Als groei vooral vanzelfsprekend is omdat de maatschappij zonder economische groei denkt stil te staan of zelfs teruggeworpen te worden in de tijd, zou ook een oplossing kunnen liggen in een andere kijk op groei. Maar het zou een diepgaande cultuurverandering vereisen om groei niet langer te definiëren in termen van BNP- of productiegroei maar in termen van menselijke en maatschappelijke ontwikkeling. De deelnemers wezen op verschillende rapporten waarin pogingen zijn ondernomen om deze gedachte concreter gestalte te geven. Wellicht is het langs deze weg ook mogelijk een economische groei te realiseren die gepaard gaat met een krimp van de jaarlijkse materiële productie. Een cultuurverandering binnen bedrijven, zoals die zich onder de naam Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen lijkt te voltrekken, zou ontwikkelingen in bovenbeschreven richtingen kunnen stimuleren. Om hierin een blijvende kracht te kunnen zijn, hebben deze bedrijven echter veel steun nodig van v e rgelijkbare cultuurveranderingen in de politiek en bij consumenten. Sommige deelnemers waren sceptisch over al die cultuurveranderingen, anderen dachten een begin van die veranderingen in de samenleving te bespeuren.
16
Nabeschouwing Dat de economische groei in de jaren ’50 en ’60 in Nederland tot een aanzienlijke toename van de welvaart heeft geleid, is duidelijk. Of de niet aflatende groei in de decennia daarna het welbevinden van de gemiddelde burg e r nog verder heeft verhoogd, blijkt echter minder vaststaand. Onomstreden is wel dat allengs een schaduwzijde van deze voortgaande groei zichtbaar is geworden in de vorm van vele grote en minder grote milieuproblemen. Over de vraag of economische groei mogelijkerwijs niet alleen een ecologische schaduwzijde heeft, maar ook een sociale, werd door de deelnemers aan deze enquête verschillend gedacht. Een toename van de inkomensverschillen werd in dit verband als sociaal onwenselijk direct gevolg van de economische groei genoemd. Daarnaast zouden er verschillende indirecte eff e c t e n mogelijk zijn, waarvan de relatie met economische groei niet of moeilijk is aan te tonen.
mende milieuvervuiling, het is niet altijd even duidelijk waarom nulgroei of zelfs economische krimp geen optie is. Twee verklaringen hiervoor kwamen aan de orde. De eerste stelt dat groei een onmisbaar element is van ons economisch systeem. Zonder groei zou het systeem niet functioneren. De meeste deelnemers wezen in dit verband met name op het winststreven, dat de motor voor de meeste economische activiteiten is maar tegelijkertijd om een voortdurende toename van de afzet vraagt. De tweede verklaring stelt dat het streven naar economische groei een uiting is van een cultuur die diep in de westerse maatschappij is geworteld. Men gelooft in het algemeen dat de kwaliteit van het leven groter is naarmate men meer heeft. Zoals dat zich op het persoonlijke vlak vertaalt in het streven naar een hoger inkomen, zo vertaalt het zich op bedrijfsniveau en in het economisch beleid in een streven naar groei door meer productie.
Het zou een diepgaande cultuurverandering vereisen om groei niet langer te definiëren in termen van BNP- of productiegroei maar in termen van menselijke en maatschappelijke ontwikkeling.
Deze twee verklaringen voor de vanzelfsprekendheid waarmee naar verdere economische groei wordt gestreefd leiden ook tot verschillende oplossingsrichtingen voor de problemen die die groei veroorzaakt. Als het economische systeem zonder groei niet kan functioneren, kunnen de optredende problemen binnen het bestaande systeem alleen worden bestreden met het ontwikkelen en toepassen van steeds minder vervuilende technologieën. Het incorporeren van externe e ffecten in het marktmechanisme, ofwel het prijzen van milieuwaarden, was voor de meeste deelnemers de meest wenselijke weg om een ontwikkeling in die richting te realiseren. In de vorm van bijvoorbeeld verhandelbare emissierechten lijkt een dergelijk systeem binnen een politieke eenheid als de VS ook te realiseren. Maar er bestond onder de deelnemers veel twijfel over de mogelijkheid om op internationaal niveau bindende afspraken te maken over emissierechten en andere instrumenten om milieugebruik een prijs te geven.
Ondanks het duidelijke verband tussen de toenemende milieudruk en de steeds sneller toenemende jaarlijkse productievolumes, worden oplossingen voor de milieuproblematiek vrijwel nooit gezocht in een bewuste minimalisering van de groei. Integendeel: maximale economische groei is vrijwel overal een doelstelling van het economisch beleid. Hoe zinvol het ook zijn mag te zoeken naar mogelijkheden om economische groei los te koppelen van toene-
15
geldt dat men binnen de eigen kring handelt vanuit het ‘harmony model’. Dit betekent dat men binnen deze cirkel leeft in een cultuur van wederzijds geven.” Andringa verwacht een geleidelijk groeiend bewustzijn dat niet het model van eigenbelang maar het belang van de ‘naaste als jezelf’ toonaangevend zal worden, zowel in de eigen kring als in de bedrijfsvoering. Op grond van de ervaring die Andringa in de Focolarebeweging met bedrijven heeft opgedaan, blijkt volgens hem dat het ‘geven’ in deze cultuur geen uitdrukking is van een hiërarchie of machtsverhouding maar van een houding van reprociteit op basis van gelijkwaardigheid. “Geld is immers slechts één aspect van het menszijn”, schrijft hij. “Er zijn mensen die deze lange weg als enige oplossing voor de hedendaagse problemen zien. Regelgeving kan in de periode van o v e rgang naar deze nieuwe cultuur noodzakelijk zijn”. J e u c k e n reageert zeer kritisch op Andringa. Ten eerste zou het volgens hem kunnen gaan betekenen dat eerst alles geoorloofd is om zoveel mogelijk winst te maken en je daarna ‘je zieltje kunt redden’ door geld te geven. Het tweede, meer principiële, bezwaar dat hij heeft tegen schenkingen, is dat het de ontvanger afhankelijk kan maken. Hij is er van overtuigd dat het beter is mensen te stimuleren zichzelf te kunnen helpen. Bijvoorbeeld door in Europa de landbouwsubsidies af te schaffen en zo de boeren in de derde wereld een kans op de wereldmarkt te geven. Met dit laatste is A n d r i n g a het geheel eens, zo laat hij in een reactie weten. “Ik denk”, merkt K e u n e ten slotte op, “dat cultuurverandering, politieke verandering en economische transformatie gelijk op moeten gaan. Die veranderingen dringen zich deels vanzelf op maar moeten ook georg a n i s e e r d worden. Daarbij gaat het steeds om macht, iets wat al te vaak wordt verg e t e n . ”
14
dat geldt niet voor veel (grote) ondernemingen.” Op de vraag of Maatschappelijk Ve r a n t w o o r d Ondernemen een duurzame economische ontwikkeling zou kunnen gaan aandrijven of de kracht zou kunnen worden die ervoor zorg t dat de eco-efficiëntie beduidend sneller toeneemt dan de productiegroei, werd terughoudender geantwoord dan op de voorg a a n d e vraag. Alleen Fase en Jeucken beantwoordden de vraag met “ja”, waar J e u c k e n aan toevoegt dat hiervoor wel een actieve ondersteuning door kritische consumenten en een naar duurzaamheid strevende overheid noodzakelijk is. Bedrijven moeten met Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen niet alleen staan maar actief ondersteund worden. Veranderingen die nu voor bedrijven win-lose situaties zouden zijn, kunnen met actieve ondersteuning van consumenten en overheid win-win situaties worden. Als zou blijken dat het overgrote deel van de consumenten niet te motiveren is meer te betalen voor maatschappelijk verantwoord geproduceerde producten, heeft Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen volgens Jeucken geen kans van slagen. Bulte wijst op de relatief kleine niche voor Max Havelaarkoffie en scharrelvlees en trekt daaruit de conclusie dat niet te verwachten is
Cultuurverandering, politieke verandering en economische transformatie moeten gelijk op gaan. dat de consument bereid is meer voor d e rgelijke producten te betalen. “Ik ben bang dat het de meeste mensen niet veel interesseert: nu niet en over 10 jaar nog niet. I k betrap mezelf er ook vaak op dat ik eigenlijk de keuze niet wil hebben tussen maatschappelijk verantwoorde producten en overige producten. Ik kies vaak voor het laatste terwijl ik eigenlijk het eerste wil hebben. D i t betekent dat ik voorstander ben van een beleid dat er toe leidt dat ik deze keuze niet meer hoef te maken. Dit is een rare opmer-
king van een econoom, want wij zijn getraind om te denken dat meer keuzen altijd goed zijn en dat rationele mensen zelf weten wat het beste voor hen is. Eigenlijk ben ik dus op dit gebied voorstander van directe regulering. Dit is te vergelijken met het verhaal van Odysseus die zich aan de mast vastbond om het gezang van de sirenen te kunnen weerstaan.” Voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen is volgens Van A r k e l een andere rol weggelegd: “Maatschappelijk Ve r a n t w o o r d Ondernemen moet vooral zaken openbreken, in de hoop dat van daaruit ook de condities waaronder gewerkt wordt, zoals wetgeving, veranderen.” Wel ziet hij een weg om een groter deel van de bevolking te interesseren voor duurzaam koopgedrag. Hij denkt hierbij aan een organisatorisch en financieel verband tussen bewuste ondernemers en bewuste consumenten. Dat Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen vooral zaken moet openbreken is Hafkamp met Van Arkel eens. "Ethische reflectie vindt plaats in en tussen mensen en kan leiden tot ander gedrag (van ondernemers en consumenten, kiezers en politici) en tot andere institutionele oplossingen ('fair trade' in plaats van 'free trade'). Ik zie ethiek echter niet als sturingsmechanisme, dat 'aan te zetten is' door maatschappijverbeteraars die betere uitkomsten willen." Zoals Hafkamp van mening is dat het concept van eco-efficiëntie op den duur vervangen moet worden door een breder concept van e c o - e ffectiviteit, zo moet volgens A n d r i n g a Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen op den duur leiden tot een dieper gaande cultuurverandering. “Maatschappelijk Ve r a n twoord Ondernemen blijft uitgaan van het ‘self-interest motief’ en levert daarmee per definitie slechts een marginale bijdrage aan de oplossing van maatschappelijke problemen. Ditzelfde geldt voor regelgeving. Steeds worden, vanuit het self-interest motief, mazen gevonden en gecreëerd om eraan te kunnen ontsnappen. De hele wereld regelen met steeds hardere regels lukt evenmin; het blijft dus ’kurieren am Symptom’. Adam Smith stelt dat behalve het self-interest motief ook
13
Ethiek als sturingsmechanisme naar een duurzame economie Het incorporeren van externe effecten in het prijsmechanisme lijkt een logische reactie op de optredende milieuproblemen. Zoals B u l t e schrijft: “De economische theorie voorspelt dat financiële prikkels over het algemeen beter werken dan ‘command and control’ ingrepen, in de zin dat bepaalde doelstellingen tegen lagere kosten gerealiseerd kunnen worden.” Maar men kan met F a s e v e r w a c h t e n “dat er een groot probleem is om op politiek niveau overeenstemming te bereiken, hoe wenselijk zulks ook is”. Er bestaan echter meer instrumenten dan wetgeving en financiële prikkels alleen. Deze liggen in de sfeer van de ethiek. Patriottisme, betrokkenheid, solidariteit en religie, bijvoorbeeld, kunnen krachtige drijfveren voor verandering zijn. Hiermee zijn alle deelnemers het eens. “Ook de geschiedenis laat dergelijke bepalende invloeden zien”, schrijft H a f k a m p. Op onze vraag of ethiek een motor voor economische verandering kan zijn, antwoorden Van A r k e l e n Van Wi t t e l o o s t u i j n slechts met een twijfelende bevestiging. De eerste verwacht dat ethiek een aanzet kan geven tot verandering. Een motor voor continuïteit van die verandering ziet hij hier echter niet in. De tweede antwoordt: “Dat zou kunnen. Mij dunkt dat de kans op een grootschalige en eensgezinde omslag buitengewoon klein is. Uiteindelijk zal de meerderheid worden gedreven door eigenbelang. Via adequate regelgeving kan misschien verlicht eigenbelang worden gestimuleerd.” Ook K e u n e twijfelt, hoewel hij evenals Hafkamp aangeeft dat ethiek in de geschiedenis steeds een belangrijke rol heeft gespeeld. Hij noemt als voorbeeld hiervan de ontwikkeling van het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid. “Maar het is wel een rol die in botsing komt met de hoofdoriëntatie van de kapitalistische economie: het streven naar winst en kapitaalaccumulatie, en de concurrentie”, vervolgt hij. “Als ethiek in botsing
12
komt met die oriëntatie, dan ontstaat er een conflict dat uiteindelijk slechts met eff e c t i e v e macht kan worden opgelost. Binnen de huidige sociaal-economische orde is de speelruimte van ethiek zeer beperkt.” We n t n e e m t wel stelling tegen een al te sceptische houding: “Het rationele, calculerende, nutmaximaliserende individu is een mythe van neoklassieke economen.” Wij vroegen naar de trend tot Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. In hoeverre is dit een voorbeeld van ethisch gemotiveerde verandering?
Managers en afstudeerders in de bedrijfshoek zijn, meer dan vroeger, op zoek naar betekenis. Dat Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen een ethisch gemotiveerde ontwikkeling is, wordt niet bestreden. Kanttekeningen daarbij komen met name van Keune, Va n Witteloostuijn en We n t. “Heel vaak is het vooral PR of wordt het gepraktiseerd omdat de burger erom vraagt en het goed is voor de winst”, schrijft de laatste. Nu is het H a f k a m p die, hoewel dezelfde mening toegedaan, minder sceptisch is: “Managers en afstudeerders in de bedrijfshoek zijn, meer dan vroeger, op zoek naar betekenis.” Voor K e u n e lijkt het een herhaling van zetten op dit gebied. “Het begon met Proudhon, Owen c.s, daarna de encyclieken Rerum Novarum en andere, in de jaren zestig en zeventig het debat over de rol van multinationals en nu dit weer.” Ondernemers kunnen zich volgens hem slechts maatschappelijke verantwoordelijkheid permitteren zolang dat niet in strijd komt met de belangen van de onderneming. “Veel ‘idealistische’ propagisten zijn zeker ethisch bevlogen”, zegt Van Wi t t e l o o s t u i j n h i e r o v e r, “maar
voorwaarde, waarbij echter “het fundamenteel veranderen van productie- en consumptiepatronen vraagt om systeeminnovaties met zowel een technologische als een o rganisatorische en een institutionele dimensie.” Van A r k e l wijst er ten slotte op dat het incorporeren van milieuwaarden in het prijssysteem niet het enige marktinstrument is dat kaders voor handel en productie kan stellen die een duurzame ontwikkeling bevorderen. Uiteindelijk zal volgens hem de belastingstructuur om moeten, waarbij deze belastingen moeten verschuiven van arbeid naar grondstoff e n v e r b r u i k .
11
De markt als sturingsmechanisme naar een duurzame economie Over het incorporeren van ecologische en sociale waarden in het marktmechanisme werd op de expert meeting veel gesproken. Er zouden manieren moeten worden gevonden om ondernemingen een prijs te laten betalen voor het gebruik en de belasting van met name het natuurlijk milieu. Wij vroegen de deelnemers in hoeverre zij verwachten dat een duurzame groei bereikt kan worden door een dergelijk systeem van prijzen voor milieugebruik. Geen van hen bleek deze weg als dé oplossing voor ecologische problemen te zien. De bedenkingen lopen uiteen van een voorzichtig “je zou daarbij een termijn moeten noemen” (J e u c k e n) tot “de kans dat een derg e l i j k e orkestratie van de grond komt is nihil” (Va n Wi t t e l o o s t u i j n). Volgens deze laatste zou een d e rgelijk systeem om een mate van mondiale coördinatie en eensgezindheid vragen die in een wereld van tegengestelde belangen, waar veelal korte termijnoverwegingen domineren, ondenkbaar is. “Pas als een grote meerderheid van de wereld zelf rechtstreeks met de nadelige effecten wordt geconfronteerd, is een ommekeer waarschijnlijker. Het alternatief is eenvoudig, hard en ongewenst: Darwiniaanse selectie.” D i e t z neemt een middenpositie in: “Natuurlijk helpt het als externe kosten worden geïnternaliseerd. Los van de problemen die dat oproept - ‘milieu in de prijzen’ klinkt leuk, maar is hondsmoeilijk te realiseren dient echter een voorvraag te worden beantwoord: hoe worden de eigendomsrechten ten aanzien van milieugebruik verdeeld, ofwel wiens behoeften en doelstellingen tellen? Het besef is echter nog onvoldoende doorg e d r o ngen (in het maatschappelijk debat, in beleidskringen, in de politiek) dat de verdeling van de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van milieugebruik de allocatie conditioneert. Anders gezegd: de formele en informele spelregels bepalen hoe het spel kan worden
10
gespeeld, en conditioneren dus de uitkomst van het spel.” Wat B u l t e betreft stemmen de resultaten van ‘Sulphur Trading’ (een systeem van verhandelbare emissierechten voor zwaveldioxide) in de VS hoopvol. J e u c k e n benadrukt wat dit betreft overigens dat het grootste deel van d e rgelijke heffingen door nationale instituten zal kunnen worden geïnd, aangezien het grootste deel van de milieuproblemen niet op mondiale schaal speelt. Alleen wat écht internationaal speelt, zoals het vrijkomen van C F K ’s, zou door een internationaal instituut geïnd moeten worden. Hierbij ziet B u l t e echter een groot probleem voor delen van de wereld waar noch het draagvlak, noch de middelen bestaan om substantiële bedragen voor het gebruik van milieu te betalen. “Op langere
Het grootste deel van v e rh a n d e l b a re emissierechten zal door nationale instituten kunnen worden geïnd, aangezien het grootste deel van de milieuproblemen niet op mondiale schaal speelt. termijn kunnen we misschien van ontwikkelingslanden verwachten dat ze toch aanschuiven - dat is volgens mij ook de bedoeling van het Kyoto-protocol - maar op de kortere termijn mag waarschijnlijk meer worden verwacht van subsidies, technologie transfers, en het stellen van milieueisen bij het geven van ontwikkelingshulp.” Keune schrijft weinig heil te zien in oplossingen die de economische groei onverlet laten. Ook H a f k a m p verwacht niet dat langs de weg van internalisering van externe kosten voldoende resultaten kunnen worden geboekt. Maar toch ziet hij het als een noodzakelijke
c.q. milieugebruiksruimte, maar moet het Zuiden met technologieoverdracht en derg elijke ook helpen hetzelfde te doen. Het Zuiden zal door de opgelopen enorme achterstand noodzakelijkerwijs een groter beroep op e n e rgie en grondstoffen doen, maar dat hoeft niet te betekenen dat het productievolume in het Noorden niet meer toeneemt.” Op de vraag hoe een productiegroei op gang gebracht moet worden die de levensstandaard van de grote groepen armen in het Zuiden kan doen toenemen, geeft Went vier punten die daarbij volgens hem van belang zouden zijn: (1) het recht zelf te bepalen in welke mate landen zich open stellen voor buitenlandse handel en kapitaal (een geconditioneerde inschakeling in de wereldmarkt) tegenover de huidige dominante globalisering zoals gepropageerd en afgedwongen door onder andere IMF en WTO ; (2) kwijtschelding van de schuldenlast; (3) het kopiëren van c.q. de overdracht van technologie vanuit de ontwikkelde landen; (4) nieuwe vormen van democratie, waarin de gehele bevolking de prioriteiten voor economische ontwikkeling bepaalt en niet de aandeelhouders of directies van bedrijven.
9
worden. Er is ook al wel het één en ander aan gedaan door onder andere het United Nations Development Program (UNDP), dat in zijn jaarlijkse Human Development Report niet alleen naar groei van het BNP kijkt. Ook de OECD heeft in 2001 een rapport gepubliceerd over het welzijn van landen, waarin veel meer elementen dan het BNP zijn m e e g e t e l d (sterftecijfers, onderwijs, gezondh e i d s z o rg, etc). En er zijn ook wetenschappers die op basis van verschillende indicatoren hebben geconcludeerd dat het sociale welzijn in de VS is afgenomen de afgelopen 20 jaar, hoewel het BNP in die tijd is gegroeid.” Ook K e u n e wijst, als reactie op onze vraag naar maatstaven voor een niet op BNP georiënteerde groei, op het Human Development Report van het UNDP. Daarnaast noemt hij enkele andere org a n isaties die zich met deze vraag hebben beziggehouden: UNICEF, het RIVM en het World Resources Institute in samenwerking met de Wereldbank. “Persoonlijk”, vervolgt hij, “ga ik uit van een tweedeling in maatstaven: menswaarden en natuurwaarden. In beide onderscheid ik twee dimensies: de dimensie van de bronnen (wat is beschikbaar) en die van de behoeften (c.q. behoeftebevrediging). Bronnen en behoeften van mens én natuur, want ook de natuur heeft steeds meer eigen behoeften, al was het alleen maar vanwege alle natuurvernietiging die heeft plaatsgevonden. De waarde van een derg elijke herdefiniëring van het begrip economische groei ziet Keune vooral in de bewustwording van de noodzaak van andere maatstaven. “Al was het maar omdat veel mensen die open staan voor kritiek, vragen hoe het anders kan.” Er moet volgens hem meer gewerkt worden aan het operationaliseren van deze andere definities van groei. Van A r k e l wijst nog op een aspect dat in het bovenstaande buiten beschouwing werd gelaten. Ve rgroting van de eco-efficiëntie en kwaliteitsverbetering vindt hij weliswaar essentieel, maar ook het consumptiegedrag is belangrijk. Een vliegvakantie en een vakantie in een kuuroord met massage kunnen eenzelfde aandeel hebben in het BNP maar een
8
totaal verschillend aandeel in de milieubelasting. Alle deelnemers zijn het eens met de stelling dat de combinatie van economische groei en substantiële verlaging van de milieudruk, ook wel ontkoppeling genoemd, alleen mogelijk is als de eco-efficiëntie van productieprocessen en afvalverwerking wereldwijd beduidend sneller verbeteren dan de jaarlijkse productievolumes toenemen.
Het Noorden moet natuurlijk vooral een einde maken aan de verspilling en het dispropor tionele beroep op energie en grondstoffen, c.q. milieu gebruiksruimte, maar moet het Zuiden met technologieover dracht en dergelijke ook helpen hetzelfde te doen. Went merkt hierbij wel op dat meer groei, mits volledig duurzaam, is te verkiezen boven nulgroei, gezien de immense armoede in de wereld. Wij wezen hem in een reactie hierop op een discussie over dit onderwerp in de expert meeting. Goudzwaard stelde toen dat groei in het Noorden niet leidt tot vermindering van de armoede in het Zuiden. De reële behoeften van het Zuiden worden volgens hem niet waargenomen door de wereldmarkt omdat er een koopkrachtige vraag ontbreekt. In het Noorden worden daarentegen ‘latente behoeften’ gewekt door reclame en modetrends, om steeds meer productie te kunnen afzetten. Wij vroegen Went of dit betekent dat het Zuiden vooral gebaat is bij een ‘normale’ economische groei, om in de reële lokale behoeften te voorzien, terwijl het Noorden op zoek moet naar een ander groeiconcept, zoals Hafkamp dat verwoordt. “Het Noorden”, antwoordt hij, “moet natuurlijk vooral een einde maken aan de verspilling en het disproportionele beroep op energie en grondstoff e n ,
D u u r z a m e g ro e i De Amerikaanse ecoloog Commoner stelde al in 1972 dat de eco-efficiëntie van productieprocessen met een factor 20 zou moeten toenemen om een halvering van de milieudruk te bereiken. Hierbij ging hij uit van een verdere verdubbeling van de wereldbevolking en een vervijfvoudiging van het gemiddelde welvaartspeil, met name met het oog op een verdere modernisering van landen met een grote bevolking als China en India. Wij voegden hieraan toe dat de combinatie van economische groei en substantiële verlaging van de milieudruk alleen mogelijk is als de e c o - e fficiëntie van productieprocessen en afvalverwerking wereldwijd beduidend sneller verbeteren dan de jaarlijkse productievolumes toenemen. Uiteindelijk zou de toenemende eco-efficiëntie moeten leiden tot perfect gesloten kringlopen en volledige e n e rgievoorziening uit hernieuwbare bronnen. Wij vroegen de deelnemers of zij het met deze voorwaarden voor een duurzame groei eens waren.
Groei moet als een kwalitatief vraagstuk gezien worden. Van Wi t t e l o o s t u i j n antwoordt zich in de stelling te kunnen vinden, afgezien van details waar hij weinig kijk op heeft. Duurzame groei is volgens hem niet mogelijk zonder een forse toename van de eco-eff i c i ë ntie, maar hij verwacht dat het zeer moeilijk zal zijn om dit wereldwijd te realiseren. D i e t z voegt hieraan toe dat kringlopen niet perfect kunnen worden gesloten doordat de wetten van de thermodynamica ons hier parten spelen. Ook vindt hij dat goed moet worden gedefinieerd wat vernieuwbare hulpbronnen zijn, onder welke omstandigheden vernieuwing mogelijk is (blijft), en hoe gebruik van de ene hulpbron het gebruik van een andere hulpbron kan beperken (concurrentie). Het is voor H a f k a m p ook belangrijk een termijn te noemen waarop genoemde eff i c i ë n t i everbeteringen gerealiseerd zouden moeten
zijn. Veertig jaar is een termijn die hier volgens hem voor genoemd wordt. “De verbetering van de eco-efficiëntie zal op den duur over moeten gaan in vergroting van de ecoe ffectiviteit (cf. McDonaugh). Mens en maatschappij ontwikkelen zich niet meer zozeer in een scheiding van natuur en milieu - met perfect gesloten kringlopen - maar in een symbiose met natuur en milieu. In heel ons doen en laten maken we deel uit van grotere kringlopen. Groei zou niet meer synoniem moeten zijn met productiegroei, consumptiegroei, BNP-groei of geldgroei, maar met menselijke en maatschappelijke ontwikkeling. Die laatste kent ook groei, maar zonder fysiek uitdijen en ontwrichting van ecosystemen. Een groei waarbij complexiteit, kennis en tevredenheid toenemen (cf. Daly). Een proces waarin menselijke waarden in toenemende mate gerealiseerd worden, terwijl pathologieën overwonnen worden (cf. Max-Neef).” Ook Jeucken vindt dat het BNP een slechte maatstaf is voor duurzame economische groei. Er zouden volgens hem meerdere indicatoren naast elkaar moeten zijn, voor verschillende aspecten van groei. Enerzijds voor de puur productieve groei, anderzijds voor de verschillende andere aspecten van menselijke ontwikkeling. Groei moet als een kwalitatief vraagstuk gezien worden. We n t gaat hier desgevraagd uitvoeriger op in: “In het algemeen kun je zeggen dat elementen die het welzijn en geluk van mensen bepalen meegenomen moeten worden, want nu kan het heel goed (dat is in veel landen eigenlijk zo) dat de groei toeneemt maar de sociale malaise ook (uitsluiting, ongelijkheid, criminaliteit). Hoe je dat precies meet is een vraag waaraan veel problemen zitten. Wat neem je wel en niet mee (zou democratisch bepaald moeten worden), en hoe aggregeer je zulke uiteenlopende grootheden als BNP-groei, opleidingsniveau en levensverwachting, om er een paar te noemen? Maar dat dat moeilijk is, is geen argument; er moet aan gewerkt
7
eerste prijs haalt is een ‘loser’, en zo gaat dat maar door. We hebben het over diepgewortelde cultuurfenomenen, fenomenen waarvan we onszelf vaak niet bewust zijn, over generaties of eeuwen heen. De mechanismen zijn dus niet zonder betekenis, maar beperkt relevant.” Hafkamp geeft desgevraagd aan de betekenis van de mechanismen te kenschetsen als een duidelijke versterking van een in de cultuur verankerd streven naar 'meer en beter' en een neerslag in structuren van dit al eeuwen vanzelfsprekende streven.
6
Het eerste mechanisme, waarop Stichting Strohalm de nadruk legt, zou op gang worden gebracht door de manier waarop geld in roulatie wordt gebracht. Doordat door de bank nieuw geschapen geld wordt uitgeleend tegen rente, moet er altijd meer geld aan de bank worden terugbetaald dan deze oorspronkelijk in omloop heeft gebracht. Dit zou alleen mogelijk zijn als door de economie als geheel meer nieuwe leningen worden afgesloten. Zo zou de hoeveelheid geld in omloop voortdurend toenemen, met in haar kielzog de reële bedrijvigheid.
We hebben het over diepge wortelde cultuurfenomenen, fenomenen waarvan we onszelf vaak niet bewust zijn. Het tweede mechanisme, dat in de expert meeting door Bob Goudzwaard naar voren werd gebracht, zou de grote schaal zijn waarop banken leningen verstrekken ten behoeve van speculatie. De totale geldvoorraad zou hierdoor dermate worden verg r o o t , dat ook dit een expansie ‘oproept’ in de reële s f e e r. Het derde mechanisme dat werd genoemd, was winststreven. Dit winststreven is het belangrijkste allocatiemechanisme van de huidige economie en de basismotivatie voor het grootste deel van de bedrijvigheid. Wi l winst echter niet gepaard gaan met een evenredig verlies bij andere bedrijven, dan moet de economie als geheel groeien. Wij vroegen naar aanvullingen of kritiek op bovenstaande redeneringen. Bovendien wilden wij weten welk van deze drie mechanismen volgens de deelnemers de meeste invloed heeft op de economische groei. Zowel Van Arkel als Fase vindt dat een gefundeerd antwoord in het kader van een korte enquête teveel tijd zou kosten. “Ik vrees dat het antwoord wisselt met de analytische diepgang van de respondent”, merkt F a s e o p . Van A r k e l beperkt zich verder tot de opmerking dat hij denkt dat het derde mechanisme
(winst) het minst van belang is. Fase, Bulte, Keune, Van Witteloostuijn, Hafkamp en We n t zeggen eerder van het tegendeel overtuigd te zijn. K e u n e: “Het meest wezenlijke mechanisme is winststreven. De andere zijn daarvan af te leiden of afgeleid.” J e u c k e n maakt korte opmerkingen bij elk van de drie mechanismen. Wat betreft winst schaart hij zich achter Van Arkel. Hij wijst erop dat winst bij bedrijf x bedrijf y ook kan noodzaken om efficiënter te gaan produceren. Dit is niet meer dan het proces van concurrentie dat binnen het kapitalistische systeem voor veel vooruitgang heeft gezorgd: meer doen met minder geld. Het klopt volgens Jeucken niet dat speculaties voornamelijk met bankleningen worden gefinancierd: “het gaat veel om uiteenlopende financiële constructies, veelal derivaten, die een korte horizon kennen, speculatief gebruikt (kunnen) worden en veelal niet op de balans staan.” In hoeverre dit soort financiële constructies, met een looptijd van niet meer dan enkele dagen, een effect hebben op de reële economie kan hij echter niet beoordelen. Dat het rentesysteem groei onontkoombaar maakt, gelooft hij niet. Rente speelt volgens hem wel een rol als het om duurzaamheid gaat, maar op een andere manier: de automatische kapitaalaccumulatie door rente op familievermogens. Op die manier wordt kapitaal vergaard zonder dat daar productie of een ondernemersrisico tegenover staat. Dit soort onverdiende ongelijkheid is volgens hem sociaal niet wenselijk. H a f k a m p geeft aan de drie genoemde mechanismen van ondergeschikt belang te vinden. Zij vormen wat hem betreft niet de wortel van het probleem. Het is volgens hem eerder de moderne mens die zijn lot in eigen hand neemt, verder wil komen, zijn positie wil verbeteren. “Ook tussen het beeld van de onderneming als winst maximaliserende entiteit en dat van duurzaam of verantwoord ondernemen zijn vele alternatieven. Het gaat verder niet alleen om ondernemingen: de werknemer wil elk jaar een verhoging van zijn netto, voor particuliere consumptie besteedbaar inkomen, Nederland wil zijn concurrentiepositie ‘duurzaam’ verbeteren (zo heet het wel), ‘stilstand is achteruitgang’, wie in de sport niet de
5
De o no ntko omba arhei d v an de g ro e i Stichting Aarde en met haar verwante org a n isaties in binnen- en buitenland wijzen niet alleen op de hierboven besproken keerzijden van voortdurende economische groei, zij menen ook dat de kapitalistische economieën in hun huidige vorm zonder deze expansie niet zouden functioneren: groei is volgens hen binnen de huidige economische constellatie onontkoombaar. Los van de vraag of groei binnen het bestaande economische systeem inderdaad een noodzaak is, vroegen wij de deelnemers of een dergelijke inherente noodzaak, als hij zou bestaan, het systeem onduurzaam zou maken. Fase benadrukt te betwijfelen of er een inherente noodzaak tot groei bestaat, maar is het met ons eens dat een eventuele noodzaak het systeem onduurzaam zou maken. Ook Va n Arkel, Keune en J e u c k e n antwoorden bevestigend, al nuanceert de laatste zijn mening. Er zou alleen een probleem ontstaan als deelsectoren waarvan het voortbestaan sociaal of ecologisch onwenselijk is, door een inherente dwang desondanks zouden blijven groeien. Een noodzaak tot groei hoeft volgens Va n Wi t t e l o o s t u i j n niet onduurzaam te zijn, mits er anders met groei wordt omgesprongen en met een relatief lage groei genoegen wordt genomen. Hij is echter pessimistisch over de bereidheid de hiervoor noodzakelijke vrijwillige groeibeperking in combinatie met forse investeringen in vergroting van de ecoe fficiëntie in praktijk te brengen. De overige deelnemers beantwoorden de vraag ontkennend. B u l t e en We n t sluiten aan bij het voorgaande maar zijn optimistischer over de mogelijkheid een beperkte groei in combinatie met forse investeringen in ecoe fficiëntie te realiseren. H a f k a m p e n A n d r i n g a zien in de vermeende onontkoombaarheid van groei meer een cultureel dan een economisch probleem. “Het is nog maar de vraag”, schrijft H a f k a m p, “of de doorg e s l a g e n fascinatie met BNP-, geld- en consumptiegroei inherent is aan de moderniteit of
4
hoort bij een fase waarin mensen erachter komen dat meer spullen niet meer automatisch leiden tot een beter leven. Dat inzicht begint zeker te groeien. Maar om met de metafoor van de verslaving aan drugs te spreken: inzien dat je een junk bent, betekent nog niet dat je afkickt. Kortom, de moderne samenleving is niet inherent onduurzaam maar moet wel de pathologie van de groei-, consumptie- en geldverslaving overwinnen.” Hierbij ziet Hafkamp echter nog ernstige institutionele belemmeringen. Desgevraagd noemt hij als voorbeelden hiervan de fragmentatie en verkokering van het openbaar b e s t u u r, een ontbrekend verander- en leervermogen, een gebrekkige democratie en een falen van de markt. Het is volgens hem dan ook heel zinvol deze belemmeringen te signaleren en alternatieven te ontwikkelen voor de huidige institutionele inrichting. Andringa schrijft als lid van de Focolarebeweging ervaring te hebben met 750 bedrij-
Meer spullen leiden niet automatisch tot een beter leven. Dat inzicht begint te groeien. ven, verspreid over alle continenten, die tweederde van hun winst ten bate van de armen en de opbouw van een nieuwe cultuur besteden: de economie van gemeenschap. “Deze bedrijven werken binnen het marktsysteem. Als alle bedrijven zo zouden werken, zouden de maatschappelijke problemen gemakkelijker kunnen worden opgelost, omdat algemeen belang en bedrijfsbelang in belangrijke mate zouden samenvallen.” In de expert meeting van 11 december 2001 kwamen drie binnen de huidige economie werkende mechanismen aan de orde die verantwoordelijk zouden zijn voor een onontkoombaarheid van voortdurende economische groei.
We n t wijst op de periode van sterke economische groei in de jaren ’50 en ’60, toen de groei zeer duidelijk voor grote sociale verbeteringen zorgde. De negatieve ontwikkelingen tijdens het afgelopen decennium van sterke economische groei wijt F a s e aan de erosie van normen en waarden in de samenleving. H a f k a m p bestrijdt dat in Nederland de g e z o n d h e i d s z o rg en het onderwijs achteruit zijn gegaan en ziet hele andere oorzaken voor de problemen in Rusland en China. “In Rusland is een zeer repressief regime ten einde gekomen. Mensen kregen meer vrijheid en gebruiken die vrijheid niet alleen in positieve maar ook in negatieve zin. Criminaliteit zoals we die in de westerse wereld ook kennen, individueel en georganiseerd. In China is een zelfde repressief regime weliswaar niet ten einde gekomen, maar wordt het wel gedwongen om mensen meer vrijheid te geven.” Toch voegt Hafkamp hier aan toe dat hij niet wil ontkennen dat er een verband bestaat tussen economische groei, sociale problematiek en milieudegradatie. "Ik bestrijd alleen de simplistische, monocausale verklaring die met de vraagstelling meegegeven wordt."
3
D e k o s t e n v a n d e g ro e i Economische groei wordt in de regel uitgedrukt als een procentuele toename van het bruto nationaal product. De jaarlijkse groei van 1 à 2 procent die westerse economieën d o o rgaans kennen, wordt voor het grootste deel gerealiseerd door een equivalente jaarlijkse toename van productie en consumptie. Om enkele procenten meer productie te realiseren, is ieder volgend jaar een groter volume aan extra productie nodig. Het stijgende productievolume legt een steeds groter beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen, waarvan een deel vernieuwbaar is, maar een belangrijk deel niet. Het stijgende productievolume gaat ook gepaard met een stijging van het volume vervuilende emissies en afvalstoffen. Economische groei die is gekoppeld aan een evenredig toenemende milieuvervuiling is ecologisch niet duurzaam, daarover bestaat onder deskundigen weinig verschil van mening. Of en hoe een ecologisch duurzame groei mogelijk is, is een discussie die verderop aan de orde komt. De Ierse econoom Richard Douthwaite stelt in zijn boek “The Growth Illusion” (1992) bovendien dat in de tijden van grote economische groei sinds het begin van de industriële revolutie de armoede, de werkloosheid, het aantal gevallen van chronische ziekten en de criminaliteit dikwijls sterk zijn toegenomen. Het zou lang duren voordat de baten van de groei doorsijpelen naar de onderste lagen van de bevolking, terwijl zij de kosten van meet af aan dragen. Wij wezen op de verslechtering van de kwaliteit van onderwijs en gezondheidszorg en de toename van de zichtbare armoede in de afgelopen acht jaar van sterke economische groei in Nederland en de duidelijke toename van de criminaliteit en armoede in China en Rusland sinds de economie daar op groei is gericht. De deelnemers werd gevraagd of zij een verband zagen tussen deze ontwikkelingen en economische groei.
2
“Uiteraard is er een verband”, schrijft A n d r i n g a. “De geldcultuur, de cultuur van hebben en consumeren is dominant geworden. Hoe meer het eigenbelang prevaleert, hoe meer het sociale weefsel zal worden vernietigd. Deze cultuur is vooral de laatste decennia door de materiële welvaart en door de val van het ‘alternatieve’ systeem versterkt.” Ook K e u n e is van mening dat er inderdaad een verband bestaat tussen de genoemde problemen en economische groei. Maar dit is volgens hem een gevolg van de wijze waarop de groei tot stand komt en geen onvermijdelijk gevolg van economische groei. Van A r k e l, die deels direct, deels indirect verband ziet, vindt daarbij echter dat veel van de genoemde problemen niet met elkaar te vergelijken zijn, waarin D i e t z hem bijvalt: “Het is onzin om een enkele grote oorzaak voor een variëteit aan ellende in de wereld te willen vinden of te denken te kunnen vinden”. Dietz en de overige deelnemers geloven niet in een verband. J e u c k e n denkt dat de genoemde problemen nog groter zouden zijn geweest als ze waren opgetreden in een periode van recessie. Het enige sociale probleem dat in zijn ogen inderdaad groter wordt door sterke economische groei, is het verschil tussen arm en rijk. De genoemde problemen
Hoe meer het eigenbelang prevaleert, hoe meer het sociale weefsel zal worden vernietigd. in Nederland zijn op zich het gevolg van politieke keuzes. Maar Jeucken wijst er wel op dat in die keuzes de macht van bepaalde belangengroepen een rol speelt. En die macht is groter naarmate een belangengroep meer financiële middelen heeft om zich te org a n iseren. Bulte is het met Jeucken eens dat de nadruk op economische groei ten koste kan gaan van de gelijkheid. “De scheefgroei van de welvaart veroorzaakt uiteindelijk veel problemen”, schrijft ook Van Wi t t e l o o s t u i j n.
Verslag e-mailenquête ‘Economische groei: baten, kosten en onontkoombaarheid’ juli, augustus 2002
Inleiding In december 2001 organiseerde Stichting Aarde de expert meeting ‘Geldsysteem en Duurzaamheid’, waaraan een kleine twintig deskundigen deelnamen. Onderwerpen die aan de orde kwamen waren: prijzen voor gebruik en verbruik van natuurlijke rijkdommen, stabilisering van het geldsysteem door koppeling van de geldwaarde aan een grondstoff e n s t a n d a a r d , gecreëerde en reële behoeften, en rente en winst in relatie tot economische groei. Omdat Stichting Aarde zich met dat laatste onderwerp relatief veel bezig houdt, is besloten dit verder te verbreden en verdiepen in een vervolgproject, waarin economische groei, en niet het geldsysteem, centraal zou staan. Dit vervolgproject is uitgevoerd in de vorm van een e-mailenquête met vier deelnemers van de oorspronkelijke expert meeting en zes andere deskundigen. De enquête werd gehouden in drie rondes, zodat het mogelijk was deelnemers reacties van andere deelnemers voor te leggen en vragen te stellen aan de hand van reacties in eerdere rondes. De enquêtevragen zijn geformuleerd vanuit de gedachten van Stichting Aarde en verwante org a n isaties over economische groei. Stichting Aarde wil aan deze gedachten enerzijds bekendheid geven, anderzijds hoopt zij haar gedachten te kunnen aanscherpen of nuanceren door een deskundig weerwoord. In de eerste ronde van de enquête werden vragen gesteld over de sociale en ecologische kosten van economische groei, de onontkoombaarheid van die groei en de mogelijkheden om op termijn te komen tot een duurzame groei. Ook het in de expert meeting besproken systeem van prijzen voor gebruik en belasting van het natuurlijk milieu kwam hier verder aan de orde. In de tweede ronde werd gevraagd naar de relevantie van in de expert meeting naar voren gebrachte mechanismen die groei onontkoombaar zouden maken. Daarnaast ging het hier over de rol die Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen kan spelen in een verduurzaming van de economie. Ten slotte werden in de derde ronde vragen gesteld naar aanleiding van de in de eerste twee rondes gegeven antwoorden.
1
Met dank aan: Henk van Arkel, directeur Stichting Strohalm Leo Andringa, gepensioneerd medewerker De Nederlandsche Bank Erwin Bulte, universitair hoofddocent Faculteit der Economische Wetenschappen, Universiteit van Ti l b u rg Frank Dietz, medewerker ministerie van VROM Martin M.G. Fase, hoogleraar monetaire economie en financiële instellingen, Universiteit van Amsterdam Wim Hafkamp, hoogleraar milieukunde, Erasmus Universiteit Rotterdam Marcel Jeucken, medewerker afdeling Economisch Onderzoek, Rabobank Nederland Lou Keune, universitair hoofddocent Faculteit der Sociale We t e n s c h a p p e n , Universiteit van Ti l b u rg Robert Went, gastonderzoeker Faculteit der Economische Wetenschappen en Econometrie, Universiteit van Amsterdam Arjen van Witteloostuijn, hoogleraar International Economics & Business, Rijksuniversiteit Groningen
Colofon Deze e-mailenquête werd mogelijk gemaakt door een subsidie van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. O rganisatie en verslaglegging: Bas We n s k e Layout: Frans Leonard Hummelman
E-mailenquête
‘Economische groei: baten, kosten en onontkoombaarheid’ oktober 2002