NEDERLANDS JURISTENBLAD
VOORONTWERP AFWIKKELING MASSASCHADE IN COLLECTIEVE ACTIES • Van wachtgeldregeling naar burgerschapsverlof
• ‘Pluk-ze’ nu ook via de geldboete? • Meer over de ‘kwetsbare verzorgingsstaat’
• Meer over de Wet op het Auteurscontractenrecht
P. 1582-1637 JAARGANG 90 19 JUNI 2015
10311907
24
Warendorf Dutch Civil and
Commercial Law Legislation Setting the Standard in Legal Translation De Warendorf Dutch Civil and Commercial Law Legislation bevat Nederlandse wetgeving (die relevant is voor de commerciële en internationale praktijk) die vertaald is in het Engels waaronder het complete Burgerlijk Wetboek, de Faillissementswet, de Wet op de Ondernemingsraden, de Mededingingswet, etc.
Voor wie? Deze vertaalde wetgeving vormt een uitstekend hulpmiddel voor Nederlandse juristen met een internationale clientèle die behoefte heeft aan uitleg van het Nederlandse recht.
Redactie en auteurs De uitgave staat onder redactie van Hans Warendorf, Richard Thomas en Ian Curry-Sumner. Zij werken samen met het team van deskundige vertalers (Marius Josephus Jitta, Peter Kell en Colin Longhurst ) aan de realisatie van onberispelijke vertalingen.
De formule In de uitgave treft u de combinatie aan van de Nederlandse wettekst samen met de Engelstalige vertaling. Tevens kunt u altijd beschikken over de meest actuele en geldende versie van het wetsartikel van uw keuze.
Warendorf Dutch Civil and Commercial Law Legislation. Setting the Standard in Legal Translation.
Waar? Navigator. U krijgt toegang tot de Warendorf zoals deze is opgenomen in de Navigator, de gebruiksvriendelijke online portal van Wolters Kluwer. U krijgt snel toegang tot de wetgeving van uw keuze. Gevonden informatie kunt u vervolgens eenvoudig delen met collega’s.
Ga voor meer informatie naar wolterskluwer.nl/warendorf
Sneller tot essentie.
Inhoud
1583
Prof. mr. T. Barkhuysen Een revolutie in het bestuursrecht?
Focus 1138
1584
1595
Prof. mr. M.A.P. Bovens Van wachtgeldregeling naar burgerschapsverlof
Opinie 1140
1601
Mr. G.M. Verhage ‘Pluk-ze’ nu ook via de geldboete? Over de aantasting van de ontnemingsmaatregel
Reacties 1141-1144 Ir. V. van Dijk Reactie op ‘Kwetsbare verzorgingsstaat’
1602
Prof. dr. G.J. Vonk Naschrift
1602
Prof. mr. P.B. Hugenholtz Dirk en Pippi
1603
Prof. mr. D.J.G. Visser Naschrift
1604
Rubrieken 1145-1159 Rechtspraak 1160 Boeken 1161-1171 Tijdschriften 1172-1182 Wetgeving 1183 Nieuws 1184 Universitair nieuws 1185 Personalia 1186 Agenda
Omslag: © C.J. Burton/Corbis
NEDERLANDS JURISTENBLAD
HIRSCH BALLIN
Mr. M.W.F. Bosters Mr. drs. R.M. Hermans Mr. J.W. de Jong Mr. A. Knigge Prof. mr. J.S. Kortmann Mr. A.F.J.A. Leijten Mr. J.F. Ouwehand Mr. drs. A. Raaijmakers Mr. drs. D.F. Lunsingh Scheurleer Mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk Mr. B.W.G. van der Velden Mr. G.J.M. Verburg Voorontwerp afwikkeling massaschade in een collectieve actie
Essay 1139
Revolutionair pleidooi van
verdient navolging: zoveel
• Van wachtgeldregeling naar
mogelijk EIGEN oordeel
burgerschapsverlof
• ‘Pluk-ze’ nu ook via de geldboete? • Meer over de ‘kwetsbare verzorgingsstaat’
• Meer over de Wet op het
BESTUURSRECHTERS
Auteurscontractenrecht
P. 1582-1637 JAARGANG 90 19 JUNI 2015
24
over de vraag of een besluit REDELIJK en EVENREDIG is Pagina 1583
Het VOORONTWERP biedt slechts een stappenplan voor de totstandkoming van een SCHIKKING in plaats van een STOK achter de deur in de vorm van een (volwaardige) SCHADEVERGOEDINGSPROCEDURE in collectieve Pagina 1589 vorm
HerhalingsVERGOEDINGEN (die in het buitenland normaal zijn) zijn in de Nederlandse TELEVISIESECTOR jaren geleden GERUISLOOS Pagina 1603 afgeschaft
Het huidige beleid van het steeds verder AFKNIJPEN van wachtgeldregelingen creëert een EENZIJDIG beeld van een politieke klasse die alleen nog maar VAN de POLITIEK leeft
Pagina 1604
Pagina 1600
1605 1618 1619 1628 1634 1635 1637 1637
VOORONTWERP AFWIKKELING MASSASCHADE IN COLLECTIEVE ACTIES
10311907
Vooraf 1137
Het is tijd dat de Hoge Raad een CONCRETER standpunt inneemt over de AFROOMPagina 1601 BOETE
Niet alles wat SYMPATHIEK en rechtvaardig is kan je via WETGEVING afdwingen
Op onrechtmatige wijze verkregen VERKLARINGEN vanwege ONGEOORLOOFD ONDERSCHEID op basis van uiterlijke kenmerken moeten van BEWIJS worden Pagina 1613 uitgesloten
De commissie WOLFSEN constateert nu al dat de FINANCIERING van de gesubsidieerde RECHTSBIJSTAND een DIFFUUS systeem is Pagina 1633
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
Citeerwijze NJB 2015/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Wolters Kluwer legt de gege-
(vz.), Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
vens van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Peter J. Wattel
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Wolters
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (sociale-
Internet www.njb.nl en www.wolterskluwer.nl
Kluwer, of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt
zekerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
om u te informeren over relevante producten en diensten.
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
Adjunct-secretaris Berber Goris
Indien u hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Vormgeving Colorscan bv, Den Haag, www.colorscan.nl.
opnemen.
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Uitgever Simon van der Linde
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Uitgeverij Wolters Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Capital Media Services
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Op alle uitgaven van Wolters Kluwer zijn de algemene
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
leveringsvoorwaarden van toepassing, zie www.woltersklu-
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
wer.nl.
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Abonnementenadministratie, productinformatie Wolters
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Kluwer Afdeling Klantenservice, www.wolterskluwer.nl/
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
klantenservice, tel. (0570) 673 555.
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 322,51 (incl.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
btw.). NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
(excl. btw), extra gebruiker € 87,50 (excl. btw). Combina-
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
tieabonnement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350
16m Auteurswet jo. Besluit van 27 november 2002,
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
(excl. btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 84 (excl. btw).
Stb. 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
Bij dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
u toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht
€ 7,85. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
ADR I NSTITUUT
WIN EFFECTIEVE OPLOSSINGEN Conflictoplossing zonder tussenkomst van een rechter. Het komt steeds vaker voor. Mediators die zijn opgeleid door het ADR Instituut zijn hoogwaardig gekwalificeerd en staan u graag bij. Door middel van hun aanpak wordt bewustwording gecreëerd die de weg vrij maakt voor blijvende win-win oplossingen. Bekijk hun profielen op www.adrinstituut.nl
BEYOND L AW
Vooraf
1137
Een revolutie in het bestuursrecht?
24
Het bestuursrecht wordt doorgaans niet in verband gebracht met revolutie maar nu is er iets gaande dat daar dicht in de buurt komt. Het betreft de intensiteit waarmee de bestuursrechter overheidsbeslissingen zou moeten toetsen. Het is sinds jaar en dag vaste rechtspraak dat de rechter overheidsbeslissingen marginaal moet toetsen als het gaat om de vraag of het bestuur een rechtens aanvaardbare beleidskeuze heeft gemaakt bij het afwegen van relevante belangen of een juiste interpretatie heeft gegeven aan vage normen. Anders geformuleerd: als er beleids- of beoordelingsvrijheid bestaat voor het bestuursorgaan moet de rechter terughoudend toetsen. Deze lijn werd ingezet in het klassieke Hoge Raad arrest inzake de Doetinchemse Woonruimtevordering (NJ 1949/558). Daarin oordeelde de Hoge Raad vrij vertaald dat de rechter niet mag ingrijpen wanneer hij zelf van mening is dat een besluit niet redelijk of onevenredig is, maar pas wanneer een redelijk denkend mens nooit tot het voorliggende besluit zou hebben kunnen komen. Achtergrond van deze benadering is de verhouding tussen rechter, wetgever en bestuur waarbinnen de rechter de minste democratische legitimatie zou hebben. Met de invoering van de Algemene wet bestuursrecht kwam deze keuze voor marginale toetsing weer even ter discussie te staan. Aanleiding daarvoor was de codificatie van het evenredigheidsbeginsel in artikel 3:4 lid 2 Awb waarin is bepaald dat ‘[d]e voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit (…) niet onevenredig [mogen] zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.’ De rechtbank Roermond las daarin een tot de rechter gerichte norm op basis waarvan zij zelf de evenredigheid van het voorliggende besluit tot verlening van toestemming voor de bouw van een Kwantumwinkel zou moeten beoordelen. Volgens de rechtbank beoogde het nieuwe artikel 3:4 lid 2 Awb te breken met de vaste jurisprudentie over de marginale toetsing. De Afdeling bestuursrechtspraak (AB 1997/93) corrigeerde echter onmiddellijk: ‘[m]et dit tot het bestuur gerichte voorschrift heeft de wetgever niet beoogd de rechterlijke toetsing te intensiveren (…)’ en ‘(…) is beoogd de rechter te nopen tot terughoudendheid bij de toetsing van de belangenafweging door het bestuur.’ Terug naar Doetinchem dus, zij het vanwege artikel 6 EVRM met een uitzondering voor bestraffende bestuurlijke sancties waar de rechter wel zelf en zonder terughoudendheid zijn oordeel over de evenredigheid dient te geven (JB 1996/172). Vervolgens trad er weer een periode in waarin deze jurisprudentielijn relatief weinig weerstand ondervond en waarin de bestuursrechter vaak in rechtsoverwegingen met meervoudige ontkenningen trachtte vooral niet in het vaarwater van het bestuur te komen in situaties waarin sprake is van beleids- of beoordelingsvrijheid. Deze benadering werd zelfs van een extra (theoretisch) fundament voorzien in het artikel ‘Balanceren boven nul’ van Daalder en Schreuder-Vlasblom (NTB 2000, p. 214-221). Pas de laatste jaren wordt deze vaste jurisprudentie opnieuw serieus ter discussie gesteld en nu lijkt het er op
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
dat er iets meer weerklank ontstaat. Betoogd is dat het vanuit het vereiste van effectieve rechtsbescherming noodzakelijk is dat de bestuursrechter intensiever toetst zeker wanneer er grondrechten in het geding zijn (vgl. Vooraf in NJB 2014/136 en de studie ‘Adequate rechtsbescherming bij grondrechtenbeperkend overheidsingrijpen’). Een te terughoudende rechter zou ook het risico in het leven roepen van ‘deresponsabel’ bestuur, een overheid die het niet zo nauw neemt met de zorgvuldigheid in de wetenschap dat de rechter veel ruimte laat (vgl. Vooraf in NJB 2013/2404). Deze signalen zijn in de rechtspraak heel voorzichtig opgepakt, maar alleen als het gaat om niet bestraffende bestuurlijke sancties met een grote impact zoals in het kader van BIBOB-onderzoek (bijv. ECLI:NL:RVS:2012:BW3870). Maar tot een fundamentele koerswijziging is het vooralsnog niet gekomen. Dat laatste zou mogelijk kunnen veranderen nu – oud-voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak – Hirsch Ballin in zijn in mei 2015 verdedigde VAR-preadvies onder de titel ‘Dynamiek in de bestuursrechtspraak’ in meer brede zin een lans breekt voor een actievere bestuursrechter en daarvoor de nodige bijval krijgt (vgl. Zijlstra, NTB 2015/16). Hirsch Ballin bepleit het verlaten van de Doetinchemse benadering dat toegekende beleidsof beoordelingsvrijheid automatisch een marginale toetsing door de rechter zou impliceren. In plaats daarvan kiest hij voor een meer genuanceerde benadering waarbij de aard van de rechtsverhouding en het gewicht van de voor betrokkenen op het spel staande belangen bepalen hoe intensief de toetsing moet zijn. Veranderingen in de constitutionele verhoudingen in de huidige tijd – vooral de onvoldoende democratische legitimatie van het bestuur als gevolg van de terugtredende, soms onzorgvuldige wetgever alsmede de behoefte aan een bestuursrechter die geschillen oplost en het bestuur en de wetgever scherp houdt – zouden deze aanpassing van de rechterlijke attitude vereisen. Anders krijgt het bestuur feitelijk een ‘rechtsvrije ruimte’, aldus Hirsch Ballin. De huidige voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak, Polak, gaf in het debat met Hirsch Ballin aan dat de huidige formulering waarin de marginale toetsing tot uitdrukking wordt gebracht in dat licht mogelijk aanpassing behoeft. Het in zekere zin revolutionaire pleidooi van Hirsch Ballin verdient navolging. Bestuursrechters zouden zoveel mogelijk een eigen oordeel moeten geven over de vraag of een besluit redelijk en evenredig is. Daarbij moet er overigens voor gewaakt worden dat dit niet alleen in semantische zin gebeurt. De bestuursrechter zal een geschil daadwerkelijk materieel moeten doorgronden alvorens dat eigen oordeel te geven en het geschil definitief te beslechten (vgl. artikel 8:41a Awb); niet alleen balanceren boven nul dus. Zo wordt ook een belangrijke impuls gegeven aan de kwaliteit van de bestuursrechtspraak in termen van ambachtelijkheid, rechtvaardigheid en effectiviteit (NJVpreadvies De Bock 2015) en daarmee aan de legitimatie daarvan. Tom Barkhuysen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
1583
1138
Focus
Voorontwerp afwikkeling massaschade in een collectieve actie Thijs Bosters, Ruud Hermans, Jan-Willem de Jong, Albert Knigge, Jeroen Kortmann, Fons Leijten, Jeroen Ouwehand, Anouk Raaijmakers, Daan Lunsingh Scheurleer, Jan de Bie Leuveling Tjeenk, Brechje van der Velden & Robert Verburg1
Het Voorontwerp afwikkeling massaschade in een collectieve actie biedt niet zozeer een stok achter de deur indien een betrokken partij niet wenst mee te werken aan een schikking, maar meer een stappenplan om (desnoods gedwongen) tot een dergelijke schikking te komen. Hierbij lijkt de wetgever zich onvoldoende rekenschap te hebben gegeven van de redenen waarom een collectieve schikking in sommige gevallen niet tot stand komt. Deze barrières worden in het Voorontwerp niet beslecht. Daarnaast spelen nog diverse inhoudelijke bezwaren, zoals het ontbreken van finaliteit, de strijdigheid met artikel 6 EVRM, onduidelijkheid en praktische bezwaren bij de keuze om de procedure als een verzoekschriftprocedure vorm te geven.
1. Inleiding Op 3 november 2011 is in de Tweede Kamer een motie aangenomen op grond waarvan de Minister van Veiligheid en Justitie is opgedragen te komen met effectieve en efficiënte instrumenten om het fundamentele recht van consumenten op schadevergoeding tot een realiteit te maken.2 Ter uitvoering van deze ‘motie Dijksma’, heeft het Ministerie van Veiligheid en Justitie op 7 juli 2013 een voorontwerp van een wetsvoorstel voor het mogelijk maken van een collectieve schadevergoedingsactie gepubliceerd (het ‘Voorontwerp’).3 Het Voorontwerp heeft tot doel een efficiënte en effectieve collectieve afwikkeling van massaschade te bevorderen. Het beoogt het voor belanghebbenden gemakkelijker te maken om schade collectief te verhalen, zonder dat daarmee de positie van de aangesproken partij in het gedrang komt. Daartoe schaft het Voorontwerp het bestaande verbod op het vorderen van collectieve schadevergoeding in geld ex artikel 3:305a lid 3 BW af en introduceert het een stapsgewijze collectieve schadevergoedingsprocedure voor representatieve belangenorganisaties die opkomen namens een groep belanghebbenden met gelijksoortige belangen. De wetgever beoogt met deze regeling een middel te introduceren om een collectieve schaderegeling via de rechter af te dwingen ingeval partijen niet bereid zijn in onderhandeling te treden over een
1584
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
collectieve afwikkeling of er niet in slagen een schikking te bereiken. Volgens de toelichting zou in de praktijk behoefte bestaan aan een dergelijke ‘stok achter de deur’. De collectieve schadevergoedingsprocedure die dit Voorontwerp introduceert is erop gericht dat partijen, onder regie van de rechter, zoveel mogelijk trachten in gezamenlijkheid tot afwikkeling van een massaschade te komen door middel van een collectieve vaststellingsovereenkomst. Indien partijen niet zelf tot een schikking komen, kan de rechter een collectieve schikking opleggen. In dit artikel zullen wij allereerst een korte omschrijving geven van het Voorontwerp zoals dat op 7 juli 2014 is gepubliceerd. Hierna gaan wij kort in op de motie Dijksma en op de vraag of in de praktijk daadwerkelijk behoefte bestaat aan de in het Voorontwerp geboden ‘stok achter de deur’. Vervolgens plaatsen wij enkele praktische, maar fundamentele vraagtekens bij het Voorontwerp. Mede in het licht van deze fundamentele vraagtekens, vragen wij ons af of het Voorontwerp in deze vorm levensvatbaar is.
2. Het Voorontwerp Het Voorontwerp omvat een aanpassing van het huidige artikel 3:305a BW en enkele bepalingen van de Wet Collectieve Afwikkeling Massaschade (‘WCAM’), alsmede de toevoeging van enkele nieuwe artikelen. Op grond van artikel
3:305a BW kunnen stichtingen of verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid rechtsvorderingen instellen die strekken tot bescherming van de gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover dergelijke belangenorganisaties deze belangen ingevolge hun statuten behartigen. Wanneer een dergelijke belangenorganisatie is toegelaten tot de collectieve actie, kan het een veelvoud aan rechtsvorderingen instellen. Gedacht kan worden aan een vordering tot nakoming of gerechtelijke ontbinding van een overeenkomst, een vordering uit onverschuldigde betaling of een verklaring voor recht met betrekking tot de onrechtmatigheid van de gedaagde. Alleen een rechtsvordering strekkende tot schadevergoeding te voldoen in geld is niet toegestaan ex artikel 3:305a lid 3 BW. Op grond van het Voorontwerp zou onder meer deze verbodsbepaling worden geschrapt. Hiernaast is het Voorontwerp er voornamelijk op gericht om te fungeren als tussenstuk tussen de (op grond van het Voorontwerp aangepaste) collectieve actie en de WCAM.4 Hiertoe is de voorgestelde collectieve schadevergoedingsprocedure opgedeeld in de volgende stappen: 1. de eerste stap is de ontvankelijkheidstoets met betrekking tot de belangenorganisatie die de vordering instelt. Nadat de vordering is ingesteld door middel van een verzoekschrift, moet worden gekeken of de belangenorganisatie ontvankelijk is op grond van de bestaande ontvankelijkheidseisen, alsmede enkele nieuwe eisen. Zo moet de belangenorganisatie bijvoorbeeld aantonen dat zij voldoende deskundigheid heeft ten aanzien van de rechtsvordering die is ingesteld en dat geacht kan worden dat zij de belangen van de personen voor wie wordt opgekomen zorgvuldig behartigt (artikel 3:305a lid 5 sub a BW). Hiernaast moet de groep wiens gelijksoortige belangen door het instellen van de rechtsvordering worden behartigd van voldoende omvang zijn (artikel 3:305a lid 5 sub b en c BW). Een collectieve schadevergoedingsactie kan alleen worden ingesteld, indien de individuele gedupeerden geen andere effectieve en efficiënte mogelijkheden hebben waarmee bereikt kan worden dat deze individuen hun schade vergoed krijgen.5 Ten aanzien van grensoverschrijdende massaschade kan de collectieve schadevergoedingsactie slechts worden aangewend indien het merendeel van de gedupeerden woonachtig is in Nederland, het schadeveroorzakende feit in Nederland heeft plaatsgevonden, of de schadeveroorzakende partij woonachtig is in Nederland.
2. Nadat de rechter zich heeft uitgelaten over de ontvankelijkheid van de belangenorganisatie, zal hij zich in de tweede stap uitspreken over het onrechtmatig handelen van de wederpartij (deze stap wordt overgeslagen indien een rechter zich in een collectieve actie reeds over de onrechtmatigheid heeft uitgelaten).6 Indien de rechter van oordeel is dat onrechtmatig is gehandeld, dienen partijen te onderzoeken of het mogelijk is om in overleg een collectieve schikking tot stand te brengen (artikel 1018e lid 7 Rv). Indien een dergelijke schikking is bereikt, eindigt de procedure. 3. Wanneer een schikking niet wordt bereikt, beveelt de rechter bij stap drie op verzoek van (één van de) partijen een verschijning van partijen ter terechtzitting (artikel 1018f lid 2 Rv). Tijdens deze comparitie zal onder regie van de rechter wederom worden getracht een collectieve vaststellingsovereenkomst tot stand te brengen (artikel 1018f lid 3 onder a Rv). Indien een dergelijke vaststellingsovereenkomst niet wordt bereikt, komt de mogelijkheid van inschakeling van een mediator aan de orde (artikel 1018f lid 3 onder b Rv). De rechter kan de comparitie ook gebruiken om met partijen te bespreken welke geschillen tussen hen in de weg staan aan het bereiken van een collectieve vaststellingsovereenkomst (artikel 1018f lid 3 onder b Rv). De rechter kan vervolgens op verzoek van (één van de) partijen een beslissing geven over deze geschillen. 4. Wanneer ondanks voornoemde pogingen partijen geen overeenstemming over een vaststellingsovereenkomst bereiken, beveelt de rechter als stap vier op verzoek van (één van de) partijen de overlegging van een voorstel voor een collectieve schikking. In een dergelijk geval kan wederom een mediator worden ingeschakeld die mede aan de hand van de diverse voorstellen met partijen tracht overeenstemming te bereiken over een vaststellingsovereenkomst. 5. Indien de rechter oordeelt dat inschakeling van deze mediator niet zinvol is of indien partijen er ook met hulp van deze mediator onverhoopt toch niet in slagen een collectieve schikking te bereiken, stelt de rechter als stap vijf, mede aan de hand van de overgelegde voorstellen van partijen, zelf een regeling voor een collectieve schadeafwikkeling vast (artikel 1018g lid 4 Rv).7 Tegen die vaststelling staat geen hogere voorziening open.
Auteurs
leraar aan de Universiteit van Amsterdam,
& Overy te Amsterdam en mr. G.J.M.
goedingsactie wordt ook gezien als mogelij-
1. Mr. M.W.F. Bosters is advocaat bij
mr. A.F.J.A. Leijten is advocaat bij Stibbe te
Verburg is advocaat bij Clifford Chance
ke voorfase van de WCAM (zie memorie
NautaDutilh te Rotterdam en als promoven-
Amsterdam, mr. J.F. Ouwehand is advocaat
te Amsterdam.
van toelichting consultatieversie juli 2014,
dus verbonden aan Tilburg University,
bij Clifford Chance te Amsterdam, mr. drs.
mr. drs. R.M. Hermans is advocaat bij De
A. Raaijmakers is professional support
Noten
5. Memorie van toelichting consultatieversie
Brauw Blackstone Westbroek te Amster-
lawyer bij Allen & Overy te Amsterdam, mr.
2. Kamerstukken II 2011/12, 33000 XIII, nr.
juli 2014, p. 13.
dam, mr. J.W. de Jong is advocaat bij
drs. D.F. Lunsingh Scheurleer is advocaat bij
14 (voorgesteld op 3 november 2011).
6. Memorie van toelichting consultatieversie
Houthoff Buruma te Amsterdam, mr. A.
NautaDutilh te Amsterdam, mr. J. de Bie
3. Zie voor het Voorontwerp: www.inter-
juli 2014, p. 10.
Knigge is advocaat bij Houthoff Buruma
Leuveling Tjeenk is advocaat bij De Brauw
netconsultatie.nl/motiedijksma.
7. Zie tevens M.W.F. Bosters, ‘Voorontwerp
te Amsterdam, prof. mr. J.S. Kortmann is
Blackstone Westbroek te Amsterdam, mr.
4. Memorie van toelichting consultatieversie
collectieve schadevergoedingsactie’, AV&S
advocaat bij Stibbe te Amsterdam en hoog-
B.W.G. van der Velden is advocaat bij Allen
juli 2014, p. 1. De collectieve schadever-
2014/4.
p. 7).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
1585
Focus
Artikelen Voorontwerp: Artikel 305a 5. Een rechtsvordering als bedoeld in lid 1 kan strekken tot schadevergoeding te voldoen in geld, indien: a. de rechtspersoon die de rechtsvordering instelt, beschikt over voldoende deskundigheid ter zake van de rechtsvordering en kan worden geacht de belangen waarvoor hij opkomt op zorgvuldige wijze te behartigen; b. de rechtsvragen en feitelijke vragen in voldoende mate gemeenschappelijk zijn voor deze personen; c. de groep van deze personen van voldoende omvang is om het instellen van de rechtsvordering te rechtvaardigen; d. er geen andere effectieve en efficiënte mogelijkheden zijn waarmee bereikt kan worden dat deze personen hun schade vergoed krijgen; e. de rechtspersoon daadwerkelijk heeft getracht het gevorderde door het voeren van overleg met degene tegen wie de rechtsvordering zich richt te bereiken, waarbij de in lid 2 bedoelde termijn van twee weken niet voldoende is. 6. Lid 5 is van toepassing indien ten minste aan een van de volgende voorwaarden is voldaan: a. degene tegen wie de rechtsvordering zich richt heeft woonplaats in Nederland; b. het merendeel van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt, heeft zijn gewone verblijfplaats in Nederland; c. de gebeurtenis of gebeurtenissen waarop de rechtsvordering betrekking heeft, hebben in Nederland plaatsgevonden.
Artikel 1018e 5. Verklaart de rechter de rechtspersoon ontvankelijk dan beslist hij vervolgens over de verplichting van de wederpartij tot vergoeding van de schade van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt. Bij zijn beslissing bedoeld in de vorige zin beslist de rechter tevens over de kosten van het tot dan toe gevoerde geding. De artikelen 237 tot en met 245 zijn van overeenkomstige toepassing. 6. Op verzoek van partijen of van een van hen, dan wel ambtshalve, beslist de rechter, indien dat naar zijn oordeel kan bijdragen aan de totstandkoming van een in het eerste lid, onder d, bedoelde overeenkomst, eveneens over andere rechtsvragen en feitelijke vragen die gemeenschappelijk zijn voor de in het vijfde lid bedoelde personen. De rechter kan daarbij op verzoek van partijen of van een van hen dan wel ambtshalve onderscheid maken tussen verschillende groepen binnen de in het vijfde lid bedoelde groep van personen. 7. Elk van partijen kan tijdens de procedure verzoeken dat de rechter een voorlopige voorzie-
1586
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
ning treft voor de duur van het geding, mits deze samenhangt met de rechtsvordering die overeenkomstig het eerste lid is ingeleid. 8. Indien de uitspraak op grond van het vijfde lid inhoudt dat de wederpartij verplicht is tot vergoeding van de schade, dan wel dat daarvoor een grond aanwezig is, stelt de rechter partijen een termijn ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk is geworden, om een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid, onder d, te bereiken en houdt hij iedere verdere beslissing aan. Op verzoek van partijen, of een van hen, kan deze termijn worden verlengd. Partijen stellen de rechter van een bereikte overeenkomst als bedoeld in het eerste lid, onder d, terstond op de hoogte.
Artikel 1018f 1. Zijn partijen er na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 1018e, achtste lid, niet in geslaagd een overeenkomst als bedoeld in artikel 1018e, eerste lid, onder d, te bereiken of is het verzoekschrift als bedoeld in artikel 1018e, eerste lid, gezamenlijk ingediend, dan beveelt de rechter op verzoek van partijen of van een van hen, of ambtshalve een verschijning van partijen ter terechtzitting. De rechter wijst het verzoek om een bevel tot verschijning van partijen af indien de partij of partijen die dit verzoek hebben gedaan in de gegeven omstandigheden onvoldoende hebben getracht om in overleg met de wederpartij een in artikel 1018e, eerste lid, onder d, bedoelde overeenkomst tot stand te brengen. Tegen de beslissing op het verzoek om een bevel tot verschijning staat geen hogere voorziening open. 2. De rechter die een verschijning beveelt, bepaalt de plaats, de dag en het uur waarop de verschijning zal plaatsvinden. Partijen, die daartoe zijn opgeroepen, zijn verplicht te verschijnen. Indien een partij niet verschijnt, kan zij worden veroordeeld tot vergoeding van de vergeefs aangewende kosten van degenen die wel zijn verschenen en kan de rechter de gevolgtrekkingen maken die hij geraden acht. Artikel 87, tweede en derde lid, artikel 88, tweede lid, derde lid, eerste, tweede en derde zin, en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de uitgifte van het in artikel 87, derde lid, bedoelde proces-verbaal niet geschiedt in executoriale vorm. 3. Bij een verschijning van partijen ter terechtzitting kan de rechter: a. met partijen een overeenkomst beproeven, als bedoeld in artikel 1018e, eerste lid, onder d; b. met partijen bespreken welke geschillen nog in de weg staan aan de totstandkoming van een overeenkomst als bedoeld in artikel 1018e, eerste lid, onder d, en de verdere wijze van behandeling daarvan. De rechter
bespreekt daarbij hoe partijen de totstandkoming van een dergelijke overeenkomst zullen trachten te bereiken. Daarbij stelt de rechter nadrukkelijk aan de orde of een derde zal worden verzocht partijen daarbij behulpzaam te zijn. 5. De rechter kan op verzoek van partijen of van een van hen, gedaan ter terechtzitting of daaraan voorafgaand, beslissen over een of meer in het derde lid onder b bedoelde geschillen indien een beslissing daarover naar zijn oordeel kan bijdragen aan de totstandkoming van een in artikel 1018e, eerste lid, onder d, bedoelde overeenkomst. Tegen een uitspraak op grond van de vorige zin kan hoger beroep en cassatie slechts worden ingesteld binnen vier weken na een door de rechter te bepalen tijdstip. 6. Na afloop van de terechtzitting bedoeld in het tweede lid dan wel bij zijn beslissing op grond van het vijfde lid stelt de rechter partijen een termijn om een overeenkomst als bedoeld in artikel 1018e, eerste lid, onder d, te bereiken en houdt hij iedere verdere beslissing aan. De termijn gaat in op de dag volgend op de terechtzitting dan wel, als de rechter een of meer geschillen overeenkomstig het vijfde lid heeft beslist, nadat de uitspraak op grond van het vijfde lid onherroepelijk is geworden Op verzoek van partijen, of een van hen, kan deze termijn worden verlengd. Partijen stellen de rechter van een bereikte overeenkomst als bedoeld in artikel 1018e, eerste lid, onder d, terstond op de hoogte met het oog op artikel 1018h.
Artikel 1018g 1. Indien een in artikel 1018e, eerste lid, onder d, bedoelde overeenkomst niet tot stand is gekomen tijdens de in artikel 1018f, tweede lid, bedoelde terechtzitting of binnen een door de rechter ingevolge artikel 1018f, zesde lid, gestelde termijn, beveelt de rechter op verzoek van partijen of van een van hen, de overlegging door de verzoeker en door de wederpartij van een voorstel voor een in artikel 1018e, eerste lid, onder d, bedoelde overeenkomst. Dit voorstel bevat in ieder geval het in artikel 907, tweede lid, onderdelen a tot en met f, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde. Het vermeldt naast de rechtsvragen en feitelijke vragen waarover de rechter reeds heeft beslist, tevens over de beantwoording van welke andere vragen overeenstemming is bereikt en een voorstel voor de beantwoording van de vragen waarover verschil van mening bestaat met de gronden daarvoor. De rechter bepaalt de termijn waarbinnen partijen een voorstel dienen over te leggen. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. 3. Hebben partijen overeenkomstig het eerste lid
een voorstel ingediend dan kan de rechter partijen naar een derde verwijzen om met diens hulp mede aan de hand van deze voorstellen een in artikel 1018e, eerste lid, onder d, bedoelde overeenkomst te beproeven. Partijen zijn verplicht hieraan mee te werken. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. Artikel 87, derde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de uitgifte van het in dit lid bedoelde proces-verbaal niet geschiedt in executoriale vorm. Tegen de in de eerste zin bedoelde beslissing staat geen hogere voorziening open. Partijen stellen de rechter van een bereikte overeenkomst als bedoeld in artikel 1018e, eerste lid, onder d, terstond op de hoogte met het oog op artikel 1018h. 4. Indien de rechter geen gebruik heeft gemaakt van de in het derde lid bedoelde mogelijkheid tot verwijzing naar een derde of deze derde de rechter heeft bericht dat een in artikel 1018e, eerste lid, onder d, bedoelde overeenkomst niet tot stand is gekomen, kan de rechter, mede aan de hand van de in het eerste lid bedoelde voorstellen, een regeling voor collectieve schadeafwikkeling tussen partijen vaststellen die strekt tot vergoeding van de schade van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt. De rechter draagt er zorg voor dat de regeling voor collectieve schadeafwikkeling in ieder geval het in artikel 907, tweede lid, onderdelen a tot en met f, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde bevat, de hoogte van de daarbij toegekende vergoedingen redelijk is en de belangen van de personen voor wie de regeling voor collectieve schadeafwikkeling wordt vastgesteld ook anderszins voldoende gewaarborgd zijn. Artikel 907, eerste lid, laatste zin, en zesde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing. De rechter bepaalt bij zijn uitspraak waarbij hij een regeling voor collectieve schadeafwikkeling vaststelt een termijn voor het doen van een verzoek bedoeld in artikel 907, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, ingaande nadat deze uitspraak onherroepelijk is geworden. De rechter kan op verzoek van partijen of van een van hen de in de vorige zin bedoelde termijn verlengen. 6. Alvorens een in het vierde lid bedoelde regeling voor collectieve schadeafwikkeling vast te stellen kan de rechter, na partijen daarover te hebben gehoord, bevelen dat door partijen een oproep wordt gedaan aan de personen ten behoeve van wie de regeling moet worden vastgesteld om zich ter griffie te melden als deelnemer aan een door de rechter ingevolge het vierde lid vast te stellen regeling. De rechter bepaalt de wijze van oproeping door aankondiging in
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
1587
Focus
één of meer door hem aan te wijzen nieuwsbladen of op één of meer door hem aan te wijzen internetadressen of, mede of in plaats daarvan, op andere wijze en de termijn waarbinnen en wijze waarop een melding als deelnemer ter griffie kan worden gedaan. Bij de oproeping tot deelname wordt melding gemaakt van de door partijen ingevolge het eerste lid overgelegde voorstellen. Is het aantal deelnemers te gering om vaststelling van een regeling voor collectieve schadeafwikkeling als bedoeld in het vierde lid te rechtvaardigen, dan kan hij beslissen dat de vaststelling hiervan achterwege blijft. 11. Tegen een uitspraak op grond van het vierde of zesde lid staat geen hogere voorziening open.
3. Motie Dijksma en het Voorontwerp De motie Dijksma vraagt om ‘effectieve en efficiënte instrumenten’ om het fundamentele recht van ‘consumen-
1588
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
ten’ op schadevergoeding tot een realiteit te maken. Het Voorontwerp beperkt zich echter niet tot een regeling voor ‘consumenten’ en gaat derhalve verder dan de motie vraagt. Uitgangspunt van de motie is dat consumenten ‘recht hebben’ op schadevergoeding. Het Voorontwerp kiest echter voor de mogelijkheid om een schikking op te leggen. Een schikking is een minnelijke regeling waarbij veelal juist niet wordt aangesloten bij wat ‘rechtens’ tussen partijen heeft te gelden, maar wat zij, ter voorkoming van onzekerheid, overeenkomen. Minst genomen moet men constateren dat het Voorontwerp dus niet aansluit bij de inhoud van de motie. Het is een feit dat in Nederland veel massaschadegeschillen, zowel voortvloeiende uit contractuele als buitencontractuele vorderingen, worden geschikt. Daartoe kent het Nederlandse recht diverse instrumenten die dat mogelijk maken (bijvoorbeeld via een proefprocedure, een collectieve actie waarin een verklaring voor recht wordt gevorderd, of via bijvoorbeeld cessie of een cessie ter incasso). Zowel in collectieve als in individuele procedures heeft de rechter de mogelijkheid om aan de Hoge Raad pre-
judiciële vragen voor te leggen. Gelet op al deze mogelijkheden is het maar de vraag of een leemte bestaat in de rechtsbescherming voor consumenten waarin moet worden voorzien. Dit geldt temeer gezien het feit dat in de procedure waarin het Voorontwerp voorziet slechts op enkele punten duidelijkheid zal komen over de rechtspositie van partijen (door het vaststellen van het onrechtmatig handelen van de aangesproken partij, maar niet van relativiteit, causaliteit of schade) om zo partijen tot een schikking te bewegen. Het Voorontwerp biedt slechts een stappenplan voor de totstandkoming van een schikking in plaats van een stok achter de deur in de vorm van een (volwaardige) schadevergoedingsprocedure in collectieve vorm.
Minst genomen moet men constateren dat het Voorontwerp dus niet aansluit bij de inhoud van de motie Overigens is het lang niet altijd zo dat een collectieve schikking wordt bereikt nadat er eerst is geprocedeerd. Er zijn ook schikkingen die tot stand komen zonder dat er eerst is geprocedeerd. Een recent voorbeeld is de schikking die de curatoren van DSB Bank met een aantal belangenorganisaties hebben gesloten. In hoeverre het Voorontwerp daadwerkelijk in een vraag voorziet is derhalve allesbehalve duidelijk. Hiernaast zijn er meerdere praktische bezwaren bij het Voorontwerp, die in de hiernavolgende paragrafen uiteen worden gezet.
4. Kanttekeningen uit de praktijk Ofschoon er in de praktijk dus een aanzienlijk aantal collectieve schikkingen tot stand komt zonder het door het Voorontwerp voorgestelde stappenplan, is het een feit dat het in sommige gevallen niet lukt. Wij menen dat het verstandig zou zijn eerst door het WODC onderzoek te laten doen naar de oorzaak van het feit dat sommige schikkingen niet tot stand komen, en vervolgens te bezien of het nodig en mogelijk is die oorzaken door wetgeving weg te nemen. Wij betwijfelen dat, op basis van onze ervaringen in de praktijk. In het onderstaande zullen wij een aantal oorzaken noemen die wij in de praktijk tegenkomen. a. Beleidsmatige overwegingen. Er zijn gedaagden die uit beleidsmatige overwegingen weigeren om een massaschade zaak te schikken. Veelal gaat het daarbij om de Staat der Nederlanden of andere publiekrechtelijke rechtspersonen. Te denken valt aan procedures tegen de Staat betreffende Srebrenica, Rawagede en Q-koorts. Bij publiekrechtelijke rechtspersonen kan men denken aan claims tegen DNB (Icesave, DSB Bank) of waterschappen (dijkdoorbraak Wilnis). Wij vragen ons af of de Minister zich heeft gerealiseerd wat dit Voorontwerp in financiële zin zou kunnen
betekenen voor de Staat zelf. Wij zien niet vaak dat commerciële gedaagden om beleidsmatige overwegingen principieel massaschade-zaken niet willen schikken. Dat kan het geval zijn als de procedure het businessmodel van de commerciële gedaagde zou opblazen. De vraag rijst of een klassieke collectieve actie niet voldoende mogelijkheden biedt om eventueel principieel verzet tegen een schikking te breken. b. Onvoldoende middelen. Er zijn situaties waarin gedaagden weigeren om te onderhandelen over een collectieve schikking omdat simpelweg de middelen ontbreken om die te betalen. Daarbij kunnen zich twee varianten voordoen. In de eerste variant is de gedaagde insolvabel, en kan om die reden geen schikking aanbieden. In de tweede variant is de gedaagde voor de funding van een eventuele schikking afhankelijk van derden, bijvoorbeeld een verzekeringsmaatschappij. Voor beide situaties biedt het Voorontwerp geen oplossing. In de eerste variant spreekt dit voor zich. In de tweede variant is het probleem dat de derde, bijvoorbeeld de verzekeringsmaatschappij, in de voorgestelde procedure niet tot betaling kan worden gedwongen omdat de opsteller van het ontwerp doelbewust gekozen heeft voor de verzoekschriftprocedure, om zo incidenten (waaronder een vrijwaringsincident) uit te sluiten.8 c. Rechtsvragen die partijen verdeeld houden. Een schikking kan soms worden bemoeilijkt doordat partijen verschillend denken over het antwoord op rechtsvragen die hen verdeeld houden. Wij denken dat dit probleem ten dele via het stellen van prejudiciële vragen kan worden opgelost. Door het stellen van dergelijke prejudiciële vragen kan de Hoge Raad zich in een vroeg stadium uitlaten over rechtsvragen die partijen er mogelijk van weerhouden te schikken. Er zijn echter ook zaken waarbij de rechtsvragen waar partijen verschillend over denken verweven zijn met de feiten, waardoor het moeilijk is om prejudiciële vragen met alleen de rechtsvraag (zonder de daarmee verbonden feitelijke context) te formuleren. In dat soort zaken is het ook moeilijk voor de Hoge Raad om rechtseenheid te bieden, omdat bij procedures voor de Hoge Raad maar een beperkte toetsing plaatsvindt ten aanzien van de gestelde rechtsvraag, terwijl het net juist van belang kan zijn dat de Hoge Raad zich uitlaat over de desbetreffende rechtsvraag in de juiste feitelijke context. Als uit nader onderzoek zou blijken dat dit een oorzaak is voor het niet tot stand komen van schikkingen, zou men kunnen onderzoeken of de Hoge Raad in massaschade-zaken rechtseenheid zou kunnen bieden, zonder gebonden te zijn aan de beperkingen van de cassatieprocedure. De in het Voorontwerp geboden procedure biedt in ieder geval geen oplossing. Een van de ontvankelijkheidsvereisten is immers dat de rechtsvragen (en feitelijke vragen) in voldoende mate gemeenschappelijk
8. Zie ook hierna onder de kop ‘Verzoekschriftprocedure tegenover dagvaardingsprocedure’.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
1589
Focus
Wanneer een schikking wordt opgelegd zonder een antwoord te (kunnen) formuleren op de voorliggende rechtsvragen, brengt dit het draagvlak voor een dergelijke schikking ernstig in gevaar kunnen worden behandeld. Wanneer een schikking wordt opgelegd zonder een antwoord te (kunnen) formuleren op de voorliggende rechtsvragen, brengt dit het draagvlak voor een dergelijke schikking ernstig in gevaar. d. Het financieringsmodel van belangenorganisaties verhindert een oplossing. Met name in contractuele massaschade geschillen kan een mogelijke oplossing voor het geschil inhouden dat de aangesproken partij de voorwaarden van overeenkomsten met consumenten ten gunste van de consument aanpast. Indien de belangenorganisatie echter gefinancierd wordt door een litigation funder, of een financiële afspraak heeft gemaakt met de claimanten, waarbij hij een percentage van het schikkingsbedrag ontvangt, bestaat er ter zake van een dergelijke oplossing een tegenstrijdig belang tussen de belangenorganisatie en de consumenten. Voor de consumenten zou een dergelijke aanpassing van de overeenkomst een goede oplossing kunnen zijn, maar de litigation funder (en daarmee de belangenorganisatie) zal die blokkeren, omdat dan het financieringsmodel niet uitkomt. Dit probleem zou bijvoorbeeld kunnen worden opgelost indien de rechter 1. iedere financiële afspraak tussen de belangenorganisatie en de litigation funder moet goedkeuren en 2. in voorkomend geval de bevoegdheid heeft de overeenkomst tussen de belangenorganisatie, de litigation funder en de aangesloten consumenten te wijzigen. In het kader van de financiering van een collectieve schadevergoedingsprocedure, moet tevens worden opgemerkt dat het Voorontwerp niet voldoet aan de Aanbeveling van de Europese Commissie van 11 juni 2013.9 Op grond van deze Aanbeveling zou de belangenorganisatie die de vordering instelt bij aanvang van de procedure de oorsprong van de middelen die zij zal gebruiken ter ondersteuning van de rechtsvorderingen moeten openbaren. Tevens zouden er nadere regels moeten worden gesteld over de rol van derden bij een procedure en de financiering daarvan, alsmede wat een rechter zou moeten doen in geval van een belangenconflict tussen deze derde partij en de eisende partij. Dit is echter geen onderdeel van het Voorontwerp. e. Het Voorontwerp biedt de aangesproken partij onvoldoende zekerheid, om te kunnen schikken. De onderhandelingsopstelling en -ruimte van de aangesproken partij wordt in belangrijke mate bepaald door de mate waarin deze een kwestie na een schikking achter zich kan laten (finaliteit). Het Voorontwerp biedt hiervoor geen oplossing. Op dit aspect zal hierna uit-
1590
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
gebreider worden ingegaan. Wij ervaren ook het gebrek aan finaliteit als een belangrijke belemmering voor de totstandkoming van collectieve schikkingen.
5. Finaliteit en verjaring Uitgangspunt in het Voorontwerp is dat de collectieve schadevergoedingsactie in beginsel niet exclusief is: individuele belanghebbenden kunnen, hangende een collectieve schadeactie, een eigen actie over dezelfde schadeveroorzakende gebeurtenis instellen, kunnen hun vorderingen ter incasso cederen aan een derde enz. Andere belangenorganisaties kunnen met betrekking tot dezelfde gebeurtenis ook een collectieve schadevergoedingsactie of een gewone collectieve actie instellen. Slechts als de belanghebbende zich als deelnemer aan een uiteindelijk door de rechter vast te stellen regeling voor collectieve schadeafwikkeling heeft aangemeld, is deze gebonden aan de vast te stellen regeling. Hoewel dit laatste uit een oogpunt van de belangen van de aangesproken partij niet onbelangrijk is, leidt het feit dat een uitspraak in een collectieve schadevergoedingsactie een andere belangenorganisatie niet zal verhinderen een eigen vordering in te stellen, tot een dynamiek die de bereidheid van zowel de aangesproken partij als de belangenorganisatie om een regeling te treffen zal verminderen. In elk geval belemmert deze dynamiek een voor alle partijen optimaal resultaat. De aangesproken partij weet immers dat als hij een regeling treft, hij in beginsel geen finaliteit krijgt. Dat betekent dat de aangesproken partij terughoudend zal zijn met het doen van concessies, omdat het risico bestaat dat hij ook na een majeure concessie het risico loopt dat hij voor aanvullende tegemoetkomingen zal worden aangesproken door een andere belangenorganisatie, die niet zelden mede wordt gedreven door de financiële belangen van een financier die op de achtergrond figureert. De voortslepende discussie over de beleggingsverzekeringen waarbij telkens nieuwe belangenorganisaties opstaan die een eerder bereikt collectief onderhandelingsresultaat weer ter discussie stellen laat zien dat dit geen theoretisch risico is. Dit zal bepaald niet anders zijn onder het voorgestelde regime nu de reeds bestaande actiemogelijkheid uit hoofde van artikel 3:305a BW open blijft staan voor indirect commercieel gedreven organisaties die niet hoeven te voldoen aan de additionele ontvankelijkheidseisen die het voorgestelde lid 5 van die bepaling aan organisaties stelt die een collectieve schadeactie wensen in te stellen. Dezelfde dynamiek zal onder de voorgestelde systematiek de bereidheid van de belangenorganisatie om concessies te doen verminderen. Zij zullen immers ernstig rekening moeten houden met de mogelijkheid dat een eventueel bereikt onderhandelingsresultaat door hen publiekelijk zal moeten worden verdedigd ten opzichte van andere – al of niet commercieel gedreven – belangenorganisaties,
die met het reeds behaalde resultaat op zak zich zullen willen profileren met de belofte een beter resultaat te bereiken. Dit ‘chilling effect’ wordt niet opgelost door een eventueel bereikte collectieve schaderegeling via een daarop volgende WCAM-procedure verbindend te laten verklaren. Allereerst niet omdat een concurrerende belangenorganisatie in die procedure verweer zal kunnen voeren. Ten tweede niet, omdat die concurrerende organisatie vervolgens opt-outs zal ronselen. Ten derde niet, omdat deze procedure veel tijd kost en het dus lang zal duren voordat er enige vorm van duidelijkheid bestaat over de aard en de omvang van het resterende claimrisico. Voor de aangesproken ondernemingen is niet alleen de omvang van het eventueel te vergoeden bedrag maar ook de termijn waarbinnen de boeken kunnen worden gesloten, een element dat van grote invloed is op de bereidheid om een regeling te treffen. Het voorgaande wordt verergerd doordat als gevolg van de stuitende werking van een collectieve actie, een collectieve schadevergoedingsactie, een verzoek tot verbindendverklaring of zelfs maar een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW van een concurrerende belangenorganisatie, het conflict niet op een effectieve wijze door een verjaring wordt afgegrensd in de tijd. Integendeel, het is op eenvoudige wijze mogelijk om een claim vrijwel oneindig in leven te houden: daarvoor is slechts nodig dat een nieuwe belangenorganisatie voor een ieder die zij zegt te vertegenwoordigen de eerder door een andere organisatie gestuite verjaringstermijn opnieuw verlengt. Ook dit bevordert de schikkingsbereidheid niet. Als het de bedoeling van de wetgever is dat partijen in een collectief geschil sneller tot een collectieve schaderegeling komen, dan dient de hierboven beschreven dynamiek in de kiem te worden gesmoord. Dat kan door bijvoorbeeld juist wel een systeem van lead plaintiff10 te omarmen, of om een wettelijke termijn te stellen waarbinnen individuele benadeelden en andere belangenorganisaties zich na het voordoen van een schadeveroorzakende gebeurtenis moeten melden, zulks op straffe van verval dat nadien nog te doen. Dan kan in een vroeg stadium, eventueel in een preprocessuele comparitie, worden beoordeeld hoeveel belanghebbenden en welke organisaties er zijn, welke vorderingen zij wensen in te stellen en, wat betreft de organisaties, of zij voldoen aan de ontvankelijkheidseisen. Dan kunnen zowel de aangesproken partij(en) als de diverse organisaties beter inschatten tot welke concessies zij bereid zijn en wordt tevens een situatie gecreëerd waarin in een vroeg stadium wordt gestreefd naar een snelle en alomvattende oplossing. Op die manier wordt ook voorkomen dat allerlei parallelle (collectieve) procedures over hetzelfde onderwerp worden gevoerd,
met alle risico’s op tegenstrijdige beslissingen van dien. Met de invoering van een lead plaintiff systeem worden twee vliegen in één klap geslagen. Enerzijds bevordert dit de schikkingsbereidheid bij gedaagde partijen, die de kwestie door een schikking met de lead plaintiff ook daadwerkelijk achter zich kunnen laten. Anderzijds beschermt dit de positie van de benadeelden, nu in het kader van de keuze voor de lead plaintiff bijzondere nadruk zal komen te liggen op de representativiteit en professionaliteit van deze partij en de afwezigheid van oneigenlijke financiële prikkels. Op deze manier wordt gewaarborgd dat de collectieve belangen optimaal zijn vertegenwoordigd.
6. Beoogde procedure in strijd met artikel 6 EVRM Bij het opstellen van het Voorontwerp lijkt niet te zijn stilgestaan bij de vraag of de beoogde procedure voldoet aan de eisen die artikel 6 EVRM stelt aan de vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen in het kader van een eerlijk proces. De regeling strookt mogelijk niet met artikel 6 EVRM, omdat de rechter aan partijen een schikking kan opleggen en alle relevante geschilpunten evenals de door de rechter opgelegde schikking niet ter toetsing aan een rechter of een hogere rechter kunnen worden voorgelegd (waarbij het voorstel mogelijk ook in
Als het de bedoeling van de wetgever is dat partijen in een collectief geschil sneller tot een collectieve schaderegeling komen, dan dient deze dynamiek in de kiem te worden gesmoord strijd kan zijn met artikel 13 EVRM). Uitgangspunt van de beoogde procedure is dat het oordeel van de rechter bedoeld in artikel 1018e lid 5 Rv steeds in een collectieve schikking dient uit te monden. Om dit te bewerkstellingen neemt de rechter vanaf het moment van zijn beslissing ex artikel 1018e lid 5 Rv (waarover hierna meer) de facto de rol in van een ‘mediator’ met ingrijpende bevoegdheden om het proces te sturen (lid 6) en die met kracht van vonnis een ‘schikkingsovereenkomst’ tussen partijen vaststelt. Bij die vaststelling is echter leidend wat de rechter redelijk acht, niet wat rechtens is. Bij de vast-
9. L 201/60 - Aanbeveling van de Commis-
10. Dit systeem geeft een benadeelde in
gewist dat de benadeelde die zich opwerpt
bij meerdere stichtingen of verenigingen
sie van 11 juni 2013 over gemeenschappe-
een massaschadeprocedure de mogelijkheid
om voor de class/groep op te komen daar-
kunnen optreden namens - in feite - één en
lijke beginselen voor mechanismen voor
de rechter te adiëren om ten behoeve van
voor over de vereiste kwalificaties beschikt
dezelfde groep benadeelden. Zie Memorie
collectieve vorderingen tot staking en tot
een gehele groep aan benadeelden een
en ook in staat is om in rechte voor de
van toelichting consultatieversie juli 2014,
schadevergoeding in de lidstaten betreffen-
class action in te stellen. De aanwijzing van
belangen van de gehele class op te komen.
p. 14.
de schendingen van aan het EU-recht ont-
deze benadeelde als ‘lead plaintiff’ heeft
Dit verschilt dus met het huidige systeem
leende rechten (2013/396/EU).
dan tot doel dat de rechter zich ervan ver-
van bijvoorbeeld de collectieve actie, waar-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
1591
Focus
stelling van de schikking gaat de rechter dus niet in op alle essentiële aspecten die de rechtspositie van partijen betreft. Dit speelt slechts in beperkte mate (namelijk voor zover het dienstig is aan het bereiken van de vast te stellen schikking) een rol. Voordat de rechter een schikking vaststelt, doet hij een uitspraak ex artikel 1018e lid 5 Rv. De regeling tast in het duister wat betreft de inhoud van deze uitspraak. De beoogde wettekst gaat uit van de vaststelling van een verplichting tot vergoeding van schade. De opsteller van de begeleidende toelichting lijkt echter aan te nemen dat op grond van lid 5 (enkel) een onrechtmatigheidsoordeel wordt gegeven – hetgeen in lijn is met de bestaande artikel 3:305a BW jurisprudentie. Zo staat op p. 10 van de toelichting: ‘Oordeelt de rechter dat de aangesproken partij onrechtmatig heeft gehandeld en er een grond voor aansprakelijkheid is [lid 5], dan kan de rechter beslissen over andere rechtsvragen en feitelijke vragen, indien het antwoord daarop kan bijdragen aan de totstandkoming van een collectieve schikking [lid 6].’ De toelichting op p. 38 lijkt echter op twee gedachten te hinken. Daarin wordt het onderscheid tussen de vaststelling van onrechtmatig handelen en de vaststelling van een verplichting tot vergoeden van schade uit het oog verloren. Miskend wordt dat de vaststelling dat sprake is van onrechtmatig handelen nog niet betekent dat (ook) een verplichting tot vergoeding van schade bestaat. Voor dit laatste is tevens vereist dat een oordeel wordt gegeven over o.a. relativiteit (is ook jegens de belanghebbenden onrechtmatig gehandeld), het bestaan en de omvang van schade, causaliteit, eigen schuld en/of verjaring (punten waarover partijen in massaschadezaken vaak een fundamenteel verschil van inzicht hebben). De tekst van artikel 1018e lid 6 Rv gelezen in samenhang met de toelichting, lijkt bovendien ervan uit te gaan dat dergelijke geschilpunten onder het bereik van lid 6 vallen en het aan de discretie van de rechter is overgelaten hierover al of niet te beslissen. Het onderscheid tussen artikel 1018e lid 5 en lid 6 Rv en welke geschilpunten onder welke bepaling valt is niet onbelangrijk. Welke rechtsgang gevolgd moet worden om tot een beslissing op grond van lid 6 te komen, is onduidelijk en lijkt geheel aan de rechter te worden overgelaten. Een beslissing op grond van lid 6 geldt voorts niet als een eindbeschikking. Hoewel een beslissing op grond van lid 6 in de tijd veelal gegeven zal worden na een beslissing op grond van lid 5, kan daartegen slechts hoger beroep worden ingesteld, tegelijk met een hoger beroep tegen een beslissing op grond van lid 5 (die dan veelal reeds in kracht van gewijsde is gegaan) of wanneer de rechter dat toestaat. De rechter heeft voorts onder lid 6 een zeer ruime (niet steeds door hogere instanties te toetsen) discretionaire bevoegdheid. Hij kan een oordeel geven als hij meent dat die beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een schikkingsovereenkomst. De rechter kan ook besluiten het aan hem voorgelegde geschilpunt niet te beslissen, zonder dat hij tegen een dergelijke afwijzende beslissing hoger beroep dient open te stellen. Uit het Voorontwerp blijkt niet dat partijen een mogelijkheid hebben om op de beslissing van de rechter ten aanzien van deze geschilpunten te worden gehoord en/of te reageren en of partijen nog op elkaars reactie kunnen reageren.
1592
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
In een latere fase van de procedure kan het probleem dat de rechter niet beslist over een bepaald geschilpunt zich opnieuw aandienen. Krachtens artikel 1018f lid 5 Rv kan de rechter een deelbeslissing geven, maar behoeft hij dat niet te doen als hij meent dat dit niet nodig is om een bijdrage te leveren aan de totstandkoming van een ‘schikkingsovereenkomst’. Bovendien lijkt hij zelf te kunnen bepalen of tegen deze beslissing of de weigering die te geven, hoger beroep wordt opengesteld. Stelt hij geen hoger beroep open, dan zal dit ook op een later moment niet meer kunnen worden ingesteld. Er volgt immers geen voor beroep vatbare eindbeschikking meer. Onduidelijk is in elk geval of tegen een weigering van de rechter een deelgeschil te beslissen, hoger beroep moet worden opengesteld. Daar komt bij dat de – op basis van de (voorgaand beschreven) onvolledige procesgang – door de rechter opgelegde collectieve schikking niet ter toetsing aan een hogere rechter voorgelegd kan worden.11 Deze keuze lijkt – zo blijkt uit de toelichting12 – met name ingegeven door de beperkte juridische toetsing van geschilpunten en de daarmee samenhangende ruime discretionaire bevoegdheid van de rechter om een collectieve ‘schikking’ op te leggen. De rechter weet zich dus niet of nauwelijks gecontroleerd door een hogere instantie. Juist vanwege de ruime bevoegdheid van de rechter en de verstrekkende gevolgen van de opgelegde ‘schikking’ zou een rechterlijke toetsing in hoger beroep noodzakelijk zijn. Partijen wordt dus de mogelijkheid onthouden het geschil in volle omvang (dus ook ten aanzien van schade, causaliteit, eigen schuld en/of verjaring) aan de rechter
Bij de vaststelling van de ‘schikkingsovereenkomst’ is leidend wat de rechter redelijk acht, niet wat rechtens is voor te leggen,13 de burgerlijke rechten en verplichtingen te laten vaststellen (het einddoel van de procedure is immers niet de daadwerkelijke vaststelling van de aansprakelijkheid van de schadeveroorzakende partij, maar slechts de totstandkoming van een schikking die mogelijk door de rechter kan worden opgelegd)14 respectievelijk wordt niet ten aanzien van alle relevante juridische aspecten uitspraak gedaan15 (waarbij ten nadele van de verwerende partij wordt afgeweken van het beginsel van gelijkheid van wapenen omdat in het bijzonder de verwerende partij de mogelijkheid wordt ontnomen volledig verweer te voeren).16 In zoverre strookt de beoogde procedure niet met de eisen die artikel 6 EVRM stelt aan de vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen in het kader van een eerlijk proces.
7. Verzoekschriftprocedure tegenover dagvaardingsprocedure In het Voorontwerp is ervoor gekozen dat de bestaande en nieuwe collectieve actie met een verzoekschrift dient te worden ingeleid terwijl ook voor de verdere rechtsgang de verzoekschriftprocedure wordt gevolgd. Gelet op het contentieuze karakter van een collectieve schadeactie is de dagvaardingsprocedure/vorderingsprocedure de meest geëigende procesgang. De onderbouwing van de keuze voor de verzoekschriftprocedure overtuigt niet, staat op gespannen voet met de in 2002 geïntroduceerde wetsystematiek en doorkruist op onderdelen ook de voorstellen in het kader van het vernieuwingsprogramma ‘Kwaliteit en Innovatieve rechtspraak’ (KEI) (bijvoorbeeld voor wat betreft de vorderingsprocedure). Voorts brengt het in een aparte titel onderbrengen van verschillende regels betreffende de rechtsmacht en procedureregels onnodige uitlegen samenloopvragen met zich. Met de keus die in het ontwerp is gemaakt voor een verzoekschriftprocedure, onthoudt de minister de aangesproken partij de mogelijkheid om incidenten op te werpen. Dat is een bewuste keus.17 De minister meent dat in het kader van een collectieve actie ‘geen behoefte bestaat’ aan incidentele vorderingen. Hij ziet de mogelijkheid om bijvoorbeeld een derde in vrijwaring op te roepen ‘eerder als een belemmerende factor voor een effectieve en efficiente afwikkeling van de rechtsvordering’.18 De minister miskent dat juist ook in massaschade-zaken sprake kan zijn van verschillende (mogelijke) veroorzakers van de schade, die naar het toepasselijke recht hoofdelijk aansprakelijk zijn. Sprekende voorbeelden zijn te vinden in de kartelschadepraktijk, waar de eisende partijen meestal volstaan met het aanspreken van een of enkele (beweerdelijke) karteldeelnemers tot vergoeding van de gehele door het kartel veroorzaakte schade.19 Zou in geval van een collectieve actie de aangesproken partij niet langer de mogelijkheid hebben om de andere karteldeelnemers in vrijwaring op te roepen, dan zou de enkele dreiging van een mogelijke hoofdelijke veroordeling de aangesproken partij in serieuze financiële problemen kunnen brengen. Daar komt bij dat vanwege de scope rule in het voorgestelde lid 6 van artikel 3:305a BW, in Nederland gevestigde ondernemingen bovendien extra kwetsbaar zouden zijn
in vergelijking met elders gevestigde ondernemingen. Tegen hen zou een collectieve actie kunnen worden geëntameerd ter vergoeding van in heel Europa – of wereldwijd? – veroorzaakte kartelschade, zonder de mogelijkheid om via vrijwaringsincidenten de overige (beweerdelijke) kartelleden te dwingen om bij te dragen in een eventuele schadevergoeding. Wat hun rest is om via separate procedures regres te zoeken bij de overige kartelleden. Daarbij kunnen zich tal van complicaties voordoen. Deze procedure wordt dan niet gevoerd voor dezelfde rechter, maar voor een buitenlandse rechter. Onduidelijk is welke betekenis de in Nederland opgelegde dwangschikking voor
De rechter weet zich dus niet of nauwelijks gecontroleerd door een hogere instantie deze rechter zal hebben en of hij bereid is hieraan gevolgen te verbinden met het oog op de aan hem voorgelegde regresvordering. In elk geval zal geen sprake zijn van een gelijktijdige beslissing met de beslissing in de hoofdzaak (zoals bij vrijwaring in beginsel wel het geval is). Het gevolg zal zijn dat een Nederlandse aangesproken partij gedwongen wordt de gehele schadevergoeding voor te financieren, met een reëel risico dat bij de beoordeling van de regresvordering de rechter tot andere (feitelijke) vaststellingen komt dan in de collectieve schadeprocedure of in de dwangschikking. De rechtvaardiging voor het onthouden van de mogelijkheid om derden in vrijwaring op te roepen, overtuigt geenszins. Het hoofdelijke karakter van de aansprakelijkheid houdt reeds een vergaande bescherming van de eiser(s) in tegen de mogelijke insolventie of onvindbaarheid van een of meer van de veroorzakers van de schade. Daartegenover staat voor de aangesproken partij de mogelijkheid om zich via een vrijwaringsincident te verzekeren van de processuele bijstand en, in geval van een toewij-
11. Art. 1018g lid 11 Rv sluit die mogelijk-
onderwerpen.
dat de wet en de aard van de verzoek-
len, daarbuiten de mogelijkheid van een
heid uit.
13. EHRM 23 juni 1981, Le Compte, Van
schriftprocedure zoals geregeld in art. 261
voorlopige voorziening in de verzoekschrift-
12. Opmerkelijk is dat in de toelichting (p.
Leuven and De Meyere vs. Belgium, para.
e.v. RV zich niet verzetten tegen de over-
procedure heeft willen uitsluiten.’ (r.o. 3.4).
50) wordt opgemerkt dat er wel een rech-
51; EHRM 23 september 1982, Sporrong
eenkomstige toepassing van art. 223 RV
Nu de wetgever in de beoogde procedure
terlijke toetsing plaatsvindt indien partijen
and Lönnroth vs. Sweden, para. 87.
(het verzoeken van een voorlopige voorzie-
heeft overwogen dat er geen plaats is voor
de collectieve regeling via de WCAM ver-
14. EHRM 1 maart 2002, Kutic vs. Croatia,
ning in een incident), het alsnog mogelijk
incidentele vorderingen, kan derhalve niet
bindend willen laten verklaren. De wetgever
para 25.
maken om in de beoogde procedure een
worden gesteld dat op basis van voor-
onderkent dat een rechterlijke toetsing
15. EHRM 30 oktober 2003, Ganci vs. Italy,
incident op te werpen. In het onderhavige
noemd arrest van de Hoge Raad incidentele
mogelijk is, maar stelt deze alleen open
para. 31.
geval heeft de wetgever in het Vooront-
vorderingen in het kader van de beoogde
indien partijen er in wezen geen belang bij
16. EHRM 27 oktober 1993, Dombo
werp echter expliciet overwogen dat inci-
procedure mogelijk zijn.
hebben. Immers partijen zullen naar ver-
Beheer B.V. vs. The Netherlands, para.
dentele vorderingen in het kader van de
18. Memorie van toelichting consultatiever-
wachting de collectieve regeling alleen
33-35; EHRM 22 september 1994, Hentrich
beoogde procedure moeten worden uitge-
sie juli 2014, p. 30.
verbindend willen laten verklaren indien zij
vs. France, para. 56.
sloten. In het arrest van de Hoge Raad is
19. Dit geldt overigens evengoed voor
de compensatie redelijk achten. In een
17. Geredeneerd kan worden dat naar het
overwogen dat er ‘geen aanwijzingen zijn
productaansprakelijkheidszaken of voor
dergelijke situatie bestaat er voor de proces-
arrest van de Hoge Raad van 5 december
dat de wetgever, door alleen in zaken van
schade die is geleden op de financiële mark-
partijen juist geen behoefte om de collectie-
2014, ECLI:NL:HR:2014:3533 (cassatie in
echtscheiding en scheiding van tafel en bed
ten.
ve schikking aan een rechterlijke toetsing te
het belang der wet), waarin is geoordeeld
voorlopige voorzieningen wettelijk te rege-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
1593
Focus
zing van de vordering, een bijdrage in de schadevergoeding van de overige dader(s). Met de invoering van een collectieve schadevergoedingsactie worden de aansprakelijkheidsrisico’s voor een hoofdelijk aangesproken partij aanzienlijk groter. Zou men deze aangesproken partij vervolgens de mogelijkheid van het vrijwaringsincident ontnemen, dan slaat de balans onevenredig ver door in het
De wetgever lijkt zich onvoldoende rekenschap te hebben gegeven van de redenen waarom een collectieve schikking in sommige gevallen niet tot stand komt nadeel van de aangesproken partij. Daarbij is niet ondenkbaar dat dit nadeel ook de achterban van de belangenorganisatie treft in gevallen waarin de aangesproken hoofdelijke schuldenaar onvoldoende kapitaalkrachtig is om het deel van de schade dat zijn medeschuldenaren aangaat voor te financieren en als gevolg daarvan insolvent raakt. Ook in zoverre blokkeert de voorgenomen regeling het bereiken van een optimaal resultaat. Het verdient dan ook de voorkeur de collectieve
1594
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
actie vorm te geven als een (gewone) dagvaardings- of vorderingsprocedure, met de mogelijkheid van de gebruikelijke incidentele vorderingen. Dat deze ‘belemmerend’ zouden werken, valt te betwijfelen. In procedures zien wij meer dan eens het omgekeerde. Juist doordat een hoofdelijk aangesproken partij via een vrijwaringsincident de andere aansprakelijke partijen kan dwingen bij te dragen in een schadevergoeding, ontstaat aan de zijde van de aangesproken partij draagvlak voor een (collectieve) schikking.
8. Conclusie Resumerend is naar onze mening onduidelijk waartoe het Voorontwerp zou moeten dienen. Het Voorontwerp biedt niet zozeer een stok achter de deur indien een betrokken partij niet wenst mee te werken aan een schikking, maar meer een stappenplan om (desnoods gedwongen) tot een dergelijke schikking te komen. Hierbij lijkt de wetgever zich onvoldoende rekenschap te hebben gegeven van de redenen waarom een collectieve schikking in sommige gevallen niet tot stand komt. Deze barrières worden in het Voorontwerp niet beslecht. Hiernaast spelen nog diverse inhoudelijke bezwaren, zoals het ontbreken van finaliteit, de strijdigheid met artikel 6 EVRM, onduidelijkheid en praktische bezwaren bij de keuze om de procedure als een verzoekschriftprocedure vorm te geven. Wij menen derhalve dat het verstandig zou zijn eerst door het WODC onderzoek te laten doen naar de oorzaak van het feit dat schikkingen niet tot stand komen, en vervolgens te bezien in hoeverre het noodzakelijk en mogelijk is deze oorzaken door wetgeving weg te nemen.
Essay
1139
Van wachtgeldregeling naar burgerschapsverlof Mark Bovens1
De Duitse socioloog Max Weber maakte in zijn beroemde lezing Politik als Beruf het onderscheid tussen zij die van de politiek en zij die voor de politiek leven. Wachtgeldregelingen, ooit bedoeld om het vervullen van politieke functies te bevorderen, ondermijnen inmiddels de legitimiteit van politieke ambten en zijn een bron van ressentiment en rancune geworden. Zo wordt een eenzijdig beeld van een politieke klasse gecreëerd die alleen nog maar van de politiek zou leven. Invoering van een burgerschapsverlof om een politiek ambt te vervullen zou meer ruimte maken voor burgers die, al is het tijdelijk, voor de politiek willen leven. Juist van hen moet de democratische rechtsstaat het hebben.
Naar een politiek burgerschapsverlof De wachtgeldregelingen voor politieke bestuurders moeten worden vervangen door een algemene regeling voor politiek burgerschapsverlof. De wachtgeldregelingen, zoals neergelegd in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa), hebben hun beste tijd gehad. Ze waren bedoeld om het vervullen van politieke functies te bevorderen, maar inmiddels ondermijnen ze de legitimiteit van politieke ambten en zijn ze een bron van ressentiment en rancune. Wie bij Google de termen ‘wachtgeld’ en ‘graaiers’ combineert, krijgt meer dan 20 000 hits.2 In de sociale media is het bon ton om politici die gebruik maken van wachtgeld als ‘zakkenvullers’ te bestempelen. In de afgelopen jaren zijn de regelingen bovendien sterk verschraald waardoor ze voormalige politieke bestuurders nog maar een zeer beperkte inkomenszekerheid bieden. Dat betekent niet dat er geen voorzieningen moeten zijn voor burgers die politieke ambten bekleden. De kwaliteit van het openbaar bestuur en van de democratische rechtsstaat in ons land staat of valt met de kwaliteit van de politieke bestuurders. Tegelijkertijd is het voor veel capabele burgers niet erg aantrekkelijk om een politiek ambt te vervullen. In dit essay zal ik eerst analyseren waarom politieke ambten steeds onaantrekkelijker zijn geworden en hoe de wachtgeldregelingen steeds verder zijn uitgekleed. Vervolgens zal ik de contouren schetsen van een alternatief: een levensloopregeling voor de publieke zaak. Een dergelijke regeling is in het bijzonder van belang voor het decentrale bestuur. Ons land kent in totaal een kleine 1800 politici die onder de bestaande wachtgeldregelingen vallen. De wethouders vormen daarvan de grootste groep – na de gemeenteraadsverkiezingen van 2014
waren dat er 1481.3 De tweede groep zijn de gedeputeerden, dat zijn er rond de 75. Het aantal ministers en staatssecretarissen schommelt tussen de 20 en de 30. Daarnaast hebben ook de 150 leden van de Tweede Kamer recht op wachtgeld. Gemeenteraadsleden en leden van Provinciale Staten vallen sinds kort niet meer onder de wachtgeldregelingen. Op voorstel van minister Ronald Plasterk (BZK) zijn de bestaande regelingen voor een (wachtgeld)uitkering afgeschaft met ingang van de gemeenteraadsverkiezingen van 2014 en de provinciale statenverkiezingen van 2015. Wethouders vormen daarmee verreweg de grootste groep van politieke ambtsdragers in ons land. De enorme decentralisatieoperaties in de zorg maken de gemeenten bovendien belangrijker dan ooit voor het welzijn van de burgers. Wethouders worden de komende jaren de poortwachters van de verzorgingsstaat.
Politieke ambten: cruciaal maar onaantrekkelijk Voor onze samenleving is het van cruciaal belang dat er voldoende goede politieke ambtsdragers zijn. Zonder goede wethouders, burgemeesters, gedeputeerden, Kamerleden en
Auteur
Hans Berg, Wim Derksen en Femke van
1. Prof. dr. mr. M.A.P. Bovens is als hoogle-
Esch voor hun commentaar.
raar Bestuurskunde verbonden aan de Universiteit Utrecht en is daarnaast lid van de
Noten
WRR. Een eerste versie van dit essay is
2. Bron: Wim Derksen, Trouw 1 juni 2013.
gepresenteerd als ‘pitch’ op de themadag
3. Bron: VNG (www.vng.nl/files/
Constitutionele vernieuwing en de rechts-
vng/20141218-persoonlijke-gegevens-wet-
staat van de toekomst (Den Haag, Eerste
houders-2014-na-verkiezingen.pdf).
Kamer 4 december 2014). Met dank aan
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
1595
Essay
ministers is er geen goed functionerend openbaar bestuur. Zonder een goed functionerend openbaar bestuur is er geen solide democratische rechtsstaat. Zonder een solide democratische rechtsstaat is er geen vrije samenleving en geen vitale economie. Je hoeft maar naar Rusland en Griekenland te kijken om te zien hoe belangrijk het is dat onze politieke bestuurders capabel en niet corrupt zijn. Tegelijkertijd is het voor capabele en integere burgers in ons land niet altijd even aantrekkelijk om een politiek ambt te bekleden. Wie een overstap naar de politiek maakt, daalt per direct in maatschappelijke status en achting. Onderzoek laat telkens weer zien dat van alle maatschappelijke instellingen in ons land de politieke instituties het minste vertrouwen genieten (Dekker & Den Ridder, 2011: 61). Burgers hebben veel minder vertrouwen in politici dan in artsen, rechters, professoren, journalisten, of zelfs makelaars. Alleen bankiers scoren tegenwoordig slechter (Leenheer & Hulsen, 2013).
Politieke ervaring is geen pré op een cv, maar wordt eerder gezien als een gat in je loopbaan In de tweede plaats ben je als politieke bestuurder niet alleen onbemind, maar ook niet onbekend. De scheiding tussen werk en privé is vaak lastig vol te houden – niet alleen omdat men 24/7 beschikbaar en bereikbaar moet zijn, maar ook omdat het privé domein steeds vaker inzet is van politieke nieuwsgaring. Via internet en Google duikt een faux pas uit een vorig leven telkens weer op. Via smartphones en sociale media kunnen particuliere gedragingen eenvoudig tot onderwerp van publieke debatten worden gemaakt. Ook het leven van de partner, van de kinderen of van de hulpbehoevende bejaarde ouders kan zo maar politiek nieuws worden. Wie politieke bestuurder wordt, krijgt bovendien al snel te maken met haatmails, met verbaal geweld en soms zelfs met fysieke bedreigingen aan huis (Noordegraaf et al., 2009). In de derde plaats zijn in de afgelopen decennia de afbreukrisico’s voor politici toegenomen. Vanaf 1994 is de volatiliteit onder de kiezers sterk gestegen. Kiezers zijn nauwelijks meer trouw aan één specifieke politieke partij. Tot aan het einde van de vorige eeuw wisselde maar 5% van de Tweede Kamerzetels per verkiezing, tegenwoordig is dat 15% tot soms wel 30%. Dat betekent dat fracties van de ene dag op de andere gehalveerd kunnen worden en dat je als kamerlid, minister of wethouder al na één termijn weer moet vertrekken. Na de gemeenteraadsverkiezingen van 2014 kwamen bijvoorbeeld 631 van de 1353 zittende wethouders niet meer terug, dat is een verloop van meer dan 40%.4 Daarbovenop sneuvelen er ook nog forse aantallen wethouders tijdens de rit. Tussen 2004 en 2014 zijn per jaar gemiddeld bijna 90 wethouders om politieke redenen tussentijds afgetreden.5 Vervolgens zijn de maatschappelijke vooruitzichten na het bekleden van een politiek ambt onzeker. Voormali-
1596
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
ge Kamerleden en wethouders hebben tegenwoordig grote moeite om een baan te vinden. Politieke ervaring is geen pré op een cv, maar wordt eerder gezien als een gat in je loopbaan. Zeer weinig werkgevers zitten te wachten op een oud-politicus (Lont & Visser, 2009:12; Ceylan & Lont, 2011:11). Daarbovenop is de wachtgeldregeling voor politieke ambtsdragers sterk versoberd. Een wethouder die halverwege zijn eerste termijn moet opstappen en geen baan meer kan vinden, komt tegenwoordig al na twee jaar in de bijstand terecht.
Een eenzijdige politieke klasse Politieke partijen, met name in kleinere gemeenten, hebben mede door deze trends vaak moeite om goede wethouders te vinden. Bovendien is de samenstelling van het corps van politieke bestuurders tamelijk eenzijdig en absoluut geen afspiegeling van de maatschappij. Zo is er een oververtegenwoordiging van wethouders die voorheen werkzaam waren bij de (lokale) overheid en in het onderwijs (Lont & Visser, 2009:6; Ceylan en Lont, 2011:5). De gemiddelde leeftijd van wethouders is de afgelopen decennia bovendien steeds hoger geworden – van 50,7 in 1998 naar 53,7 in 2014.6 Met name in de wat kleinere gemeenten (tot 20 000 inwoners) loopt de gemiddelde leeftijd van wethouders inmiddels richting de 60. Enigszins gechargeerd uitgedrukt: wethouders zijn in toenemende mate vervroegd uittredende gemeenteambtenaren of leraren die hun pensioen in zicht hebben. Alleen zij kunnen het zich nog permitteren om politieke bestuurder te worden. Wie een jong gezin, een hypotheek, en een maatschappelijke carrière voor zich heeft, denkt wel drie keer na voor zij haar baan opzegt om wethouder te worden. Op landelijk niveau, onder de leden van de Tweede Kamer, zie je nog een andere vorm van eenzijdigheid. Kamerleden worden tegenwoordig vaak gerekruteerd uit een beperkte groep van politieke en ambtelijke professionals. Veel hedendaagse Kamerleden zijn politiek actief geworden tijdens een universitaire studie en waren na het afstuderen persoonlijk medewerker van een Kamerlid, politiek assistent van een bewindspersoon, fractiemedewerker bij een partij, of beleidsmedewerker bij een departement, vaak in combinatie met een lidmaatschap van een gemeenteraad of provinciale staten. Vervolgens gaat men in de publieke sector aan de slag, bij een ministerie, een lobbyorganisatie, of bij een adviesbureau in de sfeer van public affairs of communicatie. Na een aantal jaren stroomt men dan binnen de partij door en komt men in de Tweede Kamer terecht. Door de ontzuiling zijn er minder zij-instromers – Kamerleden die een uitgebreide maatschappelijke ervaring buiten de Haagse wereld van politiek en bestuur hebben opgedaan voordat zij Kamerlid worden. Zo dreigt een eenzijdige politieke klasse te ontstaan van hoog opgeleide professionals die voor hun loopbaan afhankelijk zijn van hun politieke partij en die verder weinig binding hebben met andere sectoren van de maatschappij. Zij leven, in de woorden van de Duitse socioloog Max Weber, eerder van de politiek en dan voor de politiek.
De versobering van de wachtgeldregelingen De huidige politieke koers rondom politieke ambten helpt niet om het vervullen van politieke functies aantrekkelijker te maken. Op de golven van het populisme heeft de
© Jens Bonnke/ImageZoo/Corbis
Tweede Kamer in de afgelopen jaren de bestaande voorzieningen voor politieke ambten steeds verder uitgekleed. De wachtgeldregelingen voor politieke ambtsdragers zijn sterk versoberd en politici worden vrijwel geheel gelijk geschakeld met gewone werknemers. De Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) is in 2010 en in 2012 gewijzigd, waarbij de uitkeringsduur sterk is teruggebracht.7 Wie binnen twee jaar moet opstappen heeft recht op maximaal twee jaar wachtgeld; wie langer een politiek ambt vervuld, heeft maximaal drie jaar en twee maanden recht op wachtgeld. De terugkeerregeling die in de publieke sector nog bestaat staat eveneens onder druk. In 2013 heeft het Tweede Kamerlid Van der Linde (VVD) het initiatief genomen om de verschillende regelingen, die sinds 1923 werknemers in het onderwijs en ambtenaren de mogelijkheid bieden om na één of anderhalve termijn terug te keren in hun oude functie, in hun geheel af te schaffen.8 Belangrijkste overweging was dat deze regelingen een onterecht voordeel zouden verschaffen aan ambtenaren en niet zouden passen in de huidige arbeidsmarkt. Deze maatregelen gooien olie op het vuur. Ze bevestigen in de eerste plaats het negatieve frame van politici als ‘zakkenvullers’. Bovendien maken ze het vervullen van politieke ambten tot een ongewis avontuur. Wie de gok neemt om wethouder te worden en vervolgens tot een van die 90 wethouders behoort die jaarlijks tussentijds om politieke redenen moet opstappen, is niet alleen zijn
oude baan kwijt als het aan Van der Linde ligt, maar loopt ook gerede kans om na twee jaar in de bijstand terecht te komen. Bovendien miskennen deze maatregelen de bijzondere rol van politici in ons staatsbestel. Politieke functies zijn geen gewone ‘banen’, en wethouders en Kamerleden zijn geen gewone werknemers. Het zijn ambtsdragers die een cruciale rol vervullen in onze democratische rechtsstaat. Politici hebben daarom ook geen ontslagbescherming. Integendeel, voor het zelfreinigend vermogen van de democratie is het juist van groot belang dat zij vrijwillig of gedwongen kunnen opstappen wanneer er in het publieke domein zaken mis zijn gegaan – niet per se omdat zij zelf persoonlijk schuld dragen, maar omdat zij de eindverantwoordelijkheid dragen voor het systeem. Dat is een cruciale verantwoordelijkheid en een zware last met, zoals gezegd, een fors afbreukrisico. Wachtgeld- en terugkeerregelingen bieden een vangnet en een eervolle aftocht en maken het voor politici makkelijker om hun verantwoordelijkheid te nemen en op te stappen.
4. ‘Formatie slagveld voor wethouders’,
6. Bron: VNG (www.vng.nl/files/
Binnenlands Bestuur, 12 september 2014,
vng/20141218-persoonlijke-gegevens-wet-
p. 8.
houders-2014-na-verkiezingen.pdf).
5. Aldus het wethoudersonderzoek van
7. Kamerstukken II 2011/12, 33298, Wet
Binnenlands Bestuur, 36, week 3
aanpassing uitkeringsduur Appa, 1 e.v.
(19 januari 2015): 14-15.
8. Kamerstukken II 2013/14, 33767, 2.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
1597
Essay
Levensloopverlof voor de publieke zaak Hoe kunnen we er voor zorgen dat voldoende capabele mensen bereid blijven om die zware, maar cruciale taak op hun schouders te nemen? En hoe zorgen we ervoor dat we niet meegaan in de negatieve frames van ‘zakkenvullers’ en ‘plucheklevers’? Dat kan door de huidige wachtgeld- en terugkeerregelingen te vervangen door een algemene verlofregeling voor het vervullen van politieke ambten – een soort van levensloopverlof voor de publieke zaak. Deze constructie zorgt ervoor dat het voor werknemers en ambtenaren aantrekkelijker wordt om zich een beperkt aantal jaren aan de publieke zaak kunnen wijden. Dit voorstel bevat twee centrale componenten: a) Alle werknemers en ambtenaren krijgen het recht om verlof op te nemen om gedurende maximaal twee ambtstermijnen een politiek ambt te vervullen. b) Gedurende dit verlof worden zij in beginsel doorbetaald conform hun bestaande primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden. De eerste component komt in feite neer op uitbreiding van de bestaande terugkeerregelingen naar alle werknemers en ambtenaren. De tweede component is nieuw. Ze komt er op neer dat de bestaande bezoldigingsstructuur op een andere leest wordt geschoeid. Beide componenten hangen in dit voorstel sterk samen, maar kunnen eventueel los van elkaar worden ingevoerd.
Naar een algemene regeling voor politiek burgerschapsverlof Deze algemene regeling voor een politiek burgerschapsverlof kent een aantal elementen die hieronder worden toegelicht: • Zij geldt voor iedere werknemer die het passief kiesrecht heeft, zowel in de publieke als in de private sector. Toelichting: in plaats van de in de publieke sector bestaande terugkeermogelijkheden af te schaffen, beoogt dit voorstel ze juist uit te breiden naar alle sectoren en werknemers. Er wordt geen onderscheid gemaakt naar ambtelijke of private werknemersstatus. De regeling geldt voor iedereen die in Nederland passief kiesrecht heeft voor politieke ambten. • Het verlof kan alleen worden opgenomen voor het vervullen van een politiek ambt. De regeling geldt niet voor het vervullen van functies in politieke partijen. Toelichting: De regeling is niet bedoeld om politieke partijen te ondersteunen, daarvoor is de Wet op de financiering van politieke partijen. Politieke partijen zijn geen publieke organisaties en bestuurlijke functies binnen politieke partijen zijn geen publieke ambten. • Het verlof geldt voor maximaal twee ambtstermijnen. Toelichting: de regeling is niet bedoeld om een politieke klasse te creëren. Na twee ambtstermijnen staat men voor de keuze om terug te keren naar de oude baan of om als beroepspoliticus verder te gaan. • De werknemer krijgt in beginsel zijn of haar gewone salaris doorbetaald en de werkgever wordt met het verlof hiervoor gecompenseerd. De werknemer behoudt ook de sociale en pensioenvoorzieningen die aan zijn of haar baan zijn gekoppeld.
1598
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
Toelichting: Het is een verlofregeling en de werknemer blijft in dienst van de organisatie. Wie van het verlof gebruik maakt, behoudt zijn bestaande salaris en arbeidsvoorwaarden. Dat impliceert dat er, net als in de gemeenteraden, provinciale staten en Eerste Kamer het geval is, grote verschillen kunnen zijn in de beloning tussen politieke ambtsdragers. Deze kunnen eventueel worden gematigd door een plafond te stellen aan de compensatie en door voor zware politieke functies te voorzien in representatie- en andere vergoedingen om de functie aantrekkelijk te houden voor lagere inkomensgroepen. • Tijdens het verlof wordt de gezagsverhouding met de werkgever opgeschort en geniet de werknemer specifieke ontslagbescherming. Toelichting: Om beïnvloeding door de werkgever of belangenverstrengeling te voorkomen, dient de gezagsverhouding met de werkgever te worden opgeschort gedurende het verlof. Ook dient er sprake te zijn van specifieke ontslagbescherming. De werkgever kan de werknemer geen opdrachten meer geven, of ontslaan omdat hij of zij onwelgevallige politieke beslissingen neemt. Voorts geldt, zoals ook nu reeds het geval is, dat wethouders, Kamerleden en bewindslieden terughoudend dienen te zijn in concrete dossiers die te maken hebben met hun (vorige) werkgever. Ook is het verstandig om regels op te stellen met het oog op de terugkeer na afloop van het verlof om (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen.
Hoe zorgen we ervoor dat we niet meegaan in de negatieve frames van ‘zakkenvullers’ en ‘plucheklevers’? • Het verlof wordt gefinancierd vanuit een politiek burgerschapsfonds dat valt onder de begroting van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Toelichting: de werkgever wordt volledig gecompenseerd voor het feit dat de werknemer een politiek ambt vervult. De middelen hiervoor komen uit de reeds bestaande fondsen voor de wedde van politieke ambtsdragers. • De bestaande regelingen voor de bezoldiging van politieke ambten blijven bestaan, maar de wachtgeld- en de terugkeerregelingen worden afgeschaft. Toelichting: Wachtgeld- en de terugkeerregelingen zijn in beginsel niet meer nodig. Na afloop van de vervulling van het politieke ambt is het verlof voorbij en keert men weer terug naar de oude werkkring. De beoogde regeling geldt echter alleen voor werknemers en ambtenaren. Wie ondernemer of zzp-er is, of geen baan heeft, en vervolgens politieke ambtsdrager wordt, kan kiezen voor het bestaande bezoldigingsregime en daarna weer verder gaan als ondernemer, zzp-er of ambteloos burger. Wie als werknemer of
ambtenaar een politiek ambt gaat vervullen, kan eventueel ook kiezen voor het bestaande bezoldigingsregime of voor het burgerschapsregime. Kiest men voor het eerste, dan is er geen terugkeerregeling en geen wachtgeld.
De voordelen 1. Invoering van een dergelijk burgerschapsverlof voor de vervulling van politieke ambten heeft een paar belangrijke voordelen: Deze regeling benadrukt het belang van politiek burgerschap. Politiek ambten zijn geen banen, maar een vorm van burgerschap. In een democratie besturen de burgers zichzelf. Politici zijn geen aparte klasse van boven ons gestelden, maar medeburgers die zich inzetten voor de publieke zaak. 2. Ze benadrukt bovendien de tijdelijkheid van politieke ambten. Zoals Aristoteles al aangaf: in een democratie is men beurtelings geregeerde en regeerder. Na een tijdje bijgedragen te hebben aan de publieke zaak, keert men weer terug in zijn oude werkkring. Een verlofregeling voorkomt dat politici, vanwege bestaansonzekerheid, zich aan hun zetels vastklampen. Daarmee wordt ook het zelfreinigend vermogen van de politiek vergroot. 3. Invoering van een politiek burgerschapsverlof maakt het makkelijker om als zij-instromer politicus te worden. Het is geen toeval dat het tegenwoordig vooral bijna-gepensioneerden en vutters, of ambtenaren en leraren met een terugkeergarantie zijn, die de overstap naar het wethouderschap nog aandurven. Invoering van een burgerschapsverlof maakt het ook voor mensen die nog geen pensioen in zicht hebben of die uit de private sector komen, aantrekkelijk om een tijd hun krachten aan het besturen van een gemeente te wijden zonder te hoeven vrezen voor hun bestaanszekerheid of loopbaan. 4. De regeling voorkomt ook dat er een eenzijdige en beperkte klasse van beroepspolitici ontstaat. Wie in de politiek gaat, wordt minder afhankelijk van een politieke partij voor het vervolg van de loopbaan. Politieke partijen hoeven minder te functioneren als een banenmachine voor voormalige politieke ambtsdragers en tal van politieke en bestuurlijke functies hoeven niet door partijen geclaimd te worden om hun partijgenoten aan werk te helpen. 5. Deze regeling vermijdt, ten slotte, ook het negatieve frame van ‘wachtgeld’, van politici die op kosten van de belastingbetaler thuis zitten af te wachten. Burgerschapsverlof – net als ouderschaps- of zorgverlof – benadrukt juist de positieve, actieve bijdrage die men aan de gemeenschap levert. Omdat men zijn reguliere salaris en pensioenvoorziening behoudt, wordt ook het beeld vermeden dat men in de politiek gaat om er beter van te worden.
Discussie Invoering van een burgerschapsverlof voor alle werknemers komt in sommige opzichten neer op het invoeren van een soort democratische detachering. Werknemers worden in zekere zin uitgeleend om een politiek ambt te vervullen, met behoud van hun primaire en secundaire
arbeidsvoorwaarden. Is een dergelijke regeling niet erg belastend voor de werkgever? Financieel is dat niet het geval, omdat alle werkgeverslasten van rijkswege worden vergoed gedurende het verlof. Wel kan het bezwaarlijk zijn voor kleinere organisaties om werknemers voor een onbepaalde tijd te moeten missen. Er zal een tijdelijke vervanger moeten worden gevonden, omdat vanwege de terugkeergarantie de positie niet permanent kan worden bezet. Ook is er het risico dat de werknemer na ommekomst van het politieke verlof dient te worden bijgeschoold en
Zoals Aristoteles al aangaf: in een democratie is men beurtelings geregeerde en regeerder opnieuw moet worden ingepast. Het valt te overwegen om werkgevers hiervoor te compenseren. Overigens geldt dat werkgevers op langere termijn zeer gebaat zijn bij een kwalitatief hoogwaardig en pluriform openbaar bestuur. Deze regeling biedt bovendien bij uitstek kansen om de ervaringen en noden van het midden- en kleinbedrijf door te laten klinken op de politieke agenda. Een spiegelbeeldig bezwaar zou kunnen zijn dat bedrijven en maatschappelijke organisaties deze regeling zouden kunnen gebruiken om te ‘infiltreren’ in het openbaar bestuur om zo hun belangen veilig te stellen. Dit kan zich voordoen bij lokale bedrijven en instellingen die in hun eigen gemeente een wethouder leveren. Bij Kamerleden zal dit minder snel spelen. Bovendien verloopt de selectie van ambtsdragers altijd via een politieke partij die een extra check op integriteit en belangenverstrengeling kunnen uitvoeren. Om de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen is het verstandig om regels op te stellen, naar analogie van het ‘revolving door’ beleid dat nu al bestaat na afloop van politieke functies. Zo zouden zittende wethouders, ministers of Kamerleden geen bemoeienis mogen hebben met dossiers die raken aan de belangen van hun werkgever. De tweede component van dit voorstel is dat de politieke ambtsdrager die van de verlofregeling gebruik maakt, in beginsel beloond wordt conform de primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden van zijn of haar oorspronkelijke baan. Dat neemt elke schijn weg dat men uit financiële motieven de politiek ingaat. Dat kan leiden tot ongelijkheid tussen politieke ambtsdragers – sommigen zullen immers veel meer verdienen in hun oorspronkelijke baan dan anderen. Op zich is dat geen principieel probleem. Het is een situatie die bij de meeste vertegenwoordigende functies heel gewoon is. Gemeenteraadsleden, leden van provinciale staten en Eerste Kamerleden krijgen slechts een beperkte vergoeding en hebben daarnaast sterk verschillende inkomsten vanuit hun dagelijkse werkkring. Hetzelfde gold in het verleden voor veel part-timewethouders in kleinere gemeenten. Het past ook bij het burgerschapskarakter van politieke functies. Politieke functies zijn geen banen, maar in beginsel onbezoldigde ‘ereambten’.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
1599
Essay
Dat neemt niet weg dat bij zware portefeuilles, zoals het ministerschap, of bij het wethouderschap in de grote steden, het wenselijk kan zijn om inkomensaanvullende voorzieningen te treffen om zo het ambt aantrekkelijk te houden voor werknemers die zeer weinig verdienen. Ook is het denkbaar dat er voor hen ruime voorzieningen of vergoedingen worden getroffen voor representatie en andere
Politieke functies zijn geen banen, maar in beginsel onbezoldigde ‘ereambten’ onkosten die nu eenmaal aan dat soort zware politieke functies zijn verbonden. Aan de andere kant is het ook wenselijk om een maximum te stellen aan het salaris dat wordt vergoed – bijvoorbeeld bij bewindslieden als plafond de beloning die nu geldt voor ministers en staatssecretarissen in de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen, of voor wethouders als plafond de beloning die op dit moment is geregeld in het rechtspositiebesluit wethouders. De Duitse socioloog Max Weber maakte in zijn beroemde lezing Politik als Beruf het onderscheid tussen
1600
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
zij die van de politiek en zij die voor de politiek leven. Het huidige beleid van het steeds verder afknijpen van wachtgeldregelingen creëert een eenzijdig beeld van een politieke klasse die alleen nog maar van de politiek leeft. Invoering van een burgerschapsverlof zoals hier geschetst, maakt meer ruimte voor burgers die, al is het maar tijdelijk, voor de politiek willen leven. Van hen moet de democratische rechtsstaat het hebben.
Referenties E. Ceylan & T. Lont, Vangnet of springplank? Loopbaanonderzoek naar wethouders die na de verkiezingen van 2010 zijn gestopt, NHL Thorbecke Academie en P&O Services Groep, 2011. P. Dekker, & J. De Ridder, ‘De publieke opinie’, in: R. Bijl, J. Boelhouwer, M. Cloïn & E. Pommer (red.), De sociale staat van Nederland 2011, Den Haag: SCP: 55-76, 2011. J. Leenheer & M. Hulsen, ‘Overheidsbestuurders hebben meer vertrouwen in politici dan burgers’, Me Judice, 2013. T. Lont & F. Vissser, Geraniums of gladiolen? Loopbaanonderzoek naar gestopte wethouders periode oktober 2004 t/m december 2008, P&O Services Groep, 2009. M. Noordegraaf, I. Giesen, M.J. van der Meulen, E. de Kezel & D. van Leeuwen, Geweld tegen gezagsdragers: Preventie en aanpak van geweld tegen politie en politici, Universiteit Utrecht, 2009.
Opinie
1140
‘Pluk-ze’ nu ook via de geldboete? Over de aantasting van de ontnemingsmaatregel Georgianna Verhage1
Een fundamenteel uitgangspunt in het strafrecht is de straftoemetingsvrijheid waarbij de rechter een aantal straffen en maatregelen ter beschikking staan. In de praktijk blijkt dat het onderscheid tussen deze modaliteiten kan komen te vervagen. Zo wordt de ontnemingsmaatregel in wezen door een geldboete vervangen wanneer deze is opgelegd met het uitsluitende doel het wederrechtelijk verkregen voordeel af te nemen – de zogeheten afroomboete.2 Het is tijd dat de Hoge Raad een duidelijk(er) standpunt inneemt over de toelaatbaarheid van deze strafsoort.
D
e afgelopen decennia heeft de Hoge Raad zich in drie arresten beperkt uitgelaten over de toelaatbaarheid van de afroomboete.3 Uit deze arresten blijkt niet of deze ontnemingsvariant op zichzelf toelaatbaar kan worden geacht. Wel is duidelijk dat voor de beoordeling relevant is of de geldboete het uitsluitende doel heeft het afnemen van wederrechtelijk voordeel, of dat deze ook ziet op andere strafdoelen zoals vergelding of preventie. In het meest recente arrest overwoog de Hoge Raad: ‘Overwegende dat de op te leggen geldboete “mede dient ter afroming van het door verdachte behaalde voordeel” heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat de ernst van de feiten zoals in deze zaak bewezen verklaard mede wordt bepaald door de omvang van het uit die feiten verkregen voordeel, en dat de hoogte van de geldboete daarop is afgestemd. Aldus verstaan geeft dit onderdeel van de strafmotivering niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting’. Hiermee lijkt de Hoge Raad aan te geven dat via een geldboete mede mag worden afgeroomd. Maar tot op welke hoogte? Is dit bijvoorbeeld anders wanneer een geldboete – blijkens de hoogte ervan – primair ziet op ontneming van voordeel? Pas dan is er tenslotte sprake van een ‘zuivere’ afroomboete. Knigge heeft er terecht op gewezen dat de materieelrechtelijke beperkingen en procedurele waarborgen van de ontnemingsmaatregel met een afroomboete te gemakkelijk worden omzeild.4 Daarom moet de rechter duidelijk motiveren welk gedeelte van de geldboete ziet op het afromen van onrechtmatig voordeel. In de praktijk gebeurt dit meestal niet. De wet verplicht de rechter ook niet hier inzage in te geven. Hoewel de wetgever zich de laatste decennia steeds meer is gaan bemoeien met de strafkeuze en -hoogte,5 is straftoemetingsvrijheid vooralsnog een grotendeels onaangetast prin-
cipe. Soms specificeert een rechter wel de keuze voor een geldboete met het oog op afroming. Een doeltreffend voorbeeld hiervan is een recente uitspraak van de politierechter van de Rechtbank Midden-Nederland.6 Bewezenverklaard werd het aanwezig hebben van hennep. De officier van justitie had een geldboete gevorderd en de hoogte hiervan gemotiveerd onder verwijzing naar de verklaring van de verdachte dat hij voor het vervoeren van de betreffende verdovende middelen een geldbedrag had ontvangen. De politierechter volgde de eis omdat hij het niet nodig achtte dat het Openbaar Ministerie voor het verkregen bedrag een aparte ontnemingsvordering moest indienen. Het is de vraag of de geldboete ruimte laat voor dergelijke pure afroming. Het lijkt mij niet de bedoeling dat de rechter zich in die situatie kan verschuilen achter de straftoemetingsvrijheid. De ontnemingsmaatregel is tenslotte met een specifiek doel ingevoerd: het ontnemen van het voordeel, waarvan in de hoofdzaak is komen vast te staan dat dit wederrechtelijk door de verdachte is verkregen. Deze afroom-route past in ieder geval wel in de recente trend binnen justitie en politie waarin meer gerichtheid is op de financiële aspecten van misdrijven. Het is tijd dat de Hoge Raad een concreter standpunt inneemt over de afroomboete. Zo kan worden verduidelijkt of een strafrechter – al dan niet uit pragmatische overwegingen – mag besluiten om de ontnemingsmaatregel te vervangen door een afroomboete. Dat is misschien niet in de geest van het strafdoel van de geldboete, maar het is wel zo makkelijk.
Auteur
ECLI:NL:HR:2010:BM2428 en HR 8 mei
1. Mr. G.M. Verhage is juridisch medewer-
2012, ECLI:NL:HR:2012:BW3684.
ker bij de sector strafrecht van de Recht-
4. Conclusie A.G. Knigge bij HR 15 juni
bank Midden-Nederland.
2010 ECLI:NL:HR:2010:BM2428, NJ 2010/358, p. 4.
Noten
5. Bijv. het voorstel tot invoering van mini-
2. E.J. Hofstee, ‘Inleidende Opmerkingen
mumstraffen uit 2012 en het in 2013 geïm-
bij: Wetboek van Strafrecht, Titel II A Maat-
plementeerde taakstrafverbod.
regelen’, T&C Strafrecht.
6. De uitspraak werd gedaan op de politie-
3. HR 18 mei 1999,
rechterzitting van 9 april 2015. De uitspraak
ECLI:NL:HR:1999:ZD1333, HR 15 juni 2010
is niet gepubliceerd.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
1601
1141
Reacties
Reactie op ‘Kwetsbare verzorgingsstaat’ vanuit Enschede Vic van Dijk1
G
ijsbert Vonk noemt in zijn bijdrage ‘Kwetsbare verzorgingsstaat’ (NJB 2015/913, afl. 19, p. 1280-1287) een vierwekenzoektermijn voor bijstandsaanvragers ouder dan 27 jaar. Enschede heeft deze maatregel per 2014 ingevoerd om mensen te stimuleren bij het vinden van werk. Als betrokken volksvertegenwoordiger zie ik dat prof. dr. Vonk een suggestief beeld schetst van Enschede. Dat is wellicht veroorzaakt door het gebruik van twee bronnen die subjectieve en onjuiste informatie bevatten. De wetenschapper in mij vraagt zich af hoe dit heeft kunnen gebeuren in een rubriek getiteld ‘Wetenschap’. Ik hoop toch niet dat wetenschap geplaatst in NJB geen feitelijke onderbouwing meer behoeft? Vele andere bronnen met een hoger feitengehalte en een breder perspectief zijn immers beschikbaar.
De heer Vonk suggereert dat de Tweede Kamer heeft afgezien van een zoektijd voor 27-plus en zo de zoektijd onmogelijk heeft gemaakt. Dat laatste is onjuist. De Tweede Kamer heeft juist besloten gemeentebesturen vrij te laten al dan niet een zoektijd voor 27-plus te hanteren. Geen verplichting dus, wel een mogelijkheid. Staatssecretaris Klijnsma heeft deze legale vierwekenzoektermijn bevestigd met de goedkeuring van een ontwikkelplan Meerjarige Aanvullende Uitkering voor Enschede. Overigens neemt Enschede bijstandsmaatregelen mede onder druk van het Rijk. De regering dreigt de miljoenentekorten op het bijstandsbudget van Enschede niet meer te betalen. Een waarneming na een jaar vierwekenzoektermijn in Enschede is dat mensen werk vinden in de vierwekenzoektijd. Dat komt omdat mensen zoeken in plaats van wachten zoals de
heer Vonk schrijft. Mensen willen werken, daarom heb ik ook zo mijn bedenkingen bij de kwalificatie ‘drempel’ van de heer Vonk. Misschien wil hij eens overwegen of de metafoor ‘springplank’ beter zou passen? Ik hoop dat de heer Vonk bereid is meer documenten te bestuderen en dan een feitelijk verhaal neer te zetten over Enschede. Graag suggereer ik een beginpunt: de website raad053.nl. Naast opnames van vele uitvoerige politieke debatten vindt u daar documentatie over de vierwekenzoektermijn, waaronder effectrapportages en brieven van de staatssecretaris en de inspectie. Zie bijvoorbeeld: www.raad053.nl/vergaderingen/0000 2/00068/?agendaItem=7#agenda7.
Auteur 1. Ir. V. van Dijk is gemeenteraadslid namens D66 in Enschede.
1142
Naschrift Gijsbert Vonk1
I
n mijn NJB-bijdrage over de kwetsbare verzorgingsstaat heb ik over dit onderwerp drie dingen gezegd: a. De Kamer heeft het voorstel van de Staatssecretaris van SZW niet willen overnemen om de verplichte zoekperiode van een maand, zoals
1602
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
geldt voor jongeren, tevens van toepassing te verklaren op volwassen aanvragers van bijstand. ‘De kamer stak er een stokje voor’. b. De praktijk in Enschede komt er op neer dat aanvragers van bijstand steevast te kennen wordt gegeven pas over een maand terug te
komen en in tussentijd werk te gaan zoeken. Pas als er een rechtshulpverlener aan te pas komt, wordt er toch een aanvraagformulier uitgereikt en een eventueel voorschot verstrekt. c. De Staatssecretaris van SZW houdt zich op de vlakte.
Reacties
Inmiddels zijn we weer wat verder. In raadsstukken van de gemeente Enschede (Memo evaluatie zoektijd 27-plussers; www.raad053.nl/ stukken/3318/1) trof ik een brief aan van de Nationale ombudsman aan het college van burgemeester en wethouders van Enschede, bij de gemeente binnengekomen op 9 februari 2015. In deze brief stelt de Ombudsman uit eigen beweging een onderzoek in te stellen op grond van artikel 9.2 Awb. Het onderzoek heeft betrekking op de vraag ‘in hoeverre de gemeente haar burgers voldoende informeert over de mogelijkheden
om een uitkering en voorschot te ontvangen’. Ik stel voor de uitkomst van dit onderzoek af te wachten in plaats van mee te gaan met de suggesties en aantijgingen van de geachte brievenschrijver ir. Vic van Dijk, gemeenteraadslid D66 Enschede. P.S. In mijn NJB-bijdrage over de kwetsbare verzorgingsstaat heb ik niet vermeld dat de CRvB 18 maart 2014, ECLI:NL:2014:925 zich expliciet heeft uitgelaten over het opleggen van een zoekperiode (i.c. in Haarlem): ‘Nu appellant zich op 28 november
2011 bij het college heeft gemeld om een aanvraag om bijstand in te dienen, en de WWB ten tijde in geding in het geheel geen grondslag bood voor het opleggen van een zoektermijn als in 4.9 omschreven, had het college hem daartoe meteen en onvoorwaardelijk in de gelegenheid moeten stellen. Het college heeft dit ten onrechte nagelaten.’
Auteur 1. Prof. dr. G.J. Vonk is hoogleraar sociale zekerheidsrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen.
1143
Dirk en Pippi Bernt Hugenholtz1
W
at was dat weer een leuk stukje van Dirk Visser (NJB 2015/916, afl. 19, p. 1289). Met vrolijke plaatjes van de ‘echte’ Pippi Langkous: ooit kind-ster, nu secretaresse te Stockholm. Toen ik het uit had, vroeg ik me wel af: wat is nu eigenlijk de portee van dat Pippiverhaal? Volgens Visser zijn regels ter bescherming van auteurs en acteurs tegen oneerlijke contractspraktijken, zoals de a.s. Wet op het Auteurscontractenrecht beoogt, weliswaar ‘sympathiek’, maar zinloos want de makers worden er uiteindelijk niks wijzer van. Je kunt de wetten van vraag en aanbod nu eenmaal niet sturen. De politici, die het wetsvoorstel in de Tweede Kamer kamerbreed ondersteunden zijn naïeve wereldverbeteraars die in de huilverhalen van de makers zijn getrapt. Naar alle verstandige tegenstanders van het wetsvoorstel, zoals Visser, is niet geluisterd. (Visser vergeet in zijn stukje te vermelden, dat het wetsvoorstel ook
in de rechtswetenschap brede steun geniet. En dat vergelijkbare bepalingen in België, Duitsland, Frankrijk en vrijwel alle andere landen met een civielrechtelijke traditie al veel langer bestaan.) Terug naar Pippi. Als het wetsvoorstel nu wet zou zijn, zou de echte Pippi, mw. Inger Nilsson, diverse billijke vergoedingen kunnen opeisen, en wellicht nooit meer hoeven werken, schrijft Visser. Zou dat heel erg zijn? Het gaat hier om een actrice wiens werk gedurende tientallen jaren op de televisie te zien is geweest, en nog dagelijks herhaald wordt – zonder enige vergoeding. Als professioneel actrice is Inger afgebrand, omdat zij eeuwig met de Pippi-rol geassocieerd blijft. Helaas bezit Inger, anders dan Pippi, geen kist met goudstukken; vandaar die baan als secretaresse. Als ik het Pippi-voorbeeld op mij in laat werken, vind ik het wetsvoorstel niet alleen heel sympathiek, maar ook reuze rechtvaardig. En dat wordt het helemaal, als ik bedenk dat
herhalingsvergoedingen (die in het buitenland overigens normaal zijn) in de Nederlandse televisiesector jaren geleden geruisloos zijn afgeschaft, en dat het wetsvoorstel niet alleen acteurs beschermt, maar ook auteurs. Televisiefilms, drama- en jeugdseries die met de krapst mogelijke budgetten zijn gemaakt, worden in Nederland via de televisie en allerlei digitale kanalen eindeloos herhaald – zonder enige herhalingsvergoeding voor de scenaristen, regisseurs en acteurs die ons en onze kinderen al dat moois hebben gebracht. Als het aan Visser ligt, moeten we dat vooral zo houden. Als het aan mij ligt, niet.
Auteur 1. Prof. mr. P. B. Hugenholtz is hoogleraar Informatierecht, in het bijzonder Recht van de intellectuele eigendom, aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam, en directeur van het Instituut voor Informatierecht.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
1603
1144
Reacties
Naschrift Dirk Visser1
O
ok ik zou het sympathiek en reuze rechtvaardig vinden als scenaristen, regisseurs en acteurs voor iedere herhaling van een film of televisieprogramma een billijke of aanvullende billijke vergoeding zouden ontvangen, of gewoon meer zouden verdienen. Ik zou het ook sympathiek en reuze rechtvaardig vinden als kleuterjuffen, bejaardenverzorgers en schoonmakers meer zouden verdienen. Of als ze per kleuter, bejaarde of toiletpot een billijke vergoeding zouden ontvangen. En per ADHD-kleuter, demente bejaarde en sterk vervuilde toiletpot een aanvullende vergoeding. Maar ik zie er niet veel in om dit in het Burgerlijk Wetboek vast te leggen. Scenaristen, regisseurs en acteurs worden uitgebuit door filmen televisieproducenten. Als de voorstanders van het auteurscontractenrecht een herhalingsvergoeding zouden krijgen voor het aantal keer dat zij dat hebben verkondigd zouden ook zij misschien niet meer hoeven te werken. Maar waar is het bewijs? En waar is het bewijs dat auteurscontractenrecht iets aan de situatie zou veranderen? Er is het onderzoek ‘Wat er speelt’2 waarin aan de betrokkenen zelf is gevraagd of zij vinden dat ze wel eens of altijd minder krijgen dan ze zelf rechtvaardig vinden. Surprise, surprise: dat vinden ze inderdaad. Ook leading questions als ‘Ik beschouw mijn onderhandelingspositie ten opzichte van opdrachtgevers en exploitanten momenteel als zwak’ en ‘Ik heb in een exploitatiecontract wel eens meer rechten overgedragen dan ik had gewild’ worden door veel scenaristen, regisseurs en acteurs bevestigend beantwoord. Hoe verrassend is dat? Er is ongetwijfeld ook onderzoek waaruit blijkt dat de scenaristen, regisseurs en acteurs en iedereen die dat pretendeert of heel graag zou willen zijn gemiddeld niet zo veel verdienen met hun werk. Er is namelijk maar een kleine groep hele gewilde makers, die veel verdient en er zijn heel veel minder gewilde
1604
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
makers die heel weinig verdienen. Natuurlijk zijn er schrijnende gevallen van beginnende artiesten die zogenaamde ‘wurgcontracten’ krijgen die ze niet zouden moeten accepteren maar dat toch doen. Vooral als contracten onredelijk lang duren en de producent ‘geen waar voor zijn geld’ levert zijn ze op grond van de redelijkheid en billijkheid nu al opzegbaar.3 Alle professionele scenaristen, regisseurs en acteurs hebben echter agenten die namens hen onderhandelen. Sommigen slagen er in een succesafhankelijk vergoeding te bedingen en soms een herhalingsvergoeding voor bepaalde herhalingen. Andere niet. Inderdaad: de budgetten zijn krap. En ze worden steeds krapper. Er wordt bezuinigd op de publieke omroep, er wordt steeds minder televisie gekeken en er is steeds meer buitenlands aanbod. Nederland is een klein taalgebied. Herhalingsvergoedingen zijn inderdaad iets van de publieke omroep uit de vorige eeuw toen er twee en later drie Nederlandse publieke televisienetten waren en iedereen daar naar keek. Tegenwoordig worden oude programma’s inderdaad in ‘allerlei digitale kanalen eindeloos herhaald’. Ze zitten in zogenaamde carrousels in themakanalen waar bijna niemand naar kijkt en waar bijna niets aan te verdienen valt. De jeugd van tegenwoordig kijkt namelijk Engelstalige YouTube filmpjes en bekijkt speelfilms illegaal op internet via The Pirate Bay of Popcorn Time. (Het bestrijden van dat illegaal kijken is heel moeilijk, onder andere omdat er ‘in de wetenschap brede steun’ is voor de gedachte dat dit direct ten koste gaat van privacy, informatievrijheid of andere grondrechten. Ook illegaal downloaden ‘moest kunnen’ in Nederland en werd bijna als een ‘grondrecht’ gezien, tot het Hof EU het verbood). Als Inger Nilsson na haar jeugdsuccessen door het auteurscontractenrecht nooit meer had hoeven
werken had ik dat ook heel sympathiek en rechtvaardig gevonden. Justin Bieber, Miley Cyrus en Britney Spears zouden na hun jeugdsuccessen ook nooit hoeven te werken. Zonder auteurscontractenrecht. Niet alles wat sympathiek en rechtvaardig is kan je via wetgeving afdwingen. Mij is geen enkel onderzoek bekend waaruit blijkt dat ‘in België, Duitsland, Frankrijk en vrijwel alle andere landen met een civielrechtelijke traditie’ waar een recht op een auteursrechtelijke billijke vergoeding bestaat, scenaristen, regisseurs en acteurs om die reden objectief beter af of zelfs maar subjectief tevredener zijn met hun situatie. In Duitsland waar een vergelijkbaar auteurscontractenrecht sinds 2002 bestaat (inderdaad op basis van een zogenaamd Professoren-Entwurf), is, voor zover ik weet, niemand tevreden. Uiteraard zullen de voorstanders van auteurscontractenrecht zeggen dat dat komt omdat het a) nog niet ver genoeg gaat (er zijn alweer Duitse professoren met een nieuw Entwurf)4 en b) producenten het auteurscontractenrecht op allerlei manieren proberen te negeren, saboteren of omzeilen. Misschien gaat het in Nederland heel anders en zullen producenten door deze wetswijziging een ‘kist met goudstukken’ vinden, waaruit zij scenaristen, regisseurs en acteurs vorstelijk kunnen gaan betalen voor herhalingen van welke aard dan ook, zelfs als op de film zelf verlies wordt gemaakt. Ik zou dat persoonlijk heel sympathiek en reuze rechtvaardig vinden. Auteur 1. Prof. mr. D.J.G. Visser is hoogleraar intellectuele eigendomsrecht in Leiden en advocaat in Amsterdam. Noten 2. www.seo.nl/pagina/article/wat-er-speelt/. 3. Hof Amsterdam 31 maart 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1201 (Nanada vs. Golden Earring). 4. Entwurf eines Gesetzes zur weiteren Stärkung der vertraglichen Stellung von Urhebern und zur besseren Durchsetzung einer angemessenen Vergütung (‘Kölner Entwurf’) (cursief toegevoegd) (november 2014).
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
en vernederende behandeling oplevert in de
beslissing van de staatssecretaris dient vol-
NJB 2015/ … (nummer uitspraak)
zin van art. 3 EVRM.
gens het Hof van Beroep te worden beargumenteerd op een manier die recht doet aan
EHRM
1605
C. Uitspraak van het Hof
de individuele omstandigheden van de speci-
Hoge Raad (civiele kamer)
1605
(Vierde Kamer: Raimondi (pres.), Nicolaou,
fieke casus en is tevens onderworpen aan
Hoge Raad (strafkamer)
1607
Bianku, Tsotsoria, Kalaydjieva, Mahoney,
rechterlijke toetsing. De uitleg van het Engel-
Afd. bestuursrechtspraak RvS
1611
Wojtyczek)
se recht zoals gegeven in deze uitspraak van
Centrale Raad van Beroep
1614
Het EHRM overweegt in de eerste plaats dat
het Hof van Beroep maakt dat een tot levens-
het in het Grote-Kamerarrest Vinter e.a. vs.
lang veroordeelde perspectief heeft op invrij-
VK (nrs. 66069/09, 130/10 en 3896/10) van 9
heidstelling indien de omstandigheden dus-
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
juli 2013, heeft vastgesteld dat de Engelse
danig zijn dat verder tenuitvoerlegging van
wetgeving met betrekking tot de bevoegd-
de straf niet langer gerechtvaardigd is.
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
heid van de Staatssecretaris van Justitie om
Het EHRM onderstreept dat het in de eerste
kers van de Universiteit Leiden, de VU
tot levenslang veroordeelde gevangenen ver-
plaats aan de nationale rechter is om proble-
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
vroegd in vrijheid te stellen onduidelijk is.
men met betrekking tot de interpretatie van
de bewerking is verzorgd door mr. dr. J.P. Loof
Tot de inwerkingtreding van de Criminal Jus-
het nationale recht op te lossen. Nu het Hof
(Universiteit Leiden). Alle uitspraken van het
tice Act in 2003 vond een automatische her-
van Beroep specifiek is ingegaan op de knel-
EHRM staan op www.echr.coe.int; een selec-
beoordeling van de noodzaak tot het verdere
punten die het EHRM in Vinter e.a. had
tie verschijnt uiteindelijk in Reports of Judg-
uitzitten van een levenslange gevangenis-
gesignaleerd en duidelijk heeft aangegeven
ments and Decisions. De uitspraken van
straf automatisch plaats nadat 25 jaar van
hoe het Engelse recht terzake moet worden
kamers van het EHRM worden drie maanden
deze straf erop zat. De wet van 2003 maakte
opgevat, is het EHRM van oordeel dat de
na de uitspraakdatum definitief, tenzij er
een eind aan deze automatische herbeoorde-
bevoegdheid van de staatssecretaris om te
intern appel wordt ingesteld bij de Grote
ling, zonder dat werd voorzien in een alterna-
beslissen over invrijheidstelling van een tot
Kamer van het Hof.
tief herbeoordelingsmechanisme. In het licht
levenslang veroordeelde in het Engelse
hiervan kwam het EHRM in Vinter e.a. tot de
rechtsstelsel zodanig is vormgegeven dat
conclusie dat het Engelse recht onvoldoende
deze in overeenstemming is met de verplich-
mechanismen bevatte om te zorgen dat de
tingen die voortvloeien uit art. 3 EVRM.
1145
executie van een levenslange gevangenisstraf niet in strijd zou komen met het verbod van
D. Slotsom
onmenselijke en vernederende behandeling
Het Hof oordeelt met zes stemmen tegen een
Levenslange gevangenisstraf. Rechterlijke
van art. 3 EVRM.
dat geen sprake is van een schending van art.
herbeoordeling uitzitten straf. Vervolg op
De klager heeft gesteld dat zijn situatie iden-
3. Aan het arrest is een dissenting opinion
arrest Vinter e.a. vs. VK. Verbod onmenselij-
tiek is aan die van de klagers in Vinter e.a., de
toegevoegd van rechter Kalaydjieva.
ke of vernederende behandeling. Geen
Britse regering wijst er evenwel op dat op 18
schending.
februari 2014 het Engelse Hof van Beroep in
3 februari 2015, appl. nr. 57592/08
de zaken R vs. Newell en R vs. McLoughlin
Hoge Raad (civiele kamer)
heeft bepaald dat onder het nationale recht
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
de executie van levenslange gevangenisstraf
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
wel degelijk kan worden herbeoordeeld,
van Justitie van het Caribische deel van het
zodat het systeem verenigbaar is met art. 3
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
A. Feiten
EVRM.
zien op www.rechtspraak.nl.
De klager in deze zaak is wegens diverse ern-
Het EHRM stelt vast dat de zaak in de kern
stige misdrijven in 1984 veroordeeld tot een
draait om de vraag of de discretionaire
levenslange gevangenisstraf, waarbij de jury
bevoegdheid van de staatssecretaris om een
die hem veroordeelde bepaalde dat hij van
levenslang gestrafte vervroegd in vrijheid te
deze straf tenminste achttien jaar zou moe-
stellen zodanig is dat deze gezien kan wor-
5 juni 2015, nr. 14/02561
ten uitzitten. In 1994 heeft de Staatssecreta-
den als een wettelijk geregeld systeem dat
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, M.V.
ris van Justitie bepaald dat hij de volledige
kan leiden tot daadwerkelijke vervroegde
Polak, T.H. Tanja-van den Broek; A-G mr.
levenslange gevangenisstraf zou moeten uit-
invrijheidstelling.
E.M. Wesseling-van Gent)
zitten. Tegen deze beslissing heeft de klager
Het EHRM overweegt dat de uitspraak van
ECLI:NL:HR:2015:1470
beroep aangetekend. In 2008 is dit beroep in
het Engelse Hof van Beroep een antwoord
hoogste instantie verworpen door de rechter,
vormt op de hoofdpunten van zorg die het
Appeltermijn. Verschoonbare termijnover-
die vanwege de ernst van de door klager
EHRM formuleerde in het arrest Vinter e.a. In
schrijding. Meer gedaagden. Verstek. Eiser
gepleegde misdrijven geen reden zag om van
zijn uitspraak heeft het Hof van Beroep aan-
dagvaardt in eerste aanleg meer gedaagden,
het oordeel van de minister af te wijken.
gegeven dat wanneer een tot levenslang ver-
van wie er één niet verschijnt. Deze gaat in
oordeelde gevangene kan aangeven dat er op
appel, nadat de appeltermijn is verstreken.
B. Procedure
enigerlei wijze sprake is van bijzondere
HR: In een geval als bedoeld in art. 140 lid 3
Op 10 november 2008 dient klager een ver-
omstandigheden die naar voren zijn geko-
Rv, waarin de inleidende dagvaarding niet
zoekschrift in bij het EHRM. Daarin stelt hij
men na het opleggen van de straf, de staats-
in persoon is betekend en het vonnis aan
dat het uitzitten van deze levenslange gevan-
secretaris zal moeten beoordelen of deze bij-
de bij verstek veroordeelde niet bekend is
genisstraf zonder uitzicht op een mogelijk-
zondere omstandigheden zodanig zijn dat zij
geworden voorafgaand aan het verstrijken
heid tot invrijheidstelling een onmenselijke
vervroegde vrijlating rechtvaardigen. Deze
van de appeltermijn, moet niet-ontvanke-
(EVRM art. 3) Hutchinson vs. het Verenigd Koninkrijk
1146
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
1605
Rechtspraak
lijkverklaring wegens termijnoverschrij-
betekend, leiden de hiervoor vermelde
opgeroepen voor de zitting van 2 september
ding achterwege blijven indien de veroor-
omstandigheden ertoe dat A ontvankelijk is in
2014, en verder dat HSK weliswaar inmiddels
deelde hoger beroep heeft ingesteld binnen
zijn hoger beroep.
de schuld aan A heeft voldaan, maar dat dit
een termijn van veertien dagen – of zoveel
Volgt vernietiging en terugwijzing, overeen-
niet tot vernietiging kan leiden, aangezien
minder als overeenstemt met een kortere
komstig de conclusie van de A-G.
HSK dat pas heeft gedaan na de datum van
wettelijke beroepstermijn – nadat het von-
De A-G wijst erop dat in HR 3 oktober 2014,
uitspraak van het verstekvonnis.
nis aan de veroordeelde in persoon is bete-
ECLI:NL:HR:2014:2894 (Van Sligter vs. Van
kend dan wel deze anderszins met het von-
Soest) een uitzondering is aanvaard op de
Hoge Raad
nis bekend is geraakt.
regel dat aan beroepstermijnen strikt de hand
Onderdeel 3 klaagt dat het hof heeft miskend
moet worden gehouden (2.3-2.4).
dat de vraag of het vorderingsrecht van de
(EVRM art. 6; Rv art. 140 lid 3, art. 339)
aanvrager van het faillissement (nog) bestaat, dient te worden beoordeeld naar het
A, adv. mr. H.J.W. Alt, vs. B, niet verschenen.
1147
Procesverloop
5 juni 2015, nr. 14/05223
onderdeel te behandelen. Het hof heeft
B heeft A en anderen gedagvaard en hun
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, C.E.
terecht vooropgesteld dat de vraag of de
hoofdelijke veroordeling gevorderd tot beta-
Drion, G. de Groot, M.V. Polak; A-G mr. E.M.
schuldenaar verkeert in de toestand dat hij
ling van € 100 000. Tegen A is verstek ver-
Wesseling-van Gent)
heeft opgehouden te betalen, dient te wor-
leend. De andere gedaagden zijn verschenen.
ECLI:NL:HR:2015:1473
den beoordeeld aan de hand van gegevens
moment van de uitspraak op het verzet. De Hoge Raad ziet aanleiding allereerst dit
die gelden ten tijde van de door de rechter te
Bij vonnis van 17 oktober 2007 heeft de rechtbank de vordering tegen A toegewezen.
Faillietverklaring. Procesrecht. De recht-
geven beslissing, en dat derhalve een toet-
Bij appeldagvaarding van 19 juni 2013 heeft
bank spreekt bij verstek een faillietverkla-
sing ‘ex nunc’ plaatsvindt. Uitgangspunt in
A hoger beroep ingesteld. Het hof heeft A
ring uit. De schuldenaar gaat zonder succes
een geding tot faillietverklaring is immers
niet-ontvankelijk verklaard in het hoger
in verzet en vervolgens in appel. Hij voert
dat de rechter zijn beslissing baseert op de
beroep wegens termijnoverschrijding.
aan dat de vordering van de aanvrager van
toestand ten tijde van zijn uitspraak (vgl. HR
het faillissement inmiddels is betaald. HR:
3 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1058, NJ
Hoge Raad
1. Vordering van de aanvrager. Peildatum.
2013/275, en HR 17 januari 2014,
De onderdelen klagen dat het hof heeft mis-
Het hof had dienen te onderzoeken of de
ECLI:NL:HR:2014:98, NJ 2014/61 (H.H. vs.
kend dat de appellant zich in een geval als het
vordering van de aanvrager nog bestond
Unitco)). Ook de vraag of is voldaan aan het
onderhavige erop moet kunnen beroepen dat
ten tijde van de uitspraak op het verzet.
vereiste dat de aanvrager van het faillisse-
de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De
2. Oproeping. Indien voorafgaand aan het
ment een vordering op de schuldenaar heeft,
onderdelen voeren het volgende aan: A heeft
uitbrengen van het oproepingsexploot
dient de rechter te beantwoorden aan de
de inleidende dagvaarding niet ontvangen en
reeds van de zijde van de rechtbank aan de
hand van de toestand ten tijde van zijn uit-
was niet op de hoogte van het vonnis van 17
aanvrager was meegedeeld op welke datum,
spraak. Vorenstaand uitgangspunt geldt
oktober 2007; op 17 juni 2013 is A ervan op de
welk tijdstip en op welke wijze de schulde-
zowel voor de rechter die in eerste aanleg
hoogte gesteld dat beslag was gelegd op zijn
naar diende te worden opgeroepen, staat
oordeelt over een aangifte of een verzoek tot
uitkering; op 18 juni 2013 heeft de door A
dat op gespannen voet met het procesregle-
faillietverklaring (art. 2-7 Fw) als voor de
daarop ingeschakelde advocaat een afschrift
ment. Mocht de aanvrager zonder vooraf-
rechter die daarover oordeelt na aanwending
ontvangen van het vonnis; op 19 juni 2013
gaande mededeling dag en uur van de zit-
van het rechtsmiddel van verzet (art. 8 lid 2
heeft de advocaat van A hoger beroep inge-
ting in het exploot hebben opgenomen, dan
en art. 10 Fw) dan wel hoger beroep (art. 8
steld. De onderdelen zijn terecht voorgesteld.
is de oproeping reeds op die grond niet
leden 1 en 3, art. 9 en art. 11 Fw). Op het hier-
In een geval als bedoeld in art. 140 lid 3 Rv,
behoorlijk geweest.
voor weergegeven uitgangspunt is in HR 10 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY6204, NJ
waarin de inleidende dagvaarding niet in persoon is betekend en het vonnis aan de bij ver-
(Fw art. 8; Rv art. 147)
2006/610 (Hesco vs. Freudenberg) een nuancering aanvaard. Indien op een daartoe strek-
stek veroordeelde niet bekend is geworden voorafgaand aan het verstrijken van de appel-
HSK, adv. mrs. D. Rijpma en R.L. Bakels, vs. A,
kende aanvraag een faillissement is uitge-
termijn, moet niet-ontvankelijkverklaring
niet verschenen.
sproken, bepaalt de daarmee ingetreden toestand van faillissement de rechtspositie
wegens termijnoverschrijding achterwege blijven indien de veroordeelde hoger beroep
Procesverloop
van alle schuldeisers. Daarbij past dat de
heeft ingesteld binnen een termijn van veer-
In dit geding heeft A verzocht HSK in staat
appelrechter niet reeds gehouden is het von-
tien dagen – of zoveel minder als overeen-
van faillissement te verklaren. Op 2 septem-
nis van faillietverklaring te vernietigen op de
stemt met een kortere wettelijke beroepster-
ber 2014 is het verzoek mondeling behandeld.
enkele grond dat de schuldenaar stelt, en de
mijn – nadat het vonnis aan de veroordeelde
HSK is niet verschenen. De rechtbank heeft
aanvrager niet weerspreekt of zelfs erkent,
in persoon is betekend dan wel deze anders-
verstek verleend en HSK in staat van faillisse-
dat het aan de rechter in eerste aanleg sum-
zins met het vonnis bekend is geraakt (vgl. HR
ment verklaard. HSK is in verzet gegaan. De
mierlijk gebleken vorderingsrecht van de
3 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2894 (Van
rechtbank heeft het verzet ongegrond ver-
aanvrager niet bestaat. Ook in zo’n geval mag
Sligter vs. Van Soest)). Gelet hierop klaagt A
klaard. HSK is tegen zowel het verstekvonnis
de appelrechter dus zelfstandig beoordelen
terecht dat het hof hem, alvorens de niet-ont-
als het verzetvonnis in hoger beroep gegaan.
of summierlijk blijkt van het vorderingsrecht
vankelijkheid uit te spreken, in de gelegen-
Het hof heeft HSK niet-ontvankelijk verklaard
van de aanvrager. Opmerking verdient dat de
heid had moeten stellen zich daarover uit te
in het hoger beroep tegen het verstekvonnis
appelrechter ook in het hier bedoelde geval,
laten. Indien komt vast te staan dat de inlei-
en het verzetvonnis bekrachtigd. Het hof
op grond van het hiervoor weergegeven uit-
dende dagvaarding niet in persoon aan A is
heeft daarbij overwogen dat HSK behoorlijk is
gangspunt, zijn beslissing voor het overige
1606
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
Rechtspraak
dient te baseren op de toestand ten tijde van
exploot bedoeld conceptverzoekschrift aan
Hoge Raad (strafkamer)
zijn uitspraak. Anders dan het hof kennelijk
HSK is betekend en dat in het exploot naar
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
tot uitgangspunt heeft genomen, is de hier-
dat stuk werd verwezen met de woorden: ‘een
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
voor bedoelde nuancering beperkt tot het
verzoekschrift waarmee requirant(e) zich
straf(proces)recht Radboud Universiteit
geval dat de schuldenaar in staat van faillis-
heeft gewend tot de rechtbank’. Eveneens
Nijmegen.
sement is verklaard nadat hij op de aanvraag
staat vast dat het verzoekschrift eerst op 20
tot faillietverklaring is gehoord, en hij vervol-
augustus 2014 ter griffie is ingekomen.
gens daartegen op de voet van art. 8 lid 1 Fw
Indien A voorafgaand aan het uitbrengen
(tijdig) hoger beroep instelt. Die nuancering
van het exploot van de zijde van de recht-
is echter niet op haar plaats in het geval dat
bank reeds was meegedeeld op welke datum,
2 juni 2015, nr. 13/05733
de schuldenaar niet op de aanvraag is
welk tijdstip en op welke wijze HSK diende te
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. Savornin
gehoord voordat hij in staat van faillisse-
worden opgeroepen, heeft de rechtbank der-
Lohman, Y. Buruma)
ment is verklaard, en hij vervolgens daarte-
halve die mededeling gedaan voordat het
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek-
gen op de voet van art. 8 lid 2 Fw (tijdig) ver-
verzoekschrift was ingediend. Dat staat op
kende tot verwerping van het beroep; adv.
zet doet. Het rechtsmiddel van verzet heeft
gespannen voet met art. 1.1.4.3 van het Pro-
mr. A.A. Franken, Amsterdam)
de strekking dat het geding waarin verstek
cesreglement verzoekschriftprocedures insol-
ECLI:NL:HR:2015:1449
was verleend, op tegenspraak in dezelfde
ventiezaken rechtbanken (Stcrt. 2009, 53).
instantie wordt voortgezet. Het biedt de
Een dergelijke gang van zaken is bovendien
Sprake van ‘hetzelfde feit’ art. 68 Sr en art.
gedaagde die niet was verschenen en daar-
niet zonder risico’s voor de verweerder. Deze
313 Sv? Toepassing HR 1 februari 2011,
door zijn belangen bij de rechter niet kon
handelwijze brengt immers mee dat de ver-
ECLI:NL:HR:2011:BM9102, NJ 2011/394. Het
verdedigen, daartoe alsnog de gelegenheid,
weerder gedurende enige tijd – in het onder-
verschil tussen verduistering van geld dat
hetgeen strookt met het beginsel van hoor
havige geval gedurende meer dan vier
verdachte uit hoofde van haar persoonlijke
en wederhoor (vgl. HR 23 juni 1993,
weken – in de veronderstelling verkeert dat
dienstbetrekking als medewerkster burger-
ECLI:NL:HR:1993:AD1902, NJ 1993/559 (Van
de aanvrage van het faillissement op een
zaken onder zich had (art. 322 Sr) en het
Wassenaer vs. ABN Amro)). Met die strekking
bepaalde dag zal worden behandeld, zonder
volgens de wijziging van de tenlastelegging
van het rechtsmiddel van verzet en met de
dat bij de rechtbank die aanvrage bekend is.
als ambtenaar verduisteren van geld dat zij
ingrijpende gevolgen die een faillietverkla-
Daardoor kunnen misverstanden rijzen zoals
in haar bediening onder zich had (art. 359
ring heeft, verdraagt zich niet dat de schulde-
die volgens HSK in dit geval zijn opgetreden
Sr), is zowel wat betreft de juridische aard
naar die zich tegen de bij verstek uitgespro-
en wordt het de verweerder onmogelijk
als wat betreft gedragingen niet zodanig
ken faillietverklaring wenst te verzetten,
gemaakt op enigerlei wijze met de rechtbank
dat geen sprake kan zijn van ‘hetzelfde feit’
bijvoorbeeld met de stelling dat de vordering
over de zaak te communiceren, bijvoorbeeld
in de zin van art. 68 Sr.
van de aanvrager niet of niet langer bestaat
om een aanhouding van de behandeling te
– welke stelling, indien juist, die aanvrager de
verzoeken. Mocht (de advocaat van) A op
bevoegdheid ontneemt het faillissement uit
eigen gezag, dus zonder voorafgaande mede-
te lokken – bij dat verweer geen baat meer
deling daaromtrent van de rechtbank, dag en
Inleiding:
kan hebben. Op grond van het vorenstaande,
uur van de zitting in het exploot hebben
Het middel klaagt over de toewijzing door
en gelet op de door HSK op dit punt voorge-
opgenomen, dan verdient opmerking dat
het hof van de vordering tot wijziging van de
dragen grief, slaagt de klacht van onderdeel 3
voormeld voorschrift uit het toepasselijke
tenlastelegging.
die ertoe strekt dat het hof had dienen te
procesreglement de tijdsvolgorde aangeeft
Aan de verdachte is bij inleidende dagvaar-
onderzoeken of de vordering van A nog
van mededeling door de rechtbank en oproe-
ding tenlastegelegd dat: ‘zij in of omstreeks
bestond ten tijde van de uitspraak van de
ping door de verzoeker, zodat de oproeping
de periode 20 juli 2010 tot en met 09 augus-
rechtbank op het verzet.
reeds op die grond niet behoorlijk is geweest.
tus 2010, in elk geval op of omstreeks 27 juli
Bij deze stand van zaken heeft HSK geen
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
2010 en/of 30 juli 2010 en/of 6 augustus
belang bij de klachten van de onderdelen 1
komstig de conclusie van de A-G.
2010, te Goedereede opzettelijk (telkens) een
en 2. De Hoge Raad ziet evenwel aanleiding,
De A-G meent ook dat uit de aard van het
of meer geldbedrag(en), in elk geval enig
bij wege van overweging ten overvloede, het
rechtsmiddel verzet voortvloeit dat het hof bij
goed, geheel of ten dele toebehorend aan de
navolgende op te merken naar aanleiding
zijn onderzoek of de vordering van de aanvra-
Gemeente Goedereede, in elk geval aan een
van onderdeel 1, dat zich keert tegen het oor-
ger nog bestond, niet de datum van uitspraak
ander of anderen dan aan verdachte, en
deel van het hof dat HSK behoorlijk was
van het verstekvonnis, maar de datum van
welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van
opgeroepen voor de zitting van 2 september
uitspraak van het verzetvonnis als peildatum
haar persoonlijke dienstbetrekking van/als
2014. Uit de door het hof vastgestelde gang
had dienen te nemen (2.9-2.15). Onderdeel 1
medewerkster burgerzaken, in elk geval
van zaken blijkt dat de advocaat van A, na
faalt naar haar mening, aangezien een even-
anders dan door misdrijf onder zich had,
HSK bij brief van 8 juli 2004 een conceptver-
tueel gebrek in de oproeping is geheeld door-
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.’
zoekschrift te hebben toegezonden met de
dat de schuldenaar alsnog is verschenen in
Ter terechtzitting van het hof heeft de advo-
mededeling dat dit, bij uitblijven van beta-
verzet en in appel (2.4).
caat-generaal op de voet van art. 313 Sv
1148
(Sr art. 68, 322, 359; Sv art. 313)
ling, bij de rechtbank zou worden ingediend,
gevorderd dat de tenlastelegging wordt gewij-
HSK bij exploot van 22 juli 2014 heeft doen
zigd, in dier voege dat daaraan primair wordt
oproepen tegen de zitting van 2 september
toegevoegd dat: ‘zij in of omstreeks de perio-
2014 te 10.00 uur om alsdan te worden
de 20 juli 2010 tot en met 9 augustus 2010,
gehoord op het verzoekschrift tot faillietver-
in elk geval op of omstreeks 27 juli 2010 en/
klaring. HSK heeft in hoger beroep, onweer-
of 30 juli 2010 en/of 06 augustus 2010, te
sproken, aangevoerd dat bij het oproepings-
Goedereede, als ambtenaar (van de gemeente
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
1607
Rechtspraak
2.7. Het middel faalt.
Goedereede) (telkens) opzettelijk geld en/of
en de omstandigheden waaronder zij zijn
geldenswaardig papier dat zij in haar bedie-
verricht.
ning onder zich had, heeft verduisterd.’
Uit de bewoordingen van het begrip ‘hetzelf-
De verdediging deelt mede bezwaar te heb-
de feit’ vloeit reeds voort dat de beantwoor-
ben tegen de gevorderde wijziging tenlaste-
ding van de vraag wat daaronder moet wor-
legging, nu deze in een veel te laat stadium
den verstaan, mede wordt bepaald door de
2 juni 2015, nr. 14/00377
wordt gedaan en de officier van justitie een
omstandigheden van het geval. Vuistregel is
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
dergelijke vordering eventueel in eerste aan-
nochtans dat een aanzienlijk verschil in de
Lohman, Y. Buruma)
leg al had moeten doen.
juridische aard van de feiten en/of in de
(Na conclusie van A-G mr. A.J. Machielse,
Het hof heeft de vordering tot wijziging van
gedragingen tot de slotsom kan leiden dat
strekkende tot vernietiging en tot terugwij-
de tenlastelegging toegewezen.
geen sprake is van ‘hetzelfde feit’ in de zin
zing; OM-cassatie)
Voor de beoordeling van het middel zijn de
van art. 68 Sr.
ECLI:NL:HR:2015:1452
volgende bepalingen van belang:
Bij de toepassing van art. 68 Sr en art. 313 Sv
art. 322 Sr: ‘Verduistering gepleegd door
moet aan de hand van dezelfde maatstaf
Sprake van ‘hetzelfde feit’ art. 68 Sr? Toepas-
hem die het goed uit hoofde van zijn per-
worden beoordeeld of sprake is van ‘hetzelf-
sing HR 1 februari 2011,
soonlijke dienstbetrekking of van zijn
de feit’ (vgl. HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:
ECLI:NL:HR:2011:BM9102, NJ 2011/394. Nu
beroep, of tegen geldelijke vergoeding onder
2011:BM9102, NJ 2011/394).
art. 139f Sr strekt tot bescherming van de
zich heeft, wordt gestraft met gevangenis-
(…)
persoonlijke levenssfeer, terwijl in art. 246
straf van ten hoogste vier jaren of geldboete
2.5. De aan de verdachte verweten gedraging
Sr de bescherming van de seksuele integri-
van de vijfde categorie.’
is in de tenlastelegging omschreven als
teit door de strafbaarstelling van het dwin-
art. 359 Sr: ‘De ambtenaar of een ander met
– kort gezegd – verduistering van geld dat zij
gen tot ontucht vooropstaat alsmede gelet
enige openbare dienst voortdurend of tijde-
uit hoofde van haar persoonlijke dienstbe-
op de op deze delicten gestelde strafmaxima,
lijk belast persoon, die opzettelijk geld of
trekking (medewerkster burgerzaken) onder
is in casu het verschil tussen deze strafbaar-
geldswaardig papier dat hij in zijn bediening
zich had en in de wijziging van de tenlaste-
stellingen dermate groot dat geen sprake is
onder zich heeft, verduistert of toelaat dat
legging als het als ambtenaar verduisteren
van ‘hetzelfde’ feit in de zin van art. 68 Sr.
het door een ander weggenomen of verduis-
van geld dat zij in haar bediening onder zich
terd wordt, of die ander daarbij als mede-
had. De tenlastelegging is toegesneden op
plichtige ter zijde staat, wordt gestraft met
art. 322 Sr en de vordering tot wijziging daar-
gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of
van op art. 359 Sr.
Inleiding:
geldboete van de vijfde categorie.’
2.6.1. Van verduistering in de zin van art. 359
OM-cassatie. Het hof heeft het Openbaar
Sr is sprake bij de onttrekking aan de bestem-
Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de
Hoge Raad, onder meer:
ming van gelden of geldswaardig papier, waar-
vervolging van de verdachte.
2.3. Bij de beoordeling van de vraag of sprake
bij het anders dan bij toepassing van art.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij (feit
is van ‘hetzelfde feit’, dient de rechter in de
321/322 Sr niet behoeft te gaan om de weder-
1) ‘op of omstreeks 19 april 2010 te Apel-
situatie waarop art. 68 Sr ziet de in beide ten-
rechtelijke toe-eigening van die gelden of
doorn, gebruik makende van een technisch
lasteleggingen omschreven verwijten, en in
geldswaardig papier. Veelal zal echter ook bij
hulpmiddel, te weten een filmcamera, waar-
de situatie waarop art. 313 Sv ziet de in de
verduistering van enig goed als bedoeld in art.
van de aanwezigheid niet op duidelijke wijze
tenlastelegging en de in de vordering tot wij-
321/322 Sr sprake zijn van onttrekking aan de
kenbaar was gemaakt, opzettelijk en weder-
ziging van de tenlastelegging omschreven
bestemming van dat goed.
rechtelijk van (een) perso(o)n(en), te weten
verwijten te vergelijken. Bij die toets dienen
Voorts beschermt art. 359 Sr het belang van
[betrokkene 1] en/of [betrokkene 2], aanwe-
de volgende gegevens als relevante vergelij-
een juiste vervulling van het ambt, zulks ter
zig in een woning of op een andere niet voor
kingsfactoren te worden betrokken.
wille van de integriteit van de openbare
het publiek toegankelijke plaats, een kamer
(A) De juridische aard van de feiten. Indien
dienst, welk belang van een goede taakver-
(zonnebank) in (een) gebouw (83) op het ter-
de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde
vulling gelijkelijk heeft te gelden ten aanzien
rein van de Koning Willem III kazerne, een
delictsomschrijving vallen, kan de mate van
van de persoon die in persoonlijke dienstbe-
afbeelding heeft vervaardigd.’
verschil tussen de strafbare feiten van belang
trekking staat tot zijn werkgever.
Verdachte is op 25 juni 2012 door de recht-
zijn, in het bijzonder wat betreft (i) de rechts-
Er is weliswaar verschil in de strafbedreiging,
bank in de strafzaak met parketnummer
goederen ter bescherming waarvan de onder-
maar niet zodanig dat daaraan te dezen
05/800894-10 vrijgesproken van feitelijke aan-
scheidene delictsomschrijvingen strekken, en
doorslaggevende betekenis moet worden toe-
randing van de eerbaarheid (art. 246 Wetboek
(ii) de strafmaxima die op de onderscheiden
gekend.
van Strafrecht). De tenlastelegging in die zaak
feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima
De gedragingen van de verdachte ten slotte
luidde – voor zover van belang – dat: (feit 1)
onder meer tot uitdrukking komt de aard
verschillen bij de beoordeling daarvan op de
‘hij op meerdere tijdstippen althans op enig
van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf
grondslag van de ene dan wel van de andere
tijdstip op of omstreeks 19 april 2010 te Apel-
dan wel overtreding.
tenlastelegging, niet wat betreft de tijd waar-
doorn, (telkens) door een feitelijkheid [betrok-
(B) De gedraging van de verdachte. Indien de
op, de plaats waar, en de omstandigheden
kene 1] en/of [betrokkene 2] heeft gedwongen
tenlasteleggingen respectievelijk de tenlaste-
waaronder zij zouden zijn verricht.
tot het dulden van ontuchtige handelingen,
legging en de vordering tot wijziging daar-
2.6.2. Geoordeeld moet dan ook worden dat
bestaande uit het maken van video-/filmop-
van niet dezelfde gedraging beschrijven, kan
zowel het verschil in de juridische aard van de
namen van die [betrokkene 1] en/of [betrok-
de mate van verschil tussen de gedragingen
aan de verdachte verweten feiten als het ver-
kene 2] terwijl zij gebruik maakte(n) van een
van belang zijn, zowel wat betreft de aard en
schil tussen de omschreven gedragingen niet
zonnebank en bestaande die feitelijkheid uit
de kennelijke strekking van de gedragingen
zodanig uiteen loopt dat geen sprake kan zijn
het heimelijk plaatsen/ophangen/opplakken
als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar
van ‘hetzelfde feit’ in de zin van art. 68 Sr.
van een videocamera/beveilingscamera aan
1608
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
1149
(Sr art. 68, 139f, 246)
Rechtspraak
een muur in de ruimte waarin voornoemde
volgende bepalingen van belang:
makend op de persoonlijke levenssfeer van
zonnebank geplaatst was.’
art. 139f Sr luidt, voor zover hier van belang:
een ander kan worden aangemerkt indien
Het Openbaar Ministerie heeft in dit eerdere
‘Met gevangenisstraf van ten hoogste zes
die ander voorafgaand aan die gedraging
proces wijziging van de tenlastelegging
maanden of geldboete van de vierde catego-
aan de verdachte kenbaar heeft gemaakt
gevorderd in die zin dat aan de tenlasteleg-
rie wordt gestraft: 1° hij die, gebruik maken-
geen contact met hem te willen. Hoewel de
ging als subsidiair feit het feit als bedoeld in
de van een technisch hulpmiddel waarvan de
omstandigheid dat betrokkene aan de ver-
artikel 139f aanhef en sub 1° Sr zou worden
aanwezigheid niet op duidelijke wijze ken-
dachte niet te kennen heeft gegeven dat zij
toegevoegd. Dit subsidiair tenlastegelegde
baar is gemaakt, opzettelijk en wederrechte-
geen contact met hem wilde hebben van
hield in dat: ‘hij op meerdere tijdstippen
lijk van een persoon, aanwezig in een woning
belang kan zijn bij de beantwoording van
althans op enig tijdstip op of omstreeks 19
of op een andere niet voor het publiek toe-
de vraag of sprake is van belaging, kan niet
april 2010 te Apeldoorn, (telkens) gebruik
gankelijke plaats, een afbeelding vervaardigt.’
enkel gelet op deze omstandigheid worden
makende van een technisch hulpmiddel, te
art. 246 Sr luidt: ‘Hij die door geweld of een
aangenomen dat geen sprake is van een
weten een video-/filmcamera, waarvan de
andere feitelijkheid of bedreiging met geweld
wederrechtelijke inbreuk op de persoonlij-
aanwezigheid niet op duidelijke wijze ken-
of een andere feitelijkheid iemand dwingt
ke levenssfeer van betrokkenen.
baar was gemaakt, opzettelijk en wederrech-
tot het plegen of dulden van ontuchtige han-
telijk van een of meerdere perso(o)n(en), te
delingen, wordt, als schuldig aan feitelijke
weten [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2],
aanranding van de eerbaarheid, gestraft met
aanwezig in een woning of op een andere
gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of
Inleiding:
niet voor het publiek toegankelijke plaats,
geldboete van de vijfde categorie.’
OM-cassatie. Verdachte is onder meer ervan
een kamer met een zonnebank in een
(Sr art. 285b)
vrijgesproken dat hij – kort gezegd – (feit 1)
gebouw op de Koning Willem III kazerne,
Hoge Raad, onder meer:
‘wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk
(een) afbeelding(en) heeft vervaardigd.’
2.5. In aanmerking genomen dat art. 139f Sr
inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke
De verdediging had geen bezwaar tegen de
door de strafbaarstelling van het maken van
levenssfeer van [betrokkene 1] en/of de fami-
vordering wijziging tenlastelegging. De recht-
een geheime opname strekt tot bescherming
lie van [betrokkene 1], in elk geval van een
bank heeft die vordering echter afgewezen
van de persoonlijke levenssfeer, terwijl in art.
ander, met het oogmerk [betrokkene 1], in
omdat naar het oordeel van de rechtbank de
246 Sr de bescherming van de seksuele inte-
elk geval die ander te dwingen iets te doen,
gevorderde wijziging tenlastelegging niet zag
griteit door de strafbaarstelling van het
niet te doen, te dulden en/of vrees aan te
op ‘hetzelfde feit’ als bedoeld in art. 68 Sr.
dwingen tot ontucht vooropstaat alsmede
jagen, immers heeft hij, verdachte
Het Openbaar Ministerie heeft tegen dit von-
gelet op de op deze delicten gestelde straf-
[betrokkene 1] en/of een of meer familiele-
nis hoger beroep ingesteld, maar heeft dat
maxima is in het onderhavige geval zowel
den van [betrokkene 1] meermalen (dage-
hoger beroep weer ingetrokken. De vrijspraak
het verschil in de rechtsgoederen ter bescher-
lijks) met verschillende telefoons gebeld en/
in de zaak met parketnummer 05/800894-10
ming waarvan de onderscheiden delictsom-
of (vervolgens) direct opgehangen en/of SMS-
is daarmee onherroepelijk geworden en het
schrijvingen strekken als het verschil in de
berichten gestuurd en/of
hof heeft niet kunnen oordelen over de
strafmaxima die op de onderscheiden feiten
[betrokkene 1] meermalen persoonlijk bena-
beslissing tot afwijzing van de vordering wij-
zijn gesteld, dermate groot dat geen sprake
derd en/of met haar afgesproken en/of zich
ziging tenlastelegging.
kan zijn van ‘hetzelfde’ feit in de zin van art.
meermalen in de straat en/of voor de woning
Vervolgens heeft het Openbaar Ministerie
68 Sr. Het oordeel van het Hof dat het Open-
van [betrokkene 1] begeven’, en (feit 2)
het feitencomplex in een nieuwe procedure
baar Ministerie niet-ontvankelijk is in de ver-
‘wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk
aanhangig gemaakt met de thans voorliggen-
volging omdat sprake is van ‘hetzelfde feit’
inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke
de tenlastelegging, die is toegesneden op het
als bedoeld in art. 68 Sr, geeft derhalve blijk
levenssfeer van [betrokkene 2] en/of een of
misdrijf als bedoeld in art. 139f aanhef en
van een onjuiste rechtsopvatting.
meer familieleden en/of naasten en/of vrien-
sub 1 Sr.
2.6. Het middel slaagt.
den van [betrokkene 2], in elk geval van een
De militaire kamer van het hof is met de ver-
Volgt vernietiging en terugwijzing.
of meer anderen, met het oogmerk [betrok-
dediging van oordeel dat het onder 1 tenlastegelegde feit dat thans ter beoordeling voorligt, hetzelfde feit betreft als het feit waarvan
kene 2] en/of die familieleden en/of naasten
1150
verdachte op 25 juni 2012 is vrijgesproken.
en/of vrienden van [betrokkene 2], in elk geval die ander(en) te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te
Het hof overweegt daartoe dat de delictsom-
2 juni 2015, nr. 14/02574
jagen, immers heeft hij, verdachte,
schrijvingen exact dezelfde gedragingen
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, N. Jörg)
- [betrokkene 2] en/of een of meer familiele-
betreffen en voorts dat de strekking van de
(Na conclusie van A-G mr. W.H. Vellinga,
den en/of vrienden van [betrokkene 2] meer-
verschillende delictsomschrijving niet wezen-
strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring
malen gebeld en/of SMS-berichten gestuurd
lijk uiteenloopt, ook al vanwege de gelijke
van de verdachte in zijn cassatieberoep en
en/of haar/hen meermalen persoonlijk bena-
aard van het telkens aan verdachte gemaakte
tot vernietiging van het bestreden arrest
derd door zich zonder redelijk doel naar de
verwijt. Het hof is van oordeel dat het Open-
wat betreft het onder 1 en 4 tenlastegelegde
woon- en/of werkomgeving van [betrokkene
baar Ministerie niet-ontvankelijk dient te
en in zoverre tot terugwijzing dan wel
2] en/of haar naasten te begeven en/of zich
worden verklaard in de vervolging van het
verwijzing; adv. mr. S. Aytemür, Amsterdam,
(daarbij) beledigend, bedreigend, intimide-
onder 1 tenlastegelegde feit.
en OM-cassatie)
rend en/of onheus tegen haar/hen geuit en/
Het middel klaagt over het oordeel van het
ECLI:NL:HR:2015:1447
of haar/hun, terwijl hij wist of redelijkerwijs
hof dat het Openbaar Ministerie niet-ontvan-
moest vermoeden dat zij daar geen behoefte
kelijk is in de vervolging omdat sprake is van
Belaging, art. 285b Sr: onjuist is de opvat-
(meer) aan had(den) meermalen aangespro-
‘hetzelfde feit’ als bedoeld in art. 68 Sr.
ting dat een in deze bepaling omschreven
ken en/of
Voor de beoordeling van het middel zijn de
gedraging uitsluitend dan als inbreuk
- van [betrokkene 2] en/of van haar naasten
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
1609
Rechtspraak
en/of vrienden meermalen goederen, waaron-
levenssfeer van betrokkenen niet is komen
’s-Gravenhage is ingekomen. Dit grievenfor-
der auto’s bekrast of daarvan de banden lek
vast te staan’ zonder nadere motivering niet
mulier staat op naam van de verdachte en op
gestoken en/of (planten)bakken vernield en/of
toereikend, gelet op de hiervoor in 3.4 ver-
het formulier is aangekruist dat de verdachte
een cilinderslot vernield van een schuur in de
melde relevante omstandigheden.
om de volgende redenen in hoger beroep
tuin van [betrokkene 2] door daar spijkers en/
3.6. Het middel slaagt.
komt: ‘Ik ben niet bij de zitting aanwezig
of lijm in aan te brengen en/of
Volgt vernietiging uitsluitend wat betreft de
geweest’ en voorts, ‘Ik ben onschuldig.’
- een- of meermalen plantenbakken uit de
beslissingen ter zake van het onder 1 en 4
2.4. Gelet op het voorgaande is het oordeel
tuin van [betrokkene 2] ontvreemd.’
tenlastegelegde en de strafoplegging, in
van het Hof dat de verdachte op de voet van
De tenlastelegging onder 1 en 4 is toegesne-
zoverre terugwijzing en verwerping voor het
art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk
den op art. 285b lid 1 Sr.
overige.
wordt verklaard in het hoger beroep, niet begrijpelijk.
Het hof heeft daartoe onder meer het volgende overwogen: ‘Ten aanzien van de vrijspraak van het onder 1 en 4 ten laste gelegde geldt
1151
2.5. Het middel slaagt. Volgt vernietiging en terugwijzing.
in het bijzonder dat zowel [betrokkene 1] als [betrokkene 2] aan de verdachte niet te ken-
2 juni 2015, nr. 14/02571
nen hebben gegeven dat zij geen contact met
(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-
hem wilden hebben zodat, gelet op deze
van Kan, Y. Buruma)
omstandigheid, een wederrechtelijke inbreuk
(Na conclusie van A-G mr. T.N.B.M.
2 juni 2015, nr. 14/00325
op de persoonlijke levenssfeer van betrokke-
Spronken, strekkende tot vernietiging en
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
nen niet is komen vast te staan.’
tot terugwijzing; adv. mr. C.P. Zwaanswijk,
Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan, N. Jörg,
Het middel klaagt dat aan de vrijspraak van
’s-Gravenhage)
V. van den Brink)
de aan de verdachte onder 1 en 4 tenlastege-
ECLI:NL:HR:2015:1454
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek-
legde belaging een onjuiste rechtsopvatting
1152
kende tot vernietiging van de bestreden
omtrent ‘inbreuk maken op eens anders per-
Indien bij een tijdig ingesteld hoger beroep
beschikking, behoudens voor zover daarbij
soonlijke levenssfeer’ ten grondslag ligt,
gebruik is gemaakt van een ‘Grievenformu-
verlof is verleend tot afgifte van stukken
althans dat het hof die beslissing onbegrijpe-
lier Hoger Beroep’, is er geen grond voor
van overtuiging aan de Zweedse autoritei-
lijk heeft gemotiveerd.
niet-ontvankelijkverklaring van de verdach-
ten, in zoverre tot terugwijzing dan wel ver-
te in zijn hoger beroep op grond van art.
wijzing en tot verwerping van de cassatie-
Hoge Raad, onder meer:
416 lid 2 Sv indien op dat formulier is aan-
beroepen van de klagers voor het overige;
3.4. Vooropgesteld moet worden dat bij de
gekruist dat de verdachte om de volgende
adv. mr. J.M. Sjöcrona en mr. Th.J. Kelder,
beantwoording van de vraag of sprake is van
redenen in hoger beroep komt: ‘Ik ben niet
beiden ’s-Gravenhage)
belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid,
bij de zitting aanwezig geweest’ en voorts,
ECLI:NL:HR:2015:1450
Sr van belang zijn de aard, de duur, de fre-
‘Ik ben onschuldig.’ Afgifte aan buitenlandse autoriteiten van
quentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waar-
(Sv art. 416)
door de officier van justitie in beslag genomen stukken van overtuiging en de onder
onder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en
Inleiding:
hem berustende gegevensdragers waarop
de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer
Het hof verklaarde verdachte niet-ontvanke-
gegevens zijn opgenomen die zijn vergaard
(vgl. HR 12 maart 2013,
lijk in zijn hoger beroep, daartoe overwegen-
met gebruikmaking van strafvorderlijke
ECLI:NL:HR:2013:BZ3626, NJ 2013/394).
de: ‘De verdachte heeft niet een schriftuur
bevoegdheden ter inbeslagneming, art.
3.5. Voor zover het oordeel van het Hof
met grieven tegen het vonnis ingediend.
552p lid 2 Sv: Hoge Raad zet uitgangspun-
steunt op de opvatting dat een in art. 285b Sr
Evenmin heeft hij ter terechtzitting in hoger
ten, werking en toepasselijke toetsingska-
omschreven gedraging uitsluitend dan als
beroep mondeling bezwaren tegen het von-
der rondom deze bepaling uiteen.
inbreuk makend op de persoonlijke levens-
nis opgegeven. Het hof ziet ambtshalve geen
sfeer van een ander kan worden aangemerkt
redenen voor een inhoudelijke behandeling
indien die ander voorafgaand aan die gedra-
van de zaak in hoger beroep.’
ging aan de verdachte kenbaar heeft
Het middel komt op tegen de niet-ontvanke-
Inleiding:
gemaakt geen contact met hem te willen,
lijkverklaring door het hof van de verdachte
Het gaat in casu om onder meer een cassatie-
getuigt dat oordeel van een onjuiste rechts-
in zijn hoger beroep.
beroep tegen een beschikking van de recht-
opvatting. Die opvatting vindt immers geen
(Sv art. 552p)
bank, betreffende een vordering van de offi-
steun in art. 285b Sr.
Hoge Raad, onder meer:
cier van justitie tot het verlenen van verlof
Voor zover het Hof slechts tot uitdrukking
2.3. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden
als bedoeld in art. 552p lid 2 Sv.
heeft willen brengen dat de omstandigheid
stukken bevindt zich een ‘akte instellen
De bestreden beschikking van de rechtbank
dat ‘zowel [betrokkene 1] als [betrokkene 2]
hoger beroep’, inhoudende dat op 21 decem-
houdt onder meer in: ‘De beslissing[…] a. op
aan de verdachte niet te kennen hebben
ber 2012 door mr. C.P. Zwaanswijk namens de
de vordering ex art. 552p van het Wetboek
gegeven dat zij geen contact met hem wilden
verdachte hoger beroep is ingesteld tegen
van Strafvordering: verleent verlof tot afgifte
hebben’ weliswaar van belang kan zijn bij de
het vonnis van de Politierechter in de Recht-
van de hierna genoemde stukken van overtui-
beantwoording van de vraag of sprake is van
bank Den Haag van 20 december 2012. Aan
ging aan de verzoekende Zweedse autoritei-
belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid,
deze akte is gehecht een ‘Grievenformulier
ten: 1. de door klagers geselecteerde digitale
Sr, is het oordeel van het Hof dat kennelijk
Hoger Beroep’ dat blijkens een daarop
bestanden, zoals in de aanloop naar de zitting
enkel ‘gelet op deze omstandigheid, een
geplaatst stempel op 21 december 2012 bij
van 4 december 2013 in geprinte vorm over-
wederrechtelijke inbreuk op de persoonlijke
de centrale balie van het Paleis van Justitie te
gelegd aan de rechtbank; 2. de in de bijlage bij
1610
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
Rechtspraak
de pleitnota van klagers als voor afgifte
wel indien door de inwilliging van het rechts-
Raad van State
geschikt aangemerkte fysieke stukken; - stelt
hulpverzoek wordt gehandeld in strijd met
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
hierbij het voorbehoud dat bij afgifte van
fundamentele beginselen van Nederlands
Klein Nulent, mr. drs. J. de Vries en mw. mr. D.
voormelde stukken aan de Zweedse autoritei-
strafprocesrecht (vgl. HR 19 maart 2002,
van Leeuwen, allen werkzaam bij de directie
ten wordt bedongen dat de stukken worden
ECLI:NL:HR:2002: ZD2927, NJ 2002/580). Ken-
bestuursrechtspraak van de Raad van State.
teruggezonden zodra daarvan het voor de
nelijk heeft de Rechtbank geoordeeld dat
Volledige versies van deze uitspraken zijn te
strafvordering nodige gebruik is gemaakt;
inwilliging van het rechtshulpverzoek voor
vinden op www.raadvanstate.nl.
verklaart de officier van justitie in zijn vorde-
zover dat betrekking heeft op inbeslaggeno-
ring niet ontvankelijk voor het overige […]’.
men ‘e-mails aan of van geheimhouders’
Door het Openbaar Ministerie is het cassatie-
– door haar ‘geheimhoudersstukken’
beroep blijkens de daarvan opgemaakte akte
genoemd – in strijd zou zijn met fundamen-
uitsluitend gericht tegen de partiële niet-ont-
tele beginselen van Nederlandse strafproces-
20 mei 2015, nr. 201403699/1/R2
vankelijkverklaring van de officier van justi-
recht, en dat daaraan niet afdoet dat deze
(Mrs. Van Ettekoven, Van den Broek,
tie in zijn vordering tot het verlenen van ver-
e-mails niet onder een verschoningsgerech-
Minderhoud)
lof als bedoeld in art. 552p Sv.
tigde doch onder de klagers dan wel een van
ECLI:NL:RVS:2015:1585
Art. 552p lid 2 Sv luidt: ‘De door de rechter-
hen zijn inbeslaggenomen. Dit oordeel wordt
commissaris in beslag genomen stukken van
in cassatie terecht niet bestreden. (Vgl. HR 19
Precisering jurisprudentie over de vraag of
overtuiging en onder hem berustende gege-
november 1985, NJ 1986/533.)
art. 3.1.6, lid 2, Besluit ruimtelijke ordening
vensdragers waarop gegevens zijn opgeno-
3.6. Tot het oordeel dat een rechtshulpver-
kan strekken tot bescherming van de belan-
men die zijn vergaard met gebruikmaking
zoek om voormelde reden niet vatbaar is
gen van een concurrent. Wanneer een con-
van enige strafvorderlijke bevoegdheid wor-
voor inwilliging, zal de rechter slechts kun-
current stelt dat het besluit strijdt met die
den ter beschikking van de officier van justi-
nen komen indien hij naar aanleiding van
bepaling dienen daarbij feiten en omstan-
tie gesteld, voor zover de rechtbank, met
een daartoe ingesteld onderzoek heeft vast-
digheden naar voren te komen die het oor-
inachtneming van het toepasselijke verdrag,
gesteld dat het daadwerkelijk gaat om stuk-
deel rechtvaardigen dat de voorziene ont-
daartoe verlof verleent. De afgifte aan buiten-
ken die onder een verschoningsrecht vallen.
wikkeling tot een uit het oogpunt van een
landse autoriteiten van door de officier van
Indien de rechter – bijvoorbeeld in verband
goede ruimtelijke ordening relevante leeg-
justitie in beslag genomen stukken van over-
met de aard of de omvang van de inbeslagge-
stand zal kunnen leiden.
tuiging en de onder hem berustende gege-
nomen gegevens – niet in staat is zelf dat
vensdragers waarop gegevens zijn opgeno-
onderzoek te verrichten, zal hij het daarheen
men die zijn vergaard met gebruikmaking
dienen te leiden dat het onderzoek wordt
van strafvorderlijke bevoegdheden ter inbe-
verricht door zodanige functionaris en op
Uitspraak in het geding tussen: 1. de beslo-
slagneming geschiedt eveneens voor zover de
zodanige wijze dat is gewaarborgd dat het
ten vennootschap met beperkte aansprake-
rechtbank, met inachtneming van het toe-
verschoningsrecht niet in het gedrang komt.
lijkheid Sauna Oase BV, gevestigd te Nede-
passelijke verdrag, daartoe verlof verleent.’
3.7. De Rechtbank heeft geoordeeld dat bij de
rasselt (gemeente Heumen), en anderen, 2.
door haar geschetste ‘stand van zaken’, waar-
de vereniging Vereniging Gelderse Natuur en
Hoge Raad, onder meer:
onder de omstandigheid dat zij slechts de
Milieufederatie, gevestigd te Arnhem, en
3.4. Volgens deze bepaling [Art. 552p lid 2 Sv,
beschikking heeft gekregen over een zeer
anderen (hierna: GNMF en anderen), appel-
PHvK] worden in de daar bedoelde gevallen
klein gedeelte van de inbeslaggenomen stuk-
lanten, en de raad van de gemeente Wijchen,
de daar vermelde stukken en gegevensdra-
ken hetgeen het verrichten van zelfs opper-
verweerder.
gers ter beschikking van de officier van justi-
vlakkig onderzoek onmogelijk maakte,
tie gesteld onderscheidenlijk aan buitenland-
slechts verlof tot afgifte kon worden verleend
Procesverloop
se autoriteiten afgegeven voor zover de
voor de door klagers als daartoe geschikt
Bij besluit van 13 maart 2014, kenmerk 14 RZ
rechtbank daartoe verlof heeft verleend. Een
aangemerkte stukken en dat de Officier van
227, heeft de raad het bestemmingsplan
daartoe strekkende vordering van de officier
Justitie voor het overige in zijn vordering
‘Thermen Berendonck’ vastgesteld.
van justitie is niet vereist. Reeds daarom is
niet-ontvankelijk diende te worden verklaard.
Tegen dit besluit hebben Sauna Oase BV en
– nog afgezien van het hierna te vermelden
Nu de Rechtbank niet ervan heeft blijk gege-
anderen en GNMF en anderen beroep inge-
toetsingskader – in een procedure als de
ven bij haar oordeel te hebben betrokken dat
steld.
onderhavige geen plaats voor een niet-ont-
en waarom een (nader) onderzoek als hier-
vankelijkverklaring van de officier van justi-
voor onder 3.6 bedoeld niet mogelijk was, is
Overwegingen
tie in zijn vordering.
dat oordeel behalve onjuist ook niet begrijpe-
(…)
3.5. Als uitgangspunt heeft te gelden dat,
lijk. Voor zover het middel hierover klaagt, is
2. Het plan maakt dagrecreatieve voorzienin-
indien een rechtshulpverzoek is gegrond op
het terecht voorgesteld.
gen gericht op wellness in het recreatiege-
een verdrag – zoals hier het geval is – op
Volgt vernietiging van de bestreden beschik-
bied de Berendonck mogelijk. Dit recreatiege-
grond van art. 552k, eerste lid, Sv aan dat
king, behoudens voor zover de Rechtbank
bied is gelegen tussen Wijchen en Nijmegen.
verzoek zoveel mogelijk het verlangde gevolg
verlof heeft verleend tot afgifte van de in die
(…)
dient te worden gegeven. Deze bepaling
beschikking vermelde stukken, en terugwij-
7. (…). Sauna Oase B.V. en anderen hebben
dient aldus te worden verstaan dat slechts
zing naar de rechtbank, opdat de zaak voor
eveneens aangevoerd dat het plan in strijd
van inwilliging van het verzoek kan worden
het overige opnieuw wordt behandeld en
met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is
afgezien indien zich belemmeringen van
afgedaan.
vastgesteld. Daarvoor hebben zij verschillen-
1153
(Awb art. 8:69a; Bro art. 3.1.6 lid 2)
wezenlijke aard voordoen die voortvloeien
de argumenten naar voren gebracht.
uit het toepasselijke verdrag onderscheiden-
(…)
lijk de wet, in het bijzonder art. 552l Sv, dan
7.3. Ingevolge artikel 8:69a van Awb vernie-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
1611
Rechtspraak
tigt de bestuursrechter een besluit niet op de
een dienst als bedoeld in artikel 1 van de
ontwikkeling kan leiden tot beëindiging van
grond dat het in strijd is met een geschreven
Dienstenwet, slechts tot doel heeft na te gaan
de eigen bedrijfsactiviteiten ter plaatse en
of ongeschreven rechtsregel of een algemeen
of de vestiging van een dienst in overeen-
daardoor tot leegstand van het in gebruik
rechtsbeginsel, indien deze regel of dit begin-
stemming is met een goede ruimtelijke orde-
zijnde bedrijfsgebouw is op zichzelf eveneens
sel kennelijk niet strekt tot bescherming van
ning. De stappen schrijven geen vooraf
onvoldoende om te concluderen dat zich rele-
de belangen van degene die zich daarop
bepaald resultaat voor. Het optimale resul-
vante leegstand zal voordoen. Dit kan echter
beroept.
taat moet worden beoordeeld door het
onder omstandigheden anders zijn, bijvoor-
7.4. Blijkens de geschiedenis van de totstand-
bevoegd gezag dat de regionale en lokale
beeld indien het bedrijfsgebouw dermate
koming van de Wet aanpassing bestuurspro-
omstandigheden kent en de verantwoorde-
bijzondere bouwkundige dan wel locatie-spe-
cesrecht (Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr.
lijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging
cifieke eigenschappen heeft, dat andersoortig
3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel
met betrekking tot die ontwikkeling. Samen-
gebruik – al dan niet door transformatie –
8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er
gevat strekt artikel 3.1.6, tweede lid, van het
niet of onder zeer bezwarende omstandighe-
een verband moet bestaan tussen een
Bro derhalve tot bevordering van zorgvuldig
den tot de mogelijkheden behoort, hetgeen
beroepsgrond en het belang waarin de appel-
ruimtegebruik, waaronder het voorkomen
niet licht zal kunnen worden aangenomen.
lant door het bestreden besluit dreigt te wor-
van onnodig ruimtebeslag, en het voorko-
Voorts zou relevante leegstand zich voor kun-
den geschaad. De bestuursrechter mag een
men van onaanvaardbare leegstand.
nen doen bij leegstand als gevolg van de
besluit niet vernietigen wegens schending van
7.7. In de uitspraak van 25 juni 2014, in zaak
voorziene ontwikkeling in de omgeving van
een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot
nr. 201310004/1/A1 heeft de Afdeling eerder
het bij de concurrent in gebruik zijnde
bescherming van het belang van de appellant.
geoordeeld over de vraag of artikel 3.1.6,
bedrijfspand.
7.5. Bij de beantwoording van de vraag of de
tweede lid, van het Bro kan strekken tot
7.11. Sauna Oase B.V. en anderen stellen dat
relativiteitseis in de weg staat aan vernieti-
bescherming van de belangen van een con-
het belang waarvoor zij in deze procedure
ging van het bestreden besluit wegens strijd
current. De Afdeling ziet thans aanleiding
bescherming zoeken door het inroepen van
met de rechtsregel neergelegd in artikel 3.1.6,
een precisering aan te brengen op hetgeen
de rechtsregel van artikel 3.1.6, tweede lid,
tweede lid, van het Bro moet onderscheid
zij in die uitspraak heeft overwogen over het
van het Bro ziet op het voorkomen van door
worden gemaakt tussen de belangen die
relativiteitsvereiste.
overcapaciteit ontstane leegstand van hun
genoemde bepaling beoogt te beschermen
7.8. Voor zover de rechtsregel van artikel
wellnesscentra. Zij vrezen dat de komst van
enerzijds en de belangen van de rechtzoeken-
3.1.6, tweede lid, van het Bro in rechte wordt
een nieuw wellnesscomplex in de regio zal
de die deze rechtsregel inroept anderzijds.
ingeroepen door een concurrent die kwalifi-
leiden tot een verdere vergroting van het
7.6. In de Nota van toelichting bij artikel
ceert als belanghebbende bij het besluit in de
overaanbod aan saunabedrijven in een naar
3.1.6, tweede lid, van het Bro (Stb. 2012, 388,
zin van artikel 1:2 van de Awb omdat zijn
hun mening reeds verzadigde sauna- en well-
blz. 34 en 49-50) is vermeld dat artikel 3.1.6,
onderneming werkzaam is in hetzelfde
nessmarkt, waardoor de komst van het met
tweede lid, van het Bro is opgenomen tenein-
marktsegment en verzorgingsgebied geldt
het plan mogelijk gemaakte wellnesscom-
de zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren.
het volgende.
plex zou kunnen leiden tot de sluiting van
Met betrekking tot onderdeel a van dit arti-
7.9. Als de concurrent stelt dat het besluit
bestaande wellnesscentra in de regio. Hier-
kel vermeldt de Nota van toelichting dat het
strijdt met artikel 3.1.6, tweede lid, van het
door kan het plan volgens hen leiden tot
provinciale en gemeentelijke overheden ver-
Bro dienen daarbij feiten en omstandigheden
leegstand in de regio en een aantasting van
plicht nieuwe stedelijke ontwikkelingen af te
naar voren te komen die het oordeel recht-
het ondernemersklimaat.
stemmen op de geconstateerde actuele
vaardigen dat de voorziene ontwikkeling tot
7.12. De Afdeling is van oordeel dat weliswaar
behoefte en de wijze waarop in deze behoef-
een uit oogpunt van een goede ruimtelijke
niet op voorhand is uitgesloten dat de met
te wordt voorzien ook regionaal af te stem-
ordening relevante leegstand zal kunnen lei-
het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling kan
men. Op deze wijze moet over- en ondercapa-
den. In dat geval staat de in artikel 8:69a van
leiden tot een verminderde vraag en daardoor
citeit in stedelijke ontwikkeling zoveel
de Awb neergelegde relativiteitseis niet aan
tot daling van omzet en inkomsten van Sauna
mogelijk worden voorkomen. Inzichtelijk
inhoudelijke beoordeling van de gestelde
Oase en anderen, maar, zoals hiervoor is over-
moet zijn gemaakt dat het plan niet tot
strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro
wogen, is dat op zichzelf onvoldoende voor
onnodig nieuw ruimtebeslag leidt en geen
in de weg. In het kader van die beoordeling
het oordeel dat het plan tot een uit oogpunt
zodanige leegstand tot gevolg zal hebben dat
kan aan de orde komen of het bestreden
van een goede ruimtelijke ordening relevante
dit tot een uit een oogpunt van een goede
besluit zodanige leegstandseffecten tot gevolg
leegstand zal kunnen leiden. Dat is niet anders
ruimtelijke ordening onaanvaardbare situa-
heeft dat dit tot een uit oogpunt van een goe-
in het geval de omzetdaling leidt tot beëindi-
tie in de betrokken regio zal leiden. Voorts is
de ruimtelijke ordening onaanvaardbare situ-
ging van hun bedrijfsactiviteiten ter plaatse
in de Nota van toelichting opgenomen dat
atie zal kunnen leiden. Daarbij betrekt de
en daardoor tot leegstand van de bij hen in
bij de beoordeling of sprake is van een actue-
bestuursrechter het oordeel van het betrok-
gebruik zijnde bedrijfsgebouwen. Niet is geble-
le regionale behoefte, de behoefte dient te
ken bestuursorgaan over de onaanvaardbaar-
ken van bijzondere omstandigheden die tot
worden afgewogen tegen het bestaande aan-
heid van die leegstandseffecten.
een ander oordeel aanleiding geven. Sauna
bod en in dat aanbod ook de leegstaande
7.10. Voor relevante leegstand als hiervoor
Oase B.V. en anderen hebben niet aannemelijk
woningen, kantoren, winkelpanden en bedrij-
bedoeld is onvoldoende dat de voorziene ont-
gemaakt dat het bedrijfsgebouw waarvan
venterreinen zitten. Hierbij is van belang dat
wikkeling, die mogelijk wordt gemaakt door
Sanadome Real Estate B.V. eigenaar is, dermate
een bestemmingsplan niet dient om concur-
een bestemmingsplan of een omgevingsver-
bijzondere bouwkundige dan wel locatie-speci-
rentieverhoudingen te regelen, zoals tevens
gunning, leidt of kan leiden tot een vermin-
fieke eigenschappen heeft, dat andersoortig
volgt uit artikel 3.1.6, vierde lid, van het Bro
derde vraag naar producten of diensten en
gebruik dan het gebruik van het gebouw als
waarin is bepaald dat een onderzoek naar de
daardoor tot daling van omzet en inkomsten
wellness-centrum – al dan niet door transfor-
actuele regionale behoefte, in het geval een
van de eigen onderneming of de betreffende
matie – niet of slechts onder zeer bezwarende
bestemmingsplan ziet op de vestiging van
vestiging. Het enkele feit dat de voorziene
omstandigheden tot de mogelijkheden
1612
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
Rechtspraak
behoort. Voorts doet zich niet voor de situatie
worden verwacht, dat het gebruik van die ver-
worden tegengeworpen is immers niet van
dat als gevolg van de voorziene ontwikkeling
klaringen voor het bewijs ontoelaatbaar moet
belang welke gevolgen zijn verbonden aan
in de omgeving van de bedrijfsgebouwen van
worden geacht. Derhalve heeft de rechtbank
het verlaten van Noord-Korea, maar uitslui-
Sauna Oase en anderen leegstand zal ont-
niet onderkend dat de minister de verklarin-
tend welke gevolgen zijn verbonden aan ves-
staan. Gelet op het voorgaande is de Afdeling
gen van de vreemdelingen ten onrechte aan
tiging in Zuid-Korea.
van oordeel dat niet is gebleken van feiten of
de boeteoplegging ten grondslag heeft gelegd.
2.5. Uit de door partijen overgelegde stukken
omstandigheden die het oordeel rechtvaardi-
Nu de verklaringen van de vreemdelingen van
kan weliswaar worden opgemaakt dat in
gen dat de voorziene ontwikkeling tot een uit
het bewijs moeten worden uitgesloten en de
Zuid-Korea Noord-Koreaanse spionnen actief
oogpunt van een goede ruimtelijke ordening
minister zonder deze verklaringen niet heeft
zijn, maar daaruit kan, mede gelet op het
relevante leegstand zal kunnen leiden. De in
aangetoond dat [appellant] artikel 2, eerste
aantal inwoners van Zuid-Korea, niet worden
artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativi-
lid, van de Wav heeft overtreden, kan de boete
opgemaakt dat het gaat om aantallen die op
teitseis staat daarom aan inhoudelijke beoor-
reeds hierom geen stand houden. (…)
zichzelf duiden op een reëel risico op ontdekking van iedere uit Noord-Korea afkomstige
deling van de beroepsgronden van Sauna Oase en anderen over de gestelde strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in de weg. (…)
1155
vreemdeling die zich in Zuid-Korea vestigt. Uit hetgeen hiervoor (…) is overwogen volgt verder dat het standpunt van de staatssecre-
1154
4 juni 2015, nr. 201402886/1/V2
taris, dat de verklaringen van de vreemdeling
(Mrs. Parkins-de Vin, Troostwijk, Van Eck)
over de redenen van haar vertrek uit Noord-
ECLI:NL:RVS:2015:1849
Korea positieve overtuigingskracht missen en daarom ongeloofwaardig zijn, de toets in
3 juni 2015, nr. 201400946/1/V6 (Mrs. Van der Spoel, Hent, Verheij)
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justi-
rechte kan doorstaan. Dit neemt echter niet
ECLI:NL:RVS:2015:1723
tie heeft ondeugdelijk gemotiveerd dat in
weg dat de staatssecretaris zich op het stand-
redelijkheid van de vreemdeling als hoog-
punt heeft gesteld dat hij niet ongeloofwaar-
Op onrechtmatige wijze verkregen verkla-
geplaatst, dan wel voor het Noord-Koreaan-
dig acht dat de vreemdeling behoort tot de
ringen vanwege ongeoorloofd onderscheid
se regime waardevolle persoon, kan worden
Noord-Koreaanse elite en dat zij daarom
op basis van uiterlijke kenmerken moeten
verwacht dat zij zich onder de bescherming
behoort tot de categorie hooggeplaatste, dan
van bewijs worden uitgesloten.
stelt van de Zuid-Koreaanse autoriteiten.
wel voor het Noord-Koreaanse regime waar-
(Grondwet art. 1; Wet arbeid vreemdelingen
(VW 2000 art. 29 lid 1 aanhef en onder a en
6 november 2013. Uit de brief van 6 novem-
(hierna: de WAV) art. 2 lid 2)
b; Voorschrift vreemdelingen art. 3.35 lid 1
ber 2013 – die de staatssecretaris (…) zelf als
aanhef en onder e)
uitgangspunt heeft genomen voor de beoor-
devolle personen, bedoeld in de brief van
deling van de risico’s van in Noord-Korea ach-
Uitspraak op het hoger beroep van: de [appellant], appellant, vs. de uitspraak van
Uitspraak op het hoger beroep van: de
tergebleven familieleden – volgt dat de aan-
Rechtbank Amsterdam van 18 decem-
[vreemdeling], appellante, vs. de uitspraak
dacht van Noord-Koreaanse spionnen in het
ber 2013 in zaak nr. 12/5262 in het geding
van Rechtbank Den Haag, zittingsplaats
bijzonder is gericht op deze categorie perso-
tussen: de [appellant] en de [Minister van
Utrecht, van 10 maart 2014 in zaak nr.
nen in Zuid-Korea en dat familieleden van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid].
13/27528 in het geding tussen: de [vreemde-
deze categorie personen ernstige gevolgen
ling] en de [staatssecretaris].
kunnen ondervinden ingeval de desbetreffende persoon in Zuid-Korea wordt ontdekt.
(…) 3.3. Hoewel het vragen naar de identiteitsdo-
(…)
Onder deze omstandigheden had de staatsse-
cumenten van de vreemdelingen op zichzelf
2.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de
cretaris deugdelijk moeten motiveren waar-
niet onrechtmatig is, zijn van de aanwezige
uitspraak van 18 juli 2014 in zaak
om de vreemdeling, ondanks de bijzondere
personen alleen de vreemdelingen om hun
nr. 201404877/1/V2 (www.raadvanstate.nl)
aandacht van Noord-Koreaanse spionnen
identiteitsdocument gevraagd, omdat de
dient de staatssecretaris bij het beantwoorden
voor deze categorie personen, geen reëel en
inspecteur op grond van hun donkere haar
van de vraag of in redelijkheid van een Noord-
voorzienbaar risico op ontdekking loopt
en een getinte huidskleur het vermoeden
Koreaanse vreemdeling kan worden verwacht
indien zij zich in Zuid-Korea vestigt. Met het-
had dat zij vreemdelingen waren. Derhalve is
dat hij zich onder de bescherming van de
geen hiervoor (…) is weergegeven heeft de
bij het onderzoek in het kader van de Wav
Zuid-Koreaanse autoriteiten stelt, alle door de
staatssecretaris dit niet gedaan. Dat ten tijde
onderscheid gemaakt op basis van uiterlijke
vreemdeling aangevoerde feiten en omstan-
van belang geruime tijd was verstreken sinds
kenmerken. Nu voor dit onderscheid geen
digheden te betrekken, waaronder de mogelij-
het vertrek van de vreemdeling uit Noord-
rechtvaardiging bestaat, is het gemaakte
ke gevolgen die vestiging van de vreemdeling
Korea is in dit verband onvoldoende, nu de
onderscheid ongeoorloofd, als bedoeld in
in Zuid-Korea kan hebben voor zijn in Noord-
vreemdeling gedurende deze periode niet in
artikel 1 van de Grondwet. Dat betekent dat
Korea achtergebleven familieleden.
Zuid-Korea heeft verbleven. Gelet op het
de verklaringen van de vreemdelingen op
(…)
vorenstaande heeft de staatssecretaris,
onrechtmatige wijze zijn verkregen. (…)
2.4. Uit de door de vreemdeling overgelegde
anders dan de rechtbank heeft overwogen,
3.4. Gelet op het belang van het in artikel 1
stukken kan worden opgemaakt dat de
ondeugdelijk gemotiveerd dat in redelijkheid
van de Grondwet vermelde discriminatiever-
Noord-Koreaanse autoriteiten bijhouden wel-
van de vreemdeling kan worden verwacht
bod en de ernst van voormelde schending,
ke Noord-Koreanen het land hebben verlaten.
dat zij zich onder de bescherming stelt van
zijn de bij het boeterapport gevoegde verkla-
Dit staat echter niet zonder meer in de weg
de Zuid-Koreaanse autoriteiten. (…)
ringen van de vreemdelingen verkregen op
aan het tegenwerpen van het bescher-
een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen
mingsalternatief in Zuid-Korea. Voor beant-
van een behoorlijk handelende overheid mag
woording van de vraag of dit alternatief kan
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
1613
Rechtspraak
Centrale Raad van Beroep
I 30034 en 30118, C, p. 45-46).
met de wettelijke plicht van de eigenrisicodra-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
4.3. In de Nadere Memorie van Antwoord van
ger tot het nemen van maatregelen tot het
van der Ham, vice-president van de Centrale
18 oktober 2005 (Kamerstukken I 30034 en
behoud, herstel of bevordering van de moge-
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
30118, E, p. 12-13) heeft de Minister te ken-
lijkheid van zijn werknemer tot het verrichten
Wetenschappelijk bureau van de CRvB.
nen gegeven dat ‘de regering expliciet heeft
van arbeid. Bij het nemen van beslissingen
gekozen voor eenzelfde rechtsbescherming
strekkende tot het behoud van arbeid die niet
voor alle WGA-verzekerden’. Dit houdt in dat
op de re-integratieplicht als bedoeld in artikel
zowel tegen beslissingen van het Uwv als
42 van de Wet WIA zijn terug te voeren, maar
tegen beslissingen van de eigenrisicodrager
hun oorsprong vinden in de civielrechtelijke
22 mei 2015, nr. 13/6115 WIA
eerst bezwaar kan worden gemaakt en ver-
verhouding tussen de eigenrisicodrager en de
(Mrs. Zeijen, Bakker, Van Zeben-de Vries)
volgens beroep kan worden ingesteld bij de
werknemer, treedt de eigenrisicodrager niet
ECLI:NL:CRVB:2015:1712
rechtbank. Voordeel hiervan is dat voor alle
op als bestuursorgaan, zodat deze beslissin-
gedeeltelijk arbeidsgeschikten dezelfde
gen geen besluiten zijn in de zin van artikel
Eigenrisicodrager. Re-integeratieplicht.
rechtsgang met dezelfde laagdrempelige toe-
1:3 van de Awb.
Bestuursorgaan.
gang en dezelfde waarborgen geldt.
4.6. Ter zitting van de Raad heeft appellant
Er wordt dus een onderscheid gemaakt in de
verklaard dat hij voor andere werkgevers nog
periode van verplichte loondoorbetaling en de
steeds werkzaamheden als tankwagenchauf-
periode van eigenrisicodragerschap. In de eer-
feur verricht en dat hij, om dit te kunnen
ste periode heeft de werkgever op grond van
blijven doen, een nieuw ADR-certificaat dient
het BW de plicht om re-integratie-inspannin-
te behalen. Appellant vindt dat van de nieu-
Overwegingen
gen te verrichten en geldt een civielrechtelijke
we werkgever niet mag worden verwacht dat
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat
rechtsbescherming. In de periode van het
hij investeert in de daarvoor noodzakelijke
appellant op de eerste dag van de voor zijn
eigenrisicodragen is de werkgever aan te mer-
cursussen en heeft zich daartoe tot [werkge-
WIA-uitkering in acht te nemen wachttijd tot
ken als uitvoerende van de WGA – in plaats
ver] gewend. Desgevraagd heeft appellant
[werkgever], in diens hoedanigheid van
van het Uwv – voor wat betreft de re-integra-
verklaard dat hij, ook als hij niet gedeeltelijk
eigenrisicodrager, in dienstbetrekking stond.
tietaak. De eigenrisicodrager heeft daarbij een
arbeidsgeschikt was geworden, een nieuw
Dit brengt mee dat [werkgever] op grond van
ingeperkte publieke sanctiebevoegdheid.
ADR-certificaat had moeten behalen en de
artikel 42, eerste lid, in verbinding met arti-
Evenals voor het Uwv geldt dan de bestuurs-
daarvoor noodzakelijke cursussen had moe-
kel 82, eerste lid, van de Wet WIA gehouden
rechtelijke rechtsingang. De eigenrisicodrager
ten volgen. De daarmee samenhangende kos-
is ten aanzien van appellant de inschakeling
kan dus niet kiezen tussen civielrechtelijke of
ten zouden in dat geval door de werkgever
in de arbeid in zijn bedrijf of in het bedrijf
bestuursrechtelijke sanctionering. Zijn
moeten worden betaald. Appellant heeft des-
van een andere werkgever te bevorderen. Op
bevoegdheid wordt bepaald door het feit of
gevraagd bevestigd dat het volgen van de
grond van het tweede lid van artikel 42 is
hij als werkgever optreedt op grond van het
cursussen ter verkrijging van het nieuwe
[werkgever] verplicht maatregelen te treffen
BW of als uitvoerder van de WGA-regeling.
ADR-certificaat niet voortvloeit uit de
gericht op het behoud, herstel of bevordering
4.4. Met betrekking tot de rechtsbasis van de
omstandigheid dat hij ten gevolge van zijn
van de mogelijkheid tot het verrichten van
te volgen beroepsprocedure heeft de Minister
gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid achterop is
arbeid van appellant.
te kennen gegeven dat ‘indien een werkgever
geraakt, maar dat hij deze cursussen onder
4.2. In de door de regering aan de Eerste
er voor kiest om eigenrisicodrager te worden,
alle omstandigheden had moeten volgen om
Kamer aangeboden Memorie van Antwoord
[hij] verplicht [wordt] de re-integratie te ver-
in de branche werkzaam te kunnen blijven.
inzake het voorstel van de Wet WIA van 23
zorgen voor de verzekerden voor wie hij de
4.7. Uit deze verklaringen vloeit voort dat de
september 2005 is vermeld dat de eigenrisi-
WGA-uitkering betaalt. De re-integratieplicht
vergoeding van de cursuskosten voor het
codrager in belangrijke mate zelf mag bepa-
vloeit uit de wet voort. Dit maakt dat de werk-
behalen van een nieuw ADR-certificaat door
len hoe hij zijn re-integratieplicht invult.
gever door de uitvoering van zijn wettelijke
appellant geen verband houdt met de wette-
Anders dan het Uwv is de eigenrisicodrager
taak als bestuursorgaan wordt aangemerkt.
lijke plicht van [werkgever] tot het nemen
niet gebonden aan een wettelijk geregeld
Dit betekent dat de werkgever als uitvoerder
van maatregelen gericht op het behoud, her-
re-integratie-instrumentarium. De plicht tot
van een onderdeel van de WIA bevoegd is tot
stel of bevordering van de mogelijkheid van
ondersteuning van de eigenrisicodrager – en
het nemen van besluiten die daaraan zijn
appellant tot het verrichten van arbeid als
in het verlengde daarvan het recht op onder-
gekoppeld en dat deze besluiten aangemerkt
bedoeld in artikel 42 van de Wet WIA. De uit
steuning van de verzekerde – vloeit voort uit
worden als besluiten in de zin van de Algeme-
het e-mailbericht van 6 november 2012 blij-
de wettelijk vastgelegde re-integratieverant-
ne wet bestuursrecht waartegen de mogelijk-
kende weigering van [werkgever] om tot ver-
woordelijkheid van de eigenrisicodrager.
heid van bezwaar en beroep openstaat’.
goeding van de cursuskosten over te gaan
Daarnaast is van belang dat ‘net zoals werk-
4.5. Mede gelet op deze passages uit de (Nade-
vindt haar oorsprong in de civielrechtelijke
nemers van publiek verzekerde werkgevers,
re) Memorie van Antwoord is de Raad van oor-
verhouding tussen [werkgever] als werkgever
ook werknemers van eigenrisicodragende
deel dat de in artikel 42 van de Wet WIA opge-
en appellant als werknemer. In die verhou-
werkgevers de mogelijkheid hebben om,
nomen re-integratieplicht voor de
ding treedt [werkgever] niet op als bestuurs-
indien zij van mening zijn dat er onvoldoen-
eigenrisicodrager tot gevolg heeft dat de
orgaan, zodat de beslissing van 6 november
de of inadequate re-integratieinspanningen
eigenrisicodrager als bestuursorgaan optreedt
2012 niet is aan te merken als een besluit in
worden verricht, dat aan de orde te stellen en
en de in die hoedanigheid jegens zijn gedeel-
de zin van artikel 1:3 van de Awb waartegen
daartegen bezwaar aan te tekenen. De eigen-
telijk arbeidsgeschikte werknemer genomen
op grond van artikel 7:1 van de Awb bezwaar
risicodrager WGA geldt op grond van de Wet
beslissingen als besluiten in de zin van artikel
kan worden gemaakt.
WIA als bestuursorgaan in de zin van de
1:3 van de Awb moeten worden aangemerkt,
Algemene wet bestuursrecht.’ (Kamerstukken
voor zover deze beslissingen verband houden
1156
(Wet WIA art. 42 lid 2, art. 82 lid 1) (…)
1614
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
Rechtspraak
1157
en ontslagen door de RvT. Op die benoeming
Raad de rechtbank onbevoegd verklaren inza-
en dit ontslag heeft de gemeente geen andere
ke het bestreden besluit.
28 mei 2015, nr. 14/2065 AW
invloed dan dat het college vooraf moet wor-
(Mrs. Van de Griend, Heijs, Kooper)
den gehoord. Benoeming en ontslag van de
ECLI:NL:CRVB:2015:1664
leden van de RvT geschieden door het college,
1158
maar zijn gebonden aan een voordracht van Nu de stichting niet (meer) behoort tot de
de RvT zelf. Ambtenaren van de gemeente,
1 juni 2015, nr. 14/6241 AW
openbare dienst als bedoeld in de Aw, was
leden van de gemeenteraad en leden van het
(Mrs. Van de Griend, Heijs, Kooper)
appellant uit hoofde van zijn dienstbetrek-
college zijn van benoeming in de RvT uitge-
ECLI:NL:CRVB:2015:1550
king geen ambtenaar in de zin van die wet.
sloten. De mogelijkheid van ongevraagd tus-
Het bestuur kan in dit geval niet worden
sentijds ontslag van leden van de RvT is
Passeren bevoegdheidsgebrek, rechtskarak-
aangemerkt als bestuursorgaan in de zin
beperkt tot gevallen van gebleken ongeschikt-
ter transponeringstabel LFNP.
van artikel 1:1 van de Awb en het ontslag
heid of anderszins disfunctioneren. Waar het
ontbeert een publiekrechtelijke grondslag.
gaat om de samenstelling van het bestuur en
(Awb art. 6:22; Regeling vaststelling LFNP
de beleidsvorming en het toezicht binnen de
(Stcrt. 2013, 13079))
(Awb art. 1:1)
stichting, staat het college dan ook op aanmerkelijke afstand. Waar het gaat om concrete
(…)
(…)
bestuursbesluiten, is op belangrijke punten voorzien in een goedkeuringsrecht van de
Overwegingen
Overwegingen
RvT. De rechtstreekse invloed van het college
Toepassing artikel 6:22 van de Awb in de
3.1. Appellant stelt zich op het standpunt dat
is beperkt tot goedkeuring van toevoegingen
zaak [betrokkene 3]
hij ten onrechte als ambtenaar is aange-
en onttrekkingen aan het vermogen, vorming
4.1. Het oordeel van de rechtbank dat het
merkt. De stichting is een privaatrechtelijke
van een bestemmingsreserve, rechtspositione-
door [betrokkene 3] bestreden besluit lijdt
rechtspersoon en behoort niet tot de openba-
le besluiten jegens personeelsleden, afwijken-
aan een bevoegdheidsgebrek is door het col-
re dienst in de zin van de Ambtenarenwet
de regeling van arbeidsvoorwaarden, wijziging
lege in hoger beroep niet bestreden. [betrok-
(Aw). Daarom kan de dienstbetrekking enkel
van twee statutaire bepalingen over de
kene 3] heeft betoogd dat de rechtbank het
van burgerrechtelijke aard zijn. Voor een
samenstelling van de RvT en (wellicht) ontbin-
door haar geconstateerde bevoegdheidsge-
door het ambtenarenrecht beheerst ontslag
ding van de stichting. Dat de rechtspositie van
brek ten onrechte met toepassing van artikel
is geen plaats, aldus appellant.
het personeel zo veel mogelijk moet worden
6:22 van de Awb heeft gepasseerd. [betrokke-
3.2. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Aw
vastgesteld overeenkomstig de regelingen van
ne 3] heeft in dit verband het grote belang
is ambtenaar in de zin van deze wet degene
de gemeente Rotterdam en dat een eventueel
benadrukt van bevoegdelijk genomen beslui-
die is aangesteld om in openbare dienst
batig liquidatiesaldo toekomt aan de gemeen-
ten en naar voren gebracht dat het oordeel
werkzaam te zijn. Volgens het tweede lid
te is, ook in samenhang met de bevoegdheden
van de rechtbank een vrijbrief kan vormen
behoren tot de openbare dienst alle diensten
die het college blijkens het vorenstaande heeft
voor het bevoegd gezag om (ook in de toe-
en bedrijven door de Staat en de openbare
behouden, onvoldoende voor de conclusie dat
komst) besluiten te laten nemen waaraan
lichamen beheerd.
aan het gemeentebestuur overwegende
geen of geen toereikend mandaat ten grond-
3.3. Naar vaste rechtspraak kan een stichting
invloed toekomt op doelstelling, beheer en
slag ligt. Dit betoog treft om de navolgende
tot de openbare dienst behoren indien op
beleid van de stichting.
redenen geen doel.
grond van de statuten blijkt van een overwe-
3.5. Nu de stichting niet (meer) behoort tot
4.2. Anders dan [betrokkene 3] veronderstelt
gende invloed van de overheid op doelstel-
de openbare dienst als bedoeld in de Aw, was
kan (ook) bij een bevoegdheidsgebrek als hier
ling, beheer en beleid (CRvB 6 september
appellant uit hoofde van zijn dienstbetrek-
aan de orde toepassing worden gegeven aan
2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB4033).
king geen ambtenaar in de zin van die wet.
artikel 6:22 van de Awb, zoals die bepaling
Aan banden die niet uit de statuten voort-
Het bestuur kan in dit geval niet worden aan-
sinds 1 januari 2013 luidt. De Raad vindt
vloeien, zoals het bestaan van een subsidiere-
gemerkt als bestuursorgaan in de zin van
hiervoor steun in de geschiedenis van de tot-
latie, komt daarbij geen zelfstandige betekenis
artikel 1:1 van de Algemene wet bestuurs-
standkoming van de Wet aanpassing
toe (CRvB 28 november 1980,
recht (Awb) en het ontslag ontbeert een
bestuursprocesrecht (Wab), waarbij artikel
ECLI:NL:CRVB:1980:AM5690 en AB 1981, 176;
publiekrechtelijke grondslag. Dit betekent
6:22 met ingang van voornoemde datum is
CRvB 25 juni 1991, ECLI:NL:CRVB:1991:ZB4110
dat de beslissing om appellant te ontslaan en
gewijzigd. Meer in het bijzonder is in de
en TAR 1991, 167).
de bestreden beslissing op het daartegen
nadere memorie van antwoord (Kamerstuk-
3.4. In de statuten van de stichting zijn, in
gerichte bezwaar geen besluiten zijn als
ken I 2012/2013, 32 450, E, blz. 3), voor zover
ieder geval na de statutenwijziging waarbij
bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb,
hier van belang, het volgende opgemerkt.
het zogenoemde ‘Raad-van-Toezicht-model’ is
zodat geen bezwaar onderscheidenlijk beroep
‘Als voorbeeld van de toepassing van het ver-
ingevoerd, onvoldoende aanknopingspunten
op grond van de Awb open stond. Hieruit
ruimde artikel 6:22 kan worden genoemd het
gelegen om de stichting te rekenen tot de
volgt dat de rechtbank in beginsel onbe-
geval waarin de mandaatverlening aan een
openbare dienst van de gemeente Rotterdam.
voegd was om over de bestreden beslissing te
ambtenaar gebrekkig is geweest. Indien de
Ter zitting is naar voren gekomen dat de alge-
oordelen. Met betrekking tot het geschil dat
klagende partij een beroep doet op de norm-
meen directeur, voorheen een uitvoerende
partijen verdeeld houdt, kan uitsluitend een
schending, moet dat in beginsel leiden tot
functionaris, door deze statutenwijziging tot
vordering bij de burgerlijke rechter worden
vernietiging van het bestreden besluit. Dat is
eenhoofdig bestuur van de stichting is gewor-
ingesteld, zoals bedoeld in artikel 8:71 van de
echter soms niet zinvol omdat geen belang-
den. Het voormalige bestuur is omgevormd
Awb. De aangevallen uitspraak komt dan ook
hebbende daardoor is geschaad. Dat kan het
tot Raad van Toezicht (RvT). Het huidige een-
voor vernietiging in aanmerking. Doende wat
geval zijn indien inmiddels is komen vast te
hoofdige bestuur wordt benoemd, geschorst
de rechtbank zou behoren te doen, zal de
staan dat het bevoegde bestuursorgaan het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
1615
Rechtspraak
besluit voor zijn rekening neemt.’
meen verbindend voorschrift. Deze vraag
derlijk. Dat sommige tabelregels betrekking
4.3. Vast staat dat het college het door
wordt ontkennend beantwoord.
kunnen hebben op meer dan één functionaris,
[betrokkene 3] bestreden besluit voor zijn
8.4.1. Uit de gedingstukken en het verhandel-
waarbij het dan gaat om politieambtenaren
rekening heeft genomen. Nu [betrokkene 3]
de ter zitting komt in hoofdlijnen het volgen-
met precies dezelfde uitgangspositie, leidt
niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door
de naar voren. Aan de transponeringstabel ligt
niet tot een ander oordeel. Ook in die min of
voormeld bevoegdheidsgebrek is benadeeld,
een inventarisatie ten grondslag van alle uit-
meer toevallige situatie betreft het voor iede-
mocht de rechtbank dit gebrek met toepas-
gangsposities die – zo nodig na toepassing
re politiefunctionaris de omzetting van zijn
sing van artikel 6:22 van de Awb passeren.
van functieonderhoud – bij de 30 voormalige
eigen functie naar een nieuwe.
(…)
korpsen en zelfstandige onderdelen zijn aan-
8.5. De conclusie is dat de transponeringsta-
Rechtskarakter/betekenis transponeringstabel
getroffen. De uitgangspositie omvat voor iede-
bel niet kan worden aangemerkt als een alge-
8.1. Partijen worden daarnaast verdeeld
re politieambtenaar een algemene beschrij-
meen verbindend voorschrift. Dit neemt niet
gehouden over het antwoord op de vraag of
ving van de oude functie, in voorkomend
weg dat aan deze tabel, mede op grond van
de transponeringstabel als bijlage bij de
geval aangevuld met bijzonderheden over
de waarborgen waarmee de totstandkoming
Regeling, evenals de regeling zelf, een alge-
opgedragen taakaccenten en (andere) specifie-
ervan is omgeven, een zwaarwegende beteke-
meen verbindend voorschrift is.
ke of afwijkende werkzaamheden. Het totaal
nis moet worden gehecht. De transponerings-
8.2. Wil sprake zijn van een algemeen verbin-
van de uitgangsposities is in geanonimiseerde
tabel en de wijzigingen daarvan vormen de
dend voorschrift, dan moet het gaan om een
vorm, dus ontdaan van de namen van de
neerslag van het resultaat van de werkzaam-
naar buiten werkende, voor alle daarbij
betrokken politieambtenaren, voorgelegd aan
heden van de werkgroep matching. Het
betrokkenen bindende algemene regel, uitge-
de werkgroep matching. In de transponerings-
betreft hier een breed samengestelde werk-
gaan van het openbaar gezag dat de bevoegd-
tabel is voorzien in een afzonderlijke tabelre-
groep, die vanwege haar specifieke deskun-
heid daartoe aan de wet ontleent. Daarvoor is
gel voor iedere aangetroffen functiebeschrij-
digheid voor de matching in het leven is
in ieder geval vereist dat de regel van toepas-
ving of combinatie van functiebeschrijving en
geroepen en waarvan de leden deels op voor-
sing is op een in beginsel onbepaalde groep
bijzonderheden. Per tabelregel heeft de werk-
dracht van de minister en deels op voor-
rechtssubjecten en zich leent voor herhaalde
groep met toepassing van artikel 3, vierde lid,
dracht van de politievakorganisaties zijn
toepassing.
van de Regeling bepaald met welke LFNP-
benoemd. Van het resultaat van de werk-
8.3. Een bij een algemeen verbindend voor-
functie of combinatie van LFNP-functie en in
zaamheden van deze werkgroep kan daarom
schrift behorende bijlage zal veelal in het
het LFNP-systeem toegelaten bijzonderheden
in beginsel niet worden afgeweken. Dit geldt
rechtskarakter van dit voorschrift delen en
(werkterrein, aandachtsgebied, specifieke
te minder nu de hierop gebaseerde (wijziging
daarmee ook zelf een algemeen verbindend
functionaliteit) de betrokken uitgangspositie
van de) transponeringstabel is voorgelegd
voorschrift zijn. Hierop zijn echter uitzonde-
overeenkomt. Vervolgens is voor iedere in de
aan het GOP alvorens deze vast te stellen. Dit
ringen denkbaar. Naarmate de inhoud van de
omzetting naar het LFNP betrokken politie-
alles leidt tot de conclusie dat de korpschef
bijlage minder sterk verweven is met de
ambtenaar bepaald welke tabelregel op diens
en het college bij het nemen van besluiten
inhoud van de hoofdregeling, zal er eerder
uitgangspositie van toepassing is wat in
over de toekenning van en overgang naar een
aanleiding bestaan om de inhoud van de bij-
wezen neerkomt op het weer ongedaan
LFNP-functie ervan mogen uitgaan dat toe-
lage zelfstandig aan de onder 8.2 genoemde
maken van de anonimisering en aan de hand
passing van de voor het matchingsproces gel-
maatstaven te toetsen. In dit geval is van
van de tabel bepaald welke LFNP-functie
dende regels tot de in de tabel vermelde uit-
inhoudelijke verwevenheid in de hier bedoel-
wordt toegekend en naar welke LFNP-functie
komst leidt. Zij mogen in beginsel volstaan
de zin geen sprake. In de Regeling is bepaald
wordt overgegaan. In een aantal gevallen
met een verwijzing naar de transponeringsta-
volgens welke regels de transponeringstabel
waarin dit zou hebben geleid tot een onaan-
bel. Het is aan de betrokken politieambtenaar
tot stand moet worden gebracht. Dit betreft
vaardbaar geachte uitkomst, is de transpone-
om aannemelijk te maken dat de matching
het proces van matching. In de bijlage is
ringstabel alsnog zodanig aangepast dat een
niet overeenkomstig de Regeling is geschied
(achteraf) de uitkomst van de matching vast-
meer gewenste match is bereikt. Daarnaast is
of dat het resultaat van de matching anders-
gelegd: de transponeringstabel. Uit de Rege-
in een beperkt aantal gevallen toepassing
zins onhoudbaar is te achten. Het enkele feit
ling volgt dan weer dat deze tabel in beginsel
gegeven aan de in artikel 5, vierde lid, van de
dat een andere uitkomst ook verdedigbaar
bepalend is voor de LFNP-functie van de indi-
Regeling neergelegde hardheidsclausule.
zou zijn geweest, is niet voldoende. Verder
viduele politieambtenaar. De transponerings-
8.4.2. Op grond van het vorenstaande moet
kan de politieambtenaar zich niet beroepen
tabel is daarmee een duidelijk onderschei-
worden vastgesteld dat behoudens toepassing
op feiten of omstandigheden die hij reeds in
den, zelfstandig element van de juridische
van de hardheidsclausule in incidentele geval-
het kader van de vaststelling van de uitgangs-
constructie. Dat de transponeringstabel als
len met de transponeringstabel de rechtsposi-
positie naar voren had kunnen brengen.
bijlage is gevoegd bij de Regeling, is daarom
tie van iedere in de overgang naar het LFNP
niet voldoende voor de conclusie dat ook de
betrokken politieambtenaar op individueel
bijlage een algemeen verbindend voorschrift
niveau is bepaald. Niet kan worden geoor-
is. Evenmin is doorslaggevend dat de minis-
deeld dat de transponeringstabel van toepas-
ter zelf, als regelgever, de transponeringsta-
sing is op een open, in abstracto omschreven
4 juni 2015, nr. 14/1079 AW
bel als een algemeen verbindend voorschrift
groep van personen. De tijdelijke anonimise-
(Mrs. Van de Griend, Boerlage, Van Brussel)
aangemerkt wil zien. De inhoud van het
ring van de in de matching betrokken uit-
ECLI:NL:CRVB:2015:1761
begrip algemeen verbindend voorschrift
gangsposities maakt dit niet anders. Evenmin
staat niet ter vrije beschikking van de minis-
leent de transponeringstabel zich voor her-
Dienstongeval, geen schending zorgplicht
ter als wetgever in materiële zin.
haalde toepassing. De tabel ziet op de eenma-
werkgever.
8.4. Derhalve moet worden bezien of de
lige toekenning van en overgang naar een
transponeringstabel zelf voldoet aan de
LFNP-functie voor iedere in de omzetting naar
Overwegingen
onder 8.2 bedoelde criteria voor een alge-
het LFNP betrokken politieambtenaar afzon-
4.1. Volgens vaste rechtspraak heeft het
1616
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
1159
Rechtspraak
bestuursorgaan tegenover de ambtenaar een
radiator afgeschermd moeten worden. Appel-
troleren op losliggende delen zoals bijvoor-
zorgplicht (CRvB 22 juni 2000,
lant droeg voorts geen beschermende kleding.
beeld glas en spijkers heeft de korpschef vol-
ECLI:NL:CRVB:2000:AB0072). De zorgplicht
In de realiteit wordt in dit soort gevallen een
doende maatregelen getroffen. De korpschef
houdt in dat het bestuursorgaan de werk-
specialistisch team ingezet en wordt gebruik
heeft zich daarbij op het standpunt mogen
zaamheden van de ambtenaar zodanig moet
gemaakt van valhelmen. Door deze maatrege-
stellen dat de oefening in zekere mate realis-
inrichten en voor het verrichten daarvan
len niet te nemen en appellant niet of onvol-
tisch mag zijn en voor de oefening daarom
zodanige maatregelen moet treffen en aanwij-
doende te instrueren heeft de korpschef zijn
een leegstaand pand mogen gebruiken. De
zingen moet geven als redelijkerwijs nodig is
zorgplicht geschonden.
korpschef heeft voorts toegelicht dat het spe-
om te voorkomen dat de ambtenaar in de uit-
4.3. De Raad volgt appellant niet in zijn
cialistisch team waarnaar appellant verwijst,
oefening van zijn werkzaamheden schade
betoog. De zorgplicht strekt niet tot het uit-
het arrestatieteam is dat wordt ingezet voor
lijdt. De ambtenaar heeft recht op vergoeding
bannen van elk denkbaar risico, maar tot het
speciale taken zoals het arresteren van vuur-
van deze schade, ook voor zover rechtspositio-
treffen van maatregelen die in de gegeven
wapengevaarlijke verdachten. Appellant heeft
nele regelingen daarin niet voorzien. Geen
situatie redelijkerwijs kunnen worden gevergd
de oefening echter gedaan in het kader van
recht op vergoeding bestaat indien het
van de werkgever om de veiligheid van de
zijn opleiding als allround politiemedewerker.
bestuursorgaan aantoont dat het zijn zorg-
ambtenaar te waarborgen. Van de korpschef
De te oefenen casus sloot daar ook op aan.
plicht is nagekomen of dat de schade in
mag niet worden verwacht dat hij waarschuwt
Voor zover appellant heeft betoogd dat hij is
belangrijke mate het gevolg is van opzet of
voor geringe gevaren als gevolg van algemeen
gestruikeld over de drempel omdat hij zwaar-
bewuste roekeloosheid van de ambtenaar.
gebruikelijke objecten, zoals de aanwezigheid
der schoeisel, ME-kisten, droeg en met een
4.2. Appellant voert aan dat zich in het oefen-
van een drempel waarover kan worden
koppel van enkele kilo’s het pand moest betre-
pand op het terrein van de Politieacademie
gestruikeld, of dat drempels en radiatoren
den, kan dit niet leiden tot een ander oordeel.
geen vaste delen bevinden zoals drempels en
worden verwijderd. Vanwege het geringe
Deze uitrusting werd bij alle oefeningen
radiatoren. Deze bevonden zich echter wel in
gevaar dat de aanwezigheid van drempels
gebruikt en de korpschef was in het kader van
het leegstaande pand waar de oefening op 29
meebrengt, hoefde de korpschef er ook niet
zijn zorgplicht niet gehouden over het
september 2009 werd gehouden. Zowel de
voor te zorgen dat tijdens de oefening
gebruik daarvan voorafgaand aan de oefening
drempel als de radiator zijn gevaarlijke objec-
beschermende kleding werd gedragen. Van
in het leegstaande pand nadere instructies of
ten die verwijderd hadden moeten worden. In
gevaarzetting, zoals door appellant betoogd,
een waarschuwing te geven.
elk geval hadden de scherpe randen van de
was geen sprake. Door het pand vooraf te con-
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact
• Bijdragen voor de rubriek O&M omvatten maximaal 1200 woorden.
op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk
• Bijdragen voor de rubriek Reacties blijven binnen de 600 woorden
voorkomen. Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
en een naschrift binnen de 300 woorden. - Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzen-
• Wetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen
ding zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch worden verantwoord. • Lessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. • Focus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woorden. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
actuele ontwikkelingen in een deelgebied. • Essays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikke-
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de
lende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder de
bij voorkeur in de tekst zelf.
knop ‘Magazine’.
• Opinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
1617
1160
Boeken
Ik ben niet overtuigd Opstellen aangeboden aan mr. P. Ingelse Dit Liber Amicorum is tot stand gekomen bij gelegenheid van het afscheid van mr. Peter Ingelse als voorzitter van de Ondernemingskamer en als vice-president van het Gerechtshof Amsterdam per 1 mei 2015. De bundel bevat bijdragen van uiteenlopende aard en inhoud. Naast een aantal opstellen gerelateerd aan de Ondernemingskamer, is er ook aandacht besteed aan andere aspecten van de loopbaan van Peter Ingelse. G.C. Makkink, M.P. Nieuwe Weme, A.J. van Wees (red.) Ars Aequi 2015, 603 p., € 49,50 ISBN 978 90 6916 619 3
Universal Jurisdiction: The Sierra Leone Profile This book is about the combating of impunity from international criminality, with a special focus on the role of Sierra Leone as a pioneer in the progressive application of international criminal law in the African region. The doctrine of universal jurisdiction has evolved throughout modern times in the context of global criminal justice as a paramount agent of combating impunity emanating from international criminality. Sierra Leone, as a member of the international community and the United Nations, has, in recent times, been a pioneer in the progressive application and development of international criminal law in the African region. Despite this role, the country’s profile, both in terms of the incorporation and application of the doctrine of universal jurisdiction, is deficient in several major respects falling far short of its dual international obligation not to provide safe havens from justice for perpetrators of international crimes and to combat impunity from such criminogenic acts. The aim of this book is to provide a seminal scholarly work on the subject articulating the existing state of the law in Sierra Leone and highlighting the deficiencies in the law and factors inhibiting the exercise of universal jurisdiction in this UN member state. Also, it aims to propose necessa-
1618
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
ry substantive and procedural law reforms in the state’s jurisprudence on the subject. Justice Bankole Thompson T.M.C. Asser Press 2015, 141 p., € 84,79 ISBN 978 94 6265 053 4
Voorlopige voorzieningen en dwangregeling in het schuldsaneringsrecht Sinds 1998 bevat de Faillissementswet een regeling voor de sanering van schulden van natuurlijke personen. In 2008 is een drietal wetsbepalingen toegevoegd aan de regeling voor de sanering van schulden van natuurlijke personen zoals vermeld in de Faillissementswet (art. 287 lid 4, 287a en 287b). De wetgever heeft de procedures van deze artikelen maar in zeer beperkte mate beschreven. Dat roept tal van vragen op. Dit boek tracht daarop antwoorden te geven, middels weergave van de huidige stand van zaken, conclusies en concrete aanbevelingen. B.J. Engberts Wolters Kluwer 2015, 352 p., € 74,50
bevoegdheden gebruik moet worden gemaakt: een getuige oproepen om het bewijs rond te krijgen ook al vraagt de officier van justitie daar niet om? Een strafuitsluitingsgrond aannemen ook al wordt daar geen beroep op gedaan? Moet of kan bewijs wegens onrechtmatige verkrijging worden uitgesloten ook al heeft de verdachte of zijn raadsman geen daarop toegespitst verweer gevoerd? Kan of moet hoger worden gestraft dan gevorderd? Het doel van dit boek is om handvatten te bieden voor de vraag wanneer de strafrechter ambtshalve van een hem toekomende bevoegdheid gebruik moet of kan maken en welke voorwaarden daarbij in acht moeten worden genomen. Daarbij wordt niet alleen aandacht gegeven aan de procedure in eerste aanleg, maar ook aan die in hoger beroep. Een afzonderlijk hoofdstuk wordt gewijd aan ambtshalve ingrijpen in cassatie. Prof. mr. W.H. Vellinga Wolters Kluwer 2015, 160 p., € 32,50 ISBN 978 90 1313 082 9
ISBN 978 90 1313 068 3
Van aandoening tot delict, van delict tot sanctie In het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap worden al meer dan honderd jaar actuele onderwerpen op het grensvlak van psychiatrie en (straf) recht besproken. De voordrachten die in deze bundel zijn verzameld, werden gehouden in de jaren 2000-2014. Zo komt hieruit een overzicht naar voren van de ontwikkelingen in gedragskunde en strafrecht en de raakvlakken daartussen aan het begin van de nieuwe eeuw. In een beschouwende inleiding wordt betoogd dat dit overzicht tot relevante inzichten kan leiden ten aanzien van actuele vraagstukken en zijn schaduw vooruit werpt ten aanzien van toekomstige vraagstukken. Prof. mr. C. Kelk, prof.dr. F.A.A.M. Koenraadt en mr. M.J.F. van der Wolf Wolters Kluwer 2015, 424 p., € 42,45 ISBN 978 90 1313 142 0
Ambtshalve onderzoeken en beslissen in strafzaken Aan de strafrechter komen vele bevoegdheden toe die hij ambtshalve kan aanwenden. In de praktijk blijkt het niet zo eenvoudig te bepalen wanneer er wel of niet van die
Rechtsmisbruik (België) Zowel de rechtspraak van het Hof van Cassatie als de meeste auteurs beschouwen het verbod van rechtsmisbruik als een algemeen rechtsbeginsel. Door die erkenning doordringt dit verbod van rechtsmisbruik de hele rechtsorde en strekt het toepassingsgebied ervan zich potentieel uit tot alle rechtstakken. Dit boek tracht een overzicht te bieden van de toepassingen van het leerstuk van het rechtsmisbruik in een aantal belangrijke rechtsdomeinen. In het eerste deel wordt stilgestaan bij de grondslag en de legitimiteit van het verbod van machtsmisbruik. Daarna worden de ‘klassieke’ toepassingen van het verbod van rechtsmisbruik in het contractenrecht en het zakenrecht behandeld. Vervolgens komen enkele ‘nieuwere’ toepassingen van het verbod van rechtsmisbruik aan bod in het vennootschapsrecht, in het privaatrechtelijk procesrecht en het bestuursprocesrecht. Joëlle Rozie, Stefan Rutten, Aloïs Van Oevelen (eds.) Intersentia 2015, xii+ 202 p., € 58 ISBN 978 94 000 0574 7
Tijdschriften
1161 Burgerlijk (proces)recht Russian Law Journal nr. 1, volume III 2015 Nieuw in deze lijst. Het RLJ is gratis te downloaden: www.russianlawjournal.org R.A. van der Pol, A. Petrov Searching for truth in civil process: The Netherlands and Russia – This article examines the search for truth by the civil law courts in The Netherlands and Russia, and elucidates three basic questions in that respect: 1) should civil law courts seek for truth in civil process; 2) how must this truth be perceived; and 3) how do courts seek for truth? The Dutch approach to these questions is basically that no justice can be done when there has not at least been undertaken a serious effort to find out the truth, while at the same time acknowledging that seeking for truth has less to do with the final result than with the attitude of the court in its quest for a just decision. In their search for truth – by establishing the correct facts – Dutch courts apply a balanced methodology. Russian civil courts take the position that, although they are not required to, they think they should search for truth in the sense that it correctly reflects objective reality. It may well be that Russian civil procedure puts in theory a goal of finding objective truth but, while having no objective instrument for that, does so in the most subjective way possible. Dutch methodology may well be the one needed for the Russian courts.
WPNR 146e jrg., nr. 7066, 6 juni 2015 J.C. van Straaten Perikelen rond beslag op en executie van vonnissen met betrekking tot onroerende zaken: een bloemlezing – De afgelopen decennia mocht het beslag- en executierecht in toenemende mate onderwerp zijn van gerechtelijke procedures. In deze bijdrage bespreekt de auteur de actuele stand van zaken aan de hand van voor de notariële praktijk relevante casuïstiek, voor zover het onroerende zaken betreft.
Tijdschrift voor Agrarisch Recht 75e jrg., nr. 5, mei 2015 K.G.J. Heesakkers Erfpacht en het retentierecht – Het retentierecht van de erfpachter geeft hem een pressiemiddel om de eigenaar tot betaling te bewegen. Ook biedt het retentierecht de erfpachter het recht om zich bij voorrang op de opbrengst van de erfpachtzaak te verhalen. Daar staat tegenover dat de eigenaar door zekerheid te stellen kan bewerkstelligen dat het retentierecht eindigt. Ook overigens heeft de eigenaar diverse mogelijkheden om tegen een oneigenlijk beroep op het retentierecht op te treden. Volgens de auteur is het retentierecht van de eigenaar illusoir. In de praktijk zal de eigenaar hier weinig tot geen zekerheid aan kunnen ontlenen. B.P.C. van Weert Nederlandse glastuinbouw en pacht: kind van de rekening? – In deze bijdrage gaat de auteur in op de juridische ontwikkeling ten aanzien van pacht in de Nederlandse glastuinbouw en de vraag of de huidige wetgeving én de voorgestelde wijzigingen voldoen aan de wens om de Nederlandse glastuinbouw sterker te maken.
PIV Bulletin nr. 3, 2015 L.K. de Haan, C. Banis Weggesluisde premiegelden en een vergeten procedure. Verjaring en stuiting – Verjaring is een steeds weer terugkerend discussiepunt in de (rechts)praktijk. Verjaring houdt feitelijk in dat, door enkel tijdverloop, de aansprakelijke partij de dans ontspringt. In het arrest dat in deze bijdrage wordt besproken, is de aansprakelijk gestelde partij een bestuurder die gelden wegsluist. Of hem een beroep op verjaring toekomt, zal moeten blijken. Verjaring is echter ook een onderwerp dat speelt bij de afwikkeling van letselschades. Hoe vaak gebeurt het niet dat een benadeelde na jaren radiostilte ineens schadevergoeding claimt? Voor de aansprakelijk gestelde partij kan dit een (onplezierige) verrassing
zijn, maar de benadeelde kan er lang niet altijd iets aan doen dat niet eerder een claim is ingesteld. Bijvoorbeeld kan het zo zijn dat het letsel van de benadeelde zich pas openbaart lange tijd nadat de schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden (denk aan zaken aangaande asbest, OPS/CTE en CANS/ RSI). Ook kan het voorkomen dat de benadeelde niet van meet af aan bekend is met de veroorzaker van zijn letsel. M.J. Tuin Uitbreiding aansprakelijkheid ouders voor gedragingen kinderen – ‘Kleine kinderen kleine zorgen, grote kinderen grote zorgen’ luidt een bekende uitdrukking. Kinderen kunnen voor het leven van de ouders een deugd en een verrijking zijn. Desalniettemin kan eerstgenoemde uitspraak nog wel eens bewaarheid worden, indien het geliefde kroost zich op enig moment niet zo voorbeeldig gedraagt. Deze bijdrage richt zich op al dan niet opzettelijk toegebrachte schade aan derden door minderjarige kinderen en de gevolgen daarvan voor de ouders. De auteur heeft onderzoek gedaan naar de overeenkomsten en verschillen tussen de op deze materie betrekking hebbende artikelen uit het Draft Common Frame of Reference en de bestaande Nederlandse regelgeving. Hierbij wordt ook de wetgeving in de ons omringende landen betrokken. Afgesloten wordt met een conclusie en enkele aanbevelingen.
1162 Europees recht SEW Tijdschrift voor Europees en economisch recht 63e jrg., nr. 5, mei 2015 J. Inghelram Het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) – Dit artikel analyseert de juridische uitdagingen waarvoor OLAF, opgericht in 1999, op dit ogenblik staat. Vier thema’s treden daarbij op de voorgrond: onderzoeksbevoegdheden, procedurewaarborgen, controle en rechtsbescherming. Daarbij wordt dieper ingegaan op de betekenis en
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
1619
Tijdschriften
impact van verschillende, door het Handvest van de grondrechten van de EU gewaarborgde grondrechten, zoals het recht op eerbiediging van het privéleven, het recht om te worden gehoord, het recht op inzage in het dossier en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte. B.J. Drijber De Europese Bankenunie op weg naar voltooiing: het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme – In 2014 is de Europese Unie het eens geworden over een gemeenschappelijk stelsel voor de ‘afwikkeling’ van banken. Als een bank dreigt om te vallen, zijn ‘afwikkelingsautoriteiten’ bevoegd maatregelen te treffen om faillissement af te wenden als de stabiliteit van het financiële stelsel dat vergt. Met deze regelgeving is een belangrijke stap gezet naar de voltooiing van de Europese Bankenunie (bankenunie) en wordt beoogd twee doelstellingen waartussen een inherente spanning bestaat met elkaar te verenigen: het beschermen van de stabiliteit van het financiële stelsel én het voorkomen dat de belastingbetaler daarvoor moet opdraaien. ‘Too-big-to-fail’ heeft geleid tot een spiraal naar beneden: het redden van banken bezorgde overheden hoge begrotingstekorten en sterk stijgende rentelasten, waardoor banken met vorderingen op die overheden weer in de problemen kwamen. Die cirkel wil men doorbreken. Het zijn voortaan de ‘insiders’ (de aandeelhouders en schuldeisers) die offers moeten brengen om een bank er weer bovenop te brengen. Deze bijdrage gaat over het Single Resolution Mechanism. De werking van dit mechanisme wordt toegelicht. Daarbij wordt in het bijzonder onderzocht in hoeverre deze complexe regelgeving, die onder grote tijdsdruk tot stand is gekomen, binnen de Unierechtelijke kaders past.
1163 Fiscaal recht Tijdschrift voor Insolventierecht 21e jrg., nr. 3, mei/juni 2015 B.G.A. Heijnen, TvI 2015/29 De btw-vordering van de Belasting-
1620
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
dienst bij een akkoord – Eén van de voorwaarden waaronder de Belastingdienst medewerking verleent aan een schuldeisersakkoord is dat het te ontvangen deel van de belastingschuld ten minste het dubbele percentage bedraagt van hetgeen aan concurrente schuldeisers op hun vorderingen zal worden uitgekeerd. Onlangs is in een Italiaanse zaak aan het HvJ EU de vraag voorgelegd of een dergelijke regeling voor de btw-vordering van de Belastingdienst niet in strijd is met het EUrecht en derhalve integrale betaling van de btw-schuld een vereiste is. In deze bijdrage wordt nader op deze zaak ingaan. Tevens wordt stilgestaan bij de (mogelijke) gevolgen voor de Nederlandse insolventiepraktijk.
Weekblad fiscaal recht 144e jrg., nr. 7100, 4 juni 2015 J. de Blieck, M.A.C. van Elk De (juridische) betekenis van het individueel handhavingsconvenant in de context van responsief handhaven – Het begrip horizontaal toezicht is niet meer weg te denken uit de handhaving van fiscale wetgeving. De Belastingdienst maakt in het kader van horizontaal toezicht voor grote organisaties gebruik van individuele handhavingsconvenanten. De Belastingdienst wil het convenant niet juridiseren en heeft daar goede argumenten voor. Die argumenten hangen samen met de betekenis van het convenant in de context van responsief handhaven. Uit de context van responsief handhaven volgt dat de ‘verbintenissen’ van het convenant niet bepaald zijn en evenmin als bepaalbaar zijn bedoeld. De auteurs betogen dat responsief handhaven, in de fiscaliteit, binnen de grenzen van het ‘freies Ermessen’ van de inspecteur zijn vorm krijgt. Dat lichten zij toe met de twee meest in het oog springende afspraken uit het convenant, de aanpassing van het toezicht aan de fiscale interne beheersing, het zogenoemde Tax Control Framework (TCF), en het voeren van vooroverleg. De kracht van het convenant zit niet in de juridische duiding maar in de verbinding, het contact, en de communicatie tus-
sen belastingplichtigen en de Belastingdienst. De kracht zit hem ook in het uitspreken van de coöperatieve kant van responsief handhaven, in het toetsen van vooronderstellingen op zoek naar doelmatige uitvoering van fiscale wet- en regelgeving en belastingheffing binnen wet, jurisprudentie en regelgeving. B.J. Wolf, A.Q.C. van Vuuren De zaak-Fred Olsen en de aangepaste Moederdochterrichtlijn: de substance-vereisten binnen het Europese misbruikconcept – Dit artikel bespreekt, in het licht van het huidige fiscale klimaat, de zaak Fred Olsen, de Europeesrechtelijke antimisbruikdoctrine en substancevereisten die zijn ontwikkeld onder Europees recht. Vervolgens wordt de relevantie hiervan in het kader van de nieuwe antimisbruikbepaling in de Moeder-dochterrichtlijn alsmede voor bestaande Nederlandse antimisbruikbepalingen besproken.
1164 Handels- & economisch recht PIV Bulletin nr. 3, 2015 C. Last, P. Oskam, H.H. de Vries Fraudeonderzoek en googelende verzekeraars – Afgaande op de cijfers van het Verbond van Verzekeraars wordt er veelvuldig gefraudeerd met schadeverzekeringen. In letselschadezaken zijn de subjectieve beleving en de weergave door de belanghebbende van zijn klachten van groot belang bij de schadebehandeling. De verzekeraar is sterk afhankelijk van wat de belanghebbende vertelt over zijn klachten en moet daarop kunnen vertrouwen. De moraliteit van de belanghebbende is dan ook van grote betekenis, zeker als het gaat om zaken waarin moeilijk objectiveerbaar letsel een rol speelt. In dit artikel wordt ingegaan op de onderzoeksmethodes die inzetbaar zijn, wanneer in een dossier een vermoeden van verzekeringsfraude bestaat.
Bedrijfsjuridische berichten nr. 9, 12 mei 2015 P.G.M. Brouwer, Bb 2015/27 Eén hobbel op de weg minder: geen
Tijdschriften
prospectusplicht bij executoriale verkoop van effecten – Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft op 17 september 2014 op een prejudiciële vraag van de Hoge Raad geantwoord dat geen prospectusplicht bestaat bij executoriale verkoop van effecten. De verplichting om een prospectus op te stellen bij de executoriale verkoop van effecten is kostbaar en tijdrovend. In een prospectus worden onder andere de risico’s en kenmerken van effecten opgenomen om potentiële beleggers te informeren. In de literatuur en rechtspraak lopen de meningen over de prospectusplicht uiteen. De Hoge Raad heeft de kans gegrepen om hierover prejudiciele vragen te stellen. Deze bijdrage geeft een analyse van het arrest van het Europese Hof waarin deze vragen worden beantwoord. R.H.J. van Houts & M. Fidder, Bb 2015/28 Strikte conformiteit bij een abstracte bankgarantie – Bankgaranties zijn in de dagelijkse praktijk niet meer weg te denken. Zij zijn waarschijnlijk de meest betrouwbare zekerheid, omdat er een zelfstandige verplichting van de bank ontstaat om de begunstigde op diens eerste verzoek te voldoen. Daardoor overleeft de bankgarantie in beginsel ook een faillissement. In een recente uitspraak benadrukt de Hoge Raad het abstracte of onafhankelijke karakter van de bankgarantie. In dit artikel geven de auteurs een analyse van het arrest van 13 maart 2015. H. Koster, Bb 2015/29 Herroeping van een besluit tot ontbinding – Op 9 december heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over de mogelijkheid tot herroeping van een besluit tot ontbinding van een besloten vennootschap. In dit artikel wordt ingegaan op het arrest van de Hoge Raad van 9 december 2014 over herroeping van het besluit tot ontbinding van een besloten vennootschap.
Tijdschrift voor Internetrecht 7e jrg., nr. 6, december 2014 R. van Neck, M. van der Veen De gemengde overeenkomst onder de Implementatiewet richtlijn consumentenrechten – In juni 2014 is de Implementatie-
wet richtlijn consumentenrechten in werking getreden. Naast verschillende kanalen waarlangs overeenkomsten kunnen worden gesloten (zoals op afstand en buiten de verkoopruimte) onderscheidt deze wet ook verschillende soorten overeenkomsten, waaronder de zogenaamde ‘gemengde overeenkomst’. Gemengde overeenkomsten zijn overeenkomsten waarbij zowel een roerende zaak wordt geleverd als een dienst wordt verricht. Hierbij valt te denken aan fysieke objecten die met het internet verbonden zijn – Internet of Things – en gecombineerd aangeboden worden, denk bijvoorbeeld aan een smartwatch. Volgens The McKinsey Global Institute zijn er in potentie 1 triljoen zaken die aan het internet verbonden kunnen zijn met een economische impact van USD 2.7 triljoen tot USD 6.2 triljoen in 2025. De Implementatiewet richtlijn consumentenrechten bevat een tamelijk rigide regime voor gemengde overeenkomsten, dat uitgaat van een inflexibel one size fits all-principe. Daarbij kan tevens de vraag worden gesteld of de Nederlandse wet in lijn is met de achterliggende Richtlijn consumentenrechten. In dit artikel wordt onderzocht wat de gevolgen zijn van de Implementatiewet richtlijn consumentenrechten voor aanbieders van gemengde overeenkomsten. Vervolgens wordt bekeken of aan de hand van de Richtlijn consumentenrechten en de uitleg daarvan van de Europese Commissie tot een andere, flexibelere, uitkomst kan worden gekomen.
boek XIV WER. De auteur concludeert dat de partijbeslissing in strijd is met dwingende Europeesrechtelijke bepalingen.
Tijdschrift voor Insolventierecht 21e jrg., nr. 3, mei/juni 2015 J.B. Huizink, TvI 2015/28 Nogmaals personenvennootschappen en faillissement – De Hoge Raad is op 6 februari 2015 omgegaan en heeft afstand genomen van zijn oordeel in een arrest uit 1927. Deze bijdrage analyseert het arrest dat gaat over het faillissement van een vennootschap onder firma. De auteur begrijpt dat het moeilijk is om een al twee eeuwen geldend uitgangspunt, namelijk dat een VOF in staat van faillissement verklaard kan worden, te verlaten en het daarheen te leiden dat aan een eigenstandig faillissement van de VOF – evenmin als aan een dergelijk faillissement van de maatschap – geen behoefte bestaat en dus niet mogelijk moet zijn. Zeker niet als daar in het geschil dat voorligt niet om gevraagd wordt en voor deze beslissing eigenlijk wetwijziging nodig is, zoals schrapping van art. 4 lid 3 Fw. Maar de Hoge Raad had, naar de mening van auteur, wel wat meer aandacht mogen hebben voor de vraag of er wel behoefte is aan een eigenstandig faillissement van de VOF. Net als de wetgever straks, want wetgeving over de personenvennootschappen zal er toch ooit eens van moeten komen.
Nieuw Juridisch Weekblad
Maandblad voor Vermogensrecht
14e jrg., nr. 323, 27 mei 2015 H. Lamon Advocatenhonorarium en het Wetboek Economisch Recht – In deze bijdrage wordt onderzocht of het gebrek aan voorafgaande informatie over het honorarium op grond van een partijbeslissing nog valt vol te houden in het licht van het Wetboek van economisch recht. Het artikel analyseert eerst de invloed van boek III WER op de totstandkoming en afdwinging van honorariumafspraken van advocaten. Daarna wordt deze problematiek getoetst aan de bepalingen van
25e jrg., nr. 5, 2015 M.L. Tuil Overgang van krediet- en bankzekerheden – In deze bijdrage staat de overgang van krediet- en bankzekerheden centraal, waarover in de literatuur de nodige onzekerheid bestaat. Betoogd wordt dat de recente rechtspraak van de Hoge Raad meer duidelijkheid schept. Uit deze rechtspraak volgt met name dat de eis dat de bancaire relatie wordt beëindigd niet goed houdbaar is en dat de vraag of is overeengekomen dat een zekerheidsrecht niet overgaat moet worden beantwoord door uitleg van de pand- of hypotheekakte naar objectieve maatstaven. D. Haas
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
1621
Tijdschriften
Contractenrechtelijke begrippen in het financiële recht, een knellend jasje – Contractenrechtelijke leerstukken zijn het aangrijppunt van veel financieelrechtelijke regulering. De contractenrechtelijke bouwstenen zijn echter niet altijd geschikt om het gewenste publiekrechtelijke beschermingsniveau te realiseren en in het financiële recht wordt daarom soms een afwijkende invulling aan deze begrippen gegeven. De bijdrage behandelt vier voorbeelden en bespreekt de mogelijke gevolgen. H.V. Schulte, D.J.M. Kulk De reikwijdte van art. 39 Fw – In het arrest Doka/Kalmijn q.q. heeft de Hoge Raad de vraag of art. 39 lid 1 Fw ook van toepassing is op de huur van roerende zaken bevestigend beantwoord. In deze bijdrage worden de praktische consequenties van het arrest voor de verhuur van roerende zaken in geval van faillissement van de huurder onderzocht. T. Stouten De nieuwe arbitragewet en de beoordeling van exhibitieverzoeken – Het nieuwe art. 1040 lid 2 Rv voorziet in een regeling voor exhibitieverzoeken in arbitrage. De uitleg van dit nieuwe artikel wordt mede beïnvloed door het toekomstige art. 162a Rv (de opvolger van art. 843a Rv). Tussen beide artikelen bestaan verschillen. In tegenstelling tot art. 162a Rv stelt art. 1040 lid 2 Rv niet het rechtmatigbelangvereiste, terwijl dit onnodig gebruik van het exhibitieverzoek kan voorkomen. In internationale arbitrageprocedures zullen partijen moeten bekijken of het liberalere art. 1040 lid 2 Rv niet voordeliger kan uitpakken dan de IBA Rules. In deze bijdrage wordt besproken aan welke voorwaarden een exhibitieverzoek in een arbitrageprocedure volgens het nieuwe arbitragerecht moet voldoen. Daarbij worden de verschillen ten opzichte van het oude arbitragerecht benoemd en wordt besproken in hoeverre en wanneer het opportuun is voor partijen om af te wijken van de wettelijke exhibitieregeling voor arbitrageprocedures.
Ondernemingsrecht nr. 7, juni 2015 T. Salemink, Ondernemingsrecht 2015/45 Kroniek uitkoopregeling 2011-2014
1622
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
– Deze kroniek geeft een overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van de wettelijke uitkoopregelingen (art. 2:92a/2:201a en 2:359c BW) over de periode 20112014. De Ondernemingskamer (OK) heeft in de verslagperiode een aantal onduidelijkheden met betrekking tot de bijzondere uitkoopregeling van art. 2:359c BW weggenomen: in het bijzonder omtrent de uitleg van het toepassingsbereik en het wettelijke prijsvermoeden. Daarnaast is de vraag of de uitkoper de gezamenlijke andere aandeelhouders juist heeft gedagvaard in de verslagperiode opvallend vaak onderwerp van debat geweest. De OK is uitvoerig ingegaan op dit onderwerp en heeft zelfs enige richtlijnen voor het dagvaarden van minderheidsaandeelhouders geformuleerd. Andere onderwerpen die aan bod komen, zijn de methodes voor waardering in de uitkoopprocedure en het deskundigenonderzoek. Hoewel de gemiddelde duur van een uitkoopprocedure in de periode 2011-2014 lijkt te zijn verminderd ten opzichte van voorgaande jaren, blijft de doorlooptijd het voornaamste – zo niet het enige – punt van kritiek op de uitkoopregeling. De praktijk heeft verschillende pogingen gedaan om de regeling te vereenvoudigen en de doorlooptijden te verkorten. Dit lijkt vooralsnog niet (voldoende) gelukt te zijn. De roep om hervorming van de uitkoopregeling neemt dan ook toe: de wetgever kan volgens de auteur niet langer meer wachten. S.B. Buijn, M.A.J. Cremers, Ondernemingsrecht 2015/46 Regulering Stemadviesbureaus – Stemadviesbureaus staan al enige jaren in de belangstelling. Institutionele beleggers met een sterk gespreide aandelenportefeuille maken vaak gebruik van de diensten van deze stemadviesbureaus, en stemmen in het overgrote deel van de gevallen in lijn met de stemadviezen. Er zijn vragen gerezen over de kwaliteit van de adviezen die de stemadviesbureaus uitbrengen, over een gebrek aan transparantie, met name in verband met mogelijk tegenstrijdige belangen die een rol kunnen spelen, en over de rol die stemadviesbureaus spelen in de dialoog tussen de uitgevende instelling en haar aandeelhouders. Naar aanleiding van deze vragen
heeft de Europese effecten- en markt autoriteit ESMA een rapport uitgebracht met aanbevelingen voor regulering van de sector, gevolgd door een door de sector zelf opgestelde gedragscode. Hoewel een evaluatie van deze gedragscode pas later dit jaar zal plaatsvinden, heeft de Europese Commissie alvast een voorstel gedaan tot aanpassing van de Aandeelhoudersrechtenrichtlijn, dat op punten overlap inhoudt met de aanbevelingen van het ESMA Rapport en de bepalingen van de gedragscode. Dit overzichtsartikel beschrijft de opkomst en invloed van stemadviesbureaus, de zorgen uit de markt, en de ontwikkeling van de regulering van deze sector.
1165 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht Tijdschrift voor Auteurs-, Media,- & Informatierecht 39e jrg., mei/juni 2015 Themanummer: openbaarheid van publiek bekostigde informatie en het auteursrecht – De twee artikelen in dit themanummer gaan over de verhouding tussen toegang tot informatie en de auteursrechtelijke bescherming ervan. D.J.G. Visser behandelt in zijn bijdrage De Open Access bepaling in het auteurscontractenrecht het bij amendement Taverne (VVD) aan het wetsvoorstel auteurscontractenrecht toegevoegde artikel 25fa Aw. De achtergrond van die bepaling is dat het resultaat van onderzoek dat met Nederlandse publieke middelen is gefinancierd via gratis beschikbaarstelling op internet voor het gehele Nederlandse publiek beschikbaar komt. R. de Beer, A. de Leeuw en M.M.M. van Eechoud behandelen in hun bijdrage Kruisende wegen – auteursrecht in het wetsvoorstel Open Overheid het initiatiefwetsvoorstel Open Overheid van de Tweede Kamerleden Voortman (Groenlinks) en Schouw (D66). Dat voorstel kwalificeert toegang tot publieke informatie en het herge-
Tijdschriften
bruik van die informatie als burgerrechten. Daarnaast stelt het voorstel openbaarmaking uit eigen beweging van bepaalde categorieën informatie verplicht. Overheidsorganen moeten voorts een online beschikbaar register gaan bijhouden van de documenten en datasets waarover zij beschikken. De auteurs van beide bijdragen proberen een midden te zoeken tussen de uitoefening van intellectuele eigendomsrechten op overheidsinformatie en wetenschappelijke informatie en de toegankelijkheid van die informatie.
1166 Internationaal publiekrecht Militair Rechtelijk Tijdschrift 108e jrg., nr. 3, maart 2015 S.J. Westerbeek van Eerten Proportionaliteit en subsidiariteit; complementaire begrippen of onnodige begripsverwarring bij internationaal militair optreden? – Wanneer men in het licht van militaire geweldsaanwending de verscheidene handboeken, leidraden, aide-memoires, Rules of Engagement, geweldsinstructies etc. van de Nederlandse Krijgsmacht bestudeert, valt op dat meer dan eens de begrippen, ‘proportionaliteit’ en ‘subsidiariteit’ als beginselen van het Humanitair Oorlogsrecht (HOR) gehanteerd worden. Zelfs voor de (niet-juridische) leek lijken deze begrippen op het eerste gezicht een logische en natuurlijke invulling die past bij het moderne optreden van de Krijgsmacht, die door tal van redenen wordt gekenmerkt door een zekere mate van terughoudendheid wanneer het aankomt op geweldsaanwending. Het werpt echter wel de vraag op wat de herkomst is van deze begrippen wanneer zij slechts schaars of niet lijken voor te komen in de bronnen van het HOR. Proportionaliteit en subsidiariteit is een mantra dat in het Nederlandse publiekrecht daarentegen veelvuldig wordt gehanteerd. Gezien het grote verschil in karakter tussen het HOR
als zelfstandig internationaal rechtsregime enerzijds en het Nederlandse commune strafrecht anderzijds, luidt de centrale vraag van deze bijdrage: in hoeverre verhoudt het begrip proportionaliteit, zoals dat in het HOR wordt gehanteerd, zich tot de strafrechtelijke begrippen ‘proportionaliteit’ en ‘subsidiariteit’ bij de geweldsaanwendingen van militairen bij hedendaags internationaal optreden? Is er sprake van een parallelle toepassing van het beginsel van proportionaliteit in zowel het civiele (straf-) recht en het HOR? Of heeft zij in beide rechtsgebieden een andere betekenis en wordt zij in operationele documentatie zoals de ROE niet altijd zuiver toegepast?
Russian Law Journal nr. 1, volume III, 2015 Nieuw in deze lijst. Het RLJ is gratis te downloaden via: www.russianlawjournal.org H. Flavier Russia’s Normative Influence over Post-Soviet States: The Examples of Belarus and Ukraine – Adopting the work done on soft power in the sphere of American political science, and as part of a legal analysis, the author wishes to show that Russia has also developed her own soft power based in part on a strategy of normative influence. Law is thus part of a trend in regaining power that has previously been lost. Admittedly this strategy is not, in itself, the preserve of Russia, as is shown by the European Union’s own use of the same approach. The fact remains, however, that there are aspects specific to Russia. Indeed, it may be possible to isolate three types of normative influence in Russia, the construction of which is linked, in part, to her history. Firstly, there is the normative legacy of the Soviet Union. A direct consequence of history, Russia has set about making that legacy bear fruit or, at the very least, ensuring that it is not fundamentally challenged. Secondly, and particularly by relying on the CIS’s institutional and political springboards, Russia has succeeded in promoting the normative alignment of those countries that she seeks to influence, which we have termed the promotion of normative convergence. Thirdly, and with grea-
ter vigour, Russia now promotes a veritable normative expansion that is increasingly based on a fait accompli rather than persuasion. These are the three types of influence that the author proposes to examine in this article, limiting the legal analysis to two countries that are directly concerned with this strategy: Ukraine and Belarus. J.J.A. Burke, S. Panina-Burke Eastern and Southern Ukraine’s Right to Secede and Join the Russian Federation – This article aims to answer a multi-faceted question: do the people occupying the region of Eastern and Southern Ukraine have the right to secede from Ukraine and merge with the Russian Federation? It also evaluates the legal status of the economic sanctions imposed upon the Russian Federation for its alleged interference in the internal affairs of Ukraine. The argument proceeds from the assumption that the international legal system does not repose on a foundation of empirical validity, but rather upon sets of authoritative statements, insusceptible of verification. In this context, the article constructs an argument based upon relevant public international law texts, interpreted according to contemporary jurisprudential thought and principles of statutory construction partially embodied in the Vienna Convention on the Law of Treaties of 1969, the implied right of secession contained in the UN General Assembly’s Declaration on Friendly Relations of 1970, and the need to achieve pragmatic results to legal questions. The argument thus avoids traditional doctrinal analysis and the mud of history. In short, the people occupying the region of Eastern and Southern Ukraine have the right to secede from Ukraine and merge with the Russian Federation, and the economic sanctions imposed against the Russian Federation for its presumed interference in the internal affairs of Ukraine are illegal under the United Nations Charter and the World Trade Organisation. C. Guillermet Fernández, D. Fernández Puyana Building Human Rights, Peace and Development within the United Nations – In 2014 Russia was commemora-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
1623
Tijdschriften
ting the 150th Anniversary of the Judicial Reforms carried out by Alexander II. This judicial reform is generally considered as one of the most successful of all the legal reforms in Russia. A completely new court system and a completely new order of legal proceedings were established. In addition, Alexander II will be recalled as one of the most relevant statesmen of the XIX century who brought peace, prosperity and stability in the European continent. In light of his approach about the promotion and strengthening of peace through the adoption of different laws and treaties, this article analyzes the outlaw of war and armed conflict during the latest centuries and how the outstanding endeavours of the peace movements have decisively framed the current international order. Furthermore, it studies the linkage between human rights and armed conflict in the context of the recent practice of the Security Council and the Human Rights Council is. In addition, the role played by respect of the human rights instruments in the prevention of war and armed conflict is also analyzed. Finally, the promotion of the right of peoples to peace as a means to enforce the linkage between the right to life and the three pillars of the United Nations (i.e. human rights, peace and development) within the Human Rights Council is also studied. E. Gladun Environmental Protection of the Arctic Region: Effective Mechanisms of Legal Regulation – The legal regulations on environmental issues that arise in the Arctic due to intensive exploitation of its oil and gas resources need to be explored. There are gaps in environmental regulations over the Arctic region both at international and domestic levels. For Russia, at least two basic problems can be seen in the legal norms: the absence of a coherent approach to the Arctic environmental legislation and policy, and the need to develop effective mechanisms of environmental protection in the process of the Arctic development. In recent years, the Arctic states have expanded legislation on the Arctic issues. Currently, the most effective legal instruments targeting
1624
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
the protection of the fragile Arctic environment have been created by the Arctic countries. The introduction of a system of integrated environmental management is the first step that should be taken. Deep scientific research should be the obligatory foundation of any Arctic project. Moreover, much attention should be paid to the analysis of biological diversity preservation schemes. Lastly, special laws are needed in Russia to ensure: the regulation, prevention, and response to pollution by oil and other containments; the protection and rational use of Arctic resources; and the conservation of the Arctic marine areas and natural landmarks. These ideas are based on a comparative analysis of the legal rules contained within the laws of Norway, Canada, and the United States. A. Pronin Republic of Crimea: A two-day state – The Crimean situation has put selfdetermination, secession and accession back at the top of the international law agenda. This article deals with questions of the procedure of Crimea’s self-determination and accession to the Russian Federation from the point of view of international law. Special attention is paid to the analysis of the ICJ Advisory Opinion on the question of the accordance with international law of the unilateral declaration of independence in respect of Kosovo in its interrelation with the Crimea case. The text also includes an unofficial translation of an accession treaty between Russia and the Republic of Crimea. With the Crimean Republic’s declaration of independence, it is the most important document for the legal analysis of the situation. O. Kucher, A. Petrenko International criminal responsibility after Katanga: old challenges, new solutions – On March 7, 2014, the International Criminal Court delivered its most recent judgment convicting Mr. Katanga as an accessory of crime against humanity in the form of murder and four counts of war crimes within the meaning of Art. 25(3) (d) of the Rome Statute. This decision along with its previous final decisions in the Lubanga and Ngudjolo cases has raised similar concerns about individual criminal responsibi-
lity regarding, inter alia, application of control over a crime doctrine as evidenced from the dissenting / separate opinions to them. This doctrine has already firmly settled within the ICC jurisprudence and yet some judges doubt if its application is justified, especially given the peculiarities of national origin irrelevant in the realm of the Rome Statute. The other raised concern is a potential application of the legality principle, since both Ngudjolo and Katanga judgments have investigated the same situations and come to the completely different results. While the Rome Statute contains the most complete provision determining the modes of individual responsibility, Art. 25 thus appears to be far from being out of debates. To dispel some of them, this article analyzes practical application of Art. 25(3)(a) and (d) by the ICC and different approaches in this regard as well as general grounds for raising question on the necessity for individual criminal responsibility.
1167 Jeugd-, relatie- & erfrecht Tijdschrift voor Agrarisch Recht 75e jrg., nr. 5, mei 2015 B.A.I. Wittkampf Hoe legitiem is een beroep op de legitieme portie bij een agrarische bedrijfsoverdracht? De bedrijfsoverdracht in de agrarische sector is een bijzonder fenomeen. Gezien het exploitatieresultaat is het voor de beoogde opvolger niet mogelijk om het bedrijf over te nemen tegen betaling van de waarde in het economisch verkeer. Dit betekent dat de agrarische onderneming veelal wordt overgedragen tegen een (veel) lagere prijs dan de waarde in het economisch verkeer. De overdracht van de onderneming tegen de agrarische waarde kan echter erfrechtelijke problemen opleveren. In dit artikel gaat de auteur eerst kort in op de legitieme portie. Vervolgens wordt een vonnis van de Rechtbank NoordNederland behandeld. Afgesloten wordt met een conclusie.
Tijdschriften
Tijdschrift voor scheidingsrecht nr. 5, mei 2015 P.A.J.Th. van Teeffelen, EB 2015/44 Is een gescheiden ouder (ook zonder gezag) altijd belanghebbende in de procedure tot ondertoezichtstelling? – In de praktijk lijkt er een belangrijke relatie tussen (echt) scheiding en ondertoezichtstelling (ots) te zijn. In dit artikel is de focus gericht op de processuele positie van de gescheiden ouder zonder gezag in de ots. Zoals uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt, is er bij een ots een belangrijk verschil in positie tussen de gescheiden ouder met en zonder gezag. In deze uitspraak is echter geen rekening gehouden met de nieuwe wetgeving. In de nieuwe ots-wetgeving per 1 januari 2015 is de positie van de ouder zonder gezag overigens niet zo slecht als op het eerste gezicht lijkt. T.C.P. Christoph, EB 2015/45 Vervangende toestemming voor verhuizing II – In deel I van deze bijdrage (EB 2015/3) is de auteur ingegaan op de jurisprudentie ten aanzien van ouders die met hun kinderen binnen Nederland willen verhuizen. Indien de andere ouder zijn of haar toestemming voor een dergelijke verhuizing weigert, kan aan de rechter om vervangende toestemming worden verzocht. In dit artikel behandelt de auteur verzoeken tot vervangende toestemming bij verhuizingen naar het buitenland. Alvorens de jurisprudentie op dit gebied in de periode 1 juli 2013 tot 1 april 2015 te bespreken, worden eerst kort de criteria besproken die een rol spelen bij de beoordeling van dergelijke verzoeken. Deze criteria zullen vervolgens worden toegelicht aan de hand van de jurisprudentie in genoemde periode. Vervolgens wordt ingaan op de vraag of er verschillen zijn in de beoordeling van verzoeken tot vervangende toestemming bij gewenste verhuizingen in binnen- en buitenland. B. van den Anker, EB 2015/46 Zaaksvervanging in het kader van nalatenschapplanning – Het komt nog wel eens voor, dat
ouders in het kader van de overdracht van hun vermogen tijdens leven een woning aan hun kinderen ‘schenken’. Om schenkbelasting te voorkomen, is in het verleden vaak gekozen voor een constructie, waarbij het kind de woning financiert door middel van een geldlening tussen hem en zijn ouder(s) en de ouder(s) (een deel van) de koopsom tegelijkertijd onder een uitsluitingsclausule kwijtschelden. Als het desbetreffende kind in gemeenschap van goederen is gehuwd of zonder het sluiten van huwelijkse voorwaarden in het huwelijksbootje stapt, wordt wel aangenomen dat de woning niet tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort. Maar is dat wel zo? De Gerechtshoven ’s-Hertogenbosch en Arnhem hebben zich de afgelopen jaren verschillende keren over deze vraag gebogen. Recent heeft de Rechtbank Overijssel zich over een dergelijke kwestie uitgelaten. In dit artikel behandelt de auteur de visies van de beide hoven en voornoemde rechtbank en tracht een oplossing aan te reiken voor deze problematiek die ligt in het leerstuk van de zaaksvervanging.
WPNR 146e jrg., nr. 7066, 6 juni 2015 J.H.M. ter Haar Een hanteerbare regeling voor het levensonderhoud van een kind na overlijden van een ouder – Kinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt, hebben onder omstandigheden aanspraak op een som ineens in de nalatenschap van een ouder. Deze som is gebaseerd op art. 4:35 BW. Twee tegenstrijdige uitspraken over de som ineens van art. 4:35 BW bieden volgens de auteur inspiratie voor een beter hanteerbare regeling in het erfrecht.
1168 Rechtspleging & procesrecht Tijdschrift voor Insolventierecht 21e jrg., nr. 3, mei/juni 2015 F.M.J. Verstijlen, TvI 2015/27 Hoe om te gaan met ‘omgaan?
– De Hoge Raad is de afgelopen jaren een aantal malen op een geruchtmakende wijze omgegaan. Deze bijdrage behandelt de verschillende methodes die daarbij werden gehanteerd: kort gezegd, omgaan ‘zonder meer’, ‘verholen’ omgaan en prospective overruling. Geanalyseerd wordt wat de gevolgen van de verschillende methodes zijn voor de temporele werking van de nieuwe regel, naar geldend en wenselijk rechterlijk overgangsrecht. ‘Omgaan’ is een kunst. Het vergt durf om af te wijken van de eigen, soms reeds decennialang gevestigde rechtspraak. Het vergt inventiviteit – en soms een extra portie durf – om dat op zo’n manier te doen dat de praktijk, die op de oude rechtspraak is afgestemd, een ‘zachte landing’ kan maken, als dat al mogelijk is. Het is een kunst die de Hoge Raad niet zo heel vaak beoefent. Hij gaat niet zo vaak om. De laatste jaren laten evenwel een aantal opmerkelijke voorbeelden zien op het terrein van het insolventierecht, waarin de Hoge Raad verschillende, soms nieuwe technieken hanteert. In deze bijdrage wordt de onderscheiden methoden in kaart gebracht en wordt met het oog op de hanteerbaarheid van (de wijziging van) de regels in de praktijk geanalyseerd.
1169 Sociaal Recht Militair Rechtelijk Tijdschrift 108e jrg., nr. 3, maart 2015 N. Hummel Vrijheid van vakvereniging voor Europese militairen – Voor de Nederlandse militair is het tegenwoordig vanzelfsprekend om het recht te hebben om ter behartiging van zijn professionele belangen lid te worden van een (militaire) vakbond. Niemand in Nederland zal nog betwisten dat grondrechten, waaronder het recht op vrijheid van (vak)vereniging, in beginsel ook hebben te gelden voor militairen. Toch zijn militairen in
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
1625
Tijdschriften
veel andere Westerse landen nog steeds verstoken van het recht om vakbonden te vormen. In deze bijdrage staat de vraag centraal in hoeverre Europese militairen dezelfde vakbondsrechten toekomen als andere werknemers, en vervolgens wat dit betekent voor Nederland.
1170 Staats- & bestuursrecht Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht nr. 4/5, april/mei 2015 S.E. Zijlstra, NTB 2015/16 E.M.H. Hirsch Ballin, Dynamiek in de bestuursrechtspraak – In zijn preadvies voor de algemene vergadering van de VAR Vereniging voor Bestuursrecht gaat Hirsch Ballin in op de betekenis van veranderingen in economie, politiek en samenleving voor de bestuursrechtelijke rechtsontwikkeling. Oogmerk van het preadvies van Hirsch Ballin is het onderwerp van de rechtsontwikkeling in de bestuursrechtspraak ‘in een constitutionele context’ te bespreken. ‘Van daaruit kan de lijn worden doorgetrokken naar methoden van rechtsvinding die de maatschappelijke gevolgen van beslissingen tot onderwerp van gesprek in de rechtszaal maken.’ De auteur beoordeelt het preadvies als belangrijk en met een overtuigende boodschap: een simplistisch schema van de vorm (bestuurlijke vrijheid = marginale toetsing) moet worden vervangen door een genuanceerde benadering, waarbij de vorm en intensiteit van de toetsing wordt bepaald door de aard van de rechtsverhouding en de betrokken belangen. In veel situaties doet de rechter dat al, maar er is zeker ruimte voor verbetering. J.J.J. Sillen, NTB 2015/17 Rolf Ortlep, Optimaliseren rechtseenheid tussen de hoogste bestuursrechters – Wie zijn noten in de AB leest, weet dat van rechtseenheid tussen de hoogste bestuursrechters volgens Rolf Ortlep geen sprake is. Zij die
1626
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
daar anders over denken hebben volgens hem ‘een gebrekkige kennis van het bestuurs(proces)recht’. In zijn VAR-preadvies voor de algemene vergadering van de VAR Vereniging voor Bestuursrecht zoekt hij oplossingen voor dat gebrek aan rechtseenheid. Hij pleit echter uitdrukkelijk niet voor het creëren van één hoogste bestuursrechter. Niet omdat hij dat onwenselijk zou vinden, maar omdat hij die oplossing politiek onhaalbaar acht: de Afdeling wil het niet en zij vindt de regering daarbij aan haar zijde. Ortlep gaat er daarom van uit dat het regeringsvoornemen om te komen tot twee hoogste bestuursrechters, namelijk de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Hoge Raad, wet wordt. Bij die stand van zaken moet volgens hem de oplossing voor het gebrek aan rechtseenheid worden gezocht in een andere wijze van motiveren door de(ze) hoogste bestuursrechters. N. Verheij, NTB 2015/18 Albertjan Tollenaar: Praktijk van rechtsontwikkeling door de bestuursrechter – Het derde preadvies voor de algemene vergadering van de VAR Vereniging voor Bestuursrecht is van Albertjan Tollenaar, universitair docent te Groningen. In de beste tradities van de Groningse school probeert hij het debat over rechtsvorming van een empirische basis te voorzien. Volgens de auteur brengt het preadvies van Tollenaar ons geen schokkende of verbazende nieuwe inzichten. De verdienste ervan is vooral dat het concreter maakt waar het debat over rechtsvorming door de bestuursrechter over gaat. J.C.A. de Poorter, NTB 2015/20 Bestuursprocesrecht – Het bestuursprocesrecht is geen rustig bezit. In deze kroniek bespreekt auteur een aantal ontwikkelingen op het gebied van het bestuursprocesrecht. Hij gaat in op ontvankelijkheidskwesties, zoals het belanghebbendebegrip en de verschoonbaarheid bij het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule. Ook komt het relaitiviteitsvereiste uit de Crisis- en herstelwet aan de orde. Auteur bespreekt daarnaast een aantal bijzondere onderwerpen zoals de finale geschillenbeslechting en de redelijke termijn van art. 6 EVRM. Tevens behandelt hij een uitspraak
van de Raad van State over de vraag of een belanghebbende terecht door de rechtbank als partij tot het geding was toegelaten.
Justitiële Verkenningen 41e jrg., nr. 2, mei 2015 Themanummer: Spanningen tussen Rijk en gemeenten – Op meerdere beleidsterreinen gaapt er een kloof tussen ‘de Haagse werkelijkheid’ en gemeenten, zo laat dit themanummer van Justitiële verkenningen zien met artikelen over de noodopvang voor vluchtelingen (R. Staring), de politie (J. Terpstra, B. van Stokkom) en het drugsbeleid (M. van Ooyen-Houben, A. Mein), aangevuld met een historisch getinte bijdrage (L. Raijmakers). Het beeld dat blijft hangen, is dat wetten en maatregelen op nationaal niveau genomen niet goed aansluiten op maatschappelijke problemen zoals deze daadwerkelijk op lokaal niveau tot uiting komen. Het beleidsvormingsproces op nationaal niveau wordt sterk bepaald door compromissen tussen de kopstukken van politieke partijen en de debatten zijn soms ook meer ideologisch, principieel van aard. De gemeenten daarentegen staan ‘met hun voeten in de modder’ en hebben doorgaans een meer pragmatische benadering van maatschappelijke problemen. Ook krijgen het gemeentelijk beleid en beleidsuitvoering vaak vorm in direct overleg met allerhande maatschappelijke organisaties, private partijen en burgers. In de literatuur wordt deze op samenwerking gerichte stijl van besturen wel aangeduid als governance, dit in tegenstelling tot het meer verticale, dirigistische government. Vooral in de laatste fase van het nationale wetgevingsproces lijkt ‘de samenleving’ buiten spel te staan en domineren soms andere belangen, zoals doorregeren en politiek wisselgeld op een ander beleidsdossier, die weinig te maken hebben met de inhoud of uitvoerbaarheid.
Rechtskundig Weekblad 78e jrg., nr. 39, 30 mei 2015 L. Veny, B. Warnez De structurele onbestuurbaarheid van het gemeentebestuur – (België) De procedure tot herstel van de bestuurbaarheid van de gemeente (art. 47bis Gemeentede-
Tijdschriften
creet) werd anno 2012 ingevoerd als instrument tegen de (politieke) instabiliteit van een gemeentebestuur. De recente Raad van State-rechtspraak en de bestuurspraktijk legden hiaten in de procedure bloot. In deze bijdrage wordt de genoemde procedure tegen het licht gehouden en vergeleken met de gemeentelijke motie van wantrouwen die in het Waalse Gewest en in Nederland al langer in gebruik is.
Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht nr. 4/5, april/mei 2015 E.J. Daalder Openbaarheid en behoorlijkheid – In deze kroniek over het onderwerp Openbaarheid en behoorlijkheid bespreekt de auteur eerst een aantal ontwikkelingen rond de Wet openbaarheid van bestuur. Vervolgens gaat hij in op het begrip bestuursorgaan en op uitspraken over bijzondere regelingen, zoals art. 28 Wet BIBOB. Daarna bespreekt hij de onderwerpen ‘Actieve openbaarmaking, ‘Weigeringsgronden’ en ‘Recht op inzage en verwijdering van persoonsgegevens. Ten slotte komen verschillende rapporten van de Nationale Ombudsman aan de orde.
De Gemeentestem 165e jrg., nr. 7421, 5 juni 2015 T.N. Sanders, Gst. 2015/45 Beslag en executie bij bestuursrechtelijke dwangsommen – Deze bijdrage behandelt de jurisprudentie over de bestuursrechtelijke dwangsommen. Met de invoering van titel 4.4 Awb en de wijziging van titel 5.3 Awb werd veel van wat voorheen tot het civiele recht behoorde in één klap bestuursrechtelijk. Toch blijkt uit de evaluatie van titel 4.4 Awb dat de invoering van die titel niet tot schokgolven heeft geleid, dit in tegenstelling tot de wijziging van titel 5.3 Awb. In dit artikel komen onder andere de volgende onderwerpen aan de orde: De geldschuldenregeling en de bestuursrechtelijke dwangsom; het dwangbevel en het inleiden van een executiegeschil bij bestuursrechtelijke dwangsommen; de omvang van het geding bij een executiegeschil; de formele rechtskracht en de toetsing van bestuursrechtelijke besluiten in
het executiegeschil; beslag bij bestuursrechtelijke geldschulden. In de conclusie staat de auteur stil bij de rol die in deze setting overblijft voor de civiele rechter.
1171 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Expertise en Recht nr. 3, juni 2015 A. Mapes, L. Noordam Mobiele DNA-technieken bij de forensische opsporing: het juridisch kader – De focus van dit artikel ligt op de invloed van mobiele DNA-identificatietechnieken op de strafrechtspleging. Als sporen sneller en gemakkelijker kunnen worden geanalyseerd, betekent dat namelijk niet per definitie dat de analyseresultaten volgens de wet ook voor de opsporing en bewijsvoering in strafzaken kunnen worden gebruikt. DNA-onderzoek ten behoeve van de strafvordering is met allerlei waarborgen omkleed. Het is daarom de vraag hoe er in juridisch Nederland tegen deze ontwikkeling aangekeken wordt; waar liggen knelpunten en wat zijn de oplossingen? Dit zijn belangrijke vragen die volgens de auteurs beantwoord moeten worden voordat dit soort technieken in de praktijk kunnen worden gebracht.
Delikt en Delinkwent 45e jrg., nr. 5, mei 2015 L. Noyon, H.J.C. van Marle, P.A.M. Mevis, M.J.F. van der Wolf, DD 2015/34 De discussie over neurowetenschap en strafrecht: een overzicht en een richting – In dit artikel wordt op twee manieren een overzicht gegeven van de invloed van de neurowetenschap op strafrechtelijke leerstukken. Eerst de discussie op theoretisch niveau, die is aangezwengeld door neuroweten-
schappers die beweren dat het geloof in de vrije wil een illusie is. Het lijkt niet aannemelijk dat deze discussie op termijn tot een heroriëntatie op de grondslagen van het strafrecht zal leiden. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de relevantie van de neurowetenschap voor de strafrechtspraktijk. Anders dan wel is gesuggereerd, zien de auteurs geen aanwijzingen dat hierdoor vaker problemen ontstaan bij het bewijzen van de ‘subjectieve’ leerstukken. De toerekeningsvatbaarheid blijft het leerstuk bij uitstek voor het leveren van maatwerk wanneer het aankomt op – al dan niet in een neurobiologisch idioom uitgedrukte – gedetermineerdheid van de verdachte. Hiermee krijgt de neurowetenschap een vergelijkbare plaats als de traditionele gedragskundige inbreng in de rechtszaal. Daarnaast is in dit artikel aandacht voor enkele andere toepassingen van neurowetenschap in strafrechtelijke context. Voorts wordt gesignaleerd dat de hardheid van neurowetenschappelijke inbreng, alsmede de bruikbaarheid in individuele gevallen, frequent lijkt te worden overschat. Om die reden wordt in dit artikel een integratieve benadering aanbevolen, waarbij neurowetenschappelijke informatie met behulp van de klassieke zacht-wetenschappelijke methoden wordt gecontextualiseerd voor gebruik in de strafrechtpraktijk. E.M. Moerman, DD 2015/35 De positie van de bijstand door burgers in de herziening van de bijzondere opsporingsbevoegdheden – In dit artikel wordt stilgestaan bij de in het kader van het programma ‘Versterking Prestaties Strafrechtketen’ ingezette herziening van de bijzondere opsporingsbevoegdheden die de inzet van burgers in de opsporing regelen. De voorgestelde herziening brengt geen ingrijpende wijzigingen met zich voor de wettelijk geregelde vormen van bijstand aan de opsporing door burgers. De auteur betoogt dat bestaande knelpunten hierdoor onvoldoende worden aangepakt. In het bijzonder geldt dat voor de thema’s pseudoverkoop en de inzet van burgerinformanten. In de bijdrage worden aanbevelingen gedaan om deze knelpunten te ondervangen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
1627
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Annuleren enkele-feitconstructie 1172 - Wet tot wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling in verband met het annuleren van de enkele-feitconstructie in de Algemene wet gelijke behandeling – Bij de totstandkoming van de huidige Algemene wet gelijke behandeling is gekozen voor de ‘enkele-feitconstructie’. Vooral in het bijzonder onderwijs heeft de enkele-feitconstructie tot veel debat geleid. In de huidige wet mogen eisen van een onderwijsinstelling op godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag niet leiden tot onderscheid op grond van het enkele feit van politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat. Maar de ‘bijkomende omstandigheden’ buiten dit enkele feit zijn onderdeel geworden van veel discussie en verschillende interpretaties. Deze formulering en de uitleg die hieraan gegeven werd, zowel in de wet zelf als tijdens de parlementaire behandeling in zowel de Tweede als Eerste Kamer, heeft tot onduidelijkheid en discussie geleid. Hierbij is dikwijls de positie van homoseksuele leerkrachten in een deel van het bijzonder onderwijs aan de orde gekomen als problematisch. Met deze wet hebben de indieners deze onduidelijkheden zo veel mogelijk weg willen nemen. De wet heeft een drieledig doel: • het uit de Awgb schrappen van de enkele feit-constructie, wegens de te ver gaande inbreuk op het beginsel van non-discriminatie die het oplevert, • het zodanig her-redigeren van de Awgb, dat duidelijk wordt dat de Awgb geen regels bevat over het gedrag van werknemers en • het (met behoud van de terminologie van de Awgb) aanpassen van de
1628
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
betrokken wetsartikelen aan de inhoud van artikel 4 van Richtlijn 2000/78/EG. In de wet is er voor gekozen om in plaats van de enkele feit-constructie in de betrokken wetsartikelen een aantal elementen op te nemen, die de initiatiefnemers ontlenen aan artikel 4 van Richtlijn 2000/78/EG. Daarbij gaat het grosso modo om de hierna te noemen elementen. • De instelling moet een godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke grondslag hebben. • Zij mag met betrekking tot haar personeelsleden, leden of cliënten in het kader van haar personeelsbeleid besluiten nemen die discriminatie opleveren, maar alleen wegens godsdienst, levensovertuiging of politieke gezindheid, en ook alleen indien die discriminatie terug te voeren is tot de grondslag van de betrokken instelling. • De daarbij gehanteerde kenmerken moeten daarenboven wezenlijk, legitiem en gerechtvaardigd zijn, gelet op de aard van de betrokkenheid (personeelslid, lid of cliënt) en de aard van de activiteiten en de context waarin de activiteiten worden uitgeoefend (b.v. het uitoefenen van een bepaald beroep, of het afnemen van bepaalde diensten). • Overeenkomstig het uitgangspunt, dat uitzonderingen op het verbod van discriminatie strikt moeten worden geïnterpreteerd, is bepaald dat het toegestane onderscheid niet verder mag gaan dan passend is, gelet op de houding van goede trouw en loyaliteit aan de grondslag van de instelling die mag worden verlangd. • Het verbod van onderscheid op andere gronden sluit niet uit dat voor de rechtvaardiging van indirect onderscheid een beroep gedaan kan worden op artikel 2, eerste lid, van de wet. Ook dat is in overeenstemming met de systematiek van de richtlijn. Het gaat hier slechts om indirect onderscheid op grond van ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid en burgerlijke staat; en godsdienst, levensovertuiging of politieke gezindheid voor zover zij geen relatie hebben met de grondslag van de instelling. De wet is gebaseerd op tekstvariant A die de Raad van State heeft opgenomen in zijn advies van 18 mei 2009, maar handhaaft de terminologie van de Awgb, en voegt een element uit
artikel 4 van Richtlijn 2000/78/EG dat de Raad van State had weggelaten toe. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 21-05-2015, Stb. 2015, 200 (Kamerstukken 32 476)
Goedkeuring Eigen Middelenbesluit EU 1173 - Wet tot goedkeuring van het op 26 mei 2014 te Brussel tot stand gekomen Besluit van de Raad van de Europese Unie betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (Trb. 2014, 157) – Het Eigen Middelenbesluit (EMB) regelt de financiering van de EUbegroting en daarmee de afdrachten aan de Europese Unie van de lidstaten. Voor wat betreft de eigen middelen van de Europese Unie zijn in het nieuwe EMB enkele aspecten voor alle lidstaten veranderd, en enkele voor Nederland in het bijzonder: 1. De perceptiekostenvergoeding voor het innen van douanerechten is aangepast van 25% naar 20% voor alle lidstaten. Dit betekent dat de lidstaten een lagere vergoeding krijgen voor het innen van de douanerechten die de EU binnenkomen. 2. De uitzonderingen op het uniforme BTW-afdrachtpercentage van 0,3% zijn beperkt tot Nederland, Zweden en Duitsland. Deze lidstaten kennen een lager afdrachtpercentage van 0,15% tot en met 2020. In het vorige EMB bedroeg het BTWafdrachtpercentage voor Nederland en Zweden 0,1%, voor Duitsland 0,15%, en voor Oostenrijk 0,225%. 3. Nederland, Denemarken, Zweden en Oostenrijk krijgen een lumpsumkorting op de BNI-afdrachten. Onder het vorige EMB ontvingen alleen Nederland en Zweden een lumpsumkorting; respectievelijk 605 en 150 miljoen euro (prijzen 2004). Deze wijzigingen betekenen voor Nederland dat, net als in de periode 2007–2013, gemiddeld een korting van ruim één miljard euro per jaar krijgt op de afdrachten aan de EU. Deze korting is, net als in het vorige EMB, tijdelijk en geldt tot en met 2020, wanneer het MFK afloopt. Tot slot wordt met dit EMB overgestapt op ESA2010. ESA 2010 omvat onder andere een statistische en technische revisie betreffende de berekeningswijze van het bruto
Wetgeving
nationaal inkomen (BNI) van landen. De precieze effecten op de EU-afdrachten worden bekend wanneer de revisies voor alle lidstaten bekend zijn. Inwerkingtreding m.i.v. 11-06-2015. Wet van 16-04-2015, Stb. 2015, 201 (Kamerstukken 34 023)
Bankentoezicht - SSM Inwerkingtreding 1174 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Uitvoeringswet verordening bankentoezicht (Stb. 2015, 184) – De wet treedt in werking m.i.v. 12-06-2015. Inwerkingtredingsbesluit van 21-05-2015, Stb. 2015, 205
Verlenging tijdelijk besluit Adviespunt Klokkenluiders 1175 - Besluit houdende wijziging van het Tijdelijk besluit Commissie advies- en verwijspunt klokkenluiden en het Besluit bestuursorganen WNo en Wob in verband met wijziging van het tijdstip van expiratie van het Tijdelijk besluit Commissie advies- en verwijspunt klokkenluiden – Het Adviespunt Klokkenluiders functioneert sinds 1 oktober 2012 op grond van het Tijdelijk besluit Commissie advies- en verwijspunt klokkenluiden. Dit besluit expireert op 1 juli 2015. De intentie is steeds geweest deze voorziening voor klokkenluiders op termijn een wettelijke basis te geven. Er is een initiatiefwetsvoorstel houdende de oprichting van een Huis voor klokkenluiders (Wet Huis voor klokkenluiders), die daar mede toe stekt, aanhangig (Kamerstukken 33 258) maar het Tijdelijk besluit dient vooralsnog in werking te blijven. Met dit besluit wordt de datum waarop het tijdelijk besluit vervalt, bepaald op 1 juli 2016 of, indien het genoemde wetsvoorstel tot wet wordt verheven en eerder in werking treedt dan 1 juli 2016, op het tijdstip waarop die wet in werking treedt. Inwerkingtreding m.i.v. 11-06-2015. Besluit van 22-05-2015, Stb. 2015, 202
Vennootschapsbelasting overheidsbedrijven 1176 - Wet tot wijziging van de Wet
op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten in verband met de modernisering van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen (Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen) – Dit wetsvoorstel strekt ertoe de vennootschapsbelasting zodanig aan te passen dat overheidsondernemingen die economische activiteiten ontplooien op een markt waarop ook niet-overheidsondernemingen actief zijn, op dezelfde wijze aan de heffing van vennootschapsbelasting (Vpb) worden onderworpen als die private ondernemingen. Deze aanpassingen beogen een gelijk speelveld te creëren tussen partijen, zodat tevens tegemoet wordt gekomen aan de bezwaren die de Europese Commissie (vanuit een oogpunt van staatssteun en verstoring van de concurrentieverhoudingen) heeft tegen de thans geldende ruime Vpb-vrijstelling voor overheidsondernemingen. Inwerkingtreding m.i.v. 12-06-2015 en van toepassing met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2016. Wet van 04-06-2015, Stb. 2015, 207 (Kamerstukken 34 003)
Nieuwe wetsvoorstellen Restmechanisme Speciaal Hof Sierra Leone
sinds 2006 in Nederland gevestigd een nevenvestiging van het Speciaal Hof voor Sierra Leone. In september 2013 is Taylor in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftig jaar. Kort daarna is hij overgebracht naar het Verenigd Koninkrijk voor het ondergaan van zijn straf. Daarmee is een einde gekomen aan de door het Speciaal Hof te berechten zaken en kon het Hof als fulltime operationele instantie worden opgeheven. In december 2013 is het Speciaal Hof voor Sierra Leone dan ook opgeheven en direct opgevolgd door het Restmechanisme voor het Speciaal Hof voor Sierra Leone (RSC). Het RSC is de rechtsopvolger van het Speciaal Hof en zet als zodanig de functies en taken van het Hof voort, en neemt daarvan de rechtsmacht, de rechten en de verplichtingen over. De hoofdzetel van het RSC is in Freetown, voor het uitvoeren van bepaalde taken is een zogenoemde interim-zetel gevestigd in Nederland. Het Koninkrijk der Nederlanden sluit met de internationale organisaties die op Nederlands grondgebied zijn gevestigd een zetelverdrag. Het Zetelverdrag RSC is materieel een voortzetting van het Zetelverdrag met het Speciaal Hof voor Sierra Leone. Daarbij wordt van toepassing verklaard het Zetelverdrag ICTY. Door omstandigheden is het RSC buiten de reikwijdte van het MICT (zie hieronder, Kamerstukken 34 216) gevallen. Het is echter wel de bedoeling van de regering dat er voor het RSC een nieuw zetelverdrag komt dat in de lijn zal zijn met het zetelverdrag voor het MICT. Kamerstukken II 2014/14, 33 859, nrs. 1-4
1177 - Wetsvoorstel (04-06-2015) houdende goedkeuring van het op 19 december 2013 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Restmechanisme voor het Speciaal Hof voor Sierra Leone betreffende de zetel van het Restmechanisme voor het Speciaal Hof voor Sierra Leone (Trb. 2013, 256 en 2014, 84) – Het Zetelverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Restmechanisme voor het Speciaal Hof voor Sierra Leone (hierna: het Zetelverdrag RSC) is bij notawisseling tot stand gebracht. In verband met de berechting van Charles Taylor, voormalig president van Sierra Leone, voor ernstige internationale misdrijven, is
Restmechanisme Joegoslavië Tribunaal 1178 - Wetsvoorstel (04-06-2015) houdende goedkeuring van het op 23 februari 2015 te New York tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Naties betreffende de zetel van het Internationaal Restmechanisme voor Straftribunalen (Trb. 2015, 59 en 71) – Het Internationaal Restmechanisme voor Straftribunalen is ingesteld bij resolutie van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 22 december 2010 (Resolutie 1966 (2010)). Het Internationaal Restmechanisme voor
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
1629
Wetgeving
Straftribunalen (hierna, in de Engelse afkorting: MICT) is de rechtsopvolger van het Joegoslavië Tribunaal en het Rwanda Tribunaal. Het ICTY en het ICTR hebben een tijdelijk karakter. Dat wil zeggen dat zij belast zijn met de berechting van de in een bepaalde periode gepleegde misdrijven en dat zij worden opgeheven als de berechting is afgerond. Het ICTY en het ICTR zullen hun werkzaamheden op enig moment in de nabije toekomst afronden. Na afronding van de lopende procedures is er echter nog een aantal andere werkzaamheden waarin voorzien moet worden. Voor deze resttaken zijn geen permanent functionerende tribunalen meer nodig. Daarom heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties voor beide Tribunalen een Restmechanisme ingesteld. Het MICT zet als rechtsopvolger van het ICTY en het ICTR de overgebleven taken van het ICTY en het ICTR voort en neemt als zodanig de rechtsmacht, functies, rechten en plichten van beide tribunalen over. Het MICT bestaat uit twee branches: één branche die de resttaken van het ICTY overneemt en één branche voor de resttaken van het ICTR. De branche voor het restmechanisme van het ICTR is, evenals het ICTR zelf, in Arusha, Tanzania gevestigd. Hiervoor is een zetelverdrag tussen de Verenigde Naties en Tanzania tot stand gebracht. Deze branche ging op 1 juli 2012 van start. De branche voor het restmechanisme van het ICTY is, evenals het ICTY zelf, in Den Haag gevestigd en heeft haar activiteiten op 1 juli 2013 aangevangen. Het onderhavige Verdrag is voor de branche van het Restmechanisme van het ICTY tot stand gebracht met als voornaamste doel het waarborgen van het soepel en efficiënt kunnen functioneren van het MICT in Nederland. Kamerstukken II 2014/15, 34 216, nrs. 1-3
Toezicht Metrologie- en Waarborgwet 1179 - Wetsvoorstel (04-06-2015) tot wijziging van de Metrologiewet en de Waarborgwet 1986 houdende aanpassingen in het toezicht – Dit wetsvoorstel brengt wijzigingen aan in de regels van het toezicht op de naleving van de Metrologiewet en de Waarborgwet 1986, met name met betrekking tot de positionering van
1630
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
het toezicht, het doorberekenen van de kosten daarvan en de mogelijkheid van periodieke herkeuring. Op grond van de Metrologiewet worden regels gesteld voor meetinstrumenten onder meer betreffende de eisen waaraan deze moeten voldoen, en de conformiteitsbeoordelingen van deze instrumenten. De eisen volgen voornamelijk uit Europese richtlijnen inzake meetinstrumenten. Op grond van de Waarborgwet 1986 worden regels gesteld over de gehalten van platina, gouden en zilveren werken, de verplichting tot waarborgen en keurmerken. Verispect BV is door de Minister van EZ aangewezen als rechtspersoon op grond van de Metrologiewet en de Waarborgwet 1986. Dit wetsvoorstel brengt het toezicht op de naleving echter terug in publieke handen met het oog op het kabinetsbeleid dat erop gericht is om publieke taken van de centrale overheid zoveel mogelijk onder volledige ministeriële verantwoordelijkheid te laten uitvoeren.
inmiddels door acht van de elf rechtbanken wordt toegepast. In navolging van de regeling in het Verenigd Koninkrijk, waarbij een doorstart uit faillissement door een ‘administrator’ voorafgaand aan de faillietverklaring wordt voorbereid, wordt deze oplossing ook wel aangeduid met de term ‘pre-pack’. De beoogd curator wordt in de literatuur verder vaak ‘stille bewindvoerder’ genoemd. Met dit wetsvoorstel krijgt de ‘pre-pack’ een uitdrukkelijke grondslag in de wet. De voorgestelde regeling bevat ook enkele vernieuwingen die ten goede komen aan de schuldeisers. Verder omvat de voorgestelde regeling een aantal nieuwe maatregelen die ertoe leiden dat met de ‘stille voorbereidingsfase’ ook een bijdrage zal kunnen worden geleverd aan de bestrijding van faillissementsfraude en misbruik van het faillissementsrecht. Het wetsvoorstel maakt deel uit van het programma Herijking Faillissementsrecht. Kamerstukken II 2014/15, 34 218, nrs. 1-4
Kamerstukken II 2014/15, 34 217, nrs. 1-3
Continuïteit ondernemingen I 1180 - Wetsvoorstel (04-06-2015) tot wijziging van de Faillissementswet in verband met de aanwijzing door de rechtbank van een beoogd curator ter bevordering van de afwikkeling van een eventueel faillissement en vergroting van de kansen op voorzetting van een onderneming of van een doorstart van rendabele bedrijfsonderdelen (Wet continuïteit ondernemingen I) – Met dit wetsvoorstel wordt in de Faillissementswet een regeling ingevoerd waarbij de rechtbank de mogelijkheid krijgt om op verzoek van een schuldenaar al voor een faillietverklaring in stilte aan te wijzen wie zij zal aanstellen als curator en benoemen als rechter-commissaris mocht het tot een faillissement komen. Komt het inderdaad tot een faillietverklaring van de schuldenaar, dan is bepaald dat de rechtbank in de regel de eerder door haar als beoogd curator en beoogd rechter-commissaris aangewezen personen zal aanstellen als curator en rechter-commissaris in het faillissement. De regeling sluit aan bij een praktijk die zich in de afgelopen jaren heeft ontwikkeld en
1181
Vervolgstukken Wet registermediator Intrekking Brieven van het lid Van Oosten (1006-2015) over de initiatiefwetsvoorstellen tot het stellen van regels omtrent de registratie en de bevordering van de kwaliteit van mediators (Wet registermediator), tot wijziging van Boek 3 en Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering alsmede enkele andere wetten in verband met de bevordering van het gebruik van mediation (Wet bevordering van mediation in het burgerlijk recht) en tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene wet inzake rijksbelastingen ter bevordering van het gebruik van mediation in het bestuursrecht (Wet bevordering van mediation in het bestuursrecht). – Brieven van het lid Van Oosten waarmee hij de wetsvoorstellen overneemt van Van der Steur en intrekt omdat de regering heeft aangekondigd zelf wetsvoorstellen inzake de bevordering van
Wetgeving
mediation in te dienen. Kamerstukken II 2014/15, 33 722, nr. 23; 33 723, nr. 14; 33 727, nr. 12
Omgevingswet Brief van de Minister van IenM (03-06-2015) over het wetsvoorstel houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet). – Brief met de beantwoording van de vragen die gesteld zijn in de eerste termijn van het wetgevingsoverleg Omgevingswet d.d. 1 juni 2015. Kamerstukken II 014/15, 33 962, nr. 61
Beperking gemeenschap van goederen Nota naar aanleiding van het nader verslag (08-06-2015) over het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken. Kamerstukken II 2014/15, 33 987, nr. 10
Deregulering beoordeling arbeidsrelaties Nader verslag (vastgesteld 04-062015) over het wetsvoorstel tot wijziging van enkele belastingwetten en enkele andere wetten ten behoeve van het afschaffen van de Verklaring arbeidsrelatie (Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties). Kamerstukken II 2014/15, 34 036, nr. 13
OV-chipkaartsysteem Gewijzigd voorstel van wet (02-062015) tot wijziging van de Wet personenvervoer 2000 in verband met de invoering van delegatiebepalingen voor de regulering van het systeem van vervoersbewijzen, betaalwijzen en betaaldienstverlening in het openbaar vervoer.
2015) tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces en wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter uitbreiding van de mogelijkheid van uitkering aan nabestaanden. Kamerstukken II 2014/15, 34 082, A
Herziening strafrechtelijke tenuitvoerlegging Nota van wijziging (22-05-2015) bij het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met een herziening van de wettelijke regeling van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen (Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen). Kamerstukken II 2014/15, 34 086, nr. 8
Aanpak schijnconstructies Brief van de Minister van SZW (0206-2015) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten ter verbetering van de naleving en handhaving van arbeidsrechtelijke wetgeving in verband met de aanpak van schijnconstructies door werkgevers (Wet aanpak schijnconstructies). – Brief, n.a.v. een toezegging gedaan tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel op 26-02-2015, waarin de minister de voor- en nadelen van een uitzondering op het verbod op inhoudingen op het loon als daardoor minder dan het wettelijk verschuldigde minimumloon wordt uitbetaald, bespreekt alsook zijn standpunt daarover. Kamerstukken II 2014/15, 34 108, nr. 23 en H
Kamerstukken II 2014/15, 34 042, A
Gerechtsdeurwaarderswet Nota van wijziging (01-06-2015) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet in verband met de evaluatie van het functioneren van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders, alsmede de regeling van enkele andere onderwerpen in die wet.
Algemeen pensioenfonds Nota naar aanleiding van het verslag (05-06-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Pensioenwet en enige andere wetten in verband met de invoering van een algemeen pensioenfonds (Wet algemeen pensioenfonds). Kamerstukken II 2014/15, 34 117, nr. 13
Kamerstukken II 2014/15, 34 047, nr. 7
RvO Kabinets(in)formatie
Spreekrecht slachtoffers
Nota naar aanleiding van het verslag (10-06-2015) over het voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde in
Gewijzigd voorstel van wet (02-06-
verband met aanpassing van de regeling rondom kabinets(in)formatie. Kamerstukken II 2014/15, 34 187, nr. 4
Personenregister kinderopvang Verslag (vastgesteld 05-06-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de totstandkoming van het personenregister kinderopvang en peuterspeelzaalwerk. Kamerstukken II 2014/15, 34 195, nr. 6
1182
Nota’s, rapporten & verslagen Toezicht terugkeer Brief van de Staatssecretaris van VenJ (01-06-2015) bij de aanbieding van het eerste jaarverslag van de Inspectie Veiligheid en Justitie die sinds 1 januari 2014 de taken van de Commissie Integraal Toezicht Terugkeer heeft overgenomen. – In het jaarverslag, dat als bijlage bij deze brief is te vinden, gaat de Inspectie in op de informatieoverdracht bij de gedwongen terugkeer, de feitelijke overdracht en het verblijf op het vertrekcentrum op luchthaven Schiphol en het boardingsproces, het vluchtproces en de overdracht in het land van bestemming. De Inspectie doet een tweetal aanbevelingen in haar jaarverslag over de informatieuitwisseling en voldoende voorbereidingstijd op de locatie van het feitelijk vertrek. Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 2010
Regeling langdurig verblijvende kinderen Brief van de Staatssecretaris van VenJ (01-06-2015) waarin hij ingaat op twee toezeggingen m.b.t. de overgangsregeling langdurig verblijvende kinderen. – Ten eerste wordt inzicht gegeven in de leeftijden van de personen die zijn afgewezen op het leeftijdsvereiste. Vervolgens wordt weergegeven hoe
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
1631
Wetgeving
het staat met de terugkeer van afvallers van de regeling. Eén van de voorwaarden van de regeling is dat de aanvrager op de peildatum van 29 oktober 2012 jonger was dan 21 jaar. 140 personen zijn in eerste aanleg afgewezen op grond van dit criterium. Tussen 1 februari 2013 – de startdatum van de regeling – en 1 april 2015 zijn circa 30 personen uit Nederland vertrokken. Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 2011
Grensoverschrijdende fusies en overnames Brief van de Minister van EZ (01-062015) over de Nederlandse positie en inzet ten aanzien van grensoverschrijdende fusies en overnames. – Dit naar aanleiding van de toezegging die is gedaan tijdens het Algemeen Overleg over de Kabinetsvisie Bankensector van 6 februari 2014 (Kamerstuk 32 013, nr. 57). Deze brief gaat tevens in op de motie waarin de regering wordt verzocht te onderzoeken op welke wijze een bovengrens aan de omvang van banken kan worden vormgegeven. Tenslotte geeft deze brief nadere invulling aan de motie waar de regering wordt verzocht zich in te zetten voor een stringent beleid bij het afgeven van een verklaring van geen bezwaar (VVGB) voor bankenfusies in de bankenunie. Een belangrijk onderdeel van de aanpak van de too-big-to-fail problematiek vormt de oprichting van het gemeenschappelijk resolutiemechanisme (Single Resolution Mechanism – SRM), dat gezamenlijk met de richtlijn voor herstel en afwikkeling van banken (Bank Recovery and Resolution Directive – BRRD) het Europees kader voor herstel en afwikkeling van banken vormt. Tevens wordt in Europees verband nog onderhandeld over het scheiden van nuts- en zakenbankactiviteiten, waarmee de veiligheid en afwikkelbaarheid van banken verder wordt ondersteund. In haar jaarverslag over 2014 heeft DNB aangegeven dat de Europese bankenunie mogelijk kan leiden tot nieuwe grote en moeilijk afwikkelbare banken door fusies en overnames. Het kabinet deelt de door DNB geuite zorgen dat fusies en overnames in het Eurogebied kunnen leiden tot grote en moeilijke afwikkelbare banken. Het kabinet en DNB zijn van mening dat een aan-
1632
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
passing van de Qualifying Holdings Directive (QHD: ook wel bekend als de Antonvenetarichtlijn) een goed aangrijpingspunt vormt om deze ongewenste situatie te voorkomen. In de QHD staan criteria op basis waarvan een toezichthouder een VVGB bij een fusie of overname van een bank kan worden getoetst of geweigerd. Deze toetsingsgronden zijn vooralsnog louter micro-prudentieel. Een toets op financiële stabiliteit en afwikkelbaarheid maakt (nog) geen onderdeel uit van deze criteria. Nederland pleit ervoor deze punten alsnog in de richtlijn op te nemen. Met DNB is gewerkt aan een Engelstalig position paper met als doel dit onderwerp op de Europese agenda te plaatsen en te komen tot een aanpassing van de QHD. Dit position paper is als bijlage bijgevoegd bij deze brief. Kamerstukken II 2014/15, 21 501-07, nr. 1261
Vestigingsbeleid in relatie tot belastingontwijking Brief van de Staatssecretaris van Financiën (02-06-2015) met een overzicht van de stand van zaken van het OESO-project Base Erosion & Profit Shifting (BEPS), de Europese ontwikkelingen op fiscaal gebied, inclusief een appreciatie en een visie op het Nederlandse vestigingsklimaat. – De inzet van het kabinet is niet hetzelfde voor ieder internationaal fiscaal vraagstuk, maar verschilt per onderwerp. Die inzet hangt enerzijds af van het risico dat het reële bedrijfsleven onnodig hinder gaat ondervinden van de maatregelen die nu worden besproken. Anderzijds weegt mee hoe groot het risico op misbruik is. In een schema staan in blok 1 de sterke punten van het Nederlandse belastingsysteem (verdragennetwerk, zekerheid vooraf, onderling overleg/ arbitrage geen bronheffing rente en royalty). Dit zijn aspecten die op zichzelf niet uitnodigen tot misbruik, maar waar roekeloos ingrijpen wel tot grote schade voor reële bedrijven zal leiden. Deze sterktes wil Nederland in de internationale discussie uitdragen en deze zal Nederland niet opgeven. In blok 2 staan maatregelen die belastingontwijking tegengaan, die goed passen in het Nederlandse systeem, waar we niet hoeven te wachten op internationale stappen en waar Nederland voorop kan lopen (transpa-
rantie (informatie uitwisselen/rulings delen), transfer pricing, OS landen (verdragen aanpassen/capaciteitsopbouw)). In blok 3 worden een aantal complexe vraagstukken genoemd, die alleen in internationaal verband kunnen worden opgelost en die het risico in zich dragen dat het reële bedrijfsleven er onnodig hinder van ondervindt (hybrides, verdragsmisbruik tegengaan, preferentiële regimes). Discussies spelen zich voornamelijk af in OESO-verband, binnen het BEPS-project, dat naar verwachting in het najaar met een eindrapport zal komen. Maar ook in Europees verband zijn er de nodige initiatieven. Kamerstukken II 2014/15, 25 087, nr. 102
Verruiming overgangsrecht Schattingsbesluit Brief van de Minister van SZW (0206-2015) over het overgangsrecht bij de aanpassing van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. – Hoewel de minister van mening is dat het overgangsrecht, zoals dat aanvankelijk was geregeld in de wijziging van het Schattingsbesluit, adequaat is heeft hij, naar aanleiding van de discussie tijdens het algemeen overleg, desalniettemin besloten het overgangsrecht te verruimen. Deze verruiming houdt in dat voor gerechtigden die louter als gevolg van de aanpassing van het Schattingsbesluit één of meer arbeidsongeschiktheidsklassen dalen een overgangsperiode geldt van een jaar na de beoogde inwerkingtredingsdatum van 1 juli 2015. In dat jaar vindt de inkomstenverrekening plaats op basis van de huidige regels. Vanaf 1 juli 2016 zullen voor hen de nieuwe regels gaan gelden. Het UWV zal de periode 1 juli 2015 tot en met 31 december 2015 gebruiken om alle werkende WAO-, WAZ- en Wajonggerechtigden te beoordelen op basis van de nieuwe regels en op te nemen in het nieuwe uitvoeringsproces. Bij deze beoordelingsslag zal duidelijk worden wie behoort tot de groep die in inkomen erop achteruit gaat door de aanpassing van het Schattingsbesluit. Een overgangsperiode van een jaar betekent dat deze personen minimaal 6 maanden de tijd krijgen om zich voor te bereiden op een verlaging van de uitkering. Immers, ook als iemand pas eind december wordt beoordeeld, gaan de nieuwe regels
Wetgeving
pas in per 1 juli 2016. Kamerstukken II 2014/15, 29 544, nr. 620
Jaarbericht jeugdzorg Brief van de Staatssecretarissen van VWS en VenJ (26-05-2015) bij de aanbieding van het Jaarbericht jeugdzorg van de Inspectie jeugdzorg. – De Inspectie Jeugdzorg ziet toe op de kwaliteit van de jeugdhulp en op de naleving van de wetgeving, zodat de kinderen die ondersteuning en hulp nodig hebben, veilig en gezond kunnen opgroeien. Ook in 2014 tijdens de transitie fase naar het nieuwe jeugdstelsel, is de veiligheid en kwaliteit van de zorg voor jeugd een belangrijk aandachtspunt. In dit jaarbericht besteedt de inspectie aandacht aan de volgende voor de jeugdhulp belangrijke thema’s: • bejegening in de jeugdzorg; • waarheidsvinding in de jeugdzorg; • veiligheid in de jeugdzorg; • voortijdige beëindiging van de zorg; • aansluitende zorg na verblijf in een instelling. Het aantal gemelde calamiteiten blijkt ten opzichte van 2013 zeer licht toegenomen en ligt nu net onder het niveau van 2012. Ruim de helft van de calamiteiten in 2014 betreft ‘(vermoeden van) seksueel grensoverschrijdend gedrag’. Het jaarbericht is als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2014/15, 31 839, nr. 469
Europees OM Brief van de Minister van VenJ (0306-2015) over de ontwikkelingen rond het Europees OM. – De minister heeft zich na zijn aantreden opnieuw verdiept in de stand van het dossier en daarbij is hem gebleken dat de onderhandelingen zoals die de afgelopen tijd zijn gevoerd in Brussel hebben geleid tot ingrijpende aanpassingen in het Commissievoorstel. Alhoewel er nog steeds sprake is van overdracht van bepaalde bevoegdheden aan een Europees OM is de tekst voor de ontwerpverordening fundamenteel van aard gewijzigd. Tevens is duidelijk geworden dat er als gevolg van deze wijzigingen nu zeer brede steun onder de lidstaten – en als eerder opgemerkt ook in het Europees parlement – bestaat voor de oprichting van het EOM op basis van een collegemodel. Tegen deze achtergrond onderhandelen de lidstaten
dan ook verder. Overigens zonder zich daarmee te binden aan eventuele deelname aan het EOM, omdat in deze fase van de onderhandelingen een aantal lidstaten nog voorbehouden heeft ten aanzien van de vormgeving van het EOM. Alle elementen zijn nog in bespreking; er staat dus niets definitief vast. (Het streven was erop gericht de bepalingen over de structuur en de benoemingsprocedure aan de JBZ-Raad op 15–16 juni jl. voor te leggen.) Tegelijkertijd kan toch al een samenhangender beeld worden geschetst van de ontwikkelingen ten opzichte van het Commissievoorstel, met name van de punten die rechtstreeks raken aan de kritiek die eerder in het parlement is verwoord. Dit samenhangende beeld wordt vervolgens geschetst. Kamerstukken I 2014/15, 33 709, O
Overheid en WWZ Brief van de Minister voor WRD (2905-2015) over op welke wijze de rijksoverheid handelt in de geest van de Wet werk en zekerheid (Wwz). – De aanpassingen van de Wwz aangaande het flexrecht en het ontslagrecht zijn doorgevoerd in het Burgerlijk Wetboek (BW). Deze wijzigingen, die ingaan op 1 juli 2015, zijn niet op ambtenaren van toepassing, omdat ambtenaren een eigen rechtspositie hebben, zoals het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). De initiatiefwet normalisering rechtspositie ambtenaren, die thans voorligt in de Eerste Kamer en door het kabinet wordt gesteund, beoogt hier verandering in te brengen. Het gehele reguliere arbeidsrecht, inclusief de aanpassingen uit de Wwz, gaat in het geval dit initiatief tot wet wordt verheven onverkort gelden voor ambtenaren waarop het ARAR van toepassing is, omdat het ARAR dan komt te vervallen. Het BW, inclusief de Wwz, is wel van toepassing op de uitzendkrachten en payrollwerknemers bij de rijksoverheid. Primair op de arbeidsverhouding tussen uitlenende organisatie en de uitzendkracht of payrollwerknemer. Uiteraard is voor de rijksoverheid vanuit het oogpunt van goed werkgeverschap de geest van de Wwz leidend bij de inhuur van uitzendkrachten en payrollwerknemers. Het uitgangspunt van de Wwz is dat inzet van flexarbeid prima is wanneer het werk dit vereist
(bijvoorbeeld bij een tijdelijke of specialistische klus of als zeker is dat functies vanwege krimp gaan verdwijnen). Ook worden flexcontracten gezien als een geaccepteerd ‘screeningsinstrument’ voor nieuwe medewerkers (‘tijdelijk met uitzicht op vast’). Ook de rijksoverheid maakt om deze redenen gebruik van tijdelijke aanstellingen of uitzendkrachten. Oneigenlijk gebruik van flexarbeid, zoals wanneer het langdurig wordt ingezet voor in feite structurele werkzaamheden, past uiteraard niet bij de bedrijfsvoering van de rijksoverheid. De rijksoverheid werkt ook niet mee aan het omzeilen van de ketenbepaling uit de Wwz, dan wel het ARAR, zoals door het hanteren van draaideurconstructies om het ontstaan van vaste contracten c.q. aanstellingen te voorkomen. Het Rijk is in 2014 gestart met de afbouw van payrolling. Deels heeft dit geleid tot het in dienst nemen van de betreffende payrollwerknemers. Bij de verdere afbouw zal het Rijk als lijn hanteren dat payrollwerknemers die structurele werkzaamheden verrichten door het Rijk in dienst worden genomen. Dit geldt in ieder geval voor de payrollwerknemers met een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. Het Rijk zal niet meewerken aan constructies waarbij payrollwerknemers worden vervangen door uitzendkrachten als in feite sprake is van structurele werkzaamheden. Payrolling zal vanaf mei 2016 niet meer voorkomen bij de sector Rijk. Kamerstukken II 2014/15, 33 818, nr. 70
Tussenstand CommissieWolfsen Brief van de Staatssecretaris van VenJ (08-06-2015) bij de aanbieding van de ‘tussenstand’ die is toegezonden door de Commissie onderzoek kostenstijging gesubsidieerde rechtsbijstand (Commissie-Wolfsen). – De Commissie brengt uiterlijk 1 september 2015 haar eindrapportage uit. Op basis van deze eindrapportage zal de staatssecretaris zich nader beraden op maatregelen om de financiële beheersbaarheid van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand te vergroten. Zie over de tussenstand, die als bijlage bij deze brief is te vinden, de rubriek Nieuws van deze aflevering: NJB 2015/1183. Kamerstukken I 2014/15, 34 000 VI, AE
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
1633
Nieuws
1183
Tussenstand onderzoek rechtsbijstand en stelselvernieuwing De commissie Wolfsen doet onderzoek naar de oorzaken van de kostenstijging van gesubsidieerde rechtsbijstand en moet aanbevelingen doen voor vernieuwing van het stelsel met het oog op een betere budgettaire beheersbaarheid van het stelsel waarbij de toegang tot het recht voor min- en onvermogenden gegarandeerd blijft. De instellingsregeling schrijft voor dat de eindrapportage uiterlijk 1 september 2015 gereed is. In een nu uitgebrachte ‘tussenstand’ geeft de commissie weer wat de stand van zaken is per 1 juni 2015.
D
e commissie heeft met de grote spelers in het veld van gesubsidieerde rechtsbijstand inmiddels gesprekken gevoerd. Het gaat daarbij om direct betrokkenen als de raad voor rechtsbijstand, de Nederlandse Orde van Advocaten, specialisatieverenigingen binnen de advocatuur, het juridisch loket en het Ministerie van VenJ. Daarnaast zijn of worden gesprekken gevoerd met een grote groep partijen die een belangrijke rol spelen in het stelsel. Het gaat om de Raad voor de rechtspraak, het openbaar ministerie, de sociaal raadslieden, rechtsbijstandsverzekeraars, de Mediatorsfederatie Nederland, de Stichting Geschillencommissie en de Consumentenbond. Om zich goed te laten informeren, heeft de commissie daarnaast diverse werkbezoeken afgelegd. Zo is de commissie op bezoek geweest bij de Rechtbank Rotterdamen en zijn werkbezoeken afgelegd aan rechtsbijstandsverleners, bijvoorbeeld het Advokatenkollektief in Rotterdam.
(Niet) gebruikers stelsel De commissie wil nu de gebruikers van het stelsel nader in beeld te brengen. Op 13 mei jl. heeft daartoe een discussiebijeenkomst plaatsgevonden met diverse experts, waaronder onderzoekers van het Sociaal Cul-
1634
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
tureel Planbureau, het WODC, de raad voor rechtsbijstand, sociaal raadslieden en sociaal juridische hulpverleners. Daarbij is ook expliciet aandacht besteed aan, mogelijk ongewenst, niet-gebruik (vraag uitval). Dat heeft nadere vragen opgeleverd, waarvan de beantwoording nog gaande is. Daarbij hoopt de commissie gebruik te kunnen maken van het onderzoek dat wordt uitgevoerd door het WODC naar het nietgebruik van het stelsel.
Verdiepende fase In de nu aangebroken verdiepende fase verdiept de commissie zich nader in onder meer de kostenontwikkeling tussen 2002 en 2014. De commissie constateert nu echter al dat de financiering van de gesubsidieerde rechtsbijstand een diffuus systeem is en zij onderzoekt nu welk cijfermateriaal de werkelijke uitgaven zo nauwkeurig mogelijk benadert. Als wordt ingezoomd op de mate waarin een beroep is gedaan op de gesubsidieerde rechtsbijstand, dan springt een aantal ontwikkelingen in het oog. Op een aantal terreinen is sprake van een afgenomen beroep, zoals binnen het vreemdelingendomein (inclusief asiel) en het sociale verzekeringsrecht (niet zijnde het terrein van de sociale voorzieningen), Op andere terreinen is sprake van een toegenomen beroep op de gesubsidieerde rechtsbijstand. Met name het strafrecht en het echtscheidingsrecht springen eruit. Voor strafrecht is opvallend dat de kosten van een toevoeging harder stijgen dan de aantallen toevoegingen. De commissie onderzoekt de achtergronden van de opvallende trends in de mate waarin een beroep is gedaan op de gesubsidieerde rechtsbijstand. In aanvulling op haar eigen onderzoek en als ondersteuning heeft de commissie het Wetenschappelijk Onderzoeken Documentatiecentrum (WODC) gericht om bijstand gevraagd.
In de verdiepende fase vinden ook verschillende focusbijeenkomsten plaats. Deze hebben als doel een diepgaande discussie te voeren over de meest relevante thema’s die in de verkennende fase aan het licht zijn gekomen. De eerste focusbijeenkomst had betrekking op de toegang tot het recht, waarvan de ondergrens in een belangrijke mate wordt bepaald door de jurisprudentie van het EHRM. Het is nog te vroeg voor de commissie om conclusies te trekken. Een veelgehoord geluid in de verkennende fase is niettemin dat de puntentoekenning niet over de hele linie meer voldoet aan de huidige praktijk. De commissie zal de puntensystematiek tegen het licht houden op evidente afwijkingen. In de verdiepende fase wordt ook bezien in hoeverre deze systematiek nog voldoet. Uiteraard kijkt de commissie ook naar een goede inrichting van de eerstelijnsvoorziening. Andere aandachtspunten zijn onder meer de werking van de systematiek van eigen bijdragen, High trust en de effecten van het Besluit van januari 2015 houdende wijziging van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand en het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. De verdiepende fase wordt afgesloten met het formuleren van de ijkpunten waar een nieuw systeem, of vernieuwingen in het systeem, aan zouden moeten voldoen. De laatste fase staat dan in het teken van de uitwerking van de aanbevelingen die zien op vernieuwingen in het systeem, of (voor op de langere termijn) een nieuw systeem. Met het opstellen van de aanbevelingen zullen ook de consequenties daarvan in kaart worden gebracht, zowel in financiële zin als wat betreft de toegang tot het recht. De ‘tussenstand’ van de commissie is als bijlage te vinden bij: Kamerstukken II, 31 753, nr. 105 en Kamerstukken I, 34 000 VI, AE.
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Op 19 juni 2015 houdt prof. dr. V. (Vanessa) Mak, hoogleraar Nederlands en Europees Verbintenissenrecht aan Tilburg University, om 16.15 uur haar inaugurele rede, getiteld: The Character of European Private Law. Vanessa Mak vraagt zich in haar rede af wat er nog ‘privaat’ is aan het privaatrecht voor zover het zich bezighoudt met het juridisch faciliteren van transacties tussen ondernemers en consumenten in de Europese Unie. De EU streeft specifieke beleidsdoelen na, zoals het stimuleren van handel in de interne markt en een hoog niveau van consumentenbescherming, en gebruikt het contractenrecht om die doelen te bereiken. Mak laat zien dat het Europese recht een verschuiving teweeg brengt van een faciliterende naar een regulerende rol voor het contractenrecht. Hoewel de EU op deze manier meer sturing beoogt te geven om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen, valt dat in de praktijk anders uit. De belangenafweging tussen ondernemers en consumenten door rechters en wetgevers wordt namelijk opgehangen aan verschillende consumentbeelden, zo betoogt Mak, al naar gelang de juridische context waarin die afweging plaatsvindt. Het voornaamste probleem is dat de bescherming die aan een ‘gemiddelde consument’ wordt gegeven op verschillende terreinen sterk uiteen loopt. Volgens Mak is een nieuwe afstemming nodig tussen de verschillende niveaus van regulering— nationaal, Europees, maar ook transnationaal en in zelfregulering. Alleen dan kunnen privaatrechtelijke waarden, zoals rechtszekerheid en consumentenbescherming, gewaarborgd blijven. Plaats: Cobbenhagengebouw, Aula (ingang via Koopmansgebouw) Tilburg University
Promoties Discriminatie door de politie Paul Mutsaers verrichtte antropologisch onderzoek naar de omgang van de politie met migranten. Op 12 juni 2015 promoveerde hij aan Tilburg University. Zijn promotoren waren prof. dr. A. de Ruijter en prof. dr. J.M.E. Blommaert. Mutsaers is in dienst van de Politieacademie en liep van 2008-2013 langdurig mee met agenten op straat. Hij voerde honderden gesprekken over de ervaringen van agenten met diverse etnische achtergronden binnen de organisatie en over het politiewerk in superdiverse wijken door het hele land. Mutsaers beschrijft in zijn proefschrift zowel discriminatie binnen het korps tussen collega’s als buiten op straat van burgers. Op straat worden relatief vaak dakloos geworden (illegale) immigranten het slachtoffer van discriminatie. Sinds enige tijd is er bij de Nederlandse politie een ‘ontbureaucratisering’ gaande: minder papierwerk, wet- en regelgeving en verantwoordingsplicht. Tegelijkertijd handelen agenten door een grotere ‘professionele vrijheid’ minder als overheidsdienaren met een publieke taak. Volgens Mutsaers heerst er een cultuur waarin agenten worden aangemoedigd vrijmoedig te handelen, naar eigen inzichten. In zijn proefschrift beschrijft hij hoe deze vervaging van grenzen tussen de privésfeer en het publieke domein sneller leidt tot discriminatie en willekeur. ‘Als een agent zich misdraagt, wordt het probleem gereduceerd tot de verstoorde psyche van een individuele agent, die vervolgens op een bewustwordingstraining wordt gestuurd’, legt Mutsaers uit. Eén ‘uitwas’ die volgens Mutsaers in deze organisatiecultuur is ontstaan, is bijvoorbeeld het project PsyCops. Dat is gemodelleerd naar de tactiek om in oorlogssituaties de hearts and minds van de lokale bevolking te manipuleren en te winnen. In Amsterdam-West hebben militairen politieagenten geholpen met observaties van de normen, waarden, religie, familiebanden en politieke kleuren van ‘probleemgroepen’ (migranten). ‘Een dergelijke infiltratie van de privélevens van Nederlandse burgers strookt niet met de waarden van een vrije en democra-
tische samenleving’, zegt Mutsaers. Eerder genoemde gemeentelijke burgerraden zouden zulke praktijken moeten tegengaan. Volgens Mutsaers beïnvloeden de politiecultuur en het beleid ook de misdaadstatistieken. ‘Deze statistieken worden ‘gekleurd’ door het handelen en de keuzes van de handhavende politieagenten. Denk aan roadblocks waarbij minderheden buitenproportioneel vaak gecontroleerd worden. Mensen met een niet-Westerse achtergrond zijn oververtegenwoordigd in de cijfers.’ Onder het voorwendsel van die statistieken worden minderheden bovendien makkelijk de dupe van politiek spierballenvertoon. Ze scheppen een klimaat waarin juridische maatregelen worden voorgesteld, zoals de strafbaarheidstelling van illegaliteit en intrekking van het Nederlandse paspoort. Volgens Mutsaers is de tijd wel rijp om politiediscriminatie als een structureel probleem aan te pakken. Schoof de nationale politiekorpschef Gerard Bouman eind 2013 nog een Amnesty International-rapport over etnische politiediscriminatie in Nederland terzijde met ‘het gaat om incidenten’, dit voorjaar beschreef hij in zijn eigen zijn blog een cultuur binnen het politiekorps van uitsluiting, kleinering en respectloze behandeling van islamitische agenten. En daarvan hebben uiteraard ook islamitische burgers last. Mutsaers pleit voor een reflectie op het personeelsbeleid, organisatiestructuren en leiderschapsstijlen. Paul Mutsaers A Public Anthropology of Policing: Law Enforcement and Migrants in the Netherlands (Nog geen infornatie bekend over een handelseditie.)
Het verplichte ouderschapsplan In dit onderzoek van Marit Tomassen-van der Lans staat de op 1 maart 2009 in werking getreden regeling van het verplichte ouderschapsplan centraal. Het ouderschapsplan is een, in beginsel, verplichte overeenkomst tussen scheidende ouders over de regelingen voor hun kinderen na scheiding. De veronderstelling van de wetgever
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
1635
1184
Universitair Nieuws
was dat deze verplichting ervoor zou zorgen dat ouders ten tijde van de scheiding vaker zelf afspraken zouden maken en dat hierdoor minder (juridische) conflicten zouden ontstaan tussen de ouders. Het doel van dit onderzoek is om een evaluatie van de regeling te maken en te bekijken of voorstellen kunnen worden gedaan voor verbetering van de regeling. Het onderzoek is opgebouwd uit drie delen. In het eerste deel wordt gekeken naar de achtergrond van de regeling en de toepassing in de praktijk. Het tweede deel omvat een studie naar de effectiviteit en de proportionaliteit van de regeling. In een empirisch onderzoek zijn 600 echtscheidingsdossiers van drie verschillende rechtbanken uit 2008 vergeleken met 600 dossiers uit 2010. Hierbij is gekeken naar een eventuele verandering in het aantal en de aard van de afspraken die tussen ouders tot stand komen en in hoeveel zaken de ouders binnen twee jaar na afloop van de procedure vervolgprocedures over de regelingen voor de kinderen starten. Daarnaast is onderzocht in hoeverre de regeling inbreuk maakt op nationale en internationale rechtsbeginselen. In het derde deel van het proefschrift is gekeken of effectieve en proportionele maatregelen kunnen worden geïdentificeerd die een alternatief zouden kunnen vormen voor het ouderschapsplan of waarmee de regeling verder zou kunnen worden ontwikkeld of te verbeterd. Hierbij is een quick scan uitgevoerd waarin alle lidstaten van de Raad van Europa en drie grote westerse jurisdicties buiten deze groep, Australië, Canada en de Verenigde Staten zijn betrokken. Het onderzoek heeft zich vervolgens gericht op de wetgeving in de VS en in bijzonder in de staat Oregon. Uit het onderzoek blijkt dat de regeling in de praktijk anders wordt toegepast dan door de wetgever was beoogd. De meeste rechters passen het ontvankelijkheidsvereiste soepel toe en toetsen de afspraken in het ouderschapsplan marginaal. Deze soepele toepassing heeft enerzijds tot gevolg dat de toegang tot de rechter gewaarborgd blijft en de inperking van de autonomie van de ouders door het ouderschapsplan beperkt blijft. Anderzijds wordt hierdoor het verplichte karakter ondermijnd. Het is relatief gemakkelijk om onder de verplichting uit te komen of om een standaardregeling aan de rechter over te leg-
1636
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
gen. Uit het dossieronderzoek komt daarnaast naar voren dat na de invoering van de regeling wel vaker afspraken tussen de ouders tot stand komen maar dat dit niet gepaard is gegaan met een afname van het aantal vervolgprocedures. Op basis van het onderzoek in de VS worden aanbevelingen gedaan om de mogelijkheden van een andere invulling van de regeling van het verplichte ouderschapsplan, door middel van verplichte scheidingseducatie voor alle scheidende ouders en een verplichte mediationsessie voor ouders die geen (compleet) ouderschapsplan kunnen overleggen, verder te onderzoeken. Hiermee zouden juridische knelpunten met betrekking tot de huidige regeling kunnen worden weggenomen en kan worden bereikt dat alle ouders daadwerkelijk gedwongen worden om ten tijde van de scheiding stil te staan bij de regelingen voor hun kinderen. Tomassen-van der Lans promoveerde op 18 mei 2015 aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Haar promotoren waren prof. mr. M.V. Antokolskaia, prof. mr. L.M. Coenraad en prof. mr. E. Niemeijer.
van de Wob: de goede en democratische bestuursvoering. Hoe kan oneigenlijk gebruik van de Wob worden weggenomen zonder te tornen aan de toegang tot overheidsinformatie? In deze scriptie wordt onder meer de recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) besproken, waarin de civielrechtelijke doctrine van misbruik van recht wordt toegepast. Hieraan zitten volgens de auteur enkele haken en ogen. De conclusie is dat de wetgever een antimisbruikbepaling zou moeten opnemen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het huidige stelsel van deze wet niet toelaat dat verzoekers vanwege misbruik van recht buiten de deur worden gehouden. mr. A.S. (Sebastiaan) Hamans Oneigenlijk gebruik van de Wob. Naar een antimisbruikbepaling in de Awb? Masterscriptie: Rechtsgeleerdheid, accent Staats- en Bestuursrecht, Tilburg University Begeleider: prof. mr. dr. B.W.N. de Waard Beoordeling: 9
mr. M. Tomassen- van der Lans Het verplichte ouderschapsplan: regeling en werking Boom Juridische uitgevers 2015, 359 p., € 69 ISBN 978 94 6290 054 7
Scriptie Antimisbruikbepaling Wob De Wet openbaarheid van bestuur (Wob) is een belangrijk middel om de transparantie van de Nederlandse overheid te waarborgen. De laatste jaren is steeds meer aandacht gekomen voor oneigenlijk gebruik van de mogelijkheid om op grond van deze wet informatie op te vragen bij bestuursorganen. Door zeer omvangrijke en/of verdekte verzoeken in te dienen, is het bijvoorbeeld mogelijk om geldbedragen op te strijken bestaande uit dwangsommen wegens niet tijdig beslissen (art. 4:17 e.v. Awb) en proceskostenveroordelingen. Daarnaast is het mogelijk om bestuursorganen te frustreren door het insturen van grote aantallen verzoeken. Dit oneigenlijk gebruik staat haaks op het doel
De gehele scriptie is te lezen op ons blog: www.njblog.nl
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
Personalia Agenda kort 1185
Advocatuur
goed en retail. Pinto, voorheen onder meer werkzaam bij Kennedy Van der Laan, is gespecialiseerd in het aanbestedingsrecht.
Advocaat Matanja Pinto heeft zich als partner aangesloten bij //DVLP advocaten, een Amsterdams kantoor actief op het gebied van bouw, vast-
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
Agenda
1186
25 06 2015 Conference on Business and International Labor Rights Fundamental labor rights are the freedom to form labor unions, to conduct collective bargaining and collective action, the prohibition of child labor, forced labor and discrimination in the workplace, and the right to a healthy and safe workplace. These rights are enshrined in international treaties and conventions of the UN, the ILO, the EU and other international organizations, and included in the national legislation of many countries. Establishing a right on paper through to its implementation and realization in everyday practice is a long and obstacleridden process. The aim of this conference is to bring together practitioners in the field of labor law and corporate social responsibility to exchange ideas about relevant developments concerning the enforcement of fundamental labor rights.
Using recent (national and international) legal decisions, the event will discuss how these cases influence labor rights policy at the all levels. The event is co-organized by The Hague Institute for Global Justice and Leiden University and will be chaired by Prof. dr. Paul van der Heijden (Professor of international labor law at Leiden University). Speakers are: Prof. Adelle Blackett (Associate Professor, McGill University), Mr. Arnold Keizer (Senior Associate, Allen & Overy LLP), Dr. Roel Nieuwenkamp (Chair, OECD Working Party on Reponsible Business Conduct) and Ms. Miriam Neale (Head of Brand Outreach, Bangladesh Accord.
28 09 2015 Beroepsopleiding gemeentejuristen
Inlichtingen en aanmelding: Dutch lawyers who partici-
Het Rijk decentraliseert belangrijke taken naar de gemeenten, onder meer op het gebied van zorg, werk en inkomen. Daarnaast staat er een omvangrijke wetgevingsoperatie op het gebied van het omgevingsrecht op stapel. Deze ontwikkelingen vragen ook op juridisch gebied grote en langdurige inspanningen van de gemeenten. Om een goed antwoord op deze ontwikkelingen te kunnen geven, dienen gemeentejuristen te beschikken over optimale kennis en vaardigheden. Deze beroepsopleiding richt zich op verdieping en verbreding van kennis, strategisch inzicht in de juridische mogelijkheden, en advies- en pleitvaardigheden en contractonderhandelingen.
pate in the conference will receive a certificate after the
Tijd: v.a. 28 september 2015
conference which can be used to get NOVA credits.
Plaats: Utrecht (nabij CS).
RSVP/Questions:
[email protected]
Inlichtingen en aanmelding:
Tijd: donderdag 25 juni van 9:30 tot 12:30 Plaats: The Hague Institute for Global Justice, Sophialaan 10 te Den Haag
via: http://www.ru.nl/cpo/sbg/
Agenda kort
16 01 t/m 19 06 2015 Fraude, Compliance & Onderneming bijeenkomsten
12 06 2015 De toepassing van het IVRK in de Nederlandse rechtspraak Deel II
12 06 2015 VMC Studiemiddag
NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044
NJB 2015/729, afl. 14, p. 934
02 02 t/m 18 06 2015 Duurzaamheidsdenken in het Recht
12 06 2015 NJV Jaarvergadering
12 06 2015 Valedictory lectures prof. Hodges & prof. Stadler
NJB 2015/144, afl. 2, p. 165
NJB 2015/1047, afl. 21, p. 1460
NJB 2015/1089, afl. 22, p. 1516
NJB 2015/1089, afl. 22, p. 1516
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-06-2015 – AFL. 24
1637
STUDIEWEEK STRAFRECHT OP CURAÇAO 31 OKTOBER - 7 NOVEMBER 2015
slechts € 1.695,- (excl. BTW)
De Brink Opleidingen organiseert ook dit najaar weer de Studieweek Strafrecht op Curaçao (20 NOvA-punten)! Docenten: prof. mr. H. de Doelder, prof. mr. F.W. Bleichrodt en prof. mr. T.M. Schalken. Extra: jeugdstrafrecht door mw. mr. dr. A. Marchena – Slot (2 NOvA-punten). Kosten: voor de cursus: € 1.695,- (excl. BTW). Extra jeugdstrafrecht: € 150,- (ex BTW). Locatie: Avila Beach Hotel ****+ te Willemstad. (www.avilahotel.com). Reis en verblijf dient u afzonderlijk te boeken. Informatie en aanmeldingen voor de cursus: De Brink Opleidingen, mw. mr. dr. Constance van Rooijen:
[email protected] en 06-23116254, www.de-brink.com
Wetgeving toezicht financiële Markten 2015 NU MET
GRATIS E-BOOK
& tis E-book Nu met gra zomer! ate na de gratis upd et en telefoon tabl -Actueel op
Onder redactie van: Prof. mr. drs. C.M. Grundmann-van de Krol Prof. mr. E.P.M. Joosen Mr. C.W.M. Lieverse
Bij dit boek ontvangt u gratis een code om de e-bookversie te downloaden. Als u het e-book heeft gedownload, ontvangt u bovendien een e-mail zodra de 1 juli- wijzigingen in de Wft en andere regelingen in de pocket verwerkt zijn. U kunt dan het volledig geactualiseerde e-book downloaden. Eenvoudiger kunt u niet bijblijven.
Ga voor meer informatie of bestellen naar www.wolterskluwer.nl/wtfm
In dit boek zijn wet- en regelgeving bijeengebracht die van belang zijn voor diegenen die zich in de praktijk of in hun studie bezighouden met het toezicht op de financiële markten. Wetgeving toezicht financiële markten bevat een zo compleet mogelijke verzameling van het per 1 januari 2015 geldende recht. In de pocket zijn onder andere opgenomen: Europese verordeningen, Europese toezichtregels, Wet op het financieel toezicht en de daar bij behorende uitvoeringsregelingen, toezichthouderregels en beleidsregels.
Inclusief: leeswijzer met toelichting op de Europese ontwikkelingen; schematisch overzicht van de hoofdstukken en afdelingen waaruit de Wft bestaat; alfabetisch overzicht van de daarbij behorende lagere regelgeving en beleidsregels.