VELERLEI HOUT VAN SURINAME II Dr. J. Ph. Pfeiffer. De houtsoorten van Suriname, II; met 43 afbeeldingen en een atlas met platen. Uitg. Kol. Inst. 1927. In den 8sten jaargang van dit tijdschrift, bl. 421, kan de lezer iets vinden over het eerste deel van dit boek. Het tweede geeft de uitkomsten van een onderzoek naar de technische eigenschappen van 28 der voornaamste houtsoorten; en wel van soorten die in overleg met de hout-importeurs werden gekozen. Zij zijn: Groe/> / mora (roode en witte var.) Dimorphandra exceisa Baill.; basralocus of angelique, Dicorynia paraensis Bth.; wane, Nectandra sp. div.; krappa, Carapa sp. div.; purperhart (grof), Peltogyne confertiflora Bth., dito (fijn), P. paniculata Bth.; kopie, Goupia glabra Aubl.; manbarklak, Eschweilera sp. div.; jarrah, Eucalyptus marginata Don. Groe/> / / bolletrie, Mimusops sp. div.; slangenhout, Loxopterigyum Sagotii Hook. F.; zwarte kabbes, Diplotropis sp. div.; roode kabbes, Andira coriacea Pulle; locus, Hymenaea Courbaril Linn.; walaba of bijlhout, Eperua falcata Aubl.; bruinhart, Vouacapoua americana Aubl.; eikenhout, Quercius sp. Gro£^> / / / surinaamsch groenhart, Tecoma sp. div.; pakoelie of surin. geelhart, Platonia insignis Mart.; matakki, Symphonia globulifera Linn. F.; rood ceder, Cedrela odorata Linn.; pisie, Nectandra sp. div. en Ocotea sp. div.; salie, Tetragastris sp. div.; possentrie, Hura crepitans Linn.; djati (teak) Tectona grandis Linn. Gn?e/> /K soemaroepa, Simaruba sp. div.; kaneelhart, Acrodiclidium Canella Mez.; kwarie (echte) Vochysia tomentosa D. C.; gronfoeloe, Qualea albiflora Warm.; gevlamd satijnhout (satiné rubané), Ferolia guyanensis Aubl.; tonka, Dipterix odorata Willd.; aratta, Minquartia guyanensis Aubl.; ijzerhart, Swartzia sp. div.; simaloer ressak, Shorea sp. div. Inderdaad, dit onderzoek van hout is een vak apart en de schrijver vertelt ervan met groote openhartigheid, voorziende, dat er zouden zijn die vragen: hoe gaat dat „onderzoeken?" Het
VELERLEI HOUT VAN SURINAME
489
materiaal bestond uit stamstukken van 3 meter lengte, vooraf door den houtvester in Suriname gekapt; zoo kon het onderzoek binnen den gestelden termijn van 3 jaar ten einde loopen. Het chemisch en fysiesch onderzoek behandelt het eerste hoofdstuk; daarbij komt te pas het krimpen en zwellen der houtsoorten, de bepaling van het soortelijk gewicht en het verband tusschen deze waarde en het vochtgehalte van het hout, zoomede het doorlaten van vloeistoffen. De biologische onderzoekingen zijn het onderwerp van het tweede hoofdstuk; de weerstand dien de houtsoorten bieden aan houtzwammen komt in de eerste plaats; het derde hoofdstuk loopt over het mechanisch houtonderzoek, over den weerstand tegen samendrukking, tegen indrukking, buiging, afschuivende en trekkende krachten en tegen splijten en afslijten. De in de voorafgaande hoofdstukken vermelde uitkomsten der onderzoekingen omtrent de technische eigenschappen van het hout worden in het vierde hoofdstuk bekeken in verband met voor de praktijk belangrijke technische hoedanigheden. En in het vijfde worden de eischen besproken die enkele der voornaamste toepassingen aan de technische eigenschappen der houtsoorten stellen en daarbij wordt tevens vermeld welke der onderzochte soorten voor die toepassingen in aanmerking komen en in welke mate ze daarvoor kunnen worden geschikt geacht. Met een ernstig gebaar waarschuwt dan de schrijver tegen al te groot vertrouwen in de uitkomsten der proefnemingen, zeggende, dat de hier gedane uitspraken omtrent de bruikbaarheid der houtsoorten wel een groote mate van waarschijnlijkheid bezitten, maar dat ten slotte de definitieve uitspraak zal moeten steunen op uitgebreide proefnemingen in d e p r a k t ij k. En zulke proeven zijn ongevaarlijk, want de hier neergelegde gegevens bieden een goede waarborg, dat de aanbevolen houtsoorten nooit tot een mislukking zullen leiden. De mikroskopische bouw van het hout heeft een grooten invloed op alle technische eigenschappen; in 't bijzonder is de dikte der celwanden, der vezels van belang; de vezels vormen het mechanische weefsel; doordat zij steeds alle min of meer in dezelfde richting zijn gerangschikt in den boom (in de lengte of axiale richting) vertoont het hout ook polaire eigenschappen en biedt het meer weerstand aan krachten die in deze richting werken dan aan krachten loodrecht daarop. Drie hoofdrichtingen zijn te onderscheiden bij het hout, waarin het typisch verschillende eigenschappen toont. De eerste is de axiale of lengte-richting; de tweede is de radiale, d. w. z. die welke van een punt aan den
•
490
VELERLEI HOUT VAN SURINAME
omtrek van den boom naar het hart loopt, in welke richting ook de mergstralen of spiegels liggen; de derde is die welke loodrecht staat op de voorgaande en dus een raaklijn of tangent vormt aan den omtrek van den boom: d. i. de tangentiale richting. Het vlak dat loodrecht staat op den as van den boom, dus op de axiale richting, heet het kopsvlak, de vlakken die door het hart loopen in radiale richting en die welke evenwijdig aan den as in tangentiale richting loopen noemt men het radiale of spiegelvlak en het tangentiale of dossevlak. Na deze toelichting zal het bekijken van den atlas meer nut geven. Op 18 platen staan 105 stukjes hout afgebeeld, en deze afbeeldingen toonen van iedere houtsoort drie richtingen: kopsch, radiaal en tangentiaal; blijkbaar vergroot, maar hieromtrent heb ik in den tekst niets gevonden. In de tropen wordt het hout spoediger en heviger door dieren aangetast dan in gematigde luchtstreken; behalve de zg. nathoutboorders, boktor- en vlinderlarven, die het nog staande of 't pas gevelde hout aantasten, zijn vooral de drooghoutboorders (houtwormen), houtbijen, termieten (witte mieren of houtluizen), de gribbel-, paalworm en boormosselsoorten, de vertegenwoordigers van de vijanden uit het dierenrijk. De gribbel (Limnoria sp.) is een soort ringkreeft, met scherpe verhoornde kaken, waarmede het dier in het Panama-kanaal een sluis van Demerara Groenharthout nagenoeg geheel heeft vernield. De verwoestingen door een gribbel en een vlookreeftsoort (Chelura sp.) zijn betrekkelijk gering vergeleken met het onheil waarvan de paalworm de oorzaak is. Van overwegenden invloed is de hardheid van het hout niet; de paalworm boort niet meer dan noodig is om zichzelf bij zijn groei voldoende ruimte te verschaffen, „en in het algemeen is deze groei langzaam genoeg om ook de hardste houtsoorten te kunnen binnendringen. Hoogstens wordt de groei in de zeer harde houtsoorten vertraagd, waardoor deze dus niet de meest gewenschte verblijfplaatsen vormen en dus langzaam vernield worden." Dr. Pfeiffer verwijst hier naar de verhandeling van J. W. Gronggrijp, „Over paalworm en tegen paalworm bestand hout" in De Indische Mercuur van Juni 1923. Een afdoende en natuurlijke bescherming tegen dit weekdier is de aanwezigheid van een voldoend kwantum kiezelzuur in de houtcellen; de kiezelzuur-afzetting stomt snel af de scherpe groeven in de schelpen, waarmede de paalworm boort. Uit de beschikbare gegevens blijkt, dat van de onderzochte houtsoorten alleen het manbarklak en het basralocus vrijwel volledig bestand zijn tegen het boren van den paalworm. Van de andere soorten zullen
•
•
*
VELERLEI HOUT VAN SURINAME
491
waarschijnlijk het ijzerhout, kaneelhart, bolletrie, demerara groenhart en jarrah in gematigde luchtstreek voor werken in zout en brak water bruikbaar zijn, zonder dat men voor een ernstige schade behoeft te vreezen; de overige komen waarschijnlijk niet in aanmerking voor permanente zeewerken. Bij de bespreking der toegepaste methode ter bepaling van den weerstand der houtsoorten tegen fungi, wordt in 't licht gesteld, dat voor het verkrijgen van vergelijkbare uitkomsten noodig is gedurende de geheele proefneming met een rein kuituur van de fungus te werken èn de onderscheidene proefblokjes gelijkmatig aan de inwerking van de schimmeldraden bloot te stellen. Voor de proef koos men drie bekende houtzwammen, Coniophora cerabella Alb. et Schw., de kelderzwam, Polystictus versicolor L. de veelkleurige zwam, en Poria vaporaria Pers., de gaatjeshuiszwam. Hoe er werd gewerkt met de blokjes van iedere hootsoort, 2 x 2 x 5 cm. groot, toonen de afbeeldingen van de glazen schalen onder een glazen klok, en de houtblokjes die door het luchtmycelium van de kelderzwam geheel overwoekerd zijn; en een andere die doet zien hoe de veelkleurige zwam de blokjes geheel bedekt met een gelijkmatige laag van hyphen. Na verloop van 6 maanden werden de glazen klokken geopend, de blokjes van het mycelium ontdaan en gedroogd; door weging kon de hoeveelheid houtstof worden bepaald die door de fungus werd vernietigd. Talrijke afbeeldingen in het hoofdstuk Het mechanisch onderzoek geven te zien hoe het hout op zeer verschillende manieren wordt gebeukt, gebogen, gemarteld tot het breekt of kraakt en splijt; werktuigen van kunstig samengesteld maaksel zijn de beproevings-machines die den weerstand der houtsoorten onder cijfers brengen, kunstig ineengezet is ook het werktuig voor het nauwkeurig automatisch registreeren der beproevings-diagrammen, zooals deze bij het verrichten van buigproeven worden gebruikt, en het instrument ter aflezing van de indrukking loodrecht op de vezelrichting. En zoo komen we aan de plaat met de afbeelding van vijf balkjes die aan het eind van de buigproef zijn geknauwd; men ziet ze gerangschikt naar de mate van broosheid: het onderscheid in de breuken is opvallend; en mede interessant mag de plaat heeten die het verschil in broosheid van het hout toont na de slagproef. Iets over den weerstand der houtsoorten tegen afslijten moeten we nog mededeelen; de eene methode, de zandstraalproef, bestaat hierin dat men zand van een bepaalde korrelgrootte door middel van een luchtstroom met konstanten druk, blaast tegen
492
VELERLEI HOUT VAN SURINAME
een oppervlak van konstante grootte van het hout en het gewichtsverlies bepaalt. Bij de tweede methode, de slijpproef, drukt men een proefstuk onder een bepaalde belasting per cm." tegen een met zandpapier beplakte schijf en gaat na hoeveel het onderzochte proefstuk na een bepaald aantal omwentelingen van de schijf is afgeslepen. De gegevens die met de zandstraalproef worden verkregen leenen zich vooral voor de beoordeeling van de deugd en houtsoorten voor scheeps- en brugdekken, traptreden, vloeren en dorpels, toepassingen waarbij het hout op de langsvlakken wordt aangetast. Voor bestrating wordt vrijwel uitsluitend kopshout gebruikt (ook dikwijls voor brugdekken, Sn.). Door het vervlechten der vezels op het aangegrepen vlak, het vasthouden der zandkorrels vormt zich een zeer bijzondere laag aan de oppervlakte van het kopshout die veel weerstand biedt aan de vernieling. Houtsoorten met lange taaie vezels zullen grooteren weerstand bieden aan deze soort afslijting dan houtsoorten met korte en broze vezels. Zoodat zacht hout voor bestrating (wat de mechanische beschadiging betreft) vrijwel even goed en soms beter voldoet dan hard hout. Van bijzonder belang voor hen die hout moeten verwerken is het vijfde hoofdstuk dat de waarschijnlijke geschiktheid der houtsoorten bespreekt voor een aantal toepassingen, binnenbetimmeringen, meubels, instrumenten, huisbouw, scheepsbouw; voor het maken van spoorwegrijtuigen en van dwarsliggers, van onderdekken en rijvloeren van bruggen, voor bestrating en voor alles wat er te bouwen valt in het water. Zelfs zij die nooit iets anders van hout hebben gemaakt dan het simpele spietje om een rammelend raam vast te zetten, zullen al lezende gaan belangstellen in de fijne onderscheiding die de keus van houtsoorten moet leiden; en misschien is voor velen nieuw de oude waarheid, dat voor scheepsdekken die moeten bestand zijn tegen de hitte en de nattigheid der tropen teak of djati, djati of teak nog altijd de eenige houtsoort is die 't uithoudt. Van de hier besproken houtsoorten, zegt dr. Pfeiffer, is er geen enkele van wie, op grond van de wetenschappelijke onderzoekingen, met voldoende zekerheid kan worden gezegd dat zij het djatihout volkomen zal evenaren of 't zal overtreffen. Er zit, wel beschouwd, meer poëzie in dit droge houten boek dan de buitenkant doet onderstellen. SN.