Viering ‘Venus en het Koninkrijk van de liefde’ Hein Stufkens 20 november 2011 Er is in de kerk in de loop der eeuwen al veel over de vrouw gepreekt. Door de katholieken vooral over Maria, de onbevlekte moeder Gods. En natuurlijk ook over haar tegenpool, de eerste vrouw, Eva: de oorzaak van alle ellende en een gevaar voor het zielenheil van de man. Net zoals al die vrouwen na haar: verleidsters, hoeren, heksen. Daarna kwamen de protestanten, meer Oud-Testamentisch aangelegd, en Maria werd op een zijspoor gezet. Het oude boek bood genoeg gelegenheid om je hart op te halen aan verhalen over minder maagdelijke vrouwen. Ik noem er enkele: Rachab, de hoer van Jericho, die collaboreerde met de vijand; Tamar, die verkleed als publieke vrouw haar eigen schoonvader verleidde; Bathseba, wier schoonheid David ertoe bracht haar echtgenoot te liquideren; de badende Susanna, die het hoofd van glurende ouderlingen op hol bracht. Of over gevaarlijke vrouwen als Judith en Delila, die met hun verleidingskunsten een man in bed lokten om hem vervolgens de dood in te jagen. Ja, de Bijbel is boeiender dan veel mensen tegenwoordig nog beseffen… En dan hebben we het nog niet eens gehad over de beroemdste zondares aller tijden: Maria Magdalena. Waarschijnlijk was ze helemaal geen prostitué, maar een van de naaste leerlingen van Jezus, zo niet zelfs zijn geliefde. De apostola apostolorum was ze, de grootste der apostelen, en de eerste die haar verrezen Heer zag in die tuin. De kerk, dat bolwerk van het patriarchaat, heeft de vrouw eeuwenlang negatief behandeld. De theologen hielden zelfs serieuze disputen over de vraag of de vrouw wel een ziel had. In het Bijbelboek ‘Spreuken’ (vers 8) staat: “Luister naar de onderrichting van uw vader én verwerp de lering van uw moeder niet!” Die tweede vermaning sloegen de mannenbroeders in de wind. Ze stopten hun oren dicht, zoals Odysseus dat deed uit angst voor de betoverende zang van de Sirenen, waardoor zijn schip op de klippen zou kunnen lopen. Eeuwenlang hebben mannen hun angst voor het vrouwelijke én hun verlangen naar het vrouwelijke geprojecteerd op vrouwen. Ze hebben er gevaarlijke verleidsters van gemaakt of seksloze heiligen. In onze tijd loopt het patriarchaat ten einde. En de kerk is ten dode opgeschreven als ze nu niet eindelijk de vrouw en het vrouwelijke serieus gaat nemen. Daarom willen we in deze viering de vrouw centraal stellen. Niet zomaar een vrouw, nee: Venus, de Romeinse godin van de liefde en de vruchtbaarheid, de godin die al eeuwenlang model staat voor ‘dè vrouw’, een topmodel van alle tijden. In Venus komen alle vrouwbeelden samen: zowel de positieve als de negatieve. Ze is zowel de gelukbrengende godin als de gevaarlijke duivelin. Talloze beelden zijn er van haar gemaakt: van de Venus van Milo uit de Oudheid, die zelfs zonder armen nog een eeuwige schoonheid is, tot die van Botticelli, de blonde vrouw in de branding, geboren uit het schuim van de zee. Tot op de dag van vandaag inspireert ze kunstenaars overal ter wereld. 1
Maar niet alleen kunstenaars maken vrouwbeelden. We maken ze allemaal. Mannen doen het en zoeken vergeefs een vrouw die hun ideale Venus is. Vrouwen doen het en proberen vergeefs aan dat Venus-ideaal te beantwoorden. Mannen en vrouwen lijden onder de dictatuur van zulke vrouwbeelden, positieve en negatieve. Wordt het niet de hoogste tijd ons van die beelden te bevrijden?
De verborgen vrouw De meesten van ons hebben zich in de loop van hun persoonlijke geschiedenis ontwikkeld tot mannen of vrouwen en zijn als zodanig herkenbaar door hun aanpassing aan de daarvoor geldende rolmodellen en uiterlijke kenmerken. Maar helemaal in het begin van onze embryonale ontwikkeling waren we nog geen man of vrouw. Pas na een week of zes ontwikkelen zich in de foetus mannelijke hormonen die het kind tot een jongetje maken. Gebeurt dat niet, dan wordt het een meisje. Maar in de man blijft het vrouwelijke aanwezig, zoals in de vrouw ook het mannelijke. De Zwitserse psychiater C.G. Jung zei daar dit over: “In het onbewuste van iedere man is een vrouwelijke persoonlijkheid verborgen (de anima), en in iedere vrouw een mannelijke persoonlijkheid (de animus). Het is een welbekend feit dat het geslacht van een mens door een meerderheid van mannelijke of vrouwelijke genen wordt bepaald. Maar de minderheid van de tegengeslachtelijke genen gaat niet ten onder. De man heeft daarom een vrouwelijk gekarakteriseerde kant, dat wil zeggen, hijzelf ‘bevat’ een onbewuste vrouwelijke gestalte – een feit waarvan hij zich in het algemeen niet in het minst bewust is – en in iedere vrouw is een mannelijke persoonlijkheid verborgen. Wanneer het één door het ander onderdrukt en beschadigd wordt, zal er geen heelheid ontstaan.” (1) Deze hedendaagse wetenschap bevestigt alleen maar datgene wat de oude Grieken op mythisch niveau al lang wisten. Hun Venus heette Aphrodite. Samen met de god Hermes kreeg ze een kind, dat dus ‘herm-afrodiet’ was, dat wil zeggen: beide geslachten in zich verenigde. Trouwens, ook in het Bijbelboek Genesis staat een verwijzing naar de tweeslachtigheid van de eerste mens: “God schiep de mens naar zijn evenbeeld. Mannelijk, vrouwelijk schiep hij hen.” De mythe van de androgyne mens vergezelt ons al vele duizenden jaren. Maar wat hebben wij, al vanaf we in de wieg lagen, geleerd? Dat een man om een ‘echte man’ te worden het vrouwelijke in zichzelf moet onderdrukken. En dat de vrouw om aan het ideale vrouwbeeld te voldoen het mannelijke in zichzelf moet verdringen. Wat een drama speelt zich in ons aller leven af! We moeten de helft van onze ziel achterlaten. En dan moeten we later in de wereld buiten ons wanhopig op zoek naar onze verloren andere helft. Als we ons dan voor kortere of langere tijd hechten aan een ander, op wie we onze eigen innerlijke man of vrouw projecteren, dan noemen we dat ‘liefde’. En als we die ‘liefde’ verliezen voelen we ons smartelijk uit het paradijs van de eenheid verdreven en begint de zoektocht opnieuw… 2
Ook de christelijke God is slachtoffer van dat westerse culturele drama! Vele niet-christelijke culturen kennen zowel mannelijke als vrouwelijke goden, en een mannelijke god heeft natuurlijk ook altijd een vrouw: Zeus heeft zijn Hera, Osiris zijn Isis, Krishna zijn Radha. Oorspronkelijk had de God van Israël wél een vrouw: Sophia, de wijsheid. Vanaf het begin van de schepping was ze zijn vriendin en geliefde. In het boek Spreuken zegt ze het zelf: “Ik was bij Hem. Ik was zijn vreugde, dag in dag uit…” (Spreuken 8, 30) Maar naarmate het patriarchaat oprukte, verdween ze uit het zicht. Ze leidde verder een obscuur bestaan in geheime geschriften, in esoterie en gnosis. En de mannelijke God bleef alleen achter, diep eenzaam: Jahweh, de Here Here, alleenstaande Vader in een moederloze hemel… Daarom was Jung zo blij toen de paus in 1952 het dogma afkondigde dat Maria als bruid van God in de hemel was opgenomen. Eindelijk eerherstel voor het vrouwelijke, vond hij. Eindelijk is er ook weer een moeder in de hemel. Overigens had Maria in de katholieke kerk natuurlijk al eeuwenlang clandestien die leemte opgevuld. De vrouw leidde dus eeuwenlang een verborgen leven, in de man en in de mannelijke God. Maar ook in de vrouw kon het vrouwelijke niet tot volle ontplooiing komen. Want vrouwen werden enerzijds opgezadeld met negatieve beelden over haar eigen vrouwelijkheid (de slechte Eva), en anderzijds met het onmogelijke voorbeeld van de ongerepte moeder-maagd (de heilige Maria). Onmogelijk, want die combinatie van moeder en maagd is voor de gemiddelde vrouw écht een brug te ver… De tijd is rijp om ons te ontworstelen aan de dictatuur van zulke van buitenaf opgelegde beelden en in onszelf op zoek te gaan. Das Ewigweibliche, het ‘eeuwig vrouwelijke’, is een archetype, een oerbeeld in onze ziel. Die innerlijke werkelijkheid gaat verscholen achter de buitenkant, achter de zichtbare dingen, achter de beelden die wij van de vrouw gemaakt hebben.
De verborgen werkelijkheid Het is voor ons niet zo gemakkelijk om door de zichtbare werkelijkheid heen te kijken en daarachter de verborgen werkelijkheid te gaan zien. Een paar jaar geleden was ik in Assisi, de stad van Franciscus. In een straatje stond een als Franciscus in een pij geklede man, die mij zwijgend een briefje overhandigde. Ik las: “Al wat zichtbaar is, is niet het ware; het is de taal van het onzichtbare.” Goethe zei het zo, in zijn meesterwerk Faust: “Alles Vergängliche ist nur ein Gleichni” – al het vergankelijke is slechts een gelijkenis. (En even verder in diezelfde tekst schrijft hij: “das Ewigweibliche zieht uns hinan.”) De boodschap van Franciscus en Goethe is duidelijk: wat je ziet, is niet de werkelijkheid. Het is enkel de taal waarin de werkelijkheid achter de zichtbare dingen zich uitdrukt. Alles is symbool. Ook Venus is een symbool. Venus als symbool verwijst naar al onze verlangens, angsten en idealen rond ‘de vrouw’. Ook de vrouwen die ons in de reclame worden voorgeschoteld zijn symbolen. Als we ze voor de werkelijkheid gaan houden, komen we bedrogen uit. 3
Het woord ‘symbool’ komt van het Griekse ‘symballein’: bijeenbrengen. Een symbool brengt de gewone werkelijkheid samen met een diepere, innerlijke zielenwerkelijkheid. Kunstenaars, schrijvers, dichters, religieuze genieën proberen ons steeds weer met die werkelijkheid achter de dingen in contact te brengen. Dat is een gevaarlijke bezigheid: de ontsnapte uit de grot van Plato wordt vermoord als hij terugkomt met de boodschap dat wat ze daar zien slechts de schaduwen van een andere werkelijkheid zijn! We laten ons niet graag de ogen wassen zodat we die tweede werkelijkheid kunnen gaan zien. We schrikken terug voor de catharsis, de louterende schok, die het teweeg kan brengen als we ineens beseffen dat we altijd ziende blind zijn geweest, dat zich onvermoede werelden bevinden achter datgene wat wij met onze beperkte blik voor de enige werkelijkheid hielden. Een mooi voorbeeld uit de wereld van de kunst is de dialoog tussen Picasso en een Duitse nazi-officier. Die officier bezocht het atelier van Picasso en zag het schilderij dat Picasso in 1937 had gemaakt naar aanleiding van het brute Duitse bombardement op het Spaanse stadje Guernica. De officier vroeg aan Picasso: “Haben Sie das gemacht?” Hij zag alleen maar een modern kunstwerk, dat hij bovendien als ‘entartete Kunst’ beschouwde. En Picasso antwoordde: “Nein, das haben Sie gemacht!” Want voor Picasso was dit schilderij niet zomaar een schilderij, maar een verwijzing naar die gruwelijke werkelijkheid van dat gebeuren, een ten hemel schreiend protest, een schreeuw om menselijkheid. Onze hele samenleving is in de ban van de buitenkant. Wij zien alleen het schilderij, de eendimensionale plaatjes, dat wat we zintuiglijk kunnen waarnemen. Dat is ook waar onze wetenschap zich mee bezig houdt. Wie die kennis van de buitenkant relativeert, is een ketter. En wie beweert dat alles een verwijzing is naar iets anders – nur ein Gleichnis – is psychotisch of minstens enigszins gestoord.
Bruggen naar de verborgen werkelijkheid: kunst en religie Ook in de verhouding tussen de seksen zijn we in de ban van de buitenkant, de mooie plaatjes. We zoeken de vervulling van ons heimwee naar onze oorspronkelijke heelheid buiten ons, bij de ander, een partner, een geliefde, of in een snelle bevrediging die ons net zo leeg achterlaat als we al waren. En dat noemen we ‘liefde’… De kerkvader Augustinus schreef ooit deze prachtige tekst: “Veel te laat heb ik jou lief gekregen, schoonheid, wat ben je oud, wat ben je nieuw. Veel te laat heb ik jou lief gekregen. Binnen in mij was je, ik was buiten en ik zocht jou als een ziende blinde buiten mij, en uitgestort als water 4
liep ik van jou weg en liep verloren tussen zoveel schoonheid die niet jij is." (2) Binnen in mij was je… en ik zocht je buiten mij! Augustinus spreekt hier natuurlijk over het zoeken naar God. Maar je zou dit ook kunnen lezen als een tekst die ons oproept om onze verloren wederhelft niet buiten ons te zoeken. Dan is de tekst een oproep tot een innerlijk huwelijk, het ‘hieros gamos’ waar de gnosis en de alchemie van spreken. En dan wijzen deze woorden ons er ook op hoe verloren we lopen als we ons niet met onze verborgen innerlijke wederhelft verbinden. In het verhaal over de alchemist Victor Frankenstein van Mary Shelly wordt dat huiveringwekkend weergegeven: nadat hij zich heeft afgewend van zijn geliefde (‘the golden girl’) en zonder de verbinding met het vrouwelijke aan het scheppen gaat, creëert hij enkel maar monsters. Kunst kan ons helpen een brug te slaan naar die verborgen werkelijkheid. Religie ook. In de christelijke geloofsbelijdenis staat het al: er zijn ‘visibilia’, zichtbare dingen, en ‘invisibilia’, onzichtbare dingen. En dat zijn allebei realiteiten: de ene is de feitelijke zintuiglijk waarneembare werkelijkheid en de andere de onzichtbare symbolische werkelijkheid. Men noemt deze twee ook wel de exoterische (uiterlijke) en de esoterische (innerlijke) werkelijkheid. De grootste ramp in de ontwikkeling van het westers christendom is wellicht dat de esoterische visie verdrongen werd door de exoterische, en dat zodoende het symbolische bewustzijn verloren ging. Psychische feiten, zoals de maagdelijkheid van Maria of de opstanding uit de dood, werden voortaan als materiële feiten gezien.
De twee één maken Als je symbooltaal leert verstaan, ga je de verborgen betekenis der dingen zien. Je leert niet alleen te kijken met je uiterlijk oog, maar ook met je innerlijke zintuigen, zoals empathie, associatief vermogen, intuïtie. Voor de heling van mens en samenleving is het dringend nodig dat we weer gaan luisteren naar hen die ons op de werkelijkheid achter de dingen wijzen: de werkelijkheid van de ziel. Neem nu de beroemde Venus van Botticelli. We kunnen haar als een pin-up boven ons bed hangen en op zoek gaan naar de vrouw die aan dit schoonheidsideaal voldoet. Maar als we enkel op dat niveau waarnemen, zullen we bedrogen uitkomen – geen vrouw zal aan dit ideaal voldoen. Als we dieper naar die Venus leren kijken, zien we iets dat voor de ogen onzichtbaar is. De kunstenaar reikt ons een symbool aan voor het vrouwelijke in de diepere zin van dat woord. Dat symbool overstijgt al het materiële, het gaat over kwaliteiten van het hart en de ziel, over puurheid, schoonheid, ontroering. Het raakt ons verlangen naar de mens zoals we bedoeld zijn. En de kerk, kan die ons ook iets leren over de ontdekking van die verborgen werkelijkheid in onszelf? De hoeders van de ware leer zijn er altijd huiverig voor geweest. Maar de christelijke mystici en gnostici van alle tijden hadden er wel weet van. Dat kunnen we bijvoorbeeld opmaken uit de volgende tekst, logion 22, uit een gnostisch evangelie, het
5
oudste evangelie dat ons bekend is, het evangelie van Thomas (dat in de vierde eeuw werd verboden en in de twintigste bij Nag Hammadi in Egypte werd teruggevonden). “Jezus zag kleine kinderen die werden gezoogd. Hij zei tot zijn discipelen: ‘Deze kinderen, die worden gezoogd, zijn te vergelijken met hen die het Koninkrijk binnengaan.’ Zij zeiden tot Hem: ‘Wanneer wij als kinderen zijn, zullen wij dan het Koninkrijk binnengaan?’ Jezus zei tot hen: ‘Wanneer u de twee één gemaakt hebt, en de binnenkant gelijk hebt gemaakt aan de buitenkant en de buitenkant gelijk aan de binnenkant en de bovenkant gelijk aan de onderkant, en als u het mannelijke en vrouwelijke één maakt, zodat het mannelijke zich niet mannelijk en het vrouwelijke zich niet vrouwelijk maakt, dan zult u binnengaan in het Koninkrijk.’ ” (3) Jezus spreekt hier over de noodzaak om het mannelijke en het vrouwelijke één te maken, zodat het mannelijke zich niet mannelijk maakt, en het vrouwelijke niet vrouwelijk. In begrijpelijke taal van vandaag zou dat ongeveer zo klinken: Mannen, houd op met je alleen maar mannelijk te voelen en te gedragen. Verlos jezelf van je mannelijke superioriteitsgevoel, van je pogingen om indruk te maken met je seksuele potentie, je schijnbare ongevoeligheid, je stoerheid, je spierkracht, je wapens en al dat andere waarmee je je zo macho voelt. Ontdek je vrouwelijke kanten: je zachtheid, je zorgzaamheid, je gevoelens, je intuïtie. Leer je te verbinden… en word eindelijk een heel mens. En vrouwen, verlos jezelf van alle eenzijdige vrouwbeelden, zowel van die slechte Eva als van die heilige Maria, zowel van de hoer als van de heilige. Zoals Venus heb je de hele vrouw in je. En die vrouw mag je ook helemaal zijn, op jouw unieke manier. Je mag je vrouwelijke kanten ten volle koesteren en gebruiken. Maar je hebt ook de innerlijke man in je. Ook jij hebt het vermogen om autonoom, onafhankelijk en krachtig jouw weg in het leven te kiezen en te gaan. Ontdek dat je om een heel mens te worden die eigen innerlijke mannelijke kant moet ontwikkelen. De prins op het witte paard is er al. Hij woont in de burcht van jouw ziel. Eigenlijk zegt Jezus in deze tekst uit het Thomas-evangelie dat het van levensbelang is dat we ons de hermafrodiet in onszelf herinneren, de androgyne mens die we in wezen zijn. Kijk naar de zuigeling, die nog geen weet heeft van mannelijk of vrouwelijk, die nog in de oorspronkelijke heelheid is. Alleen als we zó worden zullen wij, als hele mensen, binnengaan in het Koninkrijk. En dat Koninkrijk is dan niet een rijk dat ooit ergens in een gouden toekomst in de hemel of op aarde zal worden gevestigd. Het Koninkrijk dat Jezus hier bedoelt, is het rijk van de innerlijke heelheid die binnen het bereik van ieder van ons is, wanneer we ons ontworsteld hebben aan de dictatuur van alle sprookjes over gouden tijden. Als we de ander niet meer 6
nodig hebben om onze eigen halfslachtigheid aan te vullen, dan kan ook in onze relaties met anderen het rijk van de échte liefde aanbreken.
(1) C.G. Jung: ‘Bewust en onbewust’, Lemniscaat, Rotterdam, 1989, pag. 29 (2) citaat Augustinus, in de vertaling van Huub Oosterhuis, uit diens bundel ‘Dan zal ik leven’, Ambo, Baarn, 1976, pag. 112 (3) Voor het citaat uit het Thomas-evangelie gebruikte ik zowel de vertaling van Nand Cuvelier in ‘Jezus Mysticus’ (uitg. Pelckmans/Gottmer, Kapellen/Haarlem, 1990) als die van Robert Hartzema (uitg. Karnak, Amsterdam, 1986)
7