Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75
Project-MER-Verslag Goedkeuring milieueffectrapport
Project:
Varkensbedrijf Snels te Hoogstraten
Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij tot 7.642 varkens te Hoogstraten
Snels Peter en Luc Princeven 4 2322 Minderhout (Hoogstraten)
15 april 2009
PRMER-0360 -GK
1 Inleiding Dit milieueffectrapport wordt opgemaakt met het oog op de uitbreiding mits mestverwerking en hernieuwing van de milieuvergunning van de varkenshouderij te Hoogstraten. Op het bedrijf worden momenteel 2.590 stuks varkens gehuisvest. Bij de hervergunning zal het aantal dieren worden uitgebreid tot 7.642 varkens en zullen 2 nieuwe stallen worden gebouwd. Overeenkomstig de huidige inzichten is deze activiteit onderworpen aan de MER-plicht volgens rubriek 21 c) van bijlage I van het besluit van de Vlaamse Regering van 10/12/2004 (BS 17/02/2005), met name: “Installaties voor intensieve varkenshouderij met meer dan 3.000 plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 20 kg)”; En categorie 21 d) uit bijlage I: “Installaties voor intensieve varkenshouderij met meer dan 900 plaatsen voor zeugen”. De initiatiefnemer zijn Snels Peter en Luc, Princeven 4 te Minderhout (Hoogstraten). De Dienst Mer van de afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid heeft het kennisgevingsdossier volledig verklaard op 9 juli 2008. Het stadsbestuur van Hoogstraten heeft dit dossier ter inzage gelegd van 23 juli tot en met 22 augustus 2008. Er werd 1 handgeschreven inspraakreactie ontvangen. Parallel werden adviezen bij de administraties en openbare besturen gevraagd. Tijdens de milieueffectrapportage werd er overleg gepleegd: het ontwerprapport werd naar de verschillende administraties rondgestuurd voor opmerkingen. Het definitieve milieueffectrapport werd door de Dienst Mer ontvangen op 30 maart 2009. De goedkeuring van het MER wordt met dit goedkeuringsverslag betekend. Aan de hand van de criteria die vooropgesteld werden in de eerder betekende richtlijnen werd dit goedkeuringsverslag opgesteld. Het milieueffectrapport heeft voldoende invulling gegeven aan de richtlijnen die overeenkomstig artikel 4.3.5§1 van het decreet betreffende de milieueffect - en veiligheidsrapportage van 18 december 2002 (BS 13 februari 2003) werden vastgesteld. Het MER bevat voldoende informatie om het aspect milieu een volwaardige plaats te geven bij de besluitvorming.
2 Vorm en presentatie Het voorliggende milieueffectenrapport is naar vorm en presentatie een verzorgd document geworden. In het deel grensoverschrijdende effecten wordt een samenvatting gegeven van de resultaten uit de verschillende thema’s. In tegenstelling met de effectbeschrijving in het document zelf werden de depositiegegevens niet meer aangepast aan de lichtelijk gewijzigde Dienst Mer
2 Goedkeuring milieueffectrapportage PR0360: Snels
dieren-aantallen (gebruikt in het worst-case scenario). De verschillen zijn echter gering. In de effectbeschrijving in deel 6 is dit wel degelijk gebeurd.
3 Doelstelling, verantwoording en besluitvorming art.4.3.7.§ 1,1°, a en b
De doelstelling bestaat erin de effecten op het omliggende milieu aan te tonen van de hernieuwing en uitbreiding van een varkensbedrijf tot 7642 varkens en 55000 leghennen. De verantwoording van het project wordt voldoende duidelijk beschreven in het rapport. Een bondig en duidelijk overzicht van de te volgen m.e.r.-procedure wordt weergegeven. Er wordt aangegeven waar de inspraakmomenten zich binnen deze procedure precies bevinden. Het goedgekeurde MER moet bij alle vergunningsaanvragen gevoegd worden, zowel de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning als de milieuvergunningsaanvraag.
4 Voorgenomen project en alternatieven art.4.3.7.§ 1,1°,c, d en e
Het rapport beschrijft het project op een voldoende wijze. Ten opzichte van de ontwerptekst werden een aantal onduidelijkheden uitgeklaard. Er werd gevraagd om te modelleren met het aantal vergunde dierenaantallen die kunnen geplaatst worden in de stallen, als een “worst-case” –scenario. Dit werd zo overgenomen in het MER. Doelstellings- en locatiealternatieven worden in dit MER niet onderzocht. Onder uitvoeringsalternatieven worden technische ingrepen en maatregelen op vlak van bedrijfsvoering gerekend. Er wordt ingegaan op mogelijke milderende maatregelen voor de beperking van de ammoniak-, stof- en geuremissie.
5 Juridische en beleidsmatige context art.4.3.7.§ 1,f
Het rapport geeft een volledig overzicht van de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden onder de vorm van een matrix. De matrix geeft aan welke randvoorwaarden relevant zijn voor dit project en waar deze relevante randvoorwaarden verder behandeld worden in het rapport.
6 Algemene methodologische aspecten De ingreep-effectmatrix vormt een duidelijk schema waarbij per fase en verder per deelactiviteit aangegeven wordt of er effecten te verwachten zijn en binnen welke discipline. De verschillende effecten worden verder toegewezen per milieu- en natuurthema zoals uitgewerkt in het Milieubeleidsplan en de milieu- en natuurrapporten. Per thema wordt aangegeven welke disciplines betrokken zijn. Dienst Mer
3 Goedkeuring milieueffectrapportage PR0360: Snels
Per thema wordt een goede beschrijving gegeven van de te volgen methodologie om de effecten van het project in te schatten. In een overzichtstabel wordt per deelaspect weergegeven welke methodologie zal gevolgd worden, hoe het effect zal worden uitgedrukt (kwantitatief, kwalitatief of semi-kwantitatief), aan welke randvoorwaarden wordt getoetst en hoe de significantie van een effect bepaald wordt.
7 Bestaande toestand en milieueffecten De beschrijving per milieucompartiment is beknopt maar voldoende gebeurd om een duidelijk overzicht te krijgen van de bestaande toestand. Bij de beschrijving van de ontwikkelingsscenario’s wordt kort ingegaan op het nul-alternatief, de autonome en de gestuurde ontwikkeling. In deel 6 van het rapport worden de effecten per milieu- en natuurthema van de verschillende activiteiten op de verschillende milieucomponenten besproken. De thema’s die aan bod komen in het rapport zijn geurhinder, verzuring, vermesting, visuele hinder, geluidshinder, verspreiding van zwevend stof, verstoring van de waterhuishouding, verontreiniging van bodem, verontreiniging van oppervlaktewater, klimaatsverandering en verspreiding van bestrijdingsmiddelen en verandering van biodiversiteit. De effecten m.b.t deze thema’s worden voldoende in beeld gebracht en waar nodig worden milderende maatregelen voorgesteld. Niettegenstaande reeds chemische luchtwassers voorzien zijn, blijken de geuremissies in de gewenste situatie echter van die aard dat de negatieve effecten inzake geuremissie door de uitbreiding nog steeds drastisch toenemen. Daarom werden bijkomende maatregelen in overweging genomen om de emissies te reduceren. In dit kader wordt hier verder onderzocht wat geurhindereffecten door de implementatie van een “combiwassysteem” (70% geurreductie) in plaats van een chemisch luchtwassysteem (30 % geurreductie) zullen zijn. Globaal bekeken blijkt het alternatief tot betere resultaten te leiden dan de gewenste situatie met luchtwassers. Dit alternatief is echter niet van die aard dat de geurhindereffecten minder of gelijk zullen zijn aan deze in de huidige situatie. Wel zal de woning op Nederlands grondgebied niet meer in de geurhinderzones gelegen zijn. Op basis van de modellering (IFDM) van de verzurende depositie door het bedrijf worden geen significante grensoverschrijdende effecten verwacht door de uitbreiding van het bedrijf: de verzurende depositie in de huidige situatie op het dichtstbijgelegen punt in Nederland bedraagt 28 zeq/ha/jaar, in de toekomst wordt dit 42 zeq/ha/jaar. De verzurende depositie door het bedrijf neemt toe, maar is opnieuw niet van die aard dat er effecten zullen gaan optreden. Op Nederlands grondgebied liggen delen die tot de Ecologische hoofdstructuur behoren, maar het zijn voornamelijk allerhande bomenrijen en houtsingels (met een kritische last van 2.753 zeq/ha/jaar). In de milderende maatregelen werd uitgewerkt wat het effect van een combiwasser zou zijn. Deze combiwasser levert ook een ammoniakreductie van 85 % op (tegenover 70 % voor een chemisch luchtwassysteem). Wordt dit in rekening gebracht, dan zal de ammoniakemissie en de verzurende depositie gaan afnemen t.o.v. de gewenste situatie. Op Nederlands grondgebied Dienst Mer
4 Goedkeuring milieueffectrapportage PR0360: Snels
gaan de combiwassers een beter resultaat geven, maar echter niet in die zin dat de huidige situatie opnieuw benaderd wordt. Omdat op verzuringsvlak evenwel weinig nadelige effecten te verwachten zijn, lijkt de meerkost voor een dergelijk combiwassysteem t.o.v. een chemisch luchtwassysteem niet op te wegen tegen de mogelijk remediërende werking ervan. De vaststelling van verhoogde meetwaarden in de diverse peilputten rond de stallen wijst op een grondwaterverontreiniging door infiltratie (vermesting). Gezien de werkelijke impact momenteel omwille van onvoldoende gegevens en/of wijziging van de situatie door de nieuwe stalbouw onvoldoende nauwkeurig kan ingeschat worden, is een bijkomende monitoring aangewezen. Er wordt dan ook voorgesteld om na de bouw van deze stal onmiddellijk nieuwe peilbuismetingen uit te voeren. Indien geen verbetering opgemerkt wordt, moeten bijkomende onderzoeken en maatregelen uitgevoerd worden. Dit wordt ook voorgeschreven in Vlarem II (hfdst. VI, §3 van bijlage 5.9). In geval zou blijken dat bijvoorbeeld de mestdichtheid van de stallen niet meer verzekerd is, dient de exploitant zeker de nodige maatregelen te treffen om deze mestdichtheid zo vlug mogelijk te herstellen (Vlarem II, art. 5.9.9.2§3). Als mogelijke maatregel kan hierbij gedacht worden aan het heraanbrengen van een cementpleister die een mestdichtheid verzekerd (door ofwel zijn dikte ofwel zijn samenstelling) of van een speciale afdichtingslaag. Deze afwerking moet bestand zijn tegen sulfaten en dient zuurbestendig te zijn. Er wordt dan ook als milderende maatregel een studie voorgesteld om extra gegevens te bekomen. Dit kan bijvoorbeeld op basis van opvolging van grondwaterstroming en van concentraties in de peilputten voor en na het bedrijf, dus niet enkel van de peilputten in de onmiddellijke omgeving van de mestopslag, maar ook iets verder gelegen, zodat een beter “gecumuleerd effect” van alle ondergrondse mestopslag in kaart kan gebracht worden. Uit de evaluatie van deze resultaten, in combinatie met de resultaten van de peilputten nabij de mestopslagplaatsen, wordt desgevallend een saneringsplan opgesteld indien zou blijken dat er een ongewenste impact zou zijn. Hierbij dienen de mestopslagplaatsen nauwkeurig gecontroleerd te worden op mogelijke lekken en dienen zo nodig herstellingen en/of uitgebruikname van de desbetreffende stallen voorzien te worden. Doordat het projectgebied behoord tot de afbakening van gebieden waarin beheersovereenkomsten ter bescherming van weidevogels kunnen worden gesloten (voor meer details, zie hoofdstuk 6.14.4), lijkt het evenwel niet opportuun om in het kader van de remediëring van visuele hinder veel hoogstammige bomen rond het bedrijf te voorzien. Uit de literatuur (o.a. Van ’t Veer en Scharringa, 2006) blijkt namelijk dat bomenrijen namelijk een sterk negatieve invloed op weidevogeldichtheden kunnen uitoefenen, en dat de invloedsafstand tot 400 m kan bedragen. Daarom zou het beter zijn dat er als groenscherm streekeigen struwelen en struiken (tot 5 m hoog groeiend) voorzien wordt. In het deel inzake de verandering van de biodiversiteit werd een volledig hoofdstuk toegevoegd aan de effecten van de uitbreiding op de functie van de omgeving als weidevogelfoerageergebied.
Dienst Mer
5 Goedkeuring milieueffectrapportage PR0360: Snels
7.1
Vergelijking van de alternatieven
art.4.3.7.§ 1,2°, e
De uitvoeringsalternatieven (voornamelijk BBT-toetsing) werden in de disciplinespecifieke delen van het MER behandeld. Gezien deze alternatieven vrij sterk aan effectgroepen gekoppeld zijn, wordt geen algemene vergelijking van de alternatieven over de themata heen gegeven. Binnen de thema’s zelf worden ze wel voldoende vergeleken.
8 Leemten in de kennis art.4.3.7.§ 1,4°
Dit hoofdstuk doet opgave van de leemten in kennis die tijdens het uitvoeren van het onderzoek werden vastgesteld. De deskundigen bevestigen dat de aangegeven leemten geen wezenlijke invloed hebben gespeeld op de besluitvorming voor de verschillende effecten.
9 Monitoring en evaluatie art.4.3.7.§ 1,2°, d
In deel 9 wordt de noodzaak tot monitoring en evaluatie besproken.
10 Integratie en eindsynthese art.4.3.7.§ 1,2°, e
Dit hoofdstuk geeft een themaoverschrijdende samenvatting over de verwachte gevolgen voor het milieu en hoe en in welke mate de voorgestelde maatregelen deze kunnen milderen. In een afzonderlijk hoofdstuk worden een bedrijfspecifieke toelichting in het kader van de watertoets weergegeven.
11 Tewerkstelling, investering en gebruikte materialen art.4.3.7.§ 5,3°
In dit hoofdstuk geeft het rapport aan welke de verwachte tewerkstelling- en investeringseffecten zijn van de voorgenomen activiteiten.
12 Niet-technische samenvatting art.4.3.7.§ 1,5°
De niet-technische samenvatting vormt een afzonderlijk leesbaar deel van het rapport dat de essentie van de overige delen beknopt weergeeft. De tekst is begrijpelijk voor een gemiddelde lezer.
Dienst Mer
6 Goedkeuring milieueffectrapportage PR0360: Snels
Besluit Gelet op wat voorafgaat wordt het project-MER, ingediend door Snels Peter en Luc, goedgekeurd.
Brussel, 15 april 2009,
Hoogachtend,
Paul Van Snick Algemeen directeur Afdelingshoofd AMNEB
Dienst Mer
7 Goedkeuring milieueffectrapportage PR0360: Snels