Webartikel
Uitgaven voor onderwijs 2014 Trends en ontwikkelingen
Daniëlle Andarabi-van Klaveren December 2015 CBS | Webartikel, december 2015 3
Het onderwijs in Nederland en in Europa heeft te maken met verschillende (meer en minder complexe) ontwikkelingen. In Nederland krimpt het aantal leerlingen in het basisonderwijs, terwijl de aantallen in het hoger onderwijs stijgen. De overheid investeert in het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs en prestaties van leerlingen en probeert tegelijkertijd kosten terug te dringen. In Europa worstelen landen zich met wisselend succes uit de economische crisis. Bij de besteding van de onderwijsbudgetten worden afwegingen gemaakt tussen noodzakelijke overheidsbezuinigingen, investeren in een beter en hoger opgeleide bevolking en bestrijding van (jeugd)werkloosheid. Dit artikel beschrijft de belangrijkste indicatoren en meest opmerkelijke ontwikkelingen, zowel in Nederland als binnen Europa.
1. Onderwijsuitgaven in Nederland 1.1 Onderwijsuitgaven gedaald De uitgaven aan onderwijs zijn in 2014 met bijna 0,7 procentpunt gedaald, tot 41,3 miljard euro. Dit is 6,2 procent van het bruto binnenlands product (bbp). De ontwikkeling van de onderwijsuitgaven tussen 2013 en 2014 wordt vertekend door de eenmalige extra middelen die onderwijsinstellingen in het primair en voortgezet onderwijs ontvingen naar aanleiding van het Nationaal Onderwijsakkoord: 150 miljoen euro voor het in dienst houden of nemen van jonge docenten. Deze middelen werden aan het eind van 2013 als onderdeel van de lumpsum1) aan de instellingen overgemaakt voor besteding in 2014 (ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2013). Naar aanleiding van de Begrotingsafspraken 2014 is eind 2013 bovendien 650 miljoen euro toegevoegd aan de lumpsum van onderwijsinstellingen in het primair, voortgezet, middelbaar beroeps- en hoger onderwijs. Dit geld is bedoeld voor het verbeteren van de onderwijskwaliteit en voor innovatie (Algemene Rekenkamer, 2013; ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2014). Doordat deze middelen laat in het jaar zijn uitgekeerd, hebben de instellingen deze voor het grootste deel pas vanaf 2014 besteed. Zonder deze extra uitkeringen, die de Rijksbijdrage in 2013 eenmalig hebben verhoogd, zou de ontwikkeling in 2014 positief zijn.
1)
Onderwijsinstellingen ontvangen jaarlijks een budget van de Rijksoverheid voor hun kosten voor personeel en materieel. Dit budget wordt als lumpsum uitgekeerd: de instellingen kunnen zelf bepalen hoe zij het besteden.
CBS | Webartikel, december 2015 4
1.1.1 Totale uitgaven aan onderwijs mld euro 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 2000
2001
2002
2003
2004
Uitgedrukt in prijzen van het jaar 2000
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014*
In lopende prijzen
1.2 Overheidsuitgaven nagenoeg gelijk gebleven De totale overheidsuitgaven aan alle onderwijssectoren samen zijn in 2014 bijna gelijk aan die van 2013. Per sector zijn wel verschillende ontwikkelingen te zien. In 2014 hebben scholen in het basis- en speciaal (basis)onderwijs minder bekostiging ontvangen van de Rijksoverheid, zelfs als de middelen die de scholen in 2013 hebben gekregen zouden worden toegerekend aan 2014. De verlaging komt onder andere door het dalende aantal leerlingen. Daartegenover staat dat gemeenten in 2014 meer hebben geïnvesteerd in de huisvesting van scholen in het basisonderwijs dan het jaar ervoor (bijna 160 miljoen euro meer). In de huisvesting van scholen in het speciaal (basis)onderwijs en voortgezet onderwijs investeerden gemeenten in 2014 juist minder: respectievelijk bijna 30 en 170 miljoen euro minder. De overheidsuitgaven aan het mbo, hbo en wo zijn in 2014 hoger dan in 2013. Dit komt vooral door een stijging in de uitgaven aan studiefinanciering vanwege een vooruitbetaling in 2014 van 450 miljoen euro voor de OV-studentenkaart van 2015. Voor het mbo wordt deze stijging afgevlakt doordat per 1 januari 2014 de afdrachtskorting onderwijs is vervangen door een subsidie aan leerwerkbedrijven en het budget tegelijkertijd is verlaagd met ruim 100 miljoen euro.
CBS | Webartikel, december 2015 5
1.2.1 Basisonderwijs, overheidsuitgaven aan bekostigde onderwijsinstellingen en aantal leerlingen mld euro 10,0
1 650 000
9,5
1 585 000
9,0
1 520 000
8,5
1 455 000
8,0
1 390 000
7,5
1 325 000
7,0
1 260 000
6,5
1 195 000
6,0
1 130 000
5,5
1 065 000
0
0 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Overheidsuitgaven aan bekostigde onderwijsinstellingen
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014*
Aantal leerlingen
In 2014 hebben hogescholen en universiteiten onder andere vanwege een groei in de studentenaantallen meer bekostiging ontvangen (ruim 180 miljoen euro meer dan in 2013). Universiteiten hebben daarnaast ruim 35 miljoen euro meer ontvangen voor het uitvoeren van contractonderzoek voor de overheid. In 2014 zijn in het hbo en wo de totale onderwijsuitgaven aan onderwijsinstellingen per student gestegen, doordat de uitgaven relatief harder zijn gestegen dan het aantal studerenden. De overheid neemt het overgrote deel van de uitgaven voor onderwijs voor haar rekening, gemiddeld 83 procent, en oefent daardoor de grootste invloed uit op de hoogte van de totale onderwijsuitgaven in Nederland.
1.2.2 Totale uitgaven en overheidsuitgaven aan onderwijs mld euro 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 2000
2001
2002
2003
Overheidsuitgaven aan onderwijs
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014*
Totale uitgaven aan onderwijs
CBS | Webartikel, december 2015 6
1.3 Aandeel onderwijs in overheidsuitgaven De omvang van de overheidsuitgaven aan onderwijs in vergelijking met de totale overheidsuitgaven laat zien in hoeverre de overheid prioriteit geeft of kan geven aan onderwijs ten opzichte van andere investeringsgebieden als gezondheidszorg, sociale bescherming, openbare orde en veiligheid of milieubescherming. Tussen 2000 en 2014 zijn de totale Nederlandse overheidsuitgaven gestegen van 187 miljard euro in 2000 naar 307 miljard euro. De uitgaven voor sociale bescherming leggen het grootste beslag op de overheidsuitgaven. De uitgaven aan onderwijs zijn in deze periode met ruim 14 miljard euro gestegen. Het aandeel voor onderwijs in de totale overheidsuitgaven is redelijk stabiel gebleven. De onderwijsuitgaven staan in 2014 met een aandeel van 11,7 procent op de derde plaats als grootste uitgavenposten voor de overheid.2)
1.3.1 Verdeling overheidsuitgaven % 40 35 30 25 20 15 10 5 0 2000
2001
2002
2003
2004
Huisvesting en gemeenschapsvoorziening Landsverdediging Recreatie, cultuur en religie Milieubescherming Openbare orde en veiligheid
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014*
Economische aangelegenheden Algemeen overheidsbestuur Onderwijs Volksgezondheid Sociale bescherming
1.4 Bedrijfsuitgaven aan mbo-leerwerkplekken in sector techniek gedaald Naast de overheid doen ook bedrijven, huishoudens en organisaties in het buitenland uitgaven voor onderwijs en voor onderzoek dat hogescholen en universiteiten uitvoeren. 2)
De percentages in figuur 1.3.1 zijn gebaseerd op de overheidsuitgaven naar COFOG overheidsfuncties. Dit zijn de uitgaven per beleidsterrein van de sector overheid waarbij de beleidsterreinen worden ingedeeld volgens de Classification of the Functions of Government (COFOG). Deze classificatie wordt ook gebruikt in de Nationale rekeningen en is gebaseerd op de internationale definities van het Europees Systeem van Rekeningen (ESR). In de onderwijsstatistiek wordt gebruik gemaakt van de indicator Overheidsuitgaven aan onderwijs die is gebaseerd op definities van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). De beschrijving in de onderwijsstatistiek wijkt op kleine punten af van die in de COFOG-statistiek: hierdoor verschillen de totale overheidsuitgaven aan onderwijs licht van elkaar in deze statistieken. De overheidsuitgaven volgens COFOGindeling geven in dit artikel echter een goede indicatie van de verdeling van de totale overheidsuitgaven.
CBS | Webartikel, december 2015 7
In 2014 hebben bedrijven 70 miljoen euro minder uitgegeven aan beroepspraktijkvorming (leerwerkplekken en stages) in het mbo dan het jaar ervoor. Vooral bedrijven in de sector techniek hadden minder begeleidingskosten door een lager aantal mbo-bbl-deelnemers in een leerwerkplek, in combinatie met een lager aantal begeleidingsuren. De uitgaven van bedrijven aan beroepspraktijkvorming in het hbo is in 2014 juist met 26 miljoen euro gestegen. Daarnaast hebben bedrijven 30 miljoen euro meer besteed aan contractonderzoek dat is uitgevoerd door hogescholen en universiteiten.
1.4.1 Uitgaven van bedrijven, huishoudens en organisaties in het buitenland aan onderwijs en onderzoek, per onderwijssector 2014* Bedrijven Huishoudens Buitenland 2013 Bedrijven Huishoudens Buitenland 2010 Bedrijven Huishoudens Buitenland 2005 Bedrijven Huishoudens Buitenland 2000 Bedrijven Huishoudens Buitenland 0
500
1 000
1 500
2 000
2 500
3 000
3 500
Preprimair onderwijs en basisonderwijs
Voortgezet onderwijs
Hoger beroepsonderwijs
Speciaal (basis)onderwijs
Middelbaar beroepsonderwijs en volw.ed.
Wetenschappelijk onderwijs
4 000 mln euro
1.5 Voor huishoudens zijn de uitgaven voor studerende kinderen gestegen Huishoudens hebben 41 miljoen euro minder besteed aan de educatie van 3-jarigen (preprimair onderwijs), doordat in 2014 minder kinderen naar een kinderdagopvang of peuterspeelzaal gingen dan een jaar eerder. Daarentegen stegen de uitgaven van huishoudens voor collegegelden aan hogescholen en universiteiten. Het wettelijk collegegeld werd verhoogd en het aantal studenten in het hoger onderwijs nam naar verhouding fors toe. Daardoor steeg het totaalbedrag aan collegegelden dat huishoudens betaalden met 70 miljoen euro.
CBS | Webartikel, december 2015 8
1.5.1 Onderwijsuitgaven 2000
2005
2010
2013
2014*
Mln euro
Uitgaven aan onderwijs 1)
23 196
32 159
39 567
41 538
41 264
19 638
26 864
32 802
34 246
34 215
18 031
24 876
30 395
31 626
31 255
1 972
2 302
2 850
2 935
3 238
365
314
443
315
278
1 947
2 936
3 468
3 765
3 414
uitgaven aan onderwijsinstellingen
1 749
2 250
2 563
2 819
2 908
overige uitgaven aan onderwijs
1 224
1 598
1 742
1 854
1 802
ontvangen bijdragen
1 026
912
837
908
1 297
1 418
2 109
2 866
3 173
3 269
1 692
2 399
3 447
3 534
3 515
6
12
27
81
73
280
302
608
443
319
193
250
431
354
366
78
134
277
354
366
115
115
154
0
0
6,4
6,2
overheid uitgaven aan onderwijsinstellingen subsidie- en fiscale regelingen ontvangsten huishoudens
bedrijven uitgaven aan onderwijsinstellingen overige uitgaven aan onderwijs ontvangen subsidies buitenland uitgaven aan onderwijsinstellingen subsidieregelingen
% bbp
Uitgaven aan onderwijs 1)
5,5
6,3
6,7
Bron: CBS. 1) Van iedere sector worden de uitgaven gesaldeerd met de ontvangsten en bij elkaar opgeteld tot de totale uitgaven aan onderwijs. Er wordt gecorrigeerd voor dubbeltellingen. (Aflossingen op) studieleningen worden buiten beschouwing gelaten.
1.5.2 OESO-indicatoren onderwijsuitgaven Eenheid Overheidsuitgaven aan onderwijs 1)
Mln euro % bbp % overheidsuitgaven
Uitgaven aan onderwijsinstellingen
Mln euro % bbp
2000 20 832
2005
2010
28 368
35 086
2013 36 501
2014* 36 700
5,0
5,5
6,0
5,6
5,5
11,3
12,3
11,6
12,1
12,0
21 550 5,2
29 660
36 681
5,8
6,2
38 333 5,9
38 044 5,7
Uitgaven van onderwijsinstellingen per deelnemer preprimair onderwijs en basisonderwijs
Euro
3 740
5 228
6 023
6 329
6 220
speciaal (basis)onderwijs
Euro
8 707
13 184
17 129
18 795
18 217
voortgezet onderwijs
Euro
6 108
7 752
9 559
9 897
9 544
middelbaar beroepsonderwijs en volw. educatie
Euro
6 661
8 482
10 703
10 848
11 116
inclusief onderzoek
Euro
7 286
8 810
10 125
10 344
10 416
exclusief onderzoek
Euro
7 286
8 596
9 819
9 970
10 021
inclusief onderzoek
Euro
20 047
21 654
22 831
24 199
24 251
exclusief onderzoek
Euro
8 006
8 477
9 352
9 807
9 673
hoger beroepsonderwijs
wetenschappelijk onderwijs
Bron: CBS. 1) Inclusief studieleningen aan huishoudens, exclusief ontvangsten van de overheid zoals aflossingen op studieschuld.
CBS | Webartikel, december 2015 9
2. Europese onderwijsuitgaven Om de nationale onderwijsuitgaven internationaal te vergelijken, wordt gebruikgemaakt van de indicatoren Uitgaven aan onderwijsinstellingen en Overheidsuitgaven aan onderwijs, uitgedrukt als percentage van het bbp. Een derde belangrijke indicator is Uitgaven van onderwijsinstellingen per deelnemer. Hieronder worden deze indicatoren gebruikt om verschillen en overeenkomsten tussen de landen in Europa aan te geven. 2012 is het meest recente jaar waarover cijfers voor een internationale vergelijking beschikbaar zijn.
2.1 Ontwikkeling onderwijsbudget EU-landen blijft in 2012 achter op economisch herstel Om het economische herstel in Europa te ondersteunen en te versnellen is de EU in 2010 van start gegaan met Europa 2020, een tienjarenplan voor economische groei en werkgelegenheid. De Europese economie moet op langere termijn efficiënt en duurzaam groeien. Voor onderwijs heeft Europa 2020 de doelstellingen om de kwaliteit van onderwijs op alle niveaus te verbeteren, onderwijs beter te laten aansluiten op de arbeidsmarkt en het aantal jongeren met een hoger onderwijsdiploma te verhogen tot minimaal 40 procent (Europese Commissie, 2012). De Europese Commissie benadrukt dat onderwijs, onderzoek en innovatie rechtstreeks van belang zijn voor toekomstige economische groei en pleit er daarom bij Europese landen voor om bij bezuinigingen de overheidsuitgaven op deze gebieden te ontzien (ministerie van Economische Zaken, 2014). In 2012 groeide de economie voor het derde jaar op rij in bijna alle EU-21 landen3). Alleen in Griekenland, Portugal en Spanje daalde het bbp: in deze landen krimpt de economie sinds het begin van de economische crisis in 2008. In Italië en Slovenië wisselen groei en krimp van de economie elkaar af de laatste jaren. Terwijl het bbp in 2012 steeg, daalden in alle EU-21-landen4), België uitgezonderd, de overheidsuitgaven aan onderwijsinstellingen als percentage van het bbp. Vanwege beleid gericht op het terugdringen van begrotingstekorten, zijn in deze landen de overheidsuitgaven aan onderwijsinstellingen omlaag gegaan of stegen ze niet in gelijke mate met het bbp mee. België is het enige van de EU-21-landen waar de overheidsuitgaven aan onderwijsinstellingen als percentage van het bbp in 2012 stegen: met bijna 0,1 procentpunt. In Spanje daalden de overheidsuitgaven het meest, met 0,4 procentpunt. Vooral voor het basis- en voortgezet onderwijs maar ook voor het hoger onderwijs is in Spanje een kleiner budget beschikbaar gesteld. Met deze ontwikkeling lijken Europese landen een andere koers te varen dan de Europese Commissie graag zou zien. Vooruitkijkend, op basis van budgetbegrotingen, ziet het er 3)
4)
De EU-21 landen zijn de 21 OESO-landen die ook lid zijn van de Europese Unie: België, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Verenigd Koninkrijk en Zweden. In dit artikel is ook Noorwegen als niet EU-lid bij de vergelijking betrokken. Van de EU-21 landen inclusief Noorwegen hebben Denemarken, Griekenland en Luxemburg voor 2011 en/of 2012 geen opgaaf gedaan voor deze indicator.
CBS | Webartikel, december 2015 10
echter naar uit dat de overheidsuitgaven voor onderwijs in 2014 in drie kwart van de EU-21landen gaan stijgen (Eurydice, 2014). In onder andere Frankrijk, Hongarije, Italië en Polen worden hogere budgetten ingezet om meer banen voor leraren te creëren, lerarensalarissen structureel te verhogen en vervolgopleidingen voor leraren te bekostigen. Zo wordt geprobeerd een toekomstig lerarentekort in sommige onderwijssectoren te voorkomen, het beroep aantrekkelijker te maken en de kwaliteit van leraren te verbeteren.
2.1 Internationale positie Nederland - deel 11) Uitgaven aan onderwijsinstellingen als % bbp totaal
Overheidsuitgaven aan onderwijs als % bbp
waarvan door de overheid
2010
2011
2012
2010
%
2011
2012
2010
%
2011
2012
%
Noorwegen
.
.
6,5
Noorwegen
6,7
6,5
6,5
Noorwegen
8,1
7,9
7,7
Ver. Koninkrijk
6,2
6,0
6,3
België
5,6
5,6
5,9
Finland
6,4
6,4
6,1
België
5,8
5,8
5,9
Finland
6,0
5,9
5,7
Zweden
6,3
6,1
5,9
Finland
6,1
6,0
5,8
Ver. Koninkrijk
5,6
5,3
5,2
België
5,8
5,8
5,9
Nederland
5,8
5,8
5,5
Zweden
5,6
5,4
5,2
Ver. Koninkrijk
5,9
5,7
5,4
Zweden
5,7
5,6
5,4
Nederland
5,0
4,9
4,9
Nederland
5,5
5,5
5,1
Frankrijk
5,6
5,4
5,3
Oostenrijk
5,0
4,9
4,9
Oostenrijk
5,3
5,2
5,0
Oostenrijk
5,2
5,1
4,9
Frankrijk
5,1
4,9
4,9
Frankrijk
5,2
5,0
4,8
Duitsland
.
.
4,4
Duitsland
.
.
4,3
Duitsland
.
4,4
4,3
Spanje
4,7
4,6
4,3
Spanje
4,1
4,0
3,8
Spanje
4,3
4,1
3,7
Italië
4,2
4,1
3,9
Italië
3,9
3,8
3,7
Italië
4,0
3,9
3,6
Denemarken
6,7
6,3
.
Denemarken
6,5
6,1
.
Denemarken
7,5
7,1
.
EU-21 gemiddelde
5,4
5,2
4,9
EU-21 gemiddelde
4,9
4,7
4,6
EU-21 gemiddelde
5,2
5,0
4,6
Bron: OESO, Education at a Glance 2013, Education at a Glance 2014 en Education at a Glance 2015. 1) Internationale positie in vergelijking met de EU-21 landen, de 21 OESO-landen die ook lid zijn van de EU: België, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Verenigd Koninkrijk en Zweden. In dit artikel is ook Noorwegen als niet EU-lid bij de vergelijking betrokken.
2.2 Sterk gestegen uitgaven per student in Verenigd Koninkrijk Binnen Europa bestaan grote verschillen tussen de hoogte van de uitgaven van onderwijsinstellingen per deelnemer. In het primair onderwijs variëren de uitgaven van 4 370 tot 20 020 (Amerikaanse) dollar per leerling.5) In het secundair onderwijs variëren de uitgaven van 4 419 dollar tot 20 617 dollar per deelnemer (OESO, 2015). In beide sectoren hebben instellingen in Hongarije in 2012 de laagste en die in Luxemburg de hoogste uitgaven. Onder andere de hoogte van lerarensalarissen, het aantal kinderen in een klas, de gebruikte materialen en faciliteiten en het aantal verplichte lesuren bepalen de verschillen tussen landen (OESO, 2015). In het hoger onderwijs variëren de onderwijsuitgaven van 4 690 dollar in Estland tot 21 358 dollar per student in Luxemburg.
5)
Deze vergelijkingen worden uitgedrukt in Amerikaanse dollars omdat ze oorspronkelijk berekend zijn om vergelijkingen te maken tussen OESO-lidstaten. De vergelijkingen zijn gebaseerd op koopkrachtpariteiten (ook wel aangeduid met de Engelse term purchasing power parity (PPP)), waarbij de wisselkoers is gecorrigeerd voor het verschil in prijsniveau tussen de verschillende landen.
CBS | Webartikel, december 2015 11
Bij de indicator Uitgaven van onderwijsinstellingen per deelnemer staan de Noord-Europese landen Noorwegen en Zweden over het algemeen op de hogere posities. In deze landen zijn de uitgaven aan hoger onderwijs in 2012 gestegen, terwijl het aantal studenten minder hard groeide (Noorwegen) of daalde (Zweden). Hierdoor zijn de uitgaven per student gestegen. In het Verenigd Koninkrijk zijn de uitgaven per student in het hoger onderwijs in 2012 opvallend hoger dan in 2011. Met ingang van studiejaar 2012/’13 heeft de Britse overheid de bekostigingssystematiek van het hoger onderwijs veranderd. De collegegelden zijn verhoogd en studenten kunnen een (hogere) lening afsluiten bij de overheid om hun studie te bekostigen. Het maximale bedrag aan collegegeld dat een universiteit nu kan vragen is verhoogd van 3 290 naar 9 000 Engelse ponden per jaar. Dit is een verhoging van bijna 4 700 euro naar ruim 12 700 euro. Tegelijkertijd werden de visumeisen voor studenten uit het buitenland aangepast (HEFCE, 2014). Voor een deel in reactie op deze veranderingen gingen in studiejaar 2012/’13, het eerste collegejaar na de invoering van het nieuwe beleid, veel minder studenten naar de Britse universiteiten dan het jaar ervoor. Bijna 40 000 voltijd- en ruim 117 000 deeltijdstudenten minder (HESA, 2015, Table 1). Tegelijk met de verhoging van de collegegelden, verlaagde de Britse overheid haar onderwijsbudget voor universiteiten. Door de hogere inkomsten die universiteiten haalden uit de collegegelden, een hoger overheidsbudget voor onderzoek en hogere ontvangsten uit andere inkomstenbronnen, groeiden het totale inkomen en de uitgaven van de instellingen in 2012 echter wel (HESA, 2015, Table J). De relatief grote daling in het aantal studenten, in combinatie met hogere uitgaven, hebben geleid tot de sterke stijging van de uitgaven van de universiteiten per student in 2012. Spanje is in 2012 het enige Europese land waar de uitgaven aan onderwijsinstellingen per deelnemer in alle onderwijssectoren zijn gedaald. Tegelijkertijd is het aantal studenten in het hoger onderwijs sinds 2008 sterk gestegen, met bijna 185 000 studenten (Eurostat, 2014). Sinds 2008, het begin van de economische crisis, is vooral de jeugdwerkloosheid in Spanje hoog: in 2012 meer dan 50 procent (Eurostat, 2015). Meer jongeren kiezen ervoor om een opleiding in het hoger onderwijs te gaan volgen. Ze blijven langer studeren of volgen een extra opleiding na een eerste studie. Op deze manier stellen ze het zoeken naar een baan uit en proberen ze hun kansen op de arbeidsmarkt te verbeteren (Rojas Gonzales, 2013). In 2012 scoort Nederland voor alle genoemde indicatoren boven het Europese gemiddelde, behalve voor Uitgaven van onderwijsinstellingen per deelnemer in het primair onderwijs. In vergelijking met het voorgaande jaar zijn in Nederland de uitgaven per deelnemer in alle onderwijssectoren gestegen, vooral in het hoger onderwijs. Dit komt doordat de uitgaven aan universiteiten en hogescholen in 2012 sneller zijn gestegen dan het aantal studenten. Universiteiten en hogescholen hebben in totaal bijna 70 miljoen euro meer aan collegegelden ontvangen en voor bijna 80 miljoen euro meer aan contractonderzoek uitgevoerd voor overheidsinstellingen en internationale organisaties. Van de lumpsumbekostiging die de universiteiten in 2012 ontvingen is een groter deel aan onderwijs besteed dan het jaar ervoor.
CBS | Webartikel, december 2015 12
2.2 Internationale positie Nederland - deel 21) Uitgaven van onderwijsinstellingen per deelnemer primair onderwijs 2010
secundair onderwijs 2011
2012
2010
Dollar
2011
2012
Dollar
Noorwegen
12 255
12 459
12 728
Noorwegen
13 852
13 939
14 450
Denemarken
10 935
9 434
10 953
Oostenrijk
12 551
13 607
13 806
Zweden
9 987
10 295
10 312
Nederland
11 838
12 100
12 296
Ver. Koninkrijk
9 369
9 857
10 017
België
11 004
11 732
12 025
België
8 852
9 281
9 581
Zweden
10 185
10 938
11 177
10 244
10 600
9 563
Frankrijk
10 877
11 109
11 046
Finland
7 624
8 159
8 316
Duitsland
.
10 275
10 650
Nederland
7 954
8 036
8 185
Denemarken
11 747
10 937
10 632
Italië
8 296
8 448
7 924
Ver. Koninkrijk
10 452
9 649
10 085
.
7 579
7 749
Finland
9 162
9 792
9 985
Spanje
7 291
7 288
7 111
Spanje
9 608
9 615
9 141
Frankrijk
6 622
6 917
7 013
Italië
8 607
8 585
8 774
EU-21 gemiddelde
8 277
8 482
8 372
EU-21 gemiddelde
9 471
9 615
9 931
2010
2011
2012
Oostenrijk
Duitsland
Uitgaven van onderwijsinstellingen per deelnemer tertiair onderwijs incl. R&D 2010
tertiair onderwijs excl. R&D 2011
2012
Dollar
Dollar
Ver. Koninkrijk
15 862
14 223
24 338
Ver. Koninkrijk
10 546
10 570
18 593
Zweden
19 562
20 818
22 534
Nederland
10 818
10 665
12 505
Noorwegen
18 512
18 840
20 016
Noorwegen
10 933
11 036
12 010
Nederland
17 161
17 549
19 276
Oostenrijk
10 488
10 487
11 616
Finland
16 714
18 002
17 863
Finland
9 802
10 973
10 728 10 589
Duitsland
.
16 723
17 157
Zweden
9 143
9 922
Oostenrijk
15 007
14 895
15 549
Frankrijk
10 309
10 470
10 361
België
15 179
15 420
15 503
België
9 645
10 075
10 156
Frankrijk
15 067
15 375
15 281
Duitsland
.
10 164
10 025
Spanje
13 373
13 173
12 356
Spanje
9 494
9 436
8 983
9 580
9 990
10 071
Italië
6 266
6 482
6 369
Denemarken
18 977
21 254
.
.
.
.
EU-21 gemiddelde
12 856
13 572
14 955
8 334
8 741
9 963
Italië
Denemarken EU-21 gemiddelde
Bron: OESO, Education at a Glance 2013, Education at a Glance 2014 en Education at a Glance 2015 1) Internationale positie in vergelijking met de EU-21 landen, de 21 OESO-landen die ook lid zijn van de EU: België, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Verenigd Koninkrijk en Zweden. In dit artikel is ook Noorwegen als niet EU-lid bij de vergelijking betrokken.
CBS | Webartikel, december 2015 13
3. Begrippen Onderwijsuitgaven Alle uitgaven aan het Nederlandse onderwijs door overheid, huishoudens, bedrijven en internationale organisaties. Dit zijn uitgaven aan onderwijsinstellingen, aan subsidies, studiefinanciering, tegemoetkoming in de schoolkosten en overige tegemoetkomingen, maar ook de uitgaven voor boeken, materialen en openbaar vervoer door huishoudens. Eventuele ontvangsten zijn met de uitgaven verrekend. Studieleningen worden bij de berekening van de totale onderwijsuitgaven buiten beschouwing gelaten, omdat leningen geen echte uitgaven zijn. Ze worden namelijk na een bepaalde tijd terugbetaald. Ook de aflossingen op studieleningen worden niet meegerekend.
Literatuur Algemene Rekenkamer (2013). Aandachtspunten bij de begroting 2014 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Brief aan de Tweede Kamer, 16–10–2013. Kamerstuk 34000 VIII 7. Europese Commissie(2012). Een andere kijk op onderwijs: investeren in vaardigheden voor betere sociaal-economische resultaten. COM(2012) 669 final. Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s. Eurostat (2015). Unemployment statistics. Table 1: Youth unemployment figures, 2012–2014Q4 (%). http://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php/ Unemployment_statistics#Recent_developments_in_unemployment_at_a_European_and_ Member_State_level Eurostat (2014). Tertiary students (ISCED 5–6) by field of education and sex. http://ec.europa.eu/eurostat/data/database – Database by themes – Population and social conditions – Education and training (edtr) – Education-administrative data until 2012 (ISCED 1997) (educ_uoe_h) – Enrolments, graduates, entrants, personnel and language learning – absolute numbers (educ_isced1997) – Tertiary students (ISCED 5–6) by field of education and sex (educ_enrl5). Eurydice (2014). National Sheets on Education Budgets in Europe 2014. Eurydice – Facts and Figures. December 2014. Brussel: Education, Audiovisual and Culture Executive Agency (EACEA) – Education – Eurydice and Policy Support. Verkregen via internet: http://eacea.ec.europa.eu/education/eurydice/documents/facts_and_figures/National_ Budgets.pdf.
CBS | Webartikel, december 2015 14
HESA, Higher Education Statistics Agency (2015). Table J – Income and expenditure of HE providers 2009/10 to 2013/14. https://www.hesa.ac.uk/component/ pubs/?Itemid=&task=show_year&pubId=1709&versionId=35&yearId=322. Table 1 – All students by HE institution, level of study, mode of study and domicile 2011/12 en Table 1 – All students by HE institution, level of study, mode of study and domicile 2012/13. https://www.hesa.ac.uk/content/view/1973/239/. HEFCE, Higher Education Funding Council for England (2014). Global demand for English higher education: An analysis of international student entry to English higher education courses. Bristol, HEFCE. Ministerie van Economische Zaken (2014). Nederlands Nationaal Hervormingsprogramma 2014. Nederland: Tweede Kamer der Staten-Generaal. Blg-314875. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2013). Nationaal Onderwijsakkoord: de route naar geweldig onderwijs. Convenant, 19–09–2013. https://www.rijksoverheid.nl/ documenten/convenanten/2013/09/19/nationaal-onderwijsakkoord-de-route-naar-geweldigonderwijs Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2014). Uitwerking Begrotingsafspraken 2014. Kamerbrief, 03–03–2014. OESO (2015), Education at a Glance 2015: OECD Indicators. OECD publishing. http://dx.doi.org/10.1787/eag-2015-en OESO (2014), Education at a Glance 2014: OECD Indicators. OECD publishing. http://dx.doi.org/10.1787/eag-2014-en OESO (2013), Education at a Glance 2013: OECD Indicators. OECD publishing. http://dx.doi.org/10.1787/eag-2013-en Rojas Gonzales, G. (2013). Spain – Country Note – Education at a Glance 2013: OECD Indicators. OECD publishing. http://www.oecd.org/edu/Spain_EAG2013%20Country%20Note.pdf
CBS | Webartikel, december 2015 15
Verklaring van tekens Niets (blanco) . * **
Een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen Het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim Voorlopige cijfers Nader voorlopige cijfers
2014–2015
2014 tot en met 2015
2014/2015
Het gemiddelde over de jaren 2014 tot en met 2015
2014/’15 2012/’13–2014/’15
Oogstjaar, boekjaar, schooljaar enz., beginnend in 2014 en eindigend in 2015 Oogstjaar, boekjaar, enz., 2012/’13 tot en met 2014/’15 In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.
Colofon Uitgever Centraal Bureau voor de Statistiek Henri Faasdreef 312, 2492 JP Den Haag www.cbs.nl Prepress Studio BCO, Den Haag Ontwerp Edenspiekermann Inlichtingen Tel. 088 570 70 70 Via contactformulier: www.cbs.nl/infoservice © Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire, 2015. Verveelvoudigen is toegestaan, mits CBS als bron wordt vermeld.
CBS | Webartikel, december 2015 16