‘Volledig fraudevrij is on
34
FoliaMagazine
mogelijk’ De Tilburgse psycholoog Diederik Stapel fraudeerde op grote schaal met zijn wetenschappelijke data. Wetenschappers in het hele land reageerden geschokt, maar haastten zich te zeggen dat het een incident betreft. Wordt er gefraudeerd op de UvA? En hoe zit dat met plagiaat? tekst Floor Boon en Eva Rooijers / illustraties Pepijn Barnard
F
raude en plagiaat zijn wetenschappelijke doodzondes. Wie wordt betrapt, kan fluiten naar zijn academische carrière. Toch zijn er wetenschappers die zich wagen aan deze academische suïcide. Diederik Stapel, hoogleraar sociale psychologie aan de Universiteit Tilburg, werd aan de publieke schandpaal genageld toen begin september bekend werd dat hij grove fraude pleegde. Promovendi ontdekten dat hij hele datasets bij elkaar verzon om tot mediagenieke conclusies te komen. Zo stelde hij vast dat vleeseters hufters zijn en dat mensen die in een rommelige omgeving leven, eerder een hekel hebben aan buitenlanders. Eerder dit jaar werd ook ontdekt dat de Duitse minister van Defensie Karl-Theodor zu Guttenberg geplagieerd had in zijn proefschrift: grote delen van zijn tekst waren gekopieerd van anderen zonder bronvermelding. Zu Guttenberg bood zijn excuses aan, maar moest aftreden als minister. Zijn doctorstitel moest hij inleveren. Deze voorbeelden roepen ethische vragen op. Want hoe kan het dat Stapels fraude en Guttenbergs plagiaat zo lang onopgemerkt bleven? Ligt het alleen aan de wetenschappers die in de fout gaan of ook aan het wetenschappelijke bedrijf waarbinnen zij opereren? Wetenschappers in heel het land reageerden geschokt toen de fraude van Stapel aan het licht kwam, maar haastten zich te zeggen dat het om een incident ging. We konden rustig slapen, er was geen reden om het vertrouwen in de wetenschap te laten varen.
Maar ging het hier echt om een incident of komen fraude en plagiaat veel vaker voor? !"#$""%&""'&()&*+" Tijdens een zoektocht naar deze praktijken binnen de UvA stuitten wij op verschillende voorbeelden van plagiaat. Niet alleen studenten maken zich schuldig aan het overnemen van lappen tekst zonder de juiste bronvermelding, ook universitaire docenten gaan flink de mist in. In 2004 schrijft rechtenstudente Anne de Groot een scriptie over buitengerechtelijke kosten bij Marc Hendrikse, universitair hoofddocent privaatrecht en sinds juli 2010 ook verbonden aan de Open Universiteit als bijzonder hoogleraar handels- en verzekeringsrecht. Daarna publiceren zij gezamenlijk drie artikelen over het onderwerp. Een halfjaar nadat De Groot is afgestudeerd, stuurt Hendrikse haar een boekje toe. De Groot leest het boekje en schrikt zich rot. Ze kent de tekst op haar duimpje: het blijkt een letterlijke kopie van haar scriptie te zijn, ‘woord voor woord’. De Groot: ‘Misschien dat tien procent van de tekst van zijn hand was. En ik werd niet eens als coauteur vermeld. Dat is een inbreuk op mijn auteursrecht.’ De inhoud van het boekje en de scriptie komen inderdaad voor het grootste gedeelte overeen, blijkt na lezing van beide documenten. Er zijn paragrafen en een laatste hoofdstuk toegevoegd, maar afgezien van de opmaak zijn beide documenten vrijwel identiek.
FoliaMagazine
35
Fraude en plagiaat
Proefschrift Stapel
Volgens de fraude- en plagiaatregeling voor studenten van de UvA valt onder fraude onder andere: afkijken of hulpmiddelen gebruiken bij tentamens, je uitgeven voor iemand anders tijdens een tentamen of het verzinnen of vervalsen van onderzoeksgegevens. Plagiaat is het overnemen van andermans tekst zonder daarbij de bron te vermelden.
De UvA stelt een commissie in om het werk dat Diederik Stapel als promovendus aan de UvA verrichtte, te onderzoeken. Volgens Stapels promotor Joop van der Pligt wordt dat nog moeilijk, omdat het onderzoek op de grens van het digitale en ‘potlood en papieren tijdperk’ werd gedaan en de data mogelijk verloren zijn gegaan.
De Groot laat het er niet bij zitten en vraagt Hendrikse om een verklaring. Die vindt zij niet afdoende en Edgar du Perron – toen hoogleraar bij de vakgroep privaatrecht A, nu decaan van de rechtenfaculteit – wordt ingeschakeld om te bemiddelen. Hij is een bekende van beiden: Hendrikse was een collega, De Groot werkte als student-assistente voor Du Perron. Hendrikse moet een rectificatie sturen waarin De Groot als coauteur wordt genoemd. Ook in databanken wordt haar naam toegevoegd. Daarnaast betaalt Hendrikse De Groot de 1500 euro die hij naar eigen zeggen had gekregen voor het boekje. Du Perron: ‘De gekozen oplossing was erop gericht dat Anne zowel materieel als immaterieel de credits voor haar werk kreeg. In het bemiddelingsproces heeft Hendrikse erkend dat zijn handelen verkeerd was, heeft hij gezegd dat hij in de toekomst zorgvuldiger met auteursvermeldingen zou omgaan, en heeft hij zijn fout naar vermogen hersteld.’ Om die redenen zag Du Perron geen aanleiding om formele stappen te laten ondernemen tegen Hendrikse en besloot hij te volstaan met een ‘normoverdragend gesprek’. De Groot nam genoegen met deze oplossing. ‘Ik was er niet op uit om zijn kop te laten rollen.’ Desgevraagd noemt Hendrikse de gang van zaken indertijd ‘onhandig’. ‘Ik had vooraf betere afspraken moeten maken. Dat is duidelijk.’ ,"%&$-&+"'&,$). Hendrikse ontkent plagiaat te hebben gepleegd. ‘Anne en ik werkten eerder gezamenlijk aan drie publicaties over het onderwerp. Daarmee was het ook mijn werk geworden.’ Hij wijst erop dat in de eerste twee noten van het boekje ook wordt verwezen naar deze drie publicaties. ‘Daaruit blijkt dat ik nooit de intentie heb
36
FoliaMagazine
gehad om te doen alsof het onderzoek honderd procent van mij was.’ Hendrikse voert ook aan dat het initiatief voor het onderzoek bij hem lag en dat hij Anne al eerder vijfhonderd euro heeft betaald om daaraan mee te werken. ‘Daarbij heb ik Anne gedurende het schrijven van de scriptie gevoed met informatie. De vraag wordt dan: wat is van
‘Ik was er niet op uit om zijn kop te laten rollen’ Anne en wat is van mij? Bovendien heb ik aan het boekje nog informatie toegevoegd, zoals het laatste hoofdstuk. Dat is een zeer belangrijk onderdeel van het werk omdat daar de aanbevelingen voor nieuw beleid in staan.’ Anne bevestigt dat ze is begeleid tijdens het schrijven van de scriptie. ‘Net zoals alle studenten begeleiding krijgen. Niet meer dan dat. Maar dat betekent niet dat het auteursrecht van de scriptie naar hem over gaat. Ook niet als we drie gezamenlijke publicaties over het onderwerp op ons naam hebben staan die voortbouwen op de scriptie. Daar heb ik toen advies over ingewonnen bij een hoogleraar auteursrecht.’ Volgens Du Perron is duidelijk dat Hendrikse destijds verkeerd heeft gehandeld. ‘Maar het staat ver van het type plagiaat waarin iemand zich heimelijk onderzoekswerk toe-eigent waar hij zelf niets mee te maken heeft gehad.’ De vraag is of de argumenten van Hendrikse hem vrijspreken van plagiaat? En zo niet, is hier dan te lichtvoetig mee omgegaan? We leggen de geanonimiseerde casus voor aan emeritus hoogleraar belastingrecht Jaap Zwemmer. Hij is raadsman wetenschappelijke integriteit van
de UvA en voorzitter van de Algemene Instellingsgebonden Ethische Commissie (AIEC). In die functie adviseert hij het universiteitsbestuur over ethische kwesties binnen de wetenschap en bemiddelt hij bij wetenschappelijk wangedrag als fraude en plagiaat. Zwemmers oordeel is duidelijk: ‘Zodra de tekst letterlijk is gekopieerd zonder bronvermelding, dan is het plagiaat. Al gaat het maar om een paar zinnen. Een vermelding dat het werk voortbouwt op gezamenlijke publicaties is niet voldoende.’ Volgens Zwemmer is het vervolgens aan het College van Bestuur (CvB) om te besluiten of een medewerker die plagiaat pleegt, wordt berispt. Maar deze zaak is nooit bij het CvB terechtgekomen. Zwemmer vindt dat zaken als deze in beginsel wel bij het CvB gemeld moeten worden. ()&/00#-%)&-%1"2 Hendrikse kwam met een rectificatie en de schrik vrij. Studenten die op plagiaat worden betrapt, hangt schorsing boven het hoofd. Een straf die lang niet alle studenten afschrikt. Of ze zien de ernst niet in van knip- en plakwerk, ondanks de talrijke waarschuwingen van docenten die ze voor de kiezen krijgen. Een paar jaar geleden ontdekte universitair docent communicatiewetenschap Linda Duits dat drie van de vijfentwintig masterstudenten aan wie ze les gaf, plagieerden. ‘Bij één meisje ging het om het overschrijven van een paar zinnen. Niet genoeg om naar de examencommissie te stappen vond ik, maar wel om haar mee te confronteren. Het meisje barstte in tranen uit en ik besloot haar de opdracht te laten herkansen. Die opdracht controleerde ik natuurlijk extra goed en wat bleek? De studente had hele alinea’s gekopieerd zonder aanhalingstekens en
Affaire-Diekstra In 1996 kwam hoogleraar psychologie aan de Universiteit Leiden René Diekstra in opspraak na beschuldigingen van plagiaat. Hij zou hele passages hebben overgeschreven, maar de beschuldigingen bleken niet houdbaar, mede omdat er geen heldere definitie van plagiaat bestond. Wel constateerde een onderzoekscommissie dat zijn wetenschappelijk handelen ‘onzorgvuldig’ was. Diekstra legde zijn functie neer en trad terug uit het wetenschappelijke leven. Sinds 2004 is Diekstra weer deeltijdhoogleraar aan de Roosevelt Academy, al ontstond er in april ophef over die benoeming.
bronvermelding.’ Duits stapte alsnog naar de examencommissie. Het meisje werd geschorst voor het vak en liep zo studievertraging op. ‘De echte straf,’ aldus Duits. Een veel erger geval was een andere student uit diezelfde klas. Ruim
negentig procent van zijn tekst bleek gekopieerd te zijn. Duits: ‘Het was toeval dat ik daarachter kwam. De jongen bleek hele stukken van een Engelstalig proefschrift te hebben vertaald, een proefschrift dat ik vlak daarvoor had gelezen.
Ook deze student bleek eerder geplagieerd te hebben en kreeg daarom de hoogste straf: hij werd een jaar geschorst van de opleiding.’ Het opsporen van plagiërende studenten gebeurt via het plagiaatcontrolesysteem
FoliaMagazine
37
Ephorus – een computerprogramma dat teksten controleert op overlap met andere teksten uit de eigen database. Ephorus haalt volgens Duits wel het topje van de ijsberg ertussenuit, maar is niet nauwkeurig genoeg om alles te filteren. ‘Een tekst van een student bevat altijd overlap. Ephorus registreert namelijk alles wat letterlijk overeenkomt, ook al worden er wel aanhalingstekens en bronvermeldingen gebruikt. Ook literatuurlijsten komen vaak overeen. Standaard is daarom een overlap van zo’n twintig procent. Als docent ga je dan echt niet iedere keer alle citaten controleren.’ Een plagiërende student wordt dus niet altijd betrapt. Hoe zit dat met de wetenschappers zelf? Zij controleren elkaar op plagiaat via het peer review mechanism: wanneer een onderzoek ter publicatie wordt voorgelegd aan een tijdschrift, kijken wetenschappers uit hetzelfde vakgebied
het onderzoek als het ware na. Zwemmer: ‘Ik denk niet dat reviewers een artikel door Ephorus halen, maar zij kennen de literatuur heel goed. Plagiaat haal je er dan makkelijk uit.’ Een veel groter probleem is volgens Zwemmer dat ondergeschikte medewerkers niet voldoende
‘Het respect voor het hele vakgebied staat op het spel’ credits krijgen voor hun werk. Hij heeft als voorzitter van de Ethische Commissie van de UvA met twee andere leden van deze commissie een dergelijke klacht onderzocht. ‘Een wetenschappelijk medewerker vond dat zijn bijdrage aan een publicatie onvoldoende werd genoemd. Wij hebben toen geadviseerd dat het te ver ging om de medewerker als coauteur op te voeren, maar de bijdrage aan het onderzoek moest wel worden vermeld.’ Van de drie klachten die de Ethische Commissie de afgelopen vier jaar ontving, was dit de enige die gegrond werd verklaard. 3()&!"%&!$#%&/))!&/00#4 Dat er medewerkers zijn die binnen het wetenschappelijk bedrijf de fout in gaan, is dus evident. Dat bedrijf zelf kent echter ook mechanismen die deze fouten in de hand werken. Een veelvuldig aangedragen argument is dat de publicatiedruk aan de wetenschappelijke top hoog is. Te hoog, volgens sommigen. Joop van der Pligt, hoogleraar sociale psychologie, was de promotor van fraudeur Diederik Stapel toen die in 1997 promoveerde aan de UvA. ‘Niemand had verwacht dat Diederik zou frauderen. Hij was een zeer getalenteerd onderzoeker die zich in korte tijd hele literatuurgebieden eigen kon maken en doorzien. Ook zonder te frauderen had hij het ver geschopt.’ Sinds vijftien jaar is de publicatiedruk ‘significant toegenomen’, aldus Van der Pligt. ‘Diederik maakt deel uit van de eerste generatie die
38
FoliaMagazine
in deze veranderende tijd is opgegroeid. Het systeem is gebaseerd op het binnenhalen van individuele subsidies, zoals de veni’s, vidi’s en vici’s van de NWO, en een wetenschapper wordt beoordeeld op hoe vaak hij wordt geciteerd. De lat ligt heel hoog.’ Daarnaast is het creëren van een volledig fraudevrije omgeving niet mogelijk, aldus Van der Pligt, ‘maar hoe groot de druk ook is, onderzoeksgegevens mag je gewoon niet verzinnen. Spelers van Ajax mogen ook niet ineens scoren met hun handen.’ Volgens Zwemmer is het enige mechanisme dat echt werkt tegen fraude en plagiaat de angst dat je carrière volkomen vernietigd is als je wordt betrapt. Maar uit de zaak Stapel blijkt dat fraude niet snel wordt ontdekt. Hij rommelde immers al langere tijd met onderzoeksgegevens. Zwemmer pleit er dan ook voor dat alle onderzoeksdata na publicatie worden vrijgegeven. Dat gebeurt nu lang niet altijd. UvA-psycholoog Jelte Wicherts vroeg in 2006 de ruwe data op van 141 onderzoeken gepubliceerd in gerenommeerde psychologische tijdschriften. Na een halfjaar had hij maar 27 procent van de opgevraagde data binnen. En uit een in september gepubliceerd onderzoek van Wicherts en Marjan Bakker blijkt bovendien dat ongeveer een op de vijf statistische berekeningen uit psychologische vaktijdschriften onjuist wordt weergegeven. Bij het opvragen van de data van deze onderzoeken reageerden de wetenschappers die in de fout gingen ook nog opmerkelijk later. Wicherts: ‘Dat zijn niet allemaal ernstige fouten, maar het laat wel zien dat er veel fouten worden gemaakt. Deze onderzoeken zijn complex, het is daarom ook niet verwonderlijk. Wat belangrijker is, is dat we niet het maximale doen om dat te voorkomen. Met een simpele richtlijn zouden we een beter controlesysteem kunnen bedenken, waarbij iedere onderzoeksanalyse door ten minste één collega moet worden gecheckt. Het is vergelijkbaar met een copiloot. Die dubbelcheckt ook alles wat een piloot doet. Dat moeten wij ook invoeren, want het respect voor het hele vakgebied staat op het spel.’