EUROPESE COMMISSIE DIRECTORAAT-GENERAAL XXI DOUANE EN INDIRECTE BELASTINGEN DOUANE
XXI/1229/96-NL Rev. 3
Brussel, 12 mei 1997
VERZAMELING VAN TEKSTEN INZAKE DOUANEWAARDE
COMITE DOUANEWETBOEK
AFDELING DOUANEWAARDE
Wetstraat 200, B-1049 Brussel - België - Kamer: MDB 2/06 Telefoon: doorkiesnummer (+32-2)295.42.87, centrale 299.11.11. Telefax: 295.65.01 Telex: COMEU B 21877. Telegramadres: COMEUR Brussel.
1 De rechtsvoorschriften en de begeleidende teksten in verband met de toepassing van de GATT-Overeenkomst inzake de douanewaarde in de Gemeenschap werden in 1989 voor het laatst in geconsolideerde vorm gepubliceerd. Sindsdien heeft zich een aantal ontwikkelingen voorgedaan. Zo werden bij voorbeeld bepaalde teksten in het Communautair Douanewetboek gecodificeerd, werden aanvullende regelingen vastgesteld en commentaren goedgekeurd en werd de in de Uruguay Ronde gesloten Overeenkomst in de communautaire douanewetgeving geïntegreerd. Dit document omvat een bijgewerkte versie van de verzameling van teksten op het gebied van de douanewaarde, te weten de door het Comité Douanewetboek - Afdeling Douanewaarde - goedgekeurde bepalingen en een samenvatting van daarmee verband houdende uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. Deze verzameling, die geen rechtskracht heeft, is beschikbaar in alle officiële talen van de Gemeenschap. Zij is in de eerste plaats bestemd voor de administraties van de lidstaten maar kan worden toegezonden aan alle belangstellenden. Exemplaren kunnen worden aangevraagd op het volgende adres : Europese Commissie DG XXI-B3 Wetstraat 200 B-1049 Brussel Fax : (32 2)295.65.01 Er wordt met nadruk op gewezen dat de rechtsgeldige teksten van de EG-Verordeningen en richtlijnen in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen zijn opgenomen. De rechtsgeldige teksten van de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen zijn in de verslagen van de door het Hof van Justitie behandelde zaken voorgelegd.
2
Inhoud Afdeling A
Rechtsvoorschriften van de Gemeenschap (enkel referenties)
Afdeling B
Commentaren
Afdeling C
Conclusies
Afdeling D
Andere maatregelen
Afdeling E
Uitspraken van het Hof
3 A.
RECHTSVOORSCHRIFTEN VAN DE GEMEENSCHAP (enkel referenties)
1.
Douanewaarde Verordening (EEG) nr. 2913/92 van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het Communautair Douanewetboek 1 (CDW), Artikelen 28-36. Verordening (EEG) nr. 2454/93 van 2 juli 1993 2 (TCDW) houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 89/97 van 20 januari 1997 3
2. a)
Artikelen 141-181 bis. Bijlagen 23 tot 29. Andere bepalingen betre ffende de vaststelling of de registratie van de douanewaarde Douaneformaliteiten Artikelen 14 en 15 (CDW)
Verplichting tot overlegging van documenten en vertrouwelijke behandeling van informatie
Artikel 64 (CDW)
Aangever
Artikelen 67 en 214 (CDW)
Grondslag van de voorschriften betreffende de vaststelling en het ontstaan van de douaneschuld
Artikel 228 (CDW)
Geen uitstel van betaling wanneer onvolledige aangiften worden geregistreerd en bij het verstrijken van de vastgestelde termijn de voor de definitieve vaststelling van de douanewaarde vereiste gegevens of documenten niet zijn verstrekt
Artikel 218 (TCDW)
Bij de douaneaangifte te voegen documenten
Artikelen 254-257 (TCDW)
In een onvolledige aangifte dient minstens een voorlopige waarde te worden opgegeven; verlenging van de termijnen voor de overlegging van de betrokken documenten; boeking en zekerheidstelling.
1
PB nr. L 302 van 19.10.1992, blz. 1
2
PB nr. L 253 van 11.10.1993, blz. 1
3
PB nr. L 17 van 21.01. 1997, blz. 28
4 b)
c)
Economische douaneregelingen Artikel 112 (CDW)
Douane-entrepot; ontstaan van de douaneschuld en vaststelling van de heffingsgrondslagen (zie eveneens artikelen 520, 522 en 526 van de TCDW)
Artikel 121 (CDW)
Actieve veredeling; ontstaan van de douaneschuld en vaststelling van de heffingsgrondslagen (zie eveneens artikelen 587, 594 en 613 (1) van de TCDW)
Artikel 135 (CDW)
Behandeling onder douanetoezicht; ontstaan van de douaneschuld en vaststelling van de heffingsgrondslagen (zie eveneens artikelen 664 en 666 van de TCDW)
Artikel 144 (CDW)
Tijdelijke invoer; ontstaan van de douaneschuld en vaststelling van de heffingsgrondslagen (zie eveneens artikelen 696 en 708 van de TCDW)
Artikelen 151 en 153 (CDW)
Passieve veredeling; vaststelling van de waarde van de tijdelijk uit te voeren goederen en van de veredelingsprodukten (zie eveneens artikel 771 van de TCDW)
Andere douanebestemmingen Artikel 178 (CDW)
Vrije zone of vrij entrepot; de kosten van opslag of bewaring zijn niet in de douanewaarde te begrijpen
3.
Andere toepassingen
a)
Invoerwaarde voor BTW-doeleinden Artikel 11, deel B, van de Zesde Richtlijn van de Raad (77/388/EEG), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 95/7/EG van de Raad (PB nr. L 102 van 5.5.95, blz. 18)
b)
Statistieken van de buitenlandse handel Verordening (EG) nr. 1172/95 van de Raad (PB nr. L 118/95, blz. 10) (en Verordening (EG) nr. 840/96 van de Commissie van 7 mei 1996 tot vaststelling van een aantal uitvoeringsbepalingen van Verordening nr. 1172/95 (PB nr. L 114/96, blz. 7)).
c)
Wetgeving op het gebied van het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid Diversen: zie in het bijzonder het stelsel van invoerprijzen (Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie (PB nr. L 337 van 21.12.94, blz. 66))
5 TEKSTEN VAN HET COMITE DOUANEWETBOEK (Afdeling Douanewaarde) B.
COMMENTAAR
........................................................bladzijde
1.
Toepassing van artikel 32, lid 1, onder b), van het Douanewetboek
............................................................... 8
2.
Informatiedragers die gegevens of instructies bevatten - artikel 167 van de Toepassingsbepalingen van het Communautair Douanewetboek .......................... 11
3.
Royalties en licentierechten
............................................................. 13
4.
Wisselkoersen
............................................................. 18
5.
De betekenis van het woord "onderscheiden".................................................................
6.
Documenten en informatie tot staving van een aangifte van de douanewaarde ........ 27
7.
Toepassing van artikel 147 van de Toepassingsbepalingen van het Communautair Douanewetboek ............................................................. 33
C.
CONCLUSIES
1.
Wisselkoersen (herzien)
............................................................. 42
2.
In aanmerking te nemen koper
............................................................. 43
3.
Engineering, ontwikkeling, werken van kunst en ontwerpen verricht of gemaakt die in de Gemeenschap ............................................................. 44
4.
Kosten van na de invoer verrichte werkzaamheden.................................................... 45
5.
Invoer door filialen
6.
Splitsing van de transportkosten voor per spoor vervoerde goederen........................ 47
7.
Luchtvrachtkosten bij invoer waaraan elk handelskarakter vreemd is .... ..................48
8.
Kosten voor het innen van luchtvrachtkosten.............................................................49
9.
Allocatie van vervoerkosten
10.
Vleesversnijdingen met verschillende commerciële omschrijvingen.........................51
11.
Aankoop van uitvoercontingenten - textielprodukten (herzien) .................................52
12.
Douanewaarde van door de lucht vervoerde handelsmonsters ...................................53
............................................................. 46
......................................................................50
22
6
13.
Kosten van werktuigen
......................................................................54
14.
Invoer door bemiddeling van contractueel gebonden agenten....................................55
15.
Quotakosten in verband met echtheidscertificaten......................................................57
16.
Toepassing van de deductieve methode voor het bepalen van de douanewaarde van via een filiaal verkochte goederen................................................58
17.
Prioriteit bij de toepassing van de deductieve methode ..............................................59
18.
Overliggeld
19.
Vaststelling van de douanewaarde voor de toepassing van een overgangstarief in de Gemeenschap ......................................................................61
20.
Quotakosten (invoer van maniok uit Thailand) ..........................................................62
21.
Kosten van proefnemingen
22.
Douanewaarde van computers met regelbare geheugencapaciteit (herzien) ..............64
23.
Transportkosten voor goederen die af-opslagplaats worden verkocht........................66
......................................................................60
......................................................................63
D.
ANDERE MAATREGELEN
1.
Douanewaarde van geluids- en beeldopnamen op magneetband (video).................67
2.
Verklaring betreffende een administratieve regeling in het kader van artikel 156bis ......................................................................69
7 E.
UITSPRAKEN VAN HET HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN
1.
Zaak 7/83:
quotakosten
......................................................................70
2.
Zaak 290/84:
transportkosten
......................................................................71
3.
Zaak 65/85:
weegkosten
......................................................................73
4.
Zaak 183/85:
waarde van beschadigde goederen.............................................74
5.
Zaak 357/87:
ingevoerde verpakkingen...........................................................75
6.
Zaak C-219/88:
certificaten van echtheid.............................................................77
7.
Zaak C-11/89:
opeenvolgende verkopen aankoopcommissie, overliggeld, teveelbevindingen en tekortbevindingen...............79
8.
Zaak C-17/89:
transportkosten, containervervoer ..............................................81
9.
Zaak C-79/89:
programmatuur (onderscheiden van montagekosten) (voor 1 mei 1985) ......................................................................82
10.
Zaak C-116/89:
licentierechten voor zaaizaad .....................................................83
11.
Zaak C-299/90:
inkoopcommissie ......................................................................84
12.
Zaak C-16/91:
toeleveringen
13.
Zaak C-21/91:
financieringskosten.....................................................................87
14.
Zaak C-59/92:
kwaliteitsverlies - in aanmerking te nemen tijdspanne ..............88
15.
Zaak C-29/93:
quotakosten
......................................................................89
16.
Zaak C-340/93:
quotakosten
......................................................................90
......................................................................85
8 AFDELING B COMMENTAAR NR. 1 VAN HET COMITE DOUANEWETBOEK (AFDELING DOUANEWAARDE) BETREFFENDE DE TOEPASSING VAN ARTIKEL 32, LID 1, ONDER b) VAN HET DOUANEWETBOEK INZAKE DE DOUANEWAARDE VAN DE GOEDEREN Inleiding 1.
De toepassing in de praktijk van de bovengenoemde bepalingen dient in de gehele Gemeenschap op uniforme wijze te zijn geregeld. Deze commentaar van het Comité Douanewaarde is bedoeld als leidraad bij de interpretatie van deze bepalingen.
Rechtsgrondslag 2.
3.
Artikel 32, lid 1, onder b), van het Wetboek is van toepassing wanneer: -
de douanewaarde van de ingevoerde goederen overeenkomstig artikel 29 van deze verordening wordt vastgesteld, zelfs indien het contract uitsluitend op de be- of verwerking van goederen betrekking heeft, en
-
de koper van de ingevoerde goederen bepaalde goederen of diensten (hierna "toeleveringen" genoemd) gratis of tegen verlaagde prijs heeft geleverd met het oog op het gebruik daarvan bij de voortbrenging en de verkoop voor uitvoer van de ingevoerde goederen.
Deze bepaling dient te worden toegepast overeenkomstig de aantekening voor de interpretatie van artikel 32, lid 1, onder b), ii), die in bijlage 23 bij de toepassingsbepalingen van het Communautair Douanewetboek is opgenomen. Ofschoon de betreffende aantekening uitdrukkelijk uitsluitend naar artikel 32, lid 1, onder b), ii), verwijst, dient zij, naar analogie, eveneens op de overige bepalingen van artikel 32, lid 1, onder b), te worden toegepast.
Land van herkomst van de toeleveringen 4.
Het land van herkomst van de toeleveringen is niet relevant voor het beantwoorden van de vraag of bepaalde goederen of diensten onder het toepassingsgebied van artikel 32, lid 1, onder b), vallen. Zo kan het bij voorbeeld voorkomen dat de betrokken goederen, voor zij aan de producent worden geleverd, fysiek aanwezig zijn in het land waar de ingevoerde goederen worden vervaardigd. Voorts is het mogelijk dat deze goederen vanuit een ander derde land of vanuit de Gemeenschap zelf naar de producent werden vervoerd. Volgens artikel 32, lid 1, onder b), iv), mag de waarde van engineering, ontwikkeling, werken van kunst, ontwerpen, tekeningen en schetsen geleverd voor de voortbrenging van goederen evenwel niet op grond van artikel 32, lid 1, onder b), worden toegevoegd indien deze werkzaamheden in de Gemeenschap werden verricht.
9 Kosten van vervoer en aanverwante kosten 5.
6.
Volgens punt 2 van de aantekening bij artikel 32, lid 1, onder b), ii), wordt de waarde van een toelevering, al naar gelang van het geval, gevormd door de kosten van verkrijging of de kosten van voortbrenging. Er is geen bijzondere bepaling die betrekking heeft op de behandeling van kosten voor de levering van toeleveringen aan de producent van de ingevoerde goederen. Als kosten voor de levering van toeleveringen worden beschouwd: -
kosten van vervoer en verzekering;
-
kosten van laden, lossen en op- en overslagkosten.
Bij het vaststellen van de waarde op grond van artikel 32, lid 1, onder b), worden de kosten in verband met de levering van toeleveringen aan de producent van de ingevoerde goederen niet aan de kosten van verkrijging of van voortbrenging van die toeleveringen toegevoegd. Zij maken echter wel deel uit van die waarde wanneer ze, in geval van verkrijging, in de prijs zijn begrepen. Voorbeeld 1: Firma A in de Gemeenschap plaatst bij firma B in derde land X een opdracht voor de vervaardiging van overhemden. A levert B kosteloos de knopen en het weefsel waaruit de overhemden worden vervaardigd. A koopt het weefsel bij firma C in derde land Y, met als leveringsvoorwaarde "CIF haven van lossing" in land X. A vervaardigt de knopen in zijn eigen fabriek in derde land Z. Zowel het weefsel als de knopen zijn toeleveringen in de zin van artikel 32, lid 1, onder b). De waarde van het weefsel, voor de toepassing van die bepaling, is de prijs CIF haven van lossing. De waarde van de knopen wordt enkel gevormd door de kosten van voortbrenging en omvat geen leveringskosten.
In de douanewaarde te begrijpen bedrag 7.
8.
Volgens artikel 32, lid 1, onder b), wordt de in de douanewaarde van ingevoerde goederen te begrijpen waarde van een toelevering bepaald door twee factoren: -
de noodzaak van de toerekening,
-
de voorwaarde dat deze waarde niet in de prijs van de ingevoerde goederen is begrepen.
Nadere aanwijzingen voor de toerekening zijn opgenomen in de punten 1, 3 en 4 van de aantekening bij artikel 32, lid 1, onder b), ii).
10 9.
Het contract voor de levering van de ingevoerde goederen en de desbetreffende factuur kunnen een aanwijzing geven van de mate waarin de waarde van de toeleveringen niet in de prijs van de ingevoerde goederen is begrepen. Het bedrag van de niet in de prijs begrepen waarde moet, normalerwijs op een formulier DV 1, bij de douane worden aangegeven en maakt deel uit van de douanewaarde. Dat bedrag kan enkel worden bepaald indien niet enkel de totale waarde van de toelevering bekend is, maar ook, zoals uiteengezet in paragraaf 3 van de bovengenoemde aantekening, de wijze waarop die waarde moet worden toegerekend. Voorbeeld 2: Bedrijf A in de Gemeenschap voert overhemden in die in opdracht van A en met door A geleverde materialen door bedrijf B in derde land X zijn vervaardigd. Het contract bepaalt dat de materialen door A aan B worden geleverd tegen 40% van de kostprijs van A. Op de factuur van B aan A is een bedrag vermeld voor de vervaardiging en levering van overhemden. Men mag ervan uitgaan dat de 40% materiaalkosten in het door B aan A in rekening gebrachte bedrag begrepen zijn. De waarde van de materialen voor de toepassing van artikel 32, lid 1, onder b), wordt gevormd door de totale kosten ervan. Het bedrag van die waarde dat niet in de prijs van de ingevoerde goederen is begrepen, beloopt 60% van de totale kosten van de toelevering. Het bedrag van de waarde van de toelevering dat alsnog in de douanewaarde van de overhemden moet worden begrepen, is derhalve het laatstgenoemde bedrag. Voorbeeld 3: Het bovengenoemde bedrijf A geeft het bovengenoemde bedrijf B een opdracht voor de vervaardiging van jassen. B schaft zelf de voor de vervaardiging noodzakelijke materialen aan maar A koopt de patronen van de jassen bij een ontwerp-bureau in derde land Z en levert deze gratis aan B. De factuur van B aan A vermeldt een bedrag voor de vervaardiging en de levering van jassen. De waarde van het ontwerp is in het geheel niet in de prijs van de ingevoerde goederen begrepen. Het bedrag van de waarde van de toelevering dat voor de toepassing van artikel 32, lid 1, onder b), in de douanewaarde van de jassen moet worden begrepen, is derhalve de totale prijs van de modellen.
Noot: Zie eveneens zaak nr. C 116/89 van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.
11 COMMENTAAR NR. 2 VAN HET COMITE DOUANEWETBOEK (AFDELING DOUANEWAARDE) BETREFFENDE ARTIKEL 167 VAN DE UITVOERINGSBEPALINGEN VAN DE COMMISSIE BETREFFENDE DE DOUANEWAARDE VAN INFORMATIEDRAGERS DIE GEGEVENS OF INSTRUCTIES BEVATTEN, BESTEMD VOOR GEBRUIK IN GEGEVENSVERWERKENDE APPARATUUR 1.
De toepassing in de praktijk van het bepaalde in de bovengenoemde wetgeving dient in de gehele Gemeenschap op uniforme wijze te zijn geregeld. Dit commentaar van het Comité Douanewaarde is bedoeld als leidraad bij de interpretatie van deze bepalingen.
2.
Onder de hiernavolgende punten worden bepaalde in artikel 167 voorkomende termen en begrippen nader omschreven en worden enige voorbeelden gegeven.
3.
"Informatiedrager": elk soort medium waarop gegevens of instructies zijn vastgelegd in zodanige vorm dat ze in gegevensverwerkende apparatuur kunnen worden gebruikt. In het bijzonder worden hieronder verstaan dragers zoals magneetbanden, schijven (met inbegrip van schijven die kunnen worden afgelezen met behulp van een optisch leessysteem) en zogenaamde "floppy disks". Onder informatiedragers worden daarentegen niet verstaan geïntegreerde schakelingen, halfgeleiders en dergelijke, noch artikelen als insteekmodules met videospellen, die dergelijke schakelingen of componenten bevatten. Voorbeelden van artikelen waarin geïntegreerde schakelingen, halfgeleiders of dergelijke componenten kunnen zijn verwerkt, zijn personal computers, rekenmachines, televisietoestellen, videorecorders, huishoudelijke apparaten en telecommunicatie-apparatuur.
4.
"Gegevensverwerkende apparatuur": elke machine of elk apparaat waarmee gegevens kunnen worden verwerkt. Hiermee worden niet alleen bedoeld apparaten die uitsluitend of in hoofdzaak bestemd zijn voor het verwerken van gegevens, maar ook uitrusting die is ingebouwd in of gekoppeld aan apparaten met andere functies, zoals automatische gegevensverwerkende apparatuur die in numerieke besturingskasten is ingebouwd.
12 5.
"Gegevens of instructies": alle weergaven van feiten, begrippen of opdrachten die zijn vastgelegd of opgenomen in een taal die door een machine kan worden gelezen en die geschikt zijn om door gegevensverwerkende apparatuur te worden geïnterpreteerd, weergegeven of verwerkt. In het bijzonder worden hieronder verstaan gegevensverwerkende programma's (d.w.z. systeem- en toepassingsprogrammatuur) en technische of commerciële rapporten, verslagen van ondernemingen, grafieken en statistieken.
6.
"Geluidsopnamen, cinematografische opnamen of video opnamen": cassettes, magneetbanden, schijven, films en dergelijke waarop geluid en/of beeld is opgenomen, andere dan media welke gegevensverwerkende programma's bevatten. Hieronder worden onder meer verstaan opnamen van muziek, gesproken woord en cinematografische en stilstaande of bewegende fotografische beelden.
13 COMMENTAAR NR. 3 VAN HET COMITE DOUANEWETBOEK (AFDELING DOUANEWAARDE) BETREFFENDE DE OPNEMING VAN ROYALTIES EN LICENTIERECHTEN IN DE DOUANEWAARDE Inleiding 1.
De beginselen die zijn neergelegd in de communautaire voorschriften betreffende de opneming van royalties en licentierechten in de douanewaarde van ingevoerde goederen dienen in de gehele Gemeenschap op uniforme wijze te worden toegepast. Deze commentaar van het Comité Douanewaarde is bedoeld als algemene leidraad op dit gebied.
2.
De wettelijke bepalingen van de Gemeenschap betreffende de opneming van royalties en licentierechten in de douanewaarde zijn vervat in:
3.
-
artikel 32, lid 1, onder c), artikel 32, lid 2, en artikel 32, lid 5, van het Douanewetboek (CDW);
-
de Toepassingsbepalingen van het Communautair Douanewetboek (TCDW):
-
artikelen 157 tot 162;
-
bijlage 23 - aantekeningen voor de interpretatie van artikel 32, lid 1, onder c) en lid 2.
Het begrip "royalties en licentierechten", dat in artikel 32, lid 1, onder c), van het Douanewetboek voorkomt, is omschreven in de aantekeningen voor de interpretatie van artikel 32, lid 1, onder c), van het Douanewetboek en in artikel 157, lid 1, van de toepassingsbepalingen. Een meer algemene definitie is opgenomen in artikel 12, lid 2, van het Modelverdrag van de OESO betreffende dubbele belastingheffing op inkomsten en kapitaal (1977) - (OECD Model Double Taxation Convention on Income and on Capital (1977)): "vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van of voor het recht van gebruik van een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap - daaronder begrepen bioscoopfilms -, van een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een ontwerp of model, een tekening, een geheim recept of een geheime werkwijze, dan wel voor het gebruik of voor het recht van gebruik van nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting, of voor inlichtingen *omtrent ervaring op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap".
ÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄ * Gewoonlijk "know-how" genoemd.
14 4.
Royalties en licentierechten worden normaliter in regelmatige termijnen (b.v. maandelijks, driemaandelijks, jaarlijks) betaald. Soms wordt een eenmalig bedrag betaald of wordt een aanbetaling (gewoonlijk "fee for disclosure" genoemd) gedaan, gevolgd door betalingen in regelmatige termijnen. De termijnbetalingen worden gewoonlijk berekend in percenten van de opbrengst van de verkoop van de onder licentie staande produkten.
5.
De volgende definitie van het begrip "know-how" is opgenomen in paragraaf 12 van het commentaar van de OESO op artikel 12 van het bovengenoemde modelverdrag: "alle niet openbaar gemaakte technische informatie, waarop al dan niet een octrooi kan worden gevestigd, die noodzakelijk is voor de directe industriële reproduktie van een produkt of proces onder dezelfde omstandigheden; voorzover know-how aan ervaring is ontleend vertegenwoordigt zij de kennis die een fabrikant niet enkel door onderzoek van het produkt en door zijn observatie van de voortgang der techniek kan verwerven".
Rechten en know-how 6.
Handelsovereenkomsten die in de betaling van royalties en licentierechten voorzien, worden vrijwel altijd in formele, op schrift gestelde licentieovereenkomsten neergelegd waarin gewoonlijk een gedetailleerde omschrijving voorkomt van het in licentie vervaardigde produkt, de aard van de toegekende rechten, de overgedragen know-how, de verantwoordelijkheid van de licentiegever en van de licentienemer en de methoden voor de berekening en de betaling van de royalties of licentierechten.
7.
In de meeste gevallen zal het onderzoek van de licentie-overeenkomst voldoende informatie verschaffen voor het beantwoorden van de vraag of de royalties en licentierechten in de douanewaarde van de ingevoerde goederen moeten worden begrepen. Het is echter ook mogelijk dat rekening moet worden gehouden met de voorwaarden van het verkoopcontract met het eventuele verband tussen dit contract en de licentie-overeenkomst.
8.
Het is duidelijk dat wanneer de ingevoerde goederen zelf het voorwerp zijn van de licentie-overeenkomst (b.v. wanneer deze goederen de in licentie vervaardigde produkten zijn) de invloed van de royalties en licentierechten op de douanewaarde moet worden onderzocht. Dit is echter ook noodzakelijk wanneer de ingevoerde goederen bestanddelen of ingrediënten zijn van het onder licentie staande produkt of wanneer met de ingevoerde goederen zelf (b.v. gespecialiseerde produktiemachines of industriële installaties) onder licentie vallende produkten worden vervaardigd.
15 9.
Wanneer uit hoofde van een licentie-overeenkomst know-how wordt overgedragen, dan worden dikwijls ontwerpen, recepten, formules en basisinstructies met betrekking tot het gebruik van het onder licentie staande produkt meegeleverd. Is dergelijke know-how op de ingevoerde goederen van toepassing dan moet worden nagegaan of de daarvoor als royalties of licentierechten betaalde bedragen in de douanewaarde moeten worden begrepen. Sommige licentie-overeenkomst (b.v. bij "franchising") voorzien echter in het verlenen van bepaalde diensten zoals de opleiding van het personeel van de licentienemer voor de vervaardiging van het onder licentie vallende produkt of het gebruik van machines of apparatuur. Ook technische bijstand op het gebied van management, administratie, marketing, boekhouding, enz. kan hieronder begrepen zijn. In dergelijke gevallen worden de voor deze dienstverlening betaalde royalties of licentierechten niet in de douanewaarde begrepen.
10.
Dikwijls zal uit het onderzoek van licentie-overeenkomsten en verkoopcontracten blijken dat de betaalde royalty-rechten slechts ten dele als belastbaar kunnen worden beschouwd. Wanneer de krachtens een licentie-overeenkomst toegekende voordelen een combinatie zijn van potentieel belastbare en niet belastbare elementen, maar de licentienemer geen gebruik maakt van de niet belastbare elementen, kan het niettemin wenselijk zijn ervan uit te gaan dat de royalties of licentierechten in hun geheel in aanmerking komen om in de douanewaarde te worden begrepen.
Royalties en licentierechten die van toepassing zijn op de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald 11.
Voor het antwoord op de vraag of royalties betrekking hebben op de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald, is het voornaamste element niet de wijze waarop de royalty is berekend, maar de reden waarom deze wordt betaald, m.a.w. hetgeen de licentienemer feitelijk ontvangt in ruil voor het betaalde bedrag (zie wat dit betreft artikel 161 van de toepassingsbepalingen). Zo kan bij de invoer van componenten of ingrediënten van het onder licentie vallende produkt of van produktiemachines of apparatuur een op de afzet van het onder licentie vallende produkt gebaseerde royalty-betaling volledig, ten dele of in het geheel niet gerelateerd zijn aan de ingevoerde goederen.
Royalties en licentierechten die worden betaald ingevolge de voorwaarden verbonden aan de verkoop van de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald 12.
In dit geval moet een antwoord worden gegeven op de vraag of de verkoper bereid zou zijn de goederen te verkopen indien geen royalties of licentierechten worden betaald. Dit kan een expliciete of een impliciete voorwaarde zijn. Meestal is in de licentie-overeenkomst bepaald of de betaling van royalties of licentierechten een voorwaarde is voor de verkoop van de ingevoerde goederen. Een dergelijke bepaling is evenwel niet essentieel.
16 13.
Wanneer goederen van een bepaalde persoon worden betrokken en aan een andere persoon een royalty of licentierecht moet worden betaald, kan deze betaling in bepaalde omstandigheden niettemin als een voorwaarde van de verkoop van de goederen worden beschouwd (zie artikel 160 van de toepassingsbepalingen). Er mag worden van uitgegaan dat de verkoper of een met hem verbonden persoon van de koper eist dat deze de betrokken betaling verricht. Dit is bij voorbeeld het geval wanneer, in een multinationale groep, goederen bij één lid van de groep worden gekocht en de royalties aan een ander lid van dezelfde groep moeten worden betaald. Het geldt ook wanneer de verkoper een licentienemer is van de ontvanger van de royalties en laatstgenoemde de voorwaarden van de verkoop bepaalt.
Berekening van het bedrag dat aan de betaalde of te betalen prijs moet worden toegevoegd uit hoofde van royalties of licentierechten (artikel 32, lid 2, van het Wetboek en aantekening voor de interpretatie daarvan) 14.
Royalties en licentierechten worden in het algemeen berekend na de invoer van de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald. In dergelijke gevallen kan de definitieve vaststelling van de douanewaarde overeenkomstig artikel 257, lid 3, van de toepassingsbepalingen worden uitgesteld. Een algemene aanpassing, gebaseerd op de regelmatig bijgewerkte resultaten over een representatieve periode, behoort eveneens tot de mogelijkheden. Dit dient door de importeurs en de douane-autoriteiten in onderling overleg te worden geregeld.
15.
Vooral wanneer de royalties slechts ten dele in de douanewaarde moeten worden begrepen, is overleg tussen de importeur en de douane-autoriteiten zeer gewenst.
16.
De grondslag voor de splitsing van het totale bedrag in belastbare en niet belastbare elementen kan soms in de licentie-overeenkomst zelf worden gevonden. Daarin kan bij voorbeeld zijn aangegeven dat een totale royalty van 7% bestaat uit 3% voor octrooirechten, 2% voor commerciële know-how en 2% voor het gebruik van een handelsmerk. Meestal kan de grondslag voor de splitsing echter niet op die manier worden gevonden. De in aanmerking te nemen waarde van de rechten en de know-how kan soms worden vastgesteld door bij benadering te bepalen in welke mate know-how wordt overgedragen of gebruikt, en het overeenkomstige bedrag op het totale bedrag van de betaalde of te betalen royalties in mindering te brengen.
17 17.
Dikwijls is de licentiegever zelf, op gezamenlijk verzoek van de importeur en de douane, bereid een passende omslagsleutel op te geven op basis van zijn eigen berekeningen.
18.
Correspondentie tussen de licentiegever en de licentienemer, interne verslagen van de aan de ondertekening van de licentie-overeenkomst voorafgaande onderhandelingen of gesprekken met één van de onderhandelaren van de licentieovereenkomst, zullen dan vaak de basis verschaffen voor een toerekening die op het eerste gezicht niet mogelijk leek.
Uitzonderingen 19.
Volgens artikel 32, lid 5, van het Wetboek worden royalties en licentierechten niet aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs toegevoegd wanneer zij a)
betalingen vertegenwoordigen voor het recht tot reproduktie van de ingevoerde goederen in de Gemeenschap; of
b)
betalingen vertegenwoordigen die de koper doet voor het recht tot distributie of wederverkoop van de ingevoerde goederen, indien dergelijke betalingen geen voorwaarde uitmaken van de verkoop voor uitvoer naar de Gemeenschap van de ingevoerde goederen.
Niet-toepasselijkheid van artikel 32, lid 1, onder d), van het Wetboek 20.
De bepalingen van artikel 32, lid 1, onder a) tot e), van het Wetboek die betrekking hebben op verhogingen van de betaalde of te betalen prijs van de ingevoerde goederen, hebben ieder een eigen toepassingsgebied. Derhalve mogen betalingen die aan de definitie van royalties en licentierechten beantwoorden uitsluitend aan het bepaalde in artikel 32, lid 1, onder c), van het Wetboek worden getoetst. Indien de daarin gestelde voorwaarden niet zijn vervuld, mogen dergelijke betalingen niet op grond van artikel 32, lid 1, onder d), in de douanewaarde worden begrepen.
Noot: Zie eveneens de adviezen 4.1 tot 4.13 van de WDO en de case-studies 8.1 en 8.2 van de WDO betreffende de toepassing van artikel 8, lid 1, van de overeenkomst, alsmede zaak nr. C 116/89 voor het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.
18 COMMENTAAR NR. 4 VAN HET COMITE DOUANEWETBOEK (AFDELING DOUANEWAARDE) UITVOERINGSBEPALINGEN VAN DE COMMISSIE BETREFFENDE DE BIJ DE VASTSTELLING VAN DE DOUANEWAARDE TE GEBRUIKEN WISSELKOERSEN 1.
De regels voor de bij het bepalen van de douanewaarde van ingevoerde goederen te gebruiken wisselkoersen zijn in de artikelen 168 tot 172 van de toepassingsbepalingen neergelegd. Zij zijn gebaseerd op de in artikel 35 van het Wetboek vastgestelde basisbeginselen volgens welke de te gebruiken wisselkoersen: -
een getrouwe weergave dienen te zijn van de gangbare waarde van de valuta's bij handelstransacties;
-
door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat worden bekendgemaakt; en
-
gedurende een vaste termijn van toepassing zijn.
2.
Een belangrijke regel is dat de bij het bepalen van de douanewaarde te gebruiken wisselkoersen maandelijks worden vastgesteld en dat deze wisselkoersen, indien zich op de valutamarkt geen noemenswaardige koersschommelingen voordoen (zie artikel 171, lid 1), gedurende een maand ongewijzigd blijven. Voorts is er een speciale clausule betreffende de wisselkoersen die in periodieke aangiften dienen te worden gebruikt.
3.
Aangezien de wisselkoersen worden vastgesteld veertien dagen voor zij van toepassing worden en normaliter een maand geldig blijven, vergemakkelijken deze voorschriften het gebruik van vereenvoudigde aangifteprocedures. De bepalingen van de artikelen 168 tot 172 worden hierna toegelicht.
19 Artikel 168 Artikel 168 bevat een aantal definities. Onder a) Onder de genoteerde koers wordt normaliter de verkoopkoers verstaan die op de meest representatieve valutamarkt(en) wordt genoteerd. De andere mogelijkheid waaraan onder het tweede streepje wordt gerefereerd, namelijk een andere koers dan de verkoopkoers, kan echter door de betrokken Lid-Staat als de te gebruiken koers worden voorgeschreven. Indien op verschillende tijdstippen van eenzelfde dag verschillende wisselkoersen worden genoteerd, wordt voor het bepalen van de douanewaarde de laatste aldus genoteerde koers gebruikt die overeenkomstig het bepaalde in artikel 168, onder b) wordt gepubliceerd. Onder b) Voor de toepassing van de artikelen 168 en 172 is het noodzakelijk dat de betrokkenen kennis kunnen nemen van de genoteerde koers. Iedere Lid-Staat kiest daartoe het voor hem meest geschikte middel. Dit kan bij voorbeeld een staatscourant zijn of een andere officiële mededeling, de financiële pers of, bij gebrek aan een beter systeem, het aanplakken van officiële berichten in de douanekantoren. Deze informatie kan ook door middel van teletekstsystemen of door een combinatie van de bovengenoemde middelen worden verstrekt. Onder c) Onder "munteenheid" worden niet alleen de nationale valuta's verstaan, maar ook rekeneenheden zoals de ecu en de bijzondere trekkingsrechten die bij het opmaken van handelsfacturen kunnen worden gebruikt. Artikel 169 Leden 1 en 2 De op de voorlaatste woensdag op de valutamarkten genoteerde wisselkoersen worden gedurende de daaropvolgende kalendermaand gebruikt. Deze wisselkoersen moeten worden gepubliceerd op de dag waarop zij worden genoteerd of op de daaropvolgende dag (zoniet is het bepaalde in artikel 169, lid 3, van toepassing - zie hierna). Opgemerkt zij dat in plaats van deze koersen ook andere wisselkoersen kunnen worden gebruikt als de koersen die vanaf de eerste daaropvolgende woensdag of vanaf een andere daaropvolgende woensdag moeten worden toegepast. Dit zou het geval zijn indien de bepalingen van artikel 171, lid 1 of lid 2, van toepassing worden (zie hierna).
20 Lid 3 Deze bepaling heeft betrekking op de situatie waarin een wisselkoers (voor alle of voor bepaalde munteenheden) niet op de voorlaatste woensdag wordt genoteerd of waarin wisselkoersen die wel op de voorlaatste woensdag worden genoteerd niet op dezelfde of de daaropvolgende dag worden gepubliceerd. Het achterwege blijven van een notering kan te wijten zijn aan de sluiting van de valutamarkten op een officiële feestdag of aan de opschorting van transacties in afwachting van een officiële herschikking van valuta's. Een opschorting kan zich bij voorbeeld voordoen wanneer de regering van een derde land voornemens is haar munteenheid te herschikken en verzoekt alle transacties waarbij die munteenheid wordt gebruikt over de gehele wereld gedurende een aantal dagen op te schorten. Het achterwege blijven van publikatie kan een gevolg zijn van, bij voorbeeld, het feit dat de gebruikelijke dag van publikatie een officiële feestdag is, dat openbare nutsvoorzieningen (b.v. elektriciteit) zijn uitgevallen of dat een vakbondsactie heeft plaatsgevonden waardoor de publikatie of de distributie wordt belemmerd. Voorbeeld van een geval waarin 169, lid 3, van toepassing is. Het kan noodzakelijk zijn de laatste koers te gebruiken die in de voorafgaande veertien dagen is gepubliceerd wanneer de markten op een woensdag gesloten zijn en daardoor voor die dag geen koersen worden genoteerd. Dit is bij voorbeeld het geval wanneer 24 december op een woensdag valt en de markten vanaf zaterdag 20 december tot en met donderdag 1 januari gesloten zijn. In dergelijke omstandigheden dienen derhalve, overeenkomstig artikel 169, vanaf 1 januari de op vrijdag 19 december genoteerde koersen te worden toegepast. Artikel 170 Deze bepaling heeft betrekking op situaties waarin bepaalde wisselkoersen in een LidStaat zelden of nooit worden genoteerd, hetzij omdat de vraag naar de betrokken munteenheid op de valutamarkt klein is, hetzij omdat voor munteenheden die normaliter wel worden genoteerd, de voorafgaande veertien dagen wegens uitzonderlijke omstandigheden geen genoteerde koers is gepubliceerd. In de bovenomschreven gevallen bepaalt de betrokken Lid-Staat de te gebruiken wisselkoersen op de wijze die hij meest geschikt acht. Zo kan de douane-administratie bij voorbeeld het advies van de centrale bank van de Lid-Staat inwinnen of een publikatie van een andere Lid-Staat raadplegen.
21 Artikel 171 Deze bepaling heeft ten doel ervoor te zorgen dat de bij de vaststelling van de douanewaarde te gebruiken wisselkoersen binnen een redelijke marge (5% hoger of lager) van de laatst op de valutamarkt genoteerde wisselkoersen blijven. Daarom bepaalt dit artikel dat de koers wordt opgenomen die wordt genoteerd op de laatste woensdag van de maand voorafgaande aan de maand waarop zij van toepassing wordt en dat deze opneming gedurende de betrokken maand wekelijks wordt herhaald. Hiertoe moeten de parameters worden berekend die 5% hoger respectievelijk lager liggen dan de vastgestelde of geldende wisselkoersen (zie hierna). Indien deze parameters niet worden overschreden, worden de voor die maand geldende wisselkoersen zonder onderbreking toegepast overeenkomstig het bepaalde in artikel 169. Lid 1 De op de laatste woensdag van de voorafgaande maand genoteerde wisselkoersen worden over het algemeen geverifieerd op donderdag, de dag waarop de wisselkoersen van die laatste woensdag worden gepubliceerd. De wisselkoersen van de laatste woensdag worden met de wisselkoers van de voorlaatste woensdag (die op de eerste dag van de volgende maand van toepassing wordt) vergeleken. Indien de koers voor de laatste woensdag 5% of meer van deze koers afwijkt (hoger of lager), dan wordt deze nieuwe wisselkoers met ingang van de volgende woensdag van toepassing in plaats van de reeds vastgestelde koers. Zij blijft geldig tot het einde van de maand, tenzij zij zelf wordt vervangen als gevolg van de wekelijkse verificatie van de op woensdag genoteerde koersen (zie lid 2). Lid 2 De op enige woensdag genoteerde koers (die normaliter op donderdag wordt gepubliceerd) wordt vergeleken met de koers die in de lopende maand van toepassing is (normaliter de op de voorlaatste woensdag van de voorafgaande maand genoteerde koers). Indien de op enige woensdag genoteerde koers 5% of meer (hoger of lager) afwijkt van de geldende koers, dan treedt deze nieuwe koers met ingang van de volgende woensdag in de plaats van de geldende wisselkoers. Zij blijft van toepassing tot het einde van de maand, tenzij in die periode andermaal de vrijwaringsclausule wordt toegepast. Lid 3 Deze bepaling is van toepassing wanneer de valutamarkten op een woensdag gesloten zijn en op die dag derhalve geen wisselkoersen worden genoteerd. Indien bij voorbeeld de eerste januari op een woensdag valt en de valutamarkten op die dag gesloten zijn, dan wordt de vergelijking op de op dinsdag 31 december genoteerde wisselkoersen gebaseerd ten einde te bepalen of met ingang van woensdag 8 januari de vrijwaringsclausule dient te worden toegepast. Artikel 172 Deze bepaling heeft ten doel de aangever in staat te stellen één enkele wisselkoers te gebruiken gedurende de gehele periode waarvoor hij toestemming heeft tot gebruikmaking van de vereenvoudigde procedure voor de aangifte voor het vrije verkeer.
22 COMMENTAAR NR. 5 VAN HET COMITE DOUANEWETBOEK (AFDELING DOUANEWAARDE) BETREFFENDE DE BETEKENIS VAN HET WOORD "ONDERSCHEIDEN" VOOR DE TOEPASSING VAN DE BEPALINGEN INZAKE DE DOUANEWAARDE VAN GOEDEREN Inleiding 1.
Het Douanewetboek en de Toepassingsbepalingen maken melding van bepaalde elementen die in de douanewaarde van ingevoerde goederen moeten worden begrepen of daarvan moeten worden uitgesloten. Met het oog op een gelijke behandeling van alle importeurs op dit gebied, dient de praktische toepassing van deze bepalingen in de gehele Gemeenschap op uniforme wijze te zijn geregeld. Deze commentaar is bedoeld als leidraad bij de interpretatie van het begrip "onderscheiden".
2.
Een voorwaarde waaraan moet zijn voldaan opdat bepaalde elementen van de douanewaarde van ingevoerde goederen kunnen worden uitgesloten, is dat deze "onderscheiden" moeten zijn van de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs.
3.
De bedoelde elementen zijn: invoerrechten en andere belastingen verschuldigd bij de invoer of de verkoop van de goederen -
Artikel 33 van het Wetboek
kosten van constructiewerkzaamheden, installatie, montage, onderhoud of technische bijstand welke na de invoer zijn verricht
kosten van vervoer van de goederen na aankomst op de plaats van binnenkomst in het douanegebied van de Gemeenschap -
kosten die zijn gemaakt ter verkrijging van het recht de ingevoerde goederen te verveelvoudigen -
inkoopcommissies
-
interesten
-
op gegevensdragers opgeslagen gegevens of instructies
Artikel 34 van het Wetboek en art. 167 TCDW
Bij de opslag van goederen in douane-entrepot zijn soortgelijke bepalingen van toepassing (artikel 112 CDW). Een algemene leidraad voor de behandeling van deze elementen is in de punten 4 tot 7 opgenomen. Sommige van deze elementen zijn bovendien in de punten 8 tot 17 van een bijzonder commentaar voorzien.
23 Algemeen 4.
Opdat een element als onderscheiden kan worden beschouwd, dient niet alleen een aantekening te worden gemaakt in de daarvoor bestemde vakken van de aangifte DV 1, maar dient in voorkomend geval ook de aard van het element en het in geld uitgedrukte bedrag daarvan te worden vastgesteld.
5.
Alle handelsbescheiden, met inbegrip van documenten met een lange geldigheidsduur (b.v. contracten, facturen voor de goederen of voor het vervoer) die betrekking hebben op meer dan één invoertransactie in verband met de goederen waarvan de waarde wordt bepaald, kunnen in principe dienen om de aard van het betrokken element en het bedrag dat ermee gemoeid is vast te stellen. Wanneer het vervoerkosten betreft zou de aangever hiertoe ook, indien dergelijke handelsbescheiden niet beschikbaar zijn, een verklaring kunnen voorleggen die verwijst naar een lijst van gebruikelijke tarieven voor vervoer met het betreffende vervoermiddel en waaruit blijkt hoe het bedrag is berekend. De douane kan van de aangever ook verlangen dat deze de lijst van de toegepaste tarieven zelf voorlegt. De douane heeft evenwel het recht te onderzoeken of de "aard" van het element en het "bedrag" die zijn aangegeven niet fictief zijn. Een dergelijk onderzoek is vooral relevant in gevallen waarin de gevraagde aftrek enkel op verklaringen van de koper, de verkoper of de aangever gebaseerd is.
6.
Om het vaststellen van de douanewaarde te vergemakkelijken, dienen de aangevers tijdig het nodige te doen opdat de onder punt 5 bedoelde bewijsstukken beschikbaar zijn op het tijdstip van aanvaarding van de douane-aangifte. Zijn de noodzakelijke documenten op dat ogenblik niet beschikbaar, dan kan de douane, met name op grond van artikel 256 van de toepassingsbepalingen, de aangever een termijn toestaan om deze te verkrijgen en ze aan de douane te doen toekomen. De douane zal normaliter verlangen dat een aangever die van deze tegemoetkoming gebruik wenst te maken, zich schriftelijk ertoe verbindt de toegestane termijn in acht te nemen.
7.
Normaliter moet aan de onder de punten 4 tot 6 bedoelde voorwaarden zijn voldaan opdat bij het bepalen van de douanewaarde een aftrek kan worden toegestaan.
24 Douanerechten en andere heffingen 8.
Aanwijzingen voor de interpretatie van het begrip "onderscheiden", wat de invoerrechten en andere bij de invoer of de verkoop van goederen verschuldigde heffingen betreft, zijn opgenomen in een advies van het Technisch Comité douanewaarde van de WDO. In dit advies is bepaald dat de invoerrechten en heffingen van het land van invoer geen deel uitmaken van de douanewaarde, aangezien zij, door hun aard, van de werkelijk betaalde of te betalen prijs kunnen worden onderscheiden. Zij behoren in feite tot het publieke domein.
9.
In dit verband betekent het woord "onderscheiden" in feite hetzelfde als "kan worden onderscheiden". Dit advies heeft betrekking op een geval waarin de rechten/heffingen niet afzonderlijk op de factuur waren vermeld. Het spreekt echter vanzelf dat moet worden aangenomen dat op de factuur of op een ander begeleidend document duidelijk was vermeld dat de werkelijk betaalde of te betalen prijs deze kosten omvatte.
10.
Overeenkomstig punt 4 dient het van de douanewaarde uit te sluiten bedrag in de aangifte DV 1 te worden gespecificeerd.
Gegevens of instructies (software) 11.
12.
Volgens artikel 167 TCDW wordt bij het bepalen van de douanewaarde van ingevoerde gegevens of instructies enkel rekening gehouden met de kosten of de waarde van de betrokken informatiedrager, op voorwaarde dat de kosten of de waarde van deze laatste onderscheiden zijn van die van de informatiedrager. Deze elementen zouden bij voorbeeld indien vereist als volgt op de aangifte DV 1 kunnen worden vermeld: -
kosten of waarde van de gegevens of instructies,
-
kosten of waarde van de informatiedrager,
-
totale waarde van de gegevens of instructies en van de informatiedrager tezamen.
In de praktijk verschaffen twee van de bovengenoemde waarden wellicht voldoende informatie om de kosten of de waarde van de gegevens of instructies te kunnen onderscheiden. De douane kan echter verlangen dat de betreffende bedragen eveneens op de in punt 5 omschreven wijze worden vastgesteld.
25 Interesten 13.
Wat de uitsluiting van interesten betreft, zijn in artikel 33, lid 1, onder c), van het Wetboek naast de voorwaarde dat deze interesten onderscheiden dienen te zijn van de voor de goederen betaalde of te betalen prijs, nog andere voorwaarden vastgesteld. Normaliter zal het in de aangifte DV 1 vermelde bedrag overeenkomstig punt 5 worden vastgesteld op basis van de in de vorengenoemde bepaling bedoelde schriftelijke financieringsovereenkomst.
Kosten van vervoer vanaf de plaats van binnenkomst in het douanegebied van de Gemeenschap 14.
(geschrapt)
15.
De behandeling van de kosten van het vervoer binnen de Gemeenschap van goederen die worden gefactureerd tegen een uniforme prijs franco plaats van bestemming die met de prijs op de plaats van binnenkomst in het douanegebied van de Gemeenschap overeenkomt, is geregeld in een bijzondere bepaling van artikel 164, onder b), van de Toepassingbepalingen.
16.
Wanneer, in andere gevallen, goederen worden ingevoerd tegen een prijs die de levering op een plaats van bestemming in het douanegebied van de Gemeenschap omvat, kan het voorkomen dat de kosten van vervoer binnen de Gemeenschap niet afzonderlijk op de factuur of op andere handelsbescheiden zijn vermeld. Een aangever zal in dergelijke gevallen op de douane-aangifte vermoedelijk een douanewaarde vermelden waarin de kosten van vervoer binnen de Gemeenschap niet begrepen zijn en zal deze kosten in de aangifte DV 1 opgeven. Dit is op zich natuurlijk niet voldoende om deze kosten als "onderscheiden" te beschouwen. Het buiten beschouwing te laten bedrag moet ook op de onder punt 5 bedoelde wijze worden vastgesteld.
17.
De wijze waarop het uit te sluiten bedrag is vastgesteld kan op een aantal manieren worden aangetoond. Bij voorbeeld: a)
Indien goederen met verschillende vervoermiddelen onder dekking van één enkel vervoerdocument worden verzonden tot een plaats die verder binnenwaarts is gelegen dan de plaats van binnenkomst in het douanegebied van de Gemeenschap en indien enkel de totale kosten van dit vervoer zijn vastgesteld, dan kan het gedeelte van deze kosten dat als kosten van vervoer na aankomst op de plaats van binnenkomst in de Gemeenschap wordt aangemerkt en dat is berekend door de kosten te splitsen naar evenredigheid van de buiten en binnen het douanegebied van de Gemeenschap afgelegde afstanden, worden aanvaard voor de toepassing van artikel 164, onder a), van de Toepassingsbepalingen.
26 b)
Indien de totale transportkosten niet bekend zijn (b.v. wanneer een prijs franco plaats van bestemming is vermeld) of indien om andere redenen een splitsing niet dienstig wordt geacht, is het voor de toepassing van artikel 164, onder a), aanvaardbaar op de werkelijk betaalde of te betalen prijs, hetzij een bedrag dat overeenstemt met de werkelijke kosten van het vervoer na binnenkomst in het douanegebied van de Gemeenschap, hetzij - indien dit niet mogelijk is - de gebruikelijke kosten van dergelijk vervoer in mindering te brengen. In het laatste geval is het redelijk dat de toegestane aftrek voor intern vervoer niet hoger is dan de kosten die overeenstemmen met de gebruikelijke tarieven voor het vervoer met een zelfde soort vervoermiddel in het land van de betrokken vervoerder. Het bedrag van die aftrek mag bovendien niet groter zijn dan een bedrag dat overeenstemt met de minimumtarieven voor vervoer in de Gemeenschap.
27 COMMENTAAR NR. 6 VAN HET COMITE DOUANEWETBOEK (AFDELING DOUANEWAARDE) BETREFFENDE DOCUMENTEN EN INFORMATIE DIE DE DOUANE KAN VERLANGEN ALS BEWIJSMATERIAAL VOOR HET VASTSTELLEN VAN DE DOUANEWAARDE Inleiding 1.
De aangifte van de douanewaarde is een document waarin de aangever de nodige informatie voor het vaststellen van de douanewaarde van de ingevoerde goederen verstrekt.
2.
Evenals andere aan de douane overgelegde aangiften of documenten dient de in de aangifte van de douanewaarde vervatte informatie in bepaalde gevallen met bewijsmateriaal te worden gestaafd. Een aangifte van de douanewaarde gaat normaliter vergezeld van bepaalde documenten (b.v. facturen) tot staving van de vermelde gegevens. Is de in documentaire of andere vorm verstrekte informatie echter ontoereikend tot staving van de in de aangifte van de douanewaarde vermelde gegevens, dan heeft de douane het recht van de aangever te verlangen dat deze aanvullend bewijsmateriaal overlegt.
3.
De aangifte van gegevens inzake de douanewaarde wordt gesteld op een formulier DV 1 waarvan het model in de bijlagen 28 en 29 van de Toepassingsbepalingen is opgenomen. De gegevens voor de vaststelling van de douanewaarde dienen echter niet steeds op een DV 1 formulier te worden aangegeven. De douane kan onder bepaalde omstandigheden afzien van de eis dat een DV 1 aangifte wordt overgelegd (zie artikelen 178, lid 3, en 179, lid 1, van de Toepassingsbepalingen) of kan toestaan dat de vereiste gegevens in een andere vorm worden overgelegd (zie artikel 180 van de genoemde verordening). De in het onderhavige document voorkomende verwijzingen naar de vakken van de DV 1 zijn derhalve enkel ter informatie bedoeld en betekenen niet dat in alle gevallen een DV 1 formulier moet worden gebruikt.
Rechtsgrondslag 4.
Artikel 14 van het Douanewetboek verleent de douane het algemene recht documenten of informatie tot staving van een aangifte van de douanewaarde te verlangen. In artikel 178 en volgende van de Toepassingsbepalingen zijn de verplichtingen van de persoon die een aangifte van de douanewaarde doet in bijzonderheden vermeld.
28 Documenten of informatie die de douane kan verlangen bij het vaststellen van de douanewaarde 5.
In artikel 14 van het Wetboek is onder meer bepaald dat met het oog op de vaststelling van de douanewaarde alle noodzakelijke informatie en documenten ter beschikking dienen te worden gesteld van de douane. Dit artikel geeft niet nader aan welke documenten of informatie tot staving van specifieke gegevens dienen te worden verstrekt.
6.
Elders in de Toepassingsbepalingen wordt melding gemaakt van bepaalde documenten die tot staving van een aangegeven element van de douanewaarde kunnen worden verlangd, bij voorbeeld: -
een afschrift van de factuur, artikelen 181 en 218, lid 1, onder a),
-
het vervoersdocument en de paklijst of een gelijkwaardig document (artikel 218, lid 2).
De vorengenoemde documenten kunnen in bepaalde gevallen echter ontoereikend zijn om de douane te overtuigen van de juistheid of de echtheid van elk gegeven dat op de aangifte van de douanewaarde voorkomt. 7.
Hierna volgt een (niet volledige) lijst van voorbeelden van documenten die, al naar gelang van de omstandigheden of de transactie en/of ingeval van twijfel omtrent alle of een gedeelte van de vermelde gegevens, op verzoek van de douane moeten worden overgelegd. a)
Een handelsfactuur voor de goederen, indien deze voorhanden is (vak 4 van de DV 1) Volgens artikel 181 van de Toepassingsbepalingen dient de aangever de douane een afschrift over te leggen van de factuur waarop de aangifte van de waarde van de ingevoerde goederen gebaseerd is. Het spreekt vanzelf dat een factuur enkel kan worden overgelegd indien de goederen waarvan de waarde wordt bepaald, het voorwerp hebben gevormd van een verkooptransactie. Het komt echter ook voor dat goederen zonder factuur worden verkocht. In dergelijke gevallen dient de importeur de als gelijkwaardig aan de factuur te beschouwen documenten over te leggen. Een factuur wordt in sommige gevallen niet alleen gebruikt/verlangd voor het bepalen van de in artikel 29 van het Wetboek bedoelde prijs, maar ook voor de vaststelling van andere bijzonderheden, zoals: -
de prijs waartegen goederen in de Gemeenschap werden doorverkocht, voor de toepassing van de deductieve methode zoals deze in artikel 30, lid 2, onder c), van het Wetboek is omschreven;
-
de kosten van toeleveringen (vak 14 van de DV 1)
29 b)
c)
d)
e)
Een verkoopcontract (vak 5 van de DV 1) kan worden gebruikt/verlangd tot staving van diverse elementen van de factuur, zoals: - alle mogelijke beperkingen, voorwaarden of prestaties (vak 8 van de DV 1) - alle mogelijke tussen de verkoper en de koper overeengekomen regelingen die van invloed kunnen zijn op de douanewaarde van de goederen (vakken 9(b) en 16 van de DV 1) - de in vak 20 van de DV 1 vermelde kosten (na de invoer verrichte activiteiten) - de munteenheid waarin de prijs is uitgedrukt (artikel 35 van het Wetboek) - contracten en andere documenten in verband met het recht de ingevoerde goederen in de Gemeenschap te verveelvoudigen (artikel 33, onder d), van het Wetboek) Een royalty-contract om te bepalen of in de douanewaarde royalties (vak 9(a) van de DV 1) dienen te worden begrepen en, zo ja, hoe hoog het bedrag van deze royalties dient te zijn (vak 15 van de DV 1). Een commissiecontract om vast te stellen met welk bedrag de douanewaarde dient te worden verhoogd ten einde rekening te houden met commissies en courtage (vakken 13(a) en (b) van de DV 1) of om het bedrag van de uit te sluiten inkoopcommissie te bepalen. Vervoers- en verzekeringsdocumenten aan de hand waarvan onder meer kunnen worden bepaald: de leveringsvoorwaarden (vak 3 van de DV 1) -
f)
g)
de kosten van levering tot de plaats van binnenkomst (vak 17) en
de kosten van het vervoer na aankomst op de plaats van binnenkomst (vak 19). Boekhoudkundige bescheiden, met name van de importeur of de koper, om te bepalen welke bedragen feitelijk aan de exporteur of de verkoper werden overgemaakt of om informatie te verkrijgen betreffende commissies, winsten of algemene uitgaven bij de toepassing van de deductieve methode en de methode van de berekende waarde. Vrachttarieven aan de hand waarvan in bepaalde gevallen de kosten van vervoer bedoeld in de volgende bepalingen kunnen worden vastgesteld: artikel 32, lid 1, onder e), van het Wetboek artikelen 152, lid 1, onder a), ii), en 164 van de Toepassingsbepalingen.
30 h)
Andere documenten, bij voorbeeld -
betreffende het eigendom van bij de transactie betrokken ondernemingen, het vaststellen van een mogelijke verbondenheid tussen de koper en de verkoper (artikel 143 van de Toepassingsbepalingen)
-
de factuur en het verkoopcontract of de overdracht van quotakosten
-
de factuur van betalingen voor certificaten van echtheid
-
contracten voor reclame- en marketingcampagnes en andere na de invoer verrichte activiteiten
-
financiële documenten, b.v. om het bedrag van de rentelasten vast te stellen
-
contracten, licentie-overeenkomsten of andere documenten in verband met auteursrechten.
Vorm waarin documenten dienen te worden overgelegd 8.
9.
Documenten zijn bewijsstukken die verschillende vormen kunnen aannemen. Zij hebben in hoofdzaak ten doel informatie te verschaffen over de handelstransacties die hebben plaatsgevonden met de goederen waarop zij betrekking hebben. De douane dient derhalve alle documenten te aanvaarden, ongeacht de vorm daarvan, voorzover: a)
er geen twijfel is omtrent de echtheid van het document, en
b)
de in het document voorkomende gegevens de vermeldingen van de aangiften staven of de gevraagde informatie bevatten.
Een voorbeeld van een document dat verschillende vormen kan aannemen, is het document waarin de koper opgeeft welke goederen hij heeft ontvangen en welke prijs hij voor deze goederen heeft betaald. De koper en de verkoper komen vooraf contractueel overeen dat dergelijke documenten voor dit doel aanvaardbaar zijn. De in dit document vervatte informatie is dezelfde als die welke normaliter op een factuur voorkomt. Het feit dat het document door de koper en niet door de verkoper wordt afgegeven, betekent niet dat het op grond van artikel 181 van de Toepassingsbepalingen moet worden afgewezen. De douane kan dit document in bepaalde gevallen aanvaarden voor de vaststelling van de douanewaarde van de ingevoerde goederen indien zij rekening houdt met: a)
de mogelijkheden die er zijn om de daarin vermelde gegevens te verifiëren,
b)
de betrouwbaarheid van de koper, en
c)
de in het verkoopcontract vermelde gegevens.
31 10.
De vorm waarin een document wordt overgelegd, kan ook worden bepaald door de wijze waarop het wordt verzonden, bij voorbeeld per fax of door middel van systemen voor electronische gegevensuitwisseling. De douane kan in deze gevallen eveneens al dergelijke documenten of ander bewijsmateriaal aanvaarden, rekening houdend met het bepaald in punt 8 (zie eveneens artikel 224, lid 2, van de Toepassingsbepalingen). Een voor douanedoeleinden opgestelde factuur: a)
behoeft niet te zijn ondertekend, noch het origineel te zijn
b)
mag van de vermelding "uitsluitend bestemd voor de douane" of "pro forma factuur" (of dergelijke) zijn voorzien. Dergelijke documenten kunnen onder bepaalde omstandigheden worden aanvaard voor goederen (b.v. geschenken, monsters) die niet bestemd zijn om te worden verkocht. Voor goederen die werden verkocht dienen dergelijke facturen echter als voorlopig te worden beschouwd en dienen zij later door de definitieve factuur te worden vervangen.
c)
dient op verzoek van de douane te worden vertaald.
Personen die verantwoordelijk zijn voor het overleggen van documenten en het verstrekken van informatie 11.
In artikel 14 van het Wetboek is bepaald dat "... elke persoon die direct of indirect bij de desbetreffende transacties die in het kader van het goederenverkeer worden verricht, is betrokken, de douane-autoriteiten op hun verzoek en binnen de eventueel vastgestelde termijn alle nodige bescheiden en inlichtingen dient te verstrekken en deze autoriteiten alle nodige bijstand dient te verlenen". Naast de bepalingen van de artikelen 178 tot 181, onder a), van de TCDW is in artikel 64 van het Wetboek bepaald dat de aangever "elke persoon is die in staat is de goederen bij de douane aan te brengen of te doen aanbrengen en die alle bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor ...". De persoon die een aangifte van de douanewaarde doet heeft een aantal specifieke verplichtingen die in artikel 178 van de Toepassingsbepalingen zijn vermeld. Deze persoon dient: -
zijn verblijfplaats in de Gemeenschap te hebben
-
over alle desbetreffende feitelijke gegevens te beschikken.
32 Wat deze feitelijke gegevens betreft, is de aangever gehouden:
12.
a)
alle inlichtingen te verstrekken of te laten verstrekken die nodig zijn voor het vaststellen van de douanewaarde volgens de secundaire methoden (artikel 178, lid 3, TCDW),
b)
alle aanvullende informatie of documenten te verstrekken (artikel 178, lid 4, TCDW), en
c)
een of twee afschriften van de factuur over te leggen (artikel 181, TCDW).
Het bovenstaande vormt voor de douane evenwel geen beletsel een andere persoon dan de aangever om overlegging van een document te verzoeken, bij voorbeeld wanneer om aftrek voor een inkoopcommissie wordt verzocht en de douane van oordeel is dat dit bedrag enkel aan de hand van de door de fabrikant van de invoergoederen afgegeven factuur kan worden vastgesteld. In dit geval kan de douane een andere partij dan de aangever (b.v. de fabrikant of een tussenpersoon) om de vereiste bescheiden verzoeken.
Vertrouwelijk karakter van aan de douane verstrekte documenten en informatie 13.
Alle informatie met een vertrouwelijk karakter of die op vertrouwelijke grondslag wordt verstrekt, wordt door de autoriteiten uitsluitend openbaar gemaakt overeenkomstig de bepalingen van artikel 15 van het Wetboek.
Verantwoordelijkheid voor de juistheid van de verstrekte documenten en informatie 14.
De overlegging van een aangifte van de douanewaarde geeft de aangever een bepaalde verantwoordelijkheid, met name ten aanzien van de juistheid van de overgelegde documenten (artikel 178, lid 4, van de Toepassingsbepalingen).
De douane heeft het recht de overgelegde bescheiden te houden 15.
De door de aangever overgelegde documenten dienen door de douane-autoriteiten overeenkomstig de ter zake geldende bepalingen te worden bewaard. Indien een factuur op naam van een in een derde Lid-Staat gevestigde persoon is opgemaakt, is de aangever gehouden de douane twee afschriften van deze factuur ter hand te stellen. Een daarvan wordt aan de aangever teruggezonden overeenkomstig het bepaalde in artikel 181, lid 2, van de Toepassingsbepalingen.
Aanvaarding van aan de douane-autoriteiten verstrekte inlichtingen 16.
De douane is gemachtigd om aanvullende informatie te verzoeken overeenkomstig het bepaalde in artikel 181bis, lid 2. De vorengenoemde documenten dienen in het kader van een dergelijke procedure te worden overgelegd en onderzocht. De douanediensten behoeven zich echter niet te beperken tot het onderzoek van de in deze commentaar vermelde documenten.
33 COMMENTAAR NR. 7 VAN HET COMITE DOUANEWETBOEK (AFDELING DOUANEWAARDE) BETREFFENDE DE TOEPASSING VAN ARTIKEL 147 VAN VERORDENING (EEG) Nr. 2454/93 VAN DE COMMISSIE VAN 2 JULI 1993. 1.
Inleiding De toepassing van de bovenbedoelde bepalingen dient in de gehele Gemeenschap op uniforme wijze te zijn geregeld. Deze commentaar van het Comité Douanewetboek (afdeling douanewaarde) is bedoeld als leidraad bij de interpretatie van deze bepalingen.
2.
Werkingssfeer Artikel 147 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie is van toepassing in gevallen waarin: -
de douanewaarde van de goederen overeenkomstig artikel 29 van Verordening 2913/93 van de Raad dient te worden vastgesteld.
-
de goederen, hetzij voor de binnenkomst in het douanegebied van de Gemeenschap een of meerdere keren zijn verkocht, hetzij in het douanegebied van de Gemeenschap, doch voor de aangifte voor het vrije verkeer, zijn verkocht.
Artikel 147 heeft uitsluitend betrekking op de werkingssfeer en de toepassing van de bepaling in verband met "de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs indien zij voor uitvoer naar het douanegebied van de Gemeenschap worden verkocht", die in artikel 29, lid 1, van het Wetboek voorkomt. Artikel 147 TCDW is niet van toepassing op de andere bepalingen van artikel 29, in het bijzonder die welke betrekking hebben op verkopen tussen verbonden partijen, noch op de bepalingen van artikel 32. 3.
Interpretatie 3.1
De goederen worden slechts eenmaal verkocht
De eerste zin van artikel 147 luidt als volgt: "voor de toepassing van artikel 29 van het Wetboek is het feit dat de goederen die het voorwerp van een verkoop uitmaken, voor het vrije verkeer worden aangegeven, een voldoende aanduiding om de goederen als verkocht voor uitvoer naar het douanegebied van de Gemeenschap aan te merken". Deze bepaling heeft derhalve betrekking op situaties waarin goederen slechts eenmaal worden verkocht en gaat er derhalve van uit dat, in het algemeen, het feit dat de goederen het douanegebied van de Gemeenschap worden binnengebracht voldoende bewijs is dat zij voor uitvoer naar de EG werden verkocht.
34 3.2
Opeenvolgende verkopen 3.2.1
De laatste verkoop: in de tweede zin van artikel 147 wordt de in punt 3.1 bedoelde methode uitgebreid tot gevallen waarin de goederen voor de invoer meer dan een maal zijn verkocht. In dergelijke gevallen dient te worden uitgegaan van de laatste verkoop voor het binnenbrengen in het douanegebied van de Gemeenschap. Met andere woorden de indicatie dat de goederen voor uitvoer naar de Gemeenschap zijn verkocht, geldt (zonder dat verder bewijsmateriaal vereist is) voor de laatste verkoop, aangezien deze verkoop wordt geacht in de binnenkomst van de goederen in de Gemeenschap te hebben geresulteerd. Opgemerkt zij dat, voor de toepassing van deze bepaling, onder "de laatste verkoop" wordt verstaan de laatste verkoop die in het handelsverkeer heeft plaatsgevonden voor de goederen het douanegebied van de Gemeenschap werden binnengebracht.
3.2.2
Een eerdere verkoop: wanneer de betrokken goederen reeds eerder (m.a.w. voor de in punt 3.2.1 bedoelde laatste verkoop) werden verkocht, dan kan de aangever de douane-autoriteiten verzoeken deze eerdere verkoop tot grondslag van de douanewaarde te nemen, op voorwaarde evenwel dat hij voor de betrokken verkoop kan aantonen dat er specifieke en relevante omstandigheden zijn die aanleiding hebben gegeven tot de uitvoer van de goederen naar het douanegebied van de Gemeenschap. Een verdere tegemoetkoming bestaat erin dat de "laatste verkoop" ook een verkoop kan zijn die heeft plaatsgevonden terwijl de goederen zich reeds in de EG bevonden (b.v. in een entrepot).
4.
Criteria voor het door de aangever in te dienen bewijsmateriaal Het feit dat de goederen voor uitvoer naar het douanegebied van de EG werden verkocht, kan op verschillende manieren worden aangetoond. Ter illustratie is in bijlage I een aantal voorbeelden opgenomen. Voor de toepassing van de derde zin van artikel 147 kan het feit dat de goederen voor uitvoer naar het douanegebied van de Gemeenschap werden verkocht, worden aangetoond aan de hand van de hiernavolgende elementen:
35
5.
-
de goederen werden volgens EG-specificaties vervaardigd of hebben kennelijk (blijkens de merktekens enz. waarvan zij zijn voorzien), geen ander gebruiksdoeleinde of andere bestemming,
-
de betrokken goederen werden speciaal voor een koper in de EG vervaardigd,
-
bepaalde goederen worden besteld bij een tussenpersoon die ze aankoopt bij een fabrikant die ze rechtstreeks naar de EG verzendt.
Verantwoordelijkheid van de aangever 5.1
Algemeen De voor de vaststelling van de douanewaarde noodzakelijke elementen dienen te worden aangegeven door de in artikel 178, lid 2, van de Toepassingsbepalingen van het Douanewetboek bedoelde persoon die over alle voor de vaststelling van de douanewaarde vereiste feitelijke gegevens dient te beschikken, waaronder die welke in het DV 1-formulier voor de aangifte van gegevens inzake de douanewaarde zijn vermeld.
5.2
Opeenvolgende verkopen Voor de toepassing van het bepaalde in artikel 147 dient de aangever te vermelden op welke grondslag hij de douanewaarde van de goederen zal vaststellen. Hij dient dit te kunnen staven met het volgende bewijsmateriaal: -
indien de aangifte wordt gedaan op basis van de tweede zin van artikel 147 (m.a.w. de laatste verkoop in een reeks van commerciële transacties), dan dient het karakter van deze verkoop voorzover noodzakelijk te worden aangetoond met bewijsmateriaal betreffende de omstandigheden waaronder de betrokken transactie heeft plaatsgevonden (b.v. datum van het verkoopcontract als bedoeld in vak 5 van het DV 1, vestigingsplaats van de koper, situering van de betrokken verkoop in de reeks van handelstransacties).
-
indien de aangifte wordt gedaan op basis van de derde zin van artikel 147 (m.a.w. een relevante eerdere verkoop), dan dient het aan de douane overgelegde bewijsmateriaal aan te tonen dat de verkoop aan de vereisten van punt 4 voldoet.
Wanneer een aangever niet in staat is het vereiste bewijsmateriaal over te leggen in verband met een eerdere verkoop die de basis vormde voor een aangifte van de douanewaarde, dan dient de laatste verkoop (als bedoeld in punt 3.2.1) als grondslag te worden genomen opdat de douanewaarde volgens de methode van de transactiewaarde kan worden vastgesteld.
36 BIJLAGE I Toelichting Deze bijlage bevat een aantal voorbeelden van gevallen waarin goederen twee of meer keren worden verkocht vooraleer zij het douanegebied van de Gemeenschap binnenkomen. De situatie is uiteengezet in kolom 1 en de procedure voor het bepalen van de douanewaarde overeenkomstig artikel 147 van de Toepassingsbepalingen is in kolom 2 omschreven. Om de tekst kort te houden, zijn de bepalingen van artikel 147 die in het betrokken geval van toepassing zijn in kolom 2 als volgt aangegeven: Criterium 1:
2e zin van het gewijzigde artikel 147-laatste verkoop als gevolg waarvan de goederen het douanegebied van de Gemeenschap zijn binnengebracht.
Criterium 2:
3e zin van het gewijzigde artikel 147-elke andere verkoop op basis waarvan ten genoegen van de douane-autoriteiten kan worden aangetoond dat de goederen voor uitvoer naar het douanegebied van de Gemeenschap werden verkocht.
37
Voorbeeld 1
Commentaar
Situatie - De Parijse onderneming Canimpco bestelt 1000 overhemden bij Vimco te Brussel tegen een prijs van 7,20 ecu per stuk, levering in Parijs. Vimco heeft in een opslagplaats in Taiwan 8000 overhemden in voorraad die aanvankelijk van een lokale fabrikant werden aangekocht voor 4,5 ecu per stuk. Vimco laat de goederen vanuit deze opslagplaats overbrengen naar Canimpco dat de goederen invoert.
De verkoop van de goederen tegen een prijs van 4,5 ecu beantwoordt niet aan het criterium "laatste verkoop in een reeks van commerciële transacties", noch kan worden aangetoond dat de overeenkomstige verkoop met het oog op de uitvoer van de goederen naar de EG plaatsvond.
Voorbeeld 2
Commentaar
Situatie - Indexco koopt met handsnijwerk versierde houten salontafels in India en slaat deze in afwachting van orders in een entrepot in Bombay op. Een bezoek aan Frankrijk brengt de verkoopdirecteur van Indexco tot de overtuiging dat er in de Gemeenschap een markt is voor de produkten van zijn onderneming en hij besluit tien monsters van acht types van deze tafels over zee naar Bordeaux te verzenden. De tafels van de acht verschillende types kosten Indexco gemiddeld 2000 roepies per stuk. Terwijl het schip zich op de Atlantische Oceaan bevindt, verkoopt Indexco alle tachtig koffietafels aan Montabco te Parijs voor 6.400 ecu, F.O.B. Bombay. Voor de goederen te Bordeaux aankomen worden zij door Montabco voor 7.200 ecu aan een afnemer in Brussel verkocht.
Artikel 147 staat de aangever niet toe de prijs van 2000 roepies per stuk te gebruiken. Dit is namelijk niet de laatste verkoop in een reeks van commerciële transacties (criteria 1) en er kan niet worden aangetoond dat de goederen voor uitvoer naar de Gemeenschap werden verkocht. Bovendien beantwoordt de verkoop tegen een prijs van 6.400 ecu evenmin aan criterium 1, hoewel kan worden aangetoond dat de goederen tijdens het vervoer tegen deze prijs voor uitvoer naar de Gemeenschap werden verkocht.
38
Voorbeeld 3 Voorbeeld 3a Situatie - Canexco, een onderneming met hoofdvestiging in Malta, koopt aardolieprodukten van Indexco, een in een derde land gevestigde onderneming, en slaat deze op in Malta. De goederen voldoen aan de normen welke ter zake op de markt van zowel de EG als Malta van toepassing zijn. Na drie weken verkoopt Canexco de betrokken produkten aan Fimco, een Belgische onderneming, en verzendt de goederen van Malta naar België Voorbeeld 3b Situatie - Canexco, een in een derde land gevestigde onderneming, koopt in een derde land aardolieprodukten die aan de op de EG-markt geldende normen voldoen. Deze aankopen vinden plaats naar aanleiding van specifieke orders die Canexco van de Belgische onderneming Fimco ontvangt. Omdat Fimco in zijn opslaginrichting in België over weinig ruimte beschikt, verzoekt deze onderneming Canexco de goederen gedurende de periode van drie weken die aan de verzending naar België voorafgaat in haar eigen opslagruimte op te slaan. De goederen worden vervolgens naar België verzonden.
Commentaar De goederen worden door Canexco niet aangekocht met het oog op de verkoop daarvan voor uitvoer naar de EG. Hoewel de goederen voldoen aan de normen welke ter zake in de EG van toepassing zijn, kunnen zij niet worden beschouwd als verkocht voor uitvoer naar de EG. Zij worden door Indexco met bestemming Malta verkocht. Derhalve voldoet de eerste verkoop noch aan het eerste noch aan het tweede criterium.
De aankoop door Canexco is niet de laatste transactie in een reeks van commerciële transacties (criterium 1). De goederen (die aan de in de EG geldende normen voldoen) werden evenwel aangekocht in het kader van een voorafgaande afspraak die in wederverkoop en verzending naar de EG voorzag. Het feit dat de goederen voor hun verzending door Canexco in opdracht van Fimco in een derde land werden opgeslagen betekent niet dat zij niet meer aan criterium 2 voldoen (verkoop voor uitvoer naar de Gemeenschap).
39
Voorbeeld 4 Situatie - Cosmetics Inc. is een Amerikaanse onderneming die diverse soorten parfums, kosmetica, crèmes, enz. op de markt brengt, die zij van diverse fabrikanten in de wereld betrekt (prijs A). De activiteiten in Europa worden geleid door het hoofdkantoor van Cosmetics te Syracuse, New York. De firma beschikt hiervoor over gehuurde kantoorruimte in Brussel van waaruit verkopers de aankopers van parfumerieën in de EG bezoeken, onderhandelen over prijzen, orders opnemen en deze ter verwerking (verzending van produkten, facturering en boekhouding) naar Syracuse zenden. De produkten worden aan de afnemers in de EG verkocht op de grondslag franco huis, rechten betaald (prijs B). Hoewel de verkopers bevoegd zijn om over prijzen en verkoopcontracten te onderhandelen, hebben zij geen globale machtiging om contracten te sluiten namens Cosmetics Inc.
Commentaar Artikel 147 staat de aangever niet toe prijs A te gebruiken aangezien deze niet het resultaat is van de laatste verkoop in een reeks van commerciële transacties (criterium 1). Wat criterium 2 betreft, is prijs A enkel aanvaardbaar indien er aanvullende elementen aanwezig zijn (b.v. rechtstreekse verzending door de producent en merktekens of specificaties waaruit blijkt dat de goederen voor de markt van de EG bestemd zijn).
40
Voorbeeld 5
Commentaar
Situatie - De directeur van de Parijse onderneming Canimpco krijgt bij een bezoek aan Thailand het aanbod om 10.000 meter van verschillende soorten zijden weefsels te kopen tegen een uitverkoopprijs van 20.000 ecu, F.O.B. Bangkok. Hij koopt de volledige partij van 10.000 meter en laat deze op 4 april per schip naar Frankrijk verzenden. Tijdens een conventie op 8 april heeft hij een ontmoeting met de directeur van Bloucan, een fabrikant van zijden blouses in Brussel, die de 10.000 meter zijde - die op dat ogenblik onderweg zijn naar Brussel - aankoopt voor 39.000 ecu, franco Brussel.
De verkoop tegen de laagste prijs is niet de laatste verkoop in een reeks van commerciële transacties (criterium 1), maar is wel de prijs die is betaald bij een verkoop voor uitvoer naar de Gemeenschap.
Voorbeeld 6
Commentaar
Situatie - De Parijse onderneming Canimpco sluit met de te Missouri gevestigde onderneming Usco een overeenkomst voor de aankoop van 100 keukenmixers tegen een prijs van 22,50 ecu per stuk. Usco heeft een contract met Makerco uit Detroit dat de keukenmixers vervaardigt voor 20,75 ecu per stuk, met dien verstande dat Makerco verantwoordelijk is voor de verzending van de goederen naar Canimpco in Parijs.
(Criterium 2).
Artikel 147 staat de importeur niet toe de laagste verkoopprijs te gebruiken. Dit is niet de laatste verkoop in een reeks van handelstransacties (criterium 1). De importeur kan evenwel trachten aan te tonen dat de verkoop tegen de laagste prijs reeds een verkoop voor uitvoer naar de EG was, met het argument dat hij aan de fabrikant de eis had gesteld dat deze de goederen rechtstreeks naar de EG zou verzenden (criterium 2). Dit bewijs wordt geacht te zijn geleverd indien de produkten bij verkoop door de fabrikant voorzien waren van specificaties of merktekens waaruit blijkt dat zij voor de markt van de EG bestemd waren.
41
Voorbeeld 7 Situatie - Mulnatco is een multinationale hotelketen met hotels in diverse landen, waaronder Frankrijk. Elk Frans hotel heeft de status van een onderneming met beperkte aansprakelijkheid. Aan het begin van elk jaar dient elk hotel bij het hoofdkantoor te New York zijn kooporders in voor de produkten die het nodig heeft om zijn voorraden voor de komende twaalf maanden aan te vullen. Het hoofdkantoor doet vervolgens op zijn beurt kooporders uitgaan naar diverse leveranciers in de Verenigde Staten die opdracht krijgen, hetzij de goederen rechtstreeks naar elk hotel te verzenden, hetzij deze te verzenden naar het hoofdkantoor te New York dat ze vervolgens aan elk hotel van de keten doet toekomen. De leveranciers stellen één enkele factuur op voor het hoofdkantoor te New York dat op zijn beurt rekeningen toezendt aan elk hotel van de keten.
Commentaar Zelfde conclusies als in voorbeeld 6, indien de goederen van de leverancier rechtstreeks naar elk hotel worden verzonden. Indien de goederen voor zij naar Frankrijk worden verscheept eerst naar het hoofdkantoor worden verzonden, dan is aan het criterium verkoop voor uitvoer (criterium 2) enkel voldaan indien ander bewijsmateriaal wordt overgelegd: de goederen beantwoorden aan de communautaire specificaties of zijn voorzien van merktekens waaruit blijkt dat zij voor de markt van de EG bestemd zijn.
Voorbeeld 8
Commentaar
Situatie - De firma Cosmetics Incorporated vervaardigt parfums, kosmetica, enz., die zij rechtstreeks aan distributeurs in de EG en de Verenigde Staten verkoopt. Ten einde op de twee markten verschillende prijzen te kunnen toepassen verlangt Cosmetics Inc. van zijn distributeurs dat deze de goederen niet buiten hun eigen verkoopgebied verkopen.
De eerste verkoop voldoet niet aan criterium 2 (verkoop voor uitvoer naar de EG).
In een bepaald geval koopt een Belgische onderneming produkten van de Amerikaanse distributeur en verzendt deze naar Nederland.
42 AFDELING C Conclusie nr. 1 (herzien): Wisselkoersen Feitelijke gegevens Bij het in het vrije verkeer brengen van goederen in de Gemeenschap legt de aangever een factuur over waarop de prijs van de goederen in een vreemde munteenheid is uitgedrukt. De prijs was voldaan vooraleer de aangifte werd ingediend en de kosten van vervoer waren niet in de prijs begrepen. De aangever legt bovendien een factuur over voor het vervoer van de goederen tot de plaats van binnenkomst in het douanegebied van de Gemeenschap. De prijs hiervan is eveneens in een vreemde munteenheid uitgedrukt. De vervoeronderneming en de koper zijn vooraf bij contract een vaste wisselkoers overeengekomen voor de betaling van de op de factuur vermelde prijs in de munteenheid van de Lid-Staat waar de douanewaarde wordt bepaald. Vragen Kan, wat de voor de goederen te betalen prijs betreft, de overeenkomstig artikel 35 van het Wetboek en de artikelen 168 - 172 van de Toepassingsbepalingen vastgestelde wisselkoers die op het tijdstip van de vooruitbetaling van toepassing was, voor het bepalen van de douanewaarde worden gebruikt? Kan, wat de vervoerkosten betreft, voor het bepalen van de douanewaarde de vaste wisselkoers worden gebruikt? Mening van het Comité Wanneer een prijs in een vreemde munteenheid is uitgedrukt, dan is de voor het bepalen van de douanewaarde in de munteenheid van een Lid-Staat te gebruiken wisselkoers de overeenkomstig de ter zake geldende bepalingen vastgestelde koers die in deze Lid-Staat van toepassing is op het tijdstip waarop de douanewaarde van de goederen wordt bepaald (artikel 67 van het Douanewetboek). Het tijdstip van betaling is in dit verband niet van belang. Indien voor de betaling van een in een vreemde munteenheid uitgedrukte prijs, de betrokken partijen vooraf bij contract een vaste wisselkoers zijn overeengekomen voor de munteenheid van de Lid-Staat waar de douanewaarde wordt bepaald, dan wordt die prijs als gefactureerd in de munteenheid van de Lid-Staat beschouwd. Het voor de vaststelling van de douanewaarde in aanmerking te nemen bedrag wordt bepaald door omrekening van de vreemde munteenheid tegen de overeengekomen vaste koers, op voorwaarde dat de betaling werkelijk op basis van die koers heeft plaatsgevonden.
43 Conclusie nr. 2: In aanmerking te nemen koper Feitelijke gegevens De in een derde land gevestigde firma X, die in kunstmeststoffen handelt, verkoopt haar produkten voor uitvoer naar het douanegebied van de Gemeenschap via tot dezelfde groep als firma X behorende agenten. Deze agenten werken op basis van een door X betaalde commissie. Al naar gelang de firma X orders ontvangt van deze agenten, koopt zij bij onafhankelijke fabrikanten hele ladingen die door deze fabrikanten rechtstreeks naar de Gemeenschap worden verzonden. De aangifte voor het bepalen van de douanewaarde is gebaseerd op de prijs die de fabrikanten aan X in rekening brengen. Mening van het Comité Aangezien de koper volgens artikel 147, lid 3, van de Toepassingsbepalingen aan geen enkele andere voorwaarde dient te voldoen dan partij te zijn bij het koopcontract, kunnen de aan X in rekening gebrachte prijzen voor het bepalen van de douanewaarde worden gebruikt. Elk eventueel onderzoek dat wordt ingesteld om na te gaan of de factuurprijs met de werkelijk betaalde of te betalen prijs overeenstemt, is een zaak van douanecontrole. Met het oog hierop dient de aangever de douane-autoriteiten overeenkomstig de ter zake geldende bepalingen alle noodzakelijke informatie en documenten ter hand te stellen.
44 Conclusie nr. 3: Engineering, ontwikkeling, werken van kunst en ontwerpen verricht of gemaakt in de Gemeenschap Feitelijke gegevens De tot een multinationale groep behorende firma X bouwt in een derde land auto's die worden verkocht aan de in de Gemeenschap gevestigde firma Y die tot dezelfde groep behoort. Engineering, ontwikkeling en ontwerp worden in de Gemeenschap verricht door onderneming Y zelf, die ook alle voor de produktie van de auto's noodzakelijke blauwdrukken verstrekt. De kosten hiervan worden gedragen door X, die ze bij de verkoop van de auto's in de factuurprijs verrekent. Deze prijs is niet beïnvloed door de verbondenheid tussen de twee ondernemingen. Onderneming Y gaat ervan uit dat de prijzen die onderneming X haar in rekening brengt, krachtens artikel 32, lid 1, onder b), iv), van het Wetboek verminderd met de kosten van in de Gemeenschap verrichte O&O, als grondslag voor de bepaling van de douanewaarde kunnen dienen wanneer deze kosten in de werkelijk betaalde of te betalen prijs zijn begrepen maar daarvan kunnen worden onderscheiden. Mening van het Comité Artikel 32 van het Wetboek voorziet uitsluitend in verhogingen van de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs. In het geval waarop dit voorbeeld betrekking heeft, wordt de douanewaarde overeenkomstig artikel 29 van het Wetboek vastgesteld op basis van de transactiewaarde. De ter zake geldende internationale en communautaire bepalingen voorzien niet in enige aftrekmogelijkheid.
45 Conclusie nr. 4: Kosten van na de invoer verrichte werkzaamheden Feitelijke gegevens De in een derde land gevestigde firma X verkoopt diafilms aan firma Y in de Gemeenschap. Bij het in het vrije verkeer brengen van de films legt Y de douane twee facturen voor, één waarop de prijs van de films is vermeld en een andere waarop de kosten van het ontwikkelen en inramen zijn aangegeven. De twee factuurbedragen worden aan X betaald, maar het ontwikkelen en inramen van de films gebeurt pas nadat deze door de gebruiker zijn belicht. Deze laatste werkzaamheden worden verricht door de firma Z die daartoe met X een bijzondere overeenkomst heeft gesloten. Bij het in het vrije verkeer brengen van de films is niet bekend in welk land het ontwikkelen en inramen zullen plaatsvinden omdat dit ervan afhangt naar welke ontwikkelcentrale van Z de gebruiker de film stuurt. Mening van het Comité Volgens artikel 33, lid 1, onder b), van het Wetboek maken de kosten van constructiewerkzaamheden, installatie, montage, onderhoud of technische bijstand die na de invoer zijn verricht, geen deel uit van de douanewaarde, op voorwaarde dat deze kosten onderscheiden zijn van de voor de ingevoerde goederen werkelijke betaalde of te betalen prijs. De bovenbedoelde kosten van het ontwikkelen en inramen zijn te beschouwen als in het genoemde artikel bedoelde kosten. Derhalve wordt de douanewaarde vastgesteld op basis van de voor de niet belichte films werkelijk betaalde of te betalen prijs, zonder de kosten van het ontwikkelen en inramen.
46 Conclusie nr. 5: Invoer door filialen Feitelijke gegevens Door de firma X in een derde land vervaardigde goederen worden in de Gemeenschap ingevoerd via haar filiaal, X-Europa, dat geen eigen van het moederbedrijf onderscheiden rechtspersoonlijkheid bezit. De activiteiten van X-Europa bestaan uit het opnemen van bestellingen bij nietverbonden kopers, het vervullen van de douaneformaliteiten voor de ingevoerde goederen, het factureren aan klanten en het beheren van een kleine goederenvoorraad, bestaande uit eventuele overschotten. Om boekhoudkundige redenen factureert X de goederen aan haar filiaal op basis van de transferprijzen, die overeenstemmen met de produktiekosten. De verkoop van de goederen aan de Europese afnemers vindt voor of na het in het vrije verkeer brengen plaats. De prijzen die X-Europa aan haar klanten factureert, verschillen van die welke X haar factureert, omdat in deze prijzen ook de handelsmarge, de douanerechten en andere kosten, zoals transportkosten en aanverwante kosten, zijn begrepen. Mening van het Comité Aangezien een verkoop noodzakelijkerwijs een transactie is tussen twee onderscheiden personen, kunnen de leveringen aan X-Europa slechts als een overdracht van goederen van de ene afdeling naar de andere afdeling van dezelfde rechtspersoon worden beschouwd. Wanneer de goederen, voor zij in het vrije verkeer worden gebracht, aan niet-verbonden kopers worden verkocht, dient de douanewaarde derhalve overeenkomstig artikel 29 van het Wetboek op basis van de door deze kopers werkelijk betaalde of te betalen prijzen te worden vastgesteld, met uitsluiting van de douanerechten, de kosten van vervoer binnen de Gemeenschap en aanverwante kosten. Aangezien de invoer door X-Europa met het doel de goederen op te slaan niet het karakter heeft van een verkoop, is artikel 29 niet van toepassing en dient de douanewaarde overeenkomstig artikel 30 van het Wetboek volgens een andere methode van waardebepaling te worden vastgesteld.
47 Conclusie nr. 6: Splitsing van de transportkosten voor per spoor vervoerde goederen Feitelijke gegevens Een importeur koopt goederen in een derde land en laat deze per spoor naar het douanegebied van de Gemeenschap vervoeren. Bij het in het vrije verkeer brengen legt de importeur naast de factuur ook de vrachtbrief over waarin overeenkomstig de internationale conventies voor het vervoer per spoor, de vrachtkosten zijn gesplitst in een bedrag voor het vervoer vanaf de plaats van vertrek tot het aanstotingspunt en een bedrag voor het vervoer vanaf dat punt tot de plaats van bestemming. In dit geval is het aanstotingspunt de plaats waar de landgrens van het douanegebied van de Gemeenschap wordt overschreden en valt het niet samen met de plaats waar het eerste douanekantoor is gevestigd. In de aangifte van gegevens inzake de douanewaarde vermeldt de importeur de vervoerkosten tot het aanstotingspunt. Mening van het Comité In een streven naar vereenvoudiging en zoals in de handel gebruikelijk, kan de in de vrachtbrief gemaakte splitsing van de vrachtkosten worden aanvaard voor de vaststelling van de douanewaarde. De vrachtkosten voor het traject tussen het aanstotingspunt en het eerste douanekantoor behoeven derhalve niet in aanmerking te worden genomen.
48 Conclusie nr. 7: Luchtvrachtkosten bij invoer waaraan elk handelskarakter vreemd is Feitelijke gegevens Een particulier koopt in een derde land een muziekinstrument en laat dit per vliegtuig naar de Gemeenschap verzenden. Zich steunend op het feit dat het hier gaat om invoer zonder handelsoogmerk en naar analogie van de bepalingen van artikel 165, lid 2, van de Toepassingsbepalingen betreffende de portokosten die in aanmerking moeten worden genomen voor de bepaling van de douanewaarde, vraagt hij dat de luchtvrachtkosten niet aan de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde prijs worden toegevoegd. Mening van het Comité Voor de vaststelling van de douanewaarde wordt in de communautaire bepalingen betreffende vervoerkosten in het algemeen geen onderscheid gemaakt tussen invoer met een handelskarakter en invoer waaraan elk handelskarakter vreemd is. Aangezien het in dit geval niet om een postzending gaat, is artikel 32, lid 1, onder e), van het Wetboek van toepassing en dienen de luchtvrachtkosten, vastgesteld volgens de in bijlage 25 bij de Toepassingsbepalingen opgenomen voorschriften en percentages, in de douanewaarde te worden begrepen.
49 Conclusie nr. 8: Kosten voor het innen van luchtvrachtkosten Feitelijke gegevens Firma Y in de Gemeenschap koopt goederen van de in een derde land gevestigde firma X. De goederen worden FOB verkocht en met het vliegtuig naar de Gemeenschap vervoerd als "charges collect"-zending (vervoerkosten te betalen door de geadresseerde). Tot staving van de aankoopfactuur legt Y aan de douane de luchtvrachtbrief over, waarop de vervoerkosten zijn vermeld in de munteenheid van het land van uitvoer. De luchtvaartmaatschappij die belast is met de inning van de vervoerkosten zet die kosten om in de munteenheid van de Lid-Staat van invoer en brengt een bedrag van 5% van de luchtvrachtkosten in rekening voor het innen van de vervoerkosten van de geadresseerde. Mening van het Comité De vergoeding van 5% voor de door de luchtvaartmaatschappij verleende diensten valt niet onder de in artikel 32, lid 1, onder e), van het Wetboek bedoelde elementen. Overeenkomstig artikel 32, lid 3, dient deze vergoeding derhalve niet aan de voor de ingevoerde werkelijk betaalde of te betalen prijs te worden toegevoegd.
50 Conclusie nr. 9: Allocatie van vervoerkosten Feitelijke gegevens De in een derde land gevestigde firma X levert in consignatie een zending aan bederf onderhevige goederen aan firma Y in de Gemeenschap. Deze goederen worden op de veiling aan een niet-verbonden koper verkocht tegen een prijs van 15.000 R.E. De totale vervoerkosten per vrachtwagen bedragen 11.000 R.E. Deze kosten worden als "gebruikelijk" beschouwd in de zin van artikel 152, lid 1, onder a), ii), van de Toepassingsbepalingen. Hoewel de in de Gemeenschap afgelegde afstand slechts 5% van het totale traject bedraagt, wordt in een door de aangever overgelegd stuk voor die afstand 80% van de totale vervoerkosten in rekening gebracht. De douanewaarde kan in dit geval niet overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 29, 30, lid 2, onder a) of onder b), van het Wetboek worden vastgesteld. Mening van het Comité Voor de vaststelling van de douanewaarde overeenkomstig artikel 30, lid 2, onder c), van het Wetboek moet de prijs van 15.000 R.E. worden verminderd met, onder meer, de in de Gemeenschap gemaakte gebruikelijke kosten van vervoer en verzekering, in dit geval 5% van het voor het totale vervoer betaalde bedrag van 11.000 R.E. De op de vrachtbrief vermelde fictieve en onterechte allocatie van de vervoerkosten mag niet in aanmerking worden genomen.
51 Conclusie nr. 10: Vleesversnijdingen met verschillende commerciële omschrijvingen Feitelijke gegevens Importeur Y koopt in een derde land een lading diepvriesvlees, zogenaamde "frozen round sets", met verschillende commerciële omschrijvingen. Uit de factuur blijkt dat deze frozen round sets zijn verkocht tegen een prijs van 3.250 R.E. per ton en dat zij zijn samengesteld uit zogenaamde "topsides without cover", "silversides", "eyes of round" en "knuckles". Y brengt enkel de "topsides without cover" in het vrije verkeer. Het vlees met de andere commerciële omschrijvingen wordt zonder uitklaring uit de Gemeenschap herverzonden. De voor de "topsides without cover" aangegeven waarde is gebaseerd op de factuurprijs van 3.250 R.E. per ton. De grondslag waarop de prijs van 3.250 R.E. per ton werd berekend, kan niet met zekerheid worden vastgesteld en moet worden afgeleid uit het gewogen gemiddelde van de handelswaarde van de drie delen van de "frozen round sets" wanneer deze afzonderlijk worden verkocht. De douanediensten hebben namelijk vastgesteld dat wanneer de drie delen van het assortiment afzonderlijk voor uitvoer worden verkocht, de prijzen van deze afzonderlijke delen sterk uiteenlopen. Mening van het Comité In artikel 145 van de Toepassingsbepalingen van het Communautair Douanewetboek is bepaald dat wanneer goederen die voor het vrije verkeer worden aangegeven deel uitmaken van een grotere, in een enkele transactie aangekochte hoeveelheid van dezelfde goederen, de werkelijk betaalde of te betalen prijs een prijs is die in dezelfde verhouding staat tot de totale prijs als de aangeven hoeveelheid staat tot de totale aangekochte hoeveelheid. In dit geval zijn de afzonderlijke delen van de "frozen round sets" evenwel niet identiek. Wanneer zij afzonderlijk voor het vrije verkeer worden aangegeven, kunnen zij derhalve niet als dezelfde goederen worden beschouwd waarvoor de prijs van 3.250 R.E. per ton in rekening werd gebracht en dient de douanewaarde te worden vastgesteld volgens de overige methoden van waardebepaling in de volgorde die is aangegeven in artikel 30, lid 1, van het Wetboek.
52 Conclusie nr. 11 (herzien) : Aankoop van uitvoercontingenten - textielprodukten Feitelijke gegevens De in een derde land gevestigde firma X verkoopt textielprodukten aan firma Y in de Gemeenschap. Het derde land waar de desbetreffende produkten worden vervaardigd, heeft met de Gemeenschap een bilaterale textielovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst voorziet in jaarlijkse contingenten die worden toegewezen aan de hand van uitvoervergunningen voor de levering van textielprodukten aan kopers in de Gemeenschap. De houders van quota van deze contingenten kunnen echter tegen betaling hun contingentrechten geheel of ten dele aan andere personen overdragen. X heeft zijn quotum volledig benut en het voor de uitvoer van de goederen noodzakelijke contingentrecht wordt bijgevolg door X of door Y bij een niet met X verbonden derde persoon gekocht. Indien dit recht door X wordt gekocht, factureert deze het betaalde bedrag aan Y en vermeldt dit afzonderlijk op de factuur. Wordt het recht evenwel door Y gekocht, dan stelt deze het gratis ter beschikking van X. Vraag Maakt de betaling van het contingentrecht deel uit van de werkelijk betaalde of te betalen prijs als bedoeld in artikel 29 van het Wetboek? Mening van het Comité Aangezien contingentrechten kunnen worden overgedragen, hebben zij een eigen waarde die los staat van de waarde van de textielprodukten waarop zij betrekking hebben. In het onderhavige geval draagt Y de extra kosten van de aankoop van het contingentrecht, hetzij door zelf het recht te kopen, hetzij door X de aan het verkrijgen van dat recht verbonden kosten terug te betalen. Dergelijke extra kosten kunnen derhalve niet worden beschouwd als deel uitmakend van de voor de betrokken goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs.
53 Conclusie nr. 12: Douanewaarde van door de lucht vervoerde handelsmonsters Feitelijke gegevens Door de lucht vervoerde handelsmonsters worden door Y in de Gemeenschap ingevoerd. Y betaalt voor deze goederen een prijs per eenheid van 5 R.E. FOB. De kosten van vervoer tot de plaats van binnenkomst in het douanegebied van de Gemeenschap bedragen 50 R.E. per monster. Bij de invoer vraagt Y de douane de theoretische kosten van vervoer over zee in plaats van de werkelijk gemaakte vrachtkosten in aanmerking te nemen. Mening van het Comité Aangezien artikel 32, lid 1, onder e), van het Wetboek niet toelaat dat theoretische kosten van vervoer in aanmerking worden genomen, moet bij de vaststelling van de douanewaarde de prijs van 5 R.E. worden verhoogd met de werkelijke transportkosten ten bedrage van 50 R.E. per monster.
54 Conclusie nr. 13: Kosten van werktuigen Feitelijke gegevens De in een derde land gevestigde onderneming X vervaardigt radiocassetterecorders en verkoopt deze aan de op het grondgebied van de EG gevestigde onderneming Y. Onderneming Y, die niet verbonden is met de verkoper, brengt de apparaten in het vrije verkeer. Om het uiterlijk voorkomen van deze standaardapparaten te verbeteren, maakt de fabrikant gebruik van speciale werktuigen die door de koper zijn ontworpen maar in het derde land door onderneming X zijn vervaardigd. Deze werktuigen zullen niet in de EG worden ingevoerd. Bij de invoer van een zending van deze toestellen legt de importeur naast de aangifte twee facturen over: -
de aankoopfactuur van de toestellen;
-
de factuur voor de totale produktiekosten van de werktuigen.
De aangegeven douanewaarde is het totaal van beide facturen, daar de importeur overeenkomstig de aantekeningen voor de interpretatie van artikel 32, lid 1, onder b), ii), van het Wetboek heeft gekozen voor toerekening van de kosten aan een enkele zending. Mening van het Comité In het bovenomschreven geval is de waarde van de werktuigen niet in de voor de ingevoerde goederen betaalde of te betalen prijs begrepen en dient deze waarde derhalve op grond van artikel 32, lid 1, onder b), ii), van het Douanewetboek aan die prijs te worden toegevoegd, aangezien bedoelde werktuigen gratis, hetzij rechtstreeks, hetzij zijdelings door de koper worden geleverd voor gebruik in verband met de produktie en de verkoop voor uitvoer van de ingevoerde goederen (deze situatie is niet verschillend van die waarbij werktuigen van een andere verkoper worden gekocht). De toedeling van de totale kosten van de werktuigen aan de eerste zending is één van de mogelijkheden waarin de in de Toepassingsbepalingen opgenomen aantekeningen voor de interpretatie van artikel 32, lid 1, onder b), ii), voorzien.
55 Conclusie nr. 14: Invoer door bemiddeling van contractueel gebonden agenten Feitelijke gegevens Koper Y, gevestigd in het douanegebied van de Gemeenschap, voert grote hoeveelheden van verschillende goederen in die afkomstig zijn van diverse fabrikanten/leveranciers in het Verre Oosten. Voor marktonderzoek in het Verre Oosten en om hem aldaar te vertegenwoordigen doet koper Y een beroep op agent X die namens Y handelt bij, onder meer, de aankoop en de levering van de goederen waarvan de waarde wordt bepaald. Voor deze diensten ontvangt X van koper Y een inkoopcommissie. Het bedrag en de wijze van betaling van de inkoopcommissie evenals de verantwoordelijkheden van de agent zijn vastgelegd in een contract tussen X en Y. In dat contract is het volgende bepaald: a)
Agent X ontvangt van koper Y bestelbonnen met een exacte omschrijving van de goederen, de prijs, de leveringstermijnen, de leveringsvoorwaarden en alle andere nuttige inlichtingen. Het komt bovendien dikwijls voor dat de koper zelf een bepaalde fabrikant/leverancier opgeeft;
b)
Agent X zendt deze bestellingen door, soms in eigen naam, aan de fabrikant/leverancier en meldt koper Y de ontvangst van de bestellingen, in sommige gevallen door toezending van een door de fabrikant/leverancier afgestempeld ontvangstbewijs;
c)
In het algemeen worden de goederen door de fabrikant/leverancier naar de haven in het land van uitvoer gebracht, waar de documenten aan agent X worden overhandigd;
d)
Agent X reikt aan koper Y een factuur uit waarop de aan de fabrikant/leverancier betaalde prijs en, afzonderlijk, de overeengekomen commissie zijn vermeld. Bij de aangifte voor het vrije verkeer van de goederen geeft koper Y deze prijs op voor de bepaling van de douanewaarde en legt hij de door agent X uitgereikte factuur over. De door koper Y als inkoopcommissie aan agent X betaalde vergoeding wordt niet aangegeven als deel van de douanewaarde. Koper Y is bereid om op verzoek van de douane-autoriteiten aan de hand van het contract van de agent, de bestelbonnen, de ontvangstmeldingen, zijn correspondentie met agent X, de betalingsbewijzen en alle andere noodzakelijke stukken het bewijs te leveren dat de aangifte van de douanewaarde correct is geschied. Koper Y kan eventueel ook op verzoek van de douane-autoriteiten de facturen van de fabrikanten/leveranciers en de briefwisseling tussen deze en agent X overleggen.
56 Mening van het Comité Wanneer de aan de fabrikant/leverancier betaalde prijs overeenkomstig artikel 29 van het Wetboek als basis wordt genomen, is de aangever krachtens artikel 181 van de Toepassingsbepalingen normaliter gehouden de douane een exemplaar van de door de fabrikant/leverancier opgestelde factuur over te leggen. In de bovenomschreven situatie kunnen de douane-autoriteiten evenwel de door agent X afgegeven factuur aanvaarden (zonder rekening te houden met de inkoopcommissies), onder voorbehoud van eventuele controles.
57 Conclusie nr. 15: Quotakosten in verband met echtheidscertificaten Feitelijke gegevens Vlees van een bepaalde kwaliteit wordt door firma X, een in een derde land gevestigd slachthuis, verkocht aan firma Y in de Gemeenschap. Het vlees wordt ingevoerd in het kader van een tussen de Gemeenschap en het derde land gesloten bilaterale overeenkomst die in een invoercontingent met vrijstelling van invoerheffingen voorziet. Het contingent wordt beheerd aan de hand van door het land van uitvoer afgegeven echtheidscertificaten (en door de Gemeenschap afgegeven invoervergunningen). De echtheidscertificaten worden aan de slachthuizen afgegeven naar verhouding van de hoeveelheden onder het contingent vallend vlees die in het voorafgaande jaar zijn verkocht. De certificaten worden gratis aan X afgegeven. De certificaten kunnen niet afzonderlijk aan een ander slachthuis worden overgedragen en kunnen enkel worden toegewezen aan welbepaalde zendingen vlees die voor uitvoer naar de Gemeenschap bestemd zijn. X brengt een prijs in rekening voor het vlees. Voor het certificaat wordt een afzonderlijk bedrag aangerekend. Beide bedragen komen rechtstreeks of zijdelings ten goede aan X. Vraag Behoren de voor de echtheidscertificaten aangerekende kosten tot de transactiewaarde van het vlees? Mening van het Comité Aangezien het certificaat van echtheid niet kan worden overgedragen, kan het niet worden gescheiden van het vlees dat het vergezelt en heeft het op zich geen waarde die los staat van de waarde van het vlees. Bovendien komt het voor het certificaat in rekening gebrachte bedrag rechtstreeks of zijdelings ten goede aan X. Anders dan in de situatie die zich voordeed in de door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen behandelde zaak 7/83 kan het certificaat niet afzonderlijk worden verhandeld en in dit praktijkvoorbeeld verricht de koper ook geen terugbetaling aan X voor uitgaven in verband met het verkrijgen van het certificaat. In feite is het voor het certificaat in rekening gebrachte bedrag zuivere winst voor X. Om deze reden moet het voor het certificaat in rekening gebrachte bedrag worden aangemerkt als een deel van de totale voor de ingevoerde goederen betaalde of te betalen prijs en dient het krachtens artikel 29, lid 1 en lid 3, onder a), van het Wetboek in de douanewaarde van deze goederen te worden begrepen.
58 Conclusie nr. 16: Toepassing van de deductieve methode voor het bepalen van de douanewaarde van via een filiaal verkochte goederen Feitelijke gegevens De in een derde land gevestigde firma X heeft in een Lid-Staat een filiaal B en verkoopt via dit filiaal aan niet-verbonden kopers in de Gemeenschap plastic toebehoren voor kantoorbenodigdheden. B is geen afzonderlijke rechtspersoon maar drijft niettemin handel als een zelfstandige onderneming. Het heeft een eigen budget en een afzonderlijke boekhouding en is verantwoordelijk voor zijn bedrijfsresultaat. Het beschikt daartoe over eigen marketingen verkooppersoneel. B koopt de goederen niet maar brengt deze wanneer ze door X worden toegezonden, in het vrije verkeer en slaat ze op in zijn magazijnen. Het is niet mogelijk een douanewaarde vast te stellen voor identieke of soortgelijke goederen die voor uitvoer naar de Gemeenschap worden verkocht. B beweert dat de douanewaarde overeenkomstig artikel 30, lid 2, onder c), van het Wetboek moet worden vastgesteld en dat met name zijn werkelijke winst en algemene kosten van de verkoopprijs mogen worden afgetrokken. Mening van het Comité Aangezien de douanewaarde niet volgens het bepaalde in de artikelen 29 of 30, lid 2, onder a) en b), van het Wetboek kan worden vastgesteld, zou dit overeenkomstig artikel 30, lid 2, onder c), moeten gebeuren. Uit het bovenstaande blijkt dat B de ingevoerde goederen voor X verkoopt in de Gemeenschap. Bijgevolg kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 30, lid 2, onder c), een bedrag in mindering worden gebracht dat representatief is voor de winst en de algemene kosten die B bij de verkoop van deze goederen heeft gemaakt, op voorwaarde dat deze in overeenstemming zijn met de winst en de algemene kosten die normaliter bij de verkoop in de Gemeenschap van goederen van dezelfde aard of met hetzelfde karakter worden gemaakt. De douanewaarde dient derhalve te worden gebaseerd op de prijs per eenheid vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 30, lid 2, onder c), met aftrek van de in artikel 152, lid 1, onder a), iii), bedoelde elementen.
59 Conclusie nr. 17: Prioriteit bij de toepassing van de deductieve methode Feitelijke gegevens In een derde land geproduceerde goederen werden door de firma X in consignatie in de Gemeenschap ingevoerd. Daar de goederen op het tijdstip waarop zij in het vrije verkeer werden gebracht niet waren verkocht, kon de douanewaarde niet met toepassing van artikel 29 van het Wetboek worden vastgesteld. Bovendien was op dat tijdstip geen informatie beschikbaar die toelaat de douanewaarde op grond van artikel 30, lid 2, onder a) tot c), van het Wetboek vast te stellen. Firma X heeft niettemin gevraagd dat de douanewaarde te zijner tijd overeenkomstig artikel 30, lid 2, onder c), wordt vastgesteld. Onder de gegeven omstandigheden was het noodzakelijke de definitieve vaststelling van de douanewaarde uit te stellen. De goederen werden binnen een week na de invoer verkocht. Na de verkoop en met het oog op de definitieve vaststelling van de douanewaarde geeft X een douanewaarde aan die gebaseerd is op de prijs per eenheid waartegen ingevoerde soortgelijke goederen in de Gemeenschap zijn verkocht na het tijdstip waarop zijn goederen zijn ingevoerd. Vraag Heeft firma X voor de toepassing van artikel 30, lid 2, onder c), de keuze tussen de prijs per eenheid waartegen de ingevoerde goederen zijn verkocht en de prijs per eenheid waartegen ingevoerde soortgelijke goederen zijn verkocht? Mening van het Comité In dit geval is zowel de prijs per eenheid waartegen de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald in de Gemeenschap zijn verkocht, bekend op of omstreeks het tijdstip van hun invoer, evenals de prijs per eenheid waartegen ingevoerde identieke of soortgelijke goederen zijn verkocht. Gezien de hiërarchische opbouw van het systeem voor het bepalen van de douanewaarde, heeft voor de definitieve vaststelling van de douanewaarde overeenkomstig artikel 30, lid 2, onder c), de prijs per eenheid van de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald voorrang op de prijs per eenheid van ingevoerde identieke of soortgelijke goederen.
60 Conclusie nr. 18: Overliggeld Feitelijke gegevens Importeur Y in de Gemeenschap is overliggeld verschuldigd voor goederen die hij voor het vrije verkeer aangeeft. De kosten zijn ontstaan tengevolge van vertragingen, zowel bij het laden van de goederen in het land van uitvoer als bij het lossen ervan in het douanegebied van de Gemeenschap. Vraag Dienen dergelijke kosten in de douanewaarde van de goederen te worden begrepen? Zo ja, dienen zij te worden opgenomen ongeacht de plaats waar zij zijn ontstaan? Mening van het Comité Aangezien overliggeld aan de transportmaatschappij moet worden betaald voor het gebruik van transportmiddelen, moeten deze kosten voor de toepassing van artikel 32, lid 1, onder e), van het Wetboek als een deel van de vervoerkosten worden beschouwd. De vorengenoemde bepaling is slechts van toepassing voor kosten die voor de aankomst van de goederen op de plaats van binnenkomst in het douanegebied van de Gemeenschap zijn ontstaan. Overliggeld tengevolge van vertragingen die zich voor de aankomst van de goederen hebben voorgedaan, moet derhalve in de douanewaarde van de goederen worden begrepen. Overliggeld als gevolg van vertragingen die zich na de aankomst van de goederen hebben voorgedaan, wordt niet in de douanewaarde opgenomen indien aan de voorwaarden van artikel 33, lid 1, is voldaan.
61 Conclusie nr. 19: Vaststelling van de douanewaarde voor de toepassing van een overgangstarief in de Gemeenschap Feitelijke gegevens Tijdens de overgangsperiode voor de aanpassing van de douanetarieven waarin de toetredingsakte in verband met de uitbreiding van de Gemeenschap in 1986 voorziet, worden goederen uit derde landen in Spanje ten invoer voor het vrije verkeer aangegeven. De goederen werden verzonden vanuit Lid-Staat Y in de Gemeenschap in haar samenstelling voor de uitbreiding. In deze Lid-Staat werden de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief betaald en bevonden de goederen zich derhalve in het vrije verkeer. De goederen zijn krachtens het Spaanse overgangstarief aan een ad valorem-recht (dit is een residueel recht) onderworpen. Vraag Dient het recht van het gemeenschappelijk douanetarief dat eerder in de Gemeenschap in haar samenstelling voor de uitbreiding werd betaald, van de in Spanje vast te stellen douanewaarde te worden uitgesloten? Mening van het Comité Volgens artikel 51, lid 1, van de Toetredingsakte zijn, tenzij anders bepaald in deze akte, de bepalingen in verband met de douanewetgeving voor het handelsverkeer met derde landen "onder dezelfde voorwaarden van toepassing op het handelsverkeer binnen de Gemeenschap, zolang er in dat handelsverkeer douanerechten worden geheven". Onder voorbehoud van een bijzondere bepaling in dit artikel 51, lid 1, (met betrekking tot het voor de vaststelling van de douanewaarde in aanmerking te nemen grondgebied) stelt de Toetredingsakte dat Verordening (EEG) nr. 1224/80 (thans artikel 28 en volgende van het Wetboek) in Spanje op de genoemde goederen van toepassing is. Het zou strijdig zijn met deze verordening een recht dat krachtens het douanetarief van een derde land van de goederen is geheven, van de douanewaarde uit te sluiten. Derhalve mag het recht van het gemeenschappelijk douanetarief dat eerder voor deze goederen in Lid-Staat Y werd voldaan, niet worden uitgesloten van de douanewaarde die wordt vastgesteld voor de toepassing van het Spaanse overgangstarief.
62 Conclusie nr. 20: Quotakosten (invoer van maniok uit Thailand) Feitelijke gegevens De EG heeft met Thailand een bilaterale overeenkomst gesloten voor de invoer van Thaïse maniok in de EG. Deze overeenkomst bevat een zelfbeperkingsclausule van Thailand en voorziet in een speciaal laag recht bij de uitvoer van een bepaalde hoeveelheid maniok naar de EG. De controle is gebaseerd op een systeem van dubbele controle waarbij gebruik wordt gemaakt van uitvoer- en invoervergunningen. Volgens de gebruikelijke handelspraktijk worden de uitvoercontingenten in Thailand verhandeld. Volgens de ter zake geldende bepalingen in Thailand kunnen uitvoercontingenten worden toegewezen. Een uitvoercontingent kan echter enkel van een exporteur naar een andere worden overgedragen indien de maniok waarop dit contingent van toepassing is eveneens aan de nieuwe exporteur wordt toegewezen. De uitvoercontingenten voor maniok worden toegewezen op basis van door de exporteurs ingediende aanvragen. Voor een contingent kan worden toegewezen, dient de exporteur de autoriteiten de omvang van zijn voorraad mede te delen. Het hem toegewezen quotum is steeds in verhouding tot de omvang van zijn voorraad. Wanneer een quotum wordt toegewezen is de betrokken exporteur gehouden de betreffende hoeveelheid binnen de vastgestelde termijn uit te voeren. Het uitvoerquotum kan enkel worden overgedragen indien de voorraad eveneens wordt overgedragen aan de nieuwe exporteur, die dan verantwoordelijk is voor de uitvoer van de toegewezen hoeveelheid. De kosten voor de aankoop van het quotum worden in een afzonderlijke factuur vermeld of worden op de factuur voor de maniok gespecificeerd. Vraag Maakt het voor het quotum betaalde bedrag deel uit van de werkelijk betaalde of te betalen prijs als bedoeld in artikel 29 van het Wetboek? Mening van het Comité Het is duidelijk dat de uitvoerquota's niet alleen worden verhandeld. De betrokken transacties omvatten zowel de uitvoerquota als de maniok waarvoor deze quota werden toegewezen. De betaalde bedragen hebben zowel betrekking op de uitvoerquota als op de maniok zelf. Deze betalingen maken derhalve deel uit van de voor de vaststelling van de douanewaarde in aanmerking te nemen betaalde of te betalen prijs als bedoeld in artikel 29 van het Douanewetboek.
63 Conclusie nr. 21: Kosten van testen Feitelijke gegevens Exporteur X voert siliciumchips uit naar gelieerde onderneming Y in land A waar deze componenten in het kader van de regeling passieve veredeling in halfgeleiders zullen worden ingebouwd. De siliciumchips worden door onderneming X aan onderneming Y verkocht in het kader van een verkoop/terugkoopovereenkomst. Na de bewerking doet onderneming Y een factuur toekomen aan onderneming X voor de kosten van de bewerking en de kosten van de verwerkte siliciumchips. Vervolgens laat onderneming X de verwerkte goederen testen door de gelieerde onderneming Z in land B. Na het testen brengt onderneming Z de kosten daarvan in rekening aan onderneming X. Geteste produkten die aan de gestelde eisen voldoen, worden vervolgens door onderneming X in de Europese Gemeenschap ingevoerd. Afgekeurde produkten worden in land B vernietigd. De importeur wijst erop dat de vervaardiging van halfgeleiders verschillende bewerkingen vereist en dat het in deze sector veel voorkomt dat bewerkingen afzonderlijk en op verschillende plaatsen worden verricht, zowel door gelieerde als door niet gelieerde ondernemingen. Voorts is het normaal dat het produkt in elke fase van het produktieproces wordt getest. In het onderhavige geval worden de siliciumchips elektronisch getest door de fabrikant voor zij naar land A worden verzonden en worden de eindprodukten door het assemblagebedrijf in land A visueel getest. In land B worden de eindprodukten nogmaals visueel en elektronisch getest met zeer geavanceerde apparatuur. Vraag Dienen de kosten van het testen in land B in de douanewaarde te worden begrepen omdat het testen een integraal onderdeel vormt van het fabricageprocédé of moeten de kosten van het testen in land B van de douanewaarde worden uitgesloten omdat het testen in dit geval een door de koper voor eigen rekening verrichte handeling is die plaatsvindt na de aankoop maar voor de invoer van de goederen? Mening van het Comité Het testen maakt deel uit van het fabricageprocédé van de betrokken goederen. Het testen is absoluut noodzakelijk om te garanderen dat de goederen aan de gestelde eisen voldoen. De goederen waarvan de waarde wordt bepaald zijn derhalve de geteste goederen en bij het vaststellen van de douanewaarde overeenkomstig artikel 29, lid 1, van het Douanewetboek dient rekening te worden gehouden met de kosten van het testen evenals, krachtens artikel 32, lid 1, onder b), i), de kosten van de geleverde materialen, met inbegrip van de kosten van de verwerking, alsmede, krachtens artikel 32, lid 1, onder e), de kosten van verzending naar het douanegebied van de Europese Gemeenschap.
64 Conclusie nr. 22 (herzien): Douanewaarde van computers met regelbare geheugencapaciteit Feitelijke gegevens De in een derde land gevestigde onderneming X levert de in de Gemeenschap gevestigde onderneming Y via haar filiaal X1 (fiscale vertegenwoordiger van X in een Lid-Staat en importeur) een krachtige computer die aan firma Y zal worden verhuurd. Van dit type computers worden slechts zeer weinig exemplaren vervaardigd en elk exemplaar wordt aan de specifieke behoeften van de gebruiker aangepast. Om interne strategische redenen (zowel technische als commerciële) ontwerpt onderneming X centrale verwerkingseenheden met een capaciteit van 64 Mb. Niettemin bestaat de mogelijkheid, indien de gebruiker dit verlangt, voor de invoer in de Gemeenschap een gedeelte van het hoofdgeheugen te blokkeren of te sperren. Firma X1 voert een computer van 64 Mb in waarvan 32 Mb geblokkeerd is. Het tussen X en Y ondertekende handelscontract heeft betrekking op een computer van 32 Mb. Dit contract maakt geen melding van de extra geheugencapaciteit die steeds kan worden geactiveerd. De aanvankelijk geblokkeerde geheugencapaciteit wordt namelijk slechts geactiveerd indien gebruiker Y (of een andere gebruiker indien het systeem na de invoer naar een andere plaats wordt overgebracht) daarom verzoekt omdat zijn behoeften gewijzigd zijn. Dit is een eenvoudige technische handeling waarvoor geen in te voeren of plaatselijk aan te schaffen extra apparatuur vereist is. Enkel de leverancier beschikt over de nodige technische kennis om het geblokkeerde geheugen te activeren. Wanneer dit gebeurt ondertekenen de leverancier en zijn cliënt een aanvullende clausule op het bestaande contract of een nieuw huurcontract waarin, meer bepaald, de voor de grotere geheugencapaciteit verschuldigde aanvullende royalties vermeld zijn. Vraag Dient de douanewaarde van deze computer bij de inklaring te worden vastgesteld op basis van de volledige geheugencapaciteit van 64 Mb of op basis van een geheugencapaciteit van 32 Mb, omdat slechts 32 Mb geactiveerd is?
65 Mening van het Comité 1.
Het gaat erom de douanewaarde vast te stellen van de goederen die bij de douane worden aangeboden op het tijdstip waarop de douanewaarde moet worden bepaald. In het onderhavige geval bestaan deze goederen uit een computer met een geheugencapaciteit van 64 Mb waarvan door een technische ingreep een gedeelte buiten werking is gesteld.
2.
Bij het bepalen van de douanewaarde wordt rekening gehouden met de bedragen die werkelijk voor de ingevoerde goederen zijn betaald. In dit geval wordt op het tijdstip van de aangifte van de goederen voor het vrije verkeer de douanewaarde vastgesteld op basis van de met de nodige bewijsstukken gestaafde contractuele betalingen voor de betrokken goederen.
3.
Indien later aanvullende betalingen worden gedaan, b.v. voor het gebruik van de volledige geheugencapaciteit, dan maken deze betalingen deel uit van de douanewaarde.
66 Conclusie nr. 23: Transportkosten voor goederen die af-opslagplaats worden verkocht Feitelijke gegevens Een in de Gemeenschap gevestigde importeur X koopt goederen van de buiten de Gemeenschap gevestigde verkoper Y tegen een FOB-prijs. De goederen worden per spoor vervoerd en in een douane-entrepot opgeslagen. X verkoopt de goederen aan Z waarmee hij gelieerd is en die in een andere Lid-Staat van de Gemeenschap gevestigd is. Z brengt de goederen in het vrije verkeer op basis van de tussen X en Z vastgestelde factuurprijs. Z legt een Internationale Spoorvrachtbrief (CIM) over waarop de transportkosten afzonderlijk gespecificeerd zijn. De Internationale Spoorvrachtbrief werd afgegeven voor het vervoer van de goederen uit een derde land naar een spoorwegstation in de nabijheid van het douane-entrepot. Vraag Kunnen de transportkosten die bij de eerste transactie binnen het douanegebied van de Gemeenschap werden gemaakt op grond van artikel 164 van de TCDW in mindering worden gebracht op de douanewaarde? Mening van het Comité De binnen de Gemeenschap gemaakte transportkosten kunnen in mindering worden gebracht indien aan alle voorwaarden van artikel 164 van de Toepassingsbepalingen is voldaan. De door Z aan X betaalde of te betalen prijs omvat alle transportkosten. De Internationale Spoorvrachtbrief (CIM) bevat alle noodzakelijke gegevens betreffende de transportkosten binnen en buiten de EG. Er zijn geen bijzondere bepalingen betreffende de tot betaling van de transportkosten gehouden persoon, noch wordt de eis gesteld dat deze transportkosten deel uitmaken van de verkooptransactie op basis waarvan de douanewaarde wordt bepaald. De onder de bovenomschreven omstandigheden binnen de Gemeenschap gemaakte transportkosten kunnen derhalve krachtens artikel 164 TCDW in mindering worden gebracht op de douanewaarde.
67 D.
ANDERE MAATREGELEN
Douanewaarde van geluids- en beeldopnamen op magneetband (video) Geval nr. 1
Voor uitzending door televisienetwerken bestemde opnamen
FEITELIJKE GEGEVENS Invoer van geluidsopnamen en beeldopnamen op videomagneetbanden (communautair douanetarief post 85.24) die bestemd zijn voor distributie en/of uitzending door televisienetwerken en reclamebureaus (vgl. geval nr. 2). De vraag is of de douanewaarde moet worden bepaald aan de hand van de pro forma-facturen die enkel de waarde van de drager vermelden (een nominaal bedrag in rekeneenheden) of op basis van het totale betaalde bedrag. Uit de tussen televisienetwerken en buitenlandse distributeurs/producenten gesloten contracten blijkt dat voor de uitzendrechten van films in bepaalde gevallen vele miljoenen rekeneenheden worden betaald. Conclusie Het Comité concludeert dat de bedragen die door de kopers van audiovisuele programma's worden betaald voor het recht tot uitzending/distributie in het licht van artikel 32, lid 1, onder c), van het Wetboek moeten worden beschouwd. Zij zijn derhalve vergelijkbaar met een betaling voor het recht ingevoerde goederen te reproduceren in de zin van artikel 32, lid 5, onder a), van het Wetboek. Deze bedragen worden derhalve niet aanmerking genomen bij het bepalen van de douanewaarde, op voorwaarde dat zij van de werkelijk betaalde of te betalen prijs van de dragers onderscheiden zijn.
68 Geval nr. 2
Voor reclamebureaus bestemde opnamen
Video-opnamen voor de reclame-industrie die tevens bestemd zijn om door televisienetwerken te worden uitgezonden, worden op dezelfde wijze ingevoerd als in geval nr. 1. De vraag is of de waarde dient te worden gebaseerd op het totale bedrag dat aan de producenten werd betaald. In dit geval kan het daarvoor noodzakelijk zijn bij het bepalen van de waarde van de goederen rekening te houden met alle facturen die de koper dient te betalen (huur van de studio, musici en medewerkers, opnamekosten, enz....) Vaststelling van de douanewaarde Het Comité concludeert dat de bedragen die door de kopers van audiovisuele programma’s worden betaald voor het recht tot uitzending/distributie in het licht van artikel 32, lid 1, onder c), van het Wetboek moeten worden beschouwd. Zij zijn derhalve vergelijkbaar met een betaling voor het recht ingevoerde goederen te reproduceren in de zin van artikel 32, onder 5, onder a), van het Wetboek. Geval nr. 3
Voor distributie en verkoop bestemde opnamen
Invoer van videobanden met verschillende soorten audiovisueel materiaal (onder meer speelfilms) bestemd voor distributie en verkoop aan consumenten. De transactie wordt gefactureerd als een normale verkoop en er is geen sprake van andere betalingen. Vaststelling van de douanewaarde De transactiewaarde dient op de totale betaalde of te betalen prijs van de goederen te worden gebaseerd.
(Overeengekomen tijdens de 86e vergadering van het Comité (12-15 februari 1991), aangevuld met fax dd. 6.3.1991 (XXI/A/3)).
69 Verklaring betreffende een administratieve regeling in het kader van artikel 156bis 4 Werkingssfeer Artikel 156bis heeft ten doel artikel 19 van het Douanewetboek op zodanige wijze ten uitvoer te leggen dat regelmatige en herhaalde invoertransacties kunnen plaatsvinden onder omstandigheden die de toepassing van de communautaire bepalingen vereenvoudigen. Geldigheidsduur van de vergunning Bij het verlenen van de in artikel 156bis bedoelde vergunning dient de in lid 2 bedoelde termijn op zodanige wijze te worden vastgesteld dat de invordering van de eigen middelen daardoor niet in het gedrang komt.
4
(Door het Comité goedgekeurd tijdens zijn vergadering van 6 mei 1996).
70 AFDELING E Zaak 7/83* Partijen:
Ospig Textilgesellschaft KG W. Ahlers t/ Hauptzollamt Bremen-Ost
Onderwerp:
Douanewaarde van goederen - inclusief of exclusief quotakosten.
Procestaal:
Duits
Vraag:
Maken kosten voor het verkrijgen van vrije quota (van exportcontingenten) die een exporteur in Hong Kong een Duitse afnemer afzonderlijk in rekening brengt (zogenaamde quotakosten), deel uit van de douanewaarde (transactiewaarde als bedoeld in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 1224/80 inzake de douanewaarde van de goederen)?
Antwoord:
Quotakosten voor het verkrijgen van quota van exportcontingenten maken geen deel uit van de douanewaarde van in de Gemeenschap ingevoerde goederen in de zin van Verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad van 28 mei 1980 inzake de douanewaarde van de goederen, gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3193/80 van de Raad van 8 december 1980.
Voor meer informatie: PB nr. C 35 van 8.2.1983, blz. 3 PB nr. C 79 van 20.3.1984, blz. 4
_______________________ * Jurisprudentie van het Hof, 1984-2, blz. 609-620
71 Zaak 290/84* Partijen:
Hauptzollamt Schweinfurt t/ Mainfrucht Obstverwertung GmbH
Onderwerp:
Douanewaarde - transportkosten.
Procestaal:
Duits
Vragen: 1.
2.
a)
Indien een koper in een Lid-Staat van de EG, op grond van een gespecificeerde factuur, aan de buitenlandse verkoper, behalve de prijs van de goederen, een bepaald bedrag aan vrachtkosten voor de binnen de Gemeenschap afgelegde afstand betaalt, omvat de in artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1224/80 bedoelde transactiewaarde dan beide bedragen?
b)
Zo ja, moet dit bedrag om als de douanewaarde te kunnen worden aangemerkt overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EEG) nr. 1224/80 worden aangepast?
Indien de onder 1 gestelde vragen bevestigend worden beantwoord: a)
Is artikel 15, lid 2, onder a), van Verordening (EEG) nr. 1224/80 van toepassing wanneer de betrokkene enkel de kosten van het vervoer binnen de Gemeenschap aangeeft?
b)
Indien vraag a) bevestigend wordt beantwoord: Kunnen bij doorgaand vervoer in de zin van artikel 15, lid 2, onder a), van Verordening (EEG) nr. 1224/80, voor de vaststelling van de douanewaarde, de binnen de Gemeenschap gemaakte transportkosten enkel in mindering worden gebracht indien de betrokkene overeenkomstig artikel 15, lid 1, van de genoemde verordening de totale kosten van het doorgaand vervoer afzonderlijk opgeeft? Zo ja, is aan deze voorwaarde voldaan wanneer de betrokkene afzonderlijke bedragen opgeeft voor deze transportkosten of is het noodzakelijk dat hij aan de hand van verifieerbaar documentair bewijsmateriaal de werkelijke kosten van het doorgaande vervoer aantoont? Indien dergelijk bewijs noodzakelijk is, aan welke eisen dient dit dan te voldoen? Kunnen de douane-instanties van dit bewijs afzien, wanneer de betrokkene door de schuld van zijn leverancier niet in staat is dit bewijs te leveren?
___________________________ * Jurisprudentie van het Hof ,1984, blz. 3909-3932
72 Antwoord:
Wanneer de binnenlandse koper aan de buitenlandse verkoper, naast de prijs van de goederen, op grond van een afzonderlijke factuur een bepaald bedrag heeft betaald voor transportkosten binnen de Gemeenschap, dan omvat de transactiewaarde in de zin van artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1224/80 enkel het eerste van deze bedragen. Indien de omstandigheden dit rechtvaardigen, kunnen de bevoegde douaneinstanties echter overgaan tot verificatie van de factuur die op de bedoelde kosten betrekking heeft, ten einde na te gaan of het niet om fictieve kosten gaat.
Voor meer informatie: PB nr. C 29 van 31.1.1985, blz. 3 PB nr. C 347 van 31.12.1985, blz. 22
73 Zaak 65/85* Partijen:
Hauptzollamt Hamburg - Ericus t/ Van Houten International GmbH
Onderwerp:
Douanewaarde - weegkosten.
Procestaal:
Duits
Vraag:
Moet artikel 3, leden 1 en 3, in de vóór 1 januari 1981 geldende versie van Verordening (EEG) nr. 1224/80, aldus worden uitgelegd dat bij een koopcontract met NUG-beding de kosten van het bepalen van het gewicht bij aankomst deel uitmaken van de transactiewaarde, ook indien deze volgens het koopcontract ten laste van de koper komen?
Antwoord:
Artikel 3, leden 1 en 3, van Verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad van 29 mei 1980 moet aldus worden uitgelegd dat in het geval van een koopovereenkomst met zogenoemd NUG-beding de weegkosten bij aankomst die ten laste komen van de koper geen deel uitmaken van de transactiewaarde.
Voor meer informatie: PB nr. C 99 van 19.4.1985, blz. 7 PB nr. C 45 van 27.2.1986, blz. 4
______________________________________ * Jurisprudentie van het Hof, 1986, blz. 447-457
74 Zaak 183/85* Partijen:
Hauptzollamt Itzehoe t/ H.J. Repenning GmbH
Onderwerp:
Douanewaarde van goederen
Procestaal:
Duits
Vraag:
Omvat de transactiewaarde in de zin van artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1224/80 het volledige bedrag van de werkelijk betaalde prijs, ook wanneer het produkt, dat bij aankoop vrij van gebreken was, voor het tijdstip waarop de douanewaarde werd bepaald, door beschadiging een waardevermindering heeft ondergaan, waarbij de transportverzekering de koper een vergoeding heeft uitgekeerd maar de verkoper de betaalde prijs niet heeft teruggegeven?
Antwoord:
Artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad moet aldus worden uitgelegd dat wanneer goederen vrij van schade zijn aangekocht, doch voor zij in het vrije verkeer worden gebracht schade oplopen, de werkelijk betaalde of te betalen prijs waarop de transactiewaarde gebaseerd is, naar evenredigheid van de geleden schade moet worden verminderd.
Voor meer informatie: PB nr. C 166 van 5.7.1985, blz. 11 PB nr. C 196 van 5.8.1986, blz. 4
_____________________________________ * Jurisprudentie van het Hof, 1986, blz. 1873-1884
75 Zaak 357/87* Partijen:
Firma Albert Schmid t/ Hauptzollamt Stuttgard-West
Onderwerp:
Invoerrecht op ingevoerde verpakkingen
Procestaal:
Duits
Vragen: 1.
2.
Antwoord: 1.
Moet het bepaalde in deel I, titel I, C, 2, laatste zin, van de bijlage bij artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 950/68 van de Raad van 28 juni 1968 betreffende het gemeenschappelijk douanetarief (PB nr. L 172 van 22.7.1968, blz. 12) aldus worden uitgelegd dat het begrip "verpakkingen" (uitwendige en inwendige verpakkingsmiddelen, omhulsels, opwindmiddelen en dergelijke voorzieningen, met uitsluiting van vervoermiddelen - met name containers - dekkleden en het stuw- en hulpmateriaal) ook biervaten, bierflessen en plastic bierkratten omvat die aan de buitenlandse verkoper van het bier moeten worden geretourneerd? Zo ja, moet het bepaalde in deel I, titel II, D, 1, onder a), van de bijlage bij artikel 1 van de genoemde verordening (verpakkingen worden aan hetzelfde invoerrecht onderworpen als het verpakte goed) dan aldus worden uitgelegd dat wanneer de op de goederen rustende invoerrechten zijn voldaan, de rechten op de verpakkingen, die als zodanig eveneens aan rechten onderworpen zijn, eveneens zijn voldaan, of moeten over de verpakkingen op basis van hun eigen douanewaarde invoerrechten worden betaald tegen het voor de produkten geldende tarief? Het bepaalde in deel I, titel I, C, 2, laatste zin, van de bijlage bij artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 950/68 van de Raad van 28 juni 1968, betreffende het gemeenschappelijk douanetarief, moet aldus worden uitgelegd dat onder "verpakkingen" mede zijn te verstaan biervaten, bierflessen en plastic bierkratten, ook wanneer deze aan de in een derde land gevestigde bierverkoper moeten worden geretourneerd.
__________________________ * Jurisprudentie van het Hof, 1988, blz. 6239
76 2.
De bepalingen van deel I, titel II, D, 1, a), van de bijlage bij artikel 1 van de vorengenoemde verordening moet aldus worden uitgelegd dat over de verpakkingen invoerrechten moeten worden betaald overeenkomstig het voor de verpakte goederen geldende tarief. Is de verpakking evenwel niet in de voor de goederen te betalen prijs begrepen, maar dient deze aan de buitenlandse verkoper te worden geretourneerd en is de koper aan de verkoper een financiële vergoeding verschuldigd over de niet geretourneerde verpakkingen, dan is deze vergoeding een kostenpost in de zin van artikel 8, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad van 28 mei 1980 betreffende de douanewaarde van de goederen.
Voor meer informatie: PB nr. C 349 van 24.12.1987, blz. 4 PB nr. C 284 van 8.11.1988, blz. 10
77 Zaak C-219/88* Partijen:
Malt GmbH t/ Hauptzollamt Düsseldorf
Onderwerp:
Echtheidscertificaten voor vlees
Procestaal:
Duits
Vragen: 1.
Moet Verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad van 28 mei 1980 inzake de douanewaarde van goederen (Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L 134 van 31.5.1980, blz. 1), inzonderheid artikel 3, lid 1 en lid 3, onder a), aldus worden uitgelegd dat bij het bepalen van de douanewaarde van Argentijns rundvlees dat in 1981 in het kader van een communautair tariefcontingent vrij van heffingen in het vrije verkeer is gebracht, de bedragen die naast de prijs van de goederen aan de verkoper zijn betaald voor de echtheidscertificaten die vereist zijn om van het contingent gebruik te kunnen maken, tot de werkelijk betaalde of te betalen prijs (transactiewaarde) moeten worden gerekend?
2.
Zo ja Dient de genoemde verordening, meer bepaald artikel 3, lid 4, onder b), daarvan, aldus te worden uitgelegd dat bij het bepalen van de douanewaarde de voor de certificaten betaalde bedragen moeten worden beschouwd als belastingen die in de Gemeenschap bij de invoer zijn verschuldigd?
3.
Zo vraag 2 bevestigend wordt beantwoord: Moet de genoemde verordening, inzonderheid artikel 3, lid 4, dan aldus worden uitgelegd, dat voldaan is aan het vereiste dat de kosten onderscheiden zijn van de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs, wanneer de factuur een totaal bedrag voor de goederen en de kosten van de certificaten vermeldt, maar daarnaast die kosten specificeert?
Antwoord: 1.
Verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad van 28 mai 1980 inzake de douanewaarde van de goederen, in het bijzonder artikel 3, leden 1 en 3, moet aldus worden uitgelegd, dat bij de bepaling van de douanewaarde van rundvlees uit Argentinië, ingevoerd in het kader van Verordening (EEG) nr. 217/81 van de Raad van 20 januari 1981 betreffende de opening van een communautair tariefcontingent voor vers, gekoeld of bevroren rundvlees van de posten 02.01 A II a) en 02.01 A II b) van het gemeenschappelijk douanetarief, de bedragen die naast de prijs van de goederen aan de koper zijn betaald voor de echtheidscertificaten die voor de toepassing van de contingenteringsregeling vereist zijn, moeten worden geacht deel uit te maken van de douanewaarde. _______________________ * Jurisprudentie van het Hof, 1990, blz. I-1481
78 2.
Artikel 3, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 1224/80 moet aldus worden uitgelegd, dat de voor de echtheidscertificaten betaalde bedragen niet zijn te beschouwen als belastingen die bij invoer in de Gemeenschap zijn verschuldigd.
Voor meer informatie: PB nr. C 223 van 27.8.1988, blz. 5
79 Zaak C-11/89* Partijen:
Unifert Handels GmbH, Warendorf t/ Hauptzollamt Münster
Onderwerp:
Douanewaarde van goederen - transactiewaarde - overliggeld
Procestaal:
Duits
Vragen: 1.
a)
Kan ook de prijs, vermeld in een verkoopovereenkomst tussen in de Gemeenschap wonende personen, als transactiewaarde in de zin van artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1224/80 worden beschouwd?
b)
Zo ja, kan de betrokkene, indien ook in andere verkoopovereenkomsten vermelde prijzen eveneens voldoen aan de eisen van artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1224/80, bepalen welke prijs als grondslag moet dienen voor de bepaling van de douanewaarde? Is de betrokkene aan de eens gedane keuze gebonden?
c)
Bij een bevestigend antwoord op vraag 1 a): maakt een zogenoemde aankoopcommissie deel uit van die prijs?
2.
Behoort het zogenoemde overliggeld (vergoeding voor het aan de kade blijven liggen van schepen) tot de vervoerkosten in de zin van artikel 8, lid 1, onder e), van Verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad?
3.
Is de transactiewaarde in de zin van artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 1224/80 de volledig betaalde of te betalen prijs, wanneer vóór het tijdstip voor de bepaling van de douanewaarde is geconstateerd dat geringere hoeveelheden zijn geleverd dan gekocht, en wanneer het verschil binnen een contractueel bedongen tolerantie blijft en niet tot prijsvermindering leidt?
Antwoord: 1.
De prijs, blijkende uit een verkoopovereenkomst tussen in de Gemeenschap gevestigde personen, kan worden beschouwd als transactiewaarde in de zin van artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad van 28 mei 1980 inzake de douanewaarde van de goederen.
2.
Wanneer bij opeenvolgende verkopen van een goed verscheidene werkelijk betaalde of te betalen prijzen voldoen aan de voorwaarden van artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1224/80, kan elk van die prijzen door de importeur worden gekozen met het oog op de bepaling van de transactiewaarde. Indien de importeur in de aangifte inzake de douanewaarde een van die prijzen heeft opgegeven kan hij, overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Richtlijn 79/695/EEG van de Raad van 24 juli 1974 inzake de harmonisatie van de procedures voor het in het vrije verkeer brengen van goederen, die aangifte niet meer corrigeren nadat de goederen voor het vrije verkeer zijn vrijgegeven.
____________________ * Jurisprudentie can het Hof, 1990, blz. I-2275
80 3.
Een afzonderlijk gefactureerde als "aankoopcommissie" omschreven betaling van de koper aan de verkoper behoort tot de werkelijk betaalde of te betalen prijs van de ingevoerde goederen, in de zin van artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1224/80.
4.
Overliggelden (vergoeding voor het aan de kade blijven liggen van schepen) maken deel uit van de kosten van vervoer in de zin van artikel 8, lid 1, onder e), van Verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad.
5.
Artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1224/80 moet aldus worden uitgelegd dat de werkelijk betaalde of te betalen prijs niet naar evenredigheid moet worden verminderd wanneer tussen de geloste en gekochte hoeveelheid goederen een verschil wordt geconstateerd dat kleiner is dan de tussen de partijen bedongen gewichtstolerantie en dat niet tot een vermindering van de overeengekomen koopprijs leidt.
Voor meer informatie: PB nr. C 43 van 22.2.1989 PB nr. L 134 van 31.5.1980, blz. 1
81 Zaak C-17/89* Partijen:
Hauptzollamt Frankfurt am Main-Ost t/ Deutsche Olivetti GmbH
Onderwerp:
Douanewaarde, vervoerkosten, containervervoer
Procestaal:
Duits
Vragen:
Volgens welke criteria dienen de vervoerkosten te worden vastgesteld waarmee ingevolge artikel 8, lid 1, onder e), i), van Verordening (EEG) nr. 1224/80 de in artikel 3 bedoelde werkelijk betaalde of te betalen prijs wordt verhoogd, wanneer bij levering FOB de door de importeur betaalde vrachtprijs de totale vervoersafstand betreft tot een plaats die verder binnenwaarts is gelegen dan de plaats van binnenkomst in de Gemeenschap? Is het daarbij van belang, of in containers ingevoerde goederen gedurende het gehele transport in dezelfde container zijn vervoerd?
Antwoord: 1.
Containervervoer is niet te beschouwen als een "soort vervoermiddel" in de zin van artikel 15, lid 2, onder a), van Verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad van 28 mei 1980 inzake de douanewaarde van de goederen (Publikatieblad 1980, L 134, blz. 1).
2.
Wanneer een importeur een totale prijs heeft betaald voor het vervoer tot een plaats die verder binnenwaarts is gelegen dan de plaats van binnenkomst in het douanegebied van de Gemeenschap, en de goederen met verschillende soorten vervoermiddelen zijn vervoerd, moeten de in artikel 8, lid 1, onder e), i), van genoemde verordening bedoelde vervoerkosten worden berekend, hetzij door van de werkelijk betaalde of te betalen kosten de volgens de gebruikelijke tarieven bepaalde kosten van het vervoer binnen het douanegebied van de Gemeenschap af te trekken, hetzij door rechtstreeks volgens de gebruikelijke tarieven, de kosten van het vervoer tot de plaats van binnenkomst in het douanegebied van de Gemeenschap vast te stellen. Het is zaak van de nationale autoriteiten om de methode te kiezen waarmee willekeurige en fictieve waarden het best kunnen worden vermeden.
Voor meer informatie: PB nr. C 45 van 24.2.1989 PB nr. L 134 van 31.5.1980, blz. 1 _________________________________ * Jurisprudentie van het Hof, 1990, blz. I-2301
82 Zaak C-79/89* Partijen:
Brown Boveri & Cie AG t/ Hauptzollamt Mannheim
Onderwerp:
Programmatuur (onderscheiden van montagekosten) (voor 1 mei 1985)
Procestaal:
Duits
Vragen: 1.
Diende artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 1224/80 in 1982 aldus te worden uitgelegd dat als transactiewaarde van ingevoerde informatiedragers waarop programmatuur was vastgelegd en waarvoor de leverancier de aangever een totaalprijs in rekening had gebracht, de volledige factuurprijs was aan te merken, of omvatte de transactiewaarde enkel dat gedeelte van de factuurprijs dat betrekking had op de informatiedragers? Speelt het daarbij een rol of de prijs van informatiedrager en programmatuur door de aangever op het tijdstip voor het bepalen van de douanewaarde dan wel later zijn onderscheiden?
2.
Zijn betalingen voor de montage alleen dan als onderscheiden in de zin van artikel 3, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 1224/80 te beschouwen, wanneer zij ten aanzien van de douane op het tijdstip voor het bepalen van de douanewaarde zijn onderscheiden?
Antwoorden: 1.
Artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad van 28 mei 1980 inzake de douanewaarde van de goederen moest in 1982 aldus worden uitgelegd dat als transactiewaarde van informatiedragers waarop, op het moment van invoer, programmatuur was vastgelegd en waarvoor de leverancier de aangever een totaalprijs in rekening had gebracht, de factuurprijs was aan te merken.
2.
Montagekosten kunnen slechts overeenkomstig artikel 3, lid 4, onder a), van Verordening (EEG) nr. 1224/80 van de douanewaarde worden uitgesloten indien zij in de aangifte van gegevens inzake de douanewaarde onderscheiden zijn van de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs. Overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 79/695/EEG van de Raad van 24 juli 1979 inzake de harmonisatie van de procedures voor het in het vrije verkeer brengen van goederen, kan die aangifte niet worden gewijzigd na het voor de bepaling van de douanewaarde aan te houden tijdstip, dat wil zeggen nadat de goederen voor het vrije verkeer zijn vrijgegeven.
________________________ *Jurisprudentie van het Hof, 1991, blz. 2-1893
83 Zaak C-116/89* Partijen:
BayWa AG t/ Hauptzollamt Weiden
Onderwerp:
Douanewaarde van goederen - zaaizaad - licentierechten
Procestaal:
Duits
Vragen:
Moet bij een koop van zaaizaad dat verkregen is met gebruikmaking van door de koper geleverd basiszaad, ter bepaling van de douanewaarde de betaalde of te betalen prijs ook dan worden verhoogd met de licentierechten die de koper voor het zaaizaad aan de kweker van het basiszaad verschuldigd is, wanneer de kwekersprestatie in de Gemeenschap is verricht?
Antwoord:
Bij de koop van zaaizaad dat verkregen is met gebruikmaking van door de koper geleverd basiszaad, moet ter bepaling van de douanewaarde de betaalde of te betalen prijs ingevolge artikel 8, lid 1, onder b), i) van Verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad van 28 mei 1980 inzake de douanewaarde van de goederen, ook dan worden verhoogd met de licentierechten die de koper voor het zaaizaad aan de kweker van het basiszaad verschuldigd is, wanneer de kwekersprestatie in de Gemeenschap is verricht.
Voor meer informatie: PB nr. L 122 van 17.5.1989
______________________________ *Jurisprudentie van het Hof, 1991, blz. I-1095
84 Zaak C-299/90* Partijen:
Hauptzollamt Karlsruhe t/ Gebr. Hepp. GmbH & Co KG
Onderwerp:
Douanewaarde - inkoopcommissie
Procestaal:
Duits
Vragen: 1.
Welke overeenkomst moet ingeval van inschakeling van een inkoopagent die in eigen naam, maar voor rekening van derden handelt, worden aangemerkt als verkoop in de zin van artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad van 28 mei 1980 inzake de douanewaarde van de goederen?
2.
Ingeval op vraag 1 wordt geantwoord dat zowel de overeenkomst producent/agent als de overeenkomst agent/importeur aan de voorwaarden van artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 1224/80 voldoet, en de importeur de in zijn overeenkomst met de agent genoemde prijs als grondslag voor de vaststelling van de douanewaarde heeft aangegeven, moet de inkoopcommissie dan bij de betaalde prijs worden opgeteld?
3.
Ingeval op vraag 1 wordt geantwoord dat er slechts sprake is van één verkooptransactie, namelijk producent/importeur, moet de inkoopcommissie dan in de douanewaarde worden opgenomen wanneer de importeur in zijn douaneaangifte onder "verkoper" de agent heeft vermeld en bovendien de door deze gefactureerde prijs (zonder commissie) heeft aangegeven?
4.
Ingeval op vraag 1 wordt geantwoord dat de overeenkomst producent/agent een verkoop is, doch niet de overeenkomst agent/importeur, hoe moet de douanewaarde dan volgens de Gemeenschapsrechtelijke voorschriften worden vastgesteld, wanneer de importeur de douanewaarde op de in vraag 3 beschreven wijze heeft aangegeven?
Antwoord: 1.
Wanneer een inkoopagent in eigen naam is opgetreden en in feite de importeur heeft vertegenwoordigd door voor diens rekening te handelen, moet voor het bepalen van de douanewaarde overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad van 28 mei 1980 inzake de douanewaarde van de goederen, worden uitgegaan van de transactie tussen de producent of leverancier van de goederen en de importeur.
2.
Als douanewaarde in de zin van artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1224/80 moet worden aangemerkt de prijs die voortvloeit uit de transactie tussen de producent of leverancier en de importeur. De inkoopcommissie moet daar niet worden bijgeteld, zelfs niet wanneer de importeur de inkoopagent als verkoper heeft vermeld en de door deze inkoopagent gefactureerde prijs van de goederen heeft aangegeven.
Voor meer informatie: PB nr. C 274 van 31.10.1990 ____________________________________
85 * Jurisprudentie van het Hof, 1991, blz. I-
4301
86 Zaak C-16/91* Partijen:
Wacker Werke GmbH & Co. KG t/ Hauptzollamt München-West
Onderwerp:
Passieve veredeling - gehele of gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten - bepaling waarde veredelingsprodukten en tijdelijk uitgevoerde produkten
Procestaal:
Duits
Vragen: 1.
Moet artikel 13, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2473/86 van de Raad van 24 juli 1986 betreffende de regeling passieve veredeling en het systeem uitwisselingsverkeer (PB 1986 L 212, blz. 1) aldus worden uitgelegd dat voor de vaststelling van de rechten bij invoer de douanewaarde van de veredelingsprodukten en van de tijdelijk uitgevoerde goederen in beginsel moet worden bepaald op basis van hun transactiewaarde in de zin van artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad van 28 mei 1980 inzake de douanewaarde van de goederen (PB 1980 L 134, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1055/85 van de Raad van 23 april 1985 (PB 1985 L 112, blz. 50)?
2.
Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: moet artikel 13, lid 2, tweede alinea, eerste variant, van Verordening (EEG) nr. 2473/86 dan aldus worden uitgelegd dat de douanewaarde van de veredelingsprodukten ook dan volgens deze bepaling moet worden vastgesteld wanneer door de houder van de veredelingsvergunning noch gratis noch tegen verminderde prijs goederen in de zin van artikel 8, lid 1, onder b), i), van Verordening (EEG) nr. 1224/80 tijdelijk zijn uitgevoerd?
3.
Indien vraag 2 bevestigend wordt beantwoord: moet artikel 8, lid 1, onder b), i), van Verordening (EEG) nr. 1224/80 dan aldus worden uitgelegd dat voor de vaststelling van de waarde van de in deze bepaling genoemde, door de houder van de veredelingsvergunning zelf voortgebrachte goederen enkel de voortbrengingskosten in aanmerking moeten worden genomen en dat de in de verkoopprijs van deze goederen opgenomen algemene kosten en winstmarge van de transactiewaarde moeten worden afgetrokken? Zo ja, moeten dan bij de vaststelling van de waarde van de veredelingsprodukten de genoemde kostenelementen van de waarde van de tijdelijk uitgevoerde goederen ook van de transactiewaarde van de veredelingsprodukten worden afgetrokken, voorzover die elementen in deze transactiewaarde zijn opgenomen?
_______________________________ *Jurisprudentie van het Hof, 1992, blz. I-6821
87 Antwoord: Verordening (EEG) nr. 2473/86 van de Raad van 24 juli 1986 betreffende de regeling passieve veredeling en het systeem uitwisselingsverkeer, moet aldus worden uitgelegd dat voor de gehele of gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten de berekening van de invoerrechten op de veredelingsprodukten in beginsel moet worden gebaseerd op de transactiewaarde van die produkten, terwijl de waarde van de tijdelijk uitgevoerde goederen aan de hand van één van de twee in artikel 12, lid 2, tweede alinea, van deze verordening genoemde methodes moet worden bepaald. Indien de waarde van de veredelingsprodukten is bepaald zonder aanpassing in de zin van artikel 8, lid 1, onder b), i), van Verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad van 28 mei 1980 inzake de douanewaarde van de goederen, is de waarde van de tijdelijk uitgevoerde goederen gelijk aan het verschil tussen de douanewaarde van de veredelingsprodukten en de met redelijke middelen vastgestelde kosten van veredeling. Het in aanmerking nemen van de transactiewaarde van de betrokken goederen kan als een dergelijk middel worden beschouwd.
Voor meer informatie: PB nr. C 43 van 19.2.1991 PB nr. L 212 van 2.8.1986, blz. 1 PB nr. L 134 van 31.5.1980, blz. 1 PB nr. L 112 van 25.4.1985, blz. 50
88 Zaak C-21/91* Partijen:
Firma Wünsche Handelsgesellschaft International (GmbH) & Co. t/ Hauptzollamt Hamburg-Jonas
Onderwerp:
Financieringskosten
Procestaal:
Duits
Vragen: 1.
Moet artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 1495/80 aldus worden uitgelegd dat er sprake is van een "financieringsovereenkomst in verband met de aankoop van de ingevoerde goederen" wanneer de verkoper de koper een betalingstermijn verleent en daarvoor een met interesten vermeerderde koopprijs wordt overeengekomen?
2.
Geldt inzoverre voor artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1495/80, als gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 220/85, hetzelfde als voor artikel 3, onder c), van de oorspronkelijke versie van Verordening (EEG) nr. 1495/80?
Antwoord: 1.
Het begrip "financieringsovereenkomst" in artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1495/80 van de Commissie van 11 juni 1980 betreffende de toepassing van sommige bepalingen van de artikelen 1, 3 en 8 van Verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad inzake de douanewaarde van de goederen, zoals gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 220/85 van de Commissie van 29 januari 1985, moet op dezelfde wijze worden uitgelegd als het begrip "financieringsovereenkomst" in artikel 3, onder c), van de oorspronkelijke versie van Verordening (EEG) nr. 1495/80.
2.
Artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 1495/80 van de Commissie van 11 juni 1980 moet aldus worden uitgelegd dat onder "interesten te betalen krachtens een financieringsovereenkomst in verband met de aankoop van ingevoerde goederen" mede zijn te verstaan interesten die zijn verschuldigd omdat de verkoper aan de koper een door deze laatste aanvaarde betalingstermijn voor de ingevoerde goederen heeft verleend.
_______________________________ *Jurisprudentie van het Hof, 1992, blz. I-3647
89 Zaak C-59/92* Partijen:
Hauptzollamt Hamburg-St. Annen t/ Ebbe Sönnichsen GmbH
Onderwerp:
Kwaliteitsverlies - in aanmerking te nemen tijdspanne
Procestaal:
Duits
Vragen: 1.
Is het bepaalde in de tweede zin van artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 1495/80 van de Commissie (PB 1980 L 154, blz. 14), gewijzigd bij Verordening 1580/81 van de Commissie (PB 1981 L 154, blz. 36) eveneens van toepassing wanneer de aangekochte goederen reeds gebreken vertonen die hun waarde verminderen (inherente gebreken) voor het tijdstip waarop het risico van schade aan de koper wordt overgedragen?
2.
Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord: dient artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad van 28 mei 1980 (PB 1980 L 134, blz. 1) aldus te worden uitgelegd dat de transactiewaarde enkel op basis van de overeenkomst of op basis van een nieuwe aankoopprijs die rekening houdt met het geconstateerde gebrek moet worden vastgesteld, of is de beslissende factor het feit dat de overeenkomst die de oorspronkelijke aankoopprijs wijzigt eigenlijk eveneens werd toegepast?
Antwoord:
De tweede zin van artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 1495/80 van de Commissie van 11 juni 1980 betreffende maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de artikelen 1, 3 en 8 van Verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad inzake de douanewaarde van de goederen, gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1580/81 van de Commissie van 12 juni 1981, dient aldus te worden uitgelegd dat wanneer de goederen schade oplopen die hun douanewaarde vermindert, het geen belang heeft of deze schade voor of na de overdracht van het risico aan de koper is opgetreden.
_______________________ *Jurisprudentie van het Hof, 1993, blz. I-2193
90 Zaak C-29/93* Partijen:
OSPIG Textil-Gesellschaft W. Ahlers GmbH & Co t/ Hauptzollamt Bremen-Freihafen
Onderwerp:
Quotakosten
Procestaal:
Duits
Vraag: Maken quotakosten voor het verkrijgen van uitvoercontingenten ook dan geen deel uit van de douanewaarde van in de Gemeenschap ingevoerde goederen in de zin van Verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad van 28 mei 1980 (PB 1980 L 134, blz. 1) wanneer uitvoervergunningen in het betrokken land van uitvoer - in casu Taiwan - niet legaal kunnen worden verhandeld? Antwoord: Quotakosten die verband houden met de verkrijging van uitvoercontingenten vormen geen deel van de douanewaarde van in de Gemeenschap ingevoerde goederen in de zin van Verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad van 28 mei 1980 inzake de douanewaarde van de goederen. Derhalve behoeft niet te worden nagegaan of in het betrokken land van uitvoer uitvoervergunningen wettig kunnen worden verhandeld.
Voor meer informatie: PB nr. C 75 van 17.3.1993 PB nr. L 134 van 31.5.1980, blz. 1
__________________________________ *Jurisprudentie van het Hof, 1994, blz. I-1963
91 Zaak C-340/93* Partijen:
Klaus Thierschmidt GmbH t/ Hauptzollamt Essen
Onderwerp:
Quotakosten
Procestaal:
Duits
Vragen: 1.
Maken betalingen van de koper aan de verkoper, voor aan de verkoper afgegeven uitvoervergunningen (uitvoerquota) deel uit van de douanewaarde?
2.
Dienen quotakosten afzonderlijk te worden opgevoerd?
3.
Moeten quotakosten die zijn ontstaan op grond van de communautaire regeling van Verordening (EEG) nr. 4134/86 op dezelfde wijze worden behandeld als quotakosten die zijn ontstaan op grond van de regeling van Verordening (EEG) nr. 4136/86?
Antwoord: 1.
Door de koper aan de verkoper betaalde quotakosten voor kosteloos aan de verkoper toegewezen eigen quota maken deel uit van de douanewaarde.
2.
Niet tot de douanewaarde behorende quotakosten behoeven bij de aangifte van de douanewaarde niet afzonderlijk te worden opgevoerd.
3.
Bij het bepalen van de douanewaarde van invoer uit Taiwan waarop Verordening (EEG) nr. 4134/86 van de Raad van 22 december 1986 betreffende de invoerregeling voor textielprodukten van oorsprong uit Taiwan van toepassing is, moeten de kosten voor van een derde afkomstige quota op dezelfde wijze worden behandeld als de quotakosten in verband met de invoer die valt onder Verordening (EEG) nr. 4136/86 van de Raad van 22 december 1986 betreffende de gemeenschappelijke regeling van toepassing op de invoer van bepaalde textielprodukten van oorsprong uit derde landen.
Voor meer informatie: PB nr. C 215 van 10.8.1993 PB nr. L 134 van 31.5.1980, blz. 1 PB nr. L 333 van 11.12.1980, blz. 1
_________________________________ * Jurisprudentie van het Hof, 1994, blz. I-3905
92