14, 15 tot 64 en > 64 jaar. Het totaal aantal consultaties (of contacten) zowel in het medisch kabinet als bij huisbezoeken wordt opgetekend en dient als noemer. De gebruikte indicatoren zijn de volgende : (A) het aantal consultaties voor griepale ALI/100 consultaties (B) het totaal aantal consultaties voor griepale en niet-griepale ALI/100 consultaties Deze laatste indicator wordt ook de ALI-Index genoemd. Een mathematisch model laat toe het te verwachten aantal totale ALI voor een bepaalde periode te berekenen en deze te vergelijken met het geobserveerde aantal totale ALI. Dit model laat ook toe een epidemische drempel te bepalen boven dewelke er een statistisch significant (1,96*SD) te hoog aantal ALI in vergelijking met het te verwachten aantal voorkomt. 2. De isolatie van het Influenza-virus. De staalname gebeurt door een tweede net van huisartsen, en door hoofdzakelijk universitaire laboratoria.De typering van de Influenza-stammen gebeurt door het Referentiecentrum van de afdeling Virologie. 3. De gegevens betreffende andere respiratoire virussen zijn afkomstig van laboratoria en worden geanalyseerd door de afdeling Epidemiologie. Tijdens een griepepidemie wordt de stijging van de griepale ALI gewoonlijk voorafgegaan door deze van de nietgriepale ALI. Het totaal aantal ALI stijgt dus vlugger dan de curve van de griepale ALI. Het overschrijden van de epidemische drempel betekent 'echter' niet noodzakelijk een griepepidemie. Deze overschrijding dient zich de daaropvolgende weken te herhalen en dient gepaard te gaan met isolatie van het Influenza-virus.
2
bijlage 4
Bijlage 5
Peillaboratoria Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap - Ministère de la Communauté
Surveillanceprogramma van Acute LuchtwegInfecties (ALI) en van Griep (Griepale ALI) Weekrapport : toestand op 29/04/2001 (week 17) Aantal gevallen / 100 patiënten contacten 50
Bron: Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Afdelingen Epidemiologie en Virologie J. Wytsmanstraat 14 - 1050 Brussel e-mail:
[email protected] http://www.iph.fgov.be/epidemio
45
40
35
30
Epidemische drempel van de totale ALI
25
Totale ALI
20
15
10
Griepale ALI
5
2 0 0 0
2 0 0 1
17
15
13
11
9
7
5
3
1
51
49
47
45
43
41
39
37
35
33
31
29
27
0
Week
Totaal aantal gevallen / week 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17
Influenza A Influenza B RSV Parainfluenza Adenovirus S. pneumoniae M. pneumoniae H. influenzae
1
2 1 1
3
7 15 18 34 38 22 26 25 21 28 26 7 12 7 4 1
1 1
2 4 3 7 3 5 3 4 3 4 3 1
1 1
5 8 10 14 13 18 31 59 59 71 136 195 285 317 337 315 240182179147117107 74 66 56 70 40 37 26 22 19 15 10 6 1 3 4 5 2 6 7 6 6 1
2
6
1
3
1
2 5 4
6 2 3
1 2 3 5 10 4 8 9 12
6 4 4 6 12 8 19 11 14 13 19 13 22 24 15 18 5 22 15 15 15 15 15 14 14 13 15 20 16 18 10 18 12 18 13 6 13 27 15 23 23 19 16 14 13 23 21 31 24 27 33 45 30 32 43 33 42 37 29 25 27 43 24 21 34 25 17 13 59 54 69 78 70 75 59 102 54 107 130 159 154 161 175 119 115 94 125120104144115117109 79 62 66 62 57 44 38 45 30 1 4 1 6 5 7 6 5 7 10 8 11 8 14 17 12 9 8 10 9 8 4 10 11 12 8 14 10 9 8 14 14 11 3
Vaccin 2001-2002 :
A/Moscow/10/99 (H3N2) A/New Caledonia/20/99 (H1N1) B/Sichuan/379/99 (nieuwe stam)
Toestand in Europa :
http://www.eiss.org http://www.grog.org/EuroGROG1.htm
bijlage 5
1
Bijlage 5
Peillaboratoria
WIV Afdelingen Epidemiologie en Virologie Surveillanceprogramma van Acute LuchtwegInfecties (ALI) en van Griep (Griepale ALI) De surveillance van ALI en van Griep is gebaseerd op de registratie van klinische en van laboratoriumgegevens : 1. De klinische gegevens zijn afkomstig van een eerste net van huisartsen. Deze registratie loopt het hele jaar en de gegevens worden geanalyseerd door de afdeling Virologie van het WIV. De huisartsen registreren twee types van pathologieën : -
griepale ALI :
-
niet-griepale ALI :
alle acute luchtwegeninfecties met een griepale symptomatologie, d.w.z. plots begin, koorts, spierpijnen en respiratoire symptomen. alle acute luchtwegeninfecties van de bovenste, middenste en onderste luchtwegen, d.w.z. banale verkoudheid, faryngitis, otitis media, laryngitis, bronchitis en pneumonie.
Alle gevallen worden opgetekend volgens geslacht en volgende leeftijdsgroepen : <1, 1 tot 4, 5 tot 14, 15 tot 64 en > 64 jaar. Het totaal aantal consultaties (of contacten) zowel in het medisch kabinet als bij huisbezoeken wordt opgetekend en dient als noemer. De gebruikte indicatoren zijn de volgende : (A) het aantal consultaties voor griepale ALI/100 consultaties (B) het totaal aantal consultaties voor griepale en niet-griepale ALI/100 consultaties Deze laatste indicator wordt ook de ALI-Index genoemd. Een mathematisch model laat toe het te verwachten aantal totale ALI voor een bepaalde periode te berekenen en deze te vergelijken met het geobserveerde aantal totale ALI. Dit model laat ook toe een epidemische drempel te bepalen boven dewelke er een statistisch significant (1,96*SD) te hoog aantal ALI in vergelijking met het te verwachten aantal voorkomt. 2. De isolatie van het Influenza-virus. De staalname gebeurt door een tweede net van huisartsen, en door hoofdzakelijk universitaire laboratoria.De typering van de Influenza-stammen gebeurt door het Referentiecentrum van de afdeling Virologie. 3. De gegevens betreffende andere respiratoire virussen zijn afkomstig van laboratoria en worden geanalyseerd door de afdeling Epidemiologie. Tijdens een griepepidemie wordt de stijging van de griepale ALI gewoonlijk voorafgegaan door deze van de nietgriepale ALI. Het totaal aantal ALI stijgt dus vlugger dan de curve van de griepale ALI. Het overschrijden van de epidemische drempel betekent 'echter' niet noodzakelijk een griepepidemie. Deze overschrijding dient zich de daaropvolgende weken te herhalen en dient gepaard te gaan met isolatie van het Influenza-virus.
2
bijlage 5