VOORHEEN EN THANS OVER CORONIE'S VERLEDEN EN TOEKOMST 1808. 1900. EENE GESCHIKTE HANDLEIDING OM DEN TEGENWOORDIGEN TOESTAND VAN HET DISTRICT C O R O N I E U IT HET WARE OOG PUNT TE BESCHOUWEN DOOR
J. L. STUGER EZN. Gedr ukt bij H. B. HEYDE Para maribo. 1900
VOORREDE. Zoo ziet dan deze uitgave het licht, bij uitsluiting toegewijd aan den wederbloei en de welvaart van het district Coronie, zoo belangrijk voor het Moederland, als dierbaar voor hare inwoners. Gelijk aan al het ondermaansche, doet ook deze schoorvoetend zijne intrede op liet tooneel der wereld, dobberende tusschen vrees en hoop omtrent de ontmoeting die haar te wachten staat. Vrees, omdat reeds voor het verschijnen het voor oordeel zich tegen haar aankanten, de goede bedoelingen miskend, de beste pogingen werden tegengewerkt; doch daarentegen hoop omdat de ervaring zoo dikwijls bewijst, dat hoe sterk het vooroordeel ook zij, het nogtans voor tijd en omstandigheden, doch vooral voor de zuivere waarheid noodzakelijk zwichten moet. En zou dan het vooroordeel u doen afschrikken en ontmoedigen, te meer de zaak waaraan het is toegewijd, den besten waarborg voor hare uitwerking oplevert. De welgezinden die alles beproeft zal zich gaarne datgeen ten nutte maken dat door juistheid van oordeel en door gegronde toepassing op het waar belang den weg tot herstelling en verbetering in het rijk der kunsten het gebied der wetenschappen als anderszins aanwijst. De edeldenkende zal voorzeker nimmer zonder onderzoek verwerpen maar zal alles toetsen hetzij aan ervaring, waarschijnlijkheid en aan mogelijkheid. Gij ontvangt geachte lezers eene uitgave dat door het gewicht der stoffe, en zoo ik hoop ook door hare behandeling, uwer aandacht niet geheel onwaardig wezen zal. Paramaribo, 't laatst van maart 1900. J. L. STUGER EZN
MET DEN MEESTEN EERBIED OPGEDRAGEN AAN
H. M. DE KONINGIN DER NEDERLANDEN DOOR
DEN SCHRIJVER
IV. HOOFDSTUK. OVERZICHT DER AIGEMEENE TOESTANDEN VAN HET DISTRICT CORONIE.
Het onderzoek naar het middel ter verbetering deur toestanden. Uit de kol. Verslagen ontleenen wij de volgende mededeelingen: »Teneinde zekerheid te erlangen of het district Coronie dat dewijl de daarvoorliggende modderbank zich al meer en meer heeft uitgebreid niet dan reel zeer veel moeite te be reiken is door middel van een weg met het overige bebouwde gedeelte der kolonie kan worden verbonden werd den Gouv. landmeter opgedragen ter zake een plaatselijk onderzoek in te stellen. Bij dit onderzoek bleek dat een weg tusschen Coronie en Nickerie bezwaarlijk zou kunnen worden aan gelegd, omdat zich daar een vrij diepe zwamp bevindt, maar dat het niet onmogelijk zou zijn eene verbinding te land te maken tusschen Coronie en de Coppename vermits de zwampen en kreken die in dat traject voorkomen wel overbrugd kunnen worden. Het li gt in het voornemen om het onderzoek verder voort te zetten waartoe gelden bij de aan de Koloniale Staten ingediende ontwerp-begrooting voor 1888 zijn aangevraagd.« (Zie Kol. Verslag 1886-1887 onder 1, bladz. 13 Wegen en voertuigen.) »Het onderzoek naar de mogelijkheid om Coronie in verbinding te brengen met de overige deelen der kolonie (zie
-- 13 8 — bladz. 13 van het vorig verslag) heeft nog niet tot afdoende resultaten geleid en moet nog worden voortgezet.(?) Daartoe zal mede strekken het gebruik van het op de begrooting voor 1888 toegestaan crediet van f 7500.— voor de verdere voorbereiding eener communicatie van Coronie met de Coppename(*) Eene opneming van het terrein tusschen Coronie en Nickerie in October 1887 heeft doen zien dat eene verbinding tus schen die twee districten bezwaarlijk te maken zou zijn«. (Zie Kol. Verslagen 1887 onder wegen en voert. bladz. 14.) In 1888 werd het op de begrooting voor dat dienstjaar uitgetrokken bedrag van f 7503 voor de uitvoering van werken — en aan den weg van Coronie naar de Coppename ter beschikking gesteld van den districts-commissar's van Coronie. S ed ert is met d ie een aanvan g gemaakt (**). In het district Coronie werd het dichtgespoelde en dichtbegroeide Gouv. kanaal uitgegraven hetgeen dringend noodig was, daar het Leasowes kanaal door den toevloed van drijfmodder gebrek aan spuiwater en de vorming van eene harde bank voor zijn mond ontoegankelijk was ge worden voor kleine vaartuigen ; 2e. de communicatie van Buckelbury tot aan de Broko horo kreek verbeterd. (?) 'Zie Kol. Versl. 1888 w. en v. bladz. 14. (*) K.V. S. 1886-1887 f 2500 1887-1888 f 7500 samen f 10000. (**) De kosten daarvan zijn: Voor het schoonmaken van de zwamp in de eerste coupures van de rits f 230. Als voren in de tweede groote coupures 200 Coupures daar tusschen gelegen doorbraken 200. Voor het opschoonen van de Koema-Koema kreek 500. Voor het o pen kappe n van den weg tot aan de groote coupures lang 4000M.ter gemiddeld breedte van15M.ad f 400 perhectare f
2400
2 Tw ee loopbru gge n lang 200M . van ruw e boomstammen á f 600 1200.1 Een als voren lang 100 M 300 3 Drie do. 20 M. à f 60 180. 12 Twaalf do. 5 M. à f 15 180. Voor opzicht transporten onvoorz. uitgaven 2010. te zamen 7500. Zie Kol. verslag 1888-1889 bijdragen in verband met de kosten en vergelijk dit met het volgende :
— 139 - -
In 1889. In Coronie onder toezicht van den districtscommissaris op de rits ac hter den grond Totness eene vierde straat aangelegd (*) en een algemeen weiland ten behoeve van veehouders omheind en op loozing gebracht. Zie Kol. Versl. onder W en V. bladz. 14.)
II.
MEDEDEELINGEN OMTRENT DEN ALGEMEENEN TOESTAND.
1890. »De toestand mag aIs vooruitgaande worden be schouwd. De kleine landbouw breidt zich uit en de bevolking doet haar best om de gronden zoo produc tief mogelijk te doen zijn. Velen zijn bereids grondeigenaren geworden en zien niet tegen werken op terwij l het volk toont bijzonder aan zijnen geboortegrond gehecht te zijn. Het vervoer van producten naar Paramaribo ondervindt door den toestand waarin de kanalen zijn geraakt dikwijls vertraging .« (Zie Kol. Verslag 1891. Mededeeling, bladz. 6. 1892. »Voor den kleinen landbouw in dit district was het, jaar 1892 algemeen vrij gunstig. De wijze waarop een klein gedeelte der kleine landbouwers hun gronden bewerken geeft reden van tevredenheid. Vele kleine landbouwers verbeteren hunne loozing en cultivatie.« Aan het kanaal in Juli 1888
Verlengen
Aan de communicatieweg Ingiekondere tot aan de Koema-Koemakreek Vierde straat op Totness en een weiland Weg van Ingiekondre nare Koewa -Kocma Voor 't verder onderzoek 18 -6-1887 Zie bladz. 86 -87 van dit werk
f f
f
f
2410.40
500--
2900.40
f f
3811.40 I500.— 4400.40 3811.40 8211.80 2500.—
f
10711.80
f f
(*) Staat dit misschien in verband met hetgeen door onze geachte vertegenwoordiger de heer M. op de zitting van den 18den Maart 1889 der Kol. Staten o.m gezegd heeft. Wie nog geloofd dat een weg naar Coppename of van Coronie naar Nickerie die districten redden kan schept zich een illusie. »Wat ze behoeven is eene goede stoomvaart dienst. Of misschien hetgeen hij in Juli 1890 bij de behandeling der Begrooting voor 1890. De Koema.-Koema behoeft van nu af aan niet meer genoemd te worden nadat deze G o u ve r n e u r u i t d r u kke l i j k v e r kl a a r d he e f t da t va n h e m geene
— 140 —
»Door den goeden toestand van het kanaal ondervindt de afscheping van producten naar Paramaribo en Nickerie geen vertraging meer, hetgeen als een groote factor mag - worden beschouwd voor de welvaart van het district. en waarvan de goede gevolgen reeds nu zijn te bespeuren.«(?) (Zie Kol. Verslag 1891. Mededeeling Coronie). 1893. »Bij Resol. 27 Maart 1893, La. B No. 2260 werd de beheerder der Kol. Vaartuigen, oud districtscommissaris van Coronie gedurende het verlof van den heer Buijs, commis saris van dit district, belast met de inspectien en de leiding van de werkzaamheden aan kanalen, dammen, loozingen, enz. Het bericht in 1893 omtrent het kanaal luidt aldus: Het Gouvernementskanaal het hoofdader van het verkeer ( met de reede?) is in beteren toestand gebracht en het Zoetwater-kanaal(*) is in beteren toestand gebracht en het Zoetwater- tevens Spuikanaal over eene lengte van 4000 M. schoon gemaakt. Het voor Totness toegepaste systeem eene behoorlijke afwatering tot stand gebracht zoodat bij de zwaarste regens de in cultuur zijnde gronden er overlast van water hebben.« (**) Ofschoon een ruim veld ten opzichte van bovengenoemde werken overblijft, mag den toestand over het algemeen als vooruitgaande worden beschouwd.« (Zie Kol. Verslag Coronie 1893.) 1894. .,De algemeene toestand van Coronie was niet ongunstig te noemen(?). De waterloozingcn werd op verschillende plaatsen verbeterd, dit was voornamelij k het geval met het Gouvernementskanaal dat in rechte richting werd doorge gra ven tot aan zee waardoor eene betere strooming in het water werd gebracht. Behalve door het Mailvaartuig wordt de communicatie met de hoofdplaats door een 15 -tal kleine verdere plannen omtrent de verlenging van den Charlesburger weg te wachten zijn. (*) Bestaan er in Coronie 2 kanalen op den Gouv. grond Totness? Dit heb ik sedert mijn 45 -jarig verblijf in Coronie nimmer geweten of gezien, doch wel een kanaal hetwelk vroeger aan plantage Friendship behoorde en aan het Gouvernement is afgestaan, thans onder den naam van Gouv. of Totness kanaal bekend (hetwelk in 1864 door het daar aan brengen van een ijzeren koker (thans lek) ter verwijdering van zoutwater) tot een reservoir voor de bevolking en het vee op de Gouv grond Totness dient. (**) Noch in den grooten drogen tijd gebrek aan goed drinkwater zal doen gevoelen.
—
141 —
vaartuigen onderhouden die steeds niet volle ladingen cacao, bananen, cocosnoten, kokosolie en in den laatsten tijd ook met slachtvee stadswaarts vertrokken.« ( Zie Kol. Verslag Mededeeling 1894.) — Van af 1888-1899 wordt er nog steeds aan het Gouv. kanaal met het wederopgraven, verlengen en spuien van het water (om de modderbank weg te krijgen voortgegaan. Daardoor eene voortdurende verbetering in de algemeene toestanden van dit district te verkrijgen, zien wij dit zijn wij overtuigd, daarin geene mogelijkheid. Alleen de wijze beschikking en bestiering des Heeren kan ons in dit geval nl. de modderbank helpen. En toch hooren wij niet anders dan steeds alles is vooruitgaande in Coronie.“ — Waarin die schoone vooruitgang bestaat kunnen wij niet begrijpen. Alles is vooruitgaande. Welke schoone en zoetklinkende woorden. En toch zeer pijnlijk voor het gehoor van ons die thans telken jaar bij groote droogte aan het gemis van goed drinkwater — zoo dikwijls door vast blijven zitten op de modderbank het moeten ondervinden. Belangstelling in den wederbloei van dit district en de welvaart harer bevolking — en in diep gepeins over den steeds ongunstiger toestand verzonken, rees onwillekeurig in ons de vraag op: Wat zal toch van Coronie worden? De beantwoording der vraag. »Wat zal toch van Coronie worden? geeft den schrijver aanleiding daaromtrent zijne zienswijze ook aan anderen mede te deden, waarbij zijner zijds niet gedacht wordt dat hij deze vraag op voldoende wijze zal kunnen beantwoorden, doch wel, dat er aanleiding door ontstaan zal, tot meer voldoende beschouwingen en herden kingen; beter inzicht in vroegere en thans bestaande toe standen, en belangstelling in het district Coronie; en de voordeelen die van Coronie te verkrijgen zijn.
Wat zal van C O R O NI E W O R DEN ?
Waarmede zullen wij beginnen waarmede eindigen om niet te breedvoerig over den toestand van Coronie, dat weleer het land van melk en honig was, doch thans zeer tot verval geraakt is, te schrijven? Zoo de hand van belangstellenden het niet tijdig genoeg uit zulk een verval redt,
— 1 42 - zullen de toestanden hoe langer hoe erger en onuitstaanbaarder worden, ja, Coronie zal gewis in een diepen afgrond gestort zijn waaruit hetzelve dan niet meer zal kunnen gered worden. De landbouw kwijnt alhier met den dag waardoor gebrek en armoede de overhand nemen. De banaan, welke he t voornaamste levensmiddel van dit district uitmaakt en vroeger bij duizenden bossen naar de markt van Paramaribo werd vervoerd, vindt men thans haast niet meer op Coronie, zoodat men van daar dit artikel evenwel van Paramaribo moet laten opkoopen.— Met het naar den wal gaan te Coronie is het zeer erg gesteld: men komt uit de mailboot in de schoener Coronie en uit de schoener weder in een vischersboot met een gedeelte lading om naar den wal overgebracht t e worden en helaas! welke moeilijkheden, schaden en verliezen gaan er niet mede gepaard. Men bevindt zich eindelijk in het kanaal van Totness voor den Kamp. Hier zijn vlak voor den brug, waar de passagiers naar den wal moeten afstappen, eenige vaartuigen op het drooge vastgezeten. zoodat de passagiers moeite genoeg hebben om over deze vaartuigen naar den wal te gaan. Hunne bagages en vrachtgoederen, welke mede genomen zijn, worden door mannen op het hoofd gedragen op een distantie van 40kettingen of omtrent een kwartier loopen, om de karren, welke niet tot aan den Kamp mogen komen en die op een distantie van 35 kettingen van den communicatie halt gemaakt hebben, te laden. De overgeblevene passagiersgoederen worden des nachts per de visschersbool afgehaald uit de schoener om zonder eenige bewaking op den dam voor de Kamp neergelegd te worden. De passagiers lijden hierdoor veel schade en verliezen. Zoo b.v. heeft men een koffer van weduwe W . opengebroken en f.16 — daaruit gestolen. Verder heeft men vier kisten van den onderwijzer S. opengebroken en uit eene kist een ijzeren pot gestolen.
Die uit Coronie naar Paramaribo verhuizen wil moet zij me bagages en vrachtgoederen reeds op Maandag v.t.v. naar den kamp brengen, terwijl de passagiers en overgebleven goederen eerst op Donderdag naar de schoener Coronie overgezet worden om de komst der mail af te wachten en daarin over te stappen. De passagiers die in Coronie komen, zijn Dinsdag reeds aan wal, maar krijgen hunne goederen niet voor Donderdag of Vrijdag ter hunner beschikking tehuis. Onderwijzers en directeuren die uit of naar Coronie
— 1 43 – verhuizen moeten, hebben met groote onkosten en moeielijkheden te strijden. Wij willen echter geen gewaag maken van de schade, welke men bij het ontpakken der goederen ondervindt. Dit kunnen de onderwijzers B. R. en S. en de directeur H. wel best bevestigen. De brievenb e zorging door de Posterij laat nog steeds veel te wenschen over. Eene vrouw had uit Berbice een brief te ontvangen. Daar zij er niets hiervan wist, bleef de brief zoolang op de post tot dat zij bij toeval hoorde dat een brief v o o r haar op de post lag. Toen zij dien dadelij k ging halen, be speurde zij dat die brief wel 4weken op de Post gebleven was. Gelukkig echter dat zulks niet met een brief van al te groot gewicht geschied is. Aller oogen waren bij aankomst van de mailboot (dd. 19 Mei) gevestigd op de komst van den Kantonrechter, die met de mail (van 21 April ; in de schoener Coronie was achtergebleven en niet naar den wal was gegaan. De goede harmonie welke onder de vroegere inge zetenen bestond, wordt thans niet meer gevonden(*) terwijl het met de beschaving der creolen achteruit in plaats van vooruit gaat. Ondanks de vele pogingen en onvermoeide opofferingen der Mor. leeraren en R.Kath. geestelijken tot de uitbreiding van het Christendom neemt het bijgeloof en de zoogenaamde hocus pocus meer en meer de ov erhand. Eene pijnlijke gewaarwording veroorzaakt de aanschouwing van de steeds kwijnende plantages en gronden die als eene herinnering slechts aan vroegere welvaart en waar van nog zoo veel voordeel te trekken zou zijn indien de noodige handen, de bedoelde hand der belangstelling ter bearbeiding aanwezig waren. — Wij bedoelen hiermede de hand der belangstelling. Met de veeteelt gaat het thans niet zeer gunstig daar de tijgers op de varkens jacht maken, zoodat binnen de 14 dagen 7 varkens en 1 koe een prooi der tijgers geworden zijn. (*) Coronie is niet meer het aangenaam oord van vroegere jaren wat niet eens bestaat er thans onder de beschaafden eene goede maatschappelijke verhouding — er bestaat thans verschillende partijen en verdeelingen — het hartelijk en vriendschappelijk verkeer van vroeger is thans verdwenen.
—144—
Ongeveer gedurende 25 jaren, ¼ eeuw, heeft zich die verschijnsel in Coronie niet voorgedaan. De regens vallen flink en de gezondheidstoestand is in een zeer gunstigen staat. Moge de hand der belangstelling medewerken tot een geheele ommekeer in al de toestanden van dit district; en de voorspoedzon Coronie beschijnen, op dat het weder tot zijn vorigen bloeienden staat kome!
Hoe slecht de verbinding niet de buitenwereld is bewijzen volgende reis-verhaaltjes. Na vele jaren in Coronie, 1854 - 1886 het land van melk, en honing gewoond te hebben, kwam ik mij metterwoon te Paramaribo vestigen. lk kreeg na een achtjarig verblijf te dezer stede lust om een uitstapje naar Coronie te doen. (het besluit was genomen en ik maakte eene reis met den stoomer Curacao naar het district Coronie mede. Wij vertrokken den 16 Juli 1894 om vij f uren na den middag van Paramaribo en kwamen om 3 uren in den vroegen morgen van den volgenden Dinsdag voor Coronie ten anker om den schoener af te wachten, die de brieven van Coronie bezorgt en tevens de brieven en passagiers voor Coronie bestemd afhaalt. spoedig bevondt de schoener zich naast de mailboot en de passagiers en brieven werden afgegeven en opgenomen. De mailboot zoowel als de schoener ging naar de bestemde plaats. De schoener kan niet, dichter bij land komen en komt nu ten anker. Nu moesten de passagiers met hunne goederen in eene kleinere zeilboot overgaan om naar den wal te komen. Wij bevonden ons met onze goederen op de kleine zeilboot en zetten nu weder onze reis voort. Wij waren van wind en golf de speelbal en onze boot schommelde als een notedop op de golven,- maar wij wisten niet waar wij henen voeren, daar het nog zeer donker was en wij de monding van het Gouv.kanaal niet zien konden. Toen het dag werd en helder en helderder werd, zagen wij de monding van het kanaal en bespeurden toen, dat de schoener tot vóór de plantage Moy instede van voor den kanaal-mond was ten anker gekomen. Zulks is natuurlijk door den onervaren kapitein te weeggebracht. In het kanaal gekomen vonden wij geen wind om voort te zeilen en daarom moesten de matrozen niet de riemen in het waterploffen, maar jawel de boot ging naar zee terug in plaats van vooruit te komen. Aan een touw begonnen de matrozen, die inmiddels uit de boot gespron-
— 145 –
gen waren, de boot voo ruit te trekken, maar het hielp niet veel want d e boo t was vo or goed vastgeraakt. W at nu te beginnen. Voor drie uren in den na middag zo u het geen vloed wo rd en en d aar in de felle zo n te b lij ven brand en, gaat niet. Het wa ter stro o md e met geweld naar zee. De gedachte kwa m 't eerst in ons op: dat deze sterke weg strooming van het boschwater ten doel had o m het overtollige water uit de gronden van Totness en Frinds hip die d o o r d e z wa r e e n a a n h o u d e n d e r e g e n s wa r e n o v e r s t r o o md , we g te loozen, doch helaas! later bleek het dat, deze wegstrooming ten doel had, het spuien van de geul voor de monding van het kanaal o m de modderbank weg te spoelen. Eindelijk zond de kapitein om de brieven zak te bezorgen en naar ee n corj aal uit te zien. De corj aal wer d geb racht e n wi j we r d e n n a ar k a mp o e ( *) g e b r a c h t, wa a r wi j me t moeite toch naar huis konden voeteeren. Onze koffers kregen wij eerst in den namiddag o m 5 uur aan den wal. Na aldaar in Coronie eene maand te hebben vertoefd moest ik mij bij mijne terugreis naar Paramaribo, aan de bepaling (van Coroniereis) onderwerpen mijn koffer en slaapgoed reeds Woensdags morgen in de kotter vooruit te zenden. Wij een zevental passagieren waaronder de heeren Wesenhagen, kantonrechter, en Burne, griffier, en Glöckler, leeraar der Ev. Br. Gemeente, vergaderden ons o m 1 uur in den nacht van Wo ensdag op Do nderdag. O m 2 uur k wa m d e bootsman aan en wij stapten in het zeilbootje dat door 2matrozen aan een touw werd gesleept tot op de hoogte van den kamp, en daarna aan het roeien gingen. Aan de monding van het kanaal gekomen ging het zeilbootje onder zeil. Onze uitvaart in het kanaal was zeer onaangenaam daar wij het haast niet konden uithouden van de muskieten die in zwermen op ons aankwamen en ons tot in zee achtervolgden. Wij bejammerden zeer den heer Glöckler die aan zijn rechterarm ziek was en naar Paramaribo moest gaan om her s te l, d a ar hij zij n ha nd ni et geb r ui k e n ko n o m d e ze lastige bezoekers af te weren. Om 6 uur des morgens werden wij in den kotter Coronie o v e r g e z e t . Om 8 uur kwam de zeepont van plantage (*) Een kamp of een open hut van boven gedekt met Pina--u i t s l u i t en d v o o r d e a r b e i d e rs we l k e a a n h e t k a n a a l we r k z a a m zijn daargesteld.
- 146 —
leasowes op zijden van den kotter Coronie aan, die eenige balen cacao en 8 passagieren met hunne bagages meebrachte. Na den geheelen dag Coronie zonder gegeten te hebben in den kotter de mail te hebben afgewacht kwa m de stoomer Curaçao eindelijk ten anker aan en wij werden omstreeks 8 ure des avonds in de mailboot overgebracht. De stoomer zette hare reis voort en wij kwamen den vol genden morgen om 8 uur te Paramaribo aan. Maandag den 3n December 189 4, verliet ik des namiddags 5 uur de stad Paramaribo, per de kol. ss. Curacao, die Dinsdag d.a. v. in den vroegen morgen om 5 ure voor de kust, op de hoogte van plantage Burnside alwaar de kotter Coronie geankerd was om de Mailboot af te wachten, ten anker. De passagiers, goederen en bagages werden overgezet . De kotter Coronie ging nu onder zeil en.kwam digt bij den wal in de nabijheid van het Kanaal van Totness ten anker. De kleine zeilboot die de passagiers (een 27 tal waaronder de heer Loth wd. Chef van het Bouwdepartement, 2 zeer jeugdige kinderen en 1 zuigeling) naar den wal bracht geraakte op de modderbank vast. Gelukkig was er in onze nabijheid een persoon in een corjaal bezig aan het vangen van krabben die ons te hulp kwam en eenige passagiers overnam en naar den wal bracht. Eenige oogenblikken later kwam er een open corjaal aan die door den distr. -commissaris werd gezonden om den heer Loth te halen, bij welke gelegenheid de overige passagiers naar de kamp werden gebracht, en wij voeteerden toen naar onze bestemming. Woensdag d.a.volgend werd door den Commissaris een visschersboot gehuurd om de goederen en bagages der passagiers die uit Coronie naar Paramaribo gaan moeten naar de kotter Coronie over te brengen en bij deze gelegenheid kreg en wij onze ko ffers en bagages aan den wal. Donderdag morgen o m 8 uur vertrokken de passagiers een 34tal (waaronder 3 kleine kinderen en een zuigeling) met het zeil-bootje uit het kanaal van Totness met dat gevolg dat het zeil -bootje op de modderbank vast raakte. Om 12 ure ging een visschersboot dat den heer Loth, ko ffers en bagages er passagieren naar de kotter Coronie overbracht voorbij. De bootsman van het zeilbootje verzocht den hoofdman van de visschersboot hem hulp te verleenen door de passagieren ove r te nemen; ja de passagieren hadden onderling overeengekomen ieder een kwartje bij te leggen om den hoofdman van
147 — de visschersboot te betalen. Doch wie zich niet bekommerde en aan stoorde was d e hoofdman. De passagieren hebben zich moeten getroosten om van af 11 ure des morgens tot 12 ure in den nacht op de modderbank in zon, regen, wind en dauw te verblijven. In den vooravond van af half 8 tot 12 ure werden wij door een zwaren regenbui, muskieten en makoes overvallen. Des namiddags 5 ure was de sto o mer Curacao reeds ten anker gekomen. De kotter Coronie was haar terzijde gegaan , (de heer Loth en de koffers en bagages der passagieren overge zet en ging toen weer onder zeil om digter aan den w a l te komen. Eerst om 12 ure in den nacht toen het vloed werd geraakte het zeilbootje los en werd door den kotter Coronie opgenomen en de passagieren in de mailboot overgebracht. De stoomer Curacao ging toen onder stoom en stoomde voort naar Paramaribo. Dit veroorzaakte aan den stoomer Curacao een oponthoud van 9 uren. Een zeer pijnlijk gevoel de moeder met haar arm schaapje (zuigeling) en de 3 jonge kinderen in dien ellendigen toestand te aanschouwen. Maandag den 27den December vertrok ik weder per de stoomer Curacao naar Coronie. De stoomer kwam om 5 uur in den vroegen morgen van Dinsdag d. a. v. voor plant. Burnside alwaar de kotter op haar wachtende was ten anker. De passagieren een I4tal waaronder de heeren Wesenhagen Kantonrechter en griffier Burne) en goederen werden overgezet, en de kotter ging onder zeil. Dichter aan den wal gekomen zijnde kwam ze ten anker. De passagieren en eenige kleinigheden werden om 9 ure des morgens weder in het zeil bootje overgezet en wij gingen zeilende naar den wal. Nauwlijks hadden wij den kotter verlaten of de wind ging liggen. De matrozen gingen toen over aan het roeien van de boot, doch eensklaps geraakte de boot vast. Zij toen spron gen in het water en begonnen h e t zeilbootje met touwen voor uit te trekken. — Dit ging in het begin nog al doch ,ja wel de boot kon niet verder. Er werd alle pogingen aan gewend, doch de boot zat vast en voor goed ook. — Wij moesten dus de vloed afwachten die eerst in den namiddag om 3 ure ons te hulp kwam, zoo dat wij om 5 uur aan den kamp werden gebracht.
— 148 –
Wij voeteerden verder een dam van 73 kettingen eer wij aan den koker op den publieken weg kwamen. Dinsdag 1 Januari 1895. Bij het naar den wal brengen van passagieren en goederen die met de stoomer Curaçao gisteren den 31 December van Paramaribo vertrokken mede gekomen, geraakte het zeilbootje op de modderbank vast van af des morgens 9 ure tot des avonds 7 ure eer ze weder los raakte en de passa gieren aan den wal konde bezorgen. Men kon niet eerder dan Woensdag 2 Januari de brie ven van den post verkrijgen. Donderdag morgen waren er 33 passagieren die naar Paramaribo gaan moesten waarvan slechts 11 werden vergund te gaan en de overigen werden afgezegd. De boot vertrok om 8 ure des morgens met de 11 passagieren en de bootsman terwijl hij de afgezegden te kennen gaf dat hij geen passagieren meer mede kon brengen omdat hij vreesde, de boot weder op de modderbank zou vast zitten. De teleurstelling van de afgezegde personen gingen met nuttelooze kosten gepaard om hunne goederen eerst naar den kamp — en dan van daar naar hunne woningen weder te moeten transporteeren — ja zelfs moesten balen cacao van plantage M. en plant. I.M. welke moesten worden afgescheept achterblijven. De belanghebbenden te Paramaribo ontvingen bij de terugkomst der mailboot wel brieven doch geen producten. Dat. de toestand van Coronie steeds verergert, is ja een verschijnsel hetwelk dagelijks kan worden opgemer kt. En zou er reden bestaan om in eene verbetering van haren on gunstigen toestand te twijfelen, of aan te nemen dat geene verbetering volgen zal wanneer doelmatiger middelen dan het opgraven en verlengen van het kanaal van Totness tot afvoer en spuien van het water — het aanschaffen van eene stoomvaartuig met achterwiel — of het aanschaffen van eene schoener in het werk kan gesteld - worden. Een feit is het dat Coronie wegkwijnt en in den afgrond zinken zal zoo er voor haren wederbloei en welvaart geen hulp daagt. Hoe dikwerf hoort men aldaar klachten opstijgen, dat de toestand van dit district van dag tot dag erger wordt ; zoodat de inwoners aanleiding vinden om hunne ontevredenheid te uiten.
— 149 –
Kortheidshalve wordt bij deze verwezen naar den inhoud van de hier nevens gevoegde adressen, waarin de toestanden duidelijk zijn omschreven. Laat ons dan geen troost zoeken in ijdel geklaag, maar met overtuiging en vertrouwen strijden tegen de oorzaken van deze toestanden en voor den vooruitgang en ontwikke ling, die tot Coronie's wedergeboorte worden vereischt. Volbrengen wij als burgers onzen plicht, die gebiedend vordert om gemeenschappelijk het goede te bewerken: doen wij dit met getrouwheid en met de meeste belangstelling, wij zullen gewis in ons streven niet slechts de goedkeuring, maar ook de volle medewerking van Hoogerhand ondervinden en in plaats van stof tot klagen, zullen wij eindelijk reden hebben om ons te verblijden. Door deze overtuiging werden wij aangespoord en gedrongen gevoelt ons te moeten wenden: Aan
Hare Majesteit de Koningin. (Geven met den diepsten eerbied te kennen: De ondergeteekenden Grondeigenaren, Landbouwers, Winkeliers en verdere Ingezetenen van het district Coronie. dat het district Coronie zijnen grootsten bloei en voorspoed moet zoeken in den Landbouw en wat daarmee samenhangt, waaronder ook handel in de producten van den grond; dat duidelijk blijkt, dat onze landbouw in plaats van zich uit te breiden en te verbeteren, al meer en meer achteruit gaat en ons in een zorgelijken toestand brengt; dat, wanneer wij den tegenwoordigen toestand van dit district , nagaan, en ons voor den geest brengen de menigvuldige gelegenheden, welke zich van meer dan eene zijde aanbieden om uit de aarde zoo talrijke voortbrengselen te trekken, bij ons onwillekeurig de vraag moet oprijzen: »Waarom wij toch de middelen versmaden, welke de voorzienigheid ruimschoots schenkt om in onze behoeften te voorzien?« doch, wanneer wij met bedaardheid de zaak overwegen, mo et en w ij erken n en d at , h o e mi l d d e n at uu r oo k zi j n moge , — hoe gaarne velen onzer hunne krachten zouden willen aanwenden om van den schoot der aarde middelen tot onderhoud te ontwoekeren -- er evenwel hulpmiddelen vereischt worden om onze ondernemingen aan te vangen voort te zetten en uit te breiden.— En helaas! dat, wanneer
— 150 –
die hulpmiddelen ontbreken, de beste plannen in hunne geboorte verstikt worden en dit zeer veel bijdraagt om ons te ontmoedigen en ons zelfs in Iusteloosheid en vertwijfeling te dompelen; dat door het groot bezwaar van in- en ontschepen van producten in het Gouv. kanaal Totness, de landbouwers welke het bovengedeelte van dit district bewonen van af Moy, Welgelegen, Hamilton, Inverness en Ingiekondre er thans van verstoken blijven hunne producten naar de markt te Paramaribo te kunnen overbrengen, daardoor groote schade en verliezen moeten lijden; hunne producten aldus tot be derf overgaan, doordien aan die zijde geen geschikt kanaal is en het transport hunner producten naar het Gouv kanaal Totness met enorme kosten en moeilijkheden gepaard gaan; dat door den bestaanden toestand, die van dag tot dag slechter wordt, — bij elke mailgelegenheid het in- en ontschepen van passagiers en hunne bagage ten hoogste moeielijk en gevaarlijk is en het overbrengen daarvan naar den kotter Coronie met levensgevaar en verlies hunner goederen gepaard gaat. dat de passagiers, waaronder kinderen en zuigelingen, 't zich soms moeten getroosten in zon, regen en dauw in een zeilbootje op de modderbank vast te zitten; dat in den laatsten tijd die toestand meer en meer verergert door de sterke aanslibbing van de modderbank, en het wel gebeurt is, dat het zeilbootje, bestemd om passagiers en bagage naar den kotter Coronie over te brengen. waarin 30 passagiers, 2 kinderen en 1 zuigeling zich bevonden, van des voormiddags 11 ure tot des middernachts 12 ure op de modderband vast is blijven zitten; dat het eene ontegensprekelijk waarheid is dat, wat men ook van het kanaal van Totness moge verwachten; welke plannen men te dien aanzien tot verbetering van de be staande toestanden moge aanwijzen en aanprijzen, het zeker is, daar hetzelve aan zeer vele wisselvalligheden is blootgesteld dat men uit dien hoofde in plaats van de schoonste voldoening, de wreedste teleurstellingen zal moeten onder vinden en de gedane uitgaven als onnut besteed zal moeten beschouwen; d at bij aan ko mst der mai lboot de doo r d en ko tt e r Coronie af te halen Mailbrieven meermalen eerst een dag later aan den wal kunnen worden overgebracht en daardoor de correspondentie tusschen Coronie en Paramaribo belem merd wordt;
•
— 151 — dat het gemis van eenen wel ingerichten communicatieweg in dit district niet alleen den handel benadeelt maar dit op den bloei dezer volksplanting een hoogst nadelige invloed moet uitoefenen; dat ons belang het van ons eischt om te beproeven, of er geene mogelijkheid bestaat ons uit die moeilijke positie te redden; dat de ondergeteekenden in het jaar 1886 onder he t bestuur van Gouverneur H.J. Smidt hunne grieven hierover hebben te kennen gegeven bij een adres, .dd. 3 april 1886; dal op dat adres bij Gouv. Resol. D.d. 5 mei 1886, La B. No. 2532 door Zijne Excellentie goedgunstig is beschikt; dat ook in 1888 een aanvang met den door ons ver langden communicatieweg van af de Ingiekondre tot aan de monding van de Coppenamerivier werd gemaakt; en wij toen in de blijde verwachting verkeerden; eene verbetering in den toestand te zullen verkrijgen; doch dat helaas! Onze verwachting werd verijdeld doordien men van af de Ingiekondre tot aan de (Arereroena) Koema-koemakreek (het middenpunt van de Ingiekondre tot aan de Coppename) genaderd, waarvan f. 3811.40 besteed werd, het werk staakte, om het Gouv. kanaal weder op te graven; — terwijl het verder verlengen van genoemden weg, alleen zou te pas komen, indien de verbeteringen gebracht en nog aan te brengen aan het kanaal van Totness zooveel teleurstelling opleverden. dat eene verbinding van Coronie met Paramaribo binnen door, wederom in overweging zou moeten worden genomen. Bij de zoo geringe kennis, die er in Nederland bestaat van hetgeen Coronie is — van hetgeen het behoeft, — van hetgeen het voor Suriname is en voor Nederland zijn kan. Bij de gebiedende noodzakelijkheid van eene doelmatiger aanleg van zulk eene verbinding van Coronie met Paramaribo, achten adressanten, die met de welbegrepen belangen van het district Coronie bekend zijn, het als hun plicht zich te beijveren de vereischte hulp — bijstand en ondersteuning van Hare Majesteit onze geëerbiedigde en beminde Koningin me t den meesten eerbied in te roepen. Redenen waarom adressanten met den meesten eerb i ed zi ch wend en t o t Uwe Maj est ei t met d e nederige en eerbiedige beden dat het Uwe Majesteit moge behagen, de vereischte hulp --- bijstand en
— 152 — ondersteuning te verleenen tot het aanleggen van den vereischten communicatieweg van af de Ingiekondre tot aan de Coppename en van een tramweg, daar door te voorzien in eene behoefte welke het algemeen belang dienstbaar en tot nut en voordeel voor dit district en voor Paramaribo zal zijn. 't Welk doende C o r o n i e den 30esten Maart 1895 J. L. STUGER Ez. mede door 48 belanghebbenden inwoners van Coronie onderteekend. Bijlagen No.1/6 3 Afsch. v. Ad. 2 Org. Resol. 1 Courant.
Aan Zijne Excellentie
den Minister van Koloniën Geven met diepen eerbied te kennen. De Ondergeteekenden Bezitters van plantages en Gronden Belanghebbenden en Belangstellenden in- en van het district Coronie — dat de rijkdom van een land in de vruchtbaarheid van den grond en in de werkzaamheid der inwoners bestaat; en aan het tweede deszelfs bestaan bloei en welvaart moet hebben dank te weten. dat elk land, welks voortbrengselen met eene billijke vergoeding naar gelang van de daarbij onvermijdelijke on kosten verkocht en verzonden kunnen worden, den inwoners welvaart ja rijkdom moet aanbrengen en de inkomsten van den staat moet vermeerderen door een billijke welgecalcu leerd recht van in- en uitvoer. Dat overal, waar goede communicatieen in 't leven werden geroepen, dat land in vooruitgang en bloei toenam. dat adressanten het wenschelij k achten, onder uwer Excellenties aandacht te brengen, het geïsoleerd district Coronie dat van af 1808-1881, in vollen bloei en welvaart verkeerde. dat zijn onovertroffen vruchtbare bodem die voor het district Nickerie, noch voor andere districten in de oude
— 153 — kolonie Suriname behoeven onder te doen, thans onbebouw baar wordt; dat vele effecten vroeger van geschikte en diepe kanalen voorzien tot uitloozing van het overtollige water en tot af scheping der producten, thans geheel ondiep en dicht zijn tengevolge van de bestaande zware zandbank voor de kust van dit district; dat de bevolking van dit district gedurende de laatste jaren zeer vermindert en naar andere districten en naar de goudvelden vertrekt, doordien zij de verliezen niet lijden kan; hetgeen zij niet zou doen als zij verzekerd was dat hare producten in het zoo onovertroffen vruchtbare Coronie niet grootendeels verloren gingen; dat deze voortdurende vermindering den achteruitgang van den landbouw te weeg moet brengen. dat de voornaamste oorzaken, welke tot de vermindering der werkende handen, aanleiding geven, toegeschreven moeten worden: le. de groote afstand van dit district tot de hoofdplaats Paramaribo, 2e. het bezwaar van in en ontschepen der producten naar de markt van Paramaribo, 3e. Het gemis eener bruikbare communicatie te land; dat dit gemis in dit district niet alleen op den handel landbouw en veeteelt, maar op den bloei dezer volkplanting een hoogst nadeeligen invloed moet uitoefenen; dat de toestand van in- en ontschepen van producten, passagiers en hunne bagages tengevolge van het dag tot dag, meer en meer aanspoelen van de zandbank, onhoudbaar wordt; dat ook dit ongerief in 1845 de aandacht van Gouver neur C. P. Schimpff, in 1874. van Gouv. C. A. van Sypesteijn en in 1886 van Gouv. H.J. Smidt had getrokken; dat met het oog op het behoud van het district Coronie voor adressanten het zeer wenschelijk is de daarstelling van de verbinding van Coronie met de Coppename; — waarmede reeds in 1888 onder het toezicht van den heer K.J.W. Juta gewezen Commissaris van dit district een begin is gemaakt, doch aan de n de Arereroena of Koema-koemakreek ,zijnde het middenpunt van de Ingiekondre naar de Coppename) om welke redenen ons onbekend, gestaakt, om het Gouv. kanaal Totness weder te gaan' opgraven, dat instede van dezen toestand te verbeteren krachtdadig medewerken zal, niet alleen tot de bestendiging van het ongerief, maar ook tot de terug keer van het district Coronie tot haren natuurstaat;
— 154 — dat met het oog, op de verbinding van Coronie met de Coppename reeds nadat het bedoelde terrein, door den Landmeter W. L. Loth in de maand September 1886 was getra ceerd en opgenomen, door R. L. Alfgas, H. A. Blom, J. Arah en C.N. Ridewald aanvragen ter verkrijging van perceelen lands gelegen aan den weg naar de Coppename, zijn opge volgd, — en zij bij Gouv. Resolutie dd. 5 November 1886 La. 13 No. 6351, — vier perceelen lands in allodialen eigendom en erfelijk bezit verkregen ter uitoefening van den kleinen landbouw; dat er nog velen waren, die dit voorbeeld hadden willen opvolgen; doch doordien deze weg gestaakt werd, en zij geen perceelen meer aan die zijde konden verkrijgen, later verplicht waren perceelen lands aan de 4e Serie op den Gouv. grond Totness in pacht te nemen, welke perceelen lands zij thans weder verlaten en de pachten willen opgeven. dat bij de Huishoudelijke begrooting over het dienstjaar 1886--1889 waren uitgetrokken een bedrag van 2 500,—»voor de hervatting van het onderzoek« en f 7500,— »kosten tot verdere voorbereiding eener communicatie van Coronie naar de Coppename«; (Art. 104. Letter C handel. 1887-1888, bladz. 102 en volg.; dat de verdere verlenging van de Koema-koemakreek tot aan de Coppename, alleen zou te pas komen, indien de ver beteringen gebracht en nog aan te brengen aan het kanaal van Totness zoo veel teleurstelling opleverden, dat eene verbinding v an Coronie met Paramaribo binnendoor wederom in overweging zoude moeten worden genomen; (H. H. Begrooting van 1890.) dat adressanten de vrijheid nemen er op te wijzen, dat bij ervaring, de verkregen uitkomsten der in 1859 -1865 weder uitgegraven Gouv. kanaal Totness niet bevredigend mogen worden beschouwd; dat als voor de toekomst van dit district alleen op herhaalde uitdiepingen van het Gouv. kanaal "I'otness gerekend wordt, het voor Coronie zeer treurig gesteld zal zijn; dat, hoewel nu en dan gunstige verschijnselen zich voordoen, het eene ontegenzeggelijke waarheid is, dat, wat men ook van dit kanaal mocht verwachten, welke plannen men ten dien aanzien tot verbetering van den bestaanden toestand moge aanwijzen en aanprijzen, — het zeker is, daar hetzelve aan zeer vele wisselvalligheden is blootgesteld, men uit dien hoofde in de schoonste verwachting, de wreedste teleurstellingen zal moeten ondervinden;
— 155 —
dat de ervaringen van 1859-1865 reeds genoegzaam bewijzen hebben opgeleverd; dat echter het nut van het wederopgraven van het Gouv. kanaal Totness alleen tot waterafvoer, doch niet tot communicatiemiddel strekt; dat het niet in het minst mogelijk is door deze verbetering van het inwendige, het euvel te ontnemen hetwelk uitwendig huisvest; — daar het kwade zelve in de bestaande zandbank gelegen is; dat echter het nut der wederopgraven van dit kanaal alleen de uitloozing der overtollige wateren der in pacht afgegeven perceelen lands op den Gouv. grond Totness bevordert. Vandaar dus eene drangreden van adressanten om de verbinding van Coronie met de Coppename, die zeer noodzakelijk vereischt wordt; dat, als wij onze aandacht vestigen op den van dag tot dag meer en meer ongunstigen toestand van dit district; — wij ons bepalen tot de stremming die de handel — landbouw en veeteelt meer en meer ondergaan; — wij een blik op vreemde landen werpen en betere middelen tot volkswelvaart zien; — dit alles de onmetelijke voordeelen van het in 't leven roepen eener bruikbare communicatieweg duidelijker doet uitkomen dat het bovengedeelte van dit district, dat de uitgebreidste bosschen bevat; als het ware eene onuitputtelijke bron aanbiedt, waaruit schatten zouden kunnen voortvloeien, reeksen van geslachten niet alleen een toereikend middel van bestaan, doch ook rijkdom zouden kunnen vinden. dat ook voor de nederzetting eener kolonisatie van Javanen, dit bedoeld terrein aan den mond der Coppenamerivier het geschikste van alle terreinen in geheel Suriname zoude zijn; dat de verwachting niet overdreven zou zijn, dat dit door adressanten bedoeld terrein van de Ingiekondre tot de Coppename — eene uitgestrektheid van 40 k.m . in het midden gelaten het reeds bebouwde gedeelte uit eigene opbrengsten in de kosten der daarstelling van de vereischte verbinding met de Coppename zal kunnen voorzien, en evenwel Politieke-, Commercieele- en Sociale voordeelen zal opleveren meer dan opwegende tegen de uitgaven van f 80 à f 90.000 – (tachtig a negentig duizend) gulden aan de kosten verbonden; dat adressanten met meerder grond in de verwachting verkeeren, daar zij de volste overtuiging hebben, dat zoo-
— 156 —
danige verbinding van Coronie met de Coppename, door het Koloniaal Gouvernement gaarne zal worden ondersteund en in Nederland eene gunstige overweging zal ontmoeten; dat adressanten eerbiedig de vrijheid nemen de hierbij gaande bijlagen van No. 1—No. 6 onder Uwer Excellenties aandacht aan te bevelen. Redenen waarom adressanten vol vertrouwen op de Hulp Uwer Excellentie steunen, tot behoud van het geisoleerd district Coronie, het in 't leven roepen der verbinding van Coronie met de Coppename met de daarbij vereischte tram hetzij paarden- of stoom-tram onder Uwe Excellenties overweging brengen en met den meesten eerbied ons wenden tot Uwe Excellentie met de smeekbede dat. het Uwe Excellentie behagen moge eene gunstige beschikking hierop te verleenen en daardoor in eene behoefte te voorzien. 't Welk doende,
P a r a m a r i b o , 30 Maart 1895.
J. L. STUGER .Ez. mede door 8 belanghebbenden, allen inwoners van Coronie. onderteekend
** Aan Zijne Excellentie den Heer Gouverneur der kolonie Suriname, Geven met eerbied te kennen: De ondergeteekenden, bezitters van plantages en gronden, belanghebbenden en belangstellenden in het district Coronie; dat de gemeenschap te water tusschen Coronie en de hoofdplaats Paramaribo al moeielijker wordt en veel te wenschen overlaat; dat de eigenaren van plantages en gronden in dit dis trict in Paramaribo gevestigd, hunne bezittingen niet zoo dikwijls als zij het zouden wenschen kunnen bezoeken omdat zij vreezen in het zeilbootje op de modderbank te blijven vastzitten of den geheelen dag in den kotter Coronie te moeten blijven; dat de bedienaars van den godsdienst, die dikswijls naar dit district moeten reizen ter uitoefening hunner ambtsplichten aan vele moeilijkheden en ongemakken zijn blootgesteld;
— 157 —
dat de passagiers, die van Coronie naar Paramaribo reizen, verplicht zijn hunne bagage enz. des Woensdags tevoren om 6 ure des morgens bij het kanaal van Totness te bezorgen om met het zeilbootje naar den kotter Coronie te worden overgebracht; dal de passagiers eerst den volgenden dag, Donderdag morgen, om 6 á 7 uur met het zeilbootje naar den kotter Coronie worden overgebracht om de mailboot af te wachten, die eerst des avonds tegen 8 á 10 ure aankomt; dat de passagiers, die van Coronie naar Paramaribo willen reizen door tusschenkomende buitengewone omstandigheden hunne bagage niet op he t opgegeven uur doch eerst Woensdag middag of Donderdag morgen kunnen brengen, dan verplicht zijn een visschersboot voor eigen rekening te huren om naar den kotter Coronie te worden overgebracht of 't zich moeten getroosten alleen zonder bagage te vertrekken, of achter te blijven; dat bij aankomst van de mailboot Curacao in den vroegen morgen om 5 u 6 ure de mailbrieven, passagiers en bagage enz. in den kotter Coronie worden overgezet en het toch dikwerf gebeurt, dat de mailbrieven, passagiers, enz. eerst tegen den namiddag of vooravond aan wal kunnen worden gebracht, terwijl de passagiers hunne bagage eerst Woensdagmiddag of avond aan wal kunnen krijgen; dat dit district van af 1808 —1881 in vollen bloei -en we lvaart verkeerde; dat zijn onovetroffen vruchtbare bodem die voor Nickerie noch voor andere districten in de oude kolonie behoeft onder te doen, thans onbebouwbaar wordt; dat alle de vroeger bestaande geschikte en diepe kanalen tot uit.loozing van het overtollig water — en tot in- en ontschepen van producten tengevolge van de aanslibbing der modderbank thans dicht zijn; dat de bevolking van Coronie gedurende de laatste jaren zeer verminderd. Velen vertrekken naar andere districten en naar de goudvelden , omdat zij de verliezen niet lijden kunnen, hetgeen zij niet zouden doen als zij verzekerd waren, dat hunne producten (cacao, bananen en aardvruchten; niet grootendeels verloren gingen; dat de vermindering der werkende handen den achteruitgang van den Landbouw teweeg moet brengen; dat de aanleiding tot die vermindering der landbouwende menigte kan worden toegeschreven;
— 158 —
1o. aan den grooten afstand van 't district Coronie van de hoofdplaats Paramaribo; 2o. aan het bezwaar van 't afschepen der producten naar de markt te Paramaribo; 3o. aan het gemis van eene bruikbare communicatie met Paramaribo . dat dit gemis in dit district niet alleen op den landbouw, den Handel en d e ve e t e e l t maar op den welvaart der bevolking een hoogst nadeelingen invloed moet uitoefenen; dat dit ongerief in 1855 de aandacht van d e n Gouverneur C. P. Schimpff in 1874 van Gouv. C. A. van Sypest e i j n e n i n 1886 van Gouv. H.J. Smidt waren gevestigd; dat to t het behoud van dit district het zeer wenschelijk is; en de ondergeteekenden met den meesten eerbied Uwe Excellentie in overweging geven de aanleg eener verbinding van Coronie met de Coppename, waarmede in 1888 reeds onder het toezicht van den gewezen districts-commissaris E. J. W. Juta een aanvang werd gemaakt en waarmede men tot aan de Arereroene- of Koemakoemakreek (het iniddenpunt van de Ingiekoudre tot de Coppenaurerivier) genaderd is, waarvoor f. 3811.40. werd besteed, welk werk later gestaakt werd en nu niet meer is weer te vinden; dat bij de H. H. begrooting van Suriname over 1886-1889 was uitgetrokken een bedrag van f 2500 »voor de hervatting van het onderzoek« en f 7500 »kosten to t verdere uitbreiding eener communicatie van Coronie naar de Coppena me«. Art. 104, letter C Handelingen 1887-1888, bladz. 102 en volg.; dat de verlenging tot aan de Coppename, alleen zou te pas komen indien de verbeteringen gebracht en nog aan te brengen aan het kanaal van Totness zooveel teleurstelling opleverden, dat eene verbinding van Coronie met Paramaribo binnendoor wederom in overweging zoude moeten worden genomen. Memorie van toelichting Kol. H. H. Begrooting 1890; dat adressanten nederig de vrijheid nemen er op te wijzen, dat de verkregen uitkomsten van het uitbaggeren van het kanaal Totness in 1859--1865 niet bevredigend mogen genoemd worden; dat het voor Coronie zeer schadelijk zou zijn, indien men alleen van uitbaggering van het kanaal verbetering van den toestand verwacht ; dat met het oog op de verbinding van Coronie met de Coppename, aan 4 landbouwers bij Gouv. Res. 5 November 1888 La. B No. 6361 in allodialen eigendom en erfelijk bezit
— 159
pereeelen lands aan den weg naar Coppename zijn afgestaan ter uitoefening van den kleinen !audbouw; dat nog vele aanvragen zouden gevolgd zijn, doch door dien de aanleg van dezen weg gestaakt werd, de ov erige landbouwers later verplicht waren perceelen lands aan de 4e Serie op den grond Totness in pacht te nemen welke perceelen lands zij thans weder verlaten en er de pacht van willen opzeggen; dat het bovengedeelte van dit district dat uitgestrekte bosschen bevat als het ware eene onuitputtelijke bron aanbiedt, waaruit schatten zouden kunnen voortvloeien en waar door reeksen van geslachten niet alleen een toereikend middel van bestaan zouden kunnen vinden, doch zelfs tot rijkdom komen; dat ook tot de nederzetting eener kolonisatie van Javanen aan de monding van Coppename dit terrein het geschikste van alle terreinen in geheel Suriname zou zijn; dat de verwachting niet overdreven zou zijn, dat het bedoeld terrein van Ingiekondre tot de Coppename, eene uitgestrektheid van 4.0 K.M. (niet gerekend het reeds bebouwde gedeelte uit eigen opbrengsten in de kosten van aanleg van de vereischte verbinding met de Coppename zal kunnen voorzien en daarenboven nog politieke, commercieele en sociale voordeelen zal opleveren meer dan o pwegende tegen de uitgaven van f 80 a f. 90.000 (tachtig a negentig duizend gulden aan de kosten verbonden; dat adressanten met te meer vrijmoedigheid dit Uwe Excellentie in overweging geven daar zij de volle overtuiging hebben dat zoodanige verbinding van Coronie met de Coppe name door het Koloniaal Gouvernement gaarne zal worden ondersteund en ook in Nederland eene gunstige overweging zal ontmoeten ; dat het voorloopig zeer wenschelijk is, en als een begin van verbetering in den thans bestaanden toestand kan beschouwd worden, dat de afvaart van Stoombooten en Schoeners te Paramaribo op zulke uren geschiedt, dat die vaartuigen twee uren voor hoogwater te Coronie zullen kunnen aankomen; daardoor behoeft men niet in den kotter Coronie of zeilsloep op de modderbank met kinderen, zuigelingen en dikwerf zieken te versmachten; maar zijn de passagiers direct van het vaartuig aan wal; dat ook bij aankomst van de mail te Coronie een andere boot al ware 't slechts een visschersboot in gereedheid zij om de bagage van de passagiers over te nemen van den
—
3
160 —
kotter, opdat zij, aan wal zijnde, nie t tot den volgenden dag op hunne bagage behoeven te wachten; dat te Paramaribo niemand er iets tegen hebben kan of hij om 12 ure of des namiddags 5 ure vertrekt; dit geschiedt ook me t alle andere booten van hier naar Amsterdam Demerary enz. Dat het een groot ongerief is, dat men slechts om de 14 dagen tusschen Coronie en de hoofdplaats Paramaribo berichten kan zenden wat dan nog met zeer vele moeielijkheden gepaard gaat, dat de brieven dikwerf een dag na aankomst van de Mailboot in Coronie p as ontvangen worden en de correspondentie tusschen beide genoemde plaatsen daardoor belemmerd wordt terwijl tegenwoordig uit de verste landen binnen een paar dagen telegraphisch vragen beant woord worden; dat adressanten Uwe Excellentie ook wenschen in overweging te geven, het aanleggen eener Telephoon verbinding; dat deze toestanden van algemeene bekendheid, zijn; Redenen waarom de adressanten eerbiedig en vol vertrouwen op de bereidwilligheid van Uwe Excellentie deze smeekbede tot Uwe Excellentie richten. 't. Welk doende P ARAMARIBO, 30 Maart 1895
L. STUGER Ez. mede door 48 belanghebbenden, allen inwoners van Coronie onderteekend.
— 161 — Maan d ag d en 1 J u l i d es vo o rmi d d ags 5 uu r verl i et ik de stad Paramaribo met de mailboot Curaçao naar Coronie. De reis was zeer voorspoedig. De stoomer Curaçao kwam om ½3 ure in den vroegen morgen van Dinsdag d.a.v. vlak voor den kotter Coronie, die op de mailboot wachtende was ten anker. Dadelijk werden de vrachtgoederen, passagiers en bagages, mailbrieven enz. overgegeven en overgenomen. De stoomer stoomde verder voort en de kotter zeilde dichter nabij den wal en kwam ten anker. De passagiers en bagages werden in het zeilbootje ingeladen om naar den wal te zeilen. Wij verlieten den kotter om 6 ½ uur en zeilden tot voor de monding van het Gouv. kanaal Totness en eensklaps geraakte het zeilbootje op de modderbank vast. Gelukkig kwam juist een visschersboot ons nabij, die de passagiers en bagages overnam en ons naar den wal bracht.
** ~
Op Donderdag den 1 Augustus des morgens 7 uur ging ik naar het kanaal met mijn bagage, om als naar gewoonte naar den kotter te worden overgebracht ter afwachting van de mailboot Curacao. De bootsman van den kotter Jacob Klist, vroeg mij waar mijn bagage naar toe ging en ik antwoordde hem dal ik naar Paramaribo wil mede gaan — hij liet daarop volgen no wan sani vo joe sa go nanga mi boto d.i.: niets hoegenaamd van u zal in 'mijn boot gaan. Ik wendde mij toen bij den Districts-Commissaris van Coronie, den heer Ruijs, ZEG. gaf mij te kennen dat de kapitein van de kotter dit weten moet en dat ik mijn bagage sedert Woensdag morgen had moeten zenden. Ik ging toen weder naar het kanaal. Het zeilbootje, me t de bagages van 5 passagiers die later na mij met hunne bagages, alsook eenige blikken kokosnootolie, een troep vogels waren gekomen, geladen, en ziende dat er nog ruimte ja voor 10 passagiers en eenige kleinigheden was en de bootsman Klist mijn bagage niet ingenomen had, en blijft weigeren, zoo wendde ik mij ten tweeden male tot den heer Ruijs met beleefd verzoek mij een politie te willen mede geven ten einde te constateeren mijne klachte wegens het niet willen aannemen mijner bagage door den bootsman Klist niettegenstaande door hem bagages van andere passagiers die na mij gekomen waren, werden ingenomen, De Commissaris, de heer Ruijs gaf order aan zijn ordonans om in te spannen. Ik ging toen weder naar het kanaal
162 — en toen de Commissaris aldaar gekomen was, kan niet anders gezegd worden, dat ZEG. zich heeft moeten overtuigen, (lat er nog heel veel en genoegzame ruiulte in het zeilbootje was, en nog 10-20 passagiers en bagage ingenomen konden worden. Hi erbij wordt slechts herinnert dat niet alleen ik, do ch ook vele anderen wel overtuigd zijn, dat er soms 35 tot 49 passagiers, benevens vrachtgoederen en bagages waaronder groote pakkisten vlet gedroogde visschen, baskielen met vruchten van andere personen die niet als passagiers medegaan, worden in gen o men , en dat er op dien dag slechts 5 passagiers en hunne bagages in het zeilbootje waren i n gen omen . In weerwil van de nog aanwezig genoegzame ruimte. Meer nog. In weerwil van mijne klachten aan den Districts-Commissaris. Verder nog: in weerwil- van de overtuiging door den Districts-Commissaris, den heer Ruys, verkregen, dat er genoegzaine ruimte in het zeilbootje was, doch mijn bagage niet kon worden ingenomen, door eigendunkelijke handeling van den bootsman Klist, doordien de bootsman niet verkoos mijne bagage mede te nemen, hoe ongaarne ook, ik mij getroosten moest in Coronie achter te blijven, in afwachting van de eerst volgende mailsgelegenheid. Op Woensdag den 14-n Augustus was ik verplicht, om niet achtergehouden te worden, mijn bagage reeds in den vroegen morgen om 7 ure naar het kanaal te doen bezorgen, vanwaar ze naar den kotter moet worden overgebracht. Het was juist dien dag zitting bij het Kantongerecht te Coronie. Ik moest bij deze zitting verschijnen. Het laat zich begrijpen dat mij op dien dag de voorop-zending van mijn kotter en slaapgoed zeer bezwaarlijk was. Na afloop der zitting te huis gekomen zijnde, was ik, een heel eind van de Noordelijke Yszee verwijderd, natuurlijk zoo bezweet, dat ik verlangde mij te verschoonen althans een drooge borstrok aan te doen, doch helaas! die was ter wille van den kotter, aan het kanaal en ik hier, en gedwon gen mij tevreden te stellen in een natte borstrok den geheelen dag gekleed te blijven en des avonds mijn slaapgoed te missen. Donderdag den 15n Augs. des voormiddags 10 ure, moesten de passagiers te voet loopen tot naar de zoogenaamde Kampoe om door middel van het zeilbootje naar den kotter te worden overgebracht. Terwijl alle passagiers op Kampoe bijeen waren, kwam er een visschersboot, die Z. D. H. Monsr. Wulfingh en Pater Swarts naar den kotter overbracht, de heer Kantonrechter
— 163 — en zijn Griffier medenam, en ons voorging.Wij gingen echter in een ander visschersboot, volgeladen met vracht-goederen, vruchten, bagages, enz. Het nog achtergebleven zeilbootje, door tegenwind verhinderd om den kotter aan te doen, moest door een visschersboot welke op zijde van den kotter was, afgehaald en naar den kot te r ges le ep t wo rden . Al h et scheepsvolk va n d en kotter was met de viss chersboot medegegaan en wij waren in den kotter alleen, overgelaten aan ons lot. Eindelijk kwam de zeilboot op zijde van den kotter. D e bootsman moest nu, als naar gewoonte, den kotter die op 4 vt water lag, meer naar buiten brengen. De kotter raakte echter op de modderbank vast. Dus het volgend getij afwachten. Doch wat gebeurde ? De stoomer Curaçao was om 3 uren d e s namiddags in zicht. Gaandeweg is hij op verren afstand diep in zee ten anker ge ko me n omdat het laagwater was. Er werd besloten om eene visschersboot welke op zij van den kotter was met eenige passagiers en vrachtgoederen naar de mailboot te brengen, de overige passagiers met het zeilbootje te brengen. De overige vrachtgoederen zou gemelde visscherschoot, terugkeerende, afhalen. Wij gingen om kwart voor 4 uren onder zeil, maar door tegenwind, of wat dan ook, konden wij de mailboot niet bereiken. Wij dobberden te midden der golven, nu eens naar het N., dan weder naar 't Z., dan weder naar elders tot dat de avond inviel en het bijgevolg, als gewoonlijk, duister werd, ja zoodanig duister dat wij geen vooruitgang bemerkten naar het doel,nl om de mailboot te bereiken. Daar er geen lantaarn in het zeilbootje was, gingen wij er daartoe over om papier aan te steken en in de hoogte te houden, men verstaat : als fakkels, denkende dat men in de mailboot. dit zoude zien en het zeilbootje te hulp ko men. Ten spijt van onze wel doordachte handeling werden wij niet op de mailboot bemerkt. We verkeerden zoo wat in eene zeer moeilijke positie. Danken wij den Hemelschen Vader die ons onder Zijne bescherming en beschikking nam. Duidelijk hoorden wij stemmen en het geplof van riemen in het water achter ons op. Dezelfde visschersboot, die naar den kotter teruggegaan was, om de overgebleven vrachtgoederen af te halen kwam en nam ons zeilbootje op sleeptouw. Hoe waren wij verheugd! Doch wat men ook deed, het kon niet; wij zagen weinig vooruitgang zoodat men het moest opgeven.
— 164 —
Niettegenstaande de 5 jongelieden den geheelen dag door geroeid hadden, afgemat en vermoeid waren, werd ons voorgesteld en besloten, dat de passagiers het zeilbootje zouden verlaten en in de visschersboot overgaan om naar de mailboot overgebracht te worden. Mons. W., Pater S., de Griffier en ik stapten over in de visschersboot en wij kwamen om 12 ure in den middernacht aan boord van de mailboot. De Kantonrechter, de heer Wesenhagen, was in het zeilbootje achtergebleven. De Gezagvoerder van de mailboot Curacao zond met de visschersboot die naar den wal ging, eene lantaarn aan den bootsman van den kotter, om te kunnen onderscheiden de richting der ligging van het zeilbootje, en stoomde langzaam hetzelve tegemoet. Het zeilbootje kwam eindelijk om 1 uur op zij. De heer Wesenhagen kwam over, de passagiers goederen enz. werd overgenomen en de Curacao zette zijne reis voort naar Paramaribo.
— 164
Niettegenstaánde de 5 jongelie geroeid hadden, afgemat en vermo gesteld en besloten, dat de passa verlaten en in de visschersboot ove overgebracht te moorden. MIonsr en ik stapten over in de visscher 12 ure in den middernacht aan b Kantonrechter, de heer Wesenha achtergebleven. De Gezagvoerder van de mailb visschersboot die naar den wal g bootsman van den kotter, om te richting der ligging van het zeilbo hetzelve tegemoet. Het zeilbootje kwam einde beer Wesenhagen kwam over, de werd overgenomen en de Curaçao Paramaribo.
165 Wel kwam geen direct antwoord op ons request van 30 Maart '95, maar naar aanleiding van het in het Gouv. blad dd. 4Augustus 1896 voorkomende bericht. over wijziging van het uur van vertrek der mailbooten, van Paramaribo zonden 30 ingezetenen van. Coronie het volgend adres aan den Gouverneur: Aan Zijne Excellentie den heer Gouverneur
`h er kolonie Suriname Geven toet den nicest gepasten eerbied te kennen De ingezetenen van Coronie dat wij ons ten zeersie verplicht gevoelen aan Uwe Excellentie onzen oprechten dank te betuigen voor de zoo belangrijke begunstiging in het wijzigen van het uur van het vertrek de r mailboot van Paramaribo, waardoor wij van Paramaribo komende van het ongerief' in het verblijven van de schoener »Coronie« of het vastblijven op de modderbank aldaar behoed worden; dat onze erkentelijkheid deswege nog verhoogd zou worden doordien wij nog steeds in de noodzakelijkheid verkeeren met den vreest gepasten eerbied opnieuw een beroep te doen op Uwe. Excellentie's belangstellendheid; dat bij het vastblijven van de Schoener Coronie op de niodderbank aldaar den 90den September jl. bij gelegenheid van het overbrengen van passagiers en goederen de passagiers zich hadden moeten getroosten op den verren afstand van de schoener »Corouie« verwijderd en in het holst van den nacht in een visschersboot naar de mailboot te worden overgebracht; .
— 166 — dat dit ongerief onder de dagelijksche verschijnselen behoort; dat wij bedrukt en met angst een tijdstip tegemoet gaan waarin de onstuimigheid der zee door de Noordelijke en Noord-Oostelijke winden bevorderd, ons te wachten staat; Geve God! dat door Uwe Excellenties invloedrijke tusschenkomst en medewerking het reeds bij herhaling gedaan verzoek om de zoo zeer vereischte Communicatieweg meer en meer bijval in Nederland vinden, door onze Geeerbiedigde Koningin krachtdadig ondersteund, weldra verwezenlijkt wordt; dat wij het wagen het verzoek te doen Uwe Excellenties aandacht te schenken op het nog steeds noodzakelijke in een verbeterde toestand van Coronie brengen om de Communi catieweg van Ingiekondre naar de Coppenameriv ier zoo mogelijk te doen maken; dat wij ons veroorloven tot Uwe Exellentie te wenden met de bede ons Uwe invloedrijke tusschenkomst mede werking, voorlichting en ondersteuning niet te onthouden. Onderteekenen ons met den meest gepasten eerbied. Coronie, den 20n October 1896. onderteekend door 30 ingezetenen van Coronie Namens de onderteekenaren
•
Paramaribo, d en 2 4 n Oct o b er 1 8 9 6 . L. STUGER Ez.
— 167 — Ontegensprekelijk waar is het dat, wat men ook van het wederopgraven van het Gouv. kanaal van Totness of eenig ander kanaal of kreek, noch van stoomvaartuigen welke hoe plat ze ook zijn moge* of van schoener van welke af meting mocht verwachten; ja, welke andere plannen men ten dien aanzien moge aanwijzen of aanprijzen, zeker is het en bij ervaring, daar zij aan zeer vele wisselvalligheden zijn blootgesteld, dat men uit dien hoofde in de schoonste verwachtingen de wreeds te teleurstelling zal moeten on dervinden en de gedane uitgaven als onnut besteed zal moeten beschouwen, terwijl dan eerst zal worden opgemerkt, het nut, dat zoude ontstaan, indien men eene communicatie die s ed ert 4 4 j aren verei s cht wo rd t, h ad d aarges t el d . En zi en we niet dagelijks meer en meer feilen zich opdoen? Maandag den 1 December 18 96 verliet ik des n.m om 5 uur de stad Paramaribo, met de St. Paramaribo. De reis was heel voorspoedig en waren wij om 1 uur voor den kotter ten anker. De goederen, bagages en passagiers werden overgezet. De kotter ging onderzeil en kwam dichter bij den wal om 4 uur weder ten anker. De visschersboot die aan een langen lijn was vastgemaakt en door de kotter werd gesleept wordt op zijde van de schoener gehaald, doch helaas vol water, ontstaan door 't onstuimig weder. Het water werd uitgeschept maar al de riemen en het stuurparel waren door de golven weggespoeld. De passagiers moesten toch naar den wal. *)Zie Ontwerp Vetordening waarbij j voorloopig wordt vastgesteld de Kol. H H begrooting voor het dienstjaar 1897 en ver band met volgende. In het voorloopig vers lag d er Commissi e van Rapporteurs ontwaren wij de wenschelijkheid van al . de leden der Kol. staten op t wee n a uit gesp rok en van h et t ot st and k om en van een sp oor of tram weg tusschen Paramari bo en de Saramacca. In de zitting van 10 juli 1893 der Kol. Staten Staten wijdde de h e e r M. a a n Co ro ni e - w e l ke Spr . e e n bl o emt u i n n o e md e e e ne zeer breedvoerige beschrijving. Hoe de inwoners daar verschrikke l i j k te ka mpe n he bbe n me t ' o ve r vl o e d va n w a ter doo r to taa l g e mi s a a n l oo z i ng e n w el doo r he t a a ng r oe ie n va n de mo dde r bank aan de kust. Hoe tel kenjare de oogst misl ukt de be vol ki ng toch niet volharding daardoor blijft arbeiden, hoe eenige ijverige landbouwers schoeners hebben gebouwd om hunne producten hier i n de s ta d te br e ng e n a a n d e ma r kt .
168 — Wat nu te beginnen! Er bestond geen ander raad dan, dat men door middel van een bamboes die de plaats van het stuurparel innam de visschersboot met den vloed naar den wal zou doen afdrijven.— Om 7 uur des morgens werden de goederen, bagages enz ingeladen en de passagiers stapten, - de bootsman gaf zijn commando ',Let gow the en d’ en daar ging de boot aan het drijven met dat gevolg dat in plaats van naar den wa l de boot naar de richting van Nickerie dreef en de boot ten anker moest komen. Er werd toen een rijstzak aan een langen stok vast gebonden hetwelk tot een zeil diende en zoo kwamen wij op de modderbank terecht; toen gingen de matrozen in het water en trokken de visschersboot vooruit. Het was zoo onstuimig, d at do o r h et wat er d at wi j in d e bo o t do o r d e gol ven kregen, alle kisten koffers en slaapgoed nat werden, en door de wed.Wolf en twee meisj es passagieren met bekken en calabassen gestadig moest worden uitgeschept — onder dezen droevigen toestand kwamen wij dank zij den Hemelschen Vader die ons in Zijne goedertierende Bescherming nam, om 3 ure des middags druipnat bij den kamp, en na nog een dam van 75 a 80 kettingen te voet te hebben afgelegd kwamen wij op den communicatie weg aan. Den 14den December 1896 om 5 ure verliet ik de s t ad weder met de stoomer Paramaribo. Zij kwam om 1 ure 1 5 m i n . i n d en n a ch t vo o r d e n s ch o e n e r C o r o n i e t e n anker. Dadelijk werden mailbrieven, goederen en passagiers overgezet. — De schoener ging als naar gewoonte onder Spr. meent dus, dat er iets voor dit district moet worden gedaan voor het geheel is uitgeput, daar het daarnaar reeds neigt — en Spr. wees er op dat er in dat district Geen geld meer in omloop is, maar dat er daar ruilhandel wordt gedreven. »Mag men nu vraagt Spr. lijdelijk aanzien dat dit district verloren gaat? Een district dat vroeger met Nickerie 1/3 gedeelte der geheele productie van de geheele kolonie uitmaakten een district welks aanleg millioenen heeft gekost. Omdat nu te verhelpen vervolgt Spr. zou er slechts 3 a 4 tonnen goud noodig zijn om de waarde van dat district tot een paar millioenen te doen stijgen. Spr. wees op het oprichten van een f abriek om de k ok os noote n die daar cri oe le n te ve rwerke n en een gunstig vel d is voor het Nederlandsche jongelingschap om te arbeiden.
— 169 — zeil om dichter bij den wal ten anker te komen. Daar men het getij moest afwachten, moesten wij in de schoener verblijven tot den volgenden morgen. Om 11 ure des v.m. wordt de visschersboot met een gedeelte goederen ingeladen en wij 30 passagieren waaronder de heeren Ulrich, controleur der belasting, Dr. H. D. Benjamins, inspecteur voor het onderwijs, Wesenhagen, kantonrechter van Coronie, en J.J. van Meerten wd. griffier, deelnamen, stapten er in en om 2 uren des nm. waren wij bij den kamp aan wal. Nog liet ons over h et afleggen van 75 a 80 kettingen eer wij aan den Com municatie weg kwamen. De wijze van het in en afschepen van passagiers en goederen blijft nog steeds even treurig primitief als gevaarlijk hoewel de ervaring ons van meer dan eene zijde heeft aangetoond welke middelen men zou moeten aanwenden om hierin verbetering te brengen. Ik schrijf hierover naar aanleiding van het feit dat op den 4 Januari 1897 met de stoomer Paramaribo een dertig tal passagiers van Coronie naar Paramaribo wilde vertrekken. Velen zijn echter op het laatste oogenblik teleurgesteld geworden, doordien de schoener Coronie die ons naar de Mailboot zou moeten brengen er niet was, doch naar Paramaribo was vertrokken. De heeren Glöckler en Enkelman, leeraren der Moravische Broedergemeente en L. Stuger met nog elf anderen zijn toen met een visschersboot vertrokken en hebben zich daarmede naar de mailboot laten brengen, die op 2 vaam water in volle zee ten anker lag. Men zou een stoomschip met achterwiel moeten hebben, dat bijna geen diepgang heeft, en gemakkelijk over de modderbank kan heen komen tol de voortduring van dien toestand (zie kol H. H. Begr. 1896 1897). De droogte houdt steeds aan en over de geheele kust heerscht gebrek aan goed drinkwater. Het kanaal van Totness dat tot reservoir dient en de bevolking van drinkwater voorziet is bijna geheel droog ge loopen en het beetje water wat er nog in is, is thans door vermenging met zeewater voor mensch en dier volkomen onbruikbaar geworden. Men vreest dat door het drinken van dit brakke water buikziekte zal ontstaan. Wij zien zeer 'verl angen d uit naar de daarstelling van den Communicatieweg van de Ingiekondre naar de Coppename rivier.
— 170 — Maandag 2 januari 1899 's namiddags half zes gingen wij van uit de stad per Paramaribo onder stoom naar Coronie. Hoewel zware tegenwind en hooge golven de reis be moeilijkten, bereikten wij reeds 1 uur des na cht den kotter Coronie, die nabij de kust onze komst had afgewacht. Hier stapten de voor Coronie bestemde passagiers over in den kotter en nadat ook de goederen waren overgeladen, zette de Paramaribo verder koers naar Nickerie enz., terwijl wij onder zeil gingen om, voor zoover de modderbank dit toeliet, de kust dichter te naderen . Om zes uur 's morgens bereikten wij de transportboot Watra-Hai betraand oog aldus genoemd door den vorigen kapitein van den kotter, met het oog op de veelal droefgeestige stemming, waarin de passagiers in deze boot verkeeren en een zeilbootje die ons met onze goederen zouden overbrengen aan land. Maar jawel! Het duurde niet lang of Watra-Hai waarin 18 p a s s a gi e r s , z a t , n i e t ve r va n ka n a a l va n To tn e s s , va s t op de modderbank, en ook wij, in de zeilboot, die door tegenwind eerst nog geruimen tijd waren opgehouden, moesten d elen in hetzelfde lot. Nabij Watra-Hai gekomen, vernamen wij, dat de districts-commissaris met een corjaal buiten was gekomen om Zijne vrouw, die hij per Paramaribo verwacht had, af te halen, en daar de verwachte persoon niet gekomen was, de menschlievendheid had gehad in zijne corjaal eene d e r p a s s a g i e r s m e d e t e n e m e n . m e t h a a r z u i g e l i n g v a n drie weken. Inmiddels bevonden wij ons op de modderbank in een alles behalve benijdenswaardige positie, met het vooruitzicht niet eer te zullen loskomen, dan met den vloed des namid d a g s o m 6 u u r , w i j g e r a a k t e n v a s t o m s t r e e k s 1 1 u u r d e s morgens'. Om onze ellende te vergroten br achten de mompires ons een bezoek en noodzaakten ons tot vervelens toe te rooken. Eindelijk om zes uur besloot de bemanning nogmaals e e n po gin g t e do en o m los t e ge r a ken en gelu kt e h e t hun n a t we e uur van inspanning de booten voort te sleepen tot d en ingang van den kanaal, waar zij met geen mogelijkheid verder te krijgen waren. Daar werden wij aan wal gezet of liever op een ± 20 ketting langen opengekapten weg: in het parwabosch, met den naam van dam aangeduid, waar wij, tot onze knieën in de modder wadend, langs moesten, om ten slotte het wacht huisje, meer bekend onder den naam van kamp, te bereiken. I n hel kamp bevonden zich enkele personen met lantaarns
— 171 — die op hunne betrekkingen wachtten Eenigen tijd later kwamen ook de twee booten daar aan, waarna de goederen gelost werden en de passagiers, die voor een vervoermiddel gezorgd hadden weg konden gaan, terwijl de andere genood zaakt waren te blijven tot den volgenden morgen. Wij be sloten niettegenstaande het inmiddels volslagen nacht gewor den was en de regen bij stroomen neerviel, het weinig aan lokkelijke kamp te verlaten, en mochten, God zij dank, zonder verdere ongevallen, omstreeks middernacht. een ieder onze bestemming bereiken.
Was de reis naar Coronie reeds onaangenaam, de terug reis liet nog meer te wenschen over. Donderdagmorgen 4 Januari d.a.v. omstreeks tien uur stapten wij nabij het kamp weder in de transportbooten, waarmede wij hoopten na eenige uren de kotter Coronie te zullen bereiken, doch hoewel niet minder dan 18 mannen de booten voortsleepten konden wij het noodlot niet ont gaan en geraakten wederom niet ver van den ingang van het kanaal vast op de modderbank. Bijna wanhopig zagen wij des middags omstreeks zes uur in de verte de Paramaribo ten anker, die, zoo men weet , wegens de enorme uitgestrektheid der modderbank,op ge ruimen afstand van de kust moet blijven liggen. Er zat niets anders op, dan het nachtgetij at te wachten. Ongerustheid en angst bekropen ons bij de gedachte aan den hevigen wind, de zware golven, regen en dauw, die wij in den nacht op zee zouden moeten doorstaan. De avond viel, het werd nacht. doch helaas! in onzen toestand kwam geen verandering. De dag brak aan en vond ons nog op dezelfde plaats. Tot onze onuitsprekelijke blijdschap verscheen reeds vroeg in den morgen de commissaris, die van het geval ver wittigd was, en bracht ververschingen als koffie, brood, boter, kaas enz. met zich mede, welk een en ander hij den passa giers aanbood. Eerst dien dag om 12 uur. dus na +/ - 4uren op de Bank te hebben doorgebracht gelukte het de bemanning, begunstigd door den vloed, de booten vlot te maken en be reikten wij drie uren later den kotter Coronie, die ons om 5 uur op de Paramaribo overzette, zoodat de mailboot de door een en ander een oponthoud had gehad van 4 uren,
— 172 — de reis naar de stad kon voortzetten om eerst Vrijdagnacht om 2 uur de reede van Paramaribo te bereiken. Het is duidelijk. Een dergelijke toestand is en voor passagiers en voor de bemanning, die bij nacht en ontij zich te water moet begeven om de booten voort te sleepen, onhoudbaar. lk hoop van harte, dat de aandacht van het Bestuur zich hierop moge vestigen en dit moge leiden tot verbetering in dezen sedert 1886 welbekenden betreurenswaardigen toestand, opdat de totale ondergang van het district Coronie voorkomen worde, een district, welks bodem rijke bronnen voor volkswelvaart zou kunnen ontsluiten. Blijkt het onmogelijk den waterweg goed te maken dan is er misschien een uitweg te vinden over land door het »monorail-systeem « Dit is de vurigste wensen van ieder weldenkenden Coroniaan en zeker van Coronianen niet alleen. (Zie Onze West van 18 Januari 1899 No. 32.). Men schrijft ons uit Coronie: "Vele ingezetenen hebben met belangstelling het in no. 32 van »Onze West« voorkomend stuk van den heer J. L. Stuger Ezn. gelezen; zij die genoemden heer kennen, weten dat hij Coronie een warm hart toedraagt. en zijn het met hem eens, dat verbetering van de communicatie met de stad hoogst gewenscht is, zoowel voor het district als voor hen die voor zaken of anderszins Coronie moeten bezoeken. Of echter het door den heer Stuger aangegeven middel uitvoerbaar zal blijken? Het monorail systeem lacht ook velen hier toe maar de vraag dringt zich op: is het wel daar te stellen? Eene verbinding met de Coppename of Niekerie wie onzer zou dat niet van harte begeeren! Is er echter stilgestaan bij de groote kosten die den aanleg van bedoeld systeem zal teweegbrengen? Men verlieze niet uit het oog, dat en Nickerie en de Coppename van ons district zijn gescheiden, niet door hoog gelegen land, maar door uitgestrekte zwampen. Een Amerkaansch kapitaal, Coronie met zijn nauwelijks 2000 zielen niet waardig, zoude met een aanleg door die zwampen op het spel dienen te worden gezet? De eenigste wijze om in den door den heer Stuger zoo waarheid geschetsten treurigen toestand een einde te make n, is te trachten, ook gedurende den drogen tijd in een gesta digen wateraanvoer te voorzien en deze kan alleen worden
-- 173 — verkregen door verbinding te zoeken met een der zijrivieren van de Coppename of de Wayambo of met wellicht diepe nog onbekende zwampen? Gedurende den regentijd verneemt men niets van moeilijkheden die passagiers, gaande naar of komende van Coronie ondervinden; alleen gedurende den drogen tijd klachten te over. In dezen tijd wordt in het Gouvernementskanaal een aarden afdamming gelegd ten einde te voorkomen, dat de inhoud van het Zoetwaterkanaal naar zee wegstroomt of met het opkomen van den vloed het water brak wordt; dat water moet in een drogen tijd voldoende beschikbaar zijn om te voorzien in de behoeften va n mensch en dier. Is er een maal ruime watervoorraad verkregen, dan zoude die afdamming overbodig zijn (?) en de spring die de modderlagen voor de kust en in de monding aanvoert, met dat uitstroomend water afdoende kunnen worden tegengewerkt. De hiervoren aangegeven wijse, is bijna zeker de eenigste om de geul buitenwaarts, ook in den grooten drogen tijd, op te houden en dat er in die richtieg niet wordt stilgezeten bewijzen 2 expedititien door den Commissaris uitgerust tot het opsporen van den oorsprong van de Penicakreek of die van een van d i e kreeken van d e Wa ya mb o . Mo ch t er werkelijk in dien zin eenig succes (?) worden bereikt, dan zal zulks voor Coronie van groot belang blijken en den heer Stuger en zijne medepassagiers, in het vervolg Coro nie bezoekende, vrijwaren van een gedwongen verblijf op de modderbank zooals in den nacht van 5 op 6 Januari ,j1. (zie Onze West - . Zondag 28 Januari No. 35. M. d. R. Ik veroorloof mij U nogmaals lastig te vallen met verzoek om een weinig plaatsruimte, om naar aanleiding van hetgeen uwe correspondent van Coronie schreef enkele opmerkingen te maken. Uw correspondent meent dat het kleine Coronie de aanzienlijke kosten, verbonden aan den aanleg van een verbinding met Paramaribo over de Coppename, niet waard is. Hiermede kan ik niet instemmen . Het geldt hier geen kleinigheid het geldt hier het belang van een geheel district. En is dit district thans vervallen en van betrekkelijk geringe beteekenis, de verbinding, op tot standkoming waarvan reeds zoo menigmaal door mij werd aangedrongen, zal daarin verbetering brengen. Die verbinding moet het verkeer met, Coronie bevorderen, zij zal de weg wezen die Coronie tot
— 174 — bloei moet brengen. En welke belangen zonden indien zij tot stand kwam niet bevorderd worden! Ik spreek van verbinding, doch verlenging zou wellicht beter zijn. Men zou immers kunnen volstaan met voort zett in g van d en weg d ie th ans reeds b es laat tu sschen Buckelbury en Ingiekondre. -Een spoedige gemeenschap met Paramaribo zou hierdoor tot stand komen; de belangen van den landbouw zouden erdoor bevorderd worden; nieuwe terreinen in cultuur kunnen worden uitgegeven; de tocht naar Coronie zou in veiligheid winnen; de mailbooten en andere schepen zouden in de Coppename een aanlegplaats kunnen vinden; de landbouwers zouden hunne producten sneller en dus met minder gevaar voor bederf naar de hoofdstad kunnen verschepen, enz. Ik zou op die wij ze nog geruimen tijd voort kunnen gaan met het opsommen van nog zoovele andere belangen die door totstandkoming van de verbinding in quaestie zouden worden bevorderd, doch ik wensch geen misbruik te maken van de mij toege zegde plaatsruimte in de hoop M. d. R. bij eene volgende gelegenheid nogmaals op uwe welwillendheid te mogen rekenen« ;Zie Onze West Zaterdag 4. Februari 1899 No. 37. J. L. STUGER EZN.
Wij h ebb en nu meer d an genoeg van d e d roo gte en verlangen sterk naar regen. Het seizoen heeft ons mooi bij den neus. Toen in eind Maart vier dagen achtereen zulke zware regens viel, verheugde een ieder zich ook in Para maribo zooals ik in uw blad zag — dat het groote regen seizoen was ingevallen. Daarop volgde felle droogte. Alleen zoo nu en dan vielen enkele lichte buien, waard oor onze hoop een oogenblik herleefde om daarna door terstond weer invallende felle droogte geheele den bodem te worden inge slagen. Toch blijft onder dit alles de gezondheidstoes tand hier uitstekend, terwijl toch te Paramaribo nog al wat ziekte schijnt te heerschen. Tengevolge van de felle droogte zijn hier 't bovenland branden ontstaan. Een groot deel van het terrein voorbij Ingiekondre is opengebrand en met een beetje go ed en wi l b egaan b aar. Ik vern am, d at i emand (1 ) d ie zi ch de moeite daartoe had gegeven, 13 ketting diep het bosch was binnengedrongen. Volgens hem zou het maken van (1) de beer J. L. Stuger Ezn.
— 175 — een weg van af de laatste opname van Ingiekondre naar de Koema koema nu niet zooveel bezwaren meer mede brengen. De schulprits bijvoorbeeld, moet successievelijk op natuurlijke wijze zoozeer opgehoogd zijn dat de paaltjes van de bruggen die er vroeger 1888 door den heer Juta overgeslagen waren, thans niet meer dan een of twee handbreedten boven den grond uitsteken. Ik vind dit wel merkwaardig en ik geloof, dat naar een en and er door den Commissaris een onderzoek zou worden ingesteld. Ik verzuimde tot dusver nog U te melden, dat met het oog op het gevaar voor ongelukken, opgeleverd door de cocosnootvezel fabriek te Coronie, op last van het Gouvernement een kleine wijziging is aangebracht in den vorm eener voeder. Het product, dat tot d usver met de hand tusschen de raderen der machine werd gestoken, wordt thans machinaal daarin gevoerd, zoodat door deze eenvoudige wijziging het gevaar voor verwondingen zoo goed als geweken is. Zie Onze West Zaterdag 29 April 1839 No. 61.) Terwijl alles rondom ons vooruitsnelt ; blijft Coronie als in diepen slaap gedompeld! 0, ware het nog de slaap vol hemelsche droomen! Ware het slechts de gezonde slaap, die aan onze door den arbeid vermoeide ledematen, rust en versterking verschaft. Helaas! laten wij moedig ons eigen vonnis vellen. Onze toestand is gelijk aan dien van een door ziekte verzwakt en uitgeput lichaam, en grenst aan den doodslaap. Treurige* waarheid! doch hier ook zij tot troost: Zoo lang er leven is, blijft er hoop! Al schijnt dat leven bijkans geheel uitgedooft te zijn, zoolang er tekenen van zijn bestaan aanwezig zijn, is er mogelijkheid om het weder op te wekken, en vreugde in plaats van wanhoop te doen ontslaan. Al mogen sommigen den moed opgeven, Coronie reddeloos verloren achten, en alle pogingen tot opbeuring vruchtel oos noe me n, al s pa nde al les ooge nsc hij nl ijk s ame n om aan hun oor deel kracht bij te zetten. ----
( *) Best aat er t ot dusverr e eenig hoop dat uit deze onder neming eene welvaart voor Coronie daaruit geboren zal worden. — Wij hopen. dit van hart e echt er moet de t ijd dit ons leeren. Met de daar bij t oebehoorende winkel gaat het zeer wel. Wat de kokosolie bet reft , overt reft die van den heer A.E. Howard op plant . Welgelegen — boven die van de Maat schappij en alle ander en in geheel Sur ina me, in klaar en zuiver he id .
— 176 — Hij, de Opper-Bestuurder die Coronie zooveel vruchtbaarheid schonk, heeft gewis daarmede geheel andere bedoelingen gehad, dan wel om het alleen te doen strekken tot verblijfp laa tse n v an het r ede loos d ie r of om he tg een me t zoove el vlijt en opofferingen is ontgonnen en bewerkt aan de geheele verwoesting weder ter prooi te geven. Van harte beklagen wij den kleinen landbouw in dit district, dat zij door het gebrekkig vervoer hunner producten aan zoo vele schaden en nadeelen, aan zoovele en zo zekere jaarlijksche verliezen en winstdervingen zijn bloot gesteld. De nijverheid verlangt echter opwekking, aanmoediging en onders teuning; da ar wa ar zij deze vols tr ekt onontbeer lij ke hulpmidd elen moet d er ven, w aa r z ij door oms tand ig heden in meerdere of mindere mate wordt gedrukt, kan zij gewis geene heilzame uitwerkselen ondervinden, kan zij zelfs n i e t ee ns b e s t a a n . E n z o u d i t n ie t d e b e a ntw o or d i ng z ij n d er v r a a g w a a r om o ve r ' t a l g em ee n z oo w ei n ig of l ie ve r in 't geheel geen partij wordt getrokken, van den inwendigen rijkdom dezer volksplanting? Zou het niet eene waarheid zijn, dat de menschen ik be doel de inwoners van dit district) arbeidzamer zouden zijn; dat zij in dit district een grooteren vooruitgang zouden ma ken, zoo in de verkrijgende als in de voortbrengende land -huisbouwkunde, ingeval de voortbrengselen daarvan eenige bescherming genoten? Ik heb mij menig maal verdiept in de aangelegenheden v a n d it d i st r i ct e n n im m e r ku n n e n b e g r i jp e n , w a a r o m e r geene andere voordeelen uit dit zoo vruchtba ar grond ge t r okke n w or d t , e n kon d e h et m e t m ijze lv e n n im m e r ee n s w or d e n d a t d e n ijv er h e id d ie h oof d za ke lijk t e n d oe l st r e k ken moet om aan deszelfs inwoners gemak en desnoods het ontberene te verschaffen, en het wezenlijke dat in deszelfs gevolgen zoo een grootsch verschiet opleverde ik bedoel de behoefte der inwoners' geheel of tenminste voor 't grootste ge dee lt e on opge mer kt v oorbijging . Mij m eer op me rkzaam g e m a a kt , e n i n d ie g e v o e l e n s h oe l a n g e r h oe m e e r v e r sterkt, stelde ik mij reeds bewezen, dat men teveel naar de ou de sleu r t e we rk g ing , en het zij d oor ve r kee rd e en on nauwkeurige inlicht ingen, onkunde of lustelooshe id, gebrek aan ondernemingsgeest of doorzicht, de wezenlijke belangen des handels en nijverheid verzuimde; hetgeen in deszelfs gev olg en v oor alt ijd n ade elig m oe t w or de n,e n on be re ken bare verliezen berokkenen.
— 177 — Hadden vele inwoners van Coronies onze voorgangers reeds lang behoefte gevoeld aan eene inrichting tot vooruit gang in welvaart en bloei, en betreurd dat zulks in dit. district niet bestond; niet minder gevoelde ik nadat ik mij een 30tal jaren alhier gevestigd had, zulks met warme liefde voor dit district bezield; en ofschoon ik ten volle de moeilijkheid besef een dergelijk iets in dit district tot stand te zien brengen besloot ik na rijp beraad en overleg eene poging te wagen of het ons mocht gelukken iets toe te brengen om den sluimerenden geest der nakomelingen op te wekken, de liefde voor dit district aan te wakkeren en ook aan anderen de gelegenheid te verschaffen zooveel mogelijk mede het hunne bij te dragen. Had ik in den beginne met moeilijkheden en zelfs tegenwerking te kampen, dit had ik voorzien. ik liet den moed niet zinken; geene teleurstellingen van wat aard of met welke inzichten bewerkstelligd waren instaat mij te doen wankelen of mij de belangen van het district Coronie voor een oogenblik uit het oog te doen verliezen; integendeel zij waren mij krachtige drijfveeren om met verdubbelden moed alles op te sporen en te onderzoeken wat tot de opwekking en instandhouding van den bloei en de welvaart van dit district bevorderlijk zonde kunnen zijn, en weldra hebben een 58ta1 inwoners van dit district in het jaar 1886 zich aan mij aangesloten en een adres aan den toenmaligen Gouver neur Mr. H. J. Smidt aangeboden waarbij de wenschelijkheid van het ontstaan immer verbinding met de Coppename werd te kennen gegeven. Zal er voor Coronie eene toekomst zijn? zoo was en bleef de vraag ook hier, van allen wier borst voor dit district met liefde vervuld is, voor hen wier bestaan van de opkomst van dit district afhangt, dit is en blijft de vraag, de levensvraag voor de inwoners. Eenige dagen na de aankomst van den geachten heer H. D. Havelaar in de kolonie in 1896 — vernam ik van zi j n Ed . d at d e ad res s en van J . L. S t u ger c. s bi j h et Ministerie nog in overweging waren. Door deze geruststelling verkeerden wij steeds in die blijde hoop in afwachting eener beschikking die tot nu toe is achtergebleven doch tot onzer bevreemding zagen wij dat in Nederland bij het Ministerie thans de aandacht wordt gevestigd op het adres van den heer J. Bakker c.s. directeur van de maatschappij Coronie.
— 178 — wel.
Over dit adres wenschen wij slechts eene korte beschouwing en
1e. In de Nieuws en Adv. blad »Surinamer« in hare No. 64, 65, 67, 68, 69, 70, 71, resp. van Donderdag 10 Augustus 1899, Zondag 13, Zondag 20 Donderdag 24, Zondag 27, Donderdag 31 Augustus, Zondag 3 September 1899, komen uit Coronie rnededeelingen voor. Ter zijde gelaten hoever ze al dan niet waarheid bevatten vind ik in het artikel »arm Coronie» dingen die ontnomen zijn uit het manuscript van mijn werk »Voorheen en thans over Coronie’s Verleden en toekomst 1808-1889. De overgenomen staatjes toonen tot overtuiging de overname aan. Dit mijn manuscript heb ik den 18 April 1899 aan den District Commissaris van Coronie ter lecture gegeven zonder mijne voorkennis is door dezen mijn manuscript aan den heer J. Bakker uitgeleend. Deze handeling laat ik aan mijne lezers.ter beoordeeling over. Ik wensch nog in 't kort aan te stippen dat 't door den heer Bakker c.s opgesteld adres aan Z.E. den heer Minister van Koloniën van tal van onderteekenaren is geteekend onder den indruk dat het van mij afkomstig is. Een zeer groot deel der inteekenaren weet niet waarvoor zij hunne handteekening hebben verleend. Indien zij de strekking van 't adres kenden handhaving van den post op de voorloopig yastgestelde begrooting voor 1900, aanschaffing van een vaartuig van geringen diepgang voor de communicatie tusschen den wal en de mailboot — zouden zij in hun welbegrepen belang nimmer hunne handteekening hebben verleend. In den laatsten tijd (1899— 1900) komen er in de alhier verschijnende dagbladen vele niet onderteekende mededeelingen uit Coronie door aan ons zeer welbekend corresp. ingezonden voor, hoever ze al dan niet waarheden bevatten zullen wij ter zijde laten, maar slechts aanmerken — dit meer in het na- dan voordeel voor Coronie strekken kan. Dit kan echter ook wel onder de 14daagsche verschijnselen van Coronie geteld worden. EEN TERUGBLIK NAAR HET VERLEDEN IN VERBAND MET DE TOEKOMST VAN CORONIE. Mochten wij, Coronie's bevolking, in 1883 het voorrecht gesmaakt hebben den toenmaligen Landvoogd: Mr. H. J. Smidt het bestuur van de kolonie Suriname aanvaard te zien, vreugde en blijdschap vervulde toen onze harten. Wij gevoelden
— 179 — ons, aan de waarheid hulde doende, gedrongen te betuigen dat hij als edelmoedig heer en gewezen Landvoogd ten duidelijkste getoond heeft, het schoone, edele en goede te bevorderen. Vol hoop en vooruitzicht en bezield met een vasten wil, om met behulp zijner kennis en werkzaamheid den onovertroffen vruchtbaren boden van Coronie weder tot bloei en welvaart te brengen, en in overtuiging dat onderscheidend oorzaken, maar vooral de ongunstige gesteldheid der inwoners van Coronie als ook de kwijnende toestand van Coro nie verbetering behoefden, tradt hij op. Die toestand in eens te herstellen was niet in zijn bereik, — maar hij hadt toch met eene krachtige hand het neergeworpen opgebeurd. Toen wij het oog op hem vestigden hebben wij met genoegen moeten erkennen, dat het Zijne aangename taak uitmaakte, om zooveel omstandigheden het toelieten in het algemeen belang te arbeiden die voorzorgen te gebruiken waardoor menig bestaand gebrek in zijn voortgang gestuit zou worden, — waardoor de toekomst voor Coro n ie en hare inwoners meer zou beloven. Door zijne invloedrijke tusschenkomst, — medewerking en voorlichting vind in 1886 zijn voorstel van eene verbinding van Coronie met de Coppenamerivier het door ons ingediende plan van een spoorweg tot aansluiting met eene stoomvaart gegrond op eenheid van verbinding in dienst in verband met eene geregelde en snelle communicatie tusschen Paramaribo en Co ron i e in N ederland b ijval en werd reed s in 1888 met de daarstelling van den communicatieweg van Inverness tot aan de Coppenamerivier een aanvang gemaakt. Men zie uit de Definitieve Vaststelling der H .H. Begrooting van Suriname over 1887- Mem. v. Toelichting. 1e. Het district Coronie ligt zeer geisoleerd en heeft groote behoefte aan eene communicatie - hetzij met Nickerie hetzij met de Coppename. Vroegere onderzoekingen naar de mogelijkheid om aan deze behoefte te voldoen hebben geene bevredigende uitkomsten opgeleverd. Het aangevraagde bedrag van f 9300.— is bestemd voor de hervatting van het onderzoek. De vraag of eenige communicatie zal worden gemaakt wordt door dit onderzoek in het minst niet gepraejudiceerd.« 2e. Staats Begrooting, Definitieve Vaststelling der H. H. Begrooting van Suriname voor 1887 voorloopig Verslag X hoofdstuk der Staatsbegrooting voor 1887 heeft bij het
— 180 — onderzoek in de afdeelingen in de kamer aanleiding gegeven tot de navolgende opmerkingen en beschouwingen. »Is het aanbevelingswaardig te achten een onderzoek naar de mogelijkheid eener te maken communicatie van Coronie met andere punten, dat vroeger geen bevredigende uitkomst heeft opgeleverd? Bestaat er nu meer kans op een beteren uitslag? De meening werd uitgesproken dat deze aanvrage de inleiding was tot het maken der bedoelde communicatie met al de daaraan verbonden kosten«— (Aldus vastgesteld dd. 24 , November 1886). Wij zien daaruit een voor ons bemoedigend feit. • Wij zien daaruit dat de zaak der verbinding van het geisoleerde district Coronie met de hoofdplaats Paramaribo en de waarschijnlijk goede gevolgen die er voor Coronie in 't algemeen uit zullen voortvloeien bij de Hooge Regeering uit een ware oogpunt werd opgevat en dat zij er terecht inziet een machtigen hefboom om Coronie in zijn veront rustend vallen tegen te houden en weder op te beu ren. Wij ontdekken tevens daarin dat Nederland den wensch koestert dit schoon en onovertroffen vruchtbaar district te behouden en de ingezetenen van dit district een helpende hand te willen reiken. Wij zien hierin dat. Nederland de klachten heeft opge merkt: »De toestand is onuitstaanbaar.« »Wij hebben be hoefte aan eenen communicatieweg.« Door de daarstelling van de Communicatie — gelukt zij eenigszins —zal de Landbouw, de spil waarop Coronie draait, en Veeteelt herbloeien. Opnieuw zal zij weder in herinnering worden gebracht; edeler belangstelling zullen werkzaam worden en de onovertroffen bodem van Coronie thans met wou den en onkruid bedekt, zullen weder in vruchtdragende akkers herschapen worden, de rijke oogsten zullen zien vervoeren naar Paramaribo's haven. Blijdschap vervulde onze harten toen in 1888 met de verbinding van Coronie met Paramaribo door de daarstelling van den communicatieweg van Inverness naar de Coppename rivier — welk terrein in 1886 bij Gouv. Res. dd. 5 Mei 1886 La. B No. 2632 — het tracée aan mij werd opgedragen doch door den Gouv. Landmeter W. L. Loth is betwist geworden. Kort na het tracée van den Landmeter Loth zijn door 4 kleine landbouwers — R. Alfgas, H. Blom.J. Arah en C. Ridewald — perceelen aangevraagd en bij Gouv. Res . dd. 5 Nov. 1880 La. 13 No. 6351 aan ieder een perceel ter uitoefening van den kleinen landbouw in allodialen eigendom afgestaan.
— 181 — Meerdere aanvrágen waren er opgevolgd doch helaas zij vonden zich hierin teleurgesteld. Helaas! onze blijdschap en blijde verwachting duurde niet lang, want bij het vertrek van den toenmaligen landvoogd Mr. Smidt uit ons midden naar Nederland, zagen wij onze hoop en blijde verwachting verijdeld. Het verlengen van den communicatieweg van ingiekondre naar de Coppename, — de door den Landvoogd gewenschte communicatieweg waarmede reeds een aanvang gemaakt was, aan de Koema-Koemakreek genaderd gestaakt; om aan het Gouv. Kanaal Totness dat zoovele (bij ervaring) ondervondene teleurstellingen heeft opgeleverd weder uit te modderen en dit te beschouwen het middel te zijn den modderbank weg te krijgen. Wij zien echter hierin, dat de Landvoogd Mr. Smith die overtuiging in zich droeg dat geene weder uit moddering van 't kanaal of welke plannen van dien aard ook in die toestand verbetering zoude aan brengen; — dat niet anders het middel kan zijn, dan de vereischte en gewenschte communicatie weg en dit het eenige middel is om Coronie te redden — tot hare instand houden—weder bloei en welvaart. Betwijfelt men dit? Men overzie: De Memorie van Antwoord 1888 over de begr. v. 1889. »§ 8 Betreffende de vraag van enkele leden hoe het gesteld is met den weg in Coronie tot Koema-Koema kreek en of deze kreek voldoende diepte heeft om voor aanleg plaatsen voor kleine schuiten te kunnen dienen, zij geantwoord dat de weg thans begaanbaar en grootendeels ook berijdbaar h tot ongeveer 800 meter bewesten genoemde kreek n.l. tot en met den in allodiaal eigendom uitgegeven grond Ingiekondre. »De kreek zelve is nog niet opgenomen. De enkele leden die uiterst- vrijgevig zijn in het stellen van vragen mochten zelve niet voorbij zien en konden op dit ogenblik nog in loco zich overtuigen, dat de geschikte tijd voor de uitvoering van art. 104, Letter C der begrooting voor het loopende jaar luidende: »Kosten« tot verdere voorbereiding eener communicatie van Coronie naar de Coppename f 7500.nog niet is aangebroken en hunne vragen dus geheel praematuur zijn »betreffende de herinnering aan een onderzoek omtrent de mogelijkheid om de bestaande kanalen van het Gouvernement en van Leasowes in zoodanigen toestand te brengen dat zij èn tot waterafvoer èn tot communicatie middel kunnen gebruikt worden, moet worden opgemerkt dat zoodanig onderzoek niet is toegezegd.«
—
182 —
Bij de mondeling debat omtrent die aangelegenheid in 1887 is alleen door een lid gevraagd, niet dat beide kanalen zouden worden onderzocht maar dit zou plaats vinden om trent dat van Totness of dat van Leasowes of zoo mogelijk beide. Handelingen 1887-1888 bladz. 102 volgende.) Om h et b e l an g d e r z aa k was vo o r ee rs t g en o e md kanaal en in 1887 nog nader bij verschillende tijdstip pen een onderzoek ingesteld waarbij aanvankelij k het vermoeden wel is bevestigd ook door landbouwers van Coronie gedeeld, dat dit kanaal zonder overdreven kosten wel in orde te brengen en te houden zal zijn. »Voldoende zekerheid bestaat daarvoor in tusschen nog niet een goed beleid verbiedt bepaalde maatregelen te verordenen, zonder de waarschijnlijkheid dat zij niet tot teleurstelling zullen leiden en de gedane uitgaven niet als onnut besteed zullen zijn te beschouwen.« Wij zien hierin dat de gewezen Landvoogd, die overtuiging in zich droeg dat niet anders dan het daarstellen van den communicatieweg het vereischte en eenige middel is om Coronie te redden. Genoeg hiervan de tijd zat het leeren en de toekomst beslissen. Doch helaas! die toekomst is donker! Zij staat voor een diepen afgrond en zal gewis reddeloos daar instorten, zoo niet bijtijds redding komt. Bedroevende gedachte voorwaar! een weinig aan moedigende. Laat ons echter geen troost zoeken in ijdel geklaag, maar met o vertu i gin g en vert rou wen s trij den t egen d e oorzaken van deze toestanden en voor den vooruitgang en ontwikkeling, die tot Coronies wedergeboorte worden vereischt. Wij zouden onzen taak met de beschouwingen der onuitstaanbare toestanden van het district Coronie en de mededeelingen van het middel, welker aanwending het bestaande kwaad zoo mogelijk zoude kunnen tegengaan, als volbracht beschouwen. Hoe streelende en aangenaam ons deze taak zij, nog meer aangespoord door zuivere belangstelling en het bewustzijn dat de inwoners van Coronie daarbij het wezenlijkste belang hebben — en voor al door de vele opgedane ervaringen gedurende een meer dan 40 jaren verblijf aldaar daartoe instaat bevonden, zal ieder onzer Lezers met ons gevoelen. Dan, nog rust op ons de plicht, die wij niet verzuimen mogen n.l. de in het midden gebrachte bezwaren welke waarschijnlijk
— 183 — tot de voortduring in dien toestand hebben medegewerkt, en de schoon toekomst die zij te wachten staat hebben vertraagd, aan te toonen. In het Nieuws- en Adv. blad »De Surinamer« van Zondag 29 Juni 1893 zien wij opgenomen het Ontwerp verordening waarbij de Kol. H. H. begrooting over 1897 wordt vastgesteld. In het voorloopig verslag der Commissie van Rapporteurs ontwaren wij »de wenschelijkheid van al de leden der Kol Staten op twee na uitgesproken, van het tot standkomen van een spoor- of tramweg tusschen Paramaribo en de Saramacca.« Onder het lezen van dit blad staat het ons dadelijk voor den geest dat wij ook vroeger in »de Bode van Paramaribo« dd. 14 December 1885 hadden gelezen n.1. het Ontwerp der verordening betrekkelijk de Concessie van een spoor- of tramweg tusschen Paramaribo en de Saramaccarivier in da' 08 December 1885 door den toenmaligen Gouverneur Mr. H J. Smidt aan de Koloniale Staten ter goedkeuring aangeboden, als ook de daarbij in verband zijnde Memorie van toelichting dd. 8 December 1885 op het adres dd 24, Augustus 1885 der Heeren Mr. H. Benja mins e n W.L. Loth o m vergunning voor den aanleg van spoorwegen stoom en andere trams in de richting van den waterkantje Paramaribo langs de Jodenbree- en Keizerstraten en den Kwattaweg naar de Saramaccarivier, terwijl tevens door hen verzocht werd dat hen wordt afgestaan het land gelegen tusschen de rivier Saramacca en de westelijke grenzen van plantage Kwatta en de gronden gelegen achter Martenshoop en Uitvlucht. Een. en ander nader uitgewerkt en toegelicht in een negental bij het adres overgelegde bijlagen. Ook vinden wij in de Memorie van Antwoord van den toenmaligen Gouverneur H.J. Smidt in 1888 hierover aangeteekend. Wij wenschen Paramaribo met het tot standko rren van den spoor- of tramweg geluk, doch betreuren ook intusschen het district Coronie met zijne thans onuitstaanbare toestanden. De bevolking van Coronie acht het haar plicht, in het betrachten van haar welbegrepen belang, zich te veroorloven de belangstelling en medewerking der Koloniale Staten, die ja ook ons vertegenwoordiging uitmaakt, in te roèpen voor het tot standko rren van den reeds in 1886 bij de Kol. Staten in overweging genomen en dringend -
vereischten, communicatie weg van Ingie-kondre naar de Coppename. En wanneer wij ons overtuigd houden dat er van vele zijde getracht was verbetering in dien ellendigen toestand daar te stellen - [dit toch bewijzen ons de volgende. Men overzie slechts 1. Koloniale H. H. Begrooting 1886-1887. Memorie van toelichting 11 Mei 1886 (Kol. verslag bladz. 20 en 21). 2. Voorloopig Verslag der Commissie van Rapporteur). 12 Juni 4886 § 4. (Kol. v. bijl. bl. 118). 3. Zitting der Kol. Staten 12 Juli 1886. Beraadslaging over onder-art. 105 (oud nieuwe werken kol. v. bl. 29 en 35), 4, Memorie ven Antwoord 1886 § 4 bijl. 62e vel bladz. 193. 5. Staatsbegrooting, vaststelling der Kol. H. Begrooting van Suriname voor 1887. Voort. Verslag X Hoofdstuk. Art. 106 d en e, onderzoek in de A fdeeling der Kamer vastgesteld 24 November 1886.] nogtans blijft Coronie voor een diepen afgrond. Dikke zwarte wolken pakken zich zamen en bedekken den glans van hare voorspoedszon. [Kol. H. H. Begrooting 1887-1888. 1. 3e Zitting der Kol.Staten 12 Juli 1887. Gedachten-wisseling - K V. 10, 15, 17, 24, 2. Kol. H. H. Begrooting voor het dienstjaar 1888 (k.v. bijl. 2 vel. bl. 3. Ontw. Verord. 31em. v. toef. 10 Mei 1887 bijl. bl. 23-25 Art. 103 weg. naar Charlesburg. Art. 104 communicatie van Coronie met de Coppename (K.V. bladz. 26, 27 en 28). 4. Voorl. Versl. der Commissie van Rapport 15 Juni 1887 § 5 (bijl. 23e vel bladz 81-82) 5. Mem. van Antw. 1887 § 5 (bijl., 27e vel. bl. 98 enz. Kol. H. H. Begrooting 1888 -1889. 1. Mem. van Toelichting 8 Mei 1888. 2. Voorl. Verst. der Comm. van Rapp. 18 Juni 1888 § 7-8. K. V. bijlagen 40e vel bladz. 141 -143. 3. Mem. v. Antw. 4 Juli 1888 §7 -8. K.V. 44 e Vel bladz. 160 - 172 - 175. 4•. Zitting 2e Kamer 5 December 1888.] Gaan wij verder voort met de beschouwing. De donkere wolken bleven steeds meer en meer over geheel Coronie zweven. Men hoort reeds van nabij uit het Noorden het gedreun van………………..
— 185 -Helaas ! Coronie uw vonnis is geveld! De Koema Koema kreek behoeft van nu af aan niet meer genoemd te worden nadat deze Gouverneur (H. J. S) uitdrukkelijk verklaard heeft dat van hem geene verdere plannen omtrent de verlenging van den Charlesburgers weg te wachten zijn«. ('*) (Zie »de West-Indiër« Woensdag 31 Juli 1889 No. 61 zie Zitting der Kol. Staten 12 Juli 1889.) Zitting jaar 1889 -- 1890. Zitting van 18 Maart 1889, Zitting van 12Juli 1889 Zitting van 3 Maart 1896 26 vel bl. 85 -96.) Zitting 1 e Kamer 30-31 Januari 1890. En. inderdaad zoolang de Regeering in Nederland niet op voldoende voorlichtingen met den waren toestand van het district Coronie die thans onuitstaanbaar is, bekend gemaakt wordt, zal onze wenschen naar verbetering van die toestanden geheel onvervuld blijven. Een blik slechts geworpen in het verleden en wel van 1808 tot 1900. De weinige belangstellende medewerking door hen die invloed en het vermogen bezitten, en de zoo velen in 't midden gebrachte bezwaren der Koloniale Staten ziedaar de toekomst van Coronie opgesloten. Immers ook deze feiten bewijzen dit. le. het op de zitting der Kol. Staten uitgesproken vonnis dat de Koema-Koema kreek van nu af aan niet meer behoeft genoemd te worden enz. ( *) Oo k dit vo n d we e r klan k in Co ro n ie zie b ladz. 71 - 72 van dit werk. Van af dien is er nimmer sprake geweest, de verlenging van den Communucatieweg naar de Coppename weder in overweging te brengen — doch alleen voortgegaan met 't systeem van 't opdelven en verlengen, het afvoeren en spuien van het water dat sedert het bestaan van dit district tot het gebruik van menschen en vee bestemd — tot daarste llen van een geul aan de monding voor het kanaal als ook tot het aanschaffen van eene stoom -vaartuig met achterwiel of eene schoener van geringen diepgang tot het onderhouden der Communicatie tusschen de Mailboot en den wal.— Zij het ons vergund er op te wijzen; dat naar onze bescheidene meening bij ervaring, het een en ander, de voortduring in dien t o e st an d h e t m e er e n m e er ge vo e ld wo r de n de on ge r ie f vo o r het persoonen vervoer over de bestaande modderbank en ten slot de algeheele isoleering van dit district bevorderen zal.
— 186 — 2e. dat daarmede in verband staat het staken van den communicatieweg hetwelk reeds met de daarstelling een aanvang gemaakt werd en eindelijk. 3e. Het door den thans aan het bestuur zijnde Gouverneur aan mij op de audientie den Woensdag 3 April 1899 te kennen gegeven dat zoolang Z. Exc. dat bestuur zal aanvaarden geen communicatie weg in Coronie zal worden daargesteld .« Wij mogen dus dankbaar en verheugd zijn, indien de tegenwoordige Minister van Koloniën aan onzen Landvoogd den wensch te kennen geeft, van zoo spoedig mogelijk de communicatie van Ingiekondre naar de Coppenamerivier haar beslag te doen krijgen. Wij vertrouwen er op dat aan den wensch, waarin de geheele bevolking zoo zeer belang stelt, met al den spoed dien hij verdient zal worden voldaan. De bevolking zal voorzeker het Hoog Bestuur en vooral den hooggeachten heer Pyttersen die medewerken tot de bevestiging dezer hoogst belangrijke daarstelling van den communicatieweg innig dankbaar zijn terwijl de totstandbrenging van deze verbinding met het district Coronie met de hoofdplaats Paramaribo in Surinames geschiedenis eene schoone geschiedenis zal genoemd worden. Maar men drale niet langer met die hulp! Men vergete het niet dat Coronie voor een diepen afgrond staat en het tijdstip dat zij onherroepelijk daarin storten zal, nadert, — dat het onherroepelijk nadert, en neemt men in tijds geene maatregelen tot hulp, zij geheel geisoleerd zal zijn. Men overwege dat de verlenging van de thans bestaanden communicatieweg naar de Coppenamerivier het eenige middel is tot Coronie's redding. Men wachtte met deze redding niet te lang want wie overweegt en kiest lang, wanneer het er op aankomt een zinkend schip dat nog slechts eenige duimen waters behoeft om in de diepte hopeloos te verdwijnen, te redden? Men pakt en grijpt wat hulp kan geven. Allen ijlen naar de pompen, want het geldt levensbehoud, en zoude het in zulk eenen toestand geen bespotting wekken, wanneer men dan nog tijd verkwistte met het onderzoek of de tijdmeter wel accuraat loopt, en dat de barro- en thermometer de juiste graden aanwijzen? Men overwege het ernstig, dat de toestand van Coronie benaard is, dat elken dag het gewicht van zorgen toeneemt
— 187 — dat kommer en gebrek zorgelijk groeien — dat de armoede — vroeger in Coronie slechts bij naam bekend — het versleten kleed trots alle pogingen, niet meer kan bijeenvoegen, want door de duizende raafsels en scheuren komt zij naakt te voorschijn. De tijd vergaat ! Elke dag, elk uur voorbij gesneld zonder dat er iets voor Coronie wordt gedaan, is een verloren dag, een ver loren uur. Men geve gehoor aan den wensch van den voormaliger Minister (1886. Men geve gehoor aan de noodzakelijkheid der communicatie — aan den wensch van Coronies bevolking, — aan veel vuldige wenken en mededeelingen — aan de opgedane ervaringen — want ligt er in den wensch hoop en troost voor ons kunnen en mogen wij daarin een vonkje licht zien ontkiemen. Wij deelen dus en herhalen het, — den wensch van Coronies bevolking, bezield, met de hoop, dat het Bestuur en d e Ko lo niale Staten o ns welvaren wi l b ehartigen tot de medewerking en daarstelling van den noodzakelij k vereischten communicatieweg van Ingiekondre naar de Coppename rivier, dat kan bijdragen tot Coronies redding instandhouding en weder bloei met den meesten spoed zal willen aanwenden. Indien de mededeelingen zich bevestigt die ons door de opname in alle alhier verschijnende dagbladen zijn bekend gemaakt, dat in Nederland den wensch is te kennen gegeven dit schoon district voor zijnen val te behoeden — de inwoners aldaar de helpende hand te willen reiken zien wij bezield met dankbaarheid en verheugd daarin dat Nederland onze klachten heeft opgemerkt n.l. De verlenging van den thans bestaanden communicatieweg naar de Coppename waarin de weg leidt tot de verbinding van Coronie met de hoofdplaats - waardoor Paramaribo ingevolge onzen plan al dadelijk met Coronie in verbinding gebracht wordt door de Saramacca — zoodat slechts de oversteek behoeft te worden gedaan om post »Nassau« aan te doen en in verbinding te komen met de riviermail die van Paramaribo post »Nassau« aandoet. Coronie krijgt aldus in plaats van eene 14 daagsche communicatie met de mailboot over zee eene achtdaagsche, die over post »Uitkijk« gemakkelijk plaats vindt. Wat betreft de vereischte tram is de bedoeling, deze op die wijze in te richten, om producten, passagiers, vee enz. van het eene naar het andere punt te kunnen vervoeren door dien bij
— 188 — het bestaan van de verbinding der communicatie de afstand toeneemt. Gelukt het eenigszins zal er bevolking naar toe vloeien — en de onhoudbare toestand van dit district zal geleidelijk verdwijnen — landbouw en handel zullen herbloeien — de rijke velden thans met wouden en onkruid bedekt zullen weder in vruchtbare akkers herschapen worden — terwijl de stroomen der Coppename en Sarainacca rivieren' in vroolijke beweging hijgende doorploegd door stoom- en andere vaartuigen, de rijke oogsten zullen zien vervoeren naar Paramaribo's haven. Wij mogen dan dankbaar en verheugd zijn dat in de 2e Kamer in Nederland de ware toestand van he t geisoleerd district Coronie belangstellend in overweging is opgenomen, en door onzen zeer Hooggeachten en Gewaardeerden Heer Pyttersen aan Zijne Excel. den heer Minister van Koloniën den wensch heeft te kennen gegeven van zoo mogelijk de weg haar beslag te doen krijgen. Wij vert rouwen er op dat deze wensch, waarin de gehele bevolking van Coronie zoo zeer belangstelt met al den spoed dien het verdient haar beslag mocht verkrijgen — dan zal thans een krachtiger werkzaamheid dan vroeger kunnen ontwikkeld worden — zullen thans ook nog de in 't midden gebrachte bezwaren verminderen of geheel ophouden — moet dit het einde zijn van eene zoo schoone zaak door Gouver neur Smidt met zooveel belangstelling begonnen. Wat wij thans wenschen. Wij veronderstellen dat de Tweede Kamer reeds op de eene of andere wijze hunne belangstelling voor de weder bloei en welvaart voor het district Coronie heeft getoond en dat Hij ook naar aanleiding van wat daar geschiedt een passend woord ook hierbij zal richten. In die veronderstelling achten wij het goed en heilzaam dat met de opwekking tot hartverheffend medegevoel een opwekking tot weldadig en hartverheffend handelen gepaard ga — en Coronie daardoor eene schoone toekomst opent. Wanneer wij de waarheid hier of daar mocht hebben gemist of wanneer wij door beknoptheid van het een en ander niet genoegzaam ontwikkeld — en uiteen gezet hebben dan zijn wij bereid om beleefde terechtwijzingen te ont vangen en dankbaar te erkennen gelijk wij ons altijd bereid -
— 189 — willig toonen zullen om alle duisterheden in dezen te voorkomen zooveel in ons vermogen is op te helderen, doch alleen in de verwachting dat zulks door geene namelooze schrijvers gevraagd wordt. Wij hebben hierbij niets meer te voegen dan dat wij van den bescheiden lezer de meeste toegevendheid verwachten —en mochten wij ons naar het gevoelen van sommigen al eens te sterk hebben uitgedrukt — men gelieve dit eeniglijk toe te schrijven aan den vurigste! wensch voor het district Coronie en zijne inwoners, dat hetzelve wederbloeie als weleer.
J. L. STUGER EZN
OVERZICHT ENZ. ENZ ENZ.
//////////////////
OVERZICHT ENZ. ENZ ENZ.