O n t w e r p b e s l u i t e n U n i e-V e r d r a g VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Binnen de vaste commissie voor Justitie hebben enkele fracties de behoefte over de brief van de minister van Justitie van 23 februari 2004 betreffende het Uitleveringsverdrag met de Verenigde Staten (23 490, nr. 315) enkele vragen en opmerkingen aan de minister voor te leggen. De voorzitter van de commissie, De Pater-van der Meer Adjunct-griffier van de commissie, De Groot
Inleidende opmerkingen De leden van de CDA-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van de brief van de minister over Uitleveringsverdrag tussen de Verenigde Staten (VS) en Nederland. Dat er een strafrechtelijke samenwerking moet bestaan is voor de leden van de PvdA-fractie geen discussiepunt.Er moet bij een dergelijke samenwerking wel een vorm van gelijkheid tussen beide staten bestaan. De leden van deze fractie zijn niet te spreken over het gebrek aan reciprociteit.In de brief herhaalt de minister zijn standpunt met betrekking tot het Uitleveringsverdrag tussen de VS en Nederland.Naast enkele toegevoegde arresten is de motivering summier en niet veel uitgebreider dan het antwoord van de minister tijdens het algemeen overleg van 19 juni 2003 (23 490, nr.285). De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister van justitie over de bilaterale strafrechtelijke samenwerking met de VS.Zij zijn zich ervan bewust dat er bij velen misverstanden, of in ieder geval onduidelijkheden, bestaan over de betekenis van die samenwerking.Daarom verwelkomen deze leden de brief van de minister die zeer helder aangeeft hoe de relatie eruit ziet.De leden van de fractie van de VVD zijn van mening dat er geen aanleiding bestaat het Uitleveringsverdrag met de VS te herzien.T erecht spreekt de minister zijn vertrouwen uit in het rechtssysteem van de VS.V erschillen zijn er, maar dat betekent niet dat het systeem van de VS slechter is. De leden van de fractie van de SP hebben zich meermalen uitgesproken tegen de praktijk van de uitleveringen aan de VS.De brief van de minister is slechts een herhaling van standpunten en gaat niet in op de grieven die de leden van de SP-fractie lieten horen, zowel tijdens de algemene overleggen over de JBZ-raad als tijdens het eerder genoemde algemeen overleg over uitlevering van 19 juni 2003.Zij verzoeken de minister met klem om ten minste diplomatieke invloed uit te oefenen om de zorgen van de aan het woord zijnde leden om te zetten in een menswaardiger uitleveringspraktijk, dan wel het uitleveringsverkeer met de VS op te schorten. De leden van de fractie van GroenLinks hebben met grote belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister van 23 februari 2004 waarin hij nader uiteenzet waarom het volgens hem niet nodig is om het Uitleveringsverdrag met de VS te herzien.Deze leden onderkennen het grote belang van goede internationale samenwerking in het huidige tijdsgewricht, maar blijven benadrukken dat het goede verloop van de Nederlandse rechtsorde, de naleving van internationale rechtsverplichtingen zoals die zijn vervat in het EVRM en het IVBPR en de bescherming van Nederlanders of aan Nederlanders gelijkgestelde vreemdelingen, of ze nu verdachten van strafbare feiten zijn of niet, evenzeer van groot belang zijn. Al g e m e e n Hoewel de leden van de CDA-fractie het waarderen dat de minister zijn toezegging nakomt, vragen zij wat de meerwaarde van een nieuwe bespreking van de uitleveringsafspraken die Nederland in bilateraal danwel in EU-verband met de VS heeft.De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat een intensieve samenwerking tussen Nederland en de VS van groot belang is bij het waarborgen van de veiligheid in Nederland, Europa en de VS.Zij hechten grote waarde aan het in stand houden van
1
de (bilaterale) uitleveringsafspraken.Zij vragen of er in de zienswijze van 2 de regering iets is veranderd.De leden van de CDA-fractie vragen verder wat de minister wil bereiken met het telkens weer aan de orde stellen van de bilaterale verdragen en afspraken in EU-verband die Nederland met de VS heeft. In het kader van de bilaterale law enforcement besprekingen is er vanuit de VS aangegeven met betrekking tot de verwerking van verzoeken tot uitlevering van (gedetineerde) Nederlandse onderdanen, dat zij voornemens te zijn om «waar mogelijk obstakels uit de weg te ruimen» ter versnelling van behandeling van deze verzoeken.In zijn brief sluit de minister af met de opmerking dat er binnen het Verdrag naar wegen zal worden gezocht om de toepassing ervan zo goed mogelijk te laten verlopen.De leden van de CDA-fractie vragen of deze opmerking van de minister doelt op wat de Amerikanen zich hebben voorgenomen en vragen de minister om duidelijke taal: zijn er obstakels, ja of nee? Zo ja, zou de minister dan een overzicht kunnen geven van deze knelpunten en zijn ideeën over eventuele oplossingen aan de Kamer kunnen doen toekomen? De leden van de PvdA-fractie merken op dat de minister aangeeft dat er toch enigszins rekening zou kunnen worden gehouden met de wensen van de VS.T ijdens een algemeen overleg heeft de minister aangegeven dat het openbaar ministerie ter wille van de economische relatie met de VS rekening kan houden met het stellen van haar prioriteiten.Kan de minister preciezer aangeven om welke prioriteiten het gaat en wanneer de economische relatie met de VS deze prioriteiten kunnen beïnvloeden? De leden van de SP-fractie vinden dat de minister onvoldoende serieus omgaat met de mogelijkheid dat het EU–VS Verdrag op termijn het bilaterale verdrag kan vervangen.Het toevoegen van een lijst van specifieke delicten zou dit volgens de minister kunnen doen.Bij de evaluatie en nieuwe onderhandelingsronde die volgt op het verlopen van het huidige verdrag kan dit aan de orde zijn en kan op die wijze het huidige EU–VS verdrag maatgevend worden voor Nederland. Het EU–VS verdrag heeft namelijk een aantal zeer onwenselijke kenmerken, te weten: – geen verplichte weigeringsgrond bij het mogelijk uitvoeren van de doodstraf, – het afschaffen van het specialiteitbeginsel, zodat bewijs voor meerdere veroordelingen gebruikt kan worden, en – de toenemende invloed van de VS op het Nederlandse rechtssysteem. De leden van de SP-fractie verzoeken de minister hierop in te gaan. Aan t al uitleveringsverzoeken en reciprociteit De leden van de PvdA-fractie merken op dat er nog steeds de indruk bestaat dat er meer verzoeken om uitlevering uit de VS richting Nederland komen dan omgekeerd.Heeft de minister nieuwe cijfers beschikbaar met betrekking tot de uitlevering? Hoeveel verzoeken zijn er uit de VS gekomen en hoeveel zijn er ingewilligd en hoeveel verzoeken zijn er gestuurd aan de VS en hoeveel zijn hiervan ingewilligd.En kan de minister aangeven in hoeveel van die gevallen de minister tegen het advies van de rechter een uitleveringsverzoek toch inwilligde? Kan de minister voorts nader ingaan op de verhoudingen tussen de VS en Nederland? Het is de leden van de PvdA-fractie nog steeds niet duidelijk of er een vorm van gelijkheid bestaat tussen de beide staten met betrekking tot het verdrag. De leden van de SP-fractie wijzen er op dat het Verdrag uit 1980 op heel andere veronderstellingen is ondertekend dan de thans geldende praktijk. Deze leden wijzen er meer specifiek op dat destijds verondersteld werd 3 dat er hooguit een persoon per jaar zou worden uitgeleverd.Zowel het aantal verzoeken als daadwerkelijk uitgeleverde verdachten zijn evenwel zeer veel hoger en lopen in de tientallen jaarlijks.Ook de leden van de SP-fractie vragen de minister om recente gegevens.Zij vragen ten slotte of de minister erkent dat de beduidend hogere aantallen uitgeleverde verdachten tot een andere kijk op de betekenis van het verdrag leiden? Plea-b a r g a i n i n g , t e r u g k e e r g a r a n t i e e n v e r t r o u w e n s b e g i nsel De leden van de Pvda-fractie vragen in hoeverre het voor de minister goed is te beoordelen of een verzoek tot uitlevering een politieke achtergrond
2
heeft of niet.Bestaat er een mogelijkheid dat de VS, nu zij de «war on terror» en «war on drugs» hebben uitgeroepen, uitleveringsverzoeken richten aan Nederland met andere doeleinden dan het berechten van opgeëiste personen? In dat geval zou er sprake kunnen zijn van een verzoek met een politiek motief.Hoe wordt dit getoetst? Is de minister van mening dat indien dergelijke gevallen zich voordoen, uitlevering uitgesloten indachtig artikel 4 van het Verdrag moet zijn (een vermoeden is voldoende). Voor wat betreft het «plea-agreement»-systeem dat in de VS wordt gebruikt worden enkele arresten aangehaald.De Hoge Raad overweegt weliswaar in zijn uitspraak van 21 mei 2002 dat het oordeel van de Rechtbank dat geen sprake is van «onredelijke onevenredigheid die flagrante strijd met artikel 6 EVRM zou kunnen opleveren» niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, maar de Hoge Raad overweegt ook dat de plea-agreement thans een omstreden regel is.Hieruit blijkt toch enigszins een tegenstrijdigheid.De vraag blijft of bij een plea-agreement de bewijzen rechtmatig zijn verkregen.Er is namelijk geen rechtszaak die dat duidelijk kan maken.Aangezien het verschil in straf bij een plea-agreement of bij een volledige procedure groot is (het gaat om het verschil van levenslang of 20 jaar of minder al naar gelang je jezelf beter kunt afkopen) legt het een te zware druk om de verdachte om een juiste afweging bij de keuze te maken.Dat blijkt ook wel want meer dan 90% van de verdachten kiest voor een plea-agreement.En in hoeverre speelt het mee dat de verdachte niet bekend is met een jury als onderdeel van de rechtsprekende macht voor de keuze van een plea-agreement? Welke afspraken heeft de regering met de VS gemaakt over het leveren van bewijzen door de VS? Welke mogelijkheden ziet de minister om ook bij plea-agreements de bewijzen op orde te hebben. De terugkeergarantie is volgens de minister onderschreven door de VS, maar de leden van de SP-fractie zien dat deze in de praktijk op grote obstakels stuit.In het verdrag is de terugkeergarantie niet opgenomen, zodat Nederland altijd in een zwakke onderhandelingspositie zit, wat gebruikt wordt om Nederlandse verdachten onder druk te zetten.In tegenstelling tot wat de minister beweert, kan een verzoek tot teruglevering door zowel de uitvoerende als de verzoekende staat worden gedaan.Het feit dat de minister dit niet aangeeft, achten de leden van de SP-fractie onvolledig.Het werpt ook de schijn van onwilligheid op.Zij vragen de minister een veel actievere houding.De antwoorden op de vragen van het Lid Van der Laan van 15 januari jl.overtuigen deze leden niet dat de situatie met het huidige beleid zal verbeteren.Zij wijzen er bovendien op dat in tenminste één zaak (bekend op het ministerie van Justitie) de teruglevering is geweigerd door de VS en dat het verzoek ertoe de Attorney General heeft aangezet om het plea agreement te laten vervallen teneinde meer strafverzwarende gronden voor te leggen aan de verdachte.De leden van de SP-fractie verzoeken de minister met klem te komen met plannen om de terugkeer op orde te krijgen. De passage over het vertrouwensbeginsel heeft de leden van de SP-fractie zeer bevreemd.De minister geeft niet alleen aan dat mogelijke schen4 dingen van mensenrechten geen reden vormen tot het (laten) onderzoeken van de detentie- en procesomstandigheden van verdachten die mogelijk naar de VS worden uitgeleverd.Bovendien geeft de minister aan dat de opsporingsmethoden die door de VS worden gehanteerd, niet hoeven te voldoen aan de Nederlandse wetgeving.Concreet betekent dat, dat onder andere pseudo-koop en infiltratie – verboden sinds de enquête opsporingsmethoden – een wettige methode is geworden in Nederland. De leden van de SP-fractie vragen de minister zijn standpunt bekend te maken over het gedogen van onwettige onderzoeksmethoden op Nederlandse verdachten, omdat zij daardoor de rechtsbescherming ontberen waarvoor de minister verantwoordelijk is. De leden van de fractie van de SP vragen de minister verder naar zijn oordeel over de effectiviteit van een beroep op het door hem genoemde IVBPR.Naar de mening van de leden van de SP-fractie voldoet een beroep op dit Verdrag niet aan het verdagsvereiste uit het EVRM van een effective remedy in beroep omdat de rechten van het IVBPR niet afdwingbaar zijn en een uitspraak ven het Hof vaak langer duurt dan de opgelegde straf. Naar de mening van de leden van de SP-fractie verschuilt de minister deze
3
zeer onwenselijke situatie achter de formele rechten van de gedetineerden. De leden van de SP-fractie vragen de minister te komen met een effective remedy voor verdachten om beschermd te kunnen worden tegen schendingen van hun mensenrechten. Tegelijkertijd vinden de leden van de SP-fractie het vreemd dat de minister vasthoudt aan het criterium van de geschokte rechtsorde om te bepalen of uitlevering wenselijk is.Hij hinkt hierbij op twee gedachten, namelijk dat de verdachte wordt uitgeleverd aan de VS, maar tegelijkertijd dat het verblijf van de verdachte zo kort mogelijk dient te zijn.V oor deze leden is het van tweeën één: of de minister levert niet uit, of de minister hanteert het criterium van uitleveren naar het land waar de rechtsorde is geschokt. Deze leden verzoeken de minister hierop in te gaan. De leden van de GroenLinks-fractie signaleren dat de minister erop wijst dat bij notawisseling van 11 juli 1991 de VS een algemene terugkeergarantie is afgegeven ten behoeve van Nederlanders die aan de VS worden overgedragen voor de Amerikaanse strafvervolging.Deze leden hechten eraan nogmaals te benadrukken dat van een algemene terugkeergarantie helemaal geen sprake is.Naar het oordeel van de leden spreekt de nota er slechts van dat teruglevering van onherroepelijk veroordeelde Nederlandse onderdanen «will not require additional assurances on this point in individual cases».De enige garantie die Nederland heeft bij teruglevering is dat de VS zich «welwillend» zullen opstellen bij de beoordeling van verzoeken om teruglevering. De minister wijst er terecht op dat het vertrouwensbeginsel in het internationale rechtshulpverkeer als basis dient voor het sluiten van verdragen en voor de uitvoering van uitleveringsen andere rechtshulpverzoeken. V ertrouwen in het rechtssysteem van het andere land is onmiskenbaar een eerste vereiste om tegemoet te komen aan de verzoeken van dat land om medewerking te verlenen aan de strafrechtspleging van dat land.De leden van de GroenLinks-fractie erkennen dat de minister gelijk heeft dat in algemene zin niet valt te zeggen dat een rechtssysteem slechter is als het afwijkt van het eigen rechtssysteem.Dat neemt niet weg dat het grote belang dat aan het vertrouwensbeginsel moet worden gehecht vereist dat het rechtssysteem van het andere land grondig onderzocht dient te worden, zoals de minister ook aangeeft in zijn brief.De leden achten het daarom onvoldoende dat de minister zich beperkt tot het weergeven van enkele rechterlijke uitspraken waaruit zou moeten blijken dat het Amerikaanse rechtssysteem aan de Nederlandse rechtsstatelijke eisen, zoals die ook zijn vervat in het EVRM en het IVBPR, zou voldoen.De leden van de GroenLinks-fractie vragen de minister nader en grondiger in te gaan op de door deze leden voorziene problemen in het 5 Amerikaanse rechtssysteem ten aanzien van plea bargaining, de wijze waarop de VS uitwerking geeft aan het fair trialbeginsel en de zorgwekkende detentiesituatie in Amerikaanse gevangenissen.Daar komt bij dat deze leden, hoewel dat wellicht buiten deze discussie geplaatst is, zich bij voortduring ernstige zorgen maken over de behandeling van gedetineerden op Guantanamo Bay.De minister kan in gemoede niet volstaan met de gemeenplaatsen dat «er in beginsel van mag worden uitgegaan» dat de VS zich houdt aan de uitvoering van de rechtsnormen zoals die zijn vervat in het EVRM.De leden van de fractie van GroenLinks blijven onverkort hechten aan een grondige analyse van het Amerikaanse rechtsstelsel en de wijze waarop de VS voldoen aan de rechtsstatelijke rechtsnormen van het EVRM.Kan de minister aangeven op welke wijze hij uitvoering heeft gegeven aan de motie-Halsema c.s. op Kamerstuknummer 23 490, 280? De minister wijst er in zijn brief op dat in alle uitleveringszaken toetsing door de rechter plaatsvindt.De minister gaat ervan uit dat het in de Uitleveringswet geformuleerde systeem van rechterlijke en politieke controle en besluitvorming garandeert dat de toelaatbaarheid van een concreet uitleveringsverzoek volledig en adequaat vastgesteld wordt. Daarmee miskent de minister naar het oordeel van de aan het woord zijnde leden dat in de praktijk Nederlandse rechters gebonden zijn aan een uiterst marginale toetsing nu het vertrouwensbeginsel leidinggevend is. Dat brengt de verdediging in een bijzonder lastige positie.De verdediging moet immers concretiseren dat de Amerikaanse opsporingsmethoden en de naleving van elementaire procedurele voorschriften onrechtmatig zijn
4
toegepast.Dit klemt te meer nu het Amerikaanse plea bargaining-systeem eveneens marginale rechterlijke toetsing, maar nu door de Amerikaanse rechter, in de hand werkt.De leden vragen de minister een overweging te wijden aan het politieke deel van de uitleveringsbeslissingen.Met andere woorden, kan de minister aangeven hoe zijn toetsingskader eruit ziet voor de beslissing om al dan niet uit te leveren? De minister wijst er in zijn brief op dat de goede rechtsbedeling meebrengt dat strafvervolging bij voorkeur daar wordt ingesteld waar het strafrechtelijk onderzoek heeft plaatsgevonden en dientengevolge het bewijs voorhanden is.V erderop in zijn brief stelt de minister dat bij grensoverschrijdend strafrechtelijk onderzoek in een zo vroeg mogelijk stadium in onderling overleg moet worden bezien waar een vervolging het beste kan plaatsvinden.De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de minister hiermee niet te zeer waarde hecht aan organisatorische aspecten waarbij hij de humanitaire aspecten van uitleveringsverzoeken miskent.Al eerder wezen deze leden erop dat in dit soort gevallen medebepalend moet zijn op welk grondgebied het strafbare feit daadwerkelijk is begaan, waar strafvervolging omwille van de rechtsbescherming en de resocialisatie van de verdachte het beste kan plaats vinden. Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-fractie aan de minister welke initiatieven hij of de minister van Buitenlandse Zaken heeft ondernomen om bij de Amerikaanse overheid aan te dringen op transparante en rechtsstatelijke procedures rondom de gedetineerden op Guantanamo Bay.W ellicht valt dit punt zoals al eerder door de leden is gememoreerd buiten het bestek van dit onderwerp, maar de leden hechten eraan te benadrukken dat de wijze waarop de Amerikaanse overheid omgaat met deze gedetineerden een aanhoudende bron van ernstige zorg is. Doods t r a f Mocht er geen sprake zijn van de door de leden van de CDA-fractie onder het kopje algemeen genoemde mogelijke knelpunten binnen de afspraken over uitlevering, dan vragen deze leden wat de minister bedoelt met zijn afsluitende opmerking.V ooral met het oog op een eventueel op te leggen doodstraf plaatst de CDA-fractie hierbij vraagtekens.In deze bewoor6 dingen wordt er ruimte gelaten voor interpretatie die ongewenst is als het om een principieel punt als de doodstraf gaat.Wil de minister met deze opmerking ruimte openlaten om wijzigingen op dit gebied aan te brengen? De leden van de CDA-fractie willen nogmaals benadrukken dat Nederland de regie moet houden wat de uitlevering van haar eigen onderdanen betreft en dat interpretatie van de bewoordingen over uitlevering met het oog op een eventueel op te leggen doodstraf uitgesloten dient te worden. De leden van de VVD-fractie merken net als leden van andere fracties op dat VS een algemene terugkeergarantie hebben afgegeven.De VS hebben zich daar altijd aan gehouden.De aan het woord zijnde leden vragen of hetzelfde geldt ten aanzien van het opleggen van de doodstraf? Is gegarandeerd dat deze niet opgelegd zal worden en heeft de VS zich hier altijd aan gehouden?
5