DATUM VERGADERING BULAGE(N)
27
febTU3ri 2006
4
AGENDAPUNTNUMMER DATUM BEHANDELING IN D&H
AAN DE COMMISSIE WATER
12
dCCCmber
2005
B0600192
NADER BESLUIT BEHEER HARINGVLIET BIJ DE KIER
1. Aanleiding Van RWS is het definitieve Nader besluit beheer Haringvliet bij de Kier ontvangen. 2. Voorstel Definitieve versie Nader besluit ter kennisgeving aannemen 3. Achtergrondinformatie Nader Besluit Kierbesluit Eerder dit jaar is gerapporteerd over de op handen zijnde opening van de Haringvlietsluizen, bekend als het Kierbesluit. Conform dit Kierbesluit is bepaald dat de Haringvlietsluizen zodanig worden beheerd dat de functionaliteit van de innamepunten in combinatie met de daartoe bestemde vervangende noodvoorziening van de waterschappen behouden blijft. De afspraken hierover zijn vastgelegd in een Nader Besluit waarover het college van D&H op 26 juli jl. besloten heeft het ontwerp onder voorbehoud van enkele opmerkingen goed te keuren. Hierna is dit besproken in de commissie WWW op 12 september 2005. Verwerking opmerkingen waterschap In het bijgevoegde Nader Besluit wordt ingegaan op de opmerkingen van het waterschap. Geconcludeerd kan worden dat er met deze aanvullende opmerkingen voldoende rekening is gehouden. Hiermee kan met het Nader Besluit worden ingestemd. Besluitvorming overige waterschappen Inmiddels hebben ook hhs Delfland en hhs Schieland-Krimpenerwaard en de waterschappen Brabantse Delta en Stichtse Rijnlanden besloten geen bezwaar in te dienen en de op hun beheergebied afgestemde definitieve Nader Besluit te accorderen. Procedure Procedureel liep de besluitvorming qua termijnen niet optimaal. Zoals aangegeven in het bijgevoegde definitieve Nader Besluit hadden we als belanghebbende zes weken na dagtekening de tijd om schriftelijk of desgewenst mondeling onze zienswijze in te dienen omtrent dit Nader Besluit. Behandelng in de W van 17 november was binnen ons waterschap niet mogelijk omdat de commissies al in oktober waren. Er is in de commissievergadering van 12 september aangegeven dat de definitieve versie de behandeling in de daaropvolgende commissie zou passeren doch dat indien daartoe aanleiding zou bestaan er alsnog bezwaar gemaakt kon worden. Daartoe was echter geen aanleiding. Gezien de dagstempeling van het verzoek van RWS en de termijn van 6 weken is in overleg met uw voorzitter en de heemraad waterbeheersing
DATUM VERGADERING ONDERWERP
27 februari 2006 Nader Besluit beheer Haringvliet bij de Kier
PAGINA 2 van 3
aan RWS tijdig een pro forma reactie gegeven waarin is aangekondigd dat de definitieve reactie daags na de D&H vergadering verwacht kan worden. Deze reactie is uiteindelijk uitgegaan op 11 jan 2006 uitgegaan. Overige zaken Het Nader Besluit is op zich nu voldoende basis voor de beheerafspraken. Al eerder is door ons genoemd dat de praktijk zal leren of het Kierbesluit binnen alle afspraken ook daadwerkelijk beheersbaar is. Zie in dit verband ook de toelichting op de achterwaartse verzilting van dec 2004.
4. Motief De bij brief 3 augustus 2005, kenmerk U0503849 gemaakte aanvullende opmerkingen zijn voldoende beantwoord in de definitieve versie van het Nader Besluit. 5. Gevolgen a. Financieel: Niet van toepassing. b. Personeel: Niet van toepassing. c. Juridisch: Niet van toepassing. d. Communicatief: Niet van toepassing. e. Wijze van publiceren: 0 Niet van toepassing D Internet D Pers 6. Verdere aanpak/procedure Met het Nader Besluit is maar een deel van de afspraken rondom het Kierbesluit en de compensatie geregeld. Aan de orde komen nu de volgende zaken: 1. Bestuursakkoord afsluiten met provincie Zuid-Holland inzake de compensatiewerken Kierbesluit 2. Meetnet HD bezien 3. Overleg met Bernissecommissie over afspraken zoetwaterlevering 3. Compensatiewerken uitwerken in samenwerking met provincie ZuidHolland en andere betrokken partijen, waarbij provincie Zuid-Holland conform bestuursovereenkomst december 2004 trekker is. 4. Beheer- en onderhoud van compensatiewerken nader uitwerken (o.a. in
DATUM VERGADERING ONDERWERP
27 februari 2006 Nader Besluit beheer Haringvliet bij de Kier
PAGINA 3 van 3
relatie met ruwwateraanvoer op Goeree-Overflakkee) Hierover zal de komende maanden aanvullend overleg plaatsvinden. 7. Evaluatie In de praktijk.
Dijkgraaf en heemraden, secretaris,
dijkgraaf,
mr. J.B. van Gerdingen.
ng/J.M. Geluk.
Bijlagen (4) 1. Definitieve versie Nader Besluit 2. Brief van HD aan RWS 3. Brief van HD aan RWS d.d. 11 januari 2006 4. Brief van RWS aan HD, d.d. 30 januari 2006.
Nader besluit Waterschap Hollandse Delta
Pagina 1 van 16
Nader besluit van de Hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat in Zuid-Holland namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, ter uitwerking van artikel 4 van het besluit van 5 juni 2000, Staatscourant 2000, nr. 110 (Besluit Beheer Haringvlietsluizen), zoals gewijzigd bij besluit van 31 december 2004 (Staatscourant 2004, nr. 254). De hoofdingenieur-directeur van de Rijkswaterstaat Zuid-Holland, besluit als volgt.
OVERWEGINGEN In artikel 1, eerste lid, van het besluit van 5 juni 2000, met kenmerk HKW/AW 2000/8178, (Besluit Beheer Haringvlietsluizen, hierna te noemen: Kierbesluit) is door de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat bepaald dat de Haringvlietsluizen per 1 januari 2005 beperkt worden opengesteld. Dit betekent dat de sluizen, afhankelijk van de rijnafvoer bij Lobith, ook bij vloed worden geopend met een maximale doorlaatopening zoals aangegeven in een bij het besluit behorende bijlage. Het Kierbesluit wordt door Rijkswaterstaat beschouwd als een belangrijke stap op weg naar herstel van de estuarien natuur in het Haringvliet, Hollandsen Diep en de Biesbosch. Zowel de Biesbosch als de Voordelta maken deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in Nederland en zijn onderdeel van het Europees ecologisch netwerk Natura 2000. Bij het sluisbeheer conform het Kierbesluit zal de visintrek worden verbeterd en zal de geleidelijke zoet-zoutovergang worden hersteld. Op 31 december 2004 (Staatscourant 2004, nr. 254) is dit Kierbesluit gewijzigd in die zin dat de openstellingdatum is verschoven naar 1 januari 2008 en een aantal bijlagen in beperkte zin is gewijzigd. Verder is door de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, op 6 juni 2003 uitgesproken dat het besluit om de Haringvlietsluizen op een Kier te zetten op zichzelf staat en niet noodzakelijkerwijs hoeft te leiden tot invoering van "getemd getij", hetgeen oorspronkelijk wel de bedoeling was. Dit betekent dat een eventuele overweging om "getemd getij" in te voeren pas aan de orde is nadat het Kierbesluit is ingevoerd en nadat een apart besluitvormingstraject daartoe is doorlopen. behoud functionaliteit In artikel 4, eerste lid, van het Kierbesluit is bepaald dat de Haringvlietsluizen zodanig worden beheerd dat de functionaliteit van de innamepunten in combinatie met de daartoe bestemde vervangende noodvoorziening (KWA) van de waterschappen behouden blijft. De functionaliteit van deze innamepunten blijft behouden als - rekening houdend met de locatiespecifieke overbruggingsmogelijkheden - ter plaatse ten gevolge van de invoering van het kierregime géén significante verhoging van de chlorideconcentratie optreedt, ten opzichte van de situatie vóór de inwerkingtreding van dit besluit, rekening houdend met autonome ontwikkelingen. Dit dient met onderhavig besluit nader te worden uitgewerkt. Dit is bepaald in artikel 4, tweede lid, van het Kierbesluit. Ingevolge artikel 4, vierde lid, van het Kierbesluit dienen verder regels te worden gesteld t.a.v. onder meer: de inrichting van het meetnet; de wijze waarop de chlorideconcentratie en/of eventuele andere parameters worden vastgesteld; de methodiek waarmee wordt vastgesteld of sprake is van een significante verhoging van de chlorideconcentratie en/of eventuele andere parameters, en de methode waarmee kan worden vastgesteld of deze afwijking te wijten is aan het nieuwe beheer volgens het Kierbesluit; de voorwaarden en procedures waaronder in bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 1, tweede lid, wordt afgeweken van het sluisbeheer; de wijze waarop en de frequentie waarmee de noodprocedures en de effectiviteit daarvan in de praktijk worden getest.
Nader besluit Waterschap Hollandse Delta
Pagina 2 van 16
Op hoofdlijnen komt de aanpak ter behoud van de functionaliteit van de innamepunten neer op de volgende stappen: • Via de sluisbediening in combinatie met een bewakingsmeetnet wordt voorkomen dat voorbij de lijn Middelhamis - monding Spui een verhoogde chlorideconcentratie wordt geconstateerd ten opzichte van de achtergrondwaarde van het door de rivier aangevoerde water - zulks ten gevolge van het in oostelijke richting verplaatsen van water uit zee. Ter illustratie is in de toelichting een grafiek opgenomen van het verloop van de achtergrondconcentratie voor chloride bij Lobith. • Ter bewaking van de functionaliteit van de bedoelde innamepunten zal uiterlijk twee jaar voorafgaand aan het te wijzigen sluisbeheer als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Kierbesluit een continu werkend meetnet voor in elk geval chloride functioneren (artikel 4, derde lid). In het Kierbesluit werd nog uitgegaan van een invoeringsperiode van een jaar, maar besloten is om een langere periode te nemen teneinde een goed bewakingssysteem te kunnen garanderen. • Het sluisbedieningsprogramma (Haringvliet operationeel programma, afgekort: HOP) wordt met een waterbewegingsmodel zo afgesteld dat er geen significante veranderingen te verwachten zijn ter hoogte van de innamepunten in het gehele beschouwde gebied ten opzichte van de referentiesituatie, met uitzondering van het westelijk deel van Haringvliet (ten westen van de lijn monding Spui - Middelhamis). In de rapportage "Effecten op natuur en gebruiksfuncties" van oktober 2004 zijn de effecten beschreven als gevolg van het HOP. Deze effectrapportage bouwt voort op de resultaten van de Milieueffectrapportage van 1998, die ten grondslag ligt aan het ' Kierbesluit. Via metingen zullen de ontwikkelingen worden gevolgd. Er wordt begonnen met een voorzichtige variant van het HOP. Met de inzichten uit het traject van "Lerend Implementeren" kan het vastgestelde HOP nog aangepast worden. • In het bedieningsprogramma bestaat de mogelijkheid om (desnoods) tijdelijk het beheer aan te passen. Een voorbeeld daarvan is het anticiperend extra aflaten van water bij een voorspelling van langdurige droogte. Hiermee wordt zoveel mogelijk brak water uit het Haringvliet afgevoerd naar zee waardoor later bij gesloten Haringvlietsluizen zo min mogelijk brak water ten oosten van de sluizen overblijft. Deze procedure wordt "zoetspoelen" genoemd en zal niet worden toegepast in combinatie met een eventueel gelijktijdig optredende storm op zee, omdat de Haringvlietsluizen dan worden gesloten met het oog op de veiligheid. Hiermee wordt tevens voorkomen dat extra verzilting optreedt langs het traject Nieuwe Waterweg en Oude/Nieuwe Maas. Bij de verdere uitwerking van het "Lerend Implementeren" zal rekening worden gehouden met een eventuele optredende combinatie van weersomstandigheden en afvoeren die mogelijk van invloed zijn op de zoutindringing. • Als de functionaliteit van een innamepunt in het geding is als gevolg van het Kierbesluit en niet meer aan de voorwaarden zoals vastgelegd in het nader besluit wordt voldaan, dan zal het sluisbedieningsprogramma daar zo mogelijk op worden aangepast. Met dit nader besluit (in het Kierbesluit aangeduid als "protocol") wordt ten aanzien van Waterschap Hollandse Delta tegemoet gekomen aan de eisen die in artikel 4 van het Kierbesluit zijn gesteld. In artikel 6 van het Kierbesluit is bepaald dat bij bijzondere omstandigheden, of in het vooruitzicht daarvan, waaronder omstandigheden waarbij de functionaliteit van de innamepunten, intrekzones en/of noodinlaten als bedoeld in artikel 3 in het geding is, door Rijkswaterstaat Zuid-Holland dan wel door het waterschap spoedberaad kan worden geëntameerd over de afwijking van het voorgenomen sluisbeheer en over andere mogelijke maatregelen. Ook op dit onderwerp zal in dit nader besluit worden ingegaan. Er bestaat een mogelijkheid om bij nadeel als gevolg van het Kierbesluit een beroep te doen op de Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 (artikel 7 van het
Nader besluit Waterschap Hollandse Delta
Pagina 3 van 16
Kierbesluit). Overigens wordt er door Rijkswaterstaat vanuit gegaan dat na het treffen van de nodige compenserende maatregelen (verplaatsing van bepaalde innamepunten) in beginsel geen schade voor waterschappen zal optreden. uitspraak rechtbank Rotterdam inzake Kierbesluit Gezien het oordeel van de rechtbank te Rotterdam in de uitspraak van 19 maart 2004 (UN nummer: AO6259, zaaknrs. 01/1335, 01/1349, 01/1365 en 01/1463 WET) dat het Kierbesluit ten onrechte als een appellabel Awb-besluit was beschouwd, is het onderhavige nader besluit wel als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb aan te merken. De rechtbank heeft immers overwogen dat "van rechtsgevolg zal eerst sprake zijn wanneer ten behoeve van het beheersplan besluiten genomen worden dan wel maatregelen worden getroffen, welke als zodanig op rechtsgevolg zijn gericht". Het Kierbeslüit zelf was niet op rechtsgevolgen gericht mede omdat daarin bestreden bepalingen: • geen concrete aanspraak vestigden dan wel enig recht toekenden aan een concrete beroeps- dan wel doelgroep (artikel 1); • als beleidsregels konden worden aangemerkt (artikel 7); •
nog nader uitgewerkt dienden te worden in een protocol (artikel 3 en 4).
Aan het criterium van "rechtsgevolgen" wordt met het voorliggende nader besluit ter uitwerking van artikel 4 voldaan, zodat thans ingevolge de Awb bezwaar en beroep openstaat. totstandkomingsprocedure nader besluit Op grond van artikel 4, vierde lid, van het Kierbesluit dient dit nader besluit tot stand te komen na op overeenstemming gericht overleg met, in dit geval, het Waterschap Hollandse Delta, en dient het besluit uiterlijk één jaar voor de invoering van het gewijzigd sluisbeheer te zijn vastgesteld. Voorafgaand aan dit besluit heeft ter zake de uitwerking van het Kierbesluit overleg plaatsgevonden op ambtelijk niveau en met het bestuur van het waterschap via de Stuurgroep Realisatie de Kier.
Bij de voorbereiding van dit besluit is de procedure als bedoeld in afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd. Daarbij is het bestuur van het Waterschap Hollandse Delta in de gelegenheid gesteld haar zienswijze over het ontwerp naar voren te brengen. Zoals blijkt uit uw brief gedateerd d.d. 3 augustus 2005 heeft het bestuur van het Waterschap Hollandse Delta de volgende zienswijzen: Het zoetspoelen in combinatie met een storm op zee kan volgens uw schrijven mogelijk nadelig zijn voor de zoutindringing via de Nieuwe Waterweg. Als blijkt dat bijvoorbeeld het uitstellen van het zoetspoelen in een dergelijke situatie de zoutindringing kan verminderen, dan zal dit als maatregel in het bedieningsvoorschrift worden opgenomen. De betreffende passage in het nader besluit is hierop aangepast. U geeft aan dat het waterschap nimmer verantwoordelijkheid draagt voor schade als gevolg van verzilting en/of andere nadelige gevolgen voortvloeiende uit het gewijzigde beheer van de Haringvlietsluizen. Naar u mening is dat onvoldoende opgenomen in het ontwerpbesluit. Naar aanleiding van de zienswijze zijn ter verduidelijking van de verantwoordelijkheden enkele wijzigingen doorgevoerd in de beoordelingsprocedure of er al dan niet sprake is van behoud van functionaliteit (bijlage 4). Het moge duidelijk zijn dat de voorgestelde procedure bedoeld is om in goed overleg met u te beoordelen of er sprake is van een probleem en wat een daarbij passende oplossing zou kunnen zijn. Als blijkt dat er sprake is van overlast en/of schade dan wel extra kosten als gevolg van de openstelling van de Haringvlietsluizen, dan worden maatregelen getroffen ter voorkoming van verdere overlast dan wel schade en/of kan voor de resterende dan wel opgetreden schade een beroep worden gedaan op de Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999.
Nader besluit Waterschap Hollandse Delta
Pagina 4 van 16
U pleit voor een aanvulling van artikel 5 'bijzondere omstandigheden en spoedberaad' om nadelige gevolgen voor Waterschap Hollandse Delta te voorkomen. Aan artikel 5 is een lid toegevoegd wat aangeeft dat gebruik van de noodprocedure onverlet laat dat achteraf een beoordeling kan plaatsvinden of er sprake was van een verlies aan functionaliteit. De openstelling van de Haringvlietsluizen zoals bedoeld in het Besluit Beheer Haringvlietsluizen (Kierbesluit), voornoemd, geschiedt op 1 januari 2008, onder de volgende voorwaarden.
artikel 1: begripsbepalingen 1. Uitgangssituatie (tO): De dynamische situatie, waargenomen vanaf 1970, voorafgaand aan het te wijzigen sluisbeheer. 2. Referentiesituatie: chloridenconcentratie en /of waterstand indien de Haringvlietsluizen beheerd zouden zijn volgens het lozingsprogramma van vóór invoering van de Kier (LPH84). 3. Significante verandering: een betekenisvol of belangrijk verschil tussen de situatie na invoering van het kierregime en de referentiesituatie, onder vergelijkbare omstandigheden. 4. Locatiespecifieke overbruggingsmogelijkheden: de door het Waterschap Hollandse Delta en/of andere waterschappen redelijkerwijs te treffen maatregelen die nodig zijn om zo lang mogelijk te kunnen voldoen aan de integrale gebruiksfuncties tijdens een innamestop. 5. Autonome ontwikkelingen: op zichzelf staande ontwikkelingen die een effect hebben op waterkwaliteit en waterkwantiteit in het beschouwde gebied, zoals bijvoorbeeld zeespiegelrijzing, waterstaatkundige ingrepen, fluctuaties in de achtergrondconcentratie van chloride en veranderend afvoergedrag van Rijn en Maas. 6. Beschouwde gebied: de Nieuwe Waterweg, de Nieuwe Maas, Hollandsche IJssel, de Lek ten westen van Schoonhoven, het Haringvliet, de Noord, de Oude Maas, het Spui, de Dordtsche Kil, het Hollandsen Diep, de Amer ten westen van Geertruidenberg en de Merwede ten westen van Werkendam (zie bijlage 1). 7. Sleutellocaties: meetlocaties waar chloride en/of waterstanden worden gemeten en meetwaarden permanent ter beschikking staan, als zodanig aangegeven in bijlage 2. De meetwaarden op sleutellocaties geven een indicatie van de situatie op een aantal nabijgelegen innamepunten. 8. HOP: Het sluisbedieningsvoorschrift Haringvliet Operationeel Programma dat in werking treedt op 1 januari 2008 (ook aangeduid als het te wijzigen sluisbeheer). 9. LPH84: Het sluisbedieningsvoorschrift zoals thans in werking tot aan de daturn van het te wijzigen sluisbeheer. 10. Rekenmodel: een rekenkundig simulatiemodel dat de waterstanden en / chlorideconcentraties kan reproduceren. 11. Analysemethode: methodiek waarmee kan worden vastgesteld of significante veranderingen in chlorideconcentratie of waterstanden het gevolg zijn van de Kier. Een rekenmodel maakt onderdeel uit van de analysemethode.
artikel 2: openstelling sluizen met behoud functionaliteit innamepunten 1. De Haringvlietsluizen staan een gedeelte van de tijd open tijdens vloed op zee. De sluisopeningen zijn afhankelijk gesteld van de afvoer van de Rijn bij Lobith. De relatie tussen de sluisopening bij eb en vloed en de afvoer bij Lobith is vastgelegd in het bedieningsvoorschrift Haringvlietsluizen (HOP).
Nader besluit Waterschap Hollandse Delta
Pagina 5 van 16
2. Via de sluisbediening volgens het HOP wordt voorkomen dat het brakke water voorbij de lijn Middelharnis - monding Spui komt. 3. De functionaliteit van de innamepunten voorbij de lijn Middelharnis- monding Spui blijft behouden als rekening houdend met de locatiespecifieke overbruggingsmogelijkheden - ter plaatse ten gevolge van de inwerkingtreding van het besluit (sluisbeheer volgens HOP) géén significante verandering van de chlorideconcentratie dan wel waterstand optreedt ten opzichte van de situatie vóór de wijziging van het sluisbeheer (volgens LPH84, rekening houdend met autonome ontwikkelingen).
artikel 3: inrichting bewakingsmeetnet 1. Het bewakingsmeetnet zal bestaan uit meetlocaties voor waterstand en waterkwaliteit. Een overzicht van dit meetnet is afgebeeld op de kaarten in bijlagen 2 en 3 bij dit besluit. 2. De resultaten van het bewakingsmeetnet voor waterstand en chlorideconcentratie op de sleutellocaties zullen ter beschikking staan van het Waterschap Hollandse Delta, dit met een zo gering mogelijke vertraging, die maximaal een uur zal bedragen. 3. Het Waterschap Hollandse Delta hanteert bij het innamepunt Bernisse een grenswaarde van 150 mg chloride per liter om te bepalen of er kan worden ingenomen of niet.
artikel 4: methode vaststelling invloed van het te wijzigen sluisbeheer 1. Het te wijzigen sluisbeheer zal niet leiden tot een significante verandering van de functionaliteit van de innamepunten van het Waterschap Hollandse Delta. Mocht er naar mening van Waterschap Hollandse Delta desondanks sprake zijn van een significant geachte verandering van de waterstand of de chlorideconcentratie op een van de innamepunten, dan wordt daarover overleg gevoerd met Rijkswaterstaat ZuidHolland. Of sprake is van een verlies aan functionaliteit in strijd met art. 2 lid 3 zal na het optreden van die verandering - worden vastgesteld volgens de procedure zoals beschreven in bijlage 4. Een van de stappen uit die procedure is de inzet van de analysemethode. Aan de hand van de analysemethode zal worden vastgesteld of significante veranderingen in de chlorideconcentratie of waterstanden het gevolg zijn van de Kier. Onderdeel van de analysemethode is een rekenmodel: een rekenkundig simulatiemodel dat de waterstanden en chlorideconcentraties kan reproduceren. De werking van de analysemethode is kort uiteengezet in lid 2 t/m 4. 2. Het verschil in de werkelijk opgetreden hydrodynamische toestand (waterstanden en chlorideconcentratie in het bekken) gedurende een periode na invoering van de Kier en de hydrodynamische toestand die gedurende die periode zou zijn opgetreden bij voortzetting van het LPH84-programma, wordt bepaald aan de hand van een rekenmodel. Met dit model worden twee berekeningen gemaakt: I. een modelberekening van de werkelijk opgetreden hydrodynamische toestand gedurende een bepaalde periode na inwerkingtreding van de Kier. In het model wordt gerekend met het werkelijke sluisbeheer en de werkelijk opgetreden rivierafvoer gedurende die periode. Deze modeluitkomsten worden op de sleutellocatie(s) vergeleken met metingen; II. een modelberekening met dezelfde modelinstellingen en modelinvoer als in de berekening genoemd in l, maar dan met het sluisbeheer zoals dat gedurende de in berekening l doorgerekende periode zou zijn toegepast bij voortzetting van LPH84 (ter bepaling van de referentiesituatie).
Nader besluit Waterschap Hollandse Delta
3.
4.
5.
6. 7.
Pagina 6 van 16
De modelberekeningen l en II leveren als uitkomst de berekende waterstanden en chlorideconcentraties op alle gedefinieerde sleutellocaties en innamepunten in het rekenmodel. De uitkomsten worden voor de ter zake doende sleutellocatie(s) omgerekend naar de toetsparameters "jaargemiddelde of seizoensgemiddelde" , "aantal stremmingen per jaar of per groeiseizoen" en "totale duur van de stremmingen per jaar of groeiseizoen", zulks voor waterstanden en/of chlorideconcentraties. Dit resulteert voor een bepaalde sleutellocatie in een set toetsparameters voortkomende uit de berekening van de werkelijk opgetreden situatie (zie lid 2 berekening l) alsmede in een set toetsparameters voortkomende uit de berekening van de referentiesituatie (zie lid 2 berekening II). Voor de sleutellocatie(s) vindt een vergelijking plaats tussen de sets van toetsparameters als genoemd in lid 3. Op basis van deze vergelijking wordt vastgesteld of het vermeende verlies aan functionaliteit het gevolg is van invoering van de Kier. In voorkomende gevallen wordt in overleg met het Waterschap" Hollandse Delta beoordeeld of de afwijking heeft geleid tot problemen ten aanzien van de gebruiksfuncties die afhankelijk zijn van het betreffende innamepunt. In die gevallen dat dit heeft geleid tot overlast en\of schade dan wel extra kosten, wordt in nader overleg bepaald of aanpassing van het sluisbeheer aan de orde is zodat een dergelijke situatie in de toekomst kan worden voorkomen. In geval van (resterende) schade of extra kosten kan te allen tijde een beroep worden gedaan op de Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999. De analysemethode is uiterlijk een half jaar voor de openstelling van de Haringvlietsluizen gereed en gevalideerd. Indien naar oordeel van Rijkswaterstaat relevante waterstaatkundige maatregelen worden getroffen of morfologische veranderingen optreden in het beïnvloedingsgebied, dan worden deze maatregelen verwerkt in het model dat voor de analysemethode wordt gebruikt.
artikel 5: bijzondere omstandigheden en spoedberaad 1. Bij signalen die duiden op verlies van functionaliteit - of in het vooruitzicht daarvan wordt in overleg met het Waterschap Hollandse Delta en eventueel andere betrokken partijen beoordeeld of er op korte termijn (in beginsel binnen 24 uur) noodzaak is om de sluisbediening (incidenteel) aan te passen volgens de noodprocedure in het HOP. 2. De omstandigheden als bedoeld in lid 1 kunnen aanleiding zijn voor het entameren van spoedberaad. Hiervoor dient contact te worden gelegd met de sluisbediening te Stellendam, waar zal worden bepaald of nader overleg met partijen noodzakelijk is en in welke mate er sprake is van noodzaak om in te grijpen in de sluisbediening. 3. Na een eventuele aanpassing van de sluisbediening zal worden vastgesteld of en in hoeverre deze aanpassing aan het sluisbeheer effectief is gebleken en of er reden is om over te gaan tot structurele aanpassing. Voor de afhandeling van de procedure daartoe is een beslisschema opgesteld en weergegeven in het bedieningsvoorschrift HOP. 4. Het testen van de noodprocedure zal nader worden uitgewerkt in het bedieningsvoorschrift HOP. Hiervoor zal worden aangesloten bij de calamiteitenregeling ingevolge de Waterstaatswet 1900 (art. 67 e.v.). 5. Het gebruik van de noodprocedure laat onverlet dat achteraf een beoordeling kan plaatsvinden of er sprake was van een verlies aan functionaliteit, waarbij de procedure van artikel 4 van toepassing is.
Pagina 7 van 16
Nader besluit Waterschap Hollandse Delta
artikel 6: evaluatie 1. Een jaar na aanvang van het te wijzigen sluisbeheer, en vervolgens ieder jaar daaropvolgend, wordt door Rijkswaterstaat Zuid-Holland gerapporteerd aan het Waterschap Hollandse Delta (en andere waterschappen) over de effecten van het sluisbeheer. 2. De in lid 1 bedoelde rapportages worden tenminste eenmaal per jaar besproken in een begeleidingsgroep. In deze begeleidingsgroep hebben in elk geval zitting: de betrokken waterbedrijven, regionale Milieu-inspecties, waterschappen, provincies, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Rijkswaterstaat Zuid-Holland (voorzitter). De begeleidingsgroep wordt geïnformeerd over van de effecten die in het achterliggende jaar zijn opgetreden en hoe daarmee is omgegaan. 3. Uiterlijk vijf jaar na de invoering van het te wijzigen sluisbeheer worden de effecten daarvan in overleg met de leden van de begeleidingsgroep geëvalueerd en getoetst aan de verwachtingen als neergelegd in het milieueffectrapport over het beheer van de Haringvlietsluizen.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING In artikel 1 is een aantal begripsbepalingen genoemd. De uitgangssituatie (tO) is gedefinieerd als de sinds 1970 waargenomen dynamische situatie voorafgaand aan het te wijzigen sluisbeheer. Op locaties waar geen trendbreuken in de gegevensreeksen worden waargenomen zal een zo lang mogelijke periode worden gebruikt tussen 1970 en het moment van ingaan van het te wijzigen sluisbeheer. De tO zal worden vastgelegd in een gegevensbestand waarin alle gevalideerde meetwaarden van waterstand en chloride op de sleutellocaties over een zo lang mogelijke periode tussen 1970 en het moment van ingaan van het te wijzigen sluisbeheer zijn opgenomen. In de praktijk blijken de meeste metingen overigens pas vanaf 1997 voldoende bruikbaar om de tO vast te leggen. Dit gegevensbestand wordt ter beschikking gesteld aan alle waterschappen. Ter illustratie van de achtergrondwaarde die in de overwegingen (pagina 2) is genoemd, is in onderstaande figuur 1 weergegeven wat de chloridegehalte is bij Lobith (op basis van daggemiddelden). 250
1-1-1998 1-1-1999 1-1-2000 1-1-2001 1-1-2002 1-1-2003 2-1-2004 1-1-2005 Jaar
Figuur 1 Verloop chlorideconcentratie bij Lobith (te beschouwen als achtergrondconcentratie benedenrivierengebied) op basis van dagwaarden 1998-2005
voor het
Bij de bepaling van de referentiesituatie wordt uitgegaan van de situatie als ware geen sprake geweest van openstelling van de Haringvlietsluizen. Deze situatie heeft derhalve meer
Nader besluit Waterschap Hollandse Delta
Pagina 8 van 16
betrekking op de (fictieve) toekomst, terwijl de tO-srtuatie een beschrijving geeft van het verleden. Bij het vaststellen van de referentiesituatie wordt rekening gehouden met autonome ontwikkelingen. Hieronder worden volgens de toelichting op het Kierbesluit verstaan: "op zichzelf staande ontwikkelingen die negatieve effecten hebben op waterkwaliteit en waterkwantiteit." Hierbij dient te worden gedacht aan effecten van zeespiegelrijzing als gevolg van klimaatverandering en veranderend afvoergedrag van Rijn en Maas. Voor bepaling van de significante verandering van de chlorideconcentratie dient volgens het Kierbesluit rekening te worden gehouden met de zogenoemde locatiespedfieke overbruggingsmogelijkheden. Dit zijn volgens de toelichting op het Kierbesluit de redelijkerwijs te treffen maatregelen die nodig zijn om zo lang mogelijk zoet water te kunnen blijven innemen zonder dat de landbouw- en industriewatervoorziening en het binnendijks integraal waterbeheer in gevaar komen. Op de zogenaamde sleutellocaties (monitoringspunten die indicatief zijn voor nabijgelegen innamepunten) worden continue metingen uitgevoerd. Bijlage 3 bij dit besluit bevat een kaart waarop de meetlocaties voor waterstanden te vinden zijn. Daarbij is geen onderscheid gemaakt tussen vaste meetlocaties die continue het zoutgehalte registreren / doorgeven (bedoeld voor bewaking) en meetlocaties waar geen "on line" verbinding mee bestaat (bedoeld voor evaluatie achteraf). Artikel 2 bepaalt dat, in tegenstelling tot het eerdere sluisbeheer, de Haringvlietsluizen bij het HOP ook een gedeelte van de tijd openstaan tijdens vloed op zee, afhankelijk van de afvoer van de Rijn bij Lobith. De relatie tussen de sluisopening bij eb en vloed en de afvoer bij Lobith zal worden vastgelegd in het HOP. De meest actuele versie van het bedieningsvoorschrift zal te raadplegen zijn op de website www.haringvlietsluizen.nl. Verder bepaalt artikel 2 de geografische grens van mogelijke chloride-indringing vanwege zeewater na openstelling van de Haringvlietsluizen. Het HOP wordt met een waterbewegingsmodel zo afgesteld dat er geen significante veranderingen zijn ter hoogte van de innamepunten in het gehele beschouwde gebied, met uitzondering van het westelijk deel van Haringvliet (ten westen van de lijn monding Spui - Middelharnis). Op deze wijze blijft de functionaliteit van de innamepunten ten oosten van de lijn monding Spui - Middelharnis gewaarborgd. De vraag wat als een significante verandering mag worden beschouwd wordt niet gekoppeld aan een vooraf gedefinieerde verandering in de waterstand of waterkwaliteit, maar wordt overgelaten aan de interpretatie van de waterschappen. Dit legt de verantwoordelijkheid voor het signaleren van een eventuele verandering bij de waterbeheerder zelf. Dit is een bewuste keuze, omdat het geven van een algemeen geaccepteerde en kwantitatief onderbouwde definitie niet mogelijk is gebleken. Zelfs per innamepunt blijken verschillen in de natuurlijke omstandigheden dusdanig, dat van een grote bandbreedte sprake is. Een verandering, bijvoorbeeld als gevolg van het gewijzigde beheer van de Haringvlietsluizen, zou dan pas statistisch significant zijn bij een ruime mate van overschrijding. Ter illustratie hiervan is in bijgevoegde figuur aangegeven, welke statistische bandbreedte er is geconstateerd rondom het aantal stremmingen bij het innamepunt Bernisse, over de jaren 1992 tot en met 1999. Te zien is dat deze variatie van jaar tot jaar in sommige gevallen aanzienlijk is, terwijl deze statistisch als niet significant moet worden beschouwd (met een betrouwbaarheidsinterval van 95 %). Mede op basis hiervan is tot bovenstaande aanpak besloten.
Nader besluit Waterschap Hollandse Delta
Pagina 9 van 16
Figuur 2 Aantal keren per jaar dat de Inname bij Bemisse gestremd was (vanwege te hoge chlorideconcentratie) met daarbij het 95 % betrouwbaarheidsinterval (verticale strepen) voor de schatting van het aantal stremmingen als dit op statistische wijze wordt afgeleid uit een grote verzameling jaargangen. Wanneer de betrouwbaarheidsintervallen overlappen van jaar tot jaar, is er statistisch gezien geen sprake van een significante verandering.
In artikel 3 is de inrichting van het bewakingsmeetnet beschreven. De meetlocaties zijn te vinden op kaarten bij het besluit (bijlage 2 en 3). De meetwaarden op sleutellocaties geven een indicatie van de situatie op een aantal nabijgelegen innamepunten en zullen in beginsel permanent ter beschikking staan ten behoeve van de waterschappen, zij het met een vertraging van maximaal een uur. Dit houdt verband met de tijd die nodig is om de binnengekomen gegevens te verwerken. Wat betreft een eventuele verandering van de chlorideconcentratie of waterstand die naar mening van een der partijen als significant wordt beoordeeld vindt een nadere uitwerking plaats in artikel 4 en bijlage 4 waarnaar in dit artikel wordt verwezen. De in lid 2 t/m 4 beschreven analysemethode is alleen bruikbaar voor waterstanden en chloridenconcentraties. De methodiek kan dus niet worden gebruikt voor andere waterkwaliteitsparameters. Voor behoud van functionaliteit speelt bij invoering van De Kier de Kleinschalige Wateraanvoer (KWA) geen rol. Het bedieningsprogramma wijkt bij beheer volgens De Kier bij een afvoer te Lobith lager dan 1200 m3/s niet af van het huidige beheer. De KWA wordt in werking gebracht als (onder andere) de afvoer bij Lobith lager is dan 1100 mVs, en indien verwacht wordt dat deze lage afvoer voor langere tijd aanhoudt. Derhalve zal invoering van de Kier geen effect hebben op de frequentie van inzet van de KWA. Mocht naar mening van het Waterschap Hollandse Delta wel sprake zijn van verandering van de huidige functionaliteit van de KWA, zulks ten gevolge van de Kier, dan zal hiervoor het procedureschema als aangegeven in bijlage 4 worden gevolgd. De modeluitkomsten volgens berekening l en II worden onderling vergeleken en worden daarnaast op de relevant geachte sleutellocaties tevens vergeleken met metingen van de werkelijk opgetreden situatie. De via berekening II verkregen toestand is een hypothetische toestand (i.e. er is dus geen vergelijking met metingen mogelijk) en wordt aangeduid als de referentietoestand. Rijkswaterstaat voorziet in het beheer en onderhoud van het model dat binnen de analysemethode wordt gebruikt. Indien relevante waterstaatkundige maatregelen worden getroffen in het beïnvloedingsgebied, worden deze maatregelen verwerkt in het model en wordt het voor de nieuwe situatie opnieuw afgeregeld en gevalideerd. Het gaat hierbij alleen om veranderingen in het hoofdwatersysteem, dus niet die in het regionale waterbeheer.
Nader besluit Waterschap Hollandse Delta
Pagina 10 van 16
In artikel 5 is bepaald wat dient te gebeuren indien er een verlies van functionaliteit dreigt te ontstaan als gevolg van bijzondere omstandigheden. Er kunnen immers omstandigheden zijn die aanleiding geven om rivierwater zo snel mogelijk richting zee te doen afvoeren en de sluizen op een grotere opening te zetten. Een voorbeeld van een dergelijke omstandigheid is waterverontreiniging of een probleem in de bedrijfsvoering (calamiteit bij de waterbeheerder). Ook kunnen er redenen zijn om de sluizen juist geheel te sluiten in verband met de veiligheid of dreigende verzilting. Het betreft hier uitzonderlijke gevallen die om snel te nemen maatregelen vragen. Spoedoverleg kan nodig zijn om eventuele schade zoveel als mogelijk te voorkomen. In artikel 6 is opgenomen wat en wanneer en wordt geëvalueerd ten aanzien van de effecten van het sluisbeheer. Deze bepalingen zijn ongewijzigd overgenomen uit het Kierbesluit van 2000. Bij de evaluatie zal aan alle betrokken belangen aandacht worden besteed.
De bijlagen 1 t/m 4 maken onderdeel uit van dit besluit.
DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
namens deze, DE HOOFDINGENIEUR-DIRECTEUR RWS ZUID-HOLLAND,
drs. F.J.P. Heuer.
Nader besluit Waterschap Hollandse Delta
Bijlagen 1.
Kaart met beschouwde gebied
2.
Overzicht sleutellocaties en chloridemeetnet
3.
Meetnet waterstanden
4.
Beoordelingsprocedure behoud van functionaliteit
Pagina 11 van 16
Ontwerp Nader Besluit Waterschap Hollandse Delta (bijlagen)
Bijlage 1
811
kaart met beschouwde gebied
' BIESBOSCH
Figuur 1,1 Beschouwde gebied
Ontwerp r-4ader Bestuit Water«;haPKoi!andseDetoi(b(jl3gefi)
812
2 Overzicht sleutellocattes en chloridemeetnet
5 MaumxKf turnt
-©•
*
^T3
i Spa
/"\
C .J*, l*
\«t * /
*'
l OU» «a»
?f nm f^ *^« * K
f /guur 2. 1 Overzicht van sleute/focaffes (zie artikel 1 voor een nadere omschrijving) en het chloridemeetnet (aangeduid als zoutmeetnet) ten tijde van de Kier.
Ontwerp Nader Besluit Waterschap Hollandse Delta (bijlagen) Bijlage 3
813
Meetnet waterstanden
Het zoutmeetnet is reeds weergegeven in bijlage 2. Waterstanden worden gemonitord op de locaties van onderstaande figuur 3.1.
*« Figuur 3.1,
waterstanden ten tijde van de Kier
Nader Besluit Waterschap Hollandse Delta (bijlagen)
B16
Een van de waterschappen of waterbedrijven geeft aan dat de functionaliteit van een of meerdere innamepunten mogelijk in het geding is (geweest), zulks vermoedelijk ten gevolge van de Kier. Het signaleren van een dergelijke mogelijke significante verandering is de verantwoordelijkheid van het betreffende waterschap of waterbedrijf. Vervolgens wordt een overieg geëntameerd met Rijkswaterstaat. Bepaal in het overleg of daadwerkelijk sprake is van een significante verandering: 1. als hiervan sprake is en/of bij twijfel, dan wordt vervolgd met activiteit 020 2. als hiervan geen sprake is dan eindigt deze procedure. Er kan sprake zijn van een significante verandering indien de geconstateerde veranderingen in chloridengehalte dan wel waterstand belangrijk afwijken van de uitgangssituatie (zie artikel 1 lid 1).
a.
De berekeningen van de effecten op chloridegehalte en\of waterstand worden uitgevoerd met een rekenmodel voor een sluisbediening volgens HOP en LPH'84 (werkelijk beheer) bij gelijke periode, modelinstellingen en modelrandvoorwaarden. b. De resultaten van de modelberekening worden vastgelegd in een tussentijdse effectrapportage c. Vervolg met activiteit 030
Beoordeel in overleg en aan de hand van de tussentijdse effectrapportage of de afwijking is veroorzaakt door het gewijzigd sluisbeheer (bediening volgens HOP): 1. Indien de afwijking (mogelijk) is veroorzaakt door het gewijzigd sluisbeheer vervolg dan met activiteit 040 2. Indien de afwijking niet is veroorzaakt door het gewijzigd sluisbeheer dan eindigt deze procedure.
Nader Besluit Waterschap Hollandse Delta (bijlagen)
B17
Beoordeel in overleg en aan de hand van de tussentijdse effectrapportage, de gehanteerde gebruiksstrategie van het betreffende innamepunt en de periode waarin deze afwijking optrad, of de afwijking heeft geleid tot problemen ten aanzien van de gebruiksfuncties die afhankelijk zijn van het betreffende innamepunt: 1. Indien geen sprake is van overlast en/of schade dan wel extra kosten dan eindigt de procedure. 2. Indien wel sprake is van overlast en/of schade dan: a. worden maatregelen getroffen ter voorkoming van verdere overlast dan wel schade (bijvoorbeeld het aanpassen van het bedieningsvoorschrift door Rijkswaterstaat Zuid-Holland), en/of; b. kan voor de resterende dan wel opgetreden schade een beroep worden gedaan op de Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999. Beide partijen dragen zelf zorg voor het leveren van de noodzakelijke informatie en documenten. Bij onenigheid over de vraag of er sprake is van overlast en/of schade dan wel extra kosten als gevolg van de openstelling van de Haringvlietsluizen, dan zal zonodig een derde partij worden ingeschakeld om advies te geven. Dit advies is niet op voorhand bindend. Mocht ook daarna nog altijd sprake zijn van onenigheid, dan kan een beroep worden gedaan op de Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999.
\
J
'\s
Nader Besluit Waterschap Hollandse Delta (bijlagen)
Bijlage 4 Beoordelingsprocedure behoud van functionaliteit
B15
::I::ES-.J-«E=
.•« i:=Ki.;sr.r. DWÏ KEHMSRK
INGEKOMEN NS.
APV/2005.11373 SPpV/U
j/3 535 /3 t'i
E-MuuD^i
[email protected] ANTAL KLAGEN
10510261
ONDERWSRP Nader Besluit Kierbesluit
U0600671 Rijkswaterstaat Zuid-Holland t.a.v. de heer drs. FJ.P. Heuer Postbus 556 3000 AN ROTTERDAM
Geachte heer Heuer,
Naar aanleiding van het bij voornoemde brief toegezonden definitieve Nader Besluit Beheer Haringvlietsluizen en in vervolg op onze pro forma reactie van 6 december 2005 delen wij u mee dat wij in onze vergadering van 13 december 2005 besloten hebben akkoord te gaan met het onderhavige Nader Besluit. Ons besluit vond plaats in een periode waarbij we zorgen hadden over het hoge chloridegehalte van het Spui en het Haringvliet als gevolg van stormvloed en lage rivierstanden. Daarbij realiseren wij ons dat de ontstane situatie geheel los staat van het Kierbesluit. In onze brief d.d. 3 augustus 2005, kenmerk U0503849 hebben we echter eerder onze zorgen geuit over de effectiviteit van het zogenaamde zoetspoelen. Op basis van de ons ter beschikking staande gegevens over de laatste weken zijn deze zorgen niet minder geworden. Ter beoordeling van de effecten verzoeken wij u een verslag op te maken over de oorzaak en gevolgen van de onderhavige situatie en de effecten van de getroffen beheermaatregelen. In aanvulling op artikel 5 van het Nader besluit stellen wij verder voor ook in dergelijke situaties het schema voor entameren van spoedoverleg te hanteren.
Hoogachtend, dijkgraaf en heemraden, £cretaris,
dijkgraaf,
mr.TÉf. van Gerdingen
Johan de Wittstraat 40 3311 KJ Dordrecht Postbus 469 3300 AL Dordrecht 078 639 71 00 078631 1871 www.wshd.nl
[email protected]
H JAN 2006 uw BRIEF VAN l nov 2005 UW KENMERK ONS KENMERK
CONTACTPERSOON
C.I.
POOJWIESNUHMER
078 639 73 86
APV/2005.11373 SPpV/U
B-MAILADRES
StOUtjCSdijk
[email protected]
AANTAL BUiAGEN
INGEKOMEN NR. 10510261
ONDERWERP Nader Besluit Klerbesluit waterschap
U0600671
Hollandse Delta
Rijkswaterstaat Zuid-Holland t.a.v. de heer drs. F.J.P. Heuer Postbus 556 3000 AN ROTTERDAM
Geachte heer Heuer,
Naar aanleiding van het bij voornoemde brief toegezonden definitieve Nader Besluit Beheer Haringvlietsluizen en In vervolg op onze pro forma reactie van 6 december 2005 delen wij u mee dat wij in onze vergadering van 13 december 2005 besloten hebben akkoord te gaan met het onderhavige Nader Besluit. Ons besluit vond plaats in een periode waarbij we zorgen hadden over het hoge chloridegehalte van het Spui en het Haringvliet als gevolg van stormvloed en lage rlvierstanden. Daarbij realiseren wij ons dat de ontstane situatie geheel los staat van het Kierbesluit. In onze brief d.d. 3 augustus 2005, kenmerk U0503849 hebben we echter eerder onze zorgen geuit over de effectiviteit van het zogenaamde zoetspoelen. Op basis van de ons ter beschikking staande gegevens over de laatste weken zijn deze zorgen niet minder geworden. Ter beoordeling van de effecten verzoeken wij u een verslag op te maken over de oorzaak en gevolgen van de onderhavige situatie en de effecten van de getroffen beheermaatregelen. In aanvulling op artikel 5 van het Nader besluit stellen wij verder voor ook in dergelijke situaties het schema voor entameren van spoedoverleg te hanteren.
Hoogachtend, dijkgraaf en heemraden, ïcretaris,
dijkgraaf,
eluk
postadres telefoon fax internet
Johan de Wittstraat 40 3311 KJ Dordrecht Postbus 469 3300 AL Dordrecht 07863971 00 078631 1871 www.wshd.nl
[email protected]
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Rijkswaterstaat
Aan het Dagelijks Bestuur van Waterschap Hollandse Delta Postbus 469 3300 AL DORDRECHT
Contactpersoon drs. C. Storm Datum
10600868
Doorkiesnummer
0104026350 '
Bijlage(n)
3 O JAN. 2006 Ons kenmerk APV/2006.839 Onderwerp
Uw kenmerk SPpV/U 0600671
Evaluatie verhoogde chlorideconcentratie in het Haringvliet eind 2005 en begin 2006.
Geachte Bestuur, In uw brief van 11 januari jongstleden geeft u aan akkoord te gaan met het Nader Besluit Haringvlietsluizen, zoals dat op 1 november 2005 aan u is toegezonden. Daarbij geeft u aan dat u zorgen heeft over de effectiviteit van het zoetspoelen en dat deze zorgen de afgelopen weken niet minder zijn geworden. Dit naar aanleiding van de langdurig verhoogde chlorideconcentraties in het Spui en het Haringvliet na de storm van eind november 2005. U verzoekt ons om een rapportage over de oorzaak en de gevolgen van de verhoogde chlorideconcentraties met daarbij een beoordeling van de effecten van de getroffen beheersmaatregelen. Vanaf eind november hebben wij nauwgezet de ontwikkelingen in het Hollandsen Diep, Haringvliet en Spui gevolgd en naast de waarnemingen op de vaste meetstations zijn door onze Meet- en Informatiedienst een groot aantal extra waarnemingen verricht. Hierbij is ook contact geweest met medewerkers van uw Waterschap. Wij zeggen hierbij toe, dat wij de hele situatie uitgebreid gaan evalueren en rapporteren. Wij streven er naar om u deze rapportage eind maart 2006 toe te zenden.
Rijkswaterstaat Zuid-Holland
Telefoon 010 402 62 00
Postadres Postbus 556, 3000 AN Rotterdam
Fax 010 433 02 18
Bezoekadres Boompjes 200
E-mail
[email protected]
Bereikbaar vanaf station Rotterdam CS met de metro (station LeuveKaven) en vanaf NS station Blaak: met de auto volg havennummer 160-170
APV/2006.839
Deze evaluatie willen wij graag aangrijpen om onder andere samen met het waterschap te bespreken, wat we van deze gebeurtenissen kunnen leren. Hoogachtend, DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT, namens deze, DE HOOFDINGENIEUR-DIRECTEUR RWS ZUID-HOLLAND, nens deze, Idirecteur Water en Scheepvaart,
mr.WS. van Dam.
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Rijkswaterstaat
Aan het Dagelijks Bestuur van Waterschap Hollandse Delta Postbus 469 3300 AL DORDRECHT
10600868
Contactpersoon
Doorkiesnummer
drs. C. Storm
0104026350
Datum
Bijlage(n)
3 O JAN. 2006 Ons kenmerk
APV/2006.839
Uw kenmerk SPpv/U 0600671
Onderwerp
Evaluatie verhoogde chlorideconcentratie in het Haringvliet eind 2005 en begin 2006.
Geachte Bestuur, In uw brief van 11 januari jongstleden geeft u aan akkoord te gaan met het Nader Besluit Haringvlietsluizen, zoals dat op 1 november 2005 aan u is toegezonden. Daarbij geeft u aan dat u zorgen heeft over de effectiviteit van het zoetspoelen en dat deze zorgen de afgelopen weken niet minder zijn geworden. Dit naar aanleiding van de langdurig verhoogde chlorideconcentraties in het Spui en het Haringvliet na de storm van eind november 2005. U verzoekt ons om een rapportage over de oorzaak en de gevolgen van de verhoogde chlorideconcentraties met daarbij een beoordeling van de effecten van de getroffen beheersmaatregelen. Vanaf eind november hebben wij nauwgezet de ontwikkelingen in het Hollandsen Diep, Haringvliet en Spui gevolgd en naast de waarnemingen op de vaste meetstations zijn door onze Meet- en Informatiedienst een groot aantal extra waarnemingen verricht. Hierbij is ook contact geweest met medewerkers van uw Waterschap. Wij zeggen hierbij toe, dat wij de hele situatie uitgebreid gaan evalueren en rapporteren. Wij streven er naar om u deze rapportage eind maart 2006 toe te zenden.
Rijkswaterstaat Zuid-Holland
Telefoon 010 402 62 00
Postadres Postbus 556, 3000 AN Rotterdam
Fax 010 433 02 18
Bezoekadres Boompjes 200
E-mail
[email protected]
Bereikbaar vanaf station Rotterdam CS met de metro (station Leuvehaven) en vanaf NS station Blaak: met de auto volg havennummer 160-170
APV/2006.839
Deze evaluatie willen wij graag aangrijpen om onder andere samen met het waterschap te bespreken, wat we van deze gebeurtenissen kunnen leren. Hoogachtend, DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT, namens deze, DE HOOFDINGENIEUR-DIRECTEUR RWS ZUID-HOLLAND, lens deze, Idirecteur Water en Scheepvaart,
mr.uiS. van Dam.