Uitvoeringstoets Inzake Energie-efficiëncy
Uitgebracht
aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Vastgesteld
door het College bouw ziekenhuisvoorzieningen d.d. 8 januari 2001
Voorbereid
door de Commissie Bouw
Cbz/nr ut491
Uitvoeringstoets Energie-efficiency
INHOUDSOPGAVE
0.
SAMENVATTING
3
1.
INLEIDING
4
2.
RELATIE MET HET DUBO-BELEID
5
3.
ERVARINGEN MEERJARENAFSPRAAK ZORGSECTOR 2000 3.1 Historie 3.2 Resultaten 3.3 Nadere beschouwing
6 6 6 7
4.
ENERGIEGEBRUIK IN GEZONDHEIDSZORGGEBOUWEN 4.1 Theoretisch versus werkelijk energiegebruik 4.2 Energiegebruiksberekening 4.3 Energie Prestatie Advies 4.4 De energieprestatienorm als toetsingsinstrument 4.5 Kengetallen en energiebudgetten
8 8 8 9 9 9
5.
ENERGIE-EFFICIENCY
11
6.
FINANCIERING ENERGIEBESPARENDE INVESTERINGEN EN EXPLOITATIEGEVOLGEN
12
7.
ENERGIEBESPARINGSBELEID 7.1 De rol van de overheid 7.2 De rol van het Cbz
13 13 13
8.
HET LANGETERMIJNHUISVESTINGSPLAN
14
9.
CONCLUSIES
15
10. AANBEVELINGEN
16
11. LITERATUUR
17
BIJLAGE 1:
Verzoek tot het verrichten van een uitvoeringstoets energie-efficiency d.d. 31 maart 1999
BIJLAGE 2:
Variatie in energiegebruiken
Cbz/nr ut491
2
Uitvoeringstoets Energie-efficiency
SAMENVATTING Bij brief van 31 maart 1999 heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het College bouw ziekenhuisvoorzieningen gevraagd een uitvoeringstoets te verrichten naar de factoren die van belang zijn bij het bepalen van een energiebudget bij bestaande bouw. In voorliggende toets zijn hiervoor de volgende onderwerpen verder uitgewerkt: • factoren die een rol spelen bij het bepalen van het energiebudget; • factoren die de energiebehoefte (het theoretisch gebruik) en het energiegebruik bepalen voor verwarming, verlichting en bedrijfsinstallaties; • de invloed van energiebesparende maatregelen en gedragsinvloeden; • de mogelijkheid om te komen tot een normatief systeem van energiegebruik; • overzicht van mogelijke institutionele belemmeringen en mogelijke stimulerende maatregelen. De geprognosticeerde energiebesparing van 30%, zoals vastgelegd in de in 1995 gemaakte meerjarenafspraaken (MJA) tussen de gezondheidssector en de overheid wordt niet gehaald en zal uitkomen op 10 tot 15%. Debet hieraan zijn de wijze van monitoring, fusieprocessen tussen instellingen met aangepaste planning voor renovatie en verbouw, onvoldoende inpassing van de energiebesparingsplannen in de bedrijfsprocessen en autonome groei van het elektriciteitsgebruik. Na een beschouwing over het theoretisch en het werkelijk verbruik wordt nader ingegaan op de verschillende berekeningsmodellen. Een inventarisatie en analyse van berekeningsmodellen voor energiegebruik van gebouwen op verschillende niveaus van nauwkeurigheid en detaillering geeft aan dat energiebudgettering per instelling of per sector via een normatieve benadering nauwelijks uitvoerbaar lijkt. Een verbetering van de energie-efficiency zou bereikt kunnen worden door plannen hiervoor op te nemen in het langetermijnhuisvestingsplan (LTHP) en daarmee te verankeren in de beleidsstructuur van de zorginstelling. Reeds in het voorontwerp wordt vroegtijdige advisering ten aanzien van het energetisch ontwerp aanbevolen. Een minimumeis ten aanzien van registratieapparatuur in de vigerende bouwmaatstaven maakt verder een geleidelijke invoer van energiezorgsystemen mogelijk. Door de lange terugverdientijden is invoering van duurzame energie in de gezondheidszorg alleen mogelijk door aanpassing van de bouwkostennormen of een flankerend subsidiebeleid. Transparantie over de tijdelijke of blijvende financiële voordelen van energiebesparende maatregelen en de wijze van vergoedingen voor energiekosten (welke soms per sector herijkt worden op basis van een recenter peiljaar), is noodzakelijk om voor de gezondheidszorg te komen tot een economische onderbouwing van investeringswensen op het gebied van energie-efficiency.
Cbz/nr ut491
3
Uitvoeringstoets Energie-efficiency
1.
INLEIDING
Bij brief van 31 maart 1999 heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het College gevraagd een uitvoeringstoets te verrichten naar de factoren die van belang zijn bij verdere besparing op energie (bijlage 1). De Minister vraagt hierbij nader onderzoek te doen naar de factoren die een significante rol spelen bij het bepalen van een energiebudget van bestaande bouw, zo mogelijk door analyse van een tiental bestaande gebouwen, waarbij ook de verzorgingshuizen dienen te worden betrokken. In de brief wordt verzocht de volgende aspecten hierbij mee te nemen: - de factoren die het theoretisch energiegebruik voor verwarming, verlichting en bedrijfsinstallaties bepalen; - de invloed van energiebesparende maatregelen en de gedragsinvloeden; - de analyse tussen theoretisch en werkelijk gebruik; - de mogelijkheid nagaan in overleg met het COTG voor een normatief systeem van energiegebruik; - de mogelijke institutionele belemmeringen inventariseren en een overzicht geven van mogelijke stimulerende maatregelen. In deze uitvoeringstoets wordt allereerst ingegaan op de relatie van het energiebesparingsbeleid en duurzaam bouwen (hoofdstuk 2). Vervolgens is in hoofdstuk 3 een overzicht gegeven van de thans geldende afspraken op energiegebied en de evaluatie van deze afspraken. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het energiegebruik in gezondheidsgebouwen en de analyse van de energiebudgetten van een zestal gezondheidszorggebouwen waarna in hoodfstuk 5 de mogelijkheden van energiebesparing worden toegelicht. De huidige financiële regelingen en beslissingsprocedures worden besproken in hoofdstuk 6 en bijlage 2. Het energiebesparingsbeleid van de overheid en de huidige rol voor het Cbz worden toegelicht in hoofdstuk 7. De mogelijkheden voor energiebesparingsbeleid uitgaande van het lange termijn huisvestingsplan komen aan de orde in hoofdstuk 8. Tenslotte volgen nog de conclusies en aanbevelingen ten aanzien van energie-efficiency verbeteringen in de gezondheidszorg.
Cbz/nr ut491
4
Uitvoeringstoets Energie-efficiency
2.
RELATIE MET HET DUBO-BELEID
Het thema energie is naast materialen, water, binnenmilieu en omgevingsmilieu een van de vijf thema’s uit het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen [1] en is een uitwerking van het door de overheid in gang gezette ‘Tweede plan van aanpak Duurzaam Bouwen’. Het woord ‘huisvesten’ zou een betere omschrijving zijn omdat het hier gaat om het nieuw bouwen, het renoveren, het gebouwonderhoud en het dagelijks beheer. Verder bestaat het huisvestingsproces uit drie activiteiten te weten het plannen, het realiseren en het beheren. Ieder van deze activiteiten kan uitgewerkt worden in deelactiviteiten (fig. 1). De keuzes in de deelactiviteiten hebben gevolgen voor de duurzaamheid en de energie efficiency van de huisvesting. Een visie van de zorginstelling op dit huisvesten omvat expliciet ambities op de vijf eerder genoemde thema’s. In de uitwerking van deze uitvoeringstoets wordt later teruggekomen op deze methodiek uit het Nationaal Pakket maar het Dubo-beleid wordt beperkt tot het thema energie.
Visie op duurzaam huisvesten
Plannen
Keuze: scenario locatie omvang
Realiseren
Oplossing door: interne verhuizing renovatie nieuwbouw Uitwerking door keuze: materialen installaties
Beheren
onderhoud instellen installaties gedrag
Figuur 1
Cbz/nr ut491
5
Uitvoeringstoets Energie-efficiency
3.
ERVARINGEN MEERJARENAFSPRAAK ZORGSECTOR 2000
3.1 Historie In juni 1995 is er een meerjarenafspraak ondertekend tussen de NZf, de NZf-verenigingen, instellingen uit de intramurale gezondheidszorg, de Minister van Economische Zaken, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Nederlandse onderneming voor energie en milieu b.v. (Novem) over verbetering van de energie-efficiency in de sector intramurale gezondheidszorg tot en met het jaar 2000. De sector intramurale gezondheidszorg i.c. de NZf, de NZf-verenigingen en de zorginstellingen hadden zich met het sluiten van deze meerjarenafspraak ten doel gesteld tot en met het jaar 2000 een energieefficiencyverbetering van 30% ten opzichte van 1989 te behalen, rekening houdend met het geconstateerde verdergaande energiebesparingpotentieel. De zorginstellingen dienden binnen twee jaar na het in werking treden van de meerjarenafspraak een bedrijfsenergieplan (BEP) op te stellen op basis van een energiebesparingonderzoek en de rendabele energie-efficiënte maatregelen gedurende de looptijd van de Meerjarenafspraak uit te voeren. De Novem zorgde o.a. voor de voorlichting, de publiciteit, het ontwikkelen van hulpmiddelen voor zorginstellingen en het monitoren van de mate van verbetering van de energie-efficiency in de intramurale zorg. De ministeries zorgden voor diverse soorten van ondersteuning van financiële aard en het oplossen van knelpunten van niet-financiële aard. De efficiencyverbetering van 30% was gebaseerd op de resultaten van een studie van het ingenieursbureau DHV (mei 1994) waarin een maximaal besparingspotentieel van 40 tot 50% werd geprognosticeerd gedifferentieerd naar het type maatregel en afhankelijk van de categorie instelling (ziekenhuizen, psychiatrische ziekenhuizen, verpleeghuizen en instellingen voor verstandelijk gehandicapten) bij een maximale terugverdientijd van vijf jaar. 3.2 Resultaten In juni 1997 is tijdens een symposium ‘Twee jaar zorg voor energie-efficiency’ een tussenbalans opgemaakt. Er tekende zich toen een trend af die erop duidde dat de behaalde energiebesparing achterbleef bij het verwachte resultaat. Zoals het zich nu laat aanzien zal de doelstelling van de meerjarenafspraken, een verbetering van de energie-efficiency van 30% aan het eind van het jaar 2000 niet gehaald worden. Verwacht wordt dat de verbetering van energie-efficiency zal uitkomen op 10 - 15%. Novem heeft in opdracht van de ‘Overleggroep MJA Zorg’ in 1998 een onderzoek uitgevoerd naar de discrepantie tussen de potentieelstudie van DHV en de resultaten uit de bedrijfsenergieplannen. Conclusies uit dat onderzoek zijn: - De achterstand in de te behalen efficiencyverbetering doet zich voor bij alle type maatregelen, onafhankelijk van de terugverdientijd. Er is een groot verschil in de geplande maatregelen voor een bepaald jaar en de werkelijk uitgevoerde maatregelen zoals vermeld in de jaarlijkse rapportage aan Novem. Motieven voor het niet uitvoeren van maatregelen zijn divers, zowel gebrek aan kennis als tekort aan financiën vormen een struikelblok. - Door de opzet van het monitoringsysteem is het niet mogelijk om nieuwbouw op te nemen in de bedrijfsenergieplannen. Alleen de maatregelen in de bestaande bouw kunnen in de bedrijfsenergieplannen worden opgenomen. - Veel instellingen zijn betrokken bij fusie processen, waarin veelal ingrijpende (ver)bouwprocessen worden heroverwogen of in tijd verschuiven.
Cbz/nr ut491
6
Uitvoeringstoets Energie-efficiency
-
-
-
Veel bedrijfsenergieplannen zijn opgesteld zonder rekening te houden met andere processen binnen de instellingen zoals het onderhoudsplan. Een vermindering van het brandstofverbruik wordt in belangrijke mate tenietgedaan door een ook in andere meerjarenafspraken geconstateerde groei van het elektriciteitsgebruik. Bij de vaststelling van de doelstelling van 30% zijn in het onderzoek naar besparingspotentieel de terugverdientijden van de maatregelen gekoppeld aan de meerinvestering ten opzichte van conventionele apparatuur. De terugverdientijden in de bedrijfsenergieplannen zijn gebaseerd op de totale investering. Daarbij is geen rekening gehouden met afschrijving van bestaande apparatuur. Hierdoor heeft een aantal maatregelen een te lange terugverdientijd gekregen, waardoor ze niet worden uitgevoerd. De in de bedrijfsenergieplannen voorgestelde energiebesparende maatregelen wijken af van de in het DHV-rapport veronderstelde energiebesparende maatregelen. Met name gedragsbeïnvloeding scoort hoog in de plannen maar wordt in de berekening van het besparingspotentieel nauwelijks energetisch gewaardeerd.
3.3 Nadere beschouwing In een recent verschenen studie ‘Verbreding meerjarenafspraken in de dienstverlening’ [2] van Energie Centrum Nederland (ECN) in opdracht van Novem zijn voor een aantal doelgroepen, waaronder de intramurale gezondheidszorg, energiebesparingpotentiëlen berekend. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen efficiencyverbetering en inzet van duurzame energie. Door andere uitgangspunten en hypothesen zijn de berekende besparingspotentiëlen tussen de DHV- en de ECN-studie zeer verschillend. Het besparingspotentieel bij de DHV-studie wordt geschat op 42 - 50%. De ECN levert besparingscijfers op, bij een zelfde brutovloeroppervlak, van ± 15%. Bij het ECN-onderzoek is rekening gehouden met de geprognosticeerde toe-/afname van de capaciteit in de komende tien jaar in de diverse sectoren van de gezondheidszorg. Bij de DHV-studie zijn de effecten van de energieprestatienorm (EPN) wel verwerkt in de potentieelstudie maar deze konden in de bedrijfsenergieplannen niet worden gewaardeerd. Een tweede resultaat uit deze studie is dat de mogelijke besparingen bij nieuwbouw relatief beperkt zijn. Nieuwe gebouwen moeten namelijk voldoen aan de eisen gesteld in de energieprestatienorm. De mogelijke energiebesparing in de bestaande bouw blijkt een factor 10 tot 30 hoger te zijn. Daarentegen zijn de kosten voor het aanbrengen van de energiebesparende voorzieningen in de bestaande bouw in veel gevallen ook aanzienlijk hoger. Indien voor de gezondheidssector besloten wordt tot het stellen van een nieuwe energiebesparingstarget (in % besparing) is nadere verklaring van deze verschillen noodzakelijk.
Cbz/nr ut491
7
Uitvoeringstoets Energie-efficiency
4
ENERGIEGEBRUIK IN GEZONDHEIDSZORGGEBOUWEN
Energiegebruik in gezondheidszorggebouwen is te verdelen in: • energiegebruik ten behoeve van het klimatiseren van de gebouwen (A) • energiegebruik ten behoeve van bedrijfsmatige processen (B). A. Om een acceptabel binnenklimaat voor de mens te kunnen realiseren is warmte, c.q. koude nodig, dag- en kunstlicht en een bepaalde minimumhoeveelheid verse buitenlucht. Indien de eisen die aan het binnenklimaat ten aanzien van de temperatuur en vochtigheid gesteld worden hoger zijn en de periode waarin de eisen gelden langer is zal de behoefte aan warmte en koude toenemen. De isolatiegraad van het gebouw, de daglichtopeningen, de binnenvallende zonnestraling, de buitenluchttemperatuur en de interne warmteontwikkeling ten gevolge van personen, verlichting en warmteproducerende apparaten bepalen de omvang van de warmte en koude behoefte. Deze behoefte aan warmte/koude en verse lucht wordt gedekt door een klimaatinstallatie welke met verschillende rendementen lucht en water van bepaalde temperaturen naar de te klimatiseren ruimten distribueert. De opwekking van de energie geschiedt met de verwarmings- en de koelinstallatie of combinaties hiervan zoals warmtepompen en warmtekrachtinstallaties, welke gevoed worden door olie, gas of elektriciteit. B. Binnen de gezondheidszorggebouwen komen bedrijfsmatige processen voor die het energiegebruik in belangrijke mate kunnen beïnvloeden, zoals: keukeninstallaties, stoomproductie, productie van heet water, liftinstallaties, medische apparatuur e.d. 4.1 Theoretisch versus werkelijk energiegebruik Van een theoretisch energiegebruik voor verwarming, verlichting en koeling kan nauwelijks gesproken worden. De in de tijd variërende warmte- en koudebehoefte, vastgelegd bij genormeerde gebruikseisen, gebruikstijden en gebruikersgedrag kan als een theoretische energiebehoefte aangeduid worden. Het werkelijk gebruik wordt in hoge mate bepaald door: - de typen installaties (klimaat- en opwekkingsinstallaties); - de werkelijke gebruikseisen, gebruikstijden en gebruikersgedrag; - de buitenluchttemperatuur (graaddagen) en opvallende zonnestraling; - het te klimatiseren volume; - de bedrijfsmatige processen; - de (deel)rendementen van de installatie onderdelen. 4.2 Energiegebruikberekening Om het energiegebruik te kunnen berekenen met behulp van een berekeningsmethodiek dienen alle hierboven genoemde variabelen bekend te zijn dan wel gemeten te worden. Nu zijn er in het vakgebied van de installatietechniek rekenmodellen ontwikkeld waarmee het energiegebruik van gebouwen en installaties doorgerekend kan worden. Gegevens die met het bewonersgedrag te maken hebben en gegevens met betrekking tot bedrijfsprocessen worden slechts sporadisch geregistreerd. Daarvoor is een vrij uitvoerig systeem van bemetering (debieten, temperaturen, aan/uit tijden) en registrering in het gebouw en de werktuigbouwkundige installaties in het gebouw nodig. Om het werkelijk energiegebruik te kunnen vaststellen zou ieder (gezondheidszorg)gebouw dat bouwkundig en installatietechnisch verschillend van
Cbz/nr ut491
8
Uitvoeringstoets Energie-efficiency
opzet is daartoe jaarlijks doorgerekend dienen te worden met de bovengenoemde variabelen en de gewijzigde klimaatcondities als randvoorwaarden. 4.3 Het Energie Prestatie Advies (EPA) Met een energieprestatieadvies kan het energieprestatieniveau van een gebouw zichtbaar gemaakt woden. Deze methodiek is voor woningbouw inmiddels operationeel. Voor de utiliteitsbouw zal de methode in 2001 op de markt komen. Het gebouw wordt doorgelicht en daaraan wordt een advies over verbeteringen gekoppeld. Het advies berekent niet het energieverbruik van een gebouw maar geeft in relatieve zin de invloed van individuele energiebesparingacties op het energiegebruik aan. 4.4 De energieprestatienorm als toetsingsinstrument De norm NEN 2916 geeft een bepalingsmethode voor de energieprestatiecoëfficient (EPC) van een utiliteitsgebouw. Daarmee wordt een instrument gegeven voor de integrale beoordeling van de energiezuinigheid van een gebouw en de tot het gebouw behorende installaties. Bij het opstellen van deze norm is rekening gehouden met de voorwaarden die vanuit de bouwregelgeving (eenduidig, toetsbaar en handhaafbaar) aan normen gesteld zijn. Hierdoor worden er beperkingen opgelegd aan het toepassingsgebied, zoals: - een aantal energiebesparingtechnieken zoals gebouwautomatisering en regeling van deelprocessen worden niet gewaardeerd; - een aantal installatietechnische elementen worden qua prestatie in klassen ingedeeld zodat tussentijdse vervanging van installatieonderdelen geen gevolgen heeft voor wijziging van de energieprestatiecoëfficient; - motivatiecampagnes op het gebied van energiezuinigheid voor de bewoners krijgen om dezelfde moverende redenen geen waardering in de energieprestatiecoëfficient; - vaste waarden zijn opgelegd voor de interne warmteproductie, gebruikstijden, reductiefactoren voor recirculatie en debietregelingen van ventilatoren en pompen; - uit het oogpunt van vereenvoudiging wordt geen onderscheid gemaakt in verschillende georiënteerde zones van een gebouw waardoor benutting van zonnewarmte of interne warmte per zone niet wordt gewaardeerd; - in de norm wordt geen rekening gehouden met energiegebruik ten gevolge van bedrijfsmatige processen; - de waarden van de rendementen voor de elektriciteitsvoorziening en de gebouwgebonden warmtekracht zijn beleidsmatige keuzes op aandringen van de ministeries van VROM en EZ. Op grond van het voorgaande moge het duidelijk zijn dat de norm wel een karakterisering van de energieprestatie geeft maar er geen directe relatie met het werkelijk energiegebruik bestaat. 4.5 Kengetallen en energiebudgetten Indien grote aantallen gebouwen gemeenschappelijke kenmerken hebben kan karakterisering gegeven worden door middel van kengetallen. De leeftijd, de vorm, het volume, het gebruik, de ondergebrachte functies en de variatie in werktuigbouwkundige installaties zijn in gezondheidszorggebouwen zo verschillend dat het vrijwel uitgesloten lijkt om voldoende gemeenschappelijke kenmerken te definiëren die een normatieve benadering van het energiegebruik door middel van kengetallen mogelijk maakt.
Cbz/nr ut491
9
Uitvoeringstoets Energie-efficiency
Om enig inzicht te krijgen in het energiegebruik en het energiebudget in de bestaande bouw zijn voor zes ziekenhuizen energiegebruikcijfers berekend. De ziekenhuizen zijn na 1988 gebouwd of ingrijpend gerenoveerd. In alle ziekenhuizen is koeling (inclusief koudeopslag in de bodem) aanwezig voor de medische ruimten (operatiekamers) en voor gehele of gedeeltelijke koeling van de beddenkamers. Alle ziekenhuizen hebben een duidelijk aantoonbaar energiebesparingsbeleid. 3 De energiegebruikcijfers zijn uitgedrukt in jaarlijks verbruik m aardgasequivalenten (aeq) per bed. 3 Het energiegebruik varieert daarbij van 5.100 tot 9.200 m aeq/bed. 3 Een uitschieter vormt hier een academisch ziekenhuis met 21.900 m aeq/bed ten gevolge van een groot personeels- en gebouwenbestand. Factoren die het energiegebruik voor klimatisering bepalen Uit een studie van de Stichting Bouw Research (bijlage 2) blijkt dat het energiegebruik in kantoren voor klimatisering 60% kan variëren afhankelijk van bouwkundige en installatietechnische uitvoering. Het moge duidelijk zijn dat er alleen sprake kan zijn van een energiebudget op basis van kengetallen in de bestaande bouw indien per gebouw een uitvoerige bemetering en intensieve analyse plaats vindt naar de energiedeelgebruiken (zie 4.2). Hierbij zouden dan kengetallen ontwikkeld moeten worden voor bouwdelen en afzonderlijke processen.
Cbz/nr ut491
10
Uitvoeringstoets Energie-efficiency
5.
ENERGIE-EFFICIENCY
Mede om de hierboven beschreven complexe problematiek zijn in alle meerjarenafspraken, die de overheid met de verschillende marktpartijen in Nederland heeft afgesloten, afspraken gemaakt over een vermindering van het energiegebruik met een bepaald percentage ten opzichte van het gebruik van voorgaande jaren. Een dergelijke vermindering kan alleen tot stand komen door het terugdringen van de energievraag (A) en de invoering van duurzame energie (B). A.
Terugdringen van de energievraag
Het nemen van energiebesparende maatregelen - energiezuiniger apparaten (hoger energetisch rendement, HR-ketels, HF-verlichting), - een energiezuiniger procesvoering (koudeopslag, warmtepomp, absorptiekoeling), - energie-optimaliseringregelingen voor de diverse installaties in het gebouw. Voor de rentabiliteit van deze maatregelen geldt een terugverdientijd van vijf jaar. Het beïnvloeden van het gedrag - Hierbij wordt door motivatiecampagnes aandacht gegeven aan mogelijk door de bewoners te nemen maatregelen om energie te besparen. Novem heeft met dergelijke campagnes een grote ervaring. Een van de conclusies uit deze campagnes is dat herhaling noodzakelijk blijft om ingesleten gewoontes blijvend te kunnen veranderen. - Het benaderen van mensen in de organisatie die sleutelposities innemen op het gebied van inkoop en selectie van grondstoffen en gebruiksgoederen (catering, automatisering). Ze kunnen daarbij gewezen worden op de aanschaf van artikelen met energielabels, groene labels e.d. Invoering van een energiezorgsysteem - Energiezorg is het op een structurele en economisch verantwoorde wijze uitvoeren van organisatorische, technische en gedragsmaatregelen om het gebruik van energie, inbegrepen de energie voor de productie en het gebruik van grond- en hulpstoffen, te minimaliseren [6]. B -
-
Invoering duurzame energie Inpassing van duurzame energie-opwekkers (zonneboiler, fotovoltaïsche zonne-energie). Invoering van duurzame energie kan alleen, gezien de terugverdientijden, door vergaande subsidie en/of leaseconstructies. Inkoop van duurzame energie (groene stroom) via de energieleverancier.
Cbz/nr ut491
11
Uitvoeringstoets Energie-efficiency
6.
FINANCIERING ENERGIEBESPARENDE INVESTERINGEN EN EXPLOITATIEGEVOLGEN
Hieronder volgt een overzicht van de huidige financiële regelingen ten aanzien van investeringen en exploitatie. • Financiële besparingen die een gevolg zijn van maatregelen die binnen de meldingsprocedure vallen, zijn direct vrij beschikbaar binnen het instellingsbudget. • Combinaties van energiebesparende investeringen, zodanig dat aan de energieprestatie-eisen kan worden voldaan, vallen binnen de bouwkostennormen zoals deze jaarlijks in de Bouwkostennota worden vermeld. Dat wil niet zeggen dat alle energiebesparende investeringen in de bouwkostennormen zijn opgenomen. WKK-installaties bijvoorbeeld vallen daarbuiten en de aanschaf en exploitatie dienen door de instelling of een nutsbedrijf te worden gedaan. • Ziekenhuizen en verpleeghuizen krijgen hun energiekosten vergoed op basis van een historische verbruiksnorm uit 1982 (het werkelijk verbruik in dat jaar) [3]. • Voor de gehandicaptenzorg heeft een herijking plaatsgevonden op basis van een recenter peiljaar. • De GGZ-sector krijgt een vergoeding op basis van normatieve oppervlakte. Voor deze sector heeft een herijking van de energiekosten op basis van een recenter peiljaar plaatsgevonden. • Bij nieuwbouw wordt op basis van het werkelijk gebruik na ingebruikname (over een periode van twee tot drie jaar) het energiebudget opnieuw vastgesteld op basis van de werkelijke kosten en een opslagpercentage. • Jaarlijks vindt een aanpassing plaats op basis van de prijsindex particuliere consumptie (CEP). Autonome voortschrijding van de techniek heeft ertoe geleid dat veel instellingen als gevolg van normale vervangingsinvesteringen, inmiddels op een lager werkelijk kostenniveau zitten. Instellingen mogen extra energiebesparende maatregelen treffen die boven het niveau van de bouwkostennormen uitgaan. Hier wordt slechts sporadisch gebruik van gemaakt. De instelling dient dan aan te tonen dat de meerinvestering binnen een nader vast te stellen periode wordt terugverdiend door een besparing op de energiekosten (ter beoordeling door het Bouwcollege aan de hand van vastgestelde kaders). De maximale terugverdientijd is daarbij de te reëel te verwachten technische levensduur. Bij vergunningverlening wordt dan onderscheid gemaakt tussen de normale investeringen en de meerinvesteringen. Voor de normale investeringen worden in het budget alle kosten voor kapitaallasten (rente en afschrijving) vergoed. De meerinvesteringen worden apart zichtbaar gemaakt evenals de verwachte besparingen op energiekosten. De kapitaallasten dienen door de instelling zelf uit de behaalde besparingen op de energiekosten te worden gerealiseerd. Bij een herijking door het Ctg worden deze voorcalculatorische besparingen niet afgeroomd maar blijven binnen het budget beschikbaar. Nadat de meerinvestering is terugverdiend, komt het voordeel dus direct ten goede aan het instellingsbudget. Het Ctg kan echter periodiek tot een algemene herijking van de energiebudgetten overgaan waardoor het lange termijn voordeel lager zal uitvallen. Afgesproken is binnen de meerjarenafspraak dat indien herijking plaats zal vinden het oorspronkelijk voordeel voor de instelling (de voorcalculatorische energiebesparing) gedurende een periode van vijf jaar zal doorlopen. In ieder geval zal de instelling de mogelijkheid behouden om de meerinvestering, waarvoor toestemming is verleend volledig af te lossen. De investering is dus ten minste kostenneutraal. In de Bouwplannen voor een verzorgingshuis Referentiekader 2000 van het College van zorgverzekeringen zijn DuBo-pakketten opgenomen waarin zich tevens energiebesparende maatregelen bevinden. Afhankelijk van het te kiezen pakket zijn meerkosten van 3 tot 5% ten opzichte van de investeringskosten toegestaan.
Cbz/nr ut491
12
Uitvoeringstoets Energie-efficiency
7.
ENERGIEBESPARINGSBELEID
7.1 De rol van de overheid In de circulaire ‘Energie in de milieuvergunning’ [4] wordt nader ingegaan op de rol van de lokale overheid op het onderwerp energiebesparing. In deze circulaire wordt gesteld dat de instellingen die zijn toegetreden tot de meerjarenafspraken bij de aanvraag van een milieuvergunning het bedrijfsenergieplan aan de vergunningverstrekker dienen toe te sturen. Dit bedrijfsenergieplan moet vergezeld gaan van een beoordeling door Novem, waaruit blijkt of het plan voldoet aan de afspraken zoals die in de meerjarenafspraken zijn vastgelegd. Op basis hiervan kan beoordeeld worden of een instelling de eigen verantwoordelijkheid waarmaakt. Voor verzorgingshuizen geldt hierbij dezelfde regeling daar deze zich geconformeerd hebben aan de regionale meerjarenafspraken. Bij instellingen die niet onder meerjarenafspraken vallen en waarbij de energierekening een bepaald bedrag te boven gaat, dient de vergunningverlener nadere informatie te (laten) verzamelen omtrent het doelmatig gebruik van energie om een latere integrale beoordeling van de milieuvergunning mogelijk te maken. 7.2 De rol van het Bouwcollege Bij de vergunningplichtige projecten vindt er planbeoordeling plaats tijdens het schetsontwerp in de vorm van het voorontwerp. In deze fase worden door het Bouwcollege de plannen bouwkundig-functioneel en installatietechnisch getoetst. Toetsingscriteria zijn de algemene technische eisen en aanbevelingen zoals deze in de bouwkundige maatstaven van de diverse sectoren van de gezondheidszorg zijn omschreven. In deze maatstaven worden soms specifieke energiebesparende maatregelen genoemd die al of niet binnen de bouwkostennormen voor vergoeding in aanmerking komen. In het kader van de meldingsregeling voor instandshoudingsbouw zijn aan het Cbz een aantal taken opgedragen. Deze betreffen onder andere het doen toekomen aan de instellingen van een visie op het langetermijnhuisvestingsplan. Een LTHP bestaat in het algemeen uit: • een zorg- en beleidsvisie; • een inventarisatie van de huidige huisvestingssituatie; • een realiseringsplan, afgestemd op een technisch onderhoudsplan; • investeringsramingen en een opzet van de financiële dekking. In dit samenhangend geheel van plannen komt energiebesparing (en ook duurzaam huisvesten) niet als specifiek onderwerp voor.
Cbz/nr ut491
13
Uitvoeringstoets Energie-efficiency
8.
HET LANGETERMIJNHUISVESTINGSPLAN
Zoals reeds eerder opgemerkt zijn instellingen voor de gezondheidszorg verplicht om elke vier jaar een LTHP op te stellen. Door W/E-adviseurs is in opdracht van Novem een onderzoek uitgevoerd [5] middels twee pilot-studies in de GGZ sector. Hierin werd nagegaan of de doelstellingen en richtlijnen voortkomend uit het door de overheid gevoerde stimuleringsbeleid voor duurzaam en energiezuinig bouwen en beheren ingepast kunnen worden in de langetermijnhuisvestingsplannen op instellingsniveau. Uit deze pilot-studies bleek dat het mogelijk is om doelstellingen voor een termijn van vier jaar te formuleren. Hierbij kunnen aanknopingspunten worden aangegeven voor acties die bijdragen aan het bereiken van de doelstellingen. Het verder invullen en uitvoeren van de activiteiten valt dan onder het dagelijks onderhoud, bedrijfsvoering in kortetermijnplannen of het programma van eisen voor nieuwbouw en renovatie.
Cbz/nr ut491
14
Uitvoeringstoets Energie-efficiency
9.
CONCLUSIES
1) Uit de evaluatie van de resultaten van de Meerjarenafspraken Gezondheidszorg blijkt dat de energiebesparingsplannen onvoldoende verankerd zijn in de strategie-, beleids- en onderhoudsplannen van de individuele instellingen. De plannen waren sterk geënt op de activiteit beheren en minder op de activiteiten plannen en realiseren (fig.1). 2) Zoals ook in [2] is geconcludeerd is ligt de grootste potentie voor energiebesparing in de bestaande bouw en renovatie. De mogelijke besparing in de nieuwbouw is gering gezien de reeds wettelijk voorgeschreven eisen op het gebied van energiezuinigheid (energieprestatienorm). 3) Het energiebesparingspotentiëel is afhankelijk van de sector. Zo is warmte/kracht koppeling alleen mogelijk in gezondheidsinstellingen van een bepaalde omvang. 4) De basis voor afspraken al dan niet gevat in een meerjarenafspraak vormen de bedrijfsenergieplannen (BEP). Vrijwel alle gezondheidszorginstellingen beschikken hierover. Voor de verzorgingshuizen zal het noodzakelijk zijn hieraan op korte termijn een begin te maken of in de vorm van een BEP of in de vorm van een energieprestatie-advies (EPA). 5) Het uitvoeren van jaarlijkse berekeningen voor ieder gezondheidsgebouw om zodoende een hierop gebaseerd vergoedingssysteem voor energiekosten te baseren lijkt nauwelijks uitvoerbaar, mede gezien de beperkte registratie van deelverbruiken en bedrijfsmatige processen. 6) Het ontwikkelen van een toetsingsinstrument voor individuele gebouwen op basis van de bestaande energieprestatienorm zou een grote inspanning in tijd en geld betekenen waarbij het onduidelijk is of er een positief resultaat verwacht kan worden. 7) Door de grote verscheidenheid aan gezondheidszorggebouwen voor wat betreft bouwkundige staat, leeftijd, vorm, functies en gebruik (ook binnen één sector) lijkt een normatieve benadering van het energiebudget via kengetallen niet haalbaar. 8) Met de in de meerjarenafspraken gehanteerde terugverdientijden van vijf jaar zijn toepassingen van duurzame energie in de zorgsector vrijwel niet mogelijk. Voor thermische zonne-energie (zonneboilers) is dit afhankelijk van het subsidiebeleid van de regionale energiedistributeur. Toepassing van fotovoltaïsche cellen kan echter alleen geschieden indien de investeringen op een andere wijze gerealiseerd kunnen worden. Ook koudeopslagsystemen hebben in veel gevallen terugverdientijden van vijf tot tien jaar. 9) Door het systeem van meerjarenafspraken waarbij de voortgang van de meerjarenafspraak gemeten wordt door het anoniem aanleveren en sommeren van de energiegebruiken is instellingsverantwoordelijkheid verschoven naar collectieve verantwoordelijkheid.
Cbz/nr ut491
15
Uitvoeringstoets Energie-efficiency
10. AANBEVELINGEN 1) Het verbeteren van energie-efficiency dient verankerd te worden in de beleidsstructuur van de zorginstelling door het op te nemen in het langetermijnhuisvestingsplan. Er kan dan een LTHP tot stand komen waarin wordt aangegeven wat de belangrijkste doelen zijn, of deze haalbaar zijn, hoe deze meetbaar gemaakt worden en op welk moment er mogelijkheden komen om per gebouw of gebouwdeel dichter bij de doelstellingen te komen. 2) Om energiezuinigheid en duurzame energie meer te laten meewegen bij het bepalen van de strategische keuzes voor de gezondheidszorggebouwen zou reeds in het voorontwerp bij het planningsstadium (zie fig. 1) hierover advies ingewonnen dienen te worden bij een gespecialiseerd adviesbureau. Bij de beoordeling door het Cbz van het schetsontwerp zijn beslissingen dienaangaande reeds genomen. 3) In deze planperiode moeten de instellingen in de gezondheidszorg attent gemaakt worden op het Dubo-register waarin adviserende organisaties en uitvoerende en toeleverende partijen hun ambities en realisering op dit gebied vastgelegd hebben. 4) Bij de renovatie en verbouw dient een berekening van het energieverbruik toegevoegd te worden waarin de energiezuinigheid aangetoond wordt. Dit kan tevens onderbouwd worden met het LTHP. 5) Door de zeer lange terugverdientijden kan invoering van duurzame energie, en met name fotovoltaïsche elektriciteit, alleen tot stand komen door een flankerend subsidiebeleid of door verruiming van de bouwkostennormen. 6) De regelingen voor energiekostenvergoedingen naar de gezondheidszorginstellingen en de tijdelijke of blijvende financiële voordelen van energiebesparende maatregelen zijn ondoorzichtig en afhankelijk van de sector. Voorgesteld wordt om in overleg met de belanghebbende partijen te komen tot een uniforme regeling, waarbij voor een langere termijn de regeling vastgesteld wordt. Actualisatie van de thans geldende historische verbruiksnorm ligt in de rede. 7) Meten en monitoren van gas-, water-, elektriciteits- en energiegebruiken zijn essentieel om te komen tot en het in stand houden van energiezorgsystemen. Registratieapparatuur hiervoor is in vele gevallen een sluitpost op de begroting en vervalt in vele gevallen bij onvoorzien meerwerk. Een minimumeis ten aanzien van registratieapparatuur in de vigerende bouwmaatstaven zou een geleidelijke invoering van energiezorgsystemen mogelijk maken.
Cbz/nr ut491
16
Uitvoeringstoets Energie-efficiency
11. LITERATUUR
[1]
Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen.
[2]
M. Menkveld, e.a. ECN-C-99-056, Verbreding meerjarenafspraken in de dienstverlening.
[3]
Drs. A.M. Koster, Knelpuntenanalyse financiering energiebesparende investeringen in de intramurale gezondheidszorg. Coopers & Lybrand, Utrecht, 22 mei 1996.
[4]
VROM, EZ. Circulaire Energie in de milieuvergunning Den Haag, oktober 1999.
[5]
Tummers, Knapen. Pilotproject duurzaam LTHP, Duurzaam bouwen in het langetermijnhuisvestingsplan. W/E-adviseurs, Gouda, april 2000.
[6]
Novem, Referentie Energiezorg met Leidraad. DV1.3.192.00.02; Checklist Energiezorg. DV1.3.193.00.02.
[7]
Energie-efficiënte kantoorgebouwen, ISSO/SBR 300, Rotterdam, mei 1994.
Cbz/nr ut491
17
Uitvoeringstoets Energie-efficiency
Bijlage 1 Aan het College voor ziekenhuisvoorzieningen T.a.v. de heer H.A. de Boer Postbus 3056 3502 GB UTRECHT
Ons kenmerk Inlichtingen bij Z/PB-99335 P.Th. van Beusekom Onderwerp Uitvoeringstoets energie-efficiency
Doorkiesnummer 070-3407664 Bijlage(n)
Den Haag 31 maart 1999 Uw brief
Geachte heer De Boer, Op 12 juni 1995 is tussen de NZf, de NZf-verenigingen, instellingen uit de intramurale gezondheidszorg, de Minister van Economische Zaken, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Nederlandse onderneming voor energie en milieu b.v. (NOVEM) een meerjarenafspraak gesloten om de energie-efficiency in de zorgsector te vergroten. In 2000 loopt deze meerjarenafspraak af. Zoals het zich nu laat aanzien zal de doelstelling, 30% minder energieverbruik, niet geheel gehaald worden. Hiervoor zijn meerdere oorzaken aan te wijzen. Eén van die oorzaken is de autonome groei in het elektriciteitsgebruik die zich overigens ook in andere sectoren voordoet. Andere oorzaken hebben betrekking op het gedrag van gebruikers, institutionele belemmeringen en de beperkingen van de bestaande voorraad aan onroerend goed. In het kader van nieuwe afspraken met betrekking tot energiebesparing verzoek ik u om een uitvoeringstoets naar de factoren die van belang zijn bij verdere besparing op energie. Door het Ministerie van Economische Zaken wordt voorgesteld om voor bestaande woongebouwen een Energie Prestatie Keuring (EPK) in te voeren. Voor andere sectoren, zoals de gezondheidssector, onderzoekt EZ de mogelijkheden van -andere- stimulerende maatregelen. Deze maatregelen zouden dan de institutionele belemmeringen moeten wegnemen en tevens de gebruiker moeten motiveren om meer aan energie-efficiency te gaan doen. Gedacht wordt aan een normatieve benadering van het energiebudget. In dit kader wil ik u verzoeken nader onderzoek te doen naar de factoren die een significante rol spelen bij het bepalen van een energiebudget bij bestaande bouw (bij nieuwbouw kan dan een energiebudget aan de hand van kengetallen worden bepaald). Ik stel mij voor dat een 10-tal gebouwen van verschillende leeftijd, bouwstijl enz. wordt geanalyseerd waarbij na 1989 geen bijzondere energiebesparende maatregelen zijn uitgevoerd. Wellicht kan gebruik gemaakt worden van, te actualiseren, onderzoeken die voor de totstandkoming van de mja-energie-efficiency zorg zijn verricht. Aan het nieuwe mja-ener-
Cbz/nr ut491
18
Uitvoeringstoets Energie-efficiency
gie-efficiency zullen ook de verzorgingshuizen deelnemen. Ik verzoek u deze eveneens bij het onderzoek te betrekken op basis van de bij u aanwezige kennis. Om inzicht te krijgen in de omvang van de te behalen energiebesparing verzoek ik u in uw onderzoek de volgende aspecten mee te nemen; -
-
de factoren die het theoretisch energieverbruik voor verwarming en verlichting, dus excl. Bedrijfsinstallaties, van gebouwen bepalen; de factoren die het theoretische energieverbruik van de bedrijfsinstallaties bepalen; van die gebouwen het theoretische verbruik berekenen voor en na dat alle gebruikelijke en mogelijke energiebesparende maatregelen zijn genomen. Hierbij dienen tevens gedragsinvloeden zoals de verlaging van de temperaturen gedurende de nacht, weekenden en kerstvakanties e.d. worden meegenomen; het analyseren c.q. verklaren van de verschillen tussen het theoretische gebruik en het werkelijke gebruik; in overleg met het COTG onderzoeken of een normatief systeem voor energie- gebruik uitvoerbaar is.
Tot slot wil ik u vragen aan te geven of er naar uw mening institutionele belemmeringen bestaan m.b.t. energie-efficiency en welke stimulerende maatregelen het meeste effect ressorteren. De resultaten van uw onderzoek wil ik gebruiken bij het opstellen van een nieuwe meerjarenafspraak tussen de zorgsector en de Rijksoverheid over verbetering van de energie-efficiency.
Hoogachtend, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
dr. E. Borst-Eilers
Cbz/nr ut491
19
Uitvoeringstoets Energie-efficiency
BIJLAGE 2 VARIATIE IN ENERGIEGEBRUIKEN (Factoren, die het energiegebruik voor klimatisering bepalen) In de publicatie energie-efficiënte kantoorgebouwen van de Stichting Bouw Research, ISSO/SBR publicatie 300 [7] is een onderzoek beschreven naar het energiegebruik in kantoorgebouwen ten behoeve van de klimatisering. Hierbij zijn voor een standaard kantoorgebouw de volgende grootheden gevarieerd: - het glaspercentage; - de isolatiewaarde van de gevel; - de oriëntatie; - de interne massa; - verschillende installatietypen; - de interne warmtelast; - de kamergrootte; - type beglazing. Voor alle berekeningen zijn gelijk gehouden: - de gebruikstijden; - het gebruikersgedrag; - de gebouwvorm; - de rendementen van de (deel)installaties; - de wijze van energieopwekking (verwarmingsketels en elektriciteit uit het openbare net). Voor al deze gebouwuitvoeringen zijn thermisch-dynamische berekeningen uitgevoerd en is het jaarlijks energiegebruik berekend en uitgedrukt in primaire energie. Bij een gemiddeld energiegebruik van honderd eenheden blijkt de optredende variatie plus of min 60% te bedragen. Het betekent dat het energiegebruik een factor vier uiteen kan lopen. De factoren, die het energiegebruik voor klimatisering bepalen blijken zeer divers en kunnen worden onderverdeeld in bouwkundige grootheden, installatietechnische grootheden en factoren die samenhangen met het bewonersgedrag.
Cbz/nr ut491
20