Kernset prestatieindicatoren Forensische Psychiatrie Verslagjaar 2015
Forensische geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en zorg voor mensen met een (licht) verstandelijke beperking
Versie 1.0
Colofon Afzendgegevens
Directie Forensische Zorg Turfmarkt 147 2511 DP Postbus 30132 Den Haag www.dji.nl www.forensischezorg.nl
Contactpersoon
Mevrouw E. Righart Adviseur Kwaliteit Forensische Zorg p/a
[email protected] Mevrouw I. Koomen Projectleider Expertisecentrum Forensische Psychiatrie (EFP)
[email protected]
2
De indicatorenset verslagjaar 2015 is samengesteld door een voorbereidingsgroep waarin de volgende personen hebben deelgenomen:
Voorzitter: Projectleiding:
Hendrik Jan van der Lugt (directeur Oostvaarderskliniek) Inge Koomen (projectleider Expertisecentrum Forensische Psychiatrie –EFP-) DBC-Onderhoud Robert Prang, Joyce Neelen Directie Forensische Zorg (DForZo) van DJI: Ellen Righart en Nienke Tenneij Federatie Opvang (FO) Tonny van Hensbergen GGZ Nederland: Harry Beintema, Evert Jan van Maren, Hans Hendriks en Monique Strijdonck Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ): Henk Milius (toehoorder) Landelijk Platform GGZ (LPGGz): Sebastiaan Baan Nederlands Instituut van Psychologen (NIP): Stefan Bogaerts Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP): Erik Sikkens Penitentiair Psychiatrische Centra (PPC): Jessica Wesselius Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN): Judith Kolk Deskundigen kwaliteitsindicatoren: Annet Nugter (GGZ Noord Holland Noord) en Geertje Wintjes en Cindy Lubbers (FPC van Mesdag)
De uitvoerbaarheid en eenduidigheid van deze set zijn getest c.q. beoordeeld door: - FPC Oostvaarderskliniek; - FPC van Mesdag; - PPC Amsterdam; - PPC Vught; - GGZ Noord Holland Noord (FPA en ambulante behandeling); - FPA Vincent van Gogh; - De Woenselse Poort (FPK en ambulante behandeling); - De Waag; - Verdihuis (RIBW); - Trajectum; - STEVIG. De input die wij van hen hebben ontvangen heeft bijgedragen tot verduidelijking en verbetering van de toelichtingen en definities. Tot stand gekomen in opdracht van de Directie Forensische Zorg (DForZo) van de Dienst Justitiële Inrichtingen aan het Expertisecentrum voor Forensische Psychiatrie. De eindverantwoordelijkheid voor de totstandkoming lag bij de Stuurgroep Doorontwikkeling Forensische Prestatie-indicatoren 2015 bestaande uit Pauline Meurs (Erasmusuniversiteit), Goof van Gemert (directeur DForZo) en Joep Verbugt (voorzitter Forensisch Netwerk). Het Forensisch Netwerk heeft juni 2014, de VGN juli 2014 en De Federatie Opvang en de RIBW-Alliantie hebben augustus 2014 ingestemd met deze set. DForZo heeft de set in september 2014 geaccordeerd.
3
Inhoud 1.
Voorwoord
5
2.
Reikwijdte
5
3.
Gebruiksdoel
5
4.
Uitgangspunten
6
5.
Routine Outcome Monitoring
6
6.
Keuze voor te ontwikkelen indicatoren en ontwikkelagenda
7
7.
Normering
8
8.
Uniformiteit
8
9. Aanlevering 9 9.1 Organisatorische eenheid waarover gerapporteerd moet worden ........................................ 9 9.2 Behandeling of opname........................................................................................................... 9 9.3 Cliënt of patiënt ....................................................................................................................... 9 9.4 Het Kwaliteitsinstituut. ............................................................................................................ 9 9.5 Welke indicatoren voor wie? ................................................................................................. 10 10.
Indicatoren verslagjaar 2015
12
4
1.
Voorwoord
Voor u ligt de Kernset prestatie-indicatoren forensische psychiatrie voor de forensische geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg (FGGZ/VZ) en zorg voor mensen met een (licht) verstandelijke beperking ten behoeve van de verantwoording over de forensische zorg over verslagjaar 2015. De Kernset 2014 betrof de eerste set die tot stand is gekomen na beëindiging van het Programma Zichtbare Zorg (ZiZo) en die (evenals de set voor 2015) tot stand is gekomen in nauw overleg tussen DForZo en de belanghebbenden in het forensische zorgveld. Het doel van DForZo is om de set op zodanige wijze door te ontwikkelen dat er zo veel als mogelijk naar uitkomstindicatoren kan worden toegewerkt waarmee zij op termijn de kwaliteit van zorg door de forensische zorgaanbieders kan beoordelen, mede als onderdeel van het zorginkoopproces. DForZo wil dit doen in nauwe samenwerking met alle belanghebbenden in het forensisch zorgveld.
2.
Reikwijdte
Deze set is van toepassing op alle zorgaanbieders met een contract met DForZo.
De IGZ heeft geparticipeerd in de totstandkoming van de voorliggende set prestatie-indicatoren. Organisaties die naast door DForZo gefinancierde zorg ook patiënten behandelen en/of begeleiden die onder een ander financieringsregime vallen, dienen patiënten op te vatten als patiënten met een strafrechtelijke titel, gefinancierd door DForZo. Als bijvoorbeeld gevraagd wordt naar “het totaal aantal patiënten in behandeling/begeleiding” dan wordt bedoeld “het totaal aantal patiënten met zorg in een strafrechtelijk kader dat in behandeling dan wel begeleiding was”. Dit geldt ook voor zorgaanbieders die patiënten met en zonder strafrechtelijke titel binnen eenzelfde afdeling behandelen.
3.
Gebruiksdoel
DForZo, als opdrachtgever voor de doorontwikkeling van de set prestatie-indicatoren forensische zorg, heeft als primair doel inzicht te krijgen in de kwaliteit en effectiviteit van de gecontracteerde zorg. Informatie die middels de set prestatie-indicatoren forensische psychiatrie wordt verkregen is één van de manieren om de kwaliteit van zorg in kaart te brengen. De zorgaanbieders kunnen de informatie gebruiken als stuurinformatie voor hun interne (kwaliteits-)beleid en –cyclus. De cliëntenorganisaties kunnen de informatie uit de prestatie-indicatoren gebruiken voor belangenbehartiging. De inspecties kunnen de informatie gebruiken bij hun toezichtstaak.
5
4. Uitgangspunten Bij het selecteren en doorontwikkelen van de indicatoren heeft de voorbereidingsgroep de volgende uitgangspunten gehanteerd: • Zo veel als mogelijk van procesindicator naar uitkomstindicator; • de indicator moet betrekking hebben op de kwaliteit van zorg die een aanbieder levert; • de indicator moet zo veel als mogelijk vanuit bestaande registraties op te leveren zijn; • een beperkte set aan indicatoren.
5. Routine Outcome Monitoring De kernset prestatie-indicatoren 2015 bevat drie indicatoren die betrekking hebben op Routine Outcome Monitoring (ROM), te weten: • Het op systematische wijze meten van de ernst van de problematiek bij patiënten; • het op systematische wijze meten van het recidiverisico; • het meten van de verandering van het recidiverisico. Deze indicatoren gelden alleen voor de behandelsettingen, te weten de settingen FPC, PPC, klinisch overige en ambulante behandeling. Voor ambulante behandeling geldt dat in 2015 nog geen verplicht voorgeschreven risicotaxatie-instrumenten zijn en om die reden ook indicator 4 niet hoeft te worden aangeleverd. Bij het operationaliseren van deze indicatoren is getracht zo veel mogelijk aan te sluiten bij de ROM-systematiek in de reguliere ggz. De uitwerking van de prestatie-indicatoren over ROM sluit aan bij de besluitvorming die door het Forensisch Netwerk over de aangewezen ROM-instrumenten heeft plaatsgevonden. Voor indicator 1, het op systematische wijze meten van de ernst van de problematiek bij patiënten betekent dit: het meten met één van de volgende instrumenten: - De HoNOS; - De Mate7; - De DROS. Alle patiënten in alle behandelsettingen dienen met één van deze instrumenten gemeten te worden, uitgezonderd de patiënten voor wie de DBBC-hoofdgroepen persoonlijkheidsstoornissen, seksuele stoornissen of verdiepingsdiagnostiek worden geopend. De keuze voor het instrument dat wordt gebruikt berust bij de behandelaar/instelling. Voor indicator 3, het op systematische wijze meten van het recidiverisico, betekent dit: het jaarlijks meten met de HCR-20 V3 of de HKT-R voor alle klinische patiënten. Voor indicator 4, het meten van de verandering van het recidiverisico betekent dit voor alle klinische patiënten jaarlijkse afname van de Kfactoren uit de HKT-R. Voor de ambulante behandeling geldt het jaarlijks meten met een risicotaxatie-instrument naar keuze. Ten aanzien van de meetmomenten en –frequentie is het volgende van belang: In de ggz wordt voor de meetmomenten uitgegaan van minimaal een begin- en een eindmeting en bij langer durende behandelingen ook jaarlijkse tussenmetingen. Deze meetsystematiek is gevolgd bij indicator 1: het op systematische wijze meten van de ernst van de problematiek bij patiënten. Bij indicator 3, het op systematische wijze meten van het recidiverisico, is een afwijkende systematiek gekozen. Besloten is om hier geen eindmeting te definiëren. Omdat er jaarlijks wordt gemeten zal er bij beëindiging van het zorgtraject altijd een uitslag zijn van een gevalideerde en geldige risicotaxatie.
6
De patiënten waarover verantwoording moet worden afgelegd in een verslagjaar kunnen al voor dat verslagjaar gestart zijn met de behandeling. Afhankelijk van de periode na start behandeling waarbinnen gemeten moet zijn is de meetperiode 1 oktober 2014 - 1 oktober 2015 of 1 juli 2014 - 1 juli 2015. Dit betekent dat voor een aantal indicatoren een periode uit verslagjaar 2014 in 2015 wordt beschouwd. Door deze praktijk in de komende jaren voort te zetten kan de gehele patiëntenpopulatie worden betrokken. Gelet op de hogere doorloopsnelheid van patiënten binnen een PPC zijn in overleg tussen DForZo en de PPC een afwijkende meetfrequentie en afwijkende meetmomenten vastgesteld.
6. Keuze voor te ontwikkelen indicatoren en ontwikkelagenda De indicatoren zijn geclusterd op basis van de indeling: • Effectiviteit van zorg: o Het op systematische wijze meten van de verandering van de ernst van de problematiek; o continuïteit van zorg na afloop van de strafrechtelijke titel; o het op systematische wijze meten van het recidiverisico; o het meten van de verandering van het recidiverisico; o recidive tijdens en na de strafrechtelijke titel; o voortijdige beëindiging van de behandel- of begeleidingsovereenkomst. • Veiligheid: o Geweldsincidenten • Patiëntervaring: o Patiëntervaring over de (voortgang van de) behandeling/begeleiding. Voor het verslagjaar 2015 was de volgende ontwikkelagenda opgesteld: Normering: Normering van de volgende indicatoren: • Indicator 1: Het op systematische wijze meten van de verandering van de ernst van de problematiek bij patiënten • Indicator 3: Het op systematische wijze meten van het recidiverisico Doorontwikkeling: • Indicator 2: Continuïteit van zorg na afloop van de strafrechtelijke titel • Indicator 5: Recidive tijdens en na de strafrechtelijke titel • Indicator 6: Voortijdige beëindiging van de behandel- of begeleidingsovereenkomst • Indicator 7: Geweldsincidenten Nieuwe indicatoren: • Indicator 4: Het meten van de verandering van het recidiverisico (inclusief normering) • Indicator 8: Patiëntervaring over de (voortgang van de) behandeling of begeleiding Partijen zijn zich ervan bewust dat de geformuleerde indicatoren op onderdelen nog verder doorontwikkeld moeten worden.
7
7. Normering Bij het vaststellen van prestatie-indicatoren en de wens om instellingen hiermee met elkaar te kunnen vergelijken hoort ook een normering van indicatoren: in welke mate wordt de indicator aangeleverd en hoe verhouden de scores van vergelijkbare instellingen zich tot elkaar. De Voorbereidingsgroep had als opdracht om voor een aantal indicatoren normen voor te stellen voor verslagjaar 2014 en 2015. Deze normen worden door DForZo gebruikt in het zorginkoopproces en aan het niet behalen ervan worden financiële consequenties verbonden. Voor verslagjaar 2014 en 2015 is normering ontwikkeld voor de volgende indicatoren: • Indicator 1: Het op systematische wijze meten van de verandering van de ernst van de problematiek bij patiënten • Indicator 3: Het op systematische wijze meten van het recidiverisico • Indicator 4: Het meten van de verandering van het recidiverisico (vanaf 2015) Omdat deze indicatoren op procesniveau zijn beschreven is ook de normering voorgesteld op basis van procesnormen. De normering voor 2014 is bekendgemaakt door DForZo en GGZ Nederland in juli 2014. De normering voor 2015 staat per indicator opgenomen in deze indicatorengids en in de inkoopdocumenten 2015 (www.forensischezorg.nl). In de loop van 2014 heeft het Forensisch Netwerk een uitspraak gedaan over de instrumenten ten behoeve van indicator 1, 3 en 4. Deze zijn voor registratiejaar 2015 de verplicht te hanteren instrumenten. Voor het verslagjaar 2015 gelden de volgende voorgeschreven instrumenten: • Indicator 1: het meten met de HoNOS of de Mate7 of de DROS met uitzondering van patiënten met een persoonlijkheidsstoornis, patiënten met een seksuele stoornis en verdiepingsdiagnostiek. • Indicator 3: Voor alle klinisch opgenomen patiënten jaarlijks meten met de HCR-20 V3 of de HKT-R. • Indicator 4: Voor alle klinisch opgenomen patiënten jaarlijkse afname van de K-factoren uit de HKTR. Bij het vaststellen van de normering is rekening gehouden met het feit dat 2015 voor een aantal zorgaanbieders het eerste jaar is dat er gewerkt moet worden met de verplicht gestelde instrumenten. De normering voor 2015 staat bij de betreffende indicator opgenomen. Deze indicatoren zijn niet van toepassing voor de RIBW, FO en ambulante begeleiding.
8. Uniformiteit Om de uniformiteit van de uitkomsten van de indicatoren te bevorderen zijn met ingang van verslagjaar 2015 waar mogelijk aanwijzingen opgenomen voor het genereren van indicatoren vanuit de DBBCsystematiek. Vanuit de ZZP-systematiek is het niet mogelijk gebleken op deze wijze de vergelijkbaarheid te vergroten.
8
9. Aanlevering De indicatoren dienen te worden aangeleverd via het portaal van DForZo. In de inkoophandleiding Forensische Zorg 2015 en op de website www.forensischezorg.nl vindt u meer informatie hierover. 9.1 Organisatorische eenheid waarover gerapporteerd moet worden
De indicatorenset hanteert een indeling van de volgende settingen: - FPC; - PPC; - klinisch overig: hieronder wordt verstaan: de FPK/FVK, FPA/FVA en reguliere ggz/zorg voor mensen met een (licht) verstandelijke beperking; - ambulante behandeling; - RIBW en FO-instellingen en ambulante begeleiding. Indien uw zorginstelling meerdere typen zorg levert aan patiënten met een forensische zorgtitel (bijvoorbeeld klinisch overig, ambulante behandeling en beschermd wonen), dan is registratie van de prestatie-indicatoren over de twee typen zorg met de grootste contractwaarde verplicht. Over het andere type(n) van zorg hoeft u niet te registreren en aan te leveren. Voor verslagjaar 2015 betekent dit dat definitief duidelijk wordt over de aan te leveren typen zorg na het formaliseren van de contracten (voorjaar 2015). Op basis van uw offerte kunt u voor die tijd al inschatten over welke typen zorg u de registratie van prestatie-indicatoren dient bij te houden. Let op: voor niet-justitiële fpc’s, die zowel zorg leveren (eerste opnames) aan tbs met dwangverpleging als aan patiënten met andere strafrechtelijke titels (overige forensische zorg), geldt dat dit wordt beschouwd als twee typen van zorg. Waarover, indien dit de twee typen van zorg betreft met de grootste contractwaarde, separaat over verantwoord moet worden. Voor de tbs-gestelden in de instelling gelden de indicatoren FPC, voor de andere forensische patiënten geldt de set klinisch overig. 9.2 Behandeling of opname
De Voorbereidingsgroep heeft bij het opstellen van de definities gelet op eenduidig taalgebruik. Omdat deze set zowel op de klinische als de ambulante settingen van toepassing is wordt zo veel als mogelijk gesproken over behandeling. In de klinische settingen wordt hiermee (ook) “opname” of “verblijf” bedoeld. Daar waar het RIBW, FO-instellingen en/of ambulante begeleiding betreft wordt gesproken over begeleiding. 9.3 Cliënt of patiënt
Er is binnen de (forensische) ggz altijd veel discussie over de vraag of gesproken moet worden van cliënten of patiënten. In deze indicatorengids is gekozen voor de term “patiënten”. 9.4 Het Kwaliteitsinstituut.
Na aanlevering wordt de zorgaanbieder gevraagd de data te autoriseren voor doorlevering aan DJI en het Kwaliteitsinstituut. Met de komst van het Kwaliteitsinstituut worden de kwaliteitsgegevens niet meer doorgeleverd aan DigiMV waardoor de acties ten behoeve van de controle en het accorderen van de gegevens op jaarverslagenzorg.nl komt te vervallen.
9
9.5 Welke indicatoren voor wie?
FPC Indicator 1.
Het op systematische wijze meten van de verandering van de ernst van de problematiek bij patiënten
Indicator 3.
Het op systematische wijze meten van het recidiverisico
Indicator 4.
Het meten van de verandering van het recidiverisico
Indicator 5.
Recidive tijdens en na de strafrechtelijke titel
Indicator 7.
Geweldsincidenten
Indicator 8.
Patiëntervaring over de (voortgang van de) behandeling/begeleiding
PPC Indicator 1.
Het op systematische wijze meten van de verandering van de ernst van de problematiek bij patiënten
Indicator 2.
Continuïteit van zorg na afloop van de strafrechtelijke titel
Indicator 3.
Het op systematische wijze meten van het recidiverisico
Indicator 4.
Het meten van de verandering van het recidiverisico
Indicator 5.
Recidive tijdens en na de strafrechtelijke titel
Indicator 7.
Geweldsincidenten
Indicator 8.
Patiëntervaring over de (voortgang van de) behandeling/begeleiding
10
Klinische zorg overig Indicator 1.
Het op systematische wijze meten van de verandering van de ernst van de problematiek bij patiënten
Indicator 2.
Continuïteit van zorg na afloop van de strafrechtelijke titel
Indicator 3.
Het op systematische wijze meten van het recidiverisico
Indicator 4.
Het meten van de verandering van het recidiverisico
Indicator 5.
Recidive tijdens en na de strafrechtelijke titel
Indicator 6.
Voortijdige beëindiging van de behandel- of begeleidingsovereenkomst
Indicator 7.
Geweldsincidenten
Indicator 8.
Patiëntervaring over de (voortgang van de) behandeling/begeleiding
Ambulante behandeling Indicator 1.
Het op systematische wijze meten van de verandering van de ernst van de problematiek bij patiënten
Indicator 2.
Continuïteit van zorg na afloop van de strafrechtelijke titel
Indicator 3.
Het op systematische wijze meten van het recidiverisico
Indicator 5.
Recidive tijdens en na de strafrechtelijke titel
Indicator 6.
Voortijdige beëindiging van de behandel- of begeleidingsovereenkomst
Indicator 8.
Patiëntervaring over de (voortgang van de) behandeling/begeleiding
RIBW, FO-instellingen en ambulante begeleiding Indicator 2. Continuïteit van zorg na afloop van de strafrechtelijke titel Indicator 5. Recidive tijdens en na de strafrechtelijke titel Indicator 6. Voortijdige beëindiging van de behandel- of begeleidingsovereenkomst Indicator 8. Patiëntervaring over de (voortgang van de) behandeling/begeleiding
11
10. Indicatoren verslagjaar 2015 1. Het op systematische wijze meten van de verandering van de ernst van de problematiek bij patiënten Onderbouwing Verandering van de ernst van de problematiek is een centrale maat voor het effect van de behandeling. De meetresultaten van herhaalde metingen kunnen gebruikt worden bij de indicatiestelling, voor de evaluatie van de behandeling, bij de afstemming over de cliënt in een teamoverleg of in overleg met de zorginkoper. Voor een oordeel met betrekking tot de kwaliteit van zorg volstaat op dit moment het inzichtelijk maken van het relatief aantal patiënten waarbij deze verandering stelselmatig en tijdig wordt gemeten. Uitgangspunt is dat voor elke patiënt die voor minimaal 3 maanden in behandeling wordt genomen een beginmeting wordt gedaan. Als een patiënt langer dan 6 maanden in behandeling is (geweest) dient er een herhaalmeting c.q. een eindmeting te hebben plaatsgevonden. Voor patiënten die langer dan een jaar in behandeling zijn geldt bovendien dat er een jaarlijkse meting plaatsvindt. Samengevat: o Er moet een beginmeting zijn als een patiënt 3 maanden en 1 dag in behandeling is; o er moet een eindmeting zijn als een patiënt langer dan 6 maanden en 1 dag in behandeling was; o er moet een jaarlijkse meting zijn als een patiënt langer dan een jaar in behandeling was. Gelet op de doorloopsnelheid van de patiënten van een PPC geldt voor hen een andere (hogere) frequentie. Zie hiervoor de beschrijving van de indicator. Wijziging
Voor verslagjaar 2015 zijn de te gebruiken meetinstrumenten verplicht voorgeschreven.
De patiënten waarover verantwoording moet worden afgelegd in een verslagjaar kunnen al voor dat verslagjaar gestart zijn met de behandeling. Afhankelijk van de periode na start behandeling waarbinnen gemeten moet zijn is de meetperiode 1 oktober 2014/ 1 oktober 2015. . Voor de beginmetingen worden de patiënten beschouwd die in behandeling zijn genomen tussen 1 oktober 2014 en 1 oktober 2015. Dit betekent dat de meting nog kan hebben plaatsgevonden in het voorafgaande registratiejaar (2014).
Beschrijving FPC
Klinisch overig Ambulante Behandeling
PPC
Indicator 1.1: Beginmeting. Het percentage patiënten bij wie binnen drie maanden na start behandeling aantoonbaar een beginmeting is gedaan van de ernst van de problematiek met de HoNOS of de Mate7 of de DROS van alle patiënten die in het verslagjaar minimaal drie maanden en 1 dag in behandeling zijn. Dit betreft patiënten die gestart zijn met behandeling tussen 1 oktober 2014 en 1 oktober 2015. Het percentage patiënten bij wie binnen één week na start behandeling aantoonbaar een beginmeting is gedaan van de ernst van de aandoening met de HoNOS of de Mate7 of de DROS van alle patiënten die in het verslagjaar zijn opgenomen.
12
FPC Klinisch overig Ambulante Behandeling PPC
FPC Klinisch overig Ambulante Behandeling PPC
Indicator 1.2: Systematisch meten. Het percentage patiënten dat langer dan een jaar in behandeling is (geweest) en bij wie jaarlijks aantoonbaar de ernst van de problematiek is gemeten met hetzelfde meetinstrument als de beginmeting.
Het percentage patiënten dat langer dan 8 weken in behandeling is (geweest) en bij wie aantoonbaar binnen 6 tot 8 weken na start behandeling aantoonbaar de ernst van de problematiek is gemeten met hetzelfde meetinstrument als de beginmeting. Indicator 1.3: Eindmeting. Het percentage patiënten dat langer dan 6 maanden in behandeling is (geweest) en bij wie uiterlijk binnen 3 maanden voor ontslag een eindmeting is gedaan met hetzelfde meetinstrument als de beginmeting.
Het percentage patiënten dat langer dan 12 weken in behandeling is (geweest) en bij wie uiterlijk binnen 1 week voor ontslag aantoonbaar een eindmeting is gedaan met hetzelfde instrument als de beginmeting. Indien de ontslagdatum onbekend is en er sprake is van plotselinge invrijheidstelling wordt de nameting, indien mogelijk, op de dag van de invrijheidsstelling gedaan.
13
Indicator 1 stap voor stap Noemer 1.1
Het totaal aantal patiënten dat in het verslagjaar op enig moment meer dan drie maanden in behandeling was, met uitzondering van de patiënten bij wie de DDBChoofdgroep persoonlijkheidsstoornissen, seksuele stoornissen of verdiepingsdiagnostiek is geopend. Dit betreft patiënten voor wie de start van de behandeling plaats vond tussen 1 oktober 2014 en 1 oktober 2015 en van wie de behandeling langer duurde dan 3 maanden. NB. De termijn van drie maanden start na het eerste behandelcontact.
PPC
Het aantal patiënten dat in het verslagjaar is opgenomen, met uitzondering van de patiënten bij wie de DDBC-hoofdgroep persoonlijkheidsstoornissen, seksuele stoornissen of verdiepingsdiagnostiek is geopend.
Teller 1.1
Het aantal patiënten uit de noemer bij wie binnen 3 maanden na start behandeling aantoonbaar een beginmeting is gedaan met de HoNOS of de Mate7 of de DROS.
PPC
Het aantal patiënten uit de noemer bij wie binnen één week na start behandeling aantoonbaar een beginmeting is gedaan van de ernst van de aandoening met de HoNOS of de Mate7 of de DROS.
Noemer 1.2
Het totaal aantal patiënten dat gedurende het verslagjaar op enig moment langer dan een jaar bij de instelling in behandeling is, met uitzondering van de patiënten bij wie de DDBC-hoofdgroep persoonlijkheidsstoornissen, seksuele stoornissen of verdiepingsdiagnostiek is geopend.
PPC
Het aantal patiënten dat gedurende het verslagjaar op enig moment langer dan 8 weken in behandeling was, met uitzondering van de patiënten bij wie de DDBChoofdgroep persoonlijkheidsstoornissen, seksuele stoornissen of verdiepingsdiagnostiek is geopend.
Teller 1.2
Het aantal patiënten uit de noemer bij wie jaarlijks aantoonbaar de ernst van de problematiek is gemeten met hetzelfde meetinstrument als de beginmeting.
PPC
Het aantal patiënten uit de noemer bij wie aantoonbaar binnen 6 tot 8 weken na start behandeling aantoonbaar de ernst van de problematiek is gemeten met hetzelfde meetinstrument als de beginmeting.
Noemer 1.3
Het aantal patiënten dat tussen 1 januari 2015 en 1 januari 2016 is ontslagen en waarvan de behandeling langer dan 6 maanden duurde, met uitzondering van de patiënten bij wie de DDBC-hoofdgroep persoonlijkheidsstoornissen, seksuele stoornissen of verdiepingsdiagnostiek is geopend.
PPC
Het aantal patiënten dat gedurende het verslagjaar op enig moment langer dan 12 weken in behandeling was, met uitzondering van de patiënten bij wie de DDBChoofdgroep persoonlijkheidsstoornissen, seksuele stoornissen of verdiepingsdiagnostiek is geopend.
14
Teller 1.3
Het aantal patiënten uit de noemer bij wie aantoonbaar uiterlijk binnen 3 maanden voor ontslag een eindmeting is gedaan met hetzelfde meetinstrument als de beginmeting, met uitzondering van verdiepingsdiagnostiek en overleden patiënten.
PPC
Het aantal patiënten uit de noemer bij wie uiterlijk binnen 1 week voor ontslag aantoonbaar een eindmeting is gedaan met hetzelfde instrument als bij de beginmeting. Indien de ontslagdatum onbekend is en er sprake is van plotselinge invrijheidstelling wordt de nameting, indien mogelijk, op de dag zelf gedaan.
Exclusiecriteria
* patiënten voor wie de DBBC-hoofdgroep persoonlijkheidsstoornissen, seksuele stoornissen of verdiepingsdiagnostiek is geopend * RIBW, FO en ambulante begeleiding
Definities
* Aantoonbaar meten van de ernst van de problematiek: vastgelegd in het zorgdossier * Periodiek of jaarlijks meten: tussen twee metingen mag maximaal 365 dagen verstreken zijn * Verdiepingsdiagnostiek is, naast de voorgenomen indicatiestelling, ook een manier om een patiënt naar forensische zorg toe te leiden zonder dat er sprake is van een strafrechtelijke titel. Verdiepingsdiagnostiek wordt ingezet bij verdachten waarbij er aanwijzingen zijn van psychische problemen, verslavingsproblematiek, een verstandelijke beperking of een combinatie daarvan. * Met hetzelfde instrument als de beginmeting: ROM veronderstelt het vergelijken van 2 metingen. Om deze vergelijking te kunnen maken is het noodzakelijk dat met hetzelfde instrument wordt gemeten. Aangezien 2015 het eerste jaar is dat instrumenten zijn voorgeschreven geldt deze voorwaarde met een nuancering: indien de beginmeting met een ander instrument dan de HoNOS of de Mate7 of de DROS heeft plaatsgevonden kan de vervolg- en eindmeting met ditzelfde instrument plaatsvinden, dit ter beoordeling van de behandelaar/instelling. Voor nieuw opgenomen patiënten gelden de aangegeven instrumenten. * Drie maanden wordt geoperationaliseerd als 92 dagen, 6 maanden is geoperationaliseerd als 183 dagen. * Voor de FPC’s wordt onder het aantal patiënten dat gedurende het jaar in behandeling is verstaan de patiënten tot en met transmuraal verlof. * Let op: Voor de FPC’s geldt bij deze indicator dat er sprake is van “ontslag” of “einde behandeling” indien er sprake is van proefverlof, dan wel voorwaardelijke beëindiging van de maatregel. Ontslag wordt hier anders gedefinieerd dan bij indicator 3 (meten recidiverisico). De reden hiervoor is dat het FPC ook tijdens proefverlof verantwoordelijk is voor een geldige risicotaxatie (bijvoorbeeld ten behoeve van een verlengingszitting). * Onder "start behandeling" wordt voor de klinische setting verstaan: de dag van opname. Onder "start behandeling" wordt voor de ambulante setting verstaan: het eerste behandelcontact na de opening van een DBBC. * Omdat het voor kan komen dat er binnen de organisatie patiënten zijn die intern overgaan van DBC naar DBBC worden ook metingen afgenomen 3 maanden voor start behandeling meegeteld als eerste meting.
15
Nadere omschrijving DBBC-systematiek
De start van de behandeling voor de klinische setting is af te leiden door naar de eerste verblijfsdag te kijken die bij de initiële DBBC hoort. De verblijfsdag en de DBBC zijn aan elkaar gekoppeld met eenzelfde DBBC-identificatienummer. Een initiële DBBC is te herkennen aan een zorgtype dat met een ‘1’begint. De verblijfsdag met de ‘oudste’ verblijfsdag-activiteitendatum die gekoppeld is aan de initiële DBBC is de eerste opnamedag en daarmee de start behandeling. De start van de behandeling voor de ambulante setting is af te leiden door naar de datum van eerste activiteit te kijken die bij de initiële DBBC hoort. Het gaat hier om een activiteit met de oudste tijdschrijven-activiteitendatum.
Mogelijke bronnen
DBBC-registratie, MITS, ROM-database, User, EPD en dossier
Normering
Voor de aanlevering van deze indicator worden door DForZo in 2015 de volgende normen gehanteerd: Voor de beginmetingen geldt dezelfde normering als in 2014. Dit betekent een percentage geldige en tijdige beginmetingen van minimaal 25%.
16
2. Continuïteit van zorg na afloop van de strafrechtelijke titel Onderbouwing
Kwalitatief goede zorg houdt niet op bij de muren van de organisatie en het einde van de strafrechtelijke titel. Van hulpverleners wordt verwacht dat zij een goed lopend ketentraject voor de patiënt organiseren. Ketenzorg gaat over de samenwerking tussen verschillende instituten en instellingen die betrokken zijn bij de zorg. DForZo heeft continuïteit van zorg na afloop van de strafrechtelijke titel als één van haar speerpunten van beleid geformuleerd gelet op de Wet Forensische Zorg en de Wet Verplichte GGZ. Onder continuïteit wordt begrepen een vloeiende overgang van forensische zorg naar reguliere ggz.
Wijziging
Per 1 januari 2015 zal met onder andere de verwachte invoering van de Wet op de Langdurige Zorg een grote stelselherziening plaatsvinden waarbij verschuivingen in verantwoordelijkheden plaatsvinden tussen de uitvoerders van de AWBZ/WLZ, de WMO en de Zorgverzekeringswet. Op het moment van samenstelling van deze indicatorengids zijn de gevolgen hiervan niet goed te overzien. Waar mogelijk zijn aanvullingen in de definities gedaan. Er wordt naar gestreefd om voor 1 januari 2015 eventuele aanpassingen als gevolg van deze stelselherziening te communiceren.
Beschrijving PPC Klinisch overig Ambulante behandeling RIBW/begeleiding
Indicator 2.1 Het percentage patiënten dat zorg voor rekening van de Zorgverzekeringswet dan wel de AWBZ/WLZ dan wel de WMO nodig heeft na afloop van hun strafrechtelijke titel. NB. De noodzaak voor vervolgzorg wordt bepaald door de behandelaar en in het geval van een opvanginstelling of RIBW of ambulante begeleiding door de begeleidende organisatie.
PPC Klinisch overig Ambulante Behandeling RIBW/begeleiding
Indicator 2.2 Het percentage patiënten van alle patiënten die zorg voor rekening van de Zorgverzekeringswet dan wel de AWBZ/WLZ dan wel de WMO nodig hebben na afloop van hun strafrechtelijke titel en waarvoor op de datum van afloop van de strafrechtelijke titel een verwijsbrief dan wel een CIZ-indicatie dan wel een beschikking voor een WMO-maatwerkvoorziening is afgegeven, en/of met een civielrechtelijke Rechterlijke Machtiging (RM) dan wel met een In Bewaring Stelling (IBS) uitstroomt. NB. Het gaat hier om een daadwerkelijk afgegeven CIZ-indicatie en niet om een aangevraagde CIZ-indicatie. Ditzelfde geldt voor de beschikking voor een WMOmaatwerkvoorziening, de Rechtelijke Machtiging en de In Bewaringstelling. NB. Het gaat hier om het daadwerkelijk eindigen van een strafrechtelijke titel, niet om een overgang naar een andere titel.
17
Indicator 2 stap voor stap Noemer 2.1
Het aantal patiënten waarvan gedurende het verslagjaar de strafrechtelijke titel is geëindigd. Binnen de DBBC-systematiek gaat het om DBBC’s met een einddatum die in het verslagjaar valt en sluitreden 6 “Reden van afsluiten door beëindiging strafrechtelijke titel” of sluitreden 7 “Reden voor afsluiten door onvoorziene beëindiging strafrechtelijke titel” hebben.
Teller 2.1
Het aantal patiënten uit de noemer dat zorg voor rekening van de Zorgverzekeringswet dan wel de AWBZ/WLZ dan wel de WMO nodig heeft na afloop van hun strafrechtelijke titel.
Noemer 2.2
Het aantal patiënten van wie in het verslagjaar de strafrechtelijke titel is geëindigd en dat zorg voor rekening van de Zorgverzekeringswet dan wel de AWBZ/WLZ dan wel een WMO-maatwerkvoorziening nodig heeft na afloop van de strafrechtelijke titel.
Teller 2.2
Het aantal patiënten uit de noemer waarvoor op de datum van afloop van de strafrechtelijke titel een verwijsbrief dan wel een CIZ-indicatie dan wel een beschikking voor een WMO-maatwerkvoorziening is afgegeven of dat men met een civielrechtelijke Rechterlijke Machtiging (RM) dan wel met een In Bewaring Stelling (IBS) uitstroomt.
Exclusiecriteria
* Preventief gehechten en vreemdelingen verblijvend in een PPC. Let op: het regelen van vervolgzorg voor preventief gehechten is van groot belang, maar valt buiten de range van deze indicator. DForZo en de PPC overleggen over de wijze waarop zicht gekregen kan worden op vervolgzorg van preventief gehechten, buiten deze indicatorenset om. * FPC. Aangezien TBS-gestelden in het algemeen niet direct vanuit het FPC in vrijheid worden gesteld ligt de verantwoordelijkheid voor het regelen van vervolgzorg bij de beëindiging van de maatregel vaak bij een andere zorginstelling, namelijk waar betrokkene op dat moment verblijft. Om die reden zijn de FPC uitgesloten van deze indicator.
Definities
*Onder beëindigen van de strafrechtelijke titel wordt verstaan het feit dat zorg in een strafrechtelijk kader eindigt. Hieronder wordt dus niet verstaan de overgang naar een andere strafrechtelijke titel. * Onder een verwijsbrief wordt mede verstaan een verwijzing middels een ontslagbrief of een overdrachtsbrief. *Onder zorg voor rekening van de Zorgverzekeringswet of AWBZ/WLZ of WMO wordt verstaan alle forensische of reguliere ggz welke niet wordt ingekocht door DForZo maar door de zorgverzekeraar, het zorgkantoor of de gemeenten zoals de ambulante of klinische ggz en verslavingszorg, verstandelijk gehandicaptenzorg, beschermd wonen. * Daar waar wordt gesproken over “behandeling” en/of “zorg” dient tevens te worden gelezen “begeleiding”. *Preventief gehechten waarvan de straf wordt omgezet in de periode van voorlopige hechtenis blijven beschouwd als preventief gehecht.
18
Nadere omschrijving Gebruik voor het genereren van deze indicator afsluitreden 6 en 7 uit de DBBCDBBC-systematiek systematiek Mogelijke bronnen
DBBC-registratie, EPD, Tulp-GW en dossier
Normering
Voor het verslagjaar 2015 is deze indicator niet genormeerd door DForZo.
19
3. Het op systematische wijze meten van het recidiverisico Onderbouwing
In het Wetsvoorstel Forensische Zorg wordt het doel van de forensische zorg beschreven als “het herstel van de forensische patiënt en vermindering van de kans op recidive ten behoeve van de veiligheid van de samenleving”. De inwerkingtreding van deze wet is voorzien voor 1 januari 2015. Deze doelen maken het essentieel in de forensische behandeling of begeleiding een inschatting te maken van het recidiverisico. Deze inschatting wordt gedaan aan de hand van een gestructureerde risicotaxatie.
Wijziging
Voor verslagjaar 2015 zijn de te gebruiken meetinstrumenten verplicht voorgeschreven voor klinische patiënten. Voor de klinische settingen is jaarlijkse meting met de HCR-V3 of de HKT-R aan de orde. Voor ambulante settingen is geen sprake van een voorgeschreven meetinstrument, naar verwachting is dit in 2016 wel het geval. De patiënten waarover verantwoording moet worden afgelegd in een verslagjaar kunnen al voor dat verslagjaar gestart zijn met de behandeling. Afhankelijk van de periode na start behandeling waarbinnen gemeten moet zijn is de meetperiode 1 oktober 2014/ 1 oktober 2015 of 1 juli 2014/1 juli 2015.De relevante periode is afhankelijk van de setting (zie verderop). Gelet op de doorloopsnelheid van de patiënten van een PPC geldt voor hen een andere (hogere) frequentie. Zie hiervoor de beschrijving van de indicator.
Beschrijving
Indicator 3.1: Beginmeting.
FPC
Het percentage patiënten bij wie aantoonbaar binnen 6 maanden na in behandeling te zijn genomen een beginmeting is gedaan met de HCR V3 of de HKT-R van alle patiënten die tussen 1 juli 2014 en 1 juli 2015 in behandeling zijn genomen en waarvan de verblijfsduur/behandelduur langer dan 6 maanden is. Voor de FPC’s geldt dat patiënten die gemeten worden voor 1 januari 2015, een meting met een andere versie van de HKT of HCR ook als geldige meting wordt beschouwd. Bij patiënten gemeten na 1 januari 2015, wordt alleen de meting aan de hand van de HCR VR en HKT-R als geldige meting beschouwd.
PPC
Het percentage patiënten bij wie aantoonbaar binnen 1 week na opname de Hitems van de HKT-R zijn afgenomen.
Klinisch overig
Het percentage patiënten bij wie aantoonbaar binnen 3 maanden na start behandeling een beginmeting is gedaan met de HCR V3 of de HKT-R van alle patiënten die in behandeling zijn genomen tussen 1 oktober 2014 en 1 oktober 2015 en waarvan de verblijfsduur/behandelduur langer dan 3 maanden is.
Ambulante Behandeling
Het percentage patiënten bij wie aantoonbaar binnen 3 maanden na startbehandeling een beginmeting is gedaan met een risicotaxatie-instrument van alle patiënten die in behandeling zijn genomen tussen 1 oktober 2014 en 1 oktober 2015 en waarvan de verblijfstatus/behandelduur langer dan 3 maanden is.
20
Beschrijving
Indicator 3.2: Systematisch meten
FPC Klinisch overig
Het percentage patiënten bij wie aantoonbaar periodiek het recidiverisico is gemeten met de HCR V3 of de HKT-R
PPC
Het percentage patiënten bij wie aantoonbaar binnen 8 weken na opname de Kitems van de HKT-R zijn afgenomen
Ambulante Behandeling
Het percentage patiënten bij wie aantoonbaar periodiek het recidiverisico is gemeten met een risicotaxatie-instrument.
Beschrijving PPC
Indicator 3.3: Eindmeting. Het percentage patiënten bij wie aantoonbaar binnen een week voor ontslag de Kitems en de T-items van de HKT-R zijn afgenomen. Indien er sprake is van plotselinge invrijheidsstelling wordt de eindmeting, indien mogelijk, op de dag zelf gedaan.
21
Indicator 3 stap voor stap Noemer 3.1
Het totaal aantal patiënten dat tussen 1 oktober 2014 (voor de FPC’s 1 juli 2014) en 1 oktober 2015 (voor de FPC’s 1 juli 2015) in behandeling is gekomen. Dit betreft uitsluitend patiënten die op enig moment langer dan 3 maanden (voor de FPC’s 6 maanden) in behandeling waren . Met andere woorden: dit betreft start behandeling tussen 1 juli 2014 en 1 juli 2015 voor de FPC’s, tussen 1 oktober 2014 en 1 oktober 2015 voor klinisch overig en ambulante behandeling.
PPC
Het totaal aantal patiënten dat tussen 1 januari 2015 en 1 januari 2016 is opgenomen.
Teller 3.1 FPC Klinisch overig
Het aantal patiënten uit de noemer waarbij aantoonbaar binnen 3 maanden na start behandeling een meting is gedaan met de HCR V3 of de HKT-R en waarvan de behandeling meer dan 3 maanden duurde. NB. Voor FPC’s dient in plaats van "3 maanden" "6 maanden" te worden gelezen.
PPC
Het aantal patiënten uit de noemer bij wie aantoonbaar binnen 1 week na opname de H-items van de HKT-R zijn afgenomen.
Ambulante Behandeling
Het aantal patiënten uit de noemer waarbij aantoonbaar binnen 3 maanden na start behandeling een meting is gedaan met een risicotaxatie-instrument en waarvan de behandeling meer dan 3 maanden duurde. NB. Voor FPC’s dient in plaats van "3 maanden" "6 maanden" te worden gelezen.
Noemer 3.2
Het totaal aantal patiënten dat gedurende het verslagjaar op enig moment in behandeling was. NB. Dit betreft uitsluitend patiënten die op enig moment langer dan 3 maanden in behandeling waren. De termijn van drie maanden start na het eerste behandelcontact.
PPC
Het totaal aantal patiënten dat in 2015 op enig moment langer dan 8 weken was opgenomen.
Teller 3.2 FPC Klinisch overig
Het aantal patiënten uit de noemer voor wie aantoonbaar een geldige risicotaxatie met de HCR V3 of de HKT-R aanwezig is. NB. Onder "geldig" wordt verstaan: de geldigheidsduur van het instrument.
PPC
Het aantal patiënten uit de noemer bij wie aantoonbaar binnen weken na opname de K-items van de HKT-R zijn afgenomen
Ambulante Behandeling
Het aantal patiënten uit de noemer voor wie aantoonbaar een geldige risicotaxatie met een risicotaxatie-instrument aanwezig is. NB. Onder "geldig" wordt verstaan: de geldigheidsduur van het instrument.
22
Noemer 3.3 PPC Teller 3.3 PPC
Het aantal patiënten dat in 2015 is ontslagen.
Het aantal patiënten bij wie aantoonbaar binnen een week voor ontslag de K-items en de T-items van de HKT-R zijn afgenomen. Indien er sprake is van plotselinge invrijheidsstelling wordt de eindmeting, indien mogelijk, op de dag zelf gedaan.
Exclusiecriteria
* Patiënten die in preventieve hechtenis zijn. * Patiënten met een schorsing van preventieve hechtenis. * RIBW, FO en ambulante begeleiding.
Definities
* Aantoonbaar meten van het recidiverisico: vastgelegd in het zorgdossier * Drie maanden wordt geoperationaliseerd als 92 dagen. Zes maanden wordt geoperationaliseerd als 183 dagen. * Periodiek meten van het recidiverisico: De duur van de periode hangt samen met de geldigheidsduur van het meetinstrument. Indien een risicotaxatie 1 jaar geldig is dan dient bij “periodiek” “jaarlijks” te worden gelezen. Uitgangspunt is dat vanaf de beginmeting er gedurende de gehele behandelduur en op het moment van ontslag van de patiënt altijd een geldige risicotaxatie aantoonbaar aanwezig is. * Voor de FPC’s wordt onder het aantal patiënten dat gedurende het jaar in behandeling is verstaan de patiënten tot en met proefverlof. * Let op: Voor de FPC geldt bij deze indicator dat er sprake is van “ontslag” of “einde behandeling” indien er sprake is van voorwaardelijke of onvoorwaardelijke beëindiging van de behandeling. Ontslag wordt hier anders gedefinieerd dan bij indicator 1. De reden hiervoor is dat het FPC ook tijdens proefverlof verantwoordelijk is voor een geldige risicotaxatie (bijvoorbeeld ten behoeve van een verlengingszitting). * Het gaat hierbij om het gevaar wanneer de patiënt op moment van typeren /afname zich in de maatschappij zou begeven.
Mogelijke bronnen
DBBC-registratie, MITS, EPD en dossier
Normering
Voor de aanlevering van deze indicator worden door DForZo in 2015 de volgende normen gehanteerd: Voor de beginmetingen geldt dezelfde normering als in 2014. Dit betekent een percentage geldige en tijdige beginmetingen van 70% voor de FPC en 35% voor de PPC, de klinisch overige en ambulante settingen.
23
4. Het meten van de verandering van het recidiverisico
Onderbouwing
Om de verandering van het recidiverisico inzichtelijk te maken is besloten dat voor alle klinische patiënten een jaarlijkse afname van de K-factoren van de
HKT-R zal plaatsvinden met ingang van verslagjaar 2015. Allereerst zal deze indicator als een procesindicator worden opgenomen waarbij op termijn wordt gestreefd naar een uitkomstindicator. Voor verslagjaar 2015 zijn nog geen voorwaarden gesteld aan het meetmoment. Het is allereerst van belang dat voor alle patiënten die in 2015 op enig moment langer dan 3 maanden in behandeling waren een meting heeft plaatsgevonden. Voor verslagjaar 2016 zal dit verder worden uitgewerkt. Wijziging
Beschrijving FPC PPC Klinisch Overig
Betreft een nieuwe indicator
Indicator 4: Afname van de K-factoren van de HKT-R. Het percentage patiënten bij wie aantoonbaar in 2015 de K-factoren van de HKT-R zijn afgenomen van alle patiënten die in 2015 werden behandeld en waarvan de behandeling langer dan 3 maanden duurde.
24
Indicator 4 stap voor stap
Noemer 4
Het aantal patiënten dat in 2015 op enig moment langer dan 3 maanden in behandeling was.
Teller 4
Het aantal patiënten uit de noemer van wie aantoonbaar een meting aanwezig is van de K-factoren van de HKT-R, afgenomen in 2015
Exclusiecriteria
* Patiënten die in preventieve hechtenis zijn. * Patiënten met een schorsing van preventieve hechtenis. * Ambulante behandeling, RIBW, FO en ambulante begeleiding.
Definities
* Aantoonbaar meten van de K-factoren van de HKT-R: vastgelegd in het zorgdossier * Drie maanden wordt geoperationaliseerd als 92 dagen. * Voor de FPC’s wordt onder het aantal patiënten dat gedurende het jaar in behandeling is verstaan de patiënten tot en met proefverlof. * Let op: Voor de FPC geldt bij deze indicator dat er sprake is van “ontslag” of “einde behandeling” indien er sprake is van voorwaardelijke of onvoorwaardelijke beëindiging van de behandeling. Ontslag wordt hier anders gedefinieerd dan bij indicator 1. De reden hiervoor is dat het FPC ook tijdens proefverlof verantwoordelijk is voor een geldige risicotaxatie (bijvoorbeeld ten behoeve van een verlengingszitting). * Het gaat hierbij om het gevaar wanneer de patiënt op moment van typeren /afname zich in de maatschappij zou begeven.
Mogelijke bronnen
DBBC-registratie, MITS, EPD en dossier
Normering
Voor de aanlevering van deze indicator worden door DForZo in 2015 de volgende normen gehanteerd: Voor de metingen van de K-factoren geldt dezelfde normering als bij indicator 3. Dit betekent een percentage geldige en tijdige metingen van 70% voor de FPC en 35% voor de PPC, en de klinisch overige settingen.
25
5. Recidive tijdens en na afloop van de strafrechtelijke titel Onderbouwing
De behandeling en begeleiding van patiënten binnen een strafrechtelijk kader heeft tot doel de kans op herhaling van het delict tot een aanvaardbaar risico te verminderen. De voorbereidingsgroep is er voor 2015 nog niet geslaagd om tot een meer outputgerichte indicator te komen omdat volledig betrouwbare cijfers over recidive tijdens en na afloop van de strafrechtelijke titel nog niet beschikbaar zijn voor de zorgaanbieders. De mogelijkheden voor een rechtstreekse terugkoppeling van strafrechtelijke gegevens vanuit Justitie richting de zorgaanbieder worden momenteel door DForZo onderzocht. In afwachting van de uitkomsten van deze pilot is de huidige procesindicator ten opzichte van verslagjaar 2014 ongewijzigd. Aangesloten is bij de uitkomsten van een expertmeeting over transparantie ten aanzien van recidive. Deze expertmeeting heeft opgeleverd dat de forensische zorgaanbieders vinden dat zij kunnen worden aangesproken op de mate van inspanning om de recidive tijdens de strafrechtelijke titel in beeld te brengen en te handelen naar de bevindingen. Het verkrijgen van recidivecijfers na afloop van de strafrechtelijke titel is op dit moment nog niet gestructureerd mogelijk. Bij de uitvraag van deze indicator wil DForZo echter wel inventariseren wat de praktijk op dit moment is. Er wordt in de registratie en aanlevering van deze indicator niet gevraagd naar het aantal recidives, maar of en hoe de zorginstelling recidives tijdens en na afloop van de strafrechtelijke titel in beeld brengt en hoe de zorginstelling met de informatie over recidive tijdens en na de strafrechtelijke titel omgaat.
Wijziging
Geen wijziging.
26
Beschrijving Alle settingen
Indicator 5.1: Brengt uw organisatie de recidives tijdens de strafrechtelijke titel in beeld? • Ja • Nee Indicator 5.2: Brengt uw organisatie de recidives na afloop van de strafrechtelijke titel in beeld? • Ja • Nee Indicator 5.3: Hoe brengt uw organisatie de recidives tijdens de strafrechtelijke titel in beeld? • Veiligheidshuis • Politie • Reclassering • Patiënt zelf • (Sociale) netwerk patiënt • Anders, namelijk ……. Indicator 5.4: Hoe brengt uw organisatie de recidives na afloop van de strafrechtelijke titel in beeld? • Veiligheidshuis • Politie • Reclassering • Patiënt zelf • (Sociale) netwerk patiënt • Anders, namelijk ……. Indicator 5.5: Hoe past u de verkregen informatie met betrekking tot recidive tijdens de strafrechtelijke titel toe? • Het bijstellen van individuele behandelingen/begeleidingen • Evaluatie van (onderdelen van) het behandelaanbod c.q. begeleidingsaanbod • Anders, namelijk…….. Indicator 5.6: Hoe past u de verkregen informatie met betrekking tot recidive na afloop van de strafrechtelijke titel toe? • Het bijstellen van individuele behandelingen/begeleidingen • Evaluatie van (onderdelen van) het behandelaanbod c.q. begeleidingsaanbod • Anders, namelijk……..
Exclusiecriteria
* Patiënten die in preventieve hechtenis zijn * Patiënten met een schorsing van de preventieve hechtenis
Definities
Onder recidive wordt voor verslagjaar 2015 elk hernieuwd contact met justitie/politie verstaan naar aanleiding van (verdenking van) een delict.
27
Mogelijke bronnen
User, MITS, Procesinformatie en beleid
Normering
Voor het verslagjaar 2015 wordt deze indicator niet genormeerd door DForZo.
28
6. Voortijdige beëindiging van de behandel- of begeleidingsovereenkomst Onderbouwing
Wanneer een forensische patiënt de behandeling of begeleiding op eigen initiatief eenzijdig beëindigt, onttrekt deze zich daarmee aan de behandeling of begeleiding en aan de voorwaarden die in het vonnis gesteld zijn. Het terugvalrisico wordt hierdoor groter. Dit geldt ook als de behandelaar of begeleider besluit om de behandel-of begeleidingsovereenkomst te beëindigen voor het einde van de strafrechtelijke titel omdat de patiënt langdurig niet is komen opdagen, niet meewerkt aan de behandeling/begeleiding en/of de voorwaarden overtreedt.
Wijziging
De DBBC-handleiding is ten behoeve van het genereren van deze indicator aangepast zodat zowel het voortijdig beëindigen op initiatief van de patiënt als de behandelaar onder DBBC sluitreden 1 worden geregistreerd. Hiermee kan voor verslagjaar 2015 volstaan worden met één indicator. DForZo en het Forensisch Netwerk zijn in februari 2015 tot overeenstemming gekomen dat voor het genereren van deze indicator kan worden volstaan met afsluitreden 1 van de DBBC’s. Men is zich ervan bewust dat deze meer informatie bevat dan alleen eenzijdige beëindiging maar beide partijen onderschrijven dat dit een goede indicator is van het begrip “voortijdige beëindiging van de behandel- of begeleidingsovereenkomst”. Gebleken is dat voortijdige beëindiging van de begeleidingsovereenkomst waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen beëindiging door de begeleider en beëindiging door de patiënt, niet voldoende valide uit de afsluitredenen van de ZZP’s te halen is. Als gevolg hiervan moet deze indicator door de betreffende RIBW, FO en ambulante begeleidingsinstellingen separaat worden bijgehouden.
Beschrijving
De indicator omvat het aantal eenzijdige beëindigingen (door zowel patiënt als de behandelaar/begeleider) dat zowel wordt afgezet tegen het aantal patiënten dat op enig moment in het verslagjaar in behandeling of begeleiding was als tegen het aantal ontslagen in het verslagjaar.
Klinisch overig Ambulante Behandeling RIBW/begeleiding
Indicator 6: Voortijdige beëindiging door patiënt of behandelaar Het percentage patiënten dat voor het einde van de strafrechtelijke titel eenzijdig (tegen het advies van de behandelaar of begeleider) zijn behandeling of begeleiding beëindigd heeft gedurende het verslagjaar en/of waarvan de behandelaar/begeleider voor het einde van de strafrechtelijke titel heeft besloten de behandeling of begeleiding te beëindigen omdat de patiënt zich niet heeft gehouden aan de gestelde voorwaarden.
.
29
Indicator 6 stap voor stap Noemer 6.1.1
Het totaal aantal patiënten dat op enig moment gedurende het verslagjaar in behandeling of begeleiding was.
Noemer 6.1.2
Het totaal aantal patiënten van wie de behandeling of begeleiding gedurende het verslagjaar is afgesloten. Voor de bepaling wanneer iemand een uitbehandelde / ‘uitbegeleide’ patiënt is kan het beste naar de einddatum van het zorgtraject gekeken worden.
Teller 6.1
Het aantal patiënten uit de noemer waarbij de patiënt eenzijdig tegen het advies van de behandelaar of begeleider in, de behandeling of begeleiding beëindigt en/of het aantal patiënten uit de noemer van wie de behandelaar of begeleider gedurende het verslagjaar heeft besloten de behandeling of begeleiding voor het einde van de strafrechtelijke titel te beëindigen omdat de patiënt zich niet heeft gehouden aan de gestelde voorwaarden.
Exclusiecriteria
FPC en PPC’s.
Nadere omschrijving DBBC-systematiek
Gebruik voor het genereren van deze indicator afsluitreden 1 van de DBBC systematiek
Mogelijke bronnen:
MITS, DBBC-registratie en dossier Ten aanzien van teller 6.1: Dit betreft patiënten die bij afsluiting DBBC vallen in de categorie “reden voor afsluiten bij de patiënt, niet bij de behandelaar”. Onder sluitreden 1 vallen Patiënten die zijn verhuisd naar een andere regio, Patiënten die langdurige niet zijn komen opdagen en Patiënten die 365 dagen geen zorg hebben ontvangen. Alleen de middelste reden kan “tegen het advies van de behandelaar in” gebeuren. Deze verkrijgingswijze is niet van toepassing op instellingen die niet op DBBCgrondslag worden gefinancierd.
Normering
Voor het verslagjaar 2015 is deze indicator niet genormeerd door DForZo.
30
7. Geweldsincidenten Onderbouwing
Geweldsincidenten in de behandelsetting moeten zo veel als mogelijk voorkomen worden. Het effectief behandelen van agressieve patiënten draagt bij aan het verminderen van de kans op geweldsincidenten. Het voorkomen van geweldsincidenten wordt onder andere bepaald door de mate waarin de zorgaanbieder in staat is effectief te behandelen (Hornsveld, Lammers 2000). Om als zorginstelling effectief iets tegen geweldsincidenten te doen dient het veiligheidsmanagement daar op gericht te zijn. Onderdeel van het veiligheidsmanagement vormt een cultuur waarin incidenten veilig gemeld kunnen worden zodat er van geleerd kan worden. Melding van incidenten wordt gezien als de belangrijkste bron om veiliger werken te realiseren.
Wijziging
Beschrijving FPC, PPC
Naar aanleiding van een reactie in het veld is er een extra indicator toegevoegd. In de praktijk blijkt namelijk dat soms een klein aantal patiënten voor het grootste aandeel van de geweldsincidenten verantwoordelijk is. De extra indicator is bedoeld om dit gegeven in beeld te brengen. Het patiëntveiligheidsprogramma Veilige zorg, ieders zorg heeft een uniforme hoofdclassificatie uitgewerkt voor de ggz-sector. Hierdoor wordt een incident door elke ggz-instelling op dezelfde manier van hoofdkenmerken voorzien en op dezelfde manier - naar ernst - gerapporteerd. Door de landelijke hoofdclassificatie is het mogelijk data van verschillende ggz-instellingen te vergelijken en sectorbreed informatie uit te wisselen. De hoofdclassificatie is van toepassing op alle ggz-instellingen en bevat negen typen incidenten waarvan voor deze indicator de volgende van belang is: • Agressie en grensoverschrijdend gedrag Alleen die incidenten worden meegeteld die volgens de rapportage matrix als fataal, zeer ernstig of ernstig worden getypeerd. In verslagjaar 2014 werd nog onderscheid gemaakt tussen geweldsincidenten tegen medepatiënten en/of naastbetrokkenen en geweldsincidenten tegen personeel. Omdat praktijktesten hebben uitgewezen dat dit onderscheid in de registraties niet of onvoldoende wordt vastgelegd worden in verslagjaar 2015 deze indicatoren samengevoegd.
Indicator 7.1: Geweldsincidenten tegen medepatiënten en/of naastbetrokkenen en/of personeel Het percentage geweldsincidenten door patiënten tegen een andere patiënt en/of tegen zijn naastbetrokkenen (bezoekende familie/vrienden) en/of personeel binnen de klinische setting dat heeft geleid tot een beklagwaardige sanctie en/of aangifte bij de politie
31
Indicator 7.2: Geweld tegen medepatiënten en/of naastbetrokkenen en/of personeel Klinisch overig Het percentage gemelde geweldsincidenten dat betrekking heeft op o Agressie en grensoverschrijdend gedrag door patiënten binnen de klinische setting. Bij agressie en grensoverschrijdend gedrag gaat het om incidenten tegen een andere patiënt en/of tegen naastbetrokkenen (bezoekende familie/vrienden) en/of tegen personeel. Het gaat hier bij om de incidenten vallend onder de typering , fataal, zeer ernstig of ernstig. Indien door de kliniek deze onderverdeling niet wordt gemaakt telt het totaal aantal gemelde geweldsincidenten.
FPC PPC Klinisch overig
Indicator 7.3: Aandeel patiënten dat een geweldsincident heeft veroorzaakt. Het percentage patiënten dat in het verslagjaar een geweldsincident heeft veroorzaakt.
Indicator 7 stap voor stap Noemer 7.1
Het totaal aantal patiënten dat gedurende het verslagjaar op enig moment in behandeling is geweest bij de zorgaanbieder.
Teller 7.1
Het aantal geweldsincidenten door patiënten tegen patiënten en/of tegen naastbetrokkenen (bezoekende familie/vrienden) en/of tegen personeel binnen de klinische setting dat heeft geleid tot een beklagwaardige sanctie en/of aangifte bij de politie.
Noemer 7.2
Het totaal aantal patiënten dat gedurende het verslagjaar op enig moment in behandeling is geweest bij de zorgaanbieder.
Teller 7.2
Het aantal gemelde geweldsincidenten dat betrekking heeft op o Agressie en grensoverschrijdend gedrag door patiënten binnen de klinische setting. Bij agressie en grensoverschrijdend gedrag gaat het om incidenten tegen een andere patiënt en/of tegen naastbetrokkenen (bezoekende familie/vrienden) en/of personeel. Het gaat hier bij om de incidenten vallend onder de typering , fataal, zeer ernstig of ernstig. Indien door de kliniek deze onderverdeling niet wordt gemaakt telt het totaal aantal gemelde incidenten.
Noemer 7.3
Het totaal aantal patiënten dat op enig moment in behandeling is geweest gedurende het verslagjaar.
Teller 7.3
Het aantal patiënten dat gedurende het verslag jaar een geweldsincident heeft veroorzaakt dat heeft geleid tot een beklagwaardige sanctie en/of aangifte bij de politie en/of is gemeld en dat betrekking heeft op
o Agressie en grensoverschrijdend gedrag
32
Exclusiecriteria
Definities
Ambulante behandeling, RIBW, FO en ambulante begeleiding. (N.B.: de Federatie Opvang beraadt zich over de wijze waarop deze indicator met ingang van verslagjaar 2016 ook op de RIBW van toepassing zou kunnen zijn) * Onder geweldsincidenten wordt verstaan fysiek geweld gericht tegen personen, niet tegen goederen. * Indien bij een geweldsincident meerdere patiënten geweld uitoefenen telt elke geweld uitoefenende patiënt als een incident.
Mogelijke bronnen
MITS, VMS, TULP Dwang en Drang, TULP-GW, User, VIM-SYSTEEM, MIP
Normering
Voor het verslagjaar 2015 is deze indicator niet genormeerd door DForZo.
33
8. Patiëntervaring over de (voorgang van de) behandeling/begeleiding Onderbouwing
Patiëntervaring is binnen de ggz een belangrijk thema. Ook voor de forensische psychiatrie is dat een belangrijk thema. Het forensisch netwerk, en de daarbij aangesloten partijen, achten van het belang dat er inzicht komt in de mate waarin Patiëntervaring wordt gemeten en hoe dit wordt gebruikt door de aanbieders in de behandeling/begeleiding. Het is de wens van de patiëntenorganisaties en de zorgaanbieders om, indien mogelijk, tot uniformering in de werkwijze te komen. Omdat dit een nieuwe indicator betreft bleek de ontwikkeltijd te kort om tot meetbare indicatoren te komen. Om die reden is besloten in 2015 een uitvraag te doen naar de gangbare praktijk.
Wijziging
Geen, nieuwe indicator
Beschrijving
De indicator omvat vragen die inzicht geven in de mate waarin aanbieders patiëntervaring meten en met welke instrumenten zij dat doen. Daarnaast geeft de indicator inzicht in de terugkoppeling over het gebruik van een patiëntervaringsvragenlijst bij een aanbieder.
Alle settingen
Indicator 8.1: Patiëntervaringsmeting Wordt er binnen uw instelling gebruik gemaakt van een meetinstrument om de patiëntervaring te meten? • Ja, namelijk…….. • Nee
Alle settingen
Indicator 8.2 Frequentie Met welke frequentie meet u dit? • Jaarlijks • Eén keer in de 2-3 jaar • Minder dan 1 keer per 3 jaar
Alle settingen
Indicator 8.3 Doelgroep Meet u bij alle patiënten of een selectie daaruit? • Alle • Steekproef
Alle settingen
Indicator 8.4 Interne verbeteringen Hoe gebruikt u de resultaten van de uitkomst van patiëntervaringsmetingen om interne processen te verbeteren? • Op casusniveau • Op procesniveau • Beide
34
Contact Indien u vragen heeft over de prestatie-indicatoren forensische psychiatrie, kunt u contact opnemen met de Directie Forensische Zorg, telefoonnummer 088 - 07 25 506 of met het Expertisecentrum Forensische Psychiatrie (EFP), telefoonnummer 030 – 291 00 10. Gedurende de openstelling van het dataportaal kunt u met technische vragen tevens bij de helpdesk terecht, u vindt de contactgegevens op www.forensischezorg.nl
35