Uitleg samenvatting; Beste medestudenten, dit bestand bevat ultra veel informatie! Wees er zuinig op, het staat op dit moment nog in zijn kinderschoen met layout en dergelijke. Er staan hoorcolleges, tutorgroepen (niet allemaal helaas), boek hstk 3,5,6,7,20,21 en verder overige filmpjes mocht je het niet helemaal helder vinden. Het heeft me veel tijd gekost dus wees er zuinig op. Voor de uiteindelijke versie, kan je terecht op mijn blog. Deze zal in de week na de vakantie af zijn met deze gegevens plaatjes en duidelijkere voorbeelden. De link zal dan online komen te staan op facebook en daarnaast via de mail rond gaan. Succes met leren voor het tentamen! Cheers, Robert-jan greup VC06 ALO
Hoorcollege Week 1; Thema = gezondheid Citaat -> 15% van de leerlingen zijn te dik binnen het onderwijs Als rol S&B docent kan je ervoor zorgen dat leerlingen meer bewust worden van gevolgen en dergelijke. (preventie) 3 aspecten van gezondheid Lichamelijk Psychisch Sociaal/maatschappelijk Het model van Lalonde Intern milieu Extern fysiek milieu -> omgeving waar je woont in de buurt van fabriek of Veluwe Sociaal milieu -> Sociale plek waar je leeft Bravofactoren - Bewegen - Roken - Alcohol & drugsgebruik - Voeding - Ontspanning Epidemiologie - Gevolg en relatie met de ziekte Etiologische factoren ontstaan van de ziekte Prognostische factoren samenhang beïnvloeden, verloop van de ziekte Diagnostische factoren aanwezigheid/kenmerken van aandoening Breuk Geeft aan hoeveel mensen ziek zijn binnen de groep/populatie (teller/noemer = aantal ziektegevallen/omvangpopulatie in %) Determinanten extern milieu Biologische dieren voedingstoestand Gezin aantal personen, huisvesting Determinanten intern milieu Leeftijd Gedrag drugs, alcohol Hygiëne
Gezondheidsindicatoren - Mortaliteit - Levensverwachting - Ervaren gezondheid - Verloren levensjaren - Morbiditeit - Alcohol gebruik - Rokersgebruik - Geboortecijfer - Kindersterfte SGL notulen week 1, 30-08-2011 Email:
[email protected] Boek: Inspannings- en sportfysiologie Afspraken: - Altijd aanwezig zijn! Als je niet aanwezig kunt zijn stuur dan een mailtje naar Heleen. - Afwezig met een legitieme reden is geoorloofd. - We beginnen op tijd! - Meer dan 1 keer afwezig, krijg je een vervangende opdracht. - Producten voor de deadline inleveren via DPF (Hardcopy hoeft niet) - Telefoon uitzetten, anders trakteren. - Laptops worden alleen voor lesdoeleinden gebruikt.
Opdrachten week 1 1.1 Gezondheid is in de drie onderstaande dingen fit zijn: - Lichamelijk in orde zijn. (Als je door je lichaam niet beperkt wordt in het dagelijkse leven). - Geestelijk in orde zijn. - Sociaal in orde zijn. Het geluksaspect kan hierbij een rol spelen, maar dat valt meestal onder het geestelijk in orde zijn. Zowel objectief als subjectief geen last hebben van klachten die het dagelijkse functioneren kunnen beperken. 1.2 A. De wetenschappelijke studie van het voorkomen en verspreiden van ziekte onder de bevolking. Epidemiologie moet je wel altijd binnen een bepaalde tijd plaatsen. B.
-
-
Etiologische factoren, hebben te maken met het ontstaan van een ziekte. Voorbeeld: Erfelijk zoals hart- en vaatziekte is een etiologische factor. Prognostische factoren hebben te maken met factoren die de ziekte kan verergeren of verminderen als je de ziekte al hebt. Je wilt weten waardoor het verloop van de ziekte wordt bepaald. Voorbeeld: Roken bij astma is een prognostische factor, omdat het de ziekte verergert. Diagnostische factoren, zijn factoren waarmee je de diagnose wil vast stellen. Als je bij de dokter komt met een paar klachten, gaat hij een diagnose vast stellen en gaat hij kijken wat het dan kan zijn. Voorbeeld: Als je suikerziekte hebt, plas je veel.
C. Factoren die worden veroorzaakt door de ziekte, maar niet de veroorzakers zijn van de ziekte. Voorbeeld: ‘Andere’ stem krijgen als je rookt. D. Aantal ziektes van een aantal mensen en dan kijk je naar de omvang van het aantal, dat je bestudeert. E. Zonder onderzoeken zouden er veel meer sterfgevallen kunnen zijn. Met de technieken van tegenwoordig kan een verspreiding erg snel tegengehouden worden. Het is belangrijk om als docent S&B op de hoogte te zijn van de ziektes, zodat je het snel kunt herkennen als je er mee te maken krijgt. Voorbeeld: Overgewicht herken je snel, maar dan kun je er snel je aanpak op af stemmen. 1.3 A. Gezondheidsindicatoren: - Mortaliteit: Percentage personen dat sterft gedurende een bepaalde tijd. - Levensverwachting: Verwachte aantal levensjaren bij geboorte. - Ervaren gezondheid: Je kunt denken dat je gezond bent, terwijl dat niet zo is. - Verloren levensjaren: Verlies van levensjaren door ziekte/ongeval. - Morbiditeit: Ziektecijfer: incidentie (geeft aan het aantal nieuwe gevallen dat ziek wordt of het aantal nieuwe blessures, dus heeft te maken met dingen die ontstaan) en prevalentie (gaat over het aantal mensen dat op een bepaald moment een ziekte of blessure heeft). - Geboortecijfer. - Sterftecijfer. De 3 dikgedrukte indicatoren komen iedere week terug met de analyse en het bestuderen van de artikelen. Mortaliteit wordt gekoppeld aan de verloren levensjaren! B. Gezondheidsindicatoren:
-
De mortaliteit is niet bekend, omdat er misschien meer mensen dood zijn gegaan maar en zijn ook meer mensen bijgekomen. De levensverwachting is gestegen. Het ervaren van de gezondheid is gestegen, want er is veel meer aandacht voor. Het verloren aantal levensjaren is niet bekend, omdat er verschillende redenen zijn waardoor het gestegen of gedaald kan zijn.
Andere diverse voorbeelden: - Auto’s zijn zuiniger geworden. Ook stoten ze tegenwoordig minder CO2 uit. Hierdoor wordt de lucht schoner. - Mensen kunnen in een mindere gezondheidstoestand leven. Misschien dat ze ziektes of besmettingen sneller kunnen overdragen. - Met een goede hygiëne wordt het overdragen van ziektes tegengegaan. C. – Tom maakt 1.4 voor de volgende tutorgroep. Wouter maakt 1.5 voor de volgende tutorgroep. Roel maakt 1.6 voor de volgende tutorgroep. Wouter en Bas: COPD Robertjan, John & Roel: Hart- en vaatziekten Iris en Kevin: Overgewicht Tom en Tim: Diabetes Willem en Nikki : Psychische aandoening De notulen worden op scholar geplaatst binnen 24 uur!
Hoorcollege week 2 Hart en bloedsomloop -
Lymfesysteem neemt vocht mee wat overtollig is.
Vena cava superior en inferior Pulmonale venen/ longslag ader Pulmonaire / long ader Aorta -
Hartspier dwarsgestreept o Niet beïnvloedbaar
-
SA Node beïnvloed door sympathisch zenuwvezels en parasympathische zenuwvezel
Sympathisch gereed voor actie als vluchten, vechten etc. Parasympatisch lichaam gereed maken voor het rusten Bloed
circulatie; Systematische circulatie (lichaamscirculatie) zuurstof rijk bloed Pulmonaire circulatie (longcirculatie) bloedafvoer/toevoer longen Coronaire circulatie ( hartfunctie) kransslagaders
Cardiovasculair; (functies transport) Zuurstof, glucose Afvalstoffen Zuurstof arm bloed en rijk bloed Bloed; - Plasma vocht - Witte bloedcellen weerstand/imuunfunctie - Bloedplaatsjes stollingsproces bij wondjes - Rode bloedcellen zuurstof en andere stoffen vervoeren. - Hemoglobine binding van zuurstof aan rode bloedcellen Bloeddruk; - Systolische druk (pompactie) - Diastolische druk (rustactie) Hoge bloeddruk afhankelijk van fysiologische variabelen. Elasticiteit bloedvaten Grootte van het vaatbed Hemotocriet is het vaste bestandsdeel van het bloed. - Rode bloedcellen hoe hoger hoe dikker het bloed(denk aan hoogte training) Hartziekten Verworven Aangeboren Verworven (top 5) - Coronaire aandoeningen - Hartinfarct - Obstructief hartfalen - Hypertensie - Overig Beroerte - Trombose bloed propje verstopping - Embolie lucht belletje verstopping - Arteriosclerose aderverkalking
TIA Transient ischaemic attack - Voorbijgaand bloedloos aanval - Over in 24 uur Risicofactoren; - Roken - Hoge bloeddruk o Natrium o Inactiviteit o Teveel eten - Hoog cholesterol o LDL slechte cholesterol veel verzadigd vet en transvetten o HDL goede cholesterol lager te weinig bewegen teveel eten Slagaderverkaliking - Roken - Verzadigd vet - Overgewicht - Te weinig groente en fruit Overgewicht - Inactief - Slechte voedingbalans Rol SBO - Sporten - Balans in energie verbruik - Duursport aeroob systeem verbeteren - Hypertrofie spieren vergroten afname van overgewicht Samenvatting boek; Functie van het cardiovasculaire systeem; Het cardiovasculaire systeem gaat over bloedcirculatie binnen het lichaam, elk systeem bestaat uit een pomp, kanalen/buizen(bloedvaten, haarvaten) en het vloeibare medium ook wel het bloed. Het cardiovasculaire systeem heeft verschillende functies deze zijn in 6 categorieën verdeeld. 1. Afgifte van zuurstof en andere nutriënten 2. Verwijdering van kooldioxide en andere metabool afval 3. Transport van hormonen 4. Thermoregulatie 5. Handhaven van het zuur- basenevenwicht en van de waterhuishouding 6. Afweerfunctie
Werking van het hart; Het hart heeft een grote van ongeveer een vuist, dit kan verschillen in hoeverre je getraind bent. Ieder hart heeft een hartzak om zich zitten die zorgt ervoor dat er weinig wrijving plaats vindt, zodra het hart pompt. Het hartzakje (pericardium) is gevuld met pericardiale vloeistof dat de frictie verlaagt tussen de zak en het hart. De hartspier wordt ook wel als geheel het myocard genoemd. De start is aan de rechter kant (links op het scherm). -
Vena Cava inferior en superior; o
De onderste en bovenste holle ader
-
Rechteratrium; o
De rechter boezem
-
Rechterklep
Rechterkamer
Ontvangst van bloed uit de rechterboezem vervolgens wordt het bloed de longslagader ingepompt
Pulmonaire semilunaire klep; o
Klep tussen rechterkamer en longslagader
-
Doorstroom regelen van bloed vanuit het rechteratrium naar het rechterventrikel zonder dat het bloed terugstroomt
Rechterventrikel; o
-
Ontvangt het zuurstof arme bloed van de vena cava inferior en superior
Tricusdipalisklep; o
-
Hierdoor gaat het zuurstofarme bloed het hart in.
Zorgt voor doorstroming van het bloed naar de longslagader en voorkomt terugstroming van het bloed
Longslagader
Bloed gaat naar de longen, hier vindt longdiffusie plaats (gasuitwisseling)
-
Linker pulmonale venen; o
Linker longaderen
-
Linkeratrium; o
Linkerboezem
-
Mitralisklep
Linkerkamer
Ontvangt zuurstof rijk bloed van de linkerboezem en pompt het bloed naar de aorta
Semilunaire aortaklep o
Aortaklep
-
Zorgt voor doorstroming van zuurstof rijk bloed naar het linkerventrikel
Linkerventrikel; o
-
Ontvangt zuurstof rijk bloed van de pulmonale venen
Bicuspidalisklep; o
-
Hier komt zuurstof rijk bloed het linkeratrium binnen.
Doorlating van zuurstof rijk bloed naar de aorta vanuit de linker kamer
Aorta o
Slagader
Transport van zuurstof rijk bloed naar weefsels in het lichaam
Werking van het prikkelgeleidingsysteem; Elk hart heeft een spontane functie voor het opwekken van een elektrisch signaal. Dit zorgt voor een spontane ritmiek. Het hart heeft voor het begeleiden van zo’n impuls een aantal componenten.
-
Sinoatriale knoop SA knoop Atrioventriculaire knoop AV knoop AV bundel bundel van His Purkinje vezels
Ontstaan van het impuls ligt bij de SA knoop, van daar gaat het signaal over de beide atria en komt vervolgens bij de AV knoop. Deze bevindt zich in de rechter wand van het rechteratrium, vlak bij het hartcentrum. Door dat de impuls over de atria verloopt, trekken deze samen. Vanaf de AV knoop gaat het signaal door naar de AV bundel, het signaal wordt dan met ongeveer 0,13 seconden vertraagd en gaat daarna door de AV bundel richting de ventrikels. Het signaal eindigt bij de purkinje vezels die het 6 keer zo snel overbrengt naar het ventrikel. Dit zorgt dat het ventrikel op hetzelfde moment samentrekken. Het intrinsieke aansturen van het hart kan op drie verschillende systemen worden veranderd. -
Parasympathisch zenuwstelsel Sympathisch zenuwstelsel Endocrien systeem
Parasympathisch zenuwstelsel; Is een tak van het autonome zenuwstelsel, het staat in verband met het nervus vagus en brengt de impulsen naar de SA en AV knoop. Het geeft stimulatie acetylcholine af wat hyperpolarisatie veroorzaakt van de geleidingscellen. Het parasympathische zenuwstelsel is overheersend in rust. Het nervus vagus heeft een remmend effect p het hart hij verlaagd impulsgeleiding en vertraagt daarmee de hartfrequentie en de kracht contractie van het hart. Sympathisch zenuwstelsel; De andere tak van het autonome systeem en heeft tegengestelde effecten van het parasympathische zenuwstelsel. Het verhoogt de impulsopwekking en snelheid van de impulsgeleiding. Met als gevolg verhogen van de hartfrequentie, deze is vooral van kracht bij lichamelijk of emotionele stress. Endocrien systeem; Staat voor hormonen die invloed kunnen uitoefenen, denk hierbij aan het adrenaline en nonadrenaline. Zij zorgen dat de hartslag omhoog kan gaan bij verschillende situaties, bijvoorbeeld bij vlucht en vecht reacties. Het hartminuutvolume; Bestaat uit verschillende onderdelen denk daarbij eerst aan het slagvolume. Dit wil zeggen, de hoeveelheid bloed per slag er wordt rond gepompt. Nog beter gezegd, de hoeveelheid bloed dat in het ventrikel voor en na de contractie zit. Aan het eind van de diastole(net voor de contractie) stop het vullen van het
ventrikel. Het volume aan het bloed op dat moment in et ventrikel noemen we het eind diasystolische volume ook wel EDV. Bij een normaal persoon is dat in rust ongeveer 100ml. Het bloed wat na de contractie vervolgens achterblijft in het ventrikel wordt ook wel eind systolische volume genoemd ook wel ESV. Wat in rust ongeveer 40 ml is. Het slagvolume is dus datgene wat wordt uitgepompt, de rekensom hiervoor luidt dan ook EDV – ESV en is in dit geval 100 – 40 ml = 60 ml bloed. Ejectiefractie is wat dat met elke slag uit het linkerventrikel wordt gepompt. De waarde wordt bepaald door het slagvolume te delen door het einddiastolisch volume in dit geval 60/100ml x 100% = 60% Het hartminuutvolume is het totale bloedvolume dat per minuut wordt uitgepompt. Het hartminuutvolume is te bereken door de rusthartslag te vermenigvuldigen met het slagvolume in liters per minuut. HR x SV = l/min 70 x 60 = 4200 ml/per minuut = 4,2 L/per minuut Soorten vaten; - Arteriën; Zijn grote, gespierde en elastische vaten. Deze vaten zorgen voor een dat het bloed vanaf het hart naar de arteriolen. - Arteriolen; Is de plaats waar het meeste van de circulatie geregeld wordt door het sympathische systeem. - Capillairen; Komt het bloed, bij de kleinste vaten met wanden van slechts 1 cel dik. Praktisch alle uitwisseling tussen bloed en weefsel vindt hier plaats. - Venulen; Bloedvaten die het bloed terug transporteren naar het hart met zuurstofarm bloed. - Venen; Van venulen gaan we naar de venen die de grootste aders zijn met het zuurstofarme bloed naar het hart toe. Wat houd bloeddruk in; Het is de druk die wordt uitgeoefend op de aderen bij het pompen. Hierin zijn 2 verschillende soorten druk een onder en een boven druk. Ook wel Systolische bloeddruk(SBD) en diastolische bloeddruk (DBD). Systolische bloeddruk is de hoogste druk in de arterie. Dit komt doordat het hart bloed met een hoge druk erdoor heen pompt. De diastolische bloeddruk geeft dus het laagste druk aan in de arterie. Dit is het moment waarbij het ventrikel zich vult met bloed.
De bloeddruk wordt in stand gehouden door reflexen door het autonome zenuwstelsel. Dit gebeurd door receptoren, baroreceptoren zijn daar een van. Zij zijn gevoelig voor druk die in de arteriën uitgeoefend word. Zo zijn er nog een paar receptoren, de chemo en mechano. Zij sturen informatie naar de cardiovasculaire hersencentra over de chemische waarden en tijdens het inspannen de lengte en spanning die op de spieren worden uitgeoefend. Verdeling van het bloed; Wordt bepaald door de orgaan/weefsel, tijdens en na inspanning. De doorbloeding wordt gereguleerd, door de vasoconstrictie en vasodilatatie. Constrictie betekend dat de aderen versmallen in diameter en dilatatie ze groter worden. In rust wordt het bloed verdeeld in volgende percentages; - Nieren en lever 27% a 22% - Skeletspieren 15 a 20% Bij een zware inspanning ziet de verdeling er anders uit. - 80% spieren - 20% overig weefsel Intrinsieke regulatie; Zorgt ervoor dat de bloedvaten kunnen vernauwen en verbreden voor een juiste verdeling van het bloed tijdens een inspanning of met rust binnen de organen en weefsels. Er zijn 3 soorten typen bij het intrinsieke reguleren. 1. Metabool de sterkste stimulus voor afgifte van lokale vasodilaterende stoffen, door verhoogde zuurstofbehoefte. Als het zuurstofgebruik van het weefsel toeneemt, zal de beschikbare zuurstof afnemen. Lokale arteriolen verwijden zich dan om meer bloed en dus meer zuurstof naar het gebied te transporteren. (kan ook bij gebrek aan voedingstoffen) 2. Endotheel is het 2e type wat vooral in de binnenste laag van de arteriolen zit. Deze stoffen starten het vasodialatie in gladde spierweefsels van de arteriolen. Denk hierbij aan stikstofmonoxide of prostaglandine. Deze uit het endotheel afkomstige vasodilatoren zijn belangrijk voor het reguleren van bloeddruk in rust en tijdens inspanning. 3. Myogene respons is, wat er voor zorgt dat de drukveranderingen in de vaten zelf tot stand komen. De gladde spiercellen in de vaten trekken dan samen in een reactie op het toegenomen druk over de vaatwand en ontspannen in reactie op een afname in de druk voer de vaatwand. Daarnaast worden acetylcholine en adenosine ook beschouwd als potentiële vasodilatatoren.
Extrinsiek regulatie; Zorgt voor herverdeling van het bloed bij het cardiovasculaire systeem. Dit gebeurd door de externe neurale regulatie. Dit komt van buiten af en beïnvloed daardoor het systeem. Bloedtoevoer naar alle lichaamsdelen wordt vooral gestuurd door het sympathische zenuwstelsel. Dit zorgt ervoor dat de vaten steeds kunnen contraheren om voldoende bloeddruk te behouden ook wel vasomotortonus genoemd. Sympathische stimulatie geeft in meeste vaten dus vasoconstrictie, maar de bloedtoevoer wordt veranderd door het verhogen of het verlagen van de hoeveelheid vasoconstrictie ten opzichte van de vasomotortonus. Bloedsamenstelling; Om het bloed rond te laten stromen in het systeem moeten er bepaalde delen samenwerken, zoals ademhaling, spierpomp en de kleppen in de vaten. Deze zorgen ervoor dat het bloed in een richting blijft stromen zonder dat het terug valt of gaat. De belangrijkste functies van het bloed zijn voor, tijdens en na de inspanning; -
Transport Temperatuurregulatie Zuurgraad (PH waardes)
Transport is vooral belangrijk, om te zorgen dat de spieren voldoende zuurstof, voedingsstoffen en de afvoer van afval die geproduceerd wordt bij het opwekken van energie. Temperatuurregulatie is van belang om de warmte af te voeren naar het oppervlak van het lichaam, zodat het lichaam uit kan en zo de temperatuur stabiel blijft. Zuurgraad wordt geproduceerd bij anaeroob metabolisme, deze zuren kunnen deels gebufferd/opgeslagen worden. Dit zorgt dat het de metabole processen door kunnen gaan zonder dat het ten koste gaat van de pH. De functie van het bloed is in het kort besproken, de samenstelling van het bloed is van belang om te weten welke stof waar aan hecht en daar de functie van. Eerst is het goed om te weten hoeveel bloed er ongeveer bij ons in het bloed zit. -
Mannen 5 tot 6 liter bloed Vrouwen 4 tot 5 liter bloed o (dit kan afwijken, hangt af van lichaamsgrootte en getraindheid)
Bloed bestaat uit grotendeels uit plasma zon 55 tot 60% van het bloedvolume. Plasma bestaat uit 90% vocht en 7% plasma-eiwit en 3% uit celnutriënten, elektrolyten, enzymen m hormonen, antilichamen en afvalstoffen. De overige 40 tot 50% bestaat uit vaste deeltjes, denk hierbij aan rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes. Van de vaste deeltjes heeft de rode bloedcellen de overmacht met 99%, witte bloedcellen en bloedplaatjes zijn maar voor 1% aanwezig. De andere benaming en functie van rode- witte bloedcellen en bloedplaatjes. -
-
Rode bloedcellen Erytrocyten o Transport van zuurstof door hemoglobine wat binding mogelijk maakt Witte bloedcellen Leukocyten o Bescherming tegen ziekteverwekkers Bloedplaatjes Trombocyten o Zorgen voor het klonteren van bloed om bloedverlies tegen te gaan
De hematocrietwaarde zegt iets over de percentages van het totale bloedvolume dat bestaat uit cellen of vaste deeltjes. Het bloed kan erg dik of dun worden door bepaalde trainingen en medicijnen, dit wordt ook wel het viscositeit genoemd van het bloed. Week 2 Opdracht 2.1 A: 1. Rechteratrium en linker zorgen ervoor dat er een lading goed in de kamer kan komen wanneer de bloeddruk is opgebouwd. 2. Ventrikel pompt het bloed het lichaam en de longen in. 3. De aorta stroomt zuurstofrijk bloed naar het lichaam. 4. Vana cava stuurt zuurstofarm bloed naar het hart. 5. Ontvangt zuurstofrijk bloed van longen en stuurt het door naar het hart. 6. SA-knoop in het rechteratrium en hij zorgt voor hartfrequentie. 7. AV- bundel bestaat uit hartspierweefsel dat gespecialiseerd is in het doorgeven van elektrische signalen uit de AV-knoop via de bundeltakken naar het myocard van de ventrikels, zodat die regelmatig en geordend samen kunnen trekken.
8. purkinje vezels zorgen voor samentrekking van de ventrikels. 9. Pulmonale semilunaire klep en semiluniare aortaklep Pul. Sem. Klep zit tussen rechter ventrikel en de longslagader. Sem. Aortaklep zit tussen het linkeratrium en de aorta. 10. Tricuspidalisklep en bicuspidalisklep tri: zorgt ervoor dat het bloed van de rechterboezem naar het rechterventrikel wordt gepompt. De bi: zorgt ervoor dat het bloed vanuit het linkerhartboezem naar het linkerventrikel stroomt. B: Zie hoorcollege of boek! C: het systolische bloeddruk is de hoogste druk in de arterie. Hij stuurt het bloed met een hoge kracht de aorta en de arteriën in. Dit gebeurt vanuit het ventrikel. De diastole is de lage bloeddruk, die vult het ventrikel nadat ze zijn leeggepompt. D: de totale bloedhoeveelheid dat per minuut door het ventrikel wordt gepompt. HF x Slagvol E: bij rust is hij minder dan bij een inspanning. Ongeveer is rust 60 en bij inspanning 180+. Het hart van een getrainde is groter en het slagvolume stijgt. 208 -(0,7 x leeftijd) = hmv
Opdracht 2.2 A: arteriën: deze pompt zuurstofrijk bloed naar de arteriolen. Arteriolen: hier wordt o.a. de circulatie geregeld door het sympathisch systeem Capillairen: hebben een hele dunne wand, hier vindt stofwisseling plaats. Zuurstof wordt afgestaan en CO2 wordt opgenomen De venulen: hier begint de terugreis naar het hart met zuurstofarm bloed. De afvalstoffen vervoeren. Venen: brengt het bloed terug naar het hart via de vena cava. B: dat het bloed vooral naar de plekken gaat waar het meeste nodig is. Bij inspanning naar de spieren en in rust naar de lever en nieren. C: autoregulatie: is de verdeling van het bloed die naar de vraag van het weefsel kijkt. Hij voert het bloed naar de grootste waar het nodig is. Neurale sturing: zorgt ervoor dat er minder bloed naar de onnodige plekken gaat.
D: de systolische druk zorgt ervoor dat bij de eerste hartklopping het bloed in het lichaam wordt gepompt, hoge bloeddruk. De diastolische druk vult het hart weer, lage bloeddruk. Gezonde bloeddruk is 80/120 (onderdruk/bovendruk). E: hoog in de slagaderen. Binnen dit stelsel is een relatief lage bloeddruk. In de slagaders bevindt zich maar een relatief klein deel van t bloed maar hier heerst een hoge druk. En dus laag in de capillairen.
Opdracht 2.3 Rode bloedcellen vervoeren zuurstof en CO2 Witte bloedcellen weerstand en opruimen afval Bloedplaatjes herstel Bloedplasma de samenstelling niet te stroperig en niet te dun.
Opdracht 2.4 A: hartinfarct situatie dat je hart te weinig zuurstof krijgt en schade oploopt `na een hartinfarct dingen niet meer weten of kunnen` symptomen: pijn op de borst, uitstralende pijn naar kaak, armen enz. en je wordt zweterig. Coronaire hartziekten zijn de kransslagaderen vernauwd door afzetting van vetstoffen uit het bloed. De medische term hiervoor is atherosclerose. De kransslagaderen zijn de bloedvaten die de hartspier voorzien van bloed en daarmee van zuurstof en voedingsstoffen. Symptomen: pijn op de borst, uitstralende pijn naar kaak, armen enz. en je wordt zweterig. Angina pectoris Acute pijn van cardiale oorsprong. In zijn meest typische vorm betekent het: pijn in het midden van de borst, uitstralend naar de arm, en gepaard gaand met een beangstigend gevoel van beklemming. Beroerte bloeding in de hersenen die een verlamming veroorzaakt. TIA transient ischaemic attack (Engels) kleine, voorbijgaande beroerte die geen blijvende stoornis tot gevolg heeft. Perifeer vaatlijden atherosclerose in de arteriën distaal v/d aortabifurcatie = stroomgebied. Symptomen, last van been tijdens inspanning.
Atherosclerose geneeskunde vernauwing van de slagader en verharding van de binnenrand daarvan, de meest voorkomende vorm van arteriosclerose of aderverkalking. (slagaderverkalking) B: zie opdracht a C:
Opdracht 2.5 A: geslacht: mannen over het algemeen hoger risico op hart en vaatziekten. Erfelijkheid: want dat kan erfelijk zijn… Ras: sommige rassen zijn gevoeliger. B: Slechte voeding je kunt er op wijzen dat ze goed moeten eten. Onvoldoende beweging stimuleert ze. Rook je kunt ze aansporen om te stoppen of om niet eens te beginnen. Bloeddruk creëert rust!
Hoorcollege Week 3 Thema: Respiratoir systeem Longen; Inhoud longen zo groot als een tennisbaan In rust 5 liter lucht per minuut in actie tot 200 liter per minuut(getraind) Membramen zijn kwetsbaar Kapot door overbelasting (kenmerk bloed bij hoesten) Roken Astma; Half miljoen mensen hebben astma waaronder veel kinderen In grote steden 1 op de 6 kinderen die aan astma lijden. COPD; Vaak oudere leeftijd 4e doodsoorzaak in Nederland Respiratoir stelsel; Uitwisseling gassen O2 en CO2. PH regulatie (zuur graad) 1. Pulmonaire ventilatie De longen zelf(in en uit ademen)
2. Pulmonaire diffusie Uitwisseling van gassen in de longen tussen het membraam en het bloed 3. O2- transport in het bloed 4. Capillaire uitwisselen in weefsels (organen, spieren) Om de longen zit de pleura (ook wel longzakken) Binnenste = visceraal pleura Buitenste = parietal pleura Tussen de pleura zit vocht wat zorgt voor bescherming bij het in en uitademen dat er niet tot nauwelijks wrijving ontstaat tussen deze 2 lagen. 1. Pulmonaire ventilatie o Inspiratie = inademen Actief proces waarbij diafragma en externe tussen ribspieren betrokken zijn Druk in de longen is minder dan buitenlucht. Druk gradiënt zorgt voor stroom van lucht naar de longen o Expiratie = uitademen Normaal passief proces waarbij spieren betrokken zijn Wet van Boyle; P x V = constant P = druk van gas V= Volume van gas Compliantie - Longen zijn elastisch - Zorgt ervoor dat longen normale structuur behouden - Helpt mee voor snelle lucht verplaatsing 2. Gas uitwisseling; o Alveolie 3 1. 2. 3.
laagjes Capillaire membraam Alveolaire wal Respiratoir membraam
Diffusie verplaatsing van moleculen van hoge concentratie naar lage concentratie. Concentratie verschil - Dikte barrière - Oppervlakte Transport O2; - Aan hemoglobine binden - Ademhaling is geen prestatie beperkende factor
3. Transport CO2 o CO2 bindt zich met water – koolzuur – bicarbonaat en H+(in de spier) In de longen gebeurd het omgekeerde H+ bindt zicht in hemoglobine 4. Capillaire uitwisseling o Zuurstofrijk bloed komt aan in capillairen (via arteriën) o In capillairen wordt zuurstof onttrokken i. Tijdens inspanning meer dan in rust o Zuurstof wordt nooit geheel ontrokken, er blijft altijd nog zuurstof in het bloed achter. Ademhaling bewust geregeld( hersens) Ademhaling onbewust geregeld (zenuwstelsel) Ademhaling en prestatie; - Ademhalingsspieren verbruiken ook zuurstof minder zuurstof naar spieren en rest van het lichaam - Ademhalingsspieren tonen nauwelijks vermoeidheid - Bij zeer getrainde atleten kan inspanningsgerelateerde hypoxie optreden (verzadiging van zuurstof) Problemen ademhaling; - Dyspnea o Benauwdheid Mogelijke oorzaken Toename O2 behoefte Afwijking ademhalingsspieren Vernauwing luchtwegen o Bijvoorbeeld bij ongetrainde sporters -
Hyperventilatie o Sneller in en expiratie dan nodig o Uitwisseling van O2 en CO2 stijgt o CO2 in bloed daalt en PH waarde stijgt Gevolgen Duizeligheid Kramp vingers Ligt in het hoofd Tintelingen o Verhelpen door zak te gebruiken met ademen of zitten en kalmeren
-
Astma o Chronische ontsteking longen (erfelijk) Door hyperreactief irritaties (allergie en of overgevoelig) Verdikking van wanden Meer slijm aanmaak Klachten; o Benauwdheid, hoesten, kortademig Oorzaken; o Erfelijk, allergische over gevoeligheid o Blootstelling aan allergenen, roken en luchtverontreiniging
-
COPD o Chronische bronchitis o Longemfyseem Chronische bronchitis Ontsteking bronchioli Slijm Kortademigheid Longemfyseem Beschadiging longen Rek uit de longen (compliantie) Onomkeerbare beschadiging (longblaasjes en luchtwegen) Oorzaken Roken Chemische verontreiniging Luchtvervuiling
COPD heeft minder wisseling in klachten beeld dan astma Astma verhelpen door eventueel medicijnen (inhaler en pillen) of sporten Astma aangeboren en COPD op latere leeftijd. -
Relevantie trainingseffecten o Diagnose longproblemen Spirometrie (meet het longvolume) FEV1 (uitademingvolume)
Astma belemmerd inspanning niet - Rustig beginnen - Luchtvervuiling
Samenvatting boek; Respiratoir systeem. Longventilatie; (externe respiratie) Ook wel pulmonale ventilatie, de ademhaling van de buitenlucht naar de longen bij iedere in- en uitademing. De processen kunnen worden onderverdeeld in externe en interne respiratie. Longventilatie valt onder het proces externe respiratie, omdat de gassen van buiten het lichaam naar de longen worden vervoerd en vervolgens in het bloed terecht komen. De weg van de lucht richting de longen ziet er als volgt uit; -
-
Neus/mond (verschil tussen mond en neus, in de neus wordt de lucht gefilterd waardoor je veel fijne deeltje niet in de longen kan krijgen) Keelholte Strottenhoofd luchtpijp (trachea) Bronchiën Bronchioli (transportbuisjes) Alveoli (longblaasjes)
Longen zijn niet vastgemaakt aan de ribben maar hangen in pleurale zakken met een dubbele wand die gevuld is met pleurale vocht. Dit voorkomt dat er frictie plaats vindt tijdens het in en uitademen. De luchtstroom wordt bepaald door de borstholte en de pleura bij in- en uit ademen, ook wel inspiratie en expiratie. Inspiratie; Het inademen van lucht wordt mogelijk doordat het diafragma mee kan bewegen en de externe intercostale spieren hierbij meehelpen. Wat er gebeurd bij inademen is dat het borstbeen(sternum) en de tussenribspieren de ruimte groter maken en dat het diafragma contraheert richting de buikholte, zodat er lucht in de longen opgenomen kan worden. De wet van Boyle; Druk x volume is een constante waarbij de druk in de longen afneemt en vervolgens de druk buiten het lichaam hoger wordt. Dit komt door het respiratoire kanaal naar buiten toe open is en daardoor kan er lucht de longen binnen komen om het drukverschil weer een constante te maken. Sporten en inademen; Dan kunnen de spieren hulp bieden door bij een zware ademhaling de ruimte nog iets groter proberen te maken, zij zullen meer moeten werken.
(scaleni, anterior, midden, posterior en het sternocleidomastoideus in de nek en borstpieren/pectoralis) Expiratie; Het uitademen in rust is een passief proces, het proces wordt veroorzaakt door de ontspanning van de inspiratoire spieren en het elastische terugveren van het longweefsel. Door de ontspanning komt er dus een druk op de longen waardoor de lucht eruit geperst wordt. Sporten en uitademen; Dan wordt het proces meer actief waarbij dus spieren gaan helpen om de lucht eruit te persen, de spieren die daar voor verantwoordelijk voor zijn. Interne tussenribspieren, samen met latissimus dorsi en de quadratus lumborum. Adempomp; Door verschil in druk zal niet alleen het lucht eruit geperst worden, bij de venen wordt het vervolgens mogelijk het bloed terug te laten stromen door de venen naar het hart. Als de druk in de borstholte (thorax) en buikholte stijgt, zal er druk op de grote venen plaatsvinden waardoor die leger gaan worden en dus meer bloed terug naar het hart zal transporteren. Afnamen van de druk zorgt ervoor dat de venen weer terug vallen naar hun normale staat en daardoor zich weer kunnen vullen met bloed.
Long volume De hoeveelheid lucht die wordt ingeademd en uitgeademd. Het meten van het volume gaat volgens een spirometrie. Deze geeft een beeld van de hoeveelheid in en uitgeademde lucht. De gegevens zorgen voor een diagnose of je last van astma kan hebben of een emfyseem. Teugvolume Hoeveelheid lucht die in en uit de longen gaat bij elke ademhaling Vitale capaciteit Maximale hoeveelheid lucht die kan worden uitgeademd na maximale inspiratie Restvolume Hoeveelheid lucht die in de longen achterblijven (kan niet worden gemeten met een spirometer) Totale longcapaciteit Som van vitale capaciteit en het restvolume Long diffusie; (externe respiratie) Het uitwisselen van zuurstof en kooldioxide tussen de longen en het bloed. Belangrijkste functie van dit proces zijn; - Vernieuwen van de toevoer zuurstof naar het bloed, dit is nodig doordat het zuurstof in het bloed verbruikt wordt bij energieleverantie in de spieren. - Verwijderen van kooldioxide uit het terugkerende veneuze bloed.
Zuurstof gaat van de alveoli naar het bloed richting de longcapillairen en het kooldioxide gaat via de longblaasjes het bloed weer uit. Doorbloeding longen; In rust gaat er ongeveer 4 t/m 6 l/min door de longen. (afhankelijk van lichaamsgrootte. Druk in de longarteriën verschild met die van de grote bloedsomloop, bij de longen is de systolische druk 25 mmHg en diastolische druk 8mmHg. Terwijl de druk in de aorta rond de 95mmHg is. Respiratoir membraan; (alveolaire capillaire membraan) Hier wordt het uitwisselen van gassen gerealiseerd. De want bestaat uit 3 delen; - De alveolaire wand; - De capillaire wand; - Hun basale wand; Er kan alleen gaswisseling plaats vinden inde alveoli. Partiële druk van gassen; Partiële druk zegt wat over de uitgeoefende druk die bij elk soort gasmengsel. Wet van Dalton; Totale druk in een gasmengsel gelijk aan de som van de partiële drukken van de individuele gassen in dat mengsel. Voorbeeld; Lucht dat we inademen bestaat uit 79% stikstof(N2) en 21% uit zuurstof(O2) en 0,03% uit kooldioxide(CO2). Deze percentages blijven gelijk, onafhankelijk van welke hoogte we ons bevinden. Op zeeniveau is de druk ongeveer 760mmHg, wat standaard atmosferische druk wordt genoemd. Met deze atmosferische druk is de partiële druk van stikstof(PN2) 600mmHg(79% van de 760) bij zuurstof(PO2) 159mmHg(21% van de 760) en 0,2mmHg kooldioxide (PCO2) (0,03%van de 760). Wet van Henry; Oplossen van gassen in vloeistoffen in verhouding tot hun partiële druk. Dit is afhankelijk van de oplosbaarheid van specifiek gas en temperatuur. Belangrijkste factor voor gaswisseling tussen de alveoli en het bloed is de drukgradiënt tussen de gassen in de twee gebieden. Hoe groter de drukgradiënt over het respiratoire membraan, hoe sneller zuurstof erdoor diffundeert. Definitie drukgradiënt; Verschil in druk over een bepaalde afstand, hoe groter de drukgradiënt is hoe groter de windsnelheid en hoe kleine de drukgradiënt is het bijna windstil. De wet van Fick;
Stelt de snelheid van diffusie in een weefsel. Bijvoorbeeld het respiratoire membraan, in verhouding is met de grootte van het uitwisselingsoppervlak en het verschil in partiële gasdruk tussen de twee uiteinden van het weefsel. Diffusie is evenredig met de dikte van het weefsel, waardoor het gas moet diffunderen. (dus als het weefsel groter wordt zal de drukgradiënt ook groter worden) Het diffunderen is te beïnvloeden door; - Diffusieconstante, die uniek is voor elk soort gas. - Diffusiesnelheid door een weefsel Zuurstof en kooldioxide hebben verschillende drukken, kooldioxide is echter minder zwaar en zal dus minder druk nodig hebben ten opzicht van zuurstof. De zuurstofdiffusie capaciteit zegt wat over de snelheid waarmee zuurstof van de alveoli het bloed in diffundeert. In rust is deze 12 ml zuurstof per minuut per mmHg drukverschil tussen de alveoli en het capillaire bloed uit de long. Het zuurstofdiffusie capaciteit wordt berekend op basis van de gemiddelde druk in het longcapillair. Gemiddeld is deze 11mmHg en zorgt voor een diffusie van 231 ml zuurstof per minuut door het respiratoire membraan. Proces van koolstofdioxide en zuurstof gaat over hetzelfde en heeft te maken met het drukgradiënt. Transport zuurstof; (interne respiratie) Via het bloed door middel van het hemoglobine, per liter plasma gaat er ongeveer 3ml zuurstof mee. Bij 3 tot 5 liter plasma moet je denken aan slechts 9 tot 15 ml zuurstof in opgeloste toestand. Dit kan de behoefte van het lichaam niet voldoen en zal hemoglobine zorgen dat er een eiwit lost komt dat 70keer meer zuurstof kan meenemen dan in plasma is opgelost. Saturatie van hemoglobine; Verzadiging van hemoglobine, dus het bloed dat samengaat met zuurstof. Als zuurstof met hemoglobine wordt gebonden spreken we van oxyhemoglobine. Dit is afhankelijk van het PO2 waarde(partiële druk zuurstof) in het bloed en de bindingsaffiniteit of kracht tussen de hemoglobine en zuurstof. De zuurstof transportcapaciteit van bloed is de maximale hoeveelheid zuurstof die het bloed kan transporteren. Deze is afhankelijk van de hoeveelheid hemoglobine in het bloed. Elke 100ml bloed bij mannen bevat gemiddeld 14 tot 18 gram hemoglobine. Bij vrouwen ligt dat 12 tot 16 gram.1 gram staat gelijk aan 1,34 ml zuurstof. Transport van kooldioxide gaat op 3 manieren. - Door bicarbonaationen uit de dissociatie van koolzuur (60 tot 70%)
-
Opgelost in plasma (7% tot 10%) Gebonden aan hemoglobine(crabaminohemoglobine) (20 tot 33%)
Gemengd arterioveneus verschil, geeft aan het verschil in zuurstofinhoud tussen arterieel en veneus bloed. Gaswisseling bij de spieren; (interne respiratie) Uitwisseling van stoffen tussen het capillaire bloed en de metabool actieve weefsels(spieren). Zuurstof wordt in de spier opgenomen door myoglobine en richting de mitochondria. De myoglobine aantrekkingskracht op het zuurstof is groter dan die van het hemaglobine, zo kan het zuurstof zich binden aan het myoglobine. En laat alleen los het in een situatie komt waar de PO2 waarde erg laag uitkomt. Invloedfactoren op zuurstofafgifte en opname; - Hoeveelheid zuurstof in het bloed - Hoeveelheid stromend bloed - Lokale omstandigheden(warmte en PH waarde) Door training zal de zuurstofafgifte efficiënter verlopen, dat komt door het toegenomen aantal zuurstofopnamen in de longen en de verdeling van vaten over de spier. Hierdoor zal de spier makkelijker opnamen en afgifte kunnen realiseren. Regulatie van longventilatie; De ademhalingspieren staan onder directe controle van de motorneuronen. Deze zorgen voor het inspanning en ontspanning van de spier. Deze worden weer bestuurd door de ademhalingscentra, die zich gevestigd heeft in de hersenstam. De cortex zal ook ingrijpen als het nodig is en de ademhalingscentra moeten passeren. Het inspiratiegebied verloopt intrinsiek en automatisch aan het ritme van ademhalen. De expiratie zal dan niet werken alleen als dat nodig is bij inspanning, waarbij het ademhalen zwaarder wordt. Twee hersencentra die helpen bij het ademhalen zijn; - Apneutische centrum o Die heeft het excitatoir effect op het inspiratiecentrum, wat zorgt voor het blijven sturen van impulsen naar de inspiratoire neuronen. - Pneumotaxisch centrum o De inspiratie en help daarmee het inspiratie volume te reguleren, de hoeveelheid lucht die wordt ingeademd. De ademhalingscentra werken niet alleen maar bij het sturen van de ademhaling. Ze reageren ook met de chemische omstandigheden die veranderen. Om te
zorgen dat de diffusie goed verloopt, van zuurstof, kooldioxide en overige stoffen.
Notulen SGL 13-09-2011 Voorzitter; Wouter Bouman Notulist; Robert-Jan Greup Afwezig; 0 OWE; SGL week 3 Respiratoire systeem 3.1. Anatomie longen - Trachea -> luchtpijp -> transport van zuurstof - Primaire -> Linker en rechter bronchiën, transport zuurstof - Bronchi -> transport zuurstof - Bronchioli & Alveoli -> longblaasjes -> gasuitwisseling - Lobes -> Longen - Pleurale zakken -> long zakken -> bescherming - Pleur afluid -> longzak vocht –> zorgt voor minder wrijving tussen long en longzak - diafragma -> middenrif -> zorgt bij het in en uitademen (inspiratie, exspiratie) 3.2. Zuurstofcirculatie A. Zuurstof via de luchtpijp(trachea) -> door de primaire bronchiën -> A: lucht komt de luchtpijp (trachea) binnen en gaat zo verder naar de bronchiën. Van daar gaat het verder naar de longblaasjes (alveoli). Hier word zuurstof in het bloed getransporteerd in combinatie met hemoglobine in de rode bloedcellen. Van daar uit komt het in de longader terecht, die gaat verder naar het linker atrium (boezem) naar het linker ventrikel (kamer) en dan komt het bloed in de aorta terecht. De aorta brengt het bloed naar alle delen en systemen van het lichaam. Van de aorta gaat het bloed naar de slagaders toe daarna komt het in de haarvaten. In de haarvaten vind bijna alle uitwisseling tussen bloed en weefsels plaats. Doordat haarvaatjes dun zijn stroomt het bloed daar langzaam doorheen. Hierdoor kan er uitwisseling plaatsvinden van zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen met de weefsels waar deze haarvaten doorheen lopen. Na de haarvaten komt het bloed in de venulen (kleine adertjes) het bloed is hier zuurstofarm. Hierdoor kan weefsel makkelijk CO2 afgeven. Na de venulen komt het bloed in de aders daarna in de holle ader (vena cava). De holle ader komt uit in een rechter hartboezem. (rechter atrium) daarna komt de rechter
hartkamer (rechter ventrikel). Deze komt weer uit in de longen. CO2 wordt uiteindelijk uitgeademd. B. Cardiopulmonaire systeem is -> hart long systeem -> samenwerken tussen hart en longen ivm zuurstofopname in het bloed. C. Inspiratie -> Inademing druk wordt lager in de longen, zodat er lucht in komt en het middenrif gaat naar beneden om ruimte te maken. Expiratie -> uitademing druk wordt hoger in de longen om lucht eruit te blazen vervolgens middenrif dat omhoog gaat. (zie ook wet van boyle) 3.3. Luchtweg aandoeningen. - Astma -> erfelijkheid, allergieën, te vroeg geboren, inademing chemische stoffen, overgewicht -> kortademigheid, benauwdheid, hoesten -> aanpassen levensstijl, medicijnen(combi, pufje) -> half miljoen waaronder 115.000 kinderen - COPD -> erfelijke ziekte, geen alpha 1 eiwit(bescherming longen), vaak longontsteking -> rokers grote kans (80%), hoesten -> slijmoplosser, luchtverwijder, antibiotica, gezondere leefstijl aannemen (voeding, sport, stoppen met roken) -> 320000 mensen diagnose - Longontsteking -> aandoening aan de longblaasjes -> hoesten, koorts, kortademigheid, pijn in de borst bij springen, bloed ophoesten -> antibiotica, stoombaden om slijm los te maken -> 10 of 20 op de 2000 mensen per jaar - Asbestose -> blootstelling asbest, giftige stof, komt voor in de bouw -> kortademigheid, droge pijnlijke kuch, hartfalen -> niet te genezen, medicijnen, long transplantatie -> 1600 mensen diagnose - hyperventilatie -> stress -> kortademigheid, angstig -> kalmeren (opzoeken internet) B. Informatie luchtwegproblemen. Jaren 60 uitzondering aandoening luchtwegen. Jaren 80 opkomst komst steeds meer voor Jaren 90 stijging van 10% Nu stijging van 20% Sterfte omhoog Ziektecijfer omhoog Leeftijdsverwachting verlaagd Ervaren gezondheid omlaag 3.4. Bewegen en longproblemen
A. Het hart wordt groter en sterker, elastische tijd van de longen word beter en de longinhoud wordt groter. Doorstroming van de aderen wordt verbeterd en word de gaswisselingen beter, training zorgt ervoor dat de ademhalingspieren sterk worden. Lagere bloeddruk zorgt voor betere diffusie. b. Motieven - Werk voor gaat -> gezondheid gaat voor, tijd maken - Sport te duur -> Sport hoeft niet duur te zijn genoeg alternatieven. - Weinig energie -> oververmoeid, motiveren om te gaan sporten. - Niet weten -> Slechte voorlichting, weten niet goed wat te doen. - Schaamte -> COPD groepen maken C. Gymles Lola. - Deelname aan de les is bevorderend voor de longen, het zorgt voor een gedoseerd les/niveau. Eventueel verstandig om pufje bij de hand te hebben mocht het toch te zwaar worden. Door te sporten gaan de longen beter functioneren en zo zal het uitwisselen van zuurstof beter verlopen en dit zorgt ervoor dat ze steeds meer en langer mee kan doen aan de les. 3.5 Longmeting A. Longfunctie meten; - Spirometer, adem diep inademen en hard uitademen. Vervolgens medicatie en hetzelfde uitvoeren om te kijken naar verschillen. B. Tidal Volume -> De hoeveelheid lucht die in of uitgeademd Vital Capacity -> maximale in en uitademing Residual volume -> wat er achter blijft in de longen na een diepe uitademing Total long capacity -> Som van vitale capaciteit en rest volume Sporter inademing tijdens sport groter en dieper inademen. Achterblijven van de lucht wordt minder zodat er meer opgenomen kan worden. C. Diagnose Astma - Tidal volume wordt kleiner - Vidal Capaciteit neemt af - Residual volume vergroot - Total long capacity is kleiner
Week 4 Thema: Diabetes Mellitus Historie: Etiologie ontstaanswijze (volgens oude Grieken) Chronische stofwisseling ziekte - Tekort aan insuline - Afwijkende reactie op insuline Suikerziekte komt veel voor bij ouderdom, daarom ook ouderdomsaandoening Gevallen van diabetes - Vrouwen 60 jarige leeftijd gemiddeld 100 gevallen bij man en vrouw. - Mannen 60 jarige leeftijd gemiddeld 100 gevallen bij man en vrouw.
Pancreas werking; Endocriene Afgeven aan bloed bloed glucose spiegel handhaven Exocriene Darm verwerken van voedsel Endocriene functie; - Eilandjes langerhans o Alpha cellen glucagon uitscheiden o Betta cellen Insuline uitscheiden Insuline functie; - Stimuleert bloedglucose in de spier en lever glycogeen (koolhydraten/spier en leverzetmeel) - Bevorderd opname glucose in lichaamscellen - Stimuleert eiwitsynthese, verhoging van aminozuur (synthese smaken) eiwit uit aminozuren Lipolyse Afbraak van vetten (triglyceriden verzuren en glycerol) insuline steunt dit proces. Gluconeogenese nieuwvorming van glucose uit niet koolhydraten (insuline remt dit proces) Organen invloed op bloedsuiker spiegel; - Lever glucose maakt glycogeen, insuline remt afbraak en afgifte - Spier insuline stimuleert opname glucose, remt afbraak glycogeen - Vetcel insuline remt vetten naar glycerol en stimuleert opbouw. Stimuleert vetdruppels in de spier. Anabool zorgt voor opbouw van weefsel en stoffen
Katabool zorgt voor afbraak van weefsel en stoffen Diabetes en type; Type 1 ook wel insuline afhankelijk diabetes mellitus IADM - Komt vooral voor bij jeugd ook wel juveniele diabetes Type 2 ook wel niet insuline afhankelijk diabetes mellitus NIADM - Komt vaak bij ouderdom in combinatie met overgewicht/zwaarlijvigheid Mono Sacharide enkelvoudige suikers Preparaat Di Sacharide meervoudige suikers Tafelsuiker Poly Sacharide Verzameling van suikers Spierzetmeel Bloedsuikerwaarden; - Nuchter tussen de 4 en 6 mmol - Na maaltijd tot 8 mmol Diabeet waarden - Nuchter meer dan 7 mmol - Na maaltijd meer dan 11 mmol Diabetes, gevolgen en kenmerken; - Hyper een zwaar verhoogde bloedsuikerspiegel o Glucosesurie glucose in de urine (zoete urine) o Polyurie vaak en veel plassen o Plydisie veel dorst en drinken o Coma o Dood o Cellulaire energie tekorten geen glucose in de cel door insuline tekort, waardoor geen ATPvorming mogelijk is. o Dehydratie uitdroging o Polyfagie veel honger, enorme eetlust o Katabolisme afbraak van lichaamsvoorraden en weefsel -
Hypo een te lage bloedsuikerspiegel (komt vooral voor bij juveniele diabetes) o Bloedglucose lager dan 3 mmol o Te veel insuline toegediend o Grote inspanning verlaagde insuline behoefte (wegvallen, stress)
Ketoacidose verzuring door onvolledige vetafbraak. o Geur en adem ruiken dan naar aceton(nagellak remover) o Dit komt door verhoogde uitscheiding van natrium kalium en bicarbonaat. Complicaties op lange termijn;
-
Microvasculair toegenomen capillaire permeabiliteit bloeding en lekkages blind en nierfalen Macro vasculair aantasting kransslagader, aorta hersenslagaders en perifere vaten.
Retinopathie; - Zichtverlies door diabetes Behandeling van NIADM (type2) - Voeding - Actievere leefstijl aannemen Medicatie - Voor het stimuleren van insuline productie, gevoeligheid, glucose opname zorgen voor een remmend honger gevoel Soorten medicijnen; - Metfamine - Sulfanylure underivaten - T&D - DPP4 remmers Bewegen; - Gericht op het verhogen van dagelijkse inspanning ongeveer 60 minuten. - Matig tot intensieve training per dag, zorgt voor een verbruik extra 2000kcal per week ongeveer. Behandeling van IADM (type1) - Voeding gericht op gezond met spreiding van koolhydraten Bewegen bij IADM(type1) - Gericht op verhogen van dagelijkse inspanning met regelmaat geen extreme sporten tov genezing, dat langzamer gaat. Medicatie bij IADM(type1) - Ultra kort werkend insuline of lang werkende insuline
Opdrachten week 4; Notulen dinsdag 20 september 2011 Studieopdracht 4.1 Typen diabetes a) Verhelder onduidelijke begrippen in bovenstaande tekst.
b) Wat is diabetes precies? Breng de aandoening in kaart. Doe dit met behulp van de volgende begrippen: alvleesklier, eilandjes van langerhans, koolhydraten, glucagon. Diabetes is een ander woord voor suikerziekte. Het is een aandoening die wordt gekenmerkt door een hoge bloedsuikerspiegel die ontstaat als er onvoldoende insuline word geproduceerd door de pancreas of als insuline het transport van glucose naar de cellen onvoldoende mogelijk maakt. Type 1 diabetes wordt veroorzaakt door het onvermogen van de pancreas om voldoende insuline te produceren door storing in de B-cellen in de pancreas. De alvleesklier maakt insuline, die in het bloed komt. Glucagon= is een stof dat in de alvleesklier word aangemaakt. Glucagon is de tegenhanger van insuline. c) Hoe wordt diabetes herkend? Leg uit welke symptomen er zijn. Symptomen diabetes. * Vaak plassen. * Gewichtsverlies *Overmatige dorst, * Onverklaarbaar gewichtsverlies. * Extreme honger * Plotse veranderingen in gezichtsvermogen * Tintelingen of ongevoeligheid in handen of voeten * Vaak zeer moe zijn * Snel geïrriteerd zijn. * Langzaam genezende pijnlijke plekken * Meer infecties dan normaal. Type 1: Wazig zien, Rode brandingen ogen, droge mond, droge tong, meer honger of juist niet. Type 2: Vaak dorst, veel plassen, pijn bij hun benen bij het lopen, Vaak terug kerende infecties zoals een blaasontsteking. d) Zoals je in bovenstaande tekst kunt lezen zijn er 2 typen diabetes: type 1 en type 2. Leg de twee verschillende typen diabetes uit. De volgende begrippen dienen minimaal naar voren te komen: rol van insuline, wijze van optreden ziekte, leeftijd wanneer ziekte ontstaat, erfelijkheid, lichaamsgewicht, opvallende klachten en medicatie. Diabetes 1 kan je herkennen aan jeugd, alvleesklier produceert geen, erfelijk, toedienen van insuline is belangrijkste. Maakt onvoldoende/geen insuline aan. Insuline wordt ingespoten een paar keer per dag en is snel werkend. Gebruiken vaak spuiten of pompen. Diabetes 2 veel bij volwassenen, veroorzaakt door ongevoeligheid voor insuline, je lichaam heeft meer glucose nodig. De b cellen zijn voldoende aanwezig maar het lichaam reageert er niet op. Het komt voor op alle leeftijden, maar meer bij ouderen. Je kunt hierbij het diabetes beter reguleren door bewegen etc. Krijgen vaak medicatie voorgeschreven, als het heel erg is maken ze gebruik van spuiten.
Studieopdracht 4.2 Bloedsuikerspiegel en Sport Om diabetes te diagnosticeren wordt gebruik gemaakt van het meten van de bloedglucosespiegel. a) Leg uit wat de bloedsuikerspiegel inhoudt en hoe deze kan worden gemeten. Bloedsuiker heet bloedglucose en geeft je lichaam energie. Glucose zit in je voeding en van deze voeding maakt je lichaam glucose. Dat kan je meten door een glucose meter, daarmee prik je in je vinger en die hou je tegen een strip aan, en daar staat een getal op en daar staat op waar je glucose op de spiegel zit. Als de test word afgenomen moet je 75 gram suikers eten en naar 2 uur moet die waarde weer gedaald zijn. Als dat niet gebeurd dan heb je diabetes. b) Wat zijn referentiewaarden voor een gezonde waarde van bloedglucose? Heeft het tijdstip waarop je meet hier nog invloed op? Het tijdstip heeft wel van invloed want je moet nuchter zijn, en je mag dus 12 uur van te voren niets meer eten of drinken. Als je gegeten hebt moet je meten naar circa anderhalf uur, twee uur wachten want dan is je eten ook verteerd. C en d) Wat is een hyperglycemie? Leg uit wat het is, wat de symptomen zijn en hoe er opgetreden dient te worden. Hyperglycemie = Teveel suiker in het bloed, te kort aan insuline of ongevoeligheid waardoor glucose niet opgenomen kan worden door het bloed, slecht of vaag zien, misselijkheid, infecties, langzame genezing daarvan. Het kan behandeld worden door meer sporten of meer inspanning, aanpassen van eetgewoontes en dieet. ( Als het te hoog is, spuit je insuline in ). Hypoglycemie= Te lage bloed glucose spiegel. Die samen gaat met transpireren, honger gevoel, hard kloppingen, hongergevoel, de klachten zullen verdwijnen naar het verhogen van de glucose spiegel. ( Als die te laag is, spuit je glucagon ). Glucagon verhoogt de bloedsuikerspiegel. e) Je hebt een behoorlijk intensieve les op het programma staan. Een kleine duurloop als voorbereiding op de shuttle run en je wilt afsluiten met speerwerpen. Waar moet je als patiënt en als docent dan rekening mee houden? Ga in op het fysiologische proces dat zich in het lichaam afspeelt op het moment dat een persoon gaat inspannen. Het stimuleert de bloedsomloop. Je moet rekening houden, dat tijdens een inspannende les hun bloedspiegel snel kan dalen. Voor deze mensen kan inspanning leiden tot te grote veranderingen in de bloedsuikerspiegel. Als gevolg daarvan kunnen inspanning en training ook weer positief uitpakken, maar dat ligt aan het persoon. Eten is iets extras, dus je kunt dan minder spuiten. Houd dus altijd je bloedsuikerspiegel in de gaten. Voor en na het sporten. Studieopdracht 4.3 Epidemiologie en risicofactoren
a) Bovenstaande gegevens komen uit 2003. Ga op zoek naar actuelere informatie over de prevalentie van diabetes type 1 en 2. Zoek zowel naar gegevens van kinderen als van volwassenen. 740.000 mensen hebben diabetes. 250.000 die lopen er mee rond, maar hebben nog niet de diagnose gehad. Steeds meer kinderen kregen type 2. 285 miljoen wereld weidt diabetes. 55 miljoen daarvan alleen in Europa. b) Diabetes type 2 ontstaat vaak niet ‘zomaar’. Wat zijn risicofactoren en leg uit waarom dit risicofactoren zijn.
als u overgewicht hebt, vooral rond uw buik. Dit soort vet is ongezonder dan vet op de heupen en billen. Een gezonde buikomtrek, gemeten net boven de navel, is voor vrouwen kleiner dan 88 cm en voor mannen kleiner dan 102 cm; als u een te hoog cholesterol hebt; als u een vader, moeder, broer of zus hebt met diabetes type 2. als u hoge bloeddruk hebt; als u zwangerschapsdiabetes hebt gehad, of een baby van meer dan 9 pond; als uw moeder zwangerschapsdiabetes heeft gehad; als u rookt. Roken maakt het lichaam minder gevoelig voor insuline, waardoor de bloedsuiker eerder te hoog wordt; als u van Surinaams-Hindoestaanse, Turkse of Marokkaanse afkomst bent. als u prednison gebruikt, of bepaalde medicijnen tegen psychoses. als u PCOS, coeliakie of hemochromatose hebt. Bewegen hoe meer je beweegt hoe beter het is. Liefst 1 uur per dag.
c. Mortaliteit gaat omhoog, want steeds meer kinderen krijgen het. Het was al toegenomen met 55% in de afgelopen paar jaren. De leeftijdsgrens gaat omlaag. De ervaring van gezondheid, voel je waarschijnlijk niet zo gezond. Verloren leeftijdsjaren gaan ook omhoog, want je sterft eerder. ( gevolg van ) Mobiliteit, die gaat ook omhoog. 4.4 Diabetes en voeding a) Wat zijn aandachtspunten in de voeding van kinderen/adolescenten om de kans op het krijgen van diabetes mellitus later in het leven te verkleinen en te vergroten? Bij de voeding voor diabetes wordt er een accent gelegd op de hoeveelheid koolhydraten per maaltijd, een spreiding van de koolhydraten per dag, de hoeveelheid en soort vetten ( onverzadigde vetten ) en de hoeveelheid voedingsvezel. ( kijk actieve voedingswijzer ). Alcohol met maten, voldoende voedingsvezels, en weinig cholesterol. b) Welke factoren vergroten/verkleinen nog meer de kans op diabetes mellitus? Voorkleinen:
Eet op regelmatige tijdstippen. Sla geen maaltijden over. Gebruik dagelijks 3 hoofdmaaltijden met koolhydraten. Eventuele tussendoortjes en een laatavond snack met koolhydraten zijn afhankelijk van welk soort medicatie je inneemt; dit is te bespreken met je diëtist(e). Gebruik per maaltijdgroep iets uit elke laag van de voedingsdriehoek, behalve de restgroep. Respecteer de verhoudingen binnen de voedingsdriehoek. Drink voldoende. Dagelijks is 1,5 liter vocht noodzakelijk. Overleg alcoholgebruik met je arts of diëtist(e). Matig het zoutgebruik. Neem voldoende voedingsvezels: maak gebruik van volkoren producten en eet voldoende groenten en fruit Neem regelmatig, voldoende lichaamsbeweging. Zorg voor een goed lichaamsgewicht.
Vergroten: Doe het tegenovergestelde van hierboven.
Oogaandoeningen Hart- en vaatziekten Nieraandoeningen Voetproblemen Hersenen Zenuwen Seksualiteit Gewrichten Huidproblemen Andere gevolgen, door infectiegevoeligheid
Week 5 Thema; Obesitas en overgewicht Feiten en cijfers; WHO(World Health Organisation) 1,6 miljard gevallen met overgewicht van de 7 miljard. Classificaties; - BMI Body Mass Index o Gewicht /(lengte x 2) in meters o Morbide obesitas (40+) gevaarlijkste vorm Middel omtrek meten van buikvetten o Buikvetten gevaarlijker dan de heupvetten (appelvorm of peervorm) Boven 94cm mannen en 80cm vrouwen Epidemiologie - Nederland ongeveer 45% volwassen 10% obees - Verenigde Staten o Mannen ongeveer 70% overgewicht 35% obees -
o
Vrouwen ongeveer 65% overgewicht 30% obees
Kinderen in Nederland; - Jongens ongeveer 13% overgewicht - Meisjes ongeveer 15% overgewicht o Vanaf 15 jaar zit er een stijging in de gevallen Gevolgen van overgewicht en obese; - Kwaliteit van leven achteruit - Kans op chronische ziekte neemt toe(HVT, type 2 diabetes, kanker, galblaas problemen, artrose, ademhaling problemen. - Lichamelijke beperkingen - Psychische gezondheid - Sociale gevolgen isolement Overgewicht vanaf; - Mannen hoger dan 25% aan vetten - Vrouwen hoger dan 32% aan vetten Bij kinderen ligt het getal lager; - Dit heeft te maken met ontwikkelingen van het lichaam Etiologie obese - Afname bewegen Energie disbalans - Toename slechte voeding Energie disbalans o Lage toename van voedingsvezels en groente en fruit Energie disbalans; - Hormonale disbalans - Psycho, sociale(trauma’s, pesten etc) - Cultuur invloed - Genetische factoren o Is een heel klein deel dat dit veroorzaakt. Individuele factoren; - Kennis, onderwijs, opvoeding (intellectueel niveau, ouderlijke overdracht) - Koopkracht (financieel/SES) - Gedrag (Omgeving) Inname afhankelijk van; - Cognitief proces - Fysiologisch proces - Onvoldoende opname capaciteit o Niet aan de behoefte kunnen voldoen door veel verbruik
Drie componenten verbruik; - Rust metabolisme - Verteren van eten(verteer proces) - Activiteit proces Snelheid vetverbruik; - Meest vetverbruik bij 65% van VO2 Max o Advies zoveel mogelijk kcal verbruiken(cardio) o Verhogen van rustmetabolisme door kracht training Gewichtverlies; - Calorie verbranding - Vetvrije massa stijgt krachttraining Advies; - Niet meer dan 1kg per week afslanken(500kcal p/dag minder eten) voor het lange termijn. - Leefstijl aanpassen voor een duurzame leefstijl Fabels; - Lokaal afvallen - Afvallen zonder moeite Wie is verantwoordelijk? - Jij zelf - Ouders - Media - Overheid - Docenten Prevalentie hoeveelheid gevallen in een bepaalde periode Week 6; Thema; Zenuwstelsel Wat is gezondheid? - Fysiek - Psychisch - Sociaal Sport geeft meer energie Grote hersenen - Altijd aan het werk - Linker en rechter deel
o o
Linker kant stuurt rechts aan Rechter kan stuurt links aan
10% van de bevolking is linkshandig 80 t/m 95% van de bevolking is rechtshandig Zenuwstelsel - Afferente gedeelte periferie af naar de hersenen toe (sensorisch) - Efferente gedeelte Gaat naar doel weefsel toe (motorisch) Zenuwstelsel - Centraal o Grote en kleine hersenen o Ruggenmerg -
Perifeer o Alles buiten ruggenmerg en schedel
Somatische deel is bewust te beïnvloeden Autonoom onwillekeurig kan je niet bewust laten stoppen Sympathische deel onderneemt actie Neuron; Cellichaam ook wel soma - Celkern - Dendrieten geven informatie naar de kern - Axon stuurt de informatie door - Insnoering van ranvier Potentiaal van een zenuwcel - -70mv - Positief bij een impuls o Veel actiepotentialen Vormen een grote actiepotentiaal Synaps - Elektrische overdacht - Synapsische spleet overdracht naar spier/weefsel Motorische eindplaat; - Neurotransmitters openen het doelorgaan om actie te ondernemen(bij genoeg neurotransmitters) Klassieke indeling van hersenen;
Frontale kwab logische denken, motorische taken, nemen van besluiten, spraak, plannen en reflecteren Parieteaal Sensorische input, pijn en voelen Temporaal geheugen, gehoor, emoties(amygdale laat emotie wel of niet door) Occipitaal alles wat je ziet(zicht) Cerebellum coördineren van bewegingen Hersenstam vitale functies Grijze stof bestaat uit zenuwcellen Witte stof bestaat uit vezels Perifeer zenuwstelsel Mechano receptor Beweging gevoelig(weten waar ledenmaten zich bevinden) Thermo warmte gevoelig(warmte en koud bij extreme pijn bijv kokend water) Nocice pijn reactie Foto oogfunctie/netvlies (reageren op licht) Chemo veranderende zuurgraad (ph waarden van het bloed etc) Motorische weg; - Prikkel o Receptor Sensorische neuron Motorische neuron o Beweging Golgi apparaat - Spanning meter van de spier - Mechano receptor Communicatie middelen - Neuronen o Neurotransmitters o Serotonine gemoedstoestand, besluiten nemen o Dopamine verlangens en gevoelens o Endorfine geluk gevoel o Adrenaline actie, vecht, vlucht reactie o Acetylchlorine parasympathisch en skeletspieren Psychische aandoeningen; - Prikkeloverdracht en verwerking van prikkels o Vormen ADHD Autisme Depressie Anorexia
Samenvatting boek; Neurale sturing van bewegen. Neurale sturing Ons lichaam kent verschillende zenuwstelsels, van grote naar specifieke stelsels. Meeste mensen kennen het centrale zenuwstelsel (CZS) daarnaast is er ook nog het perifere zenuwstelsel (PZS) die op te delen is in; -
sensoriek(afferente) motoriek(efferente)
De hoofdfunctie van het stelsel is om te communiceren met spieren en andere weefsels. Voor het sensorische deel moet je denken aan wat er binnen en buiten het lichaam gebeurt en het motorische deel verzend informatie dat van vanuit het CZS naar verschillende weefsels wordt gestuurd, als reactie op de sensorische prikkels. Het motorische deel bestaat ook uit twee delen; -
Somatische systeem Autonome systeem
Autonoom stuurt het sympathische en parasympathische aan. Het somatische systeem zorgt voor? Het zenuwstelsel bestaat uit neuronen, deze neuronen hebben een cellichaam, meerdere dendrieten en een axon. De weg van het elektrische signaal door een neuron verloopt als volgt. Signaal komt binnen via; - dendrieten - kern - axonheuvel - axon - eindtakjes - synapsknopje Rondom de axon zitten myelinescheden met kleine ruimtes er tussen ook wel insnoering van Ranvier. De functie hiervan is om bepaalde signalen sneller te verzenden door deze myelinescheden over te kunnen slaan. Potentialen; Rustmembraanpotentiaal is het potentiaal verschil, hierbij staat de rustmembraanpotentiaal op -70millivolt(mV). Mocht er verschil optreden bij het membraan dan praten we over een gepolariseerd membraan. Elke neuron heeft een hoog kalium gehalte aan de binnenzijde en een hoog natrium gehalte aan de buitenzijde. Het verschil tussen deze twee wordt veroorzaakt door de rustmembraanpotentiaal. Om het verschil in balans te krijgen, heeft elke neuron een natrium-kaliumpomp(= enzym) die er voor zorgt dat kalium en natrium getransporteerd kunnen worden. Kalium(K+) is een stof die sneller en vrijer kan bewegen dan het natrium(Na+). Hij verplaatst elke keer 3 Na+ uit de cel om bij
het afgeven van twee K+ ionen. Met als resultaat meer positieve ionen aan de buitenkant van de cel dan aan de binnenkant wat een verschil creëert over de membraan. Depolarisatie en hyperpolarisatie Het verschil tussen depolarisatie en hyperpolarisatie ligt hem in het negatiever en positiever worden van de binnenkant van de cel. Bij depolarisatie loopt het ladingsverschil richting de nul, dat komt door de doorlaatbaarheid van Na+ van de membraan. Bij hyperpolarisatie loopt de teller richting de -70mV of meer. Geleidelijke potentialen Dit zijn min of meer lokale veranderingen in de membraanpotentiaal, zowel depolarisatie als hyperpolarisatie. Dit komt door de ionenstroom die zorgt voor een ladingscheiding en veranderd de polarisatie van het membraan. Dit proces komt tot stand door dat het membraan ionenkanalen met ionenpoorten bevat die werken als deuren en bij een stimulatie gaan deze open wat zorgt dat de ionen het membraan binnen komen. Actiepotentialen De synapsknopjes hebben als functie te communiceren met andere weefsels of neuronen, dit gebeurt door een impulsoverdracht. De synapsen zitten niet aan elkaar vast, maar hebben een kleine ruimte tussen elkaar zitten waar de neurotransmitters de oversteek maken. Het signaal kan via de axon maar een richting op. Dit komt vanwege de synapsblaasjes met de neurotransmitters erin die in de synapsspleet met een stof in aanmerking komen en dan de neurotransmitters los laten. De overdracht is succesvol als de neurotransmitters gebonden zijn en afgebroken in de postsynaptische receptoren en vervolgens worden hergebruikt in het postsynaptische neuron. Motorische eindplaat A motorische neuron communiceert met de spiervezels via de motorische eindplaat. De functie is hetzelfde als de synapsen waarbij het signaal wordt overgedragen naar een ander weefsel in dit geval spierweefsel.
1. http://www.natuurinformatie.nl/nnm.dossiers/natuurdatabase.nl/i004327.html 2. http://www.natuurinformatie.nl/nnm.dossiers/natuurdatabase.nl/i004326.html Neurotransmitters; Kunnen we categoriseren als; - kleine moleculaire - snelwerkende neurotransmitters - neuropeptiden Er zijn meer dan 50 neurotransmitters de 2 belangrijkste neurotransmitters zijn; -
Noradrenaline Acetylcholine
Noradrenaline is het meest aanwezig bij sympathische neuronen en kan zowel exciterend als inhiberend zijn. Dit is wel afhankelijk van de betrokken receptoren. Exciteren staat voor het prikkelen en inhiberen staat voor het tegenhouden/verbieden. Acetylcholinde is de primaire neurotransmitter voor de motorneuronen, deze innerveren de skeletspieren voor de meeste parasympathische zenuwcellen. Innerveren definieert zich als, het voorzien van zenuwwerking.
Het voornaamste doel van deze twee neurotransmitters als chemische substantie de overdracht laten plaats vinden van zenuwimpulsen over de synapsen en synapsspleten. Postsynaptische respons; Zodra de oversteek gemaakt is wordt het chemische signaal weer een elektrisch signaal. Die veroorzaakt een geleidelijk potentiaal in de postssynaptische membraan. De exciterende postsynaptische potentiaal, zorgt ervoor dat er depolarisatie plaats vindt. Een daling van het negatieve dus loopt het aantal mV naar de 0 toe. De inhiberende postsynaptische potentiaal zorgt ervoor dat er een hyperpolarisatie veroorzaakt wordt. Een stijging van het negatieve dus loopt het naar de -70mV of hoger. Het opwekken van een actiepotentiaal op het postsynaptische neuron is afhankelijk van de hoeveelheid en sterkte van de impulsen. Er is een bepaalde hoeveelheid impulsen nodig voor en depolarisatie. Denk daarbij aan de minimale eis die nodig is bij een depolarisatie om een actiepotentiaal op te wekken, die ligt namelijk bij 15 of 20 mV en hoger alles daaronder zal geen resultaat geven. Dit heet ook wel de drempelwaarde. Bij summatie spreken we van som/optelling van alle veranderingen in de membraanpotentiaal dat moet aan de drempelwaarde gelijk zijn of hoger. Het centrale zenuwstelsel; (CZS)
http://www.natuurinformatie.nl/nnm.dossiers/natuurdatabase.nl/i004326.html
De hersenen zijn te verdelen in de grote en kleine zoals we dat vroeger altijd deden. Vandaag de dag verdelen we de hersenen in vier belangrijke regio’s; -
Cerebrum (grote hersenen) Diencephalon Cerebellum (kleine hersenen) Hersenstam
Het cerebrum bestaat ui een rechter en linker cerebrale hemisfeer(hersenhelft). Door met elkaar te communiceren lopen er vezelbundels(tractus) tussen deze twee helften. De communicatie wordt door het corpus callosum mogelijk gemaakt. De cerebrale cortex ligt aan de buitenkant van de hemisfeer en verwijst naar bewustzijn en intellect. Wat mogelijk maakt om te denken, om sensorische stimuli bewust worden en om bewegingen bewust te sturen. Cerebrum heeft 5 soorten lobben of kwabben. Hierin benoemen we 4 lobben en kwabben en hun functie. Dit is terug te zien in het figuur 1.3. -
-
-
-
Frontale kwab o Intellect en motorische sturing Temporale kwab o Auditieve input en interpretatie Parietale kwab o Sensorische input en interpretatie Occipitale kwab o Visuele input en interpretatie Figuur 1.3 http://hidayah029446.blogspot.com/
De drie gebieden in het cerebrum die voor ons van primair belang zijn en waar we op gaan terug komen zijn; -
Primaire motorcortex in de frontale kwab Basale ganglia in de witte stof onder de cerebrale cortex Primaire sensorische cortex in de parietale kwab.
Het diencephalon; De tussenhersenen die bestaan voornamelijk uit de thalamus en hypothalamus. De rol van thalamus is belangrijk in het sensorische integratiecentrum. Hier komt alle sensorische input behalve reuk binnen. Dit wordt vervolgens doorgegeven
naar het juiste cortexgebied. Thalamus reguleert de sensorische input die je bewust maakt en zo ook een belangrijke rol speelt voor motorische sturing. De hypothalamus, direct onder de thalamus gelegen is verantwoordelijk voor het reguleren van homeostase. Alle processen die intern zich afspelen en het lichaam beïnvloeden. Denk hierbij aan; -
Bloeddruk Hartslag Vloeistofbalans Emoties Dorst Slaap waakcyclus
Het cerebellum; Kleine hersenen heeft een cruciale rol bij het coördineren van bewegen. De hersenstam; Bestaande uit middenhersenen, pons en medulla oblongata, het is de steel van de hersenen en verbindt deze met de wervelkolom. Zijn rol ligt vooral in het doorgeven van sensorische en motorische prikkels over de zenuwen. Een transport van informatie tussen hersenen en wervelkolom. Daarnaast heeft het ook een rol bij autonome regulatie die controle uitoefenen over het ademhalingen het cardiovasculaire systeem. De reticulaire formatie is een gespecialiseerde verzameling van neuronen die beïnvloed worden en invloed hebben op bijna alle gebieden van het centrale zenuwstelsel. Deze zenuwcellen helpen bij het; -
Coördineren van skeletspierfunctie Handhaven van spiertonus Controleren van cardiovasculaire en respiratoire functies Bepalen van onze staat van bewustzijn
De wervelkolom; Het laagste deel van de hersenstam, de medulla oblongata(het verlengde merg). Zijn functie is het transporten van informatie naar de hersenstam en is eigenlijk een soort van doorgeefluik van prikkels sensorisch(afferente) richting de hersenen als motorisch(efferente) richting de spieren en weefsels. Perifeer zenuwstelsel;(PZS) Bestaat uit 43 paar zenuwen; 12 paar craniale zenuwen die met de grote hersenen verbonden zijn en 31 paar spinale zenuwen die verbonden zijn met de wervelkolom. Spinaal bestuurt de skeletspieren rechtstreeks. Belangrijkste velden waar PZS voor zorgt, is het motorische en sensorische gedeelte.
Sensorisch; (afferente) De sensorische neuronen in het PZS eindigen in de wervelkolom of in de hersenen. Ze geven sturing en informatie vanuit de gebieden als; - Bloed- en lymfevaten - Interne organen - Speciale zintuigorganen(smaak,tast,reuk,gehoor,zicht) - De huid - Spieren en pezen Het sensorische gedeelte ontvangt informatie uit vijf primaire typen receptoren; -
Mechanoreceptoren reageren op mechanische krachten, druk, aanraking, vibratie of rek.
-
Thermoreceptoren reageren op veranderingen in temperatuur
-
Nociceptoren reageren op pijnlijke stimuli
-
Fotoreceptoren reageren op licht en dingen die het zicht mogelijk maken
-
Chemoreceptoren reageren op chemische stimuli, voeding geuren of veranderingen in bloedconcentraties van stoffen, zoals zuurstof, kooldioxide, elektrolyten.
Verschillende receptoren zijn belangrijk tijdens inspanning en sport. Denk daarbij aan tast, druk, pijn, warmte en kou. Ze functioneren als mechanoreceptoren, nociceptoren en thermoreceptoren. Deze zenuwuiteinden hebben een belangrijke rol bij preventie van blessure. Zo zijn er gespecialiseerde zenuwuiteinden op de spier en gewrichten zoals; -
-
Kinesthetische bewegings- gewrichtssensoren in het gewrichtskapsel, gevoelig voor gewrichtshoek en de veranderingssnelheid van deze hoeken. Zij nemen de positie en elke beweging van uw gewrichten waar. Spierspoeltjes registreren de mate van rek op een spier Golgi-peeslichaampjes detecteren de spanning die wordt opgelegd door een spier op de pees en geeft informatie over de kracht van spiercontractie.
Motorisch; (Efferente) Ontvangt de informatie vanuit de hersenen om tot bewegen te komen. Zo wordt er gereageerd op de situatie waar je in bevindt en wat het lichaam moet gaan doen. Autonoom; Staat bekend om zijn onbewuste sturing aan interne functies in het lichaam. Enkele van deze interne functie zijn van belang bij sport en activiteit namelijk;
-
Hartfrequentie Bloeddruk Bloedverdeling Ademhaling
Het autonome zenuwstelsel wordt vaak beschouwd als een deel van het motorische van het perifere zenuwstelsel. De belangrijkste delen van het autonome zenuwstelsel zijn; -
Sympathische (actie, vecht en vlucht) Parasympathische (rust, huishoudelijke systeem)
Ze werken altijd samen en hebben wel een tegenovergestelde functie van elkaar. Het sympathische zet je aan tot actie denk daarbij met een kampioenwedstrijd dat je lichaam zich al opwindt voor dat je begint en je hartslag dus omhoog gaat. Het parasympathische zorgt juist dat je tot rust komt en dus zoveel mogelijk verlaagd.
Sensomotorische integratie; De communicatie tussen de sensorische en motorische zenuwen wordt ook wel de sensomotorische integratie genoemd. Dit is de weg die de prikkel aflegt. Dit is te zien in figuur 1.4. -
Een sensorische stimulus wordt ontvangen door receptoren van een sensor(bijv speldenprik) De sensorische impuls wordt over de sensorische neuronen naar het CZS geleid Het CZS interpreteert de inkomende sensorische informatie en bepaalt welke respons het meest geschikt is. De signalen voor de reactie worden verstuurd vanuit het CZS over de amotorneuronen De motorische impuls wordt verstuurd naar een spier, waar de spiercontractie plaats vindt.
Sensorische input; De sensorische input kan eindigen in de hersenen in de hersenstam, cerebellum, thalamus of de cerebrale cortex. Het gebied waar een sensorische impuls eindigt heet integratiecentrum. Hier wordt de impuls om gezet tot actie richting het motorische systeem. Het eindigen in verschillende gebieden van de hersenen hebben ook zo zijn functie en uitkomsten. -
Wervelkolom wordt vaak een eenvoudige vorm van reageren gerealiseerd als een motorische reflex bijvoorbeeld
-
-
Hersenstam heeft een wat complexere reflex denk hierbij aan de houdingscontrole tijdens zitten, staan en het lopen Cerebellum geven een onbewuste sturing van beweging tot gevolg. Deze zorgt ervoor dat de beweging die gemaakt wordt gecontroleerd is en voorkomt ongecontroleerde bewegingen. Thalamus zorgt voor onderscheiden van verschillende sensaties en gaat het meer richting het bewustzijn van wat je uitvoert. Cerebrale cortex kan je afzonderlijk lokaliseren je kunt het zien als een landkaart van het lichaam weten waar wat ligt en zit. Het zorgt ervoor dat we continu bewust zijn van onze omgeving.
Motorische controle; Skeletspieren worden bestuurd door impulsen die lopen door motorisch neuronen. Deze neuronen ontspringen op een van de volgende drie niveaus; -
Wervelkolom Lagere regionen van de hersenen Motorisch gebied van de cerebrale cortex
Als het niveau van sturing verschuift van de wervelkolom naar de motorische cortex, neemt de graad van complexiteit toe van een simpele reflexmatige sturing tot gecompliceerde bewegingen die basale gedachteprocessen nodig hebben. Reflexactiviteit; Bij het handenwassen krijg je kokend water uit de kraan je eerste reactie is je hand terug trekken. Een voorgeprogrammeerde beweging die ook wel een motorische reflex wordt genoemd en de simpelste vorm van bewegen is. Dit komt doordat het geen complexe beweging plaats vindt. -
Thermoreceptoren warmte Nociceptoren pijn Wervelkolom ontvangt de impuls Inter-neuronen verwerken de impuls Motorneuren sturen de effectoren aan Resultaat terug trekken van de hand
Hoe complexer de beweging hoe verder de impuls gaat richting de hersenen. Het spierspoeltje is ook onderdeel van een reflex. Deze constateert de hoeveel rekspanning op de spier wordt uitgeoefend en reageert daarop. Denk aan het lopen met een dienblad en deze vullen met drank. Er ontstaat rek op de biceps en zonder tegen druk zal alles van je dienblad vallen. Daarnaast heeft het spierspoeltje ook een functie om meer spiercontractie te laten plaats vinden. Het signaal dat naar de wervelkolom gaat kan ook verder komen dan dat, dit is
afhankelijk van de snelheid van veranderingen. Als je heel langzaam je dienblad vol zet gaat dit signaal verder dan dat je in een keer alles erop zet. Golgi-peeslichaampjes zijn ingekapselde sensorische receptoren waardoor een smalle bundel peesvezels loopt. Ongeveer 5 tot 25 spiervezels zijn verbonden met een golgi-peesorgaantje. Registreert de spierspanning in het spierpeescomplex. Deze sensorische receptoren zijn van nature inhibitoir, ze hebben een beschermende functie in het reduceren van de kans op blessures. Dit doen ze door de spier te laten aanspannen, als je bijvoorbeeld van een kast afspringt anders zak je in elkaar. Hogere hersencentra Geeft sturing en afstemming aan bewegingen tijdens sportactiviteiten. Vooral de primaire motorische cortex, de basale ganglia en het cerebellum die hiervoor zorgen. -
-
-
Primaire motorische cortex zorgt voor de fijne en discrete sturing van spierbewegingen. Deze zit in de frontale kwab, samen met de premotorische cortex die aan de voorkant zit en dient als geheugenbank voor motorische vaardigheden. Basale ganglia maken geen deel uit van de cerebrale cortex, ze bevinden zich in de witte stof. Het is een cluster van zenuwcellichamen die halfbewuste bewegingen uitvoeren, als lopen en zwaaien. Cerebellum is cruciaal voor de controle van alle snelle en complexe spieractiviteiten. Het zorgt en helpt het bewegen door bijvoorbeeld een beweging soepel te laten verlopen. Denk bij het bankdrukken en beginnen van trillen dat is, omdat je lichaam de beweging niet goed kent na meerdere herhalen gaat die steeds beter.
Motorische Respons; Elke spiervezel wordt geinnerveerd door een neuron, maar elk neuron kan wel enkelen duizenden spiervezels innerveren. Alle spiervezels binnen een motorunit zijn van hetzelfde vezeltype, dus geen fast twitch of slow twitch. De motorunits met kleine neuronen ook wel slow twitch units worden eerder ingeschakeld dan die met grote neuronen fast twitch units. Week 7 Thema; Roken, alcohol en drugs Ongezonde leefstijl verslaving (rol van de docent LO) Bewustwording leefstijl Roken cijfers; - 1 op de 5 kinderen roken.
-
Trend is er een daling onder de jeugd en roken Lager geschoold hoger ongezonde leefstijl
Rookstoffen; - Koolmonoxide - Nicotine - Teer
-
COPD Longkanker Coronaire hartziekten o Beroerte
78% 85% 21% 14%
55 mensen overlijden per dag 20.000 doden per jaar
Alcohol; - 4 van de 5 drinken - 19% geen alcohol 81% wel - 56% van de 12 jarigen en 93% van de 16 jarige heeft ooit gedronken - Studenten die bij een studentenvereniging zitten drinken meer dan niet studenten Gevolgen van alcohol; - Verlies hersencellen - Schade frontale cortex - Lange en korte geheugen - Coördinatie achteruit Alcohol is alleen goed voor je bij; - Gematigd gebruik Risico’s - Verslaving - Schade organen - Dementie - Kanker - Leer en geheugen problemen Drugs en gebruik - Cannabis meest gebruikt o 20-24 jaar meest gebruik Softdrugs gebruik - Reactie en concentratie vermogen - Korte termijn geheugen - Cognitief functioneren gaat omlaag Relatie met bewegen
-
Roken Alcohol Voor en nadelen drugs op prestatie
Samenvatting boek; Cardio- respiratoire reacties op acute inspanning. Cardiovasculaire reacties op inspanning; Tijdens het inspannen zal het lichaam harder moeten werken, hierdoor zal er het een en andere veranderen in het lichaam zoals; - Hartfrequentie(Hf) - Slagvolume(SV) - Hartminuutvolume(HMV) - Bloeddruk - Doorbloeding - Bloed Hartfrequentie Deze is de meest simpelste informatieve cardiovasculaire parameter, om te bepalen of de inspanning intensief is of niet. Zal de beats per minuut hoog liggen dan weet je dat het hart sneller moet kloppen om alles te voorzien van zuurstof en dergelijke. Rusthartslag is gemiddeld 60 tot 80 sl/min onder normale omstandigheden, bij de topsporters kan deze 28 tot 40 sl/min zijn. De rusthartslag is snel te beïnvloeden door bijvoorbeeld koud weer of hoogte. De Hfmax is te bereken door een simpele som van 220 – leeftijd = Hfmax. Dit is echter een schatting de som om exacter te berekenen; -
208 – (0,7 x leeftijd) = Hfmax
De maximale hartfrequentie is de hoogste Hf die je kunt bereiken op dat moment als sporter zijnde. Dit zegt dat je maximale inspanning bereikt, dit is een zeer betrouwbare waarde die van dag tot dag constant blijft en die slechts in de loop der jaren licht afneemt als gevolg van de normale leeftijdsgerelateerde afname van de Hfmax. Steady-state hartfrequentie, zegt dat het geleverde vermogen constant wordt gehouden op het submaximale inspanningsniveaus. Dit komt omdat de Hf naar de ideale hartslag toe gaat afhankelijk van de inspanning. Hoe zwaarder de inspanning, hoe langer het duurt tot het ideale hartritme bereikt is. Het is een goede indicator om te kijken hoe getraind iemand is op het cardiorespiratoire duurvermogen. Een getraind persoon heeft een lagere steady
state hartfrequentie dan een niet getrainde persoon. Dit komt doordat het lichaam sneller op zijn steady state fase terecht komt. Slagvolume is bij de inspanning ook belangrijk, gezien het hart sneller gaat kloppen en efficiënter moet gaan werken. Het slagvolume wordt bepaald door vier factoren; -
Volume veneus bloed(zuurstofarm) dat terugkomt bij het hart. Mogelijkheden tot uitzetting van het ventrikel Contractiliteit(contractiemogelijkheden) van het ventrikel Druk in de aorta en of de pulmonaire arterie
De eerste twee factoren zorgen voor het vullen van het ventrikel, er wordt door hun bepaald hoeveel bloed er beschikbaar is om het ventrikel te vullen en het gemak waarmee het ventrikel wordt gevuld bij de beschikbare druk. Dit noemen ze ook wel het preload principe. Dan is er ook een afterload die bepaald met hoeveel kracht het bloed eruit wordt gepompt en de druk waarmee het door de arteriën moet stromen. Deze wordt bepaald door de laatste 2 factoren. Het slagvolume neemt toe bij een inspanning tussen de 40 en 60% van het maximale vermogen. Het veranderd pas weer, zodra de vermoeidheid erbij komt kijken. Bij een getrainde sporter kan het slagvolume toenemen van 80 tot 110 ml per slag in rust en tijdens inspanning tot 160 tot 200 ml per slag. Verschil bij liggend sporten of staand sporten zit hem in het feit dat er minder kracht nodig is om het bloed te laten rond stromen. Dit komt omdat de persoon ligt en bij staande positie moet het bloed omhoog, wat meer kracht kost. Het slagvolume is dan bij liggen tussen de 20 en 40%. Frank starling effect; Als het ventrikel is vol laat lopen tijdens de diastole zal de ventrikelwand mee veren, hoe meer bloed erin stroomt hoe groter de contractie is om het bloed eruit te moeten pompen. Hartminuutvolume; Tijdens de inspanning neemt het hartminuutvolume toe dit gebeurt voornamelijk om de werkende spieren van de toegenomen behoefte aan zuurstof te voorzien. Bloeddruk; Doordat het hart steeds harder en sneller gaat pompen wordt de druk ook hoger. De systolische en diastolische bloeddruk nemen niet in dezelfde mate toe. Bij een duuractiviteit neemt de systolische druk toe in verhouding met de toename in inspanningsintensiteit. De diastolische druk neemt weinig toe of gaat zelfs iets
dalen. Een systolische druk die in rust bij 120mmHg begint kan oplopen tot boven de 200mmHg tijdens een maximale aerobe inspanning. Bij een getrainde sporter kan het oplopen van 240 tot 250 mmHg tijdens een maximale aerobe inspanning. Dit zorgt ervoor dat de afgifte van substraten naar de werkende spieren bevorderen. Bloeddruk bereikt een steady state tijdens submaximale steady state duurarbeid. Als deze steady state fase langer duurt, kan de systolische druk langzaam gaan zakken, terwijl de diastolische druk hetzelfde blijft. De druk die langzaam verlaagd wordt veroorzaakt door de dilatatie(verwijden) van arteriolen(aderen) inde actieve spieren. Dit verlaagt de totale perifere weerstand. Dubbelproduct heeft te maken met de myocardiale zuurstofopname en de myocardiale doorbloeding deze zijn direct verbonden met het product van hartfrequentie en systolische bloeddruk. Bijvoorbeeld als je gaat fietsen, vragen de benen vooral zuurstof en bij een statische of dynamische krachtsinspanningen of arbeid van het bovenlichaam is het dubbelproduct verhoogd. Dit komt doordat het bloedbanen in de benen beter zijn ontwikkeld dan de bovenarmen. Bij krachttrainingen kan de bloeddruk oplopen tot 480/350mmHg. Bij zulke oefeningen komt de valsalva-manoeuvre vrij gewoon veel voor. Tijdens het kracht adem in houden en wel gewicht duwen. Dit is terug te zien aan een rood hoofd tijdens de oefening. Doorbloeding; Bij het inspannen wordt het bloed opnieuw verdeeld alle spieren die gebruikt worden vragen dan om zuurstof. Er wordt dus meer zuurstof naar de spieren gebracht dan voor de inspanning. Voor de inspanning praten we over 20% van het HMV en tijdens de inspanning rond de 80 en 85%. Door het vernauwen van de vaten richting organen en het verwijden van vaten naar de spieren wordt het gereguleerd. Doordat er veel van het HMV naar de spieren gaan wordt de afvalproductie ook hoger. Dit zorgt bij teveel verzuring van de spieren, doordat het niet afgevoerd kan worden. Cardiovasculaire drift zegt iets over een langdurige aerobe inspanning in een warme omgeving waarbij er een geleidelijk afname in het slagvolume en een stijging van de hartfrequentie plaats vindt. Het hartminuutvolume blijft op peil, maar de arteriële druk neemt af. Bloed; Het zuurstofgehalte in het bloed in rust ligt rond de 20 ml per 100ml arterieel bloed tot 14 ml zuurstof per 100 ml veneus bloed dat terugkomt in het rechteratrium. Het verschil tussen deze twee wordt ook wel het arterioveneuze
zuurstofverschil genoemd. Bij het inspannen neemt het verschil progressief toe. Het kan ongeveer drie keer zo groot worden van rust tot maximaal inspanningsniveau. Het veneuze zuurstofgehalte zal dalen tijden de inspanning dit komt doordat er veel zuurstof wordt ontrokken uit het arteriële bloed. Bij het inspannen is er vaak al een verlies van het bloedplasma naar de interstitiele(reserve) vloeistofruimte. De verplaatsing van vloeistof buiten de capillairen wordt veroorzaakt door de druk in de capillairen. De druk die wordt uitgeoefend door de eiwitten zijn; -
Hydrostatische druk Bloeddruk Osmotische druk
Een afnamen in het plasmavolume van ongeveer 10 tot 20% kan optreden bij langdurige arbeid. Vergelijkbare dalingen in het plasmavolume van 15 tot 20% zijn gevonden bij een uitputtende inspanning van 1 minuut. Bij krachttraining is het verlies aan plasmavolume in verhouding met de intensiteit ongeveer 10 a 15% Door te veel plasmaverlies wordt deels prestatie beïnvloed doordat het bloed stroperig wordt en moeilijker door de bloedvaten. Dehydratie is de boosdoener dan, wat zorgt voor kramp en andere verzuringen. Hierdoor treedt hemoconcentratie op, dit betekend dat het vloeistofdeel van het bloed afgenomen is en de cel- en eiwitdeel een grotere deel van het totale bloedvolume uitmaakt. Het zorgt voor een verhoging van de zuurstoftransportcapaciteit in het bloed. Respiratoire reacties op acute inspanning; Longventilatie tijdens inspanning; Telt twee fasen het ademen voor de inspanning en tijdens de inspanning. Voor de inspanning wordt het door neuraal gestuurd en gereguleerd door de respiratoire centra in de hersenen. Tweede fase tijdens de inspanning wordt het meer door de veranderingen in chemische samenstelling van het arteriële bloed gestuurd. De inspanningintensiteit die laag is zorgt voor een verhoging van het teugvolume, waarbij meer lucht de longen in en uitgaan bij een regelmatige ademhaling. Bij een hoge inspanningintensiteit neemt ook het ademhalingstempo toe. De maximale waarden van longventilatie hangt af van de lichaamsgrootte. Ademhalingsproblemen tijdens inspanning
Dyspneu geeft het gevoel van ademtekort tijdens een inspanning. Dit komt veel voor bij mensen met een lage getraindheid. Die trainen dan vaak op een te hoge intensiteit, waardoor ze niet hun spieren kunnen voldoen van zuurstof. Hierdoor raken de ademhalingspieren sneller vermoeid en zullen deze ook eerst getraind moeten worden om uiteindelijk wel te kunnen voldoen aan het niveau. Hyperventilatie is ook een probleem dat kan gaan opspelen tijdens een inspanning. Het komt vooral door spanning voorafgaand aan de inspanning net als sommige ademhalingsstoornissen kan het voor een plotse toename in ventilatie zorgen. Kenmerkend aan hyperventilatie is dat de persoon te snel gaat ademhalen waardoor de metabole behoefte overschreden wordt. Valsalva-manoeuvre zoals eerder genoemd is het vast houden van je adem tijdens een inspanning wat druk opbouwt. Het kan gevaarlijk zijn vanwege te veel druk er een scheurtje of ader kan knappen.(speelt vooral bij mensen met een te hoge bloeddruk gemeten of cardiovasculaire beperkingen) -
Luchtklep is dicht Intra-abdominale druk neemt toe door krachtig aanspannen van het diafragma en buikspieren Intrathoracale druk neemt toe door krachtig aanspannen van de ademhalingsspieren.
Door de druk kan het bloed ook niet goed rondpompen het bloed dat terug moet naar het hart gaat moeizamer. De druk neemt alleen nog meer toe en als gevolg een veels te hoge bloeddruk. Ventilatie en energiemetabolisme; Het ventilatoire equivalent voor zuurstof is de verhouding tussen het volume uitgeademde of geventileerde lucht en de hoeveelheid door de weefsels opgenomen zuurstof per tijdseenheid. Dit wordt gemeten in lucht per liter opgenomen zuurstof per minuut. In rust kan dat uiteenlopen van 23 tot 28 liter lucht per liter opgenomen zuurstof. Bij inspanning kan dit hoger uitvallen dan 30 liter lucht per liter opgenomen zuurstof. De ventilatiedrempel, geeft aan wanneer er buitenproportioneel toename is in vergelijking tot de zuurstofconsumptie bij het naderen van maximale inspanning. Dit is te merken door ineens meer lactaat vorming, dus verzuring in het lichaam begint op te treden. Respiratoire beperking voor presteren; Ademen kost energie de ademhalingspieren vragen ongeveer 2% van de zuurstof in rust van de totale zuurstofopname. Tijdens het inspannen kan dit oplopen tot 11% zuurstofopname van het lichaam en 15% van het hartminuutvolume en bij
herstel blijft de ademhaling veel energie vragen wat resulteert in 9 tot 12 % van de totale zuurstofopname. Tijdens een maximale inspanning komt de ventilatie gewoonlijk niet aan de maximale longcapaciteit lucht in en uit de longen te bewegen. Dit heet ook wel maximale vrijwillige ventilatie(MVV). Deze is dus groter dan de ventilatie tijdens maximale inspanning. Een goed getrainde sporter kan beperkt worden door een zeer hoge intensiteit(95-100% VO2 max) Ook zien we bij topsporters dat bij maximale inspanning er een grote vraag is voor de gaswisseling waardoor er een daling plaats vindt in de arteriële PO2 en een daling in de arteriële saturatie (hoeveelheid zuurstof opname in weefsels of spieren). Dit proces heet ook wel inspanningsgerelateerde arteriële hypoxie.
Respiratoire regulatie van de zuurgraad; De rol van het reguleren van de zuurgraad tijdens en direct na de inspanning heeft te maken met prestatie. Zuren die vrij komen bij het inspannen, zoals melkzuur en koolzuur, laten waterstof ionen los(H+). Het metabolisme zorgt ervoor dat er meer H+ in de lichaamsvloeistoffen en daardoor daalt de pH waarde. Daarom moeten de H+ stoffen gebufferd worden. Een normale pH waarde ligt tussen de 6,9 tot 7,5. Alkalose is dat er een bovennormale verhoogde H+ concentratie in het lichaamsvloeistof bevindt. Om te zorgen dat de pH waarde binnen de grenzen blijft van 6,9 en 7,5 zal er ingegrepen worden door; -
Chemische buffers in het bloed Longventilatie (toename verwijdering kooldioxide) Nierfunctie (lange termijn buffer)
De belangrijkste chemische buffers zijn; - Bicarbonaat(HCO3-) + H+ = koolzuur wat weer CO2 vormt o Hoeveelheid bicarbonaat die aan H+ bindt is gelijk aan de hoeveelheid gebufferd zuur. - Anorganische fosfaten(Pi) o Buffers in de spiervezels en nierbuisjes - Eiwitten - Hemoglobine (is ook een buffer)
Samenvatting Boek Lichamelijke activiteit en cardiovasculaire aandoeningen Aandoeningen Coronaire arteriën
Ouder worden hoort bij het proces van het leven. Na mate je steeds ouder wordt hoe meer de coronaire arteriën(kransslagaderen) langzaam nauwer worden. Vaak komt dit door vervetting van deze arteriën, dat wil zeggen dat er een laagje vet aan de binnenkant van de ader blijft zitten. Dit heet ook wel arteriosclerose, als het om de coronaire vaten gaat, wordt de coronaire aandoening. Bij het steeds meer vervetting wordt de kans op een aanval op het hart steeds groter. Dit heet ook wel een Ischemie van het hart. Dit is kenmerkend met een stekende pijn op de borst.(angina pectoris) Deze is wel van korte duur, mocht het langer aanhouden, dan is de kans groot op een hartinfarct.(myocardinfarct) Wat er gebeurd is dat er een deel geen zuurstof krijgt en uiteindelijk afsterft en niet te herstellen is. Arteriosclerose is geen ouderdomsziekte. Het kan bij iedereen voorkomen en het ontwikkeld zich al in de kinderjaren alleen is dit verschillend per persoon. Het kan namelijk ook al ontwikkelen in de leeftijdperiode van 20 - 40 jaar. Hypertensie; Hoge bloeddruk kennen we allemaal en zien we gelijk als een soort van overspannenheid. De bloeddruk is voornamelijk afhankelijk van de lichaamsgrootte, kinderen en tieners hebben een veel lagere bloeddruk dan volwassen. Systolische bloeddruk druk hoogste druk in de arteriën, ook wel de bovendruk. Diastolische bloeddruk laagste druk in de arteriën, ook wel de onderdruk Wat er dus gebeurd is dat het hart harder moet pompen, vanwege de verhoogde weerstand. Dit kan uiteindelijk leiden tot hartaanvallen, hartfalen, beroerte en nierfalen. 1 op de 3 volwassen Amerikanen heeft hypertensie. Beroerte; Ook wel CVA genoemd, dit staat voor CerebroVasculair Accident. Dit heeft betrekking op de arteriën die de hersenen voorzien van bloed. Deze zijn ook te verdelen in korte termijn en lange termijn. Een aanval is van korte duur ook wel een Ischemische beroerte. De arteriën raken dan voor een kleine periode verstopt, dit is binnen 24 uur weer voorbij. Bij een hersenbloeding duurt dit echt langer dan 24 uur en is er sprake van een gescheurde ader. Ischemische beroerte; - Trombus een bloedstolsel dat als het ware de ader verstopt. Ook wel Cerebrale trombose genoemd. - Embolie een onopgeloste hoeveelheid materiaal, zoals vet, stukje weefsel of enkele bloedstolsels. Dit heeft ergens in het lichaam losgelaten en blijft steken in de cerebrale arterie. Dit heet ook wel Cerebrale embolie. Hersenbloeding;
-
Scheuring in de arteriën in de hersenen. (Cerebrale bloeding) Scheuring van een ader onder het spinnenwebvlies, aan het oppervlak van de hersenen waarbij er bloed komt in de ruimte tussen de hersenen en de schedel.
Dit komt vaak voor uit een aneurysma, dat ontstaat doordat zwakke plekken in de vaatwand naar buiten uitbollen. Hartfalen; Een aandoening aan de hartspier die te zwak wordt om een goede hartminuutvolume te handhaven. De vraag is dus hoog en het hart kan die vraag hierdoor niet voldoen. Dit komt vaak uit schade aan overbelasting van het hart. Zoals hypertensie, arteriosclerose en hartaanvallen die het hart hebben verzwakt. Het bloed stroomt dan niet goed door en er ontstaat een ophoping van vloeistof wat uiteindelijk ervoor zorgt dat het ademhalen ook moeilijker gaat. De enige mogelijk oplossing is een harttransplantatie om het lichaam te ondersteunen. Overige cardiovasculaire aandoeningen; - Perifere vasculaire aandoening o Dit heeft betrekking op de kleine vaten en aderen van het lichaam en niet zo zeer op de slagaderen (arteriën) spataderen, aderontsteking -
Arteriosclerose o Verwijst naar vele aandoeningen waarbij de wanden van de arteriën dik stijf en minder elastisch worden
-
Atherosclerose o Is een vorm als die van arteriosclerose, maar hierbij is de arterie volledig afgesloten.
-
Ziekten aan de hartkleppen o Gaat om een of meer van de vier hartkleppen die de richting van de bloedstroom in en uit de 4 hartruimte controleren.
-
Reumatische hartziekte o Dit heeft te maken met het bindweefsel, het hart en speciaal de kleppen, wat ontstaat door een streptokokkeninfectie dat een acute reumatische koorts veroorzaakt. Dat zorgt ervoor dat de kleppen niet goed openen of sluiten.
-
Aangeboren hartziekten
o
Alle gebreken aan het hart die aanwezig zijn bij de geboorte, denk hierbij aan de ontwikkelen niet soepel verloopt en zo slechte kleppen bijvoorbeeld ontstaan.
Pathosfysiologie (ziekteproces) Coronaire vaten Hoe ontwikkelt zich een aandoening aan de coronaire vaten, daar gaat het hier om. De wanden van een coronaire arterie is opgebouwd uit drie lagen. -
Tunica intima (binnenste laag) Tunica media (middelste laag) Tunica adventitia (buitenste laag)
De wordt bedekt met dunne laag van endotheelcellen voor een gladde beschermende laag tussen de bloedstroom en de wand. De tunica media bestaat vooral uit gladde spiercellen die constrictie en dilatatie van het vat verzorgen. De adventitia bestaat uit collageenvezels die het vat beschermen en het aan de omgeving verankeren. Wat er gebeurd is dat er een beschadiging is aan de binnenste laag, dit komt soms door een te hoge cholesterol (LDL) in het bloed. Op de plek waar schade is, hechten bloedplaatsjes en monocyten. Hierdoor ontstaat er een plekje waar ophoping kan ontstaan, dit hangt af van de hoeveelheid vetten in het bloed die dit kunnen verergeren. Mochten er tijden zo’n fase nu de plaque(gladde spiercellen, ontstekingscellen, intracellulaire en extracellulaire lipiden) die op de schade plek zit, los raken dan spreken we over een trombus. De meeste die afscheuren veroorzaken minder dan 50% blokkade van een coronaire arterie. Hypertensie Schatting van 90% of meer van de hypertensiegevallen wordt geclassificeerd als idiopathische of essentiële hypertensie. De oorzaak is dus vooral een gissing. Essentiële hypertensie kan het gevolg zijn van; -
Genetische factoren Hogere leeftijd en mannelijk geslacht Gevoeligheid voor natrium Overmatig alcoholgebruik en tabaksgebruik Overgewicht en obesistas Diabetes of ongevoeligheid voor insuline Lichamelijke inactiviteit Pilgebruik Zwangerschap Stress
Risicofactoren Wanneer is het een risicofactor? Als er een of meer factoren bepalen of ziekte aanwezig kan zijn heeft het individu een verhoogde kans op het ontwikkelen van deze ziekte. Coronaire vaten Beïnvloedbare factoren - Roken - Hypertensie - Hoge niveaus in bloedvetten en vetproteïnen - Lichamelijke inactiviteit - Overgewicht en obesitas - Diabetes en ongevoeligheid voor insuline Niet beïnvloedbare factoren - Erfelijkheid - Ras - Mannelijk geslacht - Vorderende leeftijd Hypertensie Beïnvloedbare factoren - Insuline gevoeligheid - Overgewicht en obesitas - Voeding - Tabaksgebruik - Gebruik van orale anticonceptiva - Stress - Lichamelijk inactiviteit Niet beïnvloedbare factoren - Erfelijkheid - Leeftijd - Ras (Afrikaanse of Spaanse voorouders) Verlagen, preventie Coronaire vaten Lichamelijke aanpassingen Uit voorgaande studies is vastgesteld dat lichamelijk inactiviteit het risico op coronaire aandoeningen verdubbelt. Het is ook duidelijk dat activiteit met lage intensiteit voldoende is om het risico op deze aandoening te verlagen. Het trainen met een hogere intensiteit is niet nodig voor een betere gezondheid, maar levert waarschijnlijk nog wel meer gezondheidswinst. Fysiologische aanpassingen
Aerobe training geeft gunstige anatomische en fysiologische veranderingen die het risico op een hartaanval verlagen. Dit leidt tot veranderingen zoals grotere coronaire arteriën, een vergroot hart en toename in pompcapaciteit. Aerobe training heeft ook een gunstig effect op de meeste van de andere risicofactoren voor aandoeningen aan coronaire arteriën. Hypertensie Aerobe training verlaagt de bloeddruk bij personen die gezond zijn en personen die matige hypertensie hebben. De mechanismen waardoor inspanning de bloeddruk verlaagt zijn nog niet helemaal duidelijk vastgesteld. Plotselinge dood bij sporten; - Komt zelden voor en als het voorkomt heeft het vaak te maken met een aangeboren afwijking aan het cardiovasculaire systeem. Samenvatting boek Obesitas, diabetes en lichamelijke activiteit Obesitas; Terminologie; Het toeschrijven van overgewicht of diabetes heeft zo zijn verschil. Wanneer heb je nou overgewicht en wanneer diabetes? Bij overgewicht is het lichaamsgewicht dat het ideale gewicht overtreft gebaseerd op lengte en grootte van het skelet. Vergis je je niet in het feit dat bodybuilders vaak ook zwaar zijn, maar een lage vet% hebben dit wil dus niet zeggen dat deze persoon overgewicht heeft of ongezond is. Obesitas gaat het vooral om de overtollige vetten die in het lichaam zitten. Hierbij wordt er een onderscheid gemaakt in mannen en vrouwen. Obees bij; - Mannen met meer dan 25% worden gezien als obees - Vrouwen met meer dan 35% worden gezien als obees Overgewicht bij; - Mannen tussen de 20 en 25% worden geplaatst als overgewicht - Vrouwen tussen de 30 en 35% worden geplaatst als overgewicht Daarnaast kan er altijd een schatting gemaakt worden door een BMI waarde te berekenen. Dit zegt iets over het gewicht in verhouding met de lengte van het individu. BMI staat voor Body Mass Index en hier wordt geen onderscheid in gemaakt tussen man en vrouw wel tussen volwassen en kinderen dit verschild in uitkomsten en waarde. BMI waarde; - Ondergewicht lager dan 18,5
-
Normaalgewicht 18,5 - 24,9 Overgewicht 25,0 – 29,9 Obesitas 1 30,0 – 34,9 Obesitas 2 35,0 – 39,9 Extreme obesitas 40 +
Buikomvang wordt ook wel gemeten om te kijken, waar de vetten zich opstapelen. In de buik is vaak ongezond, doordat de werking van organen hierdoor worden belemmerd en er een verhoogde kans is op aandoeningen. Taille omtrek; - Mannen smaller dan 108cm is goed bij een normaal gewicht - Vrouwen smaller dan 88cm is goed bij een normaal gewicht -
Mannen breder dan 108cm geeft een hoog tot zeer hoog risico vanaf overgewicht op aandoeningen Vrouwen breder dan 88cm geeft een hoog tot zeer hoog risico vanaf overgewicht op aandoeningen
Prevalentie van overgewicht en obesitas; Dit zegt iets over de aantal gevallen in een bepaalde periode. Kijken we naar Amerika waar ze in meeste gevallen vaak voorlopen in bijna alles. Zien we dat er in de afgelopen jaren een behoorlijke groei in overgewicht gevallen en obese patiënten zijn gekomen. Zo is de groei van 1960 t/m 2004 in de VS; -
31% 33% 71% 62%
van van van van
de de de de
mannen obees vrouwen obees mannen hebben overgewicht vrouwen hebben overgewicht
Ras speelt echter ook nog wel zo zijn rol, het blijkt dat het bij Mexicaanse en afro-Amerikaanse mensen veel te maken hebben met dit probleem. Feit; Meer dan 70% van de volwassen mannen en bijna 62% van de vrouwen in de VS heeft overgewicht of obesitas. Beïnvloeden van lichaamsgewicht; Gemiddeld heeft een persoon 2500kcal per dag nodig om zich te voorzien van energie. Het lichaam heeft de mogelijkheid om de energie opname en het energieverbruik tot op 10 to 15 kcal per dag in balans te brengen. Dat is het equivalent(gelijkwaardig) van slechts 1 aardappel aan energieverschil. Wat te beïnvloeden is vooral; - Rustmetabolisme (RM)
Neemt 60 tot 75% van de totale dagelijks gebruikte energie voor zijn rekening Thermisch effect van een maaltijd (TEM) o Ongeveer 10% van ons dagelijkse energieverbruik Thermisch effect van activiteit (TEA) o Ongeveer 15 to 30% van ons totale energieverbruik o
-
Het lichaam probeert bij over of ondervoeding het gewicht te handhaven door het vergroten of verkleinen van de drie onderdelen van energie verbruik Het rustmetabolisme, thermisch effect van een maaltijd en het thermisch effect van activiteit. Etiologie van obesitas; Het ontwikkelen van obesitas zit hem in verschillende factoren, zoals; Direct/Indirect oorzaak; - Hormonale onbalans - Emotionele trauma’s - Veranderingen basale homeostatische mechanismen Omgevingsfactoren oorzaak; - Cultuur - Voeding - Lichamelijke activiteit
Gezondheidsproblemen door overgewicht en obesitas; Het risico op aandoeningen wordt vergroot door als obees te leven. Welke risico’s kan je lopen op je gezondheid naast obese? -
Hartaandoeningen Hypertensie Type-2 diabetes Bepaalde kankersoorten Aandoeningen aan galblaas Osteoartritis
Problemen die zich nog meer voor doen in het dagelijkse leven, kunnen zijn als slaapapneu, of andere respiratoire problemen. Dit zorgt veel voor lusteloosheid(traagheid) door de hogere kooldioxidewaarde in het bloed en een lagere arteriële zuurstofwaarde. Dat kan leiden tot hartfalen, trombose en chronische hartklachten. Het lichaam kan er op verschillende manieren uitzien, in het boek wordt er gesproken over appel en peervormingen. Obesitas van het bovenlichaam staat
gelijk aan het appelvormige lichaam. Dit zie je vaak bij mannen meer dan bij vrouwen. De vrouwen hebben meer aanleg voor een peervormig lichaam, waarbij de vetten meer rond de heupen zitten en dus beter is voor het lichaam. Verhoogde kans bij appelvormige lichamen op; - Aandoeningen coronaire arteriën - Hypertensie - Beroerte - Verhoogde niveaus van bloedlipiden - Diabetes Naast de aandoeningen is het ook een psychisch probleem, vaak zie je dat mensen geïsoleerd leven of de drempel voor ze te hoog ligt om te kunnen deelnemen aan een activiteit. Dit zorgt ervoor dat ze onzeker worden en dus sneller afwezig zijn en inactieve leefstijl hanteren. Emotionele schade kunnen ook de persoon hun leefstijl aantasten, door bijvoorbeeld veel gepest te zijn in het verleden. Behandeling van obesitas; Het aanpakken van lichaamsgewicht staat centraal, dit kan je doen door diëten maar om het lichaam ook beter in vorm en conditie te krijgen is het verstandig dagelijkse genoeg te bewegen. Bij afvallen zal de persoon per dag 500kcal minder kunnen eten en lichtelijk sporten om zo zijn rustmetabolisme te beïnvloeden en ook het thermische effect van activiteit te stimuleren. Gezond afvallen, ligt zo rond 1 kilo verliezen per week, dit voorkomt dat je geen jojo effect krijgt. Dat wil zeggen in een korte periode veel afvallen en daarna weer terug vallen in het normale gewicht. Rol van lichamelijke activiteit; Het bewegen is dus een groot hulpmiddel voor het gezonder worden en het verkleinen van het risico op aandoeningen. Het trainen van een obees vergt wel enige aandacht. Want laat je hem nu alleen cardio oefeningen uitvoeren of gaat kracht voor op cardio? In eerste instantie is het verstandig om cardio oefeningen uit te voeren dit zijn kcal verbranders en zorgen ervoor dat de basis conditie verbeterd. Kracht oefeningen zijn ook handig om mee te nemen, maar dan op het krachtuithoudingsvermogen 15 a 20 herhalingen met een haalbaar gewicht dat 2 a 3 keer. Voordeel is dat na het trainen er veel energie nog verbruikt wordt, dit komt doordat de spieren veel zuurstof vragen en dus na het trainen nog een verhoogde zuurstofopname is. De aerobe training en krachttraining zorgen voor een; Lager lichaamsgewicht
-
Lagere vetmassa en lager vetpercentage Vetvrije massa blijft hetzelfde of neemt toe.
Energie balans bestaat uit de energieopname en energieafgifte, dit kan je zien als rustmetabolisme + thermisch effect van maaltijden + thermisch effect van activiteit. Regelmatige sporten heeft vaak een positief effect op het eetlust, het verminderd vaak het honger gevoeld en komt het energieverbruik in evenwicht met energie inname. Aeroob inspannen met een lage intensiteit verbrandt niet meer vet dan zwaardere inspanningen. Bij zwaardere trainingen wordt wel meer energie verbruikt. Diabetes Terminologie; Er zijn verschillende types van diabetes, type 1 en type 2. Type 1 komt voor bij jeugdige ook wel juveniele diabetes of insulineafhankelijke diabetes mellitus (IADM). Bij type 2 is er sprake van diabetes bij volwassenen ook wel niet insulineafhankelijke diabetes mellitus (NIADM). Het verschil zit hem niet zo zeer in de leeftijd, maar meer de werking van insuline. Bij type 1 wordt er te weinig of geen insuline geproduceerd, waardoor de persoon eventueel insuline moet bij spuiten. Type 2 is de insuline gevoeligheid in het geding, dat wil zeggen dat er wel geproduceerd wordt, maar dat het niet de cel in kan gaan. Bij type 2 kan het zijn dat de celwand dan bedekt is door vetten en daardoor geen mogelijkheid is om de insuline te laten hechten. Hierdoor raakt het bloedsuikerspiegel uit balans, die kan zorgen voor een hypo of hyper. -
-
Hypo een te lage bloedsuikerspiegel (onder de 4mmol) o Komt vaak voor bij type 1, doordat de lever niet voldoende glucose kan loslaten vanwege de te weinig insuline. Hyper een te hoge bloedsuikerspiegel (11mmol+) o Komt voor bij type 2 doordat insuline niet goed hun werk kan doen en dus het suikerwaarde te hoog wordt in het bloed.
Symptomen van een diabeet; - Vaak plassen - Overmatige dorst - Onverklaarbaar gewichtsverlies - Extreme honger - Plotse verandering in gezichtsvermogen - Tintelingen of ongevoeligheid in handen of voeten
-
Vaak zeer moe Snel geïrriteerd Langzaam genezen pijnlijke plekjes Meer infecties dan normaal
Prevalentie; Uit voorgaande jaren is gekomen dat er steeds een stijging is geweest in het aantal gevallen van diabetes. Tussen 1990 en 1998 was de grootste toename bij 30 tot 39 jarigen. Bij 21% van de mensen die ouder dan 60 jaar zijn, hebben diabetes. Naast alleen de oudere zit er ook al kans bij jeugdige van 10 tot 19 jaar, zij ontwikkelen al een diabetes type 2 kans van 33 tot 46%. Etiologie; Type 1 diabetes is een vorm die plotseling kan opspelen bij jeugdigen of jongvolwassenen. Echter is type 2 een langzame ontwikkelaar, deze treedt ook vaak pas op latere leeftijd op. Type 2 gaat vaak gepaard met drie belangrijke metabole afwijkingen; -
Een vertraagde of verzwakte afgifte van insuline Een verzwakte werking van insuline in de relevante weefsels Een overmatige afgifte van suiker door de lever
Gezondheidsproblemen; Diabetes geeft een verhoogde kans op de volgende aandoeningen; -
Aandoening aan coronaire arteriën Cerebrovasculaire aandoeningen en beroerten Hypertensie Aandoeningen aan de perifere vaten Nieraandoeningen Oogaandoeningen(waaronder blind worden) Bloedvergiftiging tijdens zwangerschap
Aandoeningen aan de coronaire vaten, hypertensie, obesitas en diabetes hebben een link door de gemeenschappelijke verhoogde insulinewaarden in het bloed of door het ongevoelig worden van de doelcellen. Obesitas lijkt de aanstichter te zijn. Behandeling; Type 1 is belangrijk het toedienen van insuline, zorgen voor een goede voeding en lichaamsbeweging. De dosering van insuline wordt aangepast om te zorgen voor een normaal metabolisme van koolhydraten, eiwitten en vetten. Er zijn 2 type van insuline; -
Lang werkende insuline
-
Kort werkende insuline
Er wordt vooral op het moment gekeken, wanneer er gespoten wordt en daarbij gekozen voor welke insuline vorm. Type 2 is het belangrijk om gewichtsafname te realiseren, voeding en inspanning. Inde jaren negentig werden er vooral medicijnen geïntroduceerd die type 2 effectief kunnen behandelen. Deze twee typen medicijnen zijn voor effectief gebleken; -
Sulfonylureymderivaten o Zorgt voor verlaging van bloedsuikerspiegel Biguaniden o Zorgt ervoor dat glucoseproductie door de lever geremd wordt
Voeding bij type 2 is belangrijk om na te gaan aan welk dieet of ander soort manier van eten gaat aanraden. Minder koolhydraten in voeding betekend meer vetten en wat dus niet goed is voor de lipidenspiegel in het bloed. Dit heeft gevolgen voor het risico op coronaire aandoeningen. Daarom is het belangrijk hetzelfde gevarieerd te eten, maar dan minder dan gebruikelijk. Denk daarbij aan de vermindering van 500kcal per dag. Rol van lichamelijke activiteit; Bewegen bij type enkele diabeten heeft een positief effect op het voorkomen van aandoeningen. Waar type enkele personen snel tegen aanlopen is een kans op een hypo, doordat er te weinig suiker vrij komen door te weinig insuline in het bloed. De glykemische controle verbeterd bij de een wel en de ander niet er zit hier een te groot verschil in en zal dus niet tot soms wel glykemische controle verbeteren. Ze hoeven ook niet hun lichamelijke activiteit te beperken, zolang ze hun bloedsuikerspiegel goed onder controle kunnen houden. Type 2 diabeten speelt bewegen een grote rol, om insulinegevoeligheid te vergroten. Door te trainen neemt het aantal glucosetransporteurs toe waardoor er meer insuline doorgelaten kan worden door het membraan. Hierdoor neemt de benodigde insuline dus af en zorgt het voor een verlaging van de doses. Aerobe training en kracht training lijken vergelijkbare effecten te hebben. Na het trainen zal het effect binnen 72 uur verdwijnen, het trainen zal dus gestimuleerd moeten worden om door te blijven gaan op langere termijn. Het voorkomt daarnaast ook de eventuele kans op aandoeningen, door de gezondere leefstijl.
Bijlage; Filmpjes voor verheldering; Bruikbare informatie: http://www.youtube.com/watch?v=H04d3rJCLCE&feature=related (2e keus) http://www.youtube.com/watch?v=bZ-1V_bQ31c&feature=related (1e keus) http://www.youtube.com/watch?v=SMXBR_YFocs(pacemaker) (slecht) http://www.youtube.com/watch?v=D3ZDJgFDdk0 (3e keus) Hartcyclus elektrisch: http://www.youtube.com/watch?v=v3b-YhZmQu8&feature=related (Lastig) http://www.youtube.com/watch?v=jLTdgrhpDCg (Duidelijk) Beroerte: http://www.hartstichting.nl/hart_en_vaten/hoe_werkt_het_hart/filmpjes_hart_v aten/filmpjes_beroerte/ (NL + symptomen) Propedeuse jaar studenten; http://www.youtube.com/watch?v=q0s-1MC1hcE&feature=related (leuk) http://www.hartstichting.nl/hart_en_vaten/hoe_werkt_het_hart/filmpjes_hart_v aten/filmpjes_hart_bloedvaten/ (NL versie) Film Respiratoire systeem; http://www.youtube.com/watch?v=HiT621PrrO0&feature=related (goed 1e keus) gasuitwisseling http://www.youtube.com/watch?v=QOWp6s069fI&feature=related (Leuke film 2e keus) http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20021104_ademhaling02 (NL editie luchtwegen) http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20021104_ademhaling01 (NL editie) Film Neurons how they work; http://www.youtube.com/watch?v=c5cab4hgmoE (Algemeen) http://www.youtube.com/watch?v=ifD1YG07fB8&feature=related (specifiek) The brain how it work; http://www.youtube.com/watch?v=9UukcdU258A&feature=related (algemeen) http://www.youtube.com/watch?v=HVGlfcP3ATI&feature=related (benaming + functies) Neuron synapse;
http://www.youtube.com/watch?v=LT3VKAr4roo&feature=related (specifiek) Depressie; http://www.youtube.com/watch?v=17VaxB7I_vo (ouderen) Anorexia; http://www.youtube.com/watch?v=rkLtyVAlWbY (documentaire 1/7) http://www.youtube.com/watch?v=a8pXzFx2qnw&feature=related (documentaire 2/7 RTL) http://www.youtube.com/user/sodabeentjes (reeks info) Film; Diabetes algemeen type 1 en type 2 http://www.youtube.com/watch?v=jHRfDTqPzj4&feature=related Diabetes vraag B http://www.youtube.com/watch?v=NnIWDxuZKUo&NR=1 Film Obesitas en overgewicht Intro; http://www.youtube.com/watch?v=Igm22GkuGrQ Risico van obesitas; http://www.youtube.com/watch?v=K-Pew9h5P2k&NR=1 Opdracht 5.2 VS toename; http://www.youtube.com/watch?v=4RGe1Jfd8AM
Bron; Wilmore, J.H. and Costill, D.L., Larry Kenney W. (2009). Inspannings- en sportfysiologie. 2e Nederlandse editie. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg ISBN: 9789035231030