1643
Bijlagen
Tweede Kamer
1—2
i
Nota inzake de deviezenpositie
1643 2
1643 1
NOTA
GELEIDENDE BRIEF
Aan de Heer Voorzitter van de Tweede Kamer der Statcn-Generaal
I.
's-Gravenhage, 11 Mei 1950.
Mede namens zijn Ambtgenoten van Economische Zaken, Buitenlandse Zaken en van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening heeft de ondergetekende de eer L Hoogedelgestrenge hierbij aan te bieden een Nota inzake de deviezenpositie. De Minister van Financien, P. LIEFTINCK.
INHOUDSOPGAVE Blz. I. De achtergrond van de recente ontwikkeling op deviezengebied II. Het Europese Herstel Programma
1 7
III. De betekenis van de binnenlandse monetaire ontwikkeling voor de betalingsbalans
11
IV. De ontwikkeling van het betalingsverkeer met het buitenland a. De Europese samenwerking op het gebied van het betalingsverkeer b. De Benelux c. Het dollargebied en Latijns-Amerika d. Groot-Brittannië en het overige sterlinggebied . . . . e. Duitsland ƒ. Indonesië, Suriname en de Nederlandse Antillen . . g. Overige landen
13 I8 19 22 24 26 27
V. De betekenis van de liberalisatie van het goederenverkeer voor de betalingsbalans
29
13
VI. De betekenis van de landbouwpolitiek voor de betalingsbalans 1? VII. De invloed van de devaluatie op de ontwikkeling van de betalingsbalans VIII. De voorlopige betalingsbalans over 1949
38
IX. Slotbeschouwing
41
BIJLAGEN Handelingen der Staten-Generaal
35
45 Bijlagen
1949—1950
De achtergrond van de recente ontwikkeling op deviezengebied
In de vijf jaren, die thans sedert de bevrijding van Nederland zijn verstreken, heeft het deviezenprobleem de voortdurende zorg der Regering gehad. De ondergetekenden menen, dat een terugblik op hetgeen zich in deze periode heeft voltrokken het inzicht in de huidige vraagstukken belangrijk kan verhelderen. Tot de belangrijkste verschijnselen op het internationale deviezengebied behoren de pogingen, sinds geruime tijd ondernomen, om het aanvankelijk bilateralisme terug te dringen en te vervangen door een multilateraal betalingssysteem. Deze ontwikkeling is geenszins afgesloten en definitieve resultaten laten nog op zich wachten. De tendentie zelve is echter onmiskenbaar; zij beheerst de dynamiek, die zich gedurer.de de verslagperiode heeft voorgedaan. Het bilateralisme, zowel op het gebied van het handels- als op dat van het betalingsverkeer, is een rechtstreeks product van de oorlogsperiode. Men.kan, achteraf bezien, moeilijk volhouden dat het bilaterale stelsel weloverwogen is ingevoerd. Veeleer moet men vaststellen dat de omstandigheden onmiddellijk na de bevrijding de Regeringen geen andere keuze lieten. Billijkheidshalve moet worden vastgesteld, dat het bilaterale stelsel onmiddellijk na de oorlog een nuttige functie heeft vervuld. In het belang van allen moest uit de algemene chaos in de kortst mogelijke tijd een ordelijk economisch geheel worden gevormd; hiertoe hebben de bilaterale handels- en betalingsaccoorden stellig een belangrijke bijdrage geleverd. De Europese landen, die gedurende vele jaren geen normale economische betrekkingen met elkander en met de buitenwereld hadden onderhouden, moesten trachten de internationale arbeidsverdeling tot nieuw leven te wekken. De meeste worstelden met ernstige materiële oorlogsschade, met economische ontwrichtingen van iedere soort, met monetaire moeilijkheden, met verwrongen prijsstelsels. Onder die omstandigheden was de snelste en doeltreffendste procedure om het internationale contact te doen herleven: de rechtstreekse onderhandeling van land tot land. In de periode van acute goederenschaarste, waardoor de na-oorlogse toestand aanvankelijk werd gekenmerkt, was men allerwegen geneigd een scherp onderscheid te maken tussen „sterke" en „zwakke" producten. Tot de eerste categorie behoorden die goederen, die van groot belang waren, hetzij voor de handhaving van een minimum levenspeil, hetzij voor het weder op gang brengen van de algemene bedrijvigheid. Het internationale aanbod van deze producten bleef sterk ten achter bij de zeer grote vraag. Tot de tweede groep behoorden goederen met een luxe karakter, waarvoor in de nationale reconstructieprogramma's geen plaats was ingeruimd. Het internationale aanbod hiervan overtrof de vraag, die door de onderscheiden Regeringen zoveel mogelijk werd onderdrukt. Gegeven deze toestand, behoorde een hervatting van de handel op multilaterale grondslag tot de onmogelijkheden. Vrijwel ieder land zou geprobeerd hebben zijn invoer te beperken tot de categorie der sterke producten en zijn uitvoer tot die der zwakke artikelen. De moeilijkheden, die hieruit zouden voortspruiten, konden slechts worden vermeden door een binding tot stand te brengen tussen de leveranties die twee landen bereid waren aan elkander te verrichten. Vereist was dus een afspraak, waarin de onderlinge uitwisseling van sterke en zwakke producten zorgvuldig was vastgelegd, en waarin een voor beide partijen aanvaardbaar in- en uitvoerpakket was overeengekomen. De bilaterale betalingsaccoorden waren van deze bilaterale handelsaccoorden het logische complement. De meeste landen hadden zich tijdens en na de oorlog gedwongen gezien strenge deviezenbeperkingen
1643 2 Nota inzake de deviezenpositie af te kondigen, die het internationale betalingsverkeer volledig afhankelijk maakten van de toestemming der overheid. Bij ieder handelsaccoord behoorde daarom een betalingsaccoord, waarin voorzien werd op welke wijze de transacties, voortvloeiende uit de handelsovereenkomst, met overheidsvergunning konden worden afgewikkeld. De monetaire afspraken werden aangevuld met regelingen omtrent de voldoening van wederzijdse dienstverlening, en, veelal in een later stadium, omtrent de betaling van kapitaalopbrengsten. De hier geschetste methode schiep de gelegenheid om met alle eigenaardigheden van iedere tweezijdige relatie, zowel op handelspolitiek als op monetair gebied, zo volledig mogelijk rekening te houden. In de maanden volgende op de bevrijding kwamen, wat Nederland betreft, in snel tempo regelingen van dit soort tot stand met de belangrijkste landen die, evenals wij, het internationale handels- en betalingsverkeer aan overheidscontrole hadden onderworpen. De bilaterale betalingsaccoorden konden op zichzelf worden beschouwd als een belangrijk verbeterde editie van de vooroorlogse ciearingverdragen. Omtrent de noodzaak, om allerwegen het internationale betalingsverkeer aan strenge normen te binden, kon geen twijfel bestaan. Waar men echter vóór de oorlog starre en moeilijk hanteerbare betalingsregelingen had toegepast, introduceerde men thans aanzienlijk soepeler afspraken, die door de invoeging van een tweezijdig monetair crediet aan de ontwikkeling van het handelsverkeer een ruime armslag boden. De eis, dat de debiteur, bij overschrijding van het manupilatiecrediet („swing"), gehouden was goud of converteerbare valuta over te dragen, was men aanvankelijk geneigd als normaal te beschouwen. Gedurende het eerste jaar van zijn bestaan maakte het bilaterale stelsel een snelle wederaanknoping van de verbroken handelsrelaties mogelijk, ieder land beschikte in het bilaterale verkeer over swings, die een zeer nauwkeurige planning van de onderlinge handel (onder de gegeven omstandigheden overigens een onmogelijkheid) overbodig maakten. De landen, die door de oorlog naar verhouding het minst hadden geleden, waren in het algemeen bereid tot internationale credietverlening. De algemene goederenschaarste belette voorlopig de totstandkoming van een overmatig eenzijdige ontwikkeling. In de gevallen, waarin niettemin het monetaire crediet werd overtrokken, putte men vooralsnog zonder veel bezwaar uit de tijdens de oorlog onder de Amerikaanse Custodian geaccumuleerde dollarreserves. Reeds in de loop van 1947 echter begonnen zich in dit beeld wijzigingen ten ongunste af te tekenen. Het aantal gevallen, waarin de swing (naar zijn aard een liquiditeitscrediet) geheel door de financiering van een permanent importoverschot in beslag werd genomen, nam toe. Tegelijkertijd werd het duidelijk, dat de algemene dollarschaarste veel ernstiger afmetingen aannam dan men aanvankelijk had vermoed, zodat de bereidheid om harde valuta te besteden voor importen, die niet afkomstig waren uit het dollargebied, kleiner werd. Hoewel van een vastlopen van het bilaterale verkeer omstreeks de zomer van 1947 nog niet kon worden gesproken, was het toch duidelijk, dat moeilijkheden niet zouden uitblijven. Van 1947 dateert dan ook de tendentie, waarop in het voorgaande werd gedoeld, t.w. de pogingen tot doorbreking van het bilateralisme, dat zijn bloeiperiode had overleefd. Geleidelijk begonnen zich tegen de afwikkeling van het handels- en betalingsverkeer via kanalen zonder onderlinge communicatie bezwaren voelbaar te maken, die tot actie noopten. De omstandigheid, dat de werking van het bilaterale stelsel weerstanden in het leven riep, leidde er toe, dat men zich allerwegen, scherper dan aanvankelijk, rekenschap moest geven van de tekortkomingen van dat systeem en van de middelen, die zouden moeten worden aangewend om tot een meer bevredigende toestand te geraken. De problemen, die in dit verband voor Nederland rezen, wijken naar hun aard niet af van de vraagstukken, waarvoor vele andere landen een oplossing moesten zoeken. Op grond van de mededelingen, die reeds in voorgaande deviezennota's werden verstrekt, geven de ondergetekenden er de voorkeur aan zich bij de volgende schets te plaatsen op Nederlands standpunt, waarbij veel van hetgeen omtrent ons land wordt opgemerkt mutatis mutandis op diverse andere Europese landen mede van toepassing is. Aanvankelijk deden de evoluties op de onderscheiden monetaire accoordrekeningen zich voor als een reeks los van elkander staande ontwikkelingsverschijnselen. Ieder handelsaccoord werd op zijn eigen verdiensten beschouwd. In sommige gevallen zag Nederland kans een belangrijke invoer van sterke producten te bedingen; in andere gevallen was de samenstelling van het importpakket minder interessant. Bepaalde landen waren bereid Nederland credieten te verstrekken; sommige wensten geen leveranties te verrichten anders dan via het monetaire accoord. Op grond van zijn algemene goederenhonger en van de zware eisen, gesteld door het reconstructieprogramma, kwam
Nederland in vele bilaterale relaties in een debiteurpositie te verkeren. De Regering stond voor een dubbele taak. Enerzijds moest zij streven naar een redelijk consumptieniveau, voldoende om de volkskracht in stand te houden en om de wil tot arbeidsinspanning niet averechts te beïnvloeden. De consumptie werd door een uitgebreid stelsel van distributiemaatregelen ingetoomd en volgens absolute maatstaven kon het niveau aanvankelijk stellig niet hoog worden genoemd. Een verdere reductie van dat levenspeil was niet slechts uit psychologische en sociale overwegingen ongewenst, maar zou bovendien de productie ernstig hebben geremd. Anderzijds echter moest de Regering tegelijkertijd een uitgebreid investeringsprogramma ten uitvoer leggen. Dit programma moest noodzakelijk ambitieus zijn, omdat alleen door een snelle wegwerking van het tekort aan kapitaalgoederen een herstel van normale economische verhoudingen kon worden tot stand gebracht. De opeenstapeling echter van het consumptie- en investeringsprogramma, die beide, mede in verband met de sterk toenemende bevolking, van essentiële betekenis moesten worden geacht, stelde eisen, waaraan de Nederlandse economie, zelfs bij de gegeven buitenlandse credietverlening en de aanwezige bereidheid tot aanwending van reserves, niet kon voldoen. Drie jaren na de bevrijding was een toestand bereikt, waarin Nederland adem tekort kwam, en het tijdstip leek nabij waarop öf het consumptieniveau, öf de investeringsactiviteit, ofwel beide in combinatie, ingrijpend moesten worden beperkt, met alle noodlottige gevolgen vandien. Op dat moment bracht de Marshall-hulp voorlopig de oplossing uit de nood. Dank zij de bijzondere hulpverlening, die Nederland sedertdien geniet, kon niet slechts het dreigende gevaar worden afgewend, maar de reconstructie krachtdadig worden voortgezet. Op grond van het voorgaande was de weg, die de Nederlandse Regering moest bewandelen, duidelijk uitgestippeld. Zij had enerzijds tot taak, mede door een verstandig gebruik van de hulp die door het buitenland en met name door de Verenigde Staten werd geboden, de productie zodanig op te voeren, dat in de toekomst, wanneer op regelmatige hulpverlening niet langer zou mogen worden gerekend, Nederland physiek in staat zou zijn een verantwoord consumptieniveau en een noodzakelijk investeringspeil zelfstandig te handhaven. Anderzijds moest zij nastreven de binnenlandse koopkracht in te tomen, ten einde langs die weg de betalingsbalanspositie te verbeteren. De beide taken hangen in zoverre nauw samen, dat de juiste besteding van de Marshall-hulp tegelijkertijd kan en dus moet worden dienstbaar gemaakt aan het sluitend maken van de betalingsbalans en aan het consolideren van het interne monetaire evenwicht. Zoals in de volgende paragrafen nader zal worden uiteengezet, heeft de Amerikaanse hulpverlening, in haar verschillende vormen, tot dusverre in belangrijke mate tot bereiking van de gestelde doeleinden bijgedragen. Dit geldt zowel voor de directe hulpverlening, dienend tot rechtstreekse dekking van het dollartekort, als voor de door Nederland ontvangen trekkingsrechten, die onze importmogelijkheden in Europa hebben vergroot. Het laatste aspect van de Amerikaanse hulpverlening is vooral van betekenis voor de totstandkoming van de Benelux, waarover hieronder nog nader zal worden gesproken. De grote waarde van de Marshall-hulp is niet slechts gelegen in het feit, dat zij Nederland in staat heeft gesteld te profiteren van een Amerikaans geschenk, maar met name dat dit geschenk heeft bijgedragen tot aanmerkelijke sanering van de algehele toestand. De Amerikaanse hulpverlening heeft dus niet slechts een pijnstillende werking uitgeoefend, maar zij heeft, wat veel belangrijker is, genezend gewerkt. Het is de taak van de Nederlandse Regering er voor te zorgen, dat in de resterende Marshall-periode dit genezingsproces wordt voortgezet en voltooid. De pogingen tot stabilisatie van de interne monetaire toestand, waarvan een zeer belangrijke invloed op de betalingsbalanspositie uitgaat, dateren van het eerste optreden der Regering in bevrijd Nederland. Herinnerd moge worden aan de geldzuivering, de bijzondere heffingen en alle maatregelen die daarmede annex waren en zijn. Ondanks deze forse interventie bleef Nederland voorlopig in een toestand van interne monetaire spanningen verkeren, hetgeen met name werd veroorzaakt door het feit dat het grote kastekort van 's Rijks Schatkist, waartoe de credietverlening aan Indonesië belangrijk bijdroeg, zonder geldvermeerdering niet kon worden gefinancierd. Omstreeks medio 1948 gelukte het de geldcirculatie op het toen bereikte peil te stabiliseren. De normalisering leidde er toe, dat in de loop van 1948 kon worden begonnen met de liquidatie van een belangrijk gedeelte van de uit de oorlog daterende prijs- en distributievoorschriften. De Nederlandse Regering stelde zich op het standpunt, dat deze maatregelen in het algemeen moesten worden beschouwd als interventies die haar bestaansrecht ontleenden aan de bijzondere omstandigheden, hetgeen inhoudt dat zij voor afschaffing in aanmerking kwamen zodra zij haar functie hadden vervuld.
1643 2 Nota inzake de deviezenpositie In het na-oorlogse systeem echter moet ieder monetair accoord en dus • Deze ontwikkeling werd in belangrijke mate gesteund door de -wens van de Regering om met de Belgisch-Luxemburgse Econo- iedere bilaterale positie naar zijn eigen kenmerken worden beschouwd. mische Unie tot een grotere mate van samenwerking te geraken. De Wanneer de ene partij, nadat een bepaald punt is bereikt, geen verder besprekingen in Benelux-verband, die, na de voorbereidende onder- crediet wil verlenen, terwijl de andere niet geneigd is voor afdekking zorg te dragen, ontstaat de noodzaak om het handelsverkeer in een handelingen te Londen, in het voorjaar van 1946 opnieuw waren opgevat, kwamen van monetair standpunt in een interessant sta- keurslijf te persen, waarvan het onder alle omstandigheden schade dium, toen op de conferentie op het Chateau d'Ardenne (Juni 1948) ondervindt. Een bilateraal evenwicht zal in de practijk slechts zelden kunnen worden bereikt, doordat het debiteurland zijn export naar de voor het eerst de noodzaak tot het tot stand brengen van een onderwederpartij vergroot. In de regel zal het erop neerkomen, dat de linge inwisselbaarheid van gulden en frank in discussie werd gebracht, bij welke gelegenheid de regeringen zich tevens verdiepten debiteur zijn import moet beperken, zodat het streven naar bilateraal in de vraag, welke prealabele voorwaarden vóór het vestigen van de evenwicht leidt tot een verkleining van de omvang van het interinwisselbaarheid moesten zijn vervuld. Tot die prealabele voorwaar- nationale verkeer. Bovendien leidt het streven naar bilateraal evenwicht in vele gevallen tot de toepassing van handelspolitieke prakden behoorden de realisering zowel van het interne monetaire eventijken, die de verhoudingen in sterke mate kunnen vertroebelen. wicht als van het betalingsbalansevenwicht: de diverse voorschriften Een tweede weg, waarlangs men kan trachten de bilaterale moeiop het gebied van prijsbeheersing, distributie en subsidiëring zouden tevens moeten verdwijnen, omdat bij hun voortbestaan een op vrije lijkheden op te lossen, is door afschaffing van de vermelde goud- en uitwisseling gebaseerde Economische Unie niet mogelijk zou zijn. dollarclausule. Het punt, waarop aanvankelijk goud- en dollarbetalingen noodzakelijk worden, wordt dan omgezet in een z.g. praatDe doeleinden, die de Nederlandse Regering reeds op grond van punt, hetgeen inhoudt, dat partijen zich met elkander moeten verbinnenlandse overwegingen nastreefde, bleken dus parallel te lopen met hetgeen ten behoeve van de totstandkoming van de Benelux staan, teneinde een accoord te bereiken over de middelen, die dienstig zijn om een verdere eenzijdige ontwikkeling van het verkeer te voormoest worden verricht. komen. Een principiële oplossing wordt door deze methode weliswaar In het licht van de geschetste omstandigheden trachtte de Neder- niet bereikt, maar het bilaterale stelsel wordt minder star. Een landse Regering op de hierboven uiteengezette wijze in eigen huis debiteurland krijgt de tijd en de gelegenheid om bilaterale aanpassing tot stand te brengen, zonder dat het zich bij voortduring bedreigd de voorwaarden te scheppen waaronder het betalingsbalansprobleem tot een oplossing moest worden gebracht. De terugkeer naar nor- voelt door een niet te verdragen deviezenverlies. Nederland heeft male internationale verhoudingen op financieel en monetair gebied laatstgenoemde weg sedert 1948 stelselmatig bewandeld en in een is echter geen zaak, die door enig land uit eigen kracht volledig kan aantal gevallen heeft deze procedure tot zeer goede resultaten geleid. worden gerealiseerd. Het is een probleem van internationale orde, Met de landen, die evenals wij in vele gevallen een debiteurpositie tot de oplossing waarvan ieder land afzonderlijk zijn bijdrage ver- innemen, werd men het over de afschaffing van de goudclausule in mag te leveren, maar waarvoor ten slotte evenzeer een belangrijke het algemeen gemakkelijk eens. In de verhouding met de typische mate van internationale samenwerking gebiedend noodzakelijk is. crcditeurlanden echter, kon goudbetaling niet steeds worden vermeden. Aan Zwitserland b.v. moest Nederland tot en met het najaar De Regering heeft aanvankelijk de verwachting gekoesterd dat het van 1949 regelmatig goud overdragen. Internationale Monetaire Fonds het orgaan zou zijn, dat het herstel van normale valutaverhoudingen zou helpen tot stand brengen. Het Inmiddels leidt de afschaffing van de goudclausule wel tot verbleek echter vrij spoedig dat het statuut van het I.M.F. onvoldoende zachting van de gevolgen van het bilateralisme, maar zij heft de rekening had gehouden met de toestand, die zich in de jaren onmid- nadelen, die het stelsel aankleven, niet op. Een meer principiële doordellijk volgende op de bevrijding ontwikkelde, zodat het Fonds niet breking van het bilaterale systeem was dus geboden, indien men tot in staat was de in dat verband vereiste activiteit te ontplooien. Na normalisering van het internationale betalingsverkeer wilde geraken. de totstandkoming van de Marshall-hulp heeft het Fonds gemeend Hiertoe is het nodig, dat de waterdichte schotten, die de ondervoorshands zijn dollarmiddelen niet meer voor Marshall-landen ter scheidene betalingsstromen van elkander scheiden, worden weggebeschikking te moeten stellen. Het gevolg was dat het internationale broken, dat de algemene samenhang van de betalingsbalans, die bij overleg, waartoe de valuta-situatie aanleiding gaf, moest worden ge- de vestiging van het bilaterale systeem was verloren gegaan, wordt voerd, hetzij in bilateraal verband, hetzij in het kader der Organisahersteld. tion for European Economie Cooperation (O.E.E.C.), de organisatie Het werd reeds vermeld, dat deze taak niet door enig land indivivan aan het Marshall-plan deelnemende landen, die in het voorjaar dueel kan worden ter hand genomen. De omstandigheid, dat een land van 1948 te Parijs werd opgericht. zijn totale betalingsbalans in evenwicht brengt, houdt geenszins in dat Bilaterale betalingsaccoorden vereisen uiteraard veelvuldig contact daarmede het einde van de moeilijkheden is bereikt. Ook binnen het tussen de partijen, die in onderling goedvinden ten aanzien van haar kader van een betalingsbalans, waarvan de totale cijfers in evenwicht onderlinge betalingsverkeer een regeling hebben getroffen. Sinds de zijn, kunnen en zullen zich bilaterale onevenwichtigheden voordoen, bevrijding heeft Nederland dan ook met vrijwel alle landen, die een die bij ontstentenis van een algemene mogelijkheid tot onderlinge' zelfstandige valutapolitiek voeren, niet slechts eenmaal maar veelal inwisseling der onderscheidene bij het betalingsverkeer betrokken bij herhaling besprekingen gevoerd. Zoals reeds eerder werd opge- valuta's niet in elkaar kunnen worden gepast. merkt, beschouwde men het aanvankelijk allerwegen als normaal, De eerste poging, die in samenwerking tussen een aantal landen dat het land, dat in een bilaterale verhouding voor meer dan een overeengekomen bedrag (het manipulatiecrediet of de „swing") werd ondernomen om het bilateralisme te doorbreken, bestond dan debiteur werd, zijn verdere schuld in goud of dollars afdekte. Naar- ook in een regeling, die ten doel had de onderlinge niet-inwisselmate echter de gevallen, waarin een zodanige afwikkeling vereist bare vorderingen en schulden, voortspruitend uit het bilaterale verkeer, tegen elkander weg te strepen. De waterdichte schotten werden was, toenamen, en naarmate bovendien de dollarschaarste zich scherhierdoor weliswaar niet afgebroken, maar de onderling gescheiden per ging aftekenen, werden voor de debiteurlanden de consequenties betalingskanalen werden althans door een sluizenstelsel met elkaar van dat systeem minder aanvaardbaar. In de loop van 1947 begon, zoals reeds werd opgemerkt, het bilaterale stelsel in een aantal verbonden. Deze regeling was gebaseerd op de gedachte, dat ieder land, dat in sommige bilaterale verhoudingen vorderingen en in andere gevallen te knellen. schulden bezit, er in het algemeen mee gebaat zou zijn als het deze Langs verschillende wegen heeft men getracht aan de last van positieve en negatieve saldi tegen elkander kon compenseren. Tot goud- en dollarbetalingen in het accoordverkeer te ontkomen, waar- dit doel moest er dus een band gelegd worden tussen de onderbij uiteraard een belangentegenstelling ontstond tussen de landen, scheidene bilaterale accoorden, op grond waarvan de noodzakelijke die in overwegende mate crediteurposities innamen en die, welke zich overboekingen mogelijk zouden worden. in hoofdzaak tot debiteur ontwikkelden. Allereerst ontstond er een In het najaar van 1947 werd tussen Frankrijk, Italië, België, Luxemneiging om in het bilaterale handelsverkeer naar evenwicht te streven, burg en Nederland een accoord in de bovenbedoelde geest gesloten; waardoor overschrijding van de toegestane credietmarge zou worden diverse andere West-Europese landen sloten zich bij deze groepering vermeden. Deze pogingen slaagden in het algemeen slecht en, zelfs aan. Het resultaat van de compensaties bleef gering en een belangals zij succes mochten hebben gehad, zouden zij op de duur toch tot rijke ontlasting van het bilaterale systeem werd niet bereikt. Het bleek een ontwrichting van de internationale handel hebben geleid. Een dat de scheve ontwikkeling van het onderlinge verkeer der samenoptimale internationale arbeidsverdeling brengt zelden mede, dat werkende landen, met name de omstandigheid dat sommige landen twee landen elkaar over en weer tot een gelijke waarde goederen binnen de groep een uitgesproken crediteur- en andere een overeenleveren en diensten bewijzen: in het algemeen behoeft tegen een dergelijk gebrek aan bilateraal evenwicht geen enkel bezwaar te bestaan, komstige debiteurpositie innamen, aan een ver doorgevoerde compensatie in de weg stond. indien ieder land slechts ervoor zorg draagt, dat zijn totale betalingsbalanspositie (d.i. de optelling van al zijn bilaterale posities) In de zomer van 1948 werd tot het bovenomschreven doel een in evenwicht verkeert. tweede poging ondernomen, ditmaal door de O.E.E.C. Er kwam een
1643 2 Nota inzake de deviezenpositie intra-Europees betalingsaccoord tot stand, dat allereerst ten doel had I omstandigheden in het internationale verkeer geleidelijk werden compensaties tot stand te brengen, maar dat, in afwijking van zijn t teruggedrongen, steeg de economische betekenis van de wisselvoorganger, mede berustte op de zg. aan de Marshall-hulp ontleende | koersen. Toen bleek ook dat er spanningen bestonden, die aan een trekkingsrechten. In die gevallen, waarin ten aanzien van een bilate- verdere ontplooiing van dit verkeer in de weg stonden. Hoewel de devaluatiegolf van September 1949 niet het resultaat rale verhouding een onevenwichtigheid ten nadele van een der partijen werd verwacht, kon de vermoedelijke crediteur aan de debiteur | is geweest van gecoördineerd internationaal overleg, heeft zij niettemin een aantal opvallende wanverhoudingen weggenomen. Het een trekkingsrecht verlenen, dat laatstgenoemde de mogelijkheid bood een tekort tot het bedrag van dit recht af te dekken uit mid- valt te verwachten, dat de normalisering van het betalingsverkeer makkelijker zal vallen dan bij de oude koersen het geval geweest delen, die de crediteur gratis te zijner beschikking stelde. De crediteur kon dit geschenk aanbieden op grond van de omstandigheid, zou zijn. Sinds het najaar van 1949 is de O.E.E.C. doende een bres te slaan dat hem in het kader van de Marshall-hulp de tegenwaarde in in het stelsel van bilaterale handelsbeperkingen. Een liberalisatiedollars door de Amerikaanse Regering werd vergoed. programma is aangenomen op grond waarvan de deelnemende lanDit tweede accoord bracht voor het intra-Europese betalingsverkeer een aanzienlijk grotere ontlasting dan zijn voorganger. Het den zich hebben verbonden 50 % van hun onderlinge handelsverkeer, op basis van het verloop in 1948, van quantitatieve beperkingen te nuttige effect steunde echter meer op de trekkingsrechten, dan op bevrijden. De goederen, die op de vrije lijsten zijn geplaatst, kunnen de eerder genoemde compensaties, welke opnieuw niet meer dan een dus niet meer aan contingentering worden onderworpen. geringe omvang bereikten. De op zet is, dat deze liberalisatie in de komende maanden verdere Naast deze voordelen bezat het accoord van 1948 ook nadelen, vorderingen zal maken. Voorts bestudeert men de mogelijkheid om voortspruitende uit de omstandigheid, dat de regeling ten aanzien eveneens de bestaande beperkingen in het internationale dienstenvan deze trekkingsrechten het handelsverkeer in sterke mate aan banden legde en in het algemeen het bilaterale karakter van dit verkeer (de zgn. onzichtbare posten) af te schaffen. De doorbreking van het bilateralisme op het gebied van het intraverkeer accentueerde. De trekkingsrechten konden namelijk door iedere debiteur slechts Europese betalingsverkeer wordt op dit moment te Parijs bestubij een bepaalde vooraf aangewezen crediteur worden besteed, het- deerd. Het doel, dat wordt nagestreefd, is de afsluiting van een multilateraal betalingsaccoord. ter vervanging van het intra-Europese begeen tot moeilijkheden aanleiding gaf in die gevallen, waarin de feitelijke ontwikkeling van het handelsverkeer afweek van de aanvankelijk talingsaccoord 1949, dat op 1 Juli a.s. afloopt. In een zodanig accoord zal ieder deelnemend land „en régie" zijn, wanneer zijn begemaakte prognose. talingsbalans globaal in evenwicht is; wanneer aan deze voorwaarde In het intra-Europese betalingsaccoord, dat in de zomer van 1949 tot stand kwam en dat het eerder genoemde accoord van 1948 ver- is voldaan, mag de positie der bilaterale verhoudingen niet langer inving, heeft men dan ook getracht een grotere mate van multilate- teressant zijn. De Nederlandse Regering is met deze doelstelling van raliteit in te voeren door een gedeelte van de trekkingsrechten harle accoord en is bereid aan de totstandkoming van een multiniet langer te binden aan bepaalde debiteur- en crediteurverhoudingen, laterale betalingsregeling krachtig mede te werken. De Amerikaanse autoriteiten hebben van deze onderhandelingen grote verwachtingen, maar door de rechthebbenden op de trekkingsrechten de bevoegdheid en zijn voornemens uit de Marshall-hulp 1950 1951 een belangrijk te verlenen, dat gedeelte naar goeddunken in een willekeurig bedrag af te zonderen, dat bestemd is om de werking van een multiO.E.E.C.-land te besteden. De dollartegenwaarde van de trekkingslateraal accoord mogelijk te maken. Technisch is de precisering van rechten komt in dat geval ten goede aan het land, waarop deze een accoord in deze geest geen eenvoudige bezigheid, en vele prorechten in feite worden uitgeoefend. blemen zullen alsnog moeten worden opgelost. De Regering hoopt Van 1947 tot 1949 heeft de evolutie naar een grotere mate van dat op dit gebied eerlang resultaten zullen kunnen worden gemeld. multüateralisatie zich dus langzaam en zonder spectaculaire resulDe diverse pogingen om het bilaterale stelsel te doorbreken, wortaten ontwikkeld. Sedert het najaar van 1949 is er echter een belang- den ondernomen in verschillende groeperingen. Voor Nederland is rijke versnelling in deze gang van zaken waar te nemen. Verscheidene in de eerste plaats de Benelux-samenwerking van belang. De drie oorzaken zijn hiervoor aan te wijzen. landen beraden zich thans over de vraag, op welke wijze de bestaande In de eerse plaats gaat er van Amerikaanse zijde een versterkte Voor-Unie in een beperkte Economische Unie kan worden omgezet. aandrang uit tot verdergaande afspraken te geraken dan tot dus- j In de tweede plaats streeft men naar regionale groeperingen, waarverre het geval is geweest. Men geeft er zich rekenschap van, dat j bij een klein aantal landen hun economische samenwerking verder met de afsluiting van het lopende Marshall-jaar (30 Juni 1950) de voortzetten dan in een grotere groep mogelijk is. De Nederlandse helft van de vierjarige Marshall-periode zal zijn afgelopen. Men Regering acht regionale afspraken nuttig in zoverre zij er in slagen oordeelt, niet ten onrechte, dat het dus tijd wordt, dat de verdere een gewenste mate van samenwerking sneller of vollediger tot stand ontwikkeling, die voor de stabiliteit van Europa noodzakelijk is, te brengen dan anders het geval zou zijn. Zij geeft echter de voorzich begint af te tekenen. Op het gebied van de doorbreking van keur aan de grotere groepering, indien het in dit verband mogelijk het bilateralisme valt, aldus de Amerikaanse inzichten, nog veel en is tot effectieve resultaten te geraken. belangrijk resultaat te boeken. De ondergetekenden kunnen dus vaststellen dat zich op velerlei In "de tweede plaats kan men opmerken, dat de omstandigheden in Europa zich in een aantal landen zodanig hebben ontwikkeld, gebied ontwikelingen aftekenen, die de hoop vestigen, dat de lange dat een poging om tot doorbreking van het bilaterale systeem te strijd, die sedert 1945 op vele punten is gevoerd, vruchten zal gaan afwerpen. In de volgende paragrafen zullen een aantal evoluties, geraken kans op slagen begint te bieden. In de derde plaats is geleidelijk een mentaliteit gerijpt, die het die in deze algemene beschouwing in grote lijnen zijn geschetst, meer streven naar multüateralisatie aanvaardt. Het aantal dergenen, die in details worden beschreven. het bilateralisme beschouwen als iets dat op zichzelf waardevol is, neemt voortdurend af. Men is bereid te zoeken naar een beter II. Het Europese Herstel Programma systeem, maar verkeert in sommige gevallen nog in het ongewisse omtrent de weg, waarlangs een multilateraal stelsel kan worden tot Het is thans ruim twee jaar geleden, dat het Europese Herstel Prostand gebracht. gramma (E.H.P.) in werking werd gesteld en het lijkt gewenst na te De omstandigheden zijn gunstiger in zoverre in een toenemend gaan in hoeverre dit grootse 4-jaren plan, dat 1 Juli 1952 komt te aantal West-Europese landen de monetaire toestand opklaart en omdat, hand in hand daarmede, de bijzondere oorzaken, die eertijds eindigen, in zijn opzet tot nog toe geslaagd mag heten. Hierbij moge gememoreerd worden, dat de ontwerpers zich aanvankelijk twee oogtot aanvaarding van het bilaterale stelsel noopten, bezig zijn te vermerken gesteld hadden, t.w. dwijnen. De omstandigheden zijn bovendien, naar zich laat aana. West-Europa te behoeden voor een volledige economische inzien, gunstiger geworden, sedert in het najaar van 1949 een koers- j herziening op grote schaal plaats vond, die, voorzover men thans eenstorting en het te herstellen van de gevolgen van de tweede kan beoordelen, er toe heeft geleid dat een aantal belangrijke koers- , wereldoorlog met name door vergroting van de Europese productie; relaties realistischer zijn geworden dan voordien het geval was. b. herstel van de interne monetaire stabiliteit en bevordering van Onmiddellijk na de oorlog was het bijzonder moeilijk een aan- ' de internationale handel tussen de deelnemende Europese landen, vaardbaar criterium voor een nariteitsbepaling te vinden. Aangezien j teneinde daardoor te geraken tot herstel van het evenwicht in de de koersen echter aanvankelijk slechts bestemd waren om dienst j wereldhandel en daarmede van het multilateraal betalingsverkeer met te doen ten behoeve van een van overheidswege geleid en geordend j vrije inwisselbaarheid van de valuta's. handels- en betalingsverkeer, mede beïnvloed door een ver- j Later werd hier aan toegevoegd een derde doel t.w. scheidenheid van binnenlandse correctiemaatregelen, kon men rede- i c. de integratie van de economieën van de binnen het kader van neren dat de koers niet het belangrijkste element vormde, dat de economische betrekkingen bepaalde. Naarmate de abnormale | het E.H.P. samenwerkende Europese landen. 1
Bijlagen
1643 2
Tweede Kamer 5
Nota inzake de deviezenpositie Met betrekking tot de sub a vermelde taak, welke in dit verband primair is, kan ongetwijfeld gezegd worden, dat het E.H.P. tot dusverre een succes is geworden, dat zelfs de verwachtingen van zijn grootste voorstanders nog heeft overtroffen. Zoals in het vorige hoofdstuk reeds werd opgemerkt, is de hulp, welke tot dusver in diverse vormen werd ontvangen, voor Nederland van onschatbare betekenis geweest. Deze hulp dient te worden onderscheiden in: a. Schenkingen van dollarbedragen ter betaling van door de Economie Cooperation Administration, d.i. het Amerikaanse overheidsorgaan, dat met de uitvoering van de Foreign Assistance Act belast is, goedgekeurde aankopen van goederen en diensten. b. Schenkingen van trekkingsrechten in de valuta der aan het E.H.P. deelnemende Europese landen. c. Schenkingen als sub a. bedoeld, onder verplichting van de zijde van Nederland trekkingsrechten in eigen valuta tot de tegenwaarde van die schenkingen door te geven aan andere aan het E.H.P. deelnemende Europese landen. d. Leningen. e. Door de Economie Cooperation Administration resp. ExportImport Bank afgegeven garanties aan Amerikaanse beleggers voor industriële investeringen, resp. aan Amerikaanse leveranciers van kapitaalsgoederen en informational media (boeken en tijdschriften). ƒ. Het financieren van de kosten verbonden aan het verlenen van Technical Assistance. Niet alleen heeft deze hulp in 1948 ons land behoed voor de noodzakelijkheid een belangrijk deel van het Nederlandse productie-apparaat stil te leggen wegens gebrek aan grondstoffen, doch zij heeft een belangrijke stimulans gevormd voor de verdere ontwikkeling van het Nederlandse productievermogen, waarbij tegelijkertijd de Regering in staat gesteld werd een verantwoord consumptie-niveau te handhaven. Daarnaast vervult het E.H.P. een belangrijke taak bij het streven naar stabilisatie van de interne monetaire toestand. De betekenis, welke het E.H.P. voor de Nederlandse betalingsbalans heeft gehad, is slechts ten dele af te leiden uit de cijfers van de als bijlage opgenomen betalingsbalansen over 1948 en 1949, aangezien deze betalingsbalansen opgesteld zijn op grond van de realisatie-cijfers van de ontvangsten en betalingen in de desbetreffende jaren, terwijl de bedragen, welke binnen het kader van het E.H.P. in dezelfde perioden werden toegewezen voor de financiering van goederen en diensten, pas veel later werden ontvangen. Dit betekent, dat bedragen welke door de Economie Cooperation Administration in 1948 aan ons land werden toegewezen, waarmede de productie- en consumptie-schema's tijdig konden worden opgesteld, grotendeels worden terug gevonden in de ontvangsten in 1949. Ook is het noodzakelijk geweest, dat in 1948 een niet onbelangrijk deel aan voor ons land onontbeerlijke monetaire reserves moesten worden ingezet voor de vóórfinanciering van uiteindelijk in 1949 door de Economie Cooperation Administration betaalde goederen en diensten. Door een versnelling van de rembourseringsprocedure kon het bedrag dezer vóórfinanciering in 1949 aanzienlijk worden teruggebracht, waardoor de bres, welke in 1948 in de monetaire reserves was geslagen, grotendeels kon worden gedicht. Het bedrag van bedoelde vóórfinanciering bedraagt thans ca. $ 60 millioen. Met inachtneming van het bovenstaande en gelet op de omstandigheid, dat in het Ie kwartaal 1948 het E.H.P. nog niet in werking was getreden, geven nochtans de cijfers van de als bijlage opgenomen betalingsbalansen een globaal inzicht in de betekenis van het E.H.P. voor de bealingsbalans, indien men in aanmerking neemt het totaal van de tekorten op de lopende U.S. dollar-rekeningen over 1948 en 1949 tw. f 1546 millioen (f 996 millioen + f 550 millioen) en daartegenover stelt, dat in genoemde jaren een totaalbedrag van f 1183 millioen in U.S. dollars in het kader van het E.H.P. ontvangen werd. Daarenboven ontving ons land over genoemde jaren voor een totaalbedrag ad f 194 millioen (netto) aan Europese valuta, hoofdzakelijk Belgische francs en Duitse marken, waardoor het E.H.P. mede van grote betekenis is geweest voor het Europese handels- en betalingsverkeer, met name stagnatie in dit verkeer heeft voorkomen. Er valt een onmiskenbare tendentie waar te nemen, welke enerzijds een gevolg is van een grotere leveringscapaciteit van de Europese landen, anderzijds van de devaluatie van onze munteenheid in September 1949, goederenaankopen over te schakelen van het U.S. dollargebied naar de Europese sfeer. Dit verschijnsel, dat het op zich zelf verheugende gevolg heeft gehad, dat de U.S. dollartekorten aanzienlijk zijn verkleind, heeft geleid tot een intensivering van het Europese handels- en betalingsverkeer. In verband hiermede kan verwacht Handelingen der Staten-Generaal
Bijlagen
1949—1950
worden, dat de E.H.P.-hulp in de komende jaren een relatief grotere betekenis zal krijgen voor de ontwikkeling van het Europese handelsen betalingsverkeer dan tot dusver het geval is geweest. In een volgend hoofdstuk zal hierop nader worden teruggekomen, evenals op de essentiële betekenis, welke het E.H.P. heeft voor het binnenlandse monetaire evenwicht. Met betrekking tot de hierboven sub b, en c. vermelde doelstellingen van het E.H.P. mogen de ondergetekenden er op wijzen, dat het bereiken hiervan primair afhankelijk is van de oplossing van het probleem van het dollartekort op de betalingsbalans van de gezamenlijke binnen het kader van het E.H.P. samenwerkende Europese landen. Ook voor de oplossing van dit probleem is het E.H.P. van zeer grote betekenis. In dit verband worde er aan herinnerd, dat het totale dollardeficit van de gezamenlijke O.E.E.C.-landen in 1947 ca. $ 81 milliard bedroeg. Dit cijfer kon in 1948 teruggebracht worden tot S 5j milliard, en zal volgens schatting van de O.E.E.C. voor de fiscale jaren 1949/1950, 1950/1951 en 1951/1952 resp. S 4 | milliard, S 3J milliard en $ 2\ milliard bedragen. Ondanks de hierboven geschetste gunstige ontwikkeling blijft het totale dollartekort van de hiervoren bedoelde Europese landen aanzienlijk, zelfs indien men de prognose zou aanvaarden, dat dit tekort na het beëindigen van de E.H.P.-huIp op 1 Juli 1952 zou zijn teruggebracht tot $ 1 milliard. Het behoeft nauwelijks betoog, dat ook een betrekkelijk laag tekort van $ 1 milliard het handhaven van bepaalde deviezenrestricties noodzakelijk zou maken en daardoor een belemmering zou blijven vormen voor het herstel van het evenwicht in de wereldhandel, het multilaterale betalingsverkeer en de integratie van de economieën der binnen het kader van het E.H.P. samenwerkende Europese landen. In dit verband moge er op worden gewezen, dat de voornaamste moeilijkheid, welke het functioneren van een Europese Clearing Unie in de weg staat, wortelt in de controverse, welke er bestaat tussen de landen, welke bevreesd zijn, dat een dergelijk multilateraal systeem uiteindelijk voor hen een in dollars of goud af te dekken schuld zal creëren, en andere landen, welke hun medewerking aan ieder multilateraal betalingssysteem van bepaalde goud resp. dollar-clausules aihankelijk stellen. Uit het bovenstaande mag niet de conclusie worden getrokken, dat het E.H.P. bij het streven naar het bereiken van de hierboven sub b en c gestelde doeleinden op enigerlei wijze te kort zou zijn geschoten. De hierboven geschetste ontwikkeling bewijst het tegendeel. Daar een volledig overzicht van de werking van het E.H.P. gedurende de verslagperiode reeds gegeven is in de door de Regeringscommissaris voor het E.H.P. hierover samengestelde uitvoerige verslagen (resp. 3de, 4de, 5de en 6de verslag), welke inmiddels door de Regering aan de Staten-Generaal werden aangeboden, menen de ondergetekenden in deze Nota te kunnen volstaan met het vermelden van de voornaamste gebeurtenissen, welke binnen het kader van het E.H.P. hebben plaats gehad, sedert de Nota inzake de deviezenpositie dd. 27 April 1949. In dit verband moge in de eerste plaats gememoreerd worden, dat op 19 April 1949 President Truman een wet tekende, welke voorziet in de verlenging van de E.H.P.-hulp voor het fiscale jaar 1 Juli 1949— 30 Juni 1950, waarbij tevens de op 3 April 1948 door voornoemde President als onderdeel van de Foreign Assistance Act getekende Economie Cooperation Act of 1948 op enige punten werd aangevuld resp. gewijzigd. Als voornaamste wijzigingen resp. aanvullingen kunnen genoemd worden: a. de integratie van de economieën van de binnen het kader van het E.H.P. samenwerkende Europese landen wordt als uitdrukkelijk doel gesteld van het E.H.P.; b. wijziging van de clausule inzake het vervoer van 50 % van de goederenzendingen onder het E.H.P. met Amerikaanse schepen, in dier voege, dat deze clausule voortaan afzonderlijk betrekking zal hebben op de categorieën tankers, liners en tramps, en er tevens op wordt toegezien, dat de Amerikaanse scheepvaart voor zover uitvoerbaar een redelijk aandeel in het vervoer van onder het E.H.P. gefinancierde goederen verkrijgt in de vaart naar de afzonderlijke geographische gebieden van Europa. Voorts zal genoemde clausule ook worden toegepast op het vervoer naar de Verenigde Staten van strategische materialen, welke door de Regering van de Verenigde Staten ten laste van de te harer beschikking staande 5 % van de tegenwaarde-rekeningen zijn aangekocht; c. wijziging van de modaliteiten van de E.C.A.-garanties, waarmede Amerikaanse ondernemers het risico kunnen dekken, dat door hen in E.R.P.-landen geïnvesteerde bedragen later niet weer in dollars kunnen worden omgezet. De duur van de garantiecontracten is beperkt tot 30 Juni 1962. Inbreng van machines en technische procédés in een bestaande onderneming wordt ook als „investment" be-
1643 2 Nota inzake de deviezenpositie schouwd. Door de wijziging werd het mogelijk, dat de Amerikaanse ondernemer naast de geïnvesteerde hoofdsom ook nog een bedrag aan eventueel te maken winsten kan dekken. E.C.A. bepaalde dit bedrag op 75 % van het geïnvesteerde bedrag. Het totale, voor garanties beschikbare bedrag, werd van $ 300 millioen teruggebracht tot $ 150 millioen. d. voor het fiscale jaar 1949/1950 werd voor hulpverleningen aan de gezamenlijke Europese landen, welke in O.E.Ë.C.-verband van de onderhavige wet profiteren, een totaal bedrag ad $ 3,778.380 milliard vastgesteld, vermeerderd met een bedrag van $ 150 millioen voor de sub c bedoelde garanties. Ten aanzien van de voor het fiscale jaar 1949/1950 aan Nederland verleende toewijzingen ad resp. S82 millioen, $ 98,5 millioen, $ 35 millioen en S 42,6 millioen is nog niet bekend, of deze bedragen uitsluitend schenkingen dan wel voor een gedeelte leningen vertegenwoordigen. Het is daarom nog niet mogelijk thans vast te stellen, of het totale bedrag van de onder het E.H.P. aan Nederland verstrekte leningen, vermeld in de hiervorengenoemde nota dd. 27 April 1949, te weten $ 129,5 millioen, verhoogd zal worden. Hieronder volgt een opgave van de aan Nederland onder het E.H.P. tot en met 31 Maart 1950 in totaal toegewezen bedragen (in millioenen dollars). ian Nederland toegewezen bedragen (in millioenen dollars) Totaal
1948 2e kwartaal 3e kwartaal 4e kwartaal 1949 Ie kwartaal 2e kwartaal 1948/1949 fiscale jaar totaal . .
. . . . .
25,0
105,0 23,75 31,25 49,5
98 ») 130 76,5 97,5 402,0
.
1949 per 14 Sept.. per 14 Oct . 1950 per 14 Febr. 1950 per 24 April Totaal sedert het in werking treden van het E.H.P. . . .
„Loans"
82,0 98,5 35 42,6
„Grants"
74,25 a ) 98,75 27,0 97,5
297,5
104,5
—
82,0 98,5 35 258,1
258,1 765,1
50,0
129,5
635,6
*) Inclusief $ 3 min. voor aankoop kolen in West-Duitsland. Tevens volgen hieronder de cijfers van de door Nederland ontvangen en verleende resp. te ontvangen en te verlenen trekkingsrechten betrekking hebbend op de fiscale jaren 1948/1949 en 1949/1950.
Op het gebruik en de invloed, welke de onder het E.H.P. verkregen resp. verleende trekkingsrechten hebben gehad op het betalingsverkeer van Nederland in de Europese sfeer, zal nader worden teruggekomen in hoofdstuk IV, a. Tevens moge verwezen worden naar hetgeen hierover in het voorafgaande hoofdstuk reeds is gezegd. Voorts zij hier vermeld het verloop van de speciale rekening van 's Rijks Schatkist bij De Nederlandsche Bank, de z.g. local-currencyrekening, waarop de tegenwaarde in Nederlands courant van de door de E.C.A. verrichte schenkingen geboekt wordt: Datum 1 1 1 1 1 1 31
October Januari April Juli October Januari Maart
1948 1949 1949 1949 1949 1950 1950
ƒ
106593417,25 188649746,71 251172 115,51 398421435,82 622 398 889,78 899423 389,33 1111066 209,64
Totaal werd dus tot en met 31 Maart 1950 gestort op de hiervoren genoemde rekening een bedrag ad f 1 111 066 209,64. Hiervan zal een bedrag ad f 1 055 512 899,15 (95 %) in overleg met de Regering van de Verenigde Staten volgens de in de Bilaterale Overeenkomst met de Verenigde Staten terzake vastgestelde normen mogen worden besteed ten bate van de economie van het Koninkrijk, terwijl een bedrag ad f55 553 310,40 (5%) ter beschikking staat van de Regering van de Verenigde Staten. Voor eerstgenoemd doel werd tot dusver reeds vrij gegeven een bedrag van f 543 millioen. Onder het hoofdstuk inzake de betekenis van de binnenlandse monetaire ontwikkeling voor de betalingsbalans zal in deze Nota nader worden teruggekomen op de betekenis van de guldenstegenwaarde van de ontvangen schenkingen. Over de eerdergenoemde 5 % van de „local currency" kan de Regering van de Verenigde Staten beschikken o.a. voor aankopen van strategische materialen. Daar gedurende de verslagperiode dit recht hoofdzakelijk gebruikt werd voor aankopen van grondstoffen in Indonesië, toen dit land nog een rijksdeel van Nederland was, zijn deze aankopen van invloed geweest op het betalingsverkeer met genoemd land. Een regeling kon worden getroffen, dat de hieruit jegens Indonesië voortvloeiende verplichtingen tot een belangrijk bedrag in C'-guldens (hetgeen neerkomt op betaling in Sterling) konden worden afgedekt. Op deze plaats dient melding gemaakt te worden van de hervatting van de E.H.P.-hulp aan Indonesië op 8 November 1949. Daar dit vroegere rijksdeel na de souvereiniteitsoverdracht niet langer kan profiteren van de aan het Koninkrijk verleende E.H.P.-hulp heeft de aan Indonesië op voornoemde datum verstrekte toewijzing ad $ 37,5 millioen slechts betrekking op de eerste helft van het fiscale jaar 1949/ 1950 t.w. tot 1 Januari 1950. Hetzelfde geldt voor de lening van $ 2,2 millioen, welke aan Nederland ten behoeve van Indonesië binnen het kader van de E.H.P.-hulp op 22 December 1949 werd verstrekt. Overigens moge verwezen worden naar hetgeen hierover in Hoofdstuk IV, ƒ, van deze Nota nog zal worden gezegd. (in duizenden dollars)
Ontvangen resp. nog te ontvangen trekkingsrechten Landen
Fiscale jaar 1948/1949
België Bizöne Franse zone. . West Duitsland . Oostenrijk . . . Griekenland . . Turkije . . . . Noorwegen. . Zweden . . . . Portugal . . .
72 500 8 500
Totaal .
83 000
Fiscale jaar 1949/1950 Bilateraal
Multilateraal
39 000
62 000
13 125
4 375
Totaal (aliquement) 139 000 l )
Verleende resp. nog te verlenen trekkingsrechten Fiscale jaar 1948/1949
Fiscale jaar 1949/1950 Bilateraal
Multilateraal
Totaal
2 000
17 500
1 000 5 000 800 2 500
225 5 250 1 4 714 ) 3 750
75 1 750 1 500 1250
2 000
52 125
66 375
156 500
11 300
300 7 000 6 214 *) 5 000
2 250
750
3 000
16 189
5 325
21 514
Inclusief crediet van $ 38 min verleend door België. Voor dit punt moge verwezen worden naar Hoofdstuk IV a. Hierin is begrepen $ 214 000 niet gebruikte trekkingsrechten uit het vorige fiscale jaar.
1643 2 Nota inzake de deviezenpositie
III. De betekenis van de binnenlandse monetaire ontwikkeling voor de betalingsbalans Voor het bereiken en handhaven van een verbetering van de betalingsbalans is een gezonde binnenlandse monetaire toestand een noodzakelijke voorwaarde. Het verband, dat bestaat tussen de betalingsbalans en de binnenlandse monetaire toestand, hebben de ondergetekenden reeds toegelicht op blz. 22 van de Deviezennota 1949; de aldaar vermelde gezichtspunten zijn als volgt samen te vatten. Het is in de eerste plaats van belang een teveel aan binnenlandse koopkracht te vermijden, omdat hieruit in tal van gevallen een versterkte drang voortvloeit tot invoer. In de tweede plaats dient een te grote binnenlandse geldhoeveelheid te worden vermeden, teneinde te voorkomen, dat deze een belemmerende invloed zou kunnen uitoefenen op de uitvoer. Een te grote hoeveelheid koopkracht zal namelijk gepaard gaan met een ongezonde stimulering van de binnenlandse vraag naar in het eigen land vervaardigde producten. Hierdoor zal het surplus aan binnenlandse producten, dat beschikbaar komt voor exportdoeleinden, verminderen. Voorts heeft de ervaring geleerd, dat een overmaat aan koopkracht vrijwillige werkloosheid en een lage arbeidsproductiviteit in de hand werkt. Beide verschijnselen belemmeren de productie en daarmede de verbetering van de betalingsbalans. Het handhaven van een binnenlands monetair evenwicht is dus mede van betekenis voor een verbetering van de betalingsbalans, in zoverre het de genoemde euvelen beperkt. De in het jongste verleden tot stand gekomen meer of minder volledige vrijlating van sommige sectoren van het economische leven heelt er toe geleid, dat de betekenis van de binnenlandse monetaire ontwikkeling uit betalingsbalansoogpunt is toegenomen. Voorts heeft de verdere liberalisatie van de buitenlandse handel het verband tussen de hoeveelheid binnenlandse koopkracht en de omvang van de invoer nog versterkt. In de thans geliberaliseerde sectoren van het handelsverkeer werd tevoren nog een zekere rem op de invoer aangelegd door het stelsel der invoercontingenten. Deze rem is thans in de bevrijde sectoren komen te vervallen. Anderzijds dient in het oog te worden gehouden, dat de liberalisatie van de invoer er toe kan leiden, dat in de sectoren, waarin zich een zekere marktverzadiging voordoet, door de binnenlandse producenten eensdeels scherper zal moeten worden gecalculeerd, terwijl anderdeels de drang om hun afzet te behouden of te vergroten zal kunnen leiden tot exportvergroting. Naast de externe liberalisatie heeft in de verslagperiode de interne vrijmaking verdere vorderingen gemaakt. Onder deze interne vrijmaking is te verstaan het in toenemende mate intrekken van nog bestaande prijsvoorschriften en van physieke controle-maatregelen, die een rechtstreeks ingrijpen van overheidswege in de goederenstroom beoogden. De gunstiger voorzieningstoestand, tezamen met de verbeterde binnenlandse monetaire toestand hebben het mogelijk en wenselijk gemaakt deze voorschriften en maatregelen in het afgelopen jaar sterk in te krimpen. De ondergetekenden betreuren het, dat hun blijkens de Millioenennota 1950 bestaande voornemen, ook de verdere afschaffing van nog bestaande subsidies in dit complex van maatregelen te betrekken, ten gevolge van de devaluatie in zijn uitvoering is vertraagd. De tot stand gekomen interne vrijmaking houdt in, dat een eventueel teveel aan koopkracht, in veel sterkere mate dan tevoren, zou leiden tot een binnenlandse prijsstijging en daarmede tot een drang tot loonsverhoging. Het behoeft geen nader betoog, dat een zodanig zich aan elkander optrekken van prijzen en lonen, welk proces men pleegt aan te duiden als open inflatie, nog afgezien van de ongunstige sociale gevolgen, ons concurrentievermogen op de wereldmarkt en daarmede onze betalingsbalanspositie ten zeerste zou schaden. In het licht van de bovenstaande overwegingen stemt het tot voldoening, dat de verbetering van de binnenlandse monetaire toestand, waarvan reeds in de Deviezennota 1949 gewag kon worden gemaakt, zich in het afgelopen jaar heeft voortgezet. De totale hoeveelheid geld nam in 1949 uiteindelijk toe met f220 millioen. Deze vermeerdering kwam geheel tot stand tijdens de laatste twee maanden van het jaar. Zij wordt hoofdzakelijk verklaard door de gunstige ontwikkeling van de betalingsbalans in deze periode, die tot uiting kwam in een toeneming van de deviezenreserves. De stijging van de geldhoeveelheid in 1949 bleef echter sterk ten achter bij de geschatte toeneming van het nationale inkomen. Het netto nationale inkomen voor 1949 wordt namelijk getaxeerd op f 14,1 milliard tegen f 12,7 milliard over het voorgaande jaar; dit komt neer op een stijging van circa 12 %, terwijl de toeneming van de geldhoeveelheid slechts enkele percenten bedroeg. De stijging van het nationale inkomen was voor circa twee derden het resultaat van de toeneming der productie;
voor het overige was zij een uitvloeisel van de stijging van prijzen en lonen. Van de factoren, die de ontwikkeling van de geldhoeveelheid bepalen, vragen de overheidsfinanciën en de betalingsbalans de bijzondere aandacht. Wat de overheidsfinanciën betreft hebben voorlopige ramingen aangetoond, dat het Rijk er, ondanks zeer belangrijke credietverlening aan Indonesië, in is geslaagd, zijn behoeften aan kasmiddelen in het afgelopen jaar nagenoeg geheel op niet-inflatoire wijze te dekken. Het tekort op de betalingsbalans, hoewel veel minder dan in 1948, oefende ook in 1949 een deflatoire werking uit. Een belangrijk clement daarbij is het geldverminderend effect van de stortingen op de speciale rekening van 's Rijks Schatkist bij De Nederlandsche Bank, de zgn. local-currcncy-rekening. Deze stortingen worden in het algemeen verricht door het bankwezen uit de banksaldi van de importeurs van in het kader van het Europees Herstel Programma ingevoerde goederen en veroorzaken aldus een vermindering van de girale geldcirculatie. Tevens leiden zij tot vermindering van de uitstaande vlottende schuld van het Rijk, voorzover de banken vervallend schatkistpapier niet verlengen teneinde hun door bedoelde overboekingen versmalde kasbasis weer op peil te brengen. Men dient evenwel in het oog te houden, dat, evenals het betalingsbalanstekort in 1949 niet meer kon worden geïdentificeerd met het bedrag van de Marshallhulp, ook de deflatoire werking van dit tekort niet langer met die van de genoemde stortingen samenviel, doch aanzienlijk lager is geweest. Zo heeft de toeneming van de deviezenvoorraad een tegengesteld effect gehad, daar de exporteur, die zijn ontvangsten in buitenlandse valuta aan het bankwezen overdraagt, in guldens wordt uitbetaald. Omtrent de monetaire vooruitzichten voor 1950 is nog weinig met zekerheid te zeggen. Het is ernstig te betreuren, dat de begroting 1950, na aanvankelijk op de Gewone Dienst en de Buitengewone Dienst 1 (met inbegrip van het Landbouw-Egalisatiefonds) een batig saldo van f20 millioen te hebben vertoond, thans als gevolg van de inmiddels gewijzigde omstandigheden — in casu voornamelijk de devaluatie en de besluiten der Ronde-Tafel-Conferentie —, opnieuw een aanmerkelijk nadelig saldo te zien geeft. Op grond van voorlopige cijfers en zonder te rekenen met een bijdrage in de Indische pensioenen, met lasten die wellicht zullen voortvloeien uit de garanties ten behoeve van burgerlijk en militair personeel in Indonesië, met de invoering van een premiestelsel voor de woningbouw en een eventuele voortzetting van levensmiddelensubsidies in het tweede halfjaar van 1950, is dit tekort in een eerder stadium geraamd op ca. f220 millioen. Tegenover dit minder gunstige begrotingsperspectief staat, dat een deel der verhoogde uitgaven betrekking heeft op een aantal betalingen aan het buitenland, die niet leiden tot een geldvermeerdering hier te lande, dat de credietverlening aan Indonesië belangrijk minder zal zijn dan in 1949 en dat ook in 1950 gerekend mag worden op extra ontvangsten uit hoofde van het inhalen van achterstand bij de belastingheffing. Tenslotte dient te worden bedacht, dat de na de devaluatie tot stand gekomen stijging van het prijs- en loonpeil tezamen met de voorziene verdere toeneming der productie op zich zelf enige toeneming van de geldhoeveelheid in 1950 rechtvaardigen. Ten aanzien van het handhaven van het binnenlandse monetaire evenwicht op langere termijn is naar het oordeel van de ondergetekenden voortdurende waakzaamheid geboden. Het geleidelijk verminderen van de buitenlandse hulpverlening zal er toe leiden, dat ook de geldverminderende werking, die van die hulpverlening thans uitgaat, langzamerhand zal afnemen. Teneinde te verhinderen, dat deze omstandigheid aanleiding zou geven tot een uitbreiding van de geldhoeveelheid in een omvang, die de behoeften van het verkeer te boven gaat, zal vooral een verbetering der budgetaire positie noodzakelijk zijn. IV.
De ontwikkeling van hef betalingsverkeer met het buitenland
a. De Europese samenwerking op het gebied van het betalingsverkeer. Het inmiddels bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal aanhangige wetsontwerp houdende goedkeuring van het op 7 September 1949 te Parijs ondertekende Verdrag inzake intra-Europese betalingen en compensaties voor het jaar 1949—1950 bevat in de Memorie van Toelichting een uitvoerige uiteenzetting inzake de wijze, waarop het huidige intra-Europese systeem van compensaties en gebruik van trekkingsrechten en het daarmee samenhangende Belgisch-Nederlandse leningsverdrag functioneert. Gemakshalve en voor een goed begrip van de hieronder volgende cijfers moge de betekenis van enkele veelvuldig gebruikte technische termen hieronder nog even in herinnering worden gebracht.
1643 2 Nota inzake de deviezenpositie Compensaties worden onderscheiden in compensaties eerste categorie en compensaties tweede categorie. Compensaties eerste categorie zijn overboekingen tussen de netto-saldi, voortspruitende uit het functioneren van de bilaterale betalingsaccoorden, welke tot verlaging dezer saldi leiden. Zij worden zonder voorafgaande toestemming der betrokken landen (automatisch) uitgevoerd door de Agent te Bazel (behalve voorzover een saldo van of bij Zwitserland in een reeks boekingen — circuit — mocht voorkomen; in dat geval is voorafgaande toestemming der betrokken landen vereist). Compensaties tweede categorie zijn overboekingen, welke ook verhoging van een bestaand saldo of het ontstaan van een nieuw saldo teweeg brengen. Zij kunnen alleen met voorafgaande toestemming van de betrokken landen door de Agent worden uitgevoerd. Trekkingsrechten worden onderscheiden in bilaterale en multilaterale trekkingsrechten. De eerste worden uitsluitend ter beschikking gesteld door een land ten behoeve van een bepaald ander land, waarbij de grootte in hoofdzaak afhankelijk is van de omvang van het tussen die beide landen vooraf geraamde tekort. Het verstrekkende land heeft na het overdragen van het bedrag in zijn valuta (of in een andere onderling overeengekomen munteenheid) recht op voorwaardelijke hulp van de E.C.A. in de vorm van dollarschenkingen. Behalve deze bilaterale trekkingsrechten kent het intra-Europese betalings- en compensatie-verdrag voor 1949—1950, in tegenstelling tot het vorige, ook multilaterale trekkingsrechten, die niet uitsluitend zijn gebonden aan een bepaalde bilaterale verhouding. De omvang dezer multilaterale trekkingsrechten is per debiteurland vastgesteld op een bedrag gelijk aan een derde van de aan die debiteurlanden verleende bilaterale trekkingsrechten, behalve voor Frankrijk, Nederland en het Verenigd Koninkrijk, waarvoor het in verband met de speciale positie t.o.v. België op een groter bedrag is gefixeerd. De multilaterale trekkingsrechten kunnen door de debiteur worden besteed in landen waarvan het geen bilaterale trekkingsrechten ontvangt of waar deze laatste zijn uitgeput. Het land waar de multilaterale trekkingsrechten ten slotte worden ingezet is gerechtigd de voorwaardelijke hulp van de E.C.A. te ontvangen. Deel III van eerder genoemd verdrag bevat de technische modaliteiten van het gebruik dezer trekkingsrechten. Bij het sluiten van het intra-Europese betalingsaccoord voor 1949— 1950 is door België met enkele landen, waaronder Nederland, een leningsovereenkomst gesloten, die gekoppeld is aan de door België te verstrekken trekkingsrechten. De tekst dezer overeenkomst is aan de Staten-Generaal medegedeeld als bijlage van de Memorie van Toelichting van het in de aanhef dezes genoemde ontwerp van wet inzake intra-Europese betalingen en compensaties voor 1949—1950. De uitputting van de trekkingsrechten en de lening zijn op bepaalde wijze aan elkaar gekoppeld, waarbij drie phasen zijn te onderscheiden. In de eerste phase zijn voor de dekking der tekorten beschikbaar gesteld trekkingsrechten tot een bedrag van S 52 millioen, waarvan S 39 millioen bilateraal en S 13 millioen multilateraal. Nadat deze uitgeput zijn, begint de tweede phase waarin het tekort gedekt wordt door in totaal $ 27 millioen aan multilaterale trekkingsrechten en $ 27 millioen door België te verlenen credieten. De maandtekorten dienen gelijktijdig van de trekkingsrechten en van de credieten te worden afgeschreven in een verhouding 1 tot 1. Wanneer ook die phase is afgelopen,begint de derde phase, waarin $ 22 millioen multilaterale trekkingsrechten en $ 11 millioen aan Belgische credieten voor de dekking van de tekorten zijn aangewezen. Het gebruik hiervan geschiedt gelijktijdig in een verhouding van 2 tot 1. Omtrent de resultaten van het huidige en van de beide vorige compensatie-verdragen geven de volgende cijfers een beeld. Totale omzet van de compensaties onder het accoord van multilaterale compensaties dd. 18 November 1947 (in millioenen dollars) December 1947 Januari 1948 Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September
1,7 0,3 0,3 — — 0,3 0,9 0,3 1,2 —
Totale omzet van compensaties en gebruik van trekkingsrechten onder het verdrag dd. 16 October 1948 (in millioenen dollars) Compensaties Ie en 2e categorie October 1948
Trekkingsrechten
14,93 9,95 6,00 32,40 31,09 4,23
December
67,14 56,79 74,45 68,09 81,84 76,16 76,88 55,03 120,65
April 1,98 3,15
Totale omzet van compensaties, gebruik van trekkingsrechten en van Belgische lening onder het verdrag dd. 7 September 1949 (in millioenen dollars)
Juli/Aug. 1949 September . . October . . . November . . December . . Januari 1950 . Februari . . . Maart
. . . . . . .
Compensaties Ie en 2e categorie
Trekkingsrechten bilateraal
6,65 6,12 10,63 29,81 4,50 11,05 9,25 2,29
138,10 40,05 29,19 27,78 62,45 45,33 28,39 26,89
Belgische lening
2,12
— — — —
8,11 10,33
Multil. trekkingsrechten 8,62 5,70 0,29 2,90 1,39 14,96 26,02 34,62
Onder omzet van compensaties wordt hier verstaan de verlaging of verhoging van elke rekening vermenigvuldigd met het aantal landen die in een circuit zijn begrepen. Uit deze cijfers volgt wel, dat de rol van de compensaties bij het afdekken van de verschillende tekorten tot dusver niet zonder betekenis is geweest. Zoals reeds opgemerkt in de inleiding van deze nota was de oorzaak van de aanvankelijk geringe omzet der compensaties gelegen in het feit, dat sommige landen een overwegende of uitsluitende crediteurpositie in de groep innamen, waartegenover andere een soortgelijke debiteurpositie innamen. Incidentele verschuivingen in de debiteuren en crediteuren posities hebben soms grote compensaties mogelijk gemaakt, zoals b.v. in de eerste twee maanden van 1949 en in November van dat jaar. Het gebruik van de multilaterale trekkingsrechten toont in Januari 1950 reeds dadelijk een aanzienlijke stijging, na gedurende de eerste zes maanden een rol van ondergeschikte betekenis te hebben gespeeld. Het gebruik der trekkingsrechten over de eerste zes maanden is blijkens de cijfers aanzienlijk beneden het gemiddelde, dat per maand gedurende het gehele jaar kan worden gebruikt. Het totale bedrag aan verstrekte en ontvangen trekkingsrechten per land over de periode Juli 1949 tot en met Maart 1950 valt af te lezen uit de volgende staat, (blz. 9, bovenaan). Gedurende de periode Juli 1949 tot en met Maart 1950 verstrekte en ontving Nederland in totaal de volgende bedragen aan trekkingsrechten (in duizenden dollars). Door Nederland verstrekt aan: Oostenrijk 300
Griekenland 2072
Noorwegen 6350
Door Nederland ontvangen van:
Belgische lening
België 70 442 18 442
West-Duitsland
Portugal
Turkije 145
Bijlagen
2
1643
Tweede Kamer 9
N o t a inzake de deviezenpositie
Gegeven
Land
Totaal
Multilateraal
Bilateraal Ontvangen
Gegeven
Netto
Ontvangen
Netto
Gegeven
Netto
Ontvangen
In duizenden dollars
Noorwegen
Ver. Koninkrijk . . . West-Duitsland . . . . Totalen
176 48 619 ') 389 7 372
17 964 29 000 60 060 393 729
+ 252 199
98 968
—,
14 039 31 960 74 743
17 980 6 192 3 852 392 37 215 12 047 95 566 78 295
Italië
39 000 58 100 4711
—
393 729
+
63 401 112 203 + 11 918 845 + 744 743 + 17 980 808 + 32 + 544 3248 19 + 37 215 917 + 665 566 — 18 235
64 152
751 112 203 2 121 27 115
—
10 285 2 675
— —
9 388
—
11 172 8 892
11019
—
2 000 10 160 9 277
—
31 442 -) 13 066
— —
5 941 16 063 ')
— 98 968
+
— 48 619
10 843
927 160 822 2 510 34 487
— — 9 388
28 265 8 867 3 852 392 46 603 12 047 106 738 87 187
+ + + — + +
1 611 2 788 9 277 10 285 28 767 13 066
+ +
5 941 4 891 8 892
— -I- 77 184
—
492 697
75 171
—
16 039 42 120 84 020
—
70 442 71 166 4711
—
23 905 45 063 60 060 492 697
+ — + + -f— + + + — + — —
74 244 160 822 13 529 7 633 84 020 28 265 61 575 67 314 4319 46 603 11858 61 675 27 127
+ 324 492
J
) Niet inbegrepen $ 6 563 000,— trekking op Belgische lening door Engeland en $ 8 113 000,— door Nederland. *) Niet inbegrepen $ 18 442 000,— trekking door Nederland op Belgische lening. s ) Niet inbegrepen $ 6 563 000,— trekking op Belgische lening door Engeland. Het verloop van de compensaties (Ie en 2e categorie) voor zover dit Nederland betreft blijkt uit het volgende overzicht. T o t a a l (in millioenen guldens) Land
Engeland . . België . . . . Frankrijk . . Zwitserland . Denemarken . Noorwegen. . Zweden . •. . Portugal . . . Italië . . . . West-Duitsland Oostenrijk . . Griekenland . Turkije . . .
1949 Juli 1948 t/m Juni 1949 3e kwartaal 4e kwartaal — +
+ + +
53,4 15,4 13,4 0,8 2,6 22,6 0,2
+
15,3
-
1,1
+
2,3
+
0,9
+
6,5
—
24,1
+
0,2
1950 Ie kwartaal +
6,6
— — —
1,5 3,0 1,9 0,2
-f = verkrijging van betrokken valuta — = afstand ,, „ ,, Ten aanzien van de ervaringen, tot dusver opgedaan gedurende de toepassing van dit verdrag, kan worden gezegd, dat vanuit zuiver technisch oogpunt bezien het systeem goed werkt. Dit betekent dus niet, dat de bedragen der trekkingsrechten volkomen overeenstemmen met de werkelijke tekorten en evenmin dat het systeem als zodanig de oplossing biedt voor de bestaande moeilijkheden. Wat het eerste betreft heeft de ervaring, opgedaan met het vorige verdrag, geleerd welke moeilijkheden zijn verbonden aan een juiste schatting van toekomstige tekorten. Ook met het lopende verdrag is zulks wederom gebleken, aangezien enerzijds een aanzienlijk bedrag aan bilaterale trekkingsrechten tot dusver nog vrijwel ongebruikt is gebleven, waaronder o.m. het Nederlandse trekkingsrecht op West-Duitsland, en anderzijds in een aantal relaties de uitputting van trekkingsrechten zo snel gaat dat er gevaar bestaat dat deze voor de resterende looptijd van het verdrag niet toereikend zullen zijn. Deze gang van zaken is in belangrijke mate mede te wijten aan de kort na de ondertekening van het verdrag opgetreden devaluaties en aan de maatregelen tot liberalisering van het handelsverkeer. Wat het tweede punt betreft, zij opgemerkt dat reeds ten tijde van de ondertekening van het thans vigerende verdrag de overtuiging bestond dat dit te beperkt was in opzet om een efficiënte bijdrage tot oplossing der bestaande moeilijkheden te vormen. Dit neemt uiteraard niet weg, dat het wederom inschakelen van de trekkingsrechten het intra-Europese handelsverkeer voor inkrimping heeft behoed en naar te verwachten valt een verdere uitbreiding heeft mogelijk gemaakt. Het onderhavige verdrag loopt af na de compensaties over de maand Juni 1950. De eerstondergetekende heeftop 16 Februari 1950 bij Handelingen der Staten-Generaal
Bijlagen
1949—1950
de beraadslagingen in de Tweede Kamer over de vorige Deviezen nota het een en ander meegedeeld omtrent de plannen inzake een nieuw intra-Europees betalingsaccoord van wijder strekking dan het huidige. Bij de besprekingen die hieromtrent te Parijs werden gevoerd werd gebruikt gemaakt van het z.g. Bissellplan, hetwelk in de loop van December door de E.CA. aan de O.E.E.C. was voorgelegd. Aan het resultaat van deze technische besprekingen, waaraan door deskundigen van vrijwel alle O.E.E.C.-landen werd deelgenomen, zijn enige bladzijden gewijd in het tweede interimrapport van de O.E.E.C, dat begin Februari aan de E.C.A. werd uitgebracht. Hetgeen omtrent de betalingsregelingen in dat rapport is medegedeeld dient als uitgangspunt bij de verdere besprekingen, welke thans te Parijs worden gevoerd. Ofschoon een en ander reeds globaal is weergegeven in het ook aan de Staten-Generaal overgelegde zesde verslag van de Nederlandse Regering aangaande de werking van het Europese herstelprogramma, moge op deze plaats op een aantal technische aspecten meer licht worden geworpen. De doeleinden, welke aan cie nieuwe betalingsoverecr.komst worden gesteld, zijn in meergenoemd tweede interimrapport ongeveer als volgt weergegeven: 1. Zij moet voorzien in een volledige transferabiliteit van de periodiek door de deelnemende landen aan de agent te Bazel opgegeven en aldaar gecompenseerde saldi. Elk land dient in een positie te komen die toelaat zijn betalingsbalans ten opzichte van elk der deelnemende landen afzonderlijk te negeren, en zich geheel toe te leggen op het bereiken van evenwicht ten opzichte van de groep als geheel. 2. Terwijl het systeem enerzijds de debiteuren in staat moet stellen de valuta's te verkrijgen die zij nodig hebben om redelijke tekorten te dekken, dient het anderzijds een element te bevatten dat de debiteuren er van weerhoudt al te grote tekorten te kweken. Crediteuren dienen zeker te zijn dat zij een deel van hun overschot kunnen omzetten, waarbij het systeem hen er van moet weerhouden buitensporige overschotten te kweken binnen de groep. De prikkels, die de onevenwichtigheid moeten beëindigen, moeten zowel een inflatoire als een deflatoire politiek tegengaan. Daarnaast zal het nodig zijn zoveel mogelijk aan de automatische werking van het vrije marktmechanisme over te laten. 3. Het orgaan, met het toezicht over de werking van een nieuw systeem belast, moet het recht en de plicht hebben voortdurend met de deelnemende landen overleg te plegen terzake van hun economische en financiële politiek en het systeem zodanig toe te passen dat het de verwezenlijking der voorwaarden voor een voortdurende transferabiliteit bevordert. 4. De credietfaciliteiten van het systeem zijn niet bedoeld voor het financieren van structurele of buitensporige tekorten. Dergelijke tekorten behoren te worden gedekt door leningen, andere kapitaalovermakingen, of E.C.A.-hulp van directe of indirecte aard. 5. Voor het bepalen van de credietmarges van het nieuwe systeem dienen schattingen van crediteur- of debiteurposities te worden vermeden.
10
1643 2 Nota inzake de deviezenpositie
Ter bereiking van de gestelde doeleinden spreekt het tweede interimrapport de wenselijkheid uit om over te gaan tot de instelling van een European Payments Union (E.P.U.). Ofschoon het interim-rapport zich over de louter technische werkwijze van deze Unie niet uitlaat, zou men zich kunnen denken dat deze Unie als volgt zou functioneren. De centrale banken van de deelnemende landen houden, zoals tot dusverre, over en weer rekeningen aan waarover zich het betalingsverkeer met de andere Europese landen van de groep voltrekt. Periodiek worden deze rekeningen afgesloten. De stand van de rekeningen wordt door de centrale banken aan de E.P.U. opgegeven, welke er toe overgaat uit deze gegevens de nettostand van elk land ten opzichte van de rest van de groep te berekenen. Vervolgens zalde E.P.U. aan de centrale banken opdracht geven die boekingen te verrichten, welke het tekort resp. surplus op de bilateraal gehouden monetaire rekeningen opheffen. Aangezien sommige landen crediteur zijn ten opzichte van de groep en andere debiteur, dient, teneinde ieder land ten opzichte van de groep in evenwicht te brengen, een sluitpost te worden geboekt corresponderende met de nettopositie van elk land. Deze zou kunnen worden gevonden, doordat de nettodebiteuren worden gedebiteerd in de boeken van de E.P.U. en de neltocrediteuren daarin gecrediteerd. De E.P.U. neemt dan dus de plaats van de groep in en zal in haar boeken een rekening openen ten name van de centrale bank van elk deelnemend land en omgekeerd zal elke centrale bank in haar boeken een rekening ten name van de E.P.U. openen. Op deze wijze worden de bilaterale saldi periodiek overgenomen door de E.P.U. en daar gecompenseerd, zodat in feite transferabiliteit bereikt wordt. Het bovenstaande is bedoeld als een schets van een van de technisch mogelijke uitwerkingen van een stelsel van volledige transferabiliteit en het is denkbaar, dat men tenslotte aan een afwijkende techniek de voorkeur zal geven. In dit systeem verleent de E.P.U. derhalve crediet aan de nettodebiteuren en ontvangt zij crediet van de nettocrediteuren van de groep. Vanzelfsprekend zal een land dat nog andere credietfaciliteiten geniet buiten de E.P.U. of beschikt over reserves, deze kunnen aanwenden alvorens van de E.P.U.-faciliteiten gebruik te maken. Elk deelnemend land zou nu volgens de desiderata vervat in meergenoemd tweede interimrapport van de E.P.U. de beschikking krijgen over een credietmarge op korte termijn en op langere termijn, terwijl omgekeerd elk land zodanige credietmarges aan de E.P.U. zou verlenen. De vaststelling van de grootte dezer marges zal aan de hand van bepaalde criteria moeten geschieden. Deze credieten zouden worden gehouden in een bepaalde nader vast te stellen rekeneenheid. De credieten op korte termijn zouden dienen ter financiering van seizoensfluctuaties of van andere tijdelijke handels- en betalingsbewegingen. De langere termijn-credieten zouden dienen ter financiering van tekorten van een semi-permanent karakter. In elk geval zouden deze credieten tezamen groot genoeg moeten zijn ter dekking van alle seizoenschommelingen en van de semi-permanente tekorten die waarschijnlijk zullen optreden als gevolg van de liberalisatie van de handel, alsmede om een land, dat in moeilijkheden is geraakt, tijd te verschaffen om de nodige maatregelen te treffen. Indien het crediet op korte termijn of een gedeelte daarvan gedurende een overeengekomen periode zou zijn gebruikt, zou het worden beschouwd als een semi-permanent deficit. Gedurende het gebruik van de langere termijncredieten zou de debiteur tevens een bepaald gedeelte in dollars aan de E.P.U. moeten voldoen, teneinde buitensporige tekorten tegen te gaan. De verhouding dollarbetaling tot crediet zou daartoe geleidelijk aan dienen te worden vergroot, totdat vrijwel het gehele tekort in dollars zou moeten worden voldaan. Omgekeerd zou voor de nettocrediteur bij oplonen van zijn vordering het percentage te ongevangen dollars vergroot worden. Vele meer" en minder belangrijke kwesties dienen hierbij geregeld te worden, zoals de grootte van de credietmarges, de keuze van de rekeneenheid, de duur van het korte termijn-crediet, de vraag of reeds bij het eerste gebruik van het langere termijn-crediet de debiteur een klein deel in dollars zal betalen enz. Behalve de credieten van de deelnemende Europese landen, zou de E.P.U. ook de beschikking dienen te hebben over een dollarfonds. Het is namelijk niet noodzakelijk dat het dollarbcdrag, door de nettodebiteuren te betalen aan de E.P.U., even groot zal zijn als het dollarbedrag door de E.P.U. over die periode te betalen aan de nettocrediteuren. Dit dollarfonds zou door de E.C.A. kunnen worden beschikbaar gesteld in vrije dollars. Men zou zich dit fonds kunnen voorstellen als een collectieve valutareserve van het intra-Europese betalingsverkeer, waar de meeste landen niet over voldoende reserves beschikken om een enigszins genormaliseerd valutaverkeer duurzaam moaelijk te maken. liet voorgaande bevat een voorbeeld van de wijze, waarop een transferabel systeem zou kunnen worden verkregen door middel
van een Europese betalingsunie. Opgemerkt is reeds dat verschillende kwesties zijn opengelaten of alleen aangeduid. Naast het intraEuropese betalingssysteem zal moeten worden geregeld de wijze waarop de Amerikaanse hulp direct of indirect aan Europese landen kan worden verstrekt ter dekking van structurele of buitensporig grote tekorten. Tevens zal een oplossing moeten worden gevonden voor de wijze waarop bestaande geaccumuleerde reserves in handen van niet deelnemende landen kunnen worden besteed. Het is duidelijk dat, indien deze niet-leden in sterke mate op deze middelen gaan teren, dit voor het land te wiens laste zulks geschiedt tot inflatoire spanningen zal leiden, met alle gevolgen van dien, waardoor de E.P.U. in gevaar wordt gebracht. Voorts zal moeten worden bezien in hoeverre bestaande saldi van de deelnemende landen onderling in het systeem kunnen worden gebracht, terwijl tevens moet worden geregeld hoe de bestaande bilaterale monetaire accoorden in het systeem zullen worden gepast. Tenslotte zal omtrent de bevoegdheden van het bestuur van de E.P.U. een regeling moeten worden getroffen. In hoeverre het bestuur, al dan niet met algemene stemmen, aan de toelating van een lid tot de faciliteiten van de E.P.U. bepaalde voorwaarden kan binden ten aanzien van de door dat lid te voeren economische en financiële politiek en in hoeverre het bestuur onder bepaalde omstandigheden grotere faciliteiten aan de leden zal verschaffen, zijn vragen die alsnog moeten worden beantwoord. De ondergetekenden hebben gemeend, dat het van betekenis was de belangrijkste overwegingen van het Tweede Interim-rapport in deze Nota enigszins uitvoerig te paraphraseren. Zij wensen echter uitdrukkelijk op te merken, dat het Interim-rapport niet meer geeft dan de formulering van een aantal oogmerken en dat met name over een en ander nog geen formeel accoord is aangegaan. De weergegeven indrukken moeten dan ook worden beschouwd als het uitgangspunt voor de verdere besprekingen die vóór 1 Juli 1950 moeten plaatsvinden. Op het ogenblik, waarop deze Nota werd afgesloten, waren de besprekingen over deze kwesties te Parijs in volle gang. De ondergetekenden spreken de hoop uit, dat deze spoedig tot een tastbaar resultaat zullen leiden. Indien dit resultaat in grote lijnen zou overeenstemmen met de desiderata van het Tweede Interim-rapport, zou daarmede een belangrijke stap in de goede richting zijn gedaan. b.
De Benelux.
In de Nota inzake de deviezenpositie van 27 April 1949 zijn de ondergetekenden uitvoerig ingegaan op de vorderingen, welke met betrekking tot het bereiken van een Economische Unie met België en Luxemburg op dat tijdstip werden gemaakt. Deze ontwikkeling heeft zich in het afgelopen tijdvak krachtig voortgezet. Op het gebied van terugkeer naar een stelsel van vrije consumptie, vermindering der subsidies en coördinatie van fiscale politiek zijn belangrijke resultaten bereikt. De bevrijding van het handelsverkeer van quantitatieve restricties heeft reeds een grote omvang aangenomen en wordt nog steeds uitgebreid. Het verzekeren van het monetaire evenwicht tussen de Uniepartners blijft echter een probleem dat bij voortduring de volle aandacht opeist. De in September jl. plaats gevonden devaluatie van de gulden ten opzichte van de Belgische franc heeft in de laatste maanden van 1949 tot een vermindering van het deficit geleid, hetwelk echter tengevolge van de liberalisatie in de eerste maanden van 1950 weer sterk is gestegen. Dit verkeer blijft een zware debetpost vormen in de Nederlandse betalingsbalans. Het wederzijdse handelsverkeer is gebaseerd op het voor-Unie accoord dat, voorzien bij de Ministersconferentie van Maart 1949 te Den Haag. in October jl. in werking is getreden. Dit voor-Unie accoord heeft ten doel om, behalve door een unificatie der accijnzen, door een voortschrijdende afschaffing van de quantitatieve restricties over en weer het handelsverkeer tussen de partnerlanden zodanig te verruimen, dat bij het sluiten van een Economische Unie op dit gebied geen schokken te vrezen zullen zijn. Bij de inwerkingtreding van dit accoord was ongeveer 30 % van de Nederlandse invoer uit België bevrijd van quantitatieve restricties, terwijl de invoer in de Belgisch-Luxemburgse Unie uit Nederland formeel reeds grotendeels was vrijgegeven, zij het dat in de agrarische sector van BelgischLuxemburgse zijde maatregelen ter bescherming van de producenten van landbouw- en veeteelt-producten zijn getroffen. Het is de bedoeling op de duur het handelsverkeer tussen Nederland en de BelgischLuxemburgse F.conomische Unie geheel te bevrijden. Deze vergaande vrijmaking is mogelijk geweest, doordat Nederland in het kader van E.H.P.-hulp zeer belangrijke trekkingsrechten en credieten op België heeft verworven voor het fiscale jaar 1949—1950. Tezamen belopen deze een bedrag van $ 139 millioen.
1643 2 Nota inzake de deviezenpositie De maandtekorten welke zich in de afgelopen jaren regelmatig hebben bewogen op een niveau van gemiddeld f20 millioen, hebben in het najaar 1949 een onregelmatig verloop getoond, hetgeen moet worden toegeschreven aan de devaluatie, waardoor verschillende achterstallige betalingen zijn verhaast, terwijl tevens in die periode zeer belangrijke betalingen uit hoofde van dividenden werden ontvangen. Daarenboven ondervond het handelsverkeer enige stagnatie, aangezien de handel zich ongetwijfeld heeft willen oriënteren omtrent de mogelijkheden, welke zich tengevolge van de massale devaluaties in West-Europa zouden voordoen. Het totaal der in- en u'tvoerbetalingen beliep gedurende 1949 12 % van het geheel van de Nederlandse in- en uitvoerbetalingen in dat jaar. Eerst tegen het eind van het jaar begon de handelsstroom zich weder te ontwikkelen, waarbij tevens de gevolgen van de liberalisatie tot uitdrukking kwamen. De maandtekorten namen dan ook zeer snel toe. hetgeen moge blijken uit onderstaand staatje. Millioenen guldens November 1949
—
12.--
December 1949
—
30 —
Januari
1950
—
42.5
Februari
1950
—
66 —
Maart
1950
— 78,—
April
1950
— 84,—
Het is te betwijfelen, of deze tekorten tot Juli 1950 kunnen worden gefinancierd uit de nog beschikbare trekkingsrechten en credieten. Wel valt aan te nemen, dat de tekorten weder zullen afnemen, zodra een zekere markt verzadiging zal zijn ontstaan, temeer daar op verschillend gebied voorraadvorming is opgetreden. Hoewel de tekorten van de laatste maanden voor een groot gedeelte moeten worden toegeschreven aan de liberalisatiemaatregeien en de verwachting gerechtvaardigd lijkt dat, als de voorraadvorming haar grens heeft bereikt, zij weer zullen gaan teruglopen, is het duidelijk dat de deficitaire neiging van Nederland ten opzichte van de Belgisch-Luxemburgse Unie blijft bestaan, ondanks het feit, dat in September jl. de Belgische franc minder is gedevalueerd dan de gulden. Dit betekent, dat bij het sluiten van een Economische Unie gezocht zal moeten worden naar mogelijkheden om het doorlopend betalingstekort van Nederland ten opzichte van zijn Uniepartners op te vangen. De Ministersconferentie te Luxemburg van 13 tot 15 October jl. heeft dit probleem onder ogen gezien en richtlijnen aangegeven, waardoor de Belgisch-Nederlandse balans sluitend zal kunnen worden gebracht. Deze bestaan uit de gebruikmaking van de voorwaardelijke Marshallhulp, trekkingen op het Internationale Monetaire Fonds, buitenlandse leningen, inbreng van deviezen welke in het kader van de commerciële en monetaire samenwerking der partnerlanden voor het crediteurland in Beneluxverband bruikbaar zijn, en een coördinatie van de binnenlandse credietpolitiek. De drie eerstgenoemde middelen moeten worden beschouwd als hulpbronnen, bestemd voor tijdelijke of door bijzondere omstandigheden noodzakelijk geworden overbruggingen. Het manipuleren van de credietpolitiek veroorzaakt repercussies op het binnenlands prijspeil met de daaraan verbonden gevolgen op sociaal gebied en werkt als zodanig algemeen. Toepassing van dit middel kan dus niet uitsluitend gericht worden op de verhouding van Nederland met zijn Uniepartners. Ten aanzien van de inbreng van deviezen, welke bruikbaar zijn voor het crediteurland in Unieverband, zij opgemerkt, dat in de tegenwoordige omstandigheden de Belgisch-Luxemburgse Unie ten opzichte van die landen, waar Nederland een overschot aan deviezen heeft, dat in principe zou kunnen dienen voor de afdekking van het tekort tussen de partnerlanden, eveneens beschikt over een actief saldo. Deze toestand kan zich ongetwijfeld in een voor Nederland meer gunstige zin ontwikkelen doch een afdoende oplossing zal eerst bereikt kunnen worden, indien, hetzij door een multilateraal betalingssysteem in O.E.E.C.-verband, hetzij door het herstellen van convertabilitcitsmogelijkheden anderszins overschotten, welke Nederland in zijn handelsverkeer met andere landen kweekt, zullen kunnen worden omgezet in Belgische francs. c. Het dollargebk'd en Latijns Amerika In vorige Nota's inzake de deviezenpositie werd reeds meermalen gewezen op de essentiële betekenis, welke de dollarpositie voor de
Nederlandse betalingsbalans heeft. Deze betekenis wortelt enerzijds in de nog steeds bestaande noodzakelijkheid om een belangrijk quantum aan voor ons land essentiële goederen in U.S. dollars te betalen, waartegenover staat de tot nog toe geringe belangstelling van Amerikaanse zijde voor in Nederland geproduceerde artikelen, anderzijds in de tot dusver gebleken onmogelijkheid om tot een herstel van het multilateraal betalingsverkeer te geraken. Teneinde het daardoor ontstane dollardeficit zoveel mogelijk te verkleinen is het streven van de Regering er bij voortduring op gericht om a. de dollarimporten zo laag mogelijk te houden, b. de dollarexporten zoveel mogelijk op te voeren, c. in samenwerking met de West-Europese E.H.P.-landen te komen tot een geleidelijk herstel van het multilateraal betalingsverkeer. De belangrijke beperking van de import t.w. van S 455,5 millioen (f 1207 millioen) in 1948 tot 5 294,5 millioen (f870 millioen) in 1949, moet ongetwijfeld worden toegeschreven aan de rigoreuze toepassing van de regeringspolitiek om de dollaraankopen zoveel mogelijk te verleggen naar andere valutagebieden; deze politiek werd opgelgd door de noodzaak. Zeer te stade kwam hierbij de in 1949 tot stand gebrachte devaluatie van de gulden ten opzichte van de U.S. dollar, waardoor in vele gevallen goedkoper in Europa en het sterünggebied dan het in het $-gebied kon worden gekocht. Een noodzakelijke voorwaarde voor het gelukken van deze politiek werd gevormd door een voldoende productievermogen van Europa. Dit productievermogen had zich inmiddels zo gunstig ontwikkeld, dat deze overschakeling van de goederenaankopen kon worden opgevangen. Alhoewel het bereikte resultaat gunstig mag worden genoemd, zal het toch noodzakelijk zijn ook in de eerstvolgende jaren van de ingeslagen weg niet af te wijken, daar nog steeds het niveau van onze dollarinvoeren gedragen wordt door de E.C.A.-hulp. Vlet het afnemen van deze hulp zal recht evenredig de S-invoer moeten afnemen. Daartegenover is het nog niet mogen gelukken tot een verhoging van de dollars opbrengende exporten te geraken. Zelfs liepen de opbrengsten uit dien hoofde in het afgelopen jaar ($61,5 millioen = f187 millioen) terug vergeleken bij 1948 (S 84 millioen = f223 millioen.) Ingesteld werd het Directoraat van de Exportbevordering, ressorterend onder het Ministerie van Economische Zaken, waarvan de Directeur tevens benoemd werd tot Directeur van de Stichting tot bevordering van de uitvoer, welke stichting zich speciaal zal bezighouden met de bevordering van de export naar Noord-Amerika. De ondergetekenden tekenen hierbij aan, dat het naar hun mening nog te vroeg is met betrekking tot de export naar de dollargebieden positieve resultaten te verwachten van de hierboven reeds genoemde devaluatie-factor en van de in September 1949 ter stimulering van de export naar de Verenigde Staten en Canada ingevoerde maatregel om 10 % van de opbrengsten uit vorengenoemde exporten ter vrije beschikking van de exporteur te laten. Deze laatste regeling moet gezien worden als een maatregel, genomen binnen het kader van de exportbevordering naar de Verenigde Staten van Amerika en Canada, in verband waarmede zij beperkt is tot deze gebieden. Plannen zijn in bewerking om te geraken tot een systeem, waarbij exporteur:, hulp wordt geboden zich te oriënteren op de Amerikaanse afzetmarkt. Ook van deze laatste maatregelen zullen eerst na geruime tijd resultaten kunnen worden verwacht. Op deze plaats mag niet verzuimd worden melding ie maken van het feit, dat ook van Amerikaanse zijde steeds meer beseft wordt, dat een biijvende oplossing van het dollarprobleem, waarmede vrijwel alle West-Europese landen te kampen hebben, slechts mogelijk is. indien voor een belangrijk groter quantum dan tot dusver het geval is geweest, aan in Europa geproduceerde goederen afzet op de Amerikaanse markt kan worden gevonden. De maatregelen, welke de Regering van de Verenigde Staten momenteel overweegt resp. ten dele reeds genomen heeft, om tot een verlaging van de invoerrechten en een vereenvoudiging van de douaneprocedure te geraken, kunnen in dit verband worden toegejuicht. Ter illustratie van de grote mogelijkheden, welke de Amerikaanse afzetmarkt voor Europese exportgoedej ren kan bieden, moge hier vermeld worden, dat een import in de i Verenigde Staten van b.v. J 1 milliard neerkomt op slechts ca. 0,35 % 1 van de nationale productie van dat land. Naast de hierboven genoemde maatregelen ziet de Regering als | middelen om tot oplossing van het dollarprobleem te geraken, de j verdere ontwikkeling van de driehoekshandel, het bevorderen van het I toerisme en de verdere industrialisatie van Nederland o.a. door het ; aantrekken van buitenlandse investeringen. Ten aanzien van laatstgenoemde factor kan hieraan worden toegevoegd, dat momenteel i verdere maatregelen overwogen worden, teneinde het aantrekken van • buitenlandse investeringen aan te moedigen. Tenslotte moge hier melding worden gemaakt van de op 26 Juli 1949 door de Maatschappij tot Financiering van het Nationaal Her-
12
1643 2 Nota inzake de deviezenpositie
stel N.V. onder garantie van de Staat van de Internationale Bank Met Chili is het tot dusver niet mogen gelukken tot afsluiting voor Herstel en Ontwikkeling te Washington verkregen speciale pro- van een monetair accoord te geraken, aangezien de grondslag hiertop, jectenlening groot $ 15 millioen. Als gevolg van op het moment van welke aanvankelijk bestond in Nederlandse aankopen van belangrijke afsluiten van deze lening niet te voorziene gebeurtenissen, met name hoeveelheden chilisalpeter, momenteel niet meer aanwezig is tengevolge van de toegenomen productie in Nederland van het syntheeen andere ontwikkeling dan verwacht werd van het betalingsverkeer met Duitsland en België, waardoor in deze landen voorgenomen be- tisch product, gepaard aan een te hoge prijs, welke Nederland voor talingen, welke aanvankelijk waren aangewezen voor financiering het Chileense product moet betalen. onder de onderhavige lening, alsnog via de monetaire accoorden met Te Asuncion werd op 30 Januari jl. een betalingsovereenkomst genoemde landen kunnen worden gefinancierd, is het niet mogelijk tussen Nederland en Paraguay getekend met een manipulatiecrediet gebleken de onderhavige lening voor de financiering van aanvaard- ad f 1 millioen, hetgeen de mogelijkheid opent onze importen uit Paraguay te financieren uit de provenuen van onze export. De verbare projecten geheel uit te putten. In verband hiermede werd met de Internationale Bank voor Herstel en Ontwikkeling medio wachting bestaat dat genoemde overeenkomst een intensivering van Maart jl. overeengekomen de limite ad S 15 millioen te verlagen tot het handelsverkeer zal bevorderen. Met Mexico werd op 27 Januari jl. een meestbegunstigingsaccoord S 8,8 millioen. Bij het betalingsverkeer met Canada gedurende de verslagperiode gesloten. Met verwijzing naar hetgeen in vorige Nota's is medegedeeld omdeden zich geen bijzondere ontwikkelingen voor. Het dienstenverkeer kon vrijwel in evenwicht worden gehouden. De financiering van de trent de ontdooiing van het Nederlandse bezit aan Zuid- en Middenimporten uit dit land vond grotendeels met in U.S. dollars ter be- Amerikaanse effecten resp. van geblokkeerd bezit aan niet in effecten schikking gestelde E.H.P.-middelen plaats. Ten aanzien van de export, belichaamde vorderingen op bedoelde landen moet hier helaas worwelke in het laatste kwartaal van 1949 een lichte stijging te zien gaf, den medegedeeld, dat het tot dusver niet is mogen gelukken met moge verwezen worden naar hetgeen hierboven reeds over export- betrekking tot dit onderwerp vorderingen te maken. bevordering is gezegd. Over de ontwikkeling gedurende het afgelopen jaar van het hand. Groot Brittannic en het overige Sterlinggebied. dels- en betalingsverkeer met Latijns-Amerika, dat als leverancier van grondstoffen en stapelproducten voor Nederland van grote betekenis Reeds in de vorige deviezennota werd in het kort uiteengezet van is, kan het hiernavolgende worden medegedeeld. Hierbij moge worden welk een grote betekenis het betalingsverkeer in sterling voor Nederaangesloten op hetgeen gesteld is in de op 16 November 1949 aan de land is, zowel door aard en omvang van het goederenverkeer als door Staten-üeneraal aangeboden nota, naar aanleiding van het Verslag die transacties van velerlei aard, die tot de diensten- of de kapitaalder Commissie voor de Handelspolitiek van 12 September 1949. sector kunnen worden gerekend. Het totaal der in- en uitvoer betaHet passieve karakter van het handelsverkeer met de Midden- en lingen in sterling beliep gedurende 1949 25 % van het geheel van de Zuid-Amerikaanse landen is gedurende de verslagperiode helaas onge- Nederlandse in- en uitvoerbetalingen in dat jaar. wijzigd gebleven. De in de Nota d.d. 27 April 1949 uitgesproken mogelijkheid, dat de Nederlandse export naar bedoelde landen betere Wat het goederenverkeer betreft is deze betekenis gedurende het kansen zou krijgen, naar geiang deze gebieden zich — als gevolg van afgelopen jaar toegenomen, zoals uit de hieronder te noemen cijfers een nijpend dollargebrek — meer zouden moeten gaan instellen op blijkt. Drie factoren mogen in dit verband worden genoemd. het bilaterale handelsverkeer met zwakke valuta-landen, heeft zich tot dusverre niet verwerkelijkt. Dit moet enerzijds worden geweten aan a. In toenemende mate slaagden importeurs er in belangrijke de omstandigheid, dat het voor Nederland nog niet mogelijk is ge- goederen uit de sterling-area te betrekken ter vervanging van goedebleken in rui! voor essentiële Latijns-Amerikaanse producten vol- ren die voordien geheel of gedeeltelijk uit het dollargebied moesten doende sterke Nederlandse producten aan te bieden, anderzijds aan worden verkregen. De dollarnood noopte — ondanks de Marshall door de meeste Latijns-Amerikaanse landen op rigoureuze wijze toe- hulp — tot een zo grondig mogelijke verkenning van de leveringsgepaste invoer- resp. deviezenrestricties, waarbij uiteraard de beschermogelijkheden van de sterling-area met name op het gebied der ming van eigen industrie een belangrijke rol speelt. Daarnaast wordt grondstoffen (b.v. wol, cacaobonen, veevoeder, steenkool) en der hevige concurrentie ondervonden van de Noord-Amerikaanse produ- stapelproducten voor consumptie (b.v. granen, tabak) alsook op het centen, welke deze belangrijke afzetgebieden trachten te behouden. gebied der productiemiddelen (b.v. machines, auto's, landbouwwerkIn het algemeen kan hier worden opgemerkt, dat ernstig betreurd tuigen). moet worden, dat de betalingen uit hoofde van dienstprestaties, ofschoon voorzien in de accoorden. voortdurend op moeilijkheden /;. Met name het Verenigd Koninkrijk bleek vooruitgang te mastuiten, en voorts dat het wenselijk zou zijn, dat de Nederlandse ken in leveringscapaciteit. Hoeveelheden en levertijden van voor exporthandel grotere belangstelling voor Zuid-Amerika aan de dag Nederland belangrijke industriële productiemiddelen werden bevrezou leggen. digender en de relatief gunstige pondenpositie gedurende het grootNochtans gaf het betalingsverkeer met de onderhavige gebieden in ste deel van het jaar bracht met zich mede, dat aan vele aanvragen om een invoervergunning kon worden voldaan. het afgelopen jaar enige verbetering te zien, hetgeen hoofdzakelijk een gevolg is van een vermindering van de import, welke voor een De ontwikkeling sub a en h vond plaats ondanks de omstandigdeel builen het Westelijk halfrond kor. worden betrokken, terwijl ook heid dat de in de sterling-area gevraagde prijzen veelal hoog waren in sommige gevailen de export enigszins kon worde:" opgevoerd. Met vergeleken met die in landen met een harde valuta. In deze toestand name geldt dit voor Argentinië, naar welk land de Nederlandse kwam een aanzienlijke verbetering door de devaluatie, toen althans voor een aantal producten de prijsverhoudingen zich wijzigden ten export, niettegenstaande de invoerbelemmcrende maatregelen van genoemd land, een geringe stijging vertoonde. Indien het niet moge- gunste van het pondengebied, zij het, dat de prijzen in sterling na de lijk blijkt de waarde van onze uitvoer in belangrijke mate op te devaluatie een stijgende tendentie vertoonden. voeren, zal Nederland verplicht zijn, na de uitputting van de in Maart c. Ook de Nederlandse uitvoer naar het pondengebied toonde een 1948 door Argentinië verleende credieten ad 110 en 125 millioen pesos zeer aanzienlijke stijging. Deze stijging deed zich zowel voor in de nieuwe onderhandelingen te voeren. De in September 1948 afgesloten voorlopige betaüngsovereen- industriële sector, hoewel op dit gebied nog veelal belemmeringen komst met Brazilië had aanvankelijk een gunstige invloed op het han- aan onze uitvoer in de weg worden gelegd, die een vrije ontwikkeling delsverkeer met dit land. Medio 1949 begonnen zich evenwel moei- bemoeilijken, als op het gebied van de agrarische uitvoer. Wat deze lijkheden voor te doen bij het verkrijgen van invoervergunningen in laatste uitvoer betreft, is dit mede een gevolg van een uitdrukkelijk dit land. Besprekingen, welke terzake zijn gevoerd om van de Brazi- streven van de Nederlandse Regering om, in overeenstemming met liaanse autoriteiten een soepeler behandeling te verkrijgen en welke de wensen van de Britse Regering, de levering van landbouwproducten, in het bijzonder zuivelproducten, te vergroten op basis van inmiddels moesten worden afgebroken zullen binnenkort worden een politiek op lange termijn. hervat. In de vorige deviezennota werd een afzonderlijke paragraaf aan De in de vorige deviezennota uitgesproken gunstige verwachtingen ten aanzien van de ontwikkeling van het handelsverkeer met Uru- dit aspect gewijd. In deze deviezennota zal nog gelegenheid bestaan guay zijn bewaarheid geworden. De uitvoer naar dit land in 1949 om de laatste ontwikkeling in dit verband in beschouwing te nemen was ongeveer even groot als de uitvoer in 1947 en 1948 tezamen. De en daarbij tevens de vraag aan de orde te stellen in hoeverre deze verwachting dat ook 1950 een gunstig resultaat te zien zal geven, landbouwuitvoer-politiek zal kunnen worden voortgezet. Het is hier de plaats slechts op te merken dat het, naar de mening van de onderlijkt gemotiveerd. De uitvoer naar Venezuela — het enige land van Zuid-Amerika getekenden, ook een Brits belang is aan Nederland de gelegenheid dat geen deviezenrestricties kent — ontwikkelt zich in stijgende lijn. te geven tot redelijke grenzen ponden door agrarische uitvoer te verdienen. Van belang is in dit verband, dat deze export dollars opbrengt.
Bijlagen
1643 2
Tweede Kamer «
Nota inzake de deviezenpositie Ter illustratie van het bovenstaande volgt een overzicht van de inen uitvoer gedurende 1948 en 1949. Teneinde een splitsing te kunnen maken enerzijds tussen landbouw en industrie en anderzijds tussen Verenigd Koninkrijk en „overig verkeer in ££" zijn hier cijfers van de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer gebezigd. 1949
1948 x f 1 min
Invoer: Landbouw Industrie
Uitvoer: Landbouw Industrie
Overig Verenigd verkeer in Koninkr. ££
Totaal
Overig Verenigd verkeer in Koninkr. ££
Totaal
10 430
142 97
152 527
12 494
151 171
163 665
440
239
679
506
322
828
282 86
164 207
446 293
479 100
165 179
644 279
368
371
739
579
344
923
De orde van grootte van deze cijfers maakt het begrijpelijk dat versnellingen en vertragingen in de realisatie van het goederenverkeer van grote betekenis kunnen zijn voor het verloop van de ponden saldi die De Nederlandsche Bank en de deviezen banken aanhouden bij de Bank of England respectievelijk hun correspondenten en voor de guldenssaldi, die door deze, in Nederland worden aangehouden. Daarnaast echter ging eveneens een belangrijke invloed op de wederzijdse saldi uit van: 1. multilaterale compensaties, die in het afgelopen jaar werden vergemakkelijkt doordat Nederland in staat was hiervoor ponden af te staan; 2. de afdekkingen van de commerciële rekening met Indonesië (waaromtrent in de vorige deviezennota reeds werd geschreven, doch die inmiddels door het gewijzigde rekeningensysteem met Indonesië in het vervolg waarschijnlijk niet meer in die mate zullen voorkomen); 3. incidentele overmakingen zoals transfer van oude saldi van de Deutsche Revisions und Treuhand A.G.; 4. • de jaarlijkse aflossing op het Final Settlement ad £ 2,3 millioen enz. 5. Transitoverkeer. Binnen het geheel van de Nederlandse transitohandel, hebben de transitozaken met het sterling-gebied in 1949 een grote omvang gehad. Ten aanzien van de sterlingzaken zijn deze te onderscheiden in: a. transacties die geheel in ponden geschieden; /;. transacties, waarbij wordt gekocht in ponden en verkocht in een andere valuta, of andersom. Nederland is ook in het afgelopen jaar in staat geweest zijn traditionele rol op dit gebied in ruime mate te handhaven. Deze transacties spelen zich ten dele af in de z.g. transferabie account area. De bepalingen van de transferabie account area staan toe, dat zonder bijzondere toestemming van de Bank of England betalingen in ponden plaatsvinden voor goederen en diensten van en aan andere leden van dit blok. Van Britse zijde is er echter in de loop van de tijd meer en meer verzet gerezen niet zozeer tegen het beginsel van deze transacties zelf, als wel tegen zekere nevenverschijnselen, nl. de cheap-sterling transacties, waarbij de handelaar gebruik maakt van de dispariteit, die bestaat tussen de officiële pariteit van het pond sterling en de koers op de „vrije" markt. Van Nederlandse zijde wordt in beginsel de noodzaak erkend de continentale valuta's en ook het pond sterling zoveel mogelijk op peil te houden. De Nederlandse Regering heeft dan ook gemeend haar medewerking niet te mogen weigeren aan voorstellen van Britse zijde om deze transacties zoveel mogelijk tegen te gaan door o.m. aan het gebruik van transferabie sterling de beperking te verbinden, dat hiermede uitsluitend directe transacties zouden kunnen worden gefinancierd; voor indirecte transacties d.w.z. transacties in goederen en diensten niet stammend uit het land ten gunste waarvan de betaling plaats vindt, zou telkenmale vergunning van Handelingen der Staten-Generaal
Bijlagen
1949—1950
de Bank of England moeten worden gevraagd. De Regering heeft haar medewerking, binnen het kader der door de andere regeringen toegezegde medewerking, aan deze regeling echter verleend onder zekere voorwaarden waarvan de belangrijkste is, dat de traditionele transitohandel van Nederland hierdoor niet mag worden geschaad en derhalve voor normale transacties inderdaad vergunning zal moeten worden verkregen. Het is nog te vroeg om te zeggen hoe deze regeling in de practijk zal blijken te werken. De Regering blijft bij voortduring attent op een zo loyaal mogelijke uitvoering door de Britse deviezenautoriteiten van deze regeling, die voor Nederland van grote betekenis is. De drie hierboven genoemde belangrijkste groepen van transacties in sterling t.w. de goederen aan- en verkopen, de meer incidentele sterlingtransacties en de transito-'affaires, tezamen met het dienstenverkeer, dat in sterling wordt afgerekend, zijn van zodanige omvang, dat grote wisselingen in de wederzijdse saldi niet tot de onmogelijkheden behoren. Het is derhalve op zichzelf niet verontrustend dat de gecompenseerde saldi de laatste tijd een negatieve stand voor Nederland aanwijzen. Waneer de seizoensinvloed, die zich in 1949 openbaarde, zich ook in 1950 voordoet en wanneer van Britse zijde aan een economisch verantwoorde uitvoer van Nederland, in het bijzonder van landbouwproucten, geen moeilijkheden in de weg worden gelegd, kan op een zeker herstel in de pondensituatie worden gehoopt, in welk geval verstrekkende maatregelen van Nederlandse zijde, bijv. op hel gebied van de invoer, niet noodzakelijk zouden blijken. c.
Duitsland.
Speciaal het laatste kwartaal van 1949 is voor het handels- en betalingsverkeer met West-Duitsland van bijzonder belang geweest. Tot October 1949 vertoonde het betalingsverkeer voortdurend een min of meer belangrijk deficit ten laste van ons land, voornamelijk door de passieve handelsbalans, terwijl ook het dienstenverkeer tekorten opleverde. In de verdragsperiode van Juli 1948 tot Juli 1949 beliepen de in- en uitvoercijfers niet meer dan onderscheidenlijk 250 en 170 millioen gulden. Sedert eind September 1949 is de betekenis van West-Duitsland voor onze betalingsbalans zeer toegenomen. De invoer en vooral ook de uitvoer stegen in sterke mate; ons chronisch deficit veranderde in een aanzienlijk surplus. Het totaal der in- en uitvoerbetalingen beliep gedurende 1949, uitgedrukt in een percentage van het geheel van de Nederlandse in- en uitvoerbetalingen in dat jaar, 7,1%. Bij het in September 1949 met West-Duitsland afgesloten handelsaccoord werd de invoer in West-Duitsland van Nederlandse en Indonesische goederen, behoudens enkele uitzonderingen, vrijgegeven, terwijl Nederland de invoer van Duitse goederen nog niet liberaliseerde. Daartegenover verbond Nederland zich, voor de duur van deze eenzijdige liberalisatie, geen afdekking in goud of dollars te zullen vragen voor een eventueel West-Duits tekort. De opzet was, dat Nederland zich, wat zijn invoer betreft, zou baseren op de door de uitvoer beschikbaar komende bedragen. De vraag van Duitse kant naar Nederlandse goederen bleek zeer groot, de meeste der gevraagde goederen waren terstond leverbaar en de betaling geschiedde over het algemeen op korte termijn. De Nederlandse vraag, geremd door de contingenteringen, was in de eerste plaats gericht op machines en andere goederen met langere levertijd, waarvoor de betaling dientengevolge ook eerst na zeker tij.:-verloop kon worden verwacht. Hoewel het omslaan der rekening, die eind September 1949 nog een Nederlands deficit vertoonde van circa 26 millioen gulden, dus verklaarbaar was, liet de mate waarin zulks geschiedde niet na vooral de Duitsers en de geallieerde autoriteiten in Duitsland te verontrusten. Per 31 December 1949 beliep het deficit ten laste van Duitsland reeds 186 millioen gulden, terwijl er tekenen aanwezig waren, dat een verdere stijging niet zou uitblijven. Duitsland kon de invoer niet remmen zonder een stap terug te doen op de weg der liberalisatie; Nederland kon zijn invoer slechts enigermate opvoeren door een sneller uitreiken van invoervergunningen. Nieuw overleg werd dringend noodzakelijk. Medio Januari 1950 werden besprekingen geopend, ditmaal met de Duitse Regering, die krachtens machtiging d.d. 28 November 1949 van de Hoge Commissie zelfstandig kan onderhandelen over handels- en betalingsovereenkomsten met andere landen. De Hoge Commissie heeft zich hierbij het recht van controle voorbehouden, terwijl geen overeenkomst internationaal bindend is, voordat de goedkeuring van de Hoge Commissie daarop is verkregen. Het resultaat van dit overleg is geweest, dat ook Nederland de invoer van Duitse goederen voor het overgrote deel heeft geliberaliseerd.
14
1643 2 Nota inzake de deviezenpositie
De afdekkingsclausule van de betalingsovereenkomst is opnieuw geredigeerd en weer van toepassing voor beide partijen, met dien verstande dat een zeker uitstel geldt voor de Duitse kant in verband met liet feit, dat tengevolge van het enkele maanden eerder vrij geven van de Nederlandse invoer in Duitsland dan van de Duitse invoer in Nederland, het debetsaldo aan de Duitse kant sterk opgelopen was. Zij is echter zodanig gemoduleerd, dat het gevaar, dat •één der partijen te eniger tijd tot afdekking in goud of in dollars zou moeten overgaan, tot een minimum beperkt is. De monetaire credietmarge bedraagt nameiijk met ingang van 1 September 1950 S 40 millioen. Indien één der partijen deze marge overschrijdt, of indien gedurende een onafgebroken periode van zes maanden het deficit van een der partije'.i hoger dan S 20 millioen is geweest, zuilen partijen maatregelen beramen tot herstel van het evenwicht. Blijken deze maatregelen na vier maanden niet tot het beoogde doel te hebben geleid, dan wordt overleg gepleegd over afdekking, terwijl indien men hieromtrent geen overeenstemming bereikt, twee maanden daarna het bedrag, waarmede de marge dan nog oveischreden zou blijken te zijn, onmiddellijk opeisbaar wordt. Afdekking dient in dat geval te geschieden in dollars of een andere, door partijen overeen te komen valuta. Over de werking van deze regeling valt uiteraard thans nog maar weinig te zeggen. De stijging van de Nederlandse vordering is inmiddels tot staan gekomen, terwijl verwacht mag worden, dat zij geleidelijk zal teruglopen. Zoals uit het voorgaande valt af te leiden, is de kans, dat Nederland van zijn voor de periode 1 Juli 1949 tot 30 Juni 1950 vastgestelde bilaterale trekkingsrechten op West-Duitsland ten bedrage van S 13 125 000 gebruik zal kunnen maken, gering. Kapitaalopbrengsten zijn nog steeds van transfer uitgesloten; weliswaar wordt van Duitse zijde de billijkheid van de Nederlandse eisen erkend, doch de financiële politiek van de geallieerden in West-Duitsland laat vooralsnog een regeling op dit punt niet toe. Wat de Nederlandse kapitaalbelangen in West-Duitsland betreft, zij vermeld, dat thans toegestaan is geblokkeerde gelden aan te wenden voor belegging in bepaalde met name gedoemde Duitse obligaties en pandbrieven. Onroerende goederen mogen worden verkocht, de opbrengsten kunnen via een Sperrkonto weer in obligaties oi pandbrieven worden belegd. Maatregelen voor algehele deblokkering zijn in voorbereiding. Niet-Duitse effecten en niet-Duitse valuta, eigendom van Nederlanders, kunnen naar Nederland worden overgebracht. Een definitief Lastenausgleichgesetz is nog steeds niet tot stand gekomen. Aangaande het dekartellisatie-probleem valt slechts te vermelden, dat vertegenwoordigers van geallieerde belangen worden opgenomen in de aandeelhouderscomités, waarmede de met de uitvoering der dekartellisatie belaste instanties overleg plegen over de regeling der eigendomsverhoudingen. Zo zijn de belangen van Nederlandse. Franse en Belgische aandeelhouders in de I. G. Farbenindustrie A.G. vertegenwoordigd door een Belg. Wat de Wertpapierbereinigung betreft, is het als bevorderlijk voor een vlotte afwikkeling te beschouwen, dat te Amsterdam een „Beratungsstelle" is opgericht. Het scheepvaartverkeer via Nederlandse havens ontwikkelde zich op niet onbevredigende wijze, indien men althans in het oog houdt, dat het totale scheepvaartverkeer van Duitsland, vergeleken bij de jaren vóór de oorlog, nog van geringe omvang is. Wat Nederland aangaat kan gesteld worden, dat, hoewel de toestand nog te wensen overlaat, hij toch gunstiger is dan in de voorgaande jaren. Bij de besprekingen van Januari 1950 werd op het punt van de Rijnvaart in zoverre resultaat behaald, dat overeengekomen werd, dat Nederlandse rijnschepen, die ter uitvoering van een grensoverschrijdend vervoercontract in Duitsland moeten varen, thans weer tot deelneming aan het binnenlands Duits rijnverkeer worden toegelaten, op voorwaarde, dat zij zich houden aan de in Duitsland geldende wettelijke vrachtenschema's. De practische toepassing van deze overeenkomst stuit nog op enig verschil in interpretatie. : iiet hier besproken probleem is dat van de Nederlandse transitohandel verwant. Het handelsaccoord heelt in beginsel, wat de goederensector betreft, uitsluitend belrekking op de invoer in Duitsland van Nederlandse en Indonesische goederen, en op de invoer in Nederland en Indonesië van Duitse goederen. Beide partijen kunnen echter de betaling via de accoordrekening toestaan van goederen, herkomstig uit of bestemd voor een derde land. Aanvankelijk werd aan deze bepaling een ruime interpretatie gegeven; na het sterk toenemen van het Duit,e deficit, werden van Duitse zijde maatregelen genomen om tot een engere toepassing te geraken; bij invoer van goederen uit Nederland wordt thans overlegging van een bewijsstuk betreffende de oorsprong geëist. Hierbij zij aangetekend, dat Duitsland Indone-
sische goederen op gelijke voet als Nederlandse goederen blijft behandelen, terwijl van Nederlandse kant de invoer van Indonesische goederen in Duitsland en de uitvoer van Duitse goederen naar Indonesië als transitohandel worden aangemerkt. Het betalingsverkeer met Oost-Duitsland kon practisch in evenwicht worden gehouden. De sinds Juni 1947 bestaande, in Juni 1948 enigszins gewijzigde handels- en betalingsovereenkomst, is in Juni 1949 verlengd. De dollarclausule is komen te vervallen; bij verstoring van het evenwicht kunnen partijen maatregelen met betrekking tot de in- en uitvoer nemen, teneinde daardoor de evenwichtstoestand te herstellen. De Nederlandse kapitaalbelangen in deze zone zijn nog steeds volkomen bevroren. Gegevens zijn niet of uiterst bezwaarlijk te verkrijgen. De pogingen daartoe worden, met name door de Nederlandse Missie te Berlijn en Bonn, onverpoosd voortgezet. ƒ. Indonesië, Suriname en de Nederlandse Anti Hen Het lopende betalingsverkeer met Indonesië heeft na de oorlog geleidelijk de betekenis herkregen, welke het had vóór de oorlog. Voor de Nederlandse betalingsbalans betekende dit een belangrijke vergroting der ontvangsten hetgeen echter, gelijk bekend, door de ruime mate van credietverlening aan Indonesië per saldo de betalingsbalans niet kon verlichten. De credietverlening betrof in het bijzonder het dienstenverkeer. In de sfeer van de goederentransacties gold als regei dat het wederzijdse verkeer in evenwicht diende te zijn en dat bij verbreking van dit evenwicht het tekort zou worden afgedekt voorzover dit meer zou bedragen dan de wederzijds verleende manipulatie-ruimte. Deze afdekking zou voorlopig geschieden in ponden sterling. Een uitzondering op deze algemene regel vormde de invoer in Indonesië van bepaalde Nederlandse kapitaalgoederen, welke invoer kon worden gefinancierd met behulp van een bijzonder crcdiet, geadministreerd op de zgn. HG/HI-rekening, terwijl bovendien een meer beperkte credietmogelijkheid bestond voor de financiering van door de Indonesische overheid in Nederland aan te kopen goederen. Op deze wijze kon Indonesië in staat worden gesteld niet alleen tot het verwezenlijken van transfers in het dienstenverkeer, maar ook tot het financieren van goedereninvoer in Indonesië met middelen, welke anders voor andere doeleinden hadden moeten worden besteed. Doordat voorts het goederenverkeer, waarvoor geen credietfaciliteiten bestonden, regelmatig voor Indonesië voordelige saldi heeft opgeleverd, met name doordat hierbij ook betrokken was het over Nederland geleide goederenverkeer van Indonesië met derde landen, heeft de met Nederland overeengekomen afdekkingsregeling voor Indonesië van tijd tot tijd ponden sterling opgeleverd. In 1949 heeft het goederenverkeer tussen Indonesië en Nederland alsmede dat tussen Indonesië en derde landen, voorzover geleid over Nederland, een aanzienlijk grotere omvang aangenomen dan het jaar laarvoor. Met betrekking tot het rechtstreekse verkeer tussen Nederland en Indonesië viel een vergroting van de exportstroom naar Indonesië te constateren. Financieel werd het verkeer van Indonesië met en via Nederland — voor zover niet gedekt door Nederlandse credieten geleid over de z.g. C-rekening, een ten name van Indonesië bij De Ne he Bank aangehouden rekening. Voor deze C-reke• iven bedoelde manipulatieruimte: een wederzijds toegestane credietfaciliteit van circa f 40 millioen. In de loop \ n j 1949 rel sning behalve door Indonesische exporten gevoed door oen bedrag van circa f 70 millioen uit hoofde van door Neder; land aan I doorgegeven trekkingsrechten uit het E.H.P. Aan , het einde van 1949 stond Indonesië op de C-rekening debet voor het | volle bedrag der toege tane manipulatie-ruimte. Het dienstenverkeer werd grotendeels geleid over twee credietrekeningen t.w. de zgn. F-rekening en de Thesaurie-rekening. De debetsaldi van deze rekeningen liepen in 1949 op van f416.7 resp. f758.3 •en tot f 706,5 en l 927 millioen. in welke laatste bedragen een kleine, aan het einde van 1949 nog niet aangesproken reserve ligt opgesloten voor enkele nog lopende verplichtingen. Tenslotte dient te worden herinnerd aan de zgn. Bretton Woodsrekeningen welke aangeven de participatie van Indonesië in de verplichtingen van het Koninkrijk t.o.v. het Internationale Monetaire Fonds en de Internationale Bank voor Herstel en Ontwikkeling, alsmede het in dezelfde verhouding doorgegeven aandeel van Indonesië in de met het Fonds gesleten valutatransacties. Ter gelegenheid van de souvereiniteitsoverdracht werden de cre: dietrekeningen t.w. de F-rekening. de HG/HI-rekening. de Thesauriej rekening en de Bretton Woods-rekeningen afgesloten. De debetsaldi van de F-rekening en van de Thesaurie-rekening werden, gelijk bekend, bij de souvereiniteitsoverdracht aan Indonesië kwijtgescholden. Het debetsaldo van de HG Hl-rekening van f80 millioen nam
1643 2
15
Nota inzake de deviezenpositie de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië te haren laste, a's schuld aan het Koninkrijk der Nederlanden. Het debetsaldo van de Bretton-Woods-rekeningcn zal overeenkomstig een nog nader met Indonesië' te treffen regeling worden geliquideerd door hiermede in compensatie te brengen de uit bedoelde liquidatie voortvloeiende vorderingen van Indonesië op Nederland. In 1950 zal het goederenverkeer tussen Nederland en Indonesië, voorzover zich dit thans laat aanzien, voor Indonesië wederom een overschot opleveren. Tegenover een geraamde Nederlandse invoer van ± f 330 millioen staat een uitvoerraming van + f 260 millioen. Tezamen met het dienstenverkeer valt echter te rekenen met een surplus ten gunste van Nederland ten bedrage van f 300 millioen. Nederland heelt zich bereid verklaard om de zich voordoende tekorten in het rechtstreekse betalingsverkeer tussen Nederland en Indonesië door middel van een crediet voor 2/3 gedeelte te helpen overbruggen tot een maximum van f 200 millioen. Een ontwerp van wet, ertoe strekkende de eerst-ondcrgetekende machtiging te verlenen tot deze ter Eerste Ministerconferentie van de Nederlands-Indonesische Unie overeengekomen credietverlening, zal op korte termijn bij de Staten-Generaal worden ingediend. Tevens zal daarbij machtiging worden gevraagd tot consolidatie van het debetsaldo van de HG/HI-rekening van f 80 millioen. De ontvangsten uit hoofde van het rechtstreekse goederenverkeer tussen Nederland en Suriname beliepen in 1949 f 10,8 millioen en de uitgaven f 5 inillioen, derhalve een voordelig saldo latende van f 5.8 millioen. Het totale betalingsverkeer sloot met een overschot ten gunste van Nederland van 3,4 millioen. Voor 1950 zijn geraamd ontvangsten uit hoofde van het wederzijdse goederenverkeer tot een bedrag van f 17 millioen naast uitgaven uit dien hoofde ad f 5,3 millioen. Het saldo op de handelsbalans is dus begroot op f 11,7 millioen. Voor het volledige betalingsverkeer dient evenwel rekening te worden gehouden met een deficit ten bedrage van f2,7 millioen, voornamelijk als gevolg van overmakingen uit hoofde van het Welvaartsfonds, van in Suriname te verrichten administratieve uitgaven welke ten laste komen van de Nederlandse begroting en van investeringen. Dit deficit wordt opgevangen door het bij de aanvang van het jaar aanwezige gunstige saldo op de monetaire rekening. Het rechtstreekse goederenverkeer met de Nederlandse Antillen liet in 1949 een overschot van f 10,4 millioen (ontvangsten 11,7 millioen, uitgaven 1,3 millioen). Het betalingsverkeer in zijn geheel liet een overschot van f3.2 millioen, hetwelk is bestemd voor aflossing van overheidsschulden. In 1950 zijn de ontvangsten uit het goederenverkeer geraamd op f 17 millioen, de uitgaven uit dien hoofde op f 4.2 millioen, derhalve een surplus latende van f 12,8 milloen. Óp de totale betalingsbalans wordt een overschot verwacht van f 12.5 millioen, dat zal worden aangewend voor de definitieve afwikkeling van de thesaurieschuld ten laste van Nederland. g. Overige landen De groep overige landen omvat de Scandinavische landen, Fra ukrijk, Zwitserland, de Zuid-Europese landen en de Oost- en ZuidOost--Europe ,e waarvan als belangrijkste kunnen w< genoemd Polen, Tsjechoslowakije, Hongarije. loegoslavië en SovjetRusland. Het goederenverkeer mei deze landen tezamen maakte op basis van beia:: aties in 1949 26,2% uit van het totaal \ in de in- en uitvoer van Nederland. Het lopende verkeer — d.i. het goederen- en dienstenverkeer, inclusief de tran ;1 — met de bedoelde landen vertoonde in 1949 een tekort van per saldo f53 millioen. Dit tekort was het resultaat van een deficit van f181 millioen in het goederenverkeer en een overschot van I 128 millioen in het diensten- en transitoverkeer. Het loper.de verkeer mei de vier Scandinavische lenden leverde in 1949 voor Nederland een batig saldo op van f 81 millioen. hetgeen voor f 17 millioen te danken was aan een overschot in het goederenverkeer en voor f 64 millioen aan een overschot in het li ten- en transitoverkeer. Dit betekent een aanzienlijke verbetering ten 948 toen het lonende verkeer met deze lan een batig saldo van slechts f 16 millioen haa opgeleverd, ais resultaat van e.ii deficit in hel goederenverkeer van f 41 millioen en overschot vv.n f57 millioen in liet diensten- en transitoverkeer. Bij een nadere analyse blijkt, dat deze verbetering hoofdzakelijk het gevolg was van een vergrote goederenuitvoer naar Noor» en Finland. ei> een vermindering van de import uit deze landen, resulterende in een toeneming van de monetaire vordering op deze landen. De vermindering van i import uit Noorwegen kan meer worden toege^c:,veven aan het feit, dat door dit land bepaalde producten, welke ook voor de Nederlandse economie van belang zijn. grotendeels worden gereserveerd voor de export naar andere
gebieden. De stijging van de monetaire vordering op Noorwegen was, ondanks de aan dit land verleende trekkingsrechten ad S 5 millioen, voorts het gevolg van de betaling van aanzienlijke bedragen voor hier te lande gebouwde schepen. Het handelsverkeer met Zweden bewoog zich in 1949 op een iets lager niveau dan in 1948, zowel wat de uitvoer als wat de invoer betreft. De Duitse concurrentie op de Zweedse markt nam toe, tengevolge waarvan onze uitvoer naar Zweden iets meer terugliep dan de invoer uit dat land. Het resultaat was een gering deficit in het goederenverkeer. Niettemin vertoonde het gezamenlijk lopende verkeer met dit land uiteindelijk een batig saldo van f 25 millioen als gevolg van aanzienlijke baten uit de levering van goederen in (ransito daarheen. Dit batig saldo was echter niet voldoende om de aflossingen op üe in Zweden opgenomen leningen te financieren, waardoor de schuld op de monetaire rekening toenam. Het handelsverkeer met Frankrijk maakte in 1949 7,6 % uit van de totale buitenlandse handel van Nederland. De export naar dit land is ten opzichte van 1948 met f 4 millioen gestegen tot f241 millioen. Daartegenover vermeerderde de import uit dit land met niet minder dan f 115 millioen tot f364 millioen. Deze ontwikkeling was het gevolg van additionele aankopen, welke mogelijk waren gemaakt door de grote monetaire vordering, die aan het begin van 1949 op Frankrijk bestond. Het diensten- en transitoverkeer met dit land leverde in 1949 een batig saldo van f 51 millioen op. Daartegenover stond echter een netto-uitgave in de financiële sector van f44 millioen, hoofdzakelijk als gevolg van de overmaking van rente en dividenden op Nederlandse effecten !n Frans bezit. Uiteindelijk leverde hei gehele lopende verkeer met Frankrijk in 1949 een tekort op van f116 millioen, waardoor de monetaire vordering veranderde in een geringe monetaire schuld aan het einde van het jaar. Voor de naaste toekomst kan op grond van het lopende handelsaccoord een evenwicht in de wederzijdse prestaties worden verwacht, met een neiging tot een deficit als gevolg van de getroffen liberalisatie-maatregelen. Het goederenverkeer met Zwitserland maakte in 1949 2,2 % uit van de totale buitenlandse handel van Nederland. Hoewel de handel met Zwitserland betrekkelijk gei ing van omvang is, blijft dit land voor de voorziening van bepaalde kapitaalgoederen voor Nederland van groot belang. De export daarheen wordt echter bemoeilijkt door de voortgaande verzadiging van de Zwitserse markt, de hoge kwaliteitseisen, die aldaar aan de in te voeren goederen worden gesteld, en de toenemende concurrentie van andere landen. In 1949 kon de export naar Zwitserland nog op peil worden gehouden door het inzetten van speciale producten en door de levering van een hoeveelheid boter. Een gunstige invloed van de devaluatie op cie normale export naar dit land is tot dusverre niet merkbaar geweest: integendeel, voor 1950 moet met een verminderde export rekening worden gehouden. Hierbij komt dat de netto-baten uit het dienstenverkeer (vooral vrachten) en het transitoverkeer niet onbelangrijk zijn teruggelopen, terwijl de overmakingen in de financiële sector groter waren dan in het voorgaande jaar. Het betalingsverkeer met Zwitserland kan dan ook slechts in evenwicht worden gehouden door een vrij belangrijke reductie van het importprogramma. In de loop van 1949 moest ter afdekking van de monetaire rekening voor ruim f 3! miliio-: i aan vrije deviezen worden afgestaan. Hierbij dient nog te worden gememoreerd, da; nog steeds regelmatig aflossingen dienen te geschieden op de in 1945 bij de Zwitserse banken opgenomen credietcn. Daarin is echter in zoverre een belangrijke verlichting gekomen, doordat het in October 1950 vervallende crediet van Zw. frs. 50 millioen bijna geheel kan worden afgel o opbrengst van de in Maart van dit jaar op de Zwitserse kapitaalmarkt gep! Staatslening. Z< rad heeft leze 1 . een looptijd van 12 jaar. met de mogelijkheid tot vervroegd na 8 . Het volume van het handelsverkeer met de Zuid-Europese la inde in 1949 een vrij aanzienlijke toeneming in vergelijking met dat over 1948. Het verkeer met deze landen kon nagenoeg in evenwicht worden gehouden. Dit geldt in het bijzonder ten aanzien van Italië, met welk land het goederenverkeer in 1949 nog op reciprociteitsbasis werd afgewikkeld. De waarde van het handelsverkeer met genoemd land was in 1949 het dubbele van dat in 1948. Volgens een kortgeleden gesloten overeenkomst zal het handelsverkeer met Italië in de toekomst echter worden afgewikkeld in het kader van een normaal monetair accoord. Omtrent het te verwachten verloop daarvan valt op dit moment nog niets te zeggen. Indien dit voor Nederland icit zou vertonen, zal het evenwicht door in de goederensfeer te nemen n moeten worden hersteld. De betalingen uit hoofde van het dienstverkeer worden over een ar te rel sning geleid: een eventueel tekort zal in beginsel door het debiteurhnd in sterling worden betaald.
16
1643 2 Nota inzake de deviezenpositie
Ook het handelsverkeer met Oost- en Zuid-Oost-Europa, waaronder ook Oostenrijk wordt gerekend, vertoonde in 1949 een toeneming in vergelijking met 1948. Het gezamenlijke goederenverkeer met deze landen vormde in 1949 6 % van onze buitenlandse handel. Uit deze gebieden kunnen voor de Nederlandse economie belangrijke, deels doliarbesparende, goederen worden betrokken. Daar de import uit deze landen meer bedroeg dan de export daarheen, vertoonde de goederenbalans in 1949 een deficit van f 68 millioen. Dit werd echter voor ruim f 60 millioen gedekt door baten uit hoofde van het diensten- en transitoverkeer, zodat het gezamenlijke lopende verkeer een deficit vertoonde van f 8 millioen. Dit deficit was voornamelijk het gevolg van de ontwikkeling van het verkeer met Sovjet-Rusland en Polen. In het verkeer met eerstgenoemd land ontstond een betrekkelijk grote monetaire schuld als gevolg van enerzijds de aankoop van grondstoffen, en anderzijds het uitblijven van scheepsbouwcontracten waartoe de mogelijkheid was voorzien in het handelsaccoord met Sovjet-Rusland. Wat Polen betreft kan gewezen worden op een vrij belangrijke import van steenkolen gedurende 1949, waardoor ook tegenover dit land een monetaire schuld ontstond, welke intussen echter weder sterk is gdaald door de tegenlevering van goederen en het uitblijven van verdere kolencontracten. Het verkeer met de overige Oost- en Zuid-Oost-Europese landen leverde in 1949 voor Nederland een overschot op, waardoor de vorderingen op deze landen zijn toegenomen. Dit was enerzijds het gevolg van een iets toegenomen export en van baten uit het dienstenverkeer, anderzijds van een verminderde leveringscapaciteit van deze landen, welke tegen het einde van het jaar meer en meer tot uitdrukking kwam. Een der hoofdoorzaken moet worden gezocht in het feit, dat deze landen zich in toenemende mate öp Sovjet-Rusland gaan oriënteren, waardoor de leveringscapaciteit naar het Westen vermindert. Deze tendentie wordt nog versterkt door het daar bestaande hoge prijsniveau, alsmede door de voortschrijdende liberalisatie in het handelsverkeer tussen de West-Europese landen. In verband met deze ontwikkeling wordt de export naar deze gebieden sterk in de hand gehouden. In het bijzonder dient te worden gewezen op een ongunstige ontwikkeling van het handelsverkeer met Tsjecho-Slowakije. Dit land was in 1949 weliswaar nog steeds de belangrijkste handelspartner onder de hier besproken landen, maar sedert het einde van dat jaar is de handel met Tsjecho-Slowakije, mede onder invloed van bepaalde politieke omstandigheden, sterk verminderd. Doordat het gocderendeficit in 1949 werd te boven gegaan door de baten uit het dienstenen transitoverkeer, liep de vordering op. Gememoreerd zij dat een regeling tot stand kwam inzake een vergoeding voor de door TsjechoSlowakije genationaliseerde Nederlandse belangen, waarbij werd overeengekomen, dat jaarlijks een bepaald bedrag naar Nederland zal worden getransfereerd. Na het tot stand komen van de staat Israël maakte dit land geen deel meer uit van de sterlingarca. In verband hiermede is in Februari 1949 een overeenkomst gesloten tussen de Anglo-Palestine Bank en De Nederlandse Bark, waarbij bepaald werd, dat het betalingsverkeer in guldens zou worden afgewikkeld via een rekening bij De Nederlandse Bank. In Februari 1950 werd deze regeling verlengd, echter met dien verstande dat, in verband met de erkenning van de staat Israël door de Nederlandse Regering, niet meer de centrale banken doch de beide Regeringen de contracterende partijen zijn. Het handels- en betalingsverkeer met Israël werd gekenmerkt door een tekort aan middelen aan de zijde van Israël, hetgeen het ccvolg is van de grote vraag daar te lande naar goederen voor de opbouw van industrie en landbouw, terwijl de export-capaciteit nog gering is en ook in de financiële sector slechts relatief geringe bedragen aan Israël toevloeien. V.
De betekenis van de liberalisatie van het goederenverkeer voor de betalingsbalans
A. Historisch verloop Nadat de wenselijkheid van de opheffing van quantitatieve invoerrestncties opnieuw was uitgesproken in beginsel IV van het „Plan of Action" van de O.E.E.C. van Maart 1949 besloot deze organisatie in de zomer van dat jaar maatregeien te treffen tot het daadwerkelijk slechten van de quantitatieve importbarrières. In de besluiten van de Raad van de O.E.E.C. van 4 Juli en 7 Augustus 1949 werden de deelnemende landen uitgenodigd vóór 1 October d.a.v. mede te delen ten aanzien van welke goederen zij de quantitatieve restricties zouden afschaffen of reeds hadden afgeschaft Daarnaast werd een lijst van goederen verwacht ten aanzien
waarvan zij bereid waren de vrijmaking tot stand te brengen na bilateraal overleg. Nederland heeft aan deze uitnodiging voldaan door met ingang van 10 October 1949 unilateraal de quantitatieve restricties af te schaffen voor een aantal artikelen, waarvan de gezamenlijke invoer in 1948 24 % van de totale invoer uit deze landengroep bedroeg. Deze maatregel gold voor alle deelnemende landen met uitzondering van WestDuitsland en Zwitserland ten aanzien van welke landen de Regering op grond van overwegingen van monetaire aard geen mogelijkheid zag tot vrijmaking van het goederenverkeer over te gaan. Op 2 November 1949 besloot de Raad een volgende stap te doen op de weg naar definitieve vrijmaking van het goederenverkeer en werd besloten dat de deelnemende landen vóór 15 December d.a.v. tenminste 50 % van de invoer voor particuliere rekening zouden vrijmaken en wel in dier voege, dat deze 50 %, zowel in de groep der grondstoffen als die der agrarische producten en eindproducten behaald zou moeten worden. Deze laatste voorwaarde was een gevolg van de omstandigheid, dat bij de eerste liberalisatiepoging het merendeel der deelnemende landen meer bereid bleek de grondstoffensector vrij te maken dan artikelen van de groep der eindproducten. De bepaling, dat de 50 % slechts zou hebben te gelden voor de invoer voor particuliere rekening was een gevolg van de omstandigheid, dat men meende, dat voor die artikelen ten aanzien waarvan de Staat het monopolie tot importeren bezit, liberalisatie geen effect zou sorteren. Het behoeft geen betoog, dat die landen, welke het systeem van Staatshandel in ruime mate toepassen (b.v. Engeland) snelier tot het gestelde doel van 50 % vrijmaking geraken dan de landen, die dit systeem of niet of slechts voor een klein gedeelte van hun importen kennen. Zo bedraagt de totale invoer van Engeland in 1948 S 1680 millioen waarin begrepen S 504 millioen Staatshandel. Engeland heeft in totaal S 803 millioen vrijgemaakt, hetgeen 71 % betekent van de invoer voor particuliere rekening, doch slechts 49 % van de totale invoer. Als basis voor de berekening van de 50 % heeft de Organisatie beslist, dat de importcijt'ers van 1948 zouden hebben, te gelden. Nederland heeft ook aan de verplichtingen, welke uit het tweede besluit van November van de O.E.E.C. voortvloeiden, voldaan. In de ai gelopen maanden zijn ten dele unilateraal en ten dele langs de weg van bilaterale besprekingen tegenover de deelnemende landen met uitzondering van Zwitserland een reeks van artikelen vrijgegeven. B.
Het bij de vrijmakingsmaatregelen gevolgde beleid
Bij die bilaterale onderhandelingen strekkende tot verdere vrijmaking is er naar gestreefd de concessies, welke Nederland zich voorstelde aan de deelnemende landen te verlenen, te doen opwegen tegen de faciliteiten, welke de Nederlandse export door de afschaffing van de quantitatieve restricties bij de partnerlanden zou ondervinden. In die gevallen, waarbij het van te voren vaststond, dat het opheffen door andere landen van de quantitatieve restricties geen voldoende zekerheid bood, dat de Nederlandse export een kans zou krijgen, omdat zich achter deze barrière een tweede barrière nl. een hoog invoerrecht voor een bepaald artikel of een hoog tarief van invoerrechten in het algemeen bevond, werd hiermede bij de te nemen maatregelen rekening gehouden. Dit is een van de redenen geweest, dat tegenover landen als Frankrijk en Italië een voorzichtig standpunt is ingenomen. Naast de aandacht, welke geschonken diende te worden aan de in andere landen bestaande maatregelen, welke het effect van de door die landen getroffen vrijmakingsmaatregelen teniet dreigen te doen (behalve de invoerrechten kunnen nog genoemd worden het in sommige landen bestaande systeem van verschillende prijzen voor export en binnenlands gebruik al dan niet gepaard gaande met overheidssubsidies) heeft een punt van overweging bij het plaatsen op de lijst van vrijgemaakte producten uitgemaakt, de omstandigheid of de partnerlanden bereid zouden zijn voor hetzelfde artikel invoervrijheid te verlenen. De vertegenwoordigers van het Nederlandse bedrijfsleven, die een werkzaam aandeel hadden bij de voorbereiding van de te Parijs afgekondigde lijsten, dienen met name van advies bij de vraag of voor bepaalde artikelen de reciprociteitseis gesteld diende te worden. Als algemeen beginsel kan nog worden gesteld, dat aan geen der deelnemende landen een grotere concessie werd verleend dan aan de Benelux partners. Artikelen, die nog niet in het verkeer met de B.L.E.U. vrij zijn, zijn ook tegenover derde landen nog niet vrijgemaakt. Het resultaat van de verschillende onderhandelingen en unilaterale
Bijlagen
1643 2
Tweede Kamer
17
Nota inzake de deviezenpositie maatregelen is geweest, dat Nederland thans de navolgende vrijmakingspercentages heeft bereikt: agrarische producten grondstoffen eindproducten totaal
62 67 59 62
In deze percentages zijn begrepen de vrijmaking krachtens de eerste, in October 1949, afgekondigde lijst en de vrijmaking, welke krachtens het voor-Unie Accoord met de Belgisch-Luxemburgse Unie bestaat. Op grond van monetaire overwegingen kon tegenover Zwitserland niet tot vrijmakingsmaatregelen worden overgegaan. Alle overige deelnemende landen kunnen echter in min- of meerdere mate, al naar gelang de resultaten van de bovengenoemde onderhandelingen profiteren van de door Nederland getroffen maatregelen, zoals uit onderstaand overzicht moge blijken. De nadruk zij er echter op gevestigd, dat het belang van de getroffen maatregelen niet zonder meer uit deze cijfers, die gebaseerd zijn op de invoer in 1948, valt af te leiden. De invoer uit Duitsland gedurende dat jaar b.v. had slechts een geringe omvang en een groot gedeelte ervan bestond uit steenkool, die niet geliberaliseerd is. (in millioenen $ van f 2,65)
Landen
(1) Totale invoer ged. 1948 in Nederland uit 281,8 14,5 89,5 198,9 107,7 2,4 8,1 21,1 27,1 7,5 12,2 0,9 74,0 48,6 4,2 898,5
C.
(2) Staatshandel van Nederland
(3) Part. invoer 1948 (1-2)
(4) Vrijgemaakt ter waarde van 253,5 8,1 34,1 105,6 40,1 1,3 0,6 3,4 18,9 4,7 4,2 0,4 61,9
1,5
277,7 12,0 89,2 195,1 107,7 2,4 0,9 21,0 23,1 7,5 7,1 0,8 73,6 48,6 2,7
29,1
869,4
538,0
4,1 2,5 0,3 3,8
— 7,2 0,1 4,0
—
5,1 0,1 0,4
—
—
1,2
De door andere landen getroffen maatregelen
Evenals Nederland hebben de andere landen in min of meerdere mate aan de uit de besluiten van de Raad voortvloeiende verplichtingen voldaan. Uit de door deze landen bij de Organisatie ingediende lijsten van vrijgemaakte goederen kan worden afgeleid, dat ruim 65 % van onze export naar de deelnemende landen vrij van quantitatieve restricties is. Hierbij valt op te merken, dat dit percentage daalt tot ruim 59 % indien het berekend zou worden over de totale invoer in de deelnemende landen uit Nederland dus inclusief de invoer, welke in deze landen onder het systeem van Staatshandel plaatsvindt. Opgemerkt zij, dat ook deze percentages zonder meer geen inzicht kunnen bieden in de mate, waarin onze export gebaat is bij de door de andere landen getroffen maatregelen. Behalve het feit, dat ook deze cijfers betrekking hebben op het jaar 1948 kunnen er tal van omstandigheden zijn, die de afgekondigde vrijheid ten dele illusoir maken. In de verschillende besluiten van de Raad is een bepaling opgenomen, dat een land, dat meent, dat een ander door bepaalde maatregelen de afgekondigde vrijheid geheel of ten dele ongedaan maakt, zijn beklag bij de Organisatie kan indienen. D. Het effect van de vrijmakingsmaatregelen Het effect van de door de deelnemende landen getroffen maatregelen is, aangezien de afkondiging van deze maatregelen slechts enkele maanden geleden heeft plaats gehad, nog zeer bezwaarlijk te beoordelen. Wanneer in het onderstaande getracht wordt enige veronderstellingen te uiten omtrent het mogelijke resultaat van de getroffen maatHandelingen der Staten-Generaal
Bijlagen
1949—1950
regelen, dan dient voorop te staan, dat de tijd slechts zal kunnen Ieren of het doel van de vrijmaking, n.1. een intensivering van het InterEuropese handelsverkeer, toenemende concurrentie en daarmee gepaard een zo economisch mogelijke gebruikmaking van de WestEuropese productie-factoren zal worden verwezenlijkt. , Aangenomen kan worden, dat de landen in de eerste plaats die artikelen hebben vrijgemaakt, welke het minst onderhevig waren aan een grote druk tot invoer, terwijl in het algemeen kan worden gesteld, dat de landen met een onevenwichtige betalingsbalanspositie en een grote dollarschaarste de grootste druk ondervonden. De druk, welke op de invoer werd uitgeoefend verschilde dus per land, doch ook per artikel. Nu door de vrijmakingsmaatregelen een gedeelte van de weerstand is verdwenen, valt dan ook omtrent de aard, omvang en herkomst van de goederenstroom, die door de ontstane bres zal kunnen stromen, bezwaarlijk veel met exactheid te voorzien. Daarbij komt, dat naast de vrijmakingsmaatregelen de devaluatie consequenties heeft, welke een heroriëntering van de Europese handel met zich brengt. Kan hiervan in het algemeen worden opgemerkt, dat de landen zullen trachten hun importen te verkrijgen uit die landen, die evenveel of meer dan zij devalueerden en dat zij hun exporten bij voorkeur zullen richten op die landen, die minder dan zij of niet devalueerden, ook hier is de tijd nog te kort om deze algemene bewering aan de hand van cijfers te staven. In de derde plaats bestaat ten gevolge van het verminderen van de E.H.P.-hulp een voortdurende drang tot verschuiving van aankopen uit de dollararea naar de Europese sfeer. Het behoeft geen betoog, dat deze 3 economische data van ingrijpende betekenis op de omvang en de richting van de Europese goederenstroom zullen blijken te zijn, zonder dat het dadelijk mogelijk zal blijken een wijziging in de situatie aan de ene dan wel aan de andere oorzaak toe te schrijven. In het algemeen kan voorshands worden gesteld, dat voor Nederland, een land met een gematigd tarief van invoerrechten en een markt, welke voor tal van artikelen (b.v. bepaalde textielartikelen) nog niet geheel verzadigd blijkt, de vrijmaking althans aanvankelijk een vergroting van de import tengevolge zal hebben, mede tengevolge van voorraadvorming. Met stelligheid is te verwachten, dat de invoer uit Duitsland aanzienlijk zal uitgaan boven die in het jaar 1948. Het is echter zeer wel mogelijk, dat dit op de duur een remmende invloed zal uitoefenen op de invoer uit andere landen. Hiertegenover staat, dat landen als Engeland en Zweden artikelen hebben vrijgemaakt, waarvoor tot voor kort bij de bilaterale handelsbesprekingen het vaak moeite kostte ruime contingenten ten behoeve van onze export vast te stellen. Zoals vermeld zullen de realisatiecijfers en dan nog over een periode van ten minste een half jaar eerst een antwoord kunnen geven op cie vraag, welke consequenties de liberalisatie en de devaluatie hebben gehad. E. Toekomstige maatregelen tot vrijmaking Tijdens de zitting van de Raad van O.E.E.C, van 31 Januari werd besloten, dat zodra hst nieuwe Intra-Europese betalingsschema van kracht zal worden de deelnemende landen het vrijmakingspercentage van 50 op 60 zullen brengen. Nederland heeft dit doel bereikt (zie overzicht blz. 31). Daarnaast zal de Raad zo spoedig mogelijk na 30 Juni 1950 beslissen, welke stappen dienen te worden ondernomen om het percentage op 75 te brengen. In ieder geval zullen na 31 December 1950 bestaande quantitatieve restricties door de deelnemende landen verdedigd moeten worden. F. Vrijmaking „onzichtbaar" handelsverkeer Zowel in de resoluties van Juli, Augustus en November 1949 als in die van Januari 1950 is aandacht geschonken aan de vrijmaking van het „onzichtbare" handelsverkeer. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen de vrijmaking van de monetaire transacties en de vrijmaking van het dienstenverkeer (toerisme, verkeer, enz.). De landen werden uitgenodigd met de vrijmaking op dit gebied zo ver mogelijk te gaan. Voor een taakstelling zoals bij de goederensector "leent deze materie zich uiteraard niet. Besprekingen over verdergaande maatregelen op dit gebied zijn nog voortdurend gaande. VI.
De betekenis van de landbouwpolitiek voor de betalingsbalans
Voor de doelstelling van de Nederlandse landbouwpolitiek moge worden verwezen naar de toelichtingen op de begrotingen van het Ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening voor de
1643 2
18
Nota inzake de deviezenpositie dienstjaren 1948, 1949 en 1950. Wat het deviezenaspect betreft is het noodzakelijk, dat ook door de landbouw een zo gering mogelijk beroep wordt gedaan op de schaarse buitenlandse betaalmiddelen, die ons ter beschikking staan, terwijl de export van de daarvoor in aanmerking komende producten zoveel mogelijk moet worden opgevoerd. In de eerste plaats zal de Nederlandse landbouw in de steeds toenemende behoefte aan voedsel van het Nederlandse volk moeten voorzien. In dit verband dient de aandacht gevestigd te worden op de sterke groei van de bevolking. Eind 1949 bereikte Nederland een inwonertal van 10 millioen; dit betekent ten opzichte van het gemiddelde over de jaren 1936 t/m 1938 een stijging van ca. 18 %. Verwacht wordt, dat in 1960 Nederland 11 millioen inwoners zal tellen, of wel ten opzichte van eind 1949 een toeneming van 12 %. Aangenomen, dat het verbruik per hoofd niet verandert, betekent deze bevolkingsaanwas, dat in 1960 het binnenlands verbruik van voedingsmiddelen 12 % hoger zal liggen dan in 1949 en dat alleen reeds ter voorziening van de binnenlandse markt een jaarlijkse productiestijging van 1,2 % nodig is. De structuur van de Nederlandse landbouw, welke wordt gekenmerkt door het typische kleine boerenbedrijf, maakt het noodzakelijk om veredelingsproducten voort te brengen. Deze productierichting is aangewezen op invoer van grondstoffen en export van veredelde producten, zoals zuivel, vlees en eieren. Om nu de import van grondstoffen, met name voedergranen, zoveel mogelijk te verminderen, wordt getracht de productie van voedergewassen in eigen land zo hoog mogelijk op te voeren. Dit is slechts mogelijk indien de keuze der gewassen voor de akkerbouw zich meer gaat richten op de verbouw van hakvruchten zoals aardappelen, voeder- en suikerbieten. De opbrengst hiervan is per oppervlakteéénheid onder de Nederlandse omstandigheden hoger dan van de granen. Vooral voor de gemengde bedrijven op de zandgronden Hagen in deze intensivering nog grote mogelijkheden. De opbrengst aan eiwitten en zetmeel per hectare van verschillende gewassen blijkt uit het volgende overzicht: 1 hectare beteeld met tarwe, rogge, gerst of haver levert resp. gemiddeld 3000 kg, 2300 kg, 3000 kg en 2400 kg graan of resp. op basis zetmeel 2130 kg, 1638 kg, 2115 kg en 1445 kg. Eén hectare beteeld met aardappelen levert gemiddeld 23 000 kg of op basis zetmeel 18 x 230 kg is 4140 kg. Eén hectare beteeld met voederbieten levert gemiddeld 59 400 kg of op basis zetmeel 9x 594 kg is 5346 kg. Een verhouding granen/aardappelen/voederbieten derhalve van 1 : 2 , 5 : 3,1. Ook de productie van het grasland zal sterk moeten worden verhoogd ten behoeve van de rundveestapel. De verwachte toeneming van de opbrengst van het grasland blijkt uit het onderstaande overzicht. Graslandproductie per ha op basis zetmeelwaard»; vóór de oorlog 1948/1949
2500 kg 2600 kg
1949/1950 omstreeks 1952/1953
2700 kg 3000 kg
Een goede behandeling van het grasland zal niet alleen voor de zetmeel-opbrengst, doch ook voor de eiwitten een grote productieverhoging te zien geven. Deze verhoogde productie van het grasland kan worden verkregen door zwaardere bemesting, gepaard gaande met het ensileren en kunstmatig drogen van jong eiwitrijk gras. Er zal voorts naar moeten worden gestreefd door het omzetten van daarvoor geschikt grasland in bouwland te komen tot een veelzijdige productie met een hogere opbrengst ten behoeve van de varkens- en pluimveestapel. Daarnaast zal het in bepaalde gevallen nodig blijken het rundvee te voorzien van eiwitrijke voedermiddelen (veekoeken), welke uit import zijn verkregen. In ieder geval wordt door een hogere opbrengst van het grasland een besparing op de invoer verkregen, of wel de mogelijkheid geopend om bij een gelijke invoer van voeder een grotere rundveestapel onder rationele productie-voorwaarden aan te houden. Wat de akkerbouw betreft kan er op worden gewezen, dat een uitbreiding van de suikerbietenverbouw een belangrijke besparing op de import van suiker kan geven, welke van belang is omdat import van suiker in hoofdzaak slechts mogelijk is uit de dollargebieden. In onderstaande tabel wordt vergeleken de totale behoefte aan veevoeder, dus zowel krachtvoeder als ruwvoeder, voor de jaren 1948/1949 met die van vóór de oorlog. De gegeven grootheden zijn uitgedrukt in de zetmeelwaarden van de producten.
Hoeveelheden in 1000 metrieke tonnen 1935/1938 (gemiddeld)
Index Waarvan uit import. . . Import in % van totaal verbruik
6 100 100 1 300 100 21
1948/1949 5 600 92 630 49 11,5
1949/1950 (geraamd) 6 000 98 750 58 12,5
Veestapel volgens Mei-tellingen, in 1000 stuks 1936/1938 (gemiddeld) 1. Paarden (totaal) . . . waarvan: a. in de landbouw . . b. buiten de landbouw 2. Rundvee (totaal) . . . waarvan melkkoeien . 3. Varkens (totaal) . . . 4. Hoenders (totaal). . . waarvan legkippen . .
Mei 1948 334
302
2 653 1 478 1 541 28 379 13 698
303 31 2 313 1324 871 17 405 7 808
Mei 1949 304
278 26 2 540 1441 1 298 20 270 9 256
In het jaar 1949/1950 zal derhalve volgens de raming het verbruik van veevoeder het vooroorlogse peil naderen, terwijl de import van veevoeder dan slechts 58 % van de vooroorlogse zal zijn bij een veestapel van ongeveer dezelfde omvang. Deze besparing van 550 000 ton zetmeelwaarde, overeenkomende met circa 780 000 ton voedergraan, betekent, berekend tegen de medio Maart 1950 geldende importprijs van voedergraan op c.i.f.-basis, een bedrag van + 175 millioen gulden. Heiaas heeft de verbouw van aardappelen in 1949, vergeleken met 1948, een terugslag te zien gegeven, doordat in het vorige jaar een discrepantie bestond tussen de varkensstapel en de geproduceerde hoeveelheid voeder. Het met late consumptie-aardappelen en fabrieksaardappelen beteelde areaal bedroeg voor de jaren 1938 en 1939 (gemiddeld), 1948 en 1949 resp. 123, 222 en 185 x duizend ha, terwijl de aardappelproductie resp. 2946, 5870 en 4605 x duizend ton bedroeg. Door de uitbreiding van de varkensstapel kan dit jaar een redelijk evenwicht worden verwacht. Voor 1950 kan speciaal in de zandgebieden een uitbreiding van de aardappelteelt worden tegemoet gezien, daar ook de varkensmesters er steeds meer van zijn doordrongen, dat het gewenst is in het eigen bedrijf het maximum aan veevoeder te produceren. Ook de veevoederdistributie, welke noodzakelijk is ter beperking van de import van voedergranen, wordt mede dienstbaar gemaakt aan het stimuleren van het verbouwen van veevoeder in eigen bedrijf. Er wordt naar gestreefd een systeem uit te werken, dat beoogt de te distribueren hoeveelheid voeder op een lager niveau te brengen, terwijl tevens door de distributie rekening wordt gehouden met de oppervlakte en het bedrijfstype. Teneinde voorts de omzetting van grasland in bouwland zoveel mogelijk te bevorderen, wordt overwogen om in het nieuwe veevoederdistributiejaar 1950/1951 het systeem der veevoederdistributie zodanig te wijzigen, dat bij de berekening van de krachtvoedertoewijzing per bedrijf rekening wordt gehouden met de mogelijkheden tot het scheuren van grasland. Voorts kan worden gewezen op de uitbreiding, welke de suikerbietenteelt reeds heeft ondergaan. Het met suikerbieten beteelde areaal bedroeg voor de oogstjaren 1935 t/m 1937 (gemiddeld), 1948 en 1949 respectievelijk rond 42, 47 en 67 x 1000 ha, terwijl de suikerbietenporductie resp. 1583, 1893 en 2943 x 1000 ton bedroeg. De uitbreiding van de verbouw van koolzaad, waardoor een belangrijk deel van de in Nederland te verbruiken liquide oliën in het land worden geproduceerd, bedroeg voor de jaren 1936 t/m 1938 (gemiddeld), 1948 en 1949 resp. rond 2, 13 en 25 x 1000 ha, terwijl de koolzaadproductie voor deze jaren resp. bedroeg 5, 27 en 59 x 1000 ton. Door deze verbouw wordt ook nog een hoeveelheid eiwitrijk voeder voor het rundvee verkregen. In de als bijlage E bij deze Nota gevoegde tabel wordt een algemeen overzicht gegeven van de productie, de import en de export van de belangrijkste landbouw- en voedselvoorzieningsproducten. De daar vermelde gegevens hebben betrekking op de periode 1 Juli 1948 t/m 30 Juni 1949, behoudens voor de producten afkomstig van de akkerbouw, waarvoor het oogstjaar (1 September 1948 t/m 31 Augustus 1949) is aangehouden.
1643 2
19
Nota inzake de deviezenpositie De invoeren van de belangrijkste producten waren: in millioenen guldens granen 383,80 vetten en oliën (incl. oliehoudende zaden, pitten en noten) 359,65 suiker 66,70 cacaobonen 55,85 koffie 34,45 thee 24,90 vlees 75,90 Het geïmporteerde vlees was niet uitsluitend bestemd voor het binnenlands verbruik. Een deel daarvan werd in verwerkte toestand geëxporteerd. Er wordt naar gestreefd deze invoeren te doen geschieden uit die landen, die uit hoofde hunner valuta daartoe het meest aangewezen zijn. Een groot deel wordt uit andere dan dollargebieden geïmporteerd; echter zal dit ten aanzien van tarwe nimmer mogelijk zijn. Bovendien moet er op worden gewezen, dat de algemene dollarschaarste ten gevolge heeft, dat velen op de andere markten zullen verschijnen wat de vooruitzichten voor een grotere import uit die gebieden ongunstig beïnvloedt. De uitvoer wordt voor het overgrote deel gevormd uit veredelde producten van de veehouderij. De technische mogelijkheden om tot een grotere export te komen, zijn zeker aanwezig, doch een lonende afzet zal voortdurend de aandacht vragen. Slechts een verlaging van de kostprijs, welke mogelijk is door een vergroting van de productie, zal ons in staat stellen in de toekomst de concurrentie op de wereldmarkt het hoofd te bieden. De vrijmaking van de handel in WestEuropa kan hierbij voor de Nederlandse landbouw van grote betekenis zijn, waarbij er echter op moet worden gewezen, dat steeds meer tekenen er op wijzen, dat door een tarieven-politiek verschillende landen hun eigen landbouw gaan beschermen met funeste gevolgen voor een wezenlijke integratie van de West-Europese economie. De totale export bedroeg in het kalenderjaar 1949 volgens voorlopige gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek op f.o.b.-basis voor landbouw- en voedselvoorzieningsproducten f 1913 millioen. Een specificatie hiervan komt voor in bijlage F van deze Nota. Hieruit blijkt het belangrijke aandeel van die industrieën, die landbouwproducten, hetzij in Nederland voortgebracht, hetzij geïmporteerd (bijv. cacao), verwerken. Het is zeer wenselijk een vergrote productie en daardoor een vergrote export van deze artikelen mogelijk te maken. Het is immers gebleken, dat de industriële veredeling een zeer voorname plaats in de Nederlandse economie inneemt en dat de producten van goede kwaliteit zeer goede afzetkansen hebben. De Nederlandse landbouwproducten-verwerkende industrie vertoont een grote activiteit, waardoor een toenemende export mogelijk en ook noodzakelijk is. Deze noodzaak kan onder bepaalde omstandigheden aanleiding zijn voor de overheid om de afzet in een bepaalde richting te stimuleren. Een dergelijke stimulans zal gepaard kunnen gaan met een interne egalisatie in de desbetreffende bedrijfstak, waarvoor het Landbouw-Egalisatiefonds een belangrijke bijdrage kan leveren. VII.
De invloed van de devaluatie op de ontwikkeling van de betalingsbalans
Toen de Regering van het Verenigd Koninkrijk op 18 September van het vorige jaar haar besluit tot devaluatie van het pond sterling wereldkundig maakte, werd daarmede een der belangrijkste phasen in de jongste internationale monetaire ontwikkeling ingeluid. Een groot aantal landen volgde het Britse voorbeeld en ging eveneens over tot wijziging van de wisselkoers. Voor de Nederlandse Regering was het terstond duidelijk, dat onder de gegeven omstandigheden een aanpassing van de koers van de gulden niet te vermijden zou zijn. Zoals reeds elders ') is uiteengezet, werd het besluit tot devaluatie door de Regering genomen op grond van de overweging, dat het handhaven van een ongewijzigde wisselkoers t.o.v. de dollar Nederland economisch in een onhoudbare positie zou brengen. Onder die omstandigheden zou immers de concurrentiepositie van Nederland ten opzichte van het buitenland ernstig zijn verzwakt, hetgeen zowel het betalingsbalanstekort als de binnenlandse werkgelegenheid zeer ongunstig zou hebben beinvloed. Daarnaast zou het achterwege blijven van een aanpassing van de guldenkoers aan de gewijzigde valutaire verhoudingen verdere deelneming door Nederland aan de ») Memorie van Antwoord naar aanleiding van het Voorlopig Verslag der Tweede Kamer terzake van Hoofdstuk I der Rijksbegroting 1950 gedrukte en, Zitt ing 1949-1950, No. 1400, 7).
vrijmaking van het internationale handels- en betalingsverkeer onmogelijk hebben gemaakt. Te zelfder plaatse heeft de Regering voorts medegedeeld, dat bij het bepalen van het devaluatiepercentage eveneens handelspolitieke overwegingen de doorslag hebben gegeven. Het Engelse voorbeeld werd vooral daarom gevolgd, omdat Engeland voor Nederland een zeer belangrijk afzetgebied vormt terwijl anderzijds Nederland op vele buitenlandse markten met dit land moet kunnen concurreren. Deze constellatie is historisch gegroeid en daarin kan op korte termijn geen wijziging worden gebracht zonder de Nederlandse economie zeer grote schade te berokkenen. Soortgelijke verhoudingen bestaan ten opzichte van vele andere landen, waarvan de munteenheden in dezelfde mate als het pond sterling devalueerden. Moet dus, gezien de loop der gebeurtenissen, de devaluatie van de gulden in de eerste plaats worden gezien als een onontkoombare maatregel ter vermijding van een achteruitgang van Nederlands relatieve positie ten opzichte van het buitenland, daarnaast kunnen haar positieve elementen niet worden ontzegd. De principiële betekenis van de in September j.1. genomen maatregel voor het totale betalingsbalanstekort is deze, dat zij enerzijds de export naar landen met niet- of minder gedevalueerde geldeenheden stimuleert en anderzijds de import uit deze gebieden belemmert. De exporteur maakt bij handhaving van zijn guldensprijs door de prijsverlaging welke dit in de valuta van het niet of minder devaluerende gebied betekent een kans zijn afzet uit te breiden en hierdoor eventueel zelfs meer in vreemde valuta te verdienen dan tevoren. Voor andere producten, welke door beschermende invoerrechten op deze markten niet konden concurreren tegen het binnenlandse product, welke weinig concurrentie ondervinden of welke schaars zijn, kan de oude prijs in de niet of minder gedevalueerde valuta worden gehandhaafd. Hierdoor wordt de opbrengst van de afzet naar deze gebieden aantrekkelijker dan naar sterker devaluerende, hetgeen de exporteurs zal stimuleren de niet of minder devaluerende landen nog intensiever dan tevoren te bewerken. Naar gelang van het product en de concurrentie-verhoudingen kan de exporteur tussen handhaving van de guldenprijs (verhoogd met de guldenprijsverhoging van de grondstof) en de handhaving van de prijs in de exportvaluta kiezen, om een optimale opbrengst te bereiken. Hoewel aldus gunstige voorwaarden worden geschapen voor het verminderen van het betalingsbalanstekort, hangt de verwezenlijking daarvan af van de mate, waarin het volume van de export kan worden vergroot. Indien, om een extreem voorbeeld te geven, exporteurs naar het dollargebied hun exportprijzen in dollars met 30 % verlagen, zal het volume van de export met ruim 43 % moeten stijgen om in dollars dezelfde opbrengst te verkrijgen als vóór de devaluatie. De mate waarin de exporteurs worden genoopt hun exportprijzen in vreemde valuta te verlagen, hangt met name af van de concurrentie, die zij op hun afzetmarkten ontmoeten. Zo zal in de Verenigde Staten ongetwijfeld voor vele goederen een verhoging van de afzet alleen mogelijk zijn door een aanzienlijke prijsverlaging en een intensieve bewerking van de markt. In dit verband is mede van belang, dat ditmaal, anders dan in 1936, een zeer groot aantal landen tot koerswijziging overging en Nederland dus niet in een exclusief gunstiger positie is komen te verkeren. De mogelijkheden tot vergroting van de export hangen nauw samen met de mate, waarin de binnenlandse productie kan worden vergroot. Ook in dit verband moge worden gewezen op een aanmerkelijk verschil in de omstandigheden, waaronder de devaluatie van de gulden het vorige jaar plaats vond en die, welke in 1936 bestonden. In 1936 waren belangrijke delen van het Nederlandse productieapparaat bij gebrek aan afzetmogelijkheden noodgedwongen buiten werking gesteld en heerste een aanzienlijke werkloosheid. De physieke middelen tot verhoging van productie en export waren aldus in ruime mate voorhanden. Thans echter is het productieapparaat nagenoeg volledig bezet, zodat vergroting van de nationale productie op aanzienlijk grotere weerstanden stuit. Het middel der devaluatie had dan ook wellicht op een later tijdstip met meer effect kunnen zijn aangewend. In de sinds de oorlog bestaande verkopersmarkt begon juist een kentering te komen en het leek waarschijnlijk, dat een internationale recessie op komst was. Dan had een devaluatie veel meer effect kunnen hebben doordat er economisch gesproken een geringere verstarring zou zijn geweest dan bij de huidige volledige bezetting van het productieapparaat. De productie had dan gemakkelijker in een nieuwe richting kunnen worden geleid. Dit neemt niet weg, dat door nu tot devaluatie over te gaan, de uitvoer op peil is kunnen blijven, en dat, waar de afzetmogelijkheden zijn vergroot, de vooruitzichten ten aanzien van het handhaven van een hoog niveau van productie en werkgelegenheid zijn verbeterd. De positieve betekenis van de devaluatie, zowel voor de
20
1643 2 Nota inzake de deviezenpositie
verhoging van de export als voor de binnenlandse ontwikkeling, moet aldus vooral op langere termijn worden gezien. Behalve door productieverhoging kan de export worden gevoed door beperking van het binnenlands verbruik. Uit de door de devaluatie tot stand gebrachte wijziging der prijsverhoudingen vioeit reeds een verschuiving naar de buitenlandse vraag voort. Het is vooral een gunstige interne monetaire ontwikkeling, die tot verwezenlijking van het gewenste effect kan bijdragen. Verwezen moge worden naar hetgeen daaromtrent in hoofdstuk III van deze nota is uiteengezet. Wat de importbeperkende werking van de devaluatie betreft zij opgemerkt, dat de stijging van de guldensprijzen van uit landen met niet of minder gedevalueerde valuta ingevoerde goederen de invoer van deze goederen noodzakelijkerwijze onder druk zet. Vermindering van het kwantum ingevoerde goederen betekent bij gelijkblijvende buitenlandse prijzen uiteraard een deviezenbesparing. Of ook in guldens uitgedrukt minder deviezen nodig zijn, hangt evenwel af van de mate, waarin de invoer, in goederen gemeten, terugloopt. Daarbij is o.m. van betekenis, in hoeverre bij de gewijzigde prijsverhoudingen de voorziening door het buitenland, dat niet of in mindere mate heeft gedevalueerd, door leveringen door landen, die wel in gelijke mate nebben gedevalueerd of door binnenlands aanbod kan worden vervangen. Bovendien hangt het, evenals bij de exportvermeerdering, van de interne monetaire stabiliteit af, of en in hoevere de door de devaluatie opgewekte krachten tot herstel van het betalingsbalans-evenwicht effectief zullen blijken te zijn. De vraag kan worden gesteld, wat nu in concreto de invloed van de devaluatie op de totale Nederlandse betalingsbalans is geweest. Een antwoord is evenwel nog zeer moeilijk te geven; zeker is die invloed niet in bedragen uit te drukken. Wel hebben zowel het handels- als het betalingsverkeer zich in het laatste kwartaal van 1949 gunstiger dan in enige voorgaande na-oorlogse periode ontwikkeld, doch. zoals elders in deze nota is uiteengezet, hebben vooral een aantal incidentele factoren hier een rol gespeeld. In één opzicht heeft de devaluatie duidelijk een ongunstige invloed op de betalingsbalans. Als gevolg van de omstandigheid, dat de laatste jaren belangrijke bedragen aan buitenlandse credieten zijn opgenomen in valuta's, die niet of minder dan de gulden zijn gedevalueerd, vergen thans rentebetalingen en aflossingen hogere bedragen in guldens, waardoor resp. de lopende en de kapitaalbalans extra worden belast. Een ander belangrijk aspect van de in September j.1. genomen maatregelen spruit voort uit de gewijzigde koersverhoudingen van verschillende buitenlandse valuta's onderling. Daarbij treedt vooral de vrij algemene devaluatie tegenover de dollar op de voorgrond. Minder dan voor het totale betalingsbalanstekort is deze factor van betekenis voor de ontwikkeling van het verkeer tussen Nederland en de verschillende valutagebieden. Zoals de devaluatie van de gulden een stimulans in zich draagt voor verschuiving van import naar binnenlandse voorziening en van binnenlandse naar buitenlandse afzet, zo bevorderen de hier bedoelde koerswijzigingen het verleggen (switchen) van invoer en uitvoer naar gebieden met resp. zwakkere en sterkere valuta. Met name treedt een verschuiving op van import uit het thans dure dollargebied naar relatief goedkopere landen, w.o. Europese. Daarbij zij onmiddellijk als gunstige factor vermeld, dat het steeds verder voortschrijdend Europese herstel een zodanige verschuiving steeds meer mogelijk maakt, zodat het tijdstip van de devaluatie in dat opzicht zekere verdiensten heeft. Het resultaat is een verhoogde uitwisseling van goederen tussen de Europese landen onderling en een verlichting van het betalingsverkeer met het dollargebied. Weliswaar kan Nederland een tekort op de dollarbalans dekken, zolang Marshall-hulp wordt verstrekt, doch zowel de geleidelijke vermindering als de beëindiging der hulp over twee jaar moeten voor ogen worden gehouden. De vóór de devaluatie bestaande prijsverhoudingen betekenden een belemmering bij het streven, de voor de verkleining van het dollartekort noodzakelijke switch van import en export tot stand te brengen. Hierin is thans, met name wat de import betreft, een belangrijke verbetering ingetreden. Ook binnen de Europese sfeer zijn meer reële koersverhoudingcn tot stand gekomen. Hoewel deze zeker niet zullen leiden tot het ontstaan van evenwicht in het betalingsverkeer met elk land afzonderlijk, mag wel worden gesteld, — en dit geldt zowel voor Nederland als voor andere landen — dat de mogelijkheid tot het bereiken van evenwicht in het verkeer met de landen binnen de Europese sfeer in totaal groter is geworden. In zoverre betekenen de koersaanpassingen ook een stap in de richting van een vrijmaking van het intereuropese betalingsverkeer. Immers, het bestaan van over- of ondergewaardeerde valuta's zou een verwezenlijking daarvan in de weg staan. In het binnenland ondervinden thans vele economische en sociale verhoudingen de weerslag van de gewijzigde wisselkoers. Het is, mede
gezien de hoge in voerquote voor grondstoffen in Nederland, niet te vermijden, dat de toegepaste devaluatie het binnenlandse prijsniveau doet stijgen. Ten dele is de sanerende werking van de devaluatie zelfs daarop gebaseerd; immers, wil zij bijdragen tot verbetering van de betalingsbalans, dan zullen nationale productie enerzijds en verbruik en investeringen anderzijds meer met elkaar in evenwicht moeten worden gebracht. Uit sociale overwegingen is het evenwel gewenst, deze prijsstijging binnen redelijke grenzen te houden en grote schokken te voorkomen. Het bedrag aan subsidies op eerste levensbehoeften moest om die reden worden verhoogd. Een rem op de prijsstijging kan voorts zijn gelegen in het in meerdere mate betrekken van goederen uit relatief goedkoper geworden landen, dan wel, zij het op langere termijn, in de stimulering van eigen productie van voorheen uit het dollargebied betrokken producten (bijv. veevoeder). Intussen bleek een algemene loonsverhoging niet te vermijden. Zij verzwakt evenwel de concurrentiepositie ten opzichte van het buitenland en is daarom economisch alleen verantwoord, indien tegelijkertijd maatregelen ter vergroting van de productie worden genomen. Met de meeste ernst moet tegen het optreden van de gevreesde loon-prijsspiraal worden gewaakt. Ook voor de industrialisatie, die zelf als een belangrijke factor bij het verbeteren van de betalingsbalanspositie moet worden beschouwd, heeft de devaluatie gevolgen. Remmend werkt de prijsverhoging van uit het buitenland te betrekken kapitaalgoederen, al kan in een aantal gevallen de stijgende leveringscapaciteit van West-Duitsland hier uitkomst bieden. Daartegenover leidt de devaluatie tot grotere winstmogelijkheden en een versterking van de financiële positie voor de exportbedrijven, zodat juist hier voor de industrialisatie betere perspectieven worden geopend. De devaluatie heeft stellig niet de fundamentele problemen, waarvoor Nederland zich ziet gesteld bij het herstellen van evenwicht op de betalingsbalans, tot een oplossing gebracht. Zoals uit hetgeen hierboven is uiteengezet moge volgen, kan evenwel worden gesteld, dat voor het bereiken van het beoogde doel thans gunstiger voorwaarden zijn geschapen. VIII. De voorlopige betalingsbalans over 1949 in vergelijking met 1947 en 1948 Zoals reeds in de vorige Deviezennota werd betoogd concentreert het betalingsverkeer met het buitenland zich bij De Nederlandsche Bank en de deviezenbanken. Deze laatste geven alle betalingen aan, en ontvangsten van het buitenland periodiek op aan De Nederlandsche Bank en wel gespecificeerd naar de aard van de handeling, welke aan de betaling ten grondslag ligt. Deze gegevens met die, welke aan De Nederlandsche Bank uit eigen hoofde ter beschikking staan, geven tezamen een volledig inzicht in het aldus geregistreerde betalingsverkeer met het buitenland en de oorzaken der betalingen. Dat hieraan ook nadelen verbonden zijn, werd reeds eerder uiteengezet op blz. 2 en 3 van de vorige Nota inzake de deviezenpositie en de Nota naar aanleiding van het Verslag der Commissie voor de Handelspolitiek van 12 September 1949, hetwelk 15 November 1949 aan de Kamer werd aangeboden; kortheidshalve moge daarnaar worden verwezen. De betalingsbalans Als bijlage A is aan deze Nota toegevoegd een overzicht van de betalingsbalans van de afgelopen drie jaren; zij valt uiteen in: a. de lopende rekening (goederen-, diensten- en financieel verkeer); /). de kapitaalrekening. Behalve de totaalcijfers zijn tevens weergegeven de ontvangsten en uitgaven in U.S. dollars. a.
Lopende rekening
Uit onderstaande opstelling blijkt dat het totale tekort op de lopende rekening in 1949 ten opzichte van 1948 een daling vertoont van f708 millioen (f947 millioen in 1948 — f239 millioen in 1949). Het dollargebied afzonderlijk geeft een daling te zien van f 446 millioen(tekort f996 millioen in 1948 — tekort 550 millioen in 1949). In de overige valuta's (incl. Indonesië) is eveneens een aanzienlijke verbetering ingetreden, nl. van f262 millioen (surplus f49 millioen in 1948 — f 311 millioen in 1949).
1643
Bijlagen
Tweede Kamer
2
2i
Nota inzake de deviezenpositie Waarvan in in millioenen guldens
Tekort lopende rekening 1947 Tekort lopende rekening 1948 Tekort lopende rekening 1949
Totaal
— 1 566 — 947 — 239
U.S.A. dollars — 1 258 — 996 — 550
Ov. val. (incl. Ind.) — + +
308 49 311
Bij de beoordeling van deze cijfers moet rekening worden gehouden met de omstandigheid, dat ondanks het gunstige totale saldo over het gehele jaar, zich in het betalingsverkeer met enkele West-Europese landen nog moeilijkheden hebben voorgedaan, die leidden tot afgifte van goud en dollars, als gevolg van het feit, dat de desbetreffende tekorten niet konden worden aangezuiverd met bestaande overschotten met andere landen. Tot deze relatief gunstige ontwikkeling van de belalingsbalans in 1949 ten opzichte van 1948 hebben alle drie categorieën van de lopende rekening bijgedragen, en wel: 1. het goederenverkeer tot een bedrag van f 244 millioen; de importbetalingen overtroffen de exportopbrengst in 1949 met f1182 millioen tegen f 1426 millioen in 1948; 2. het dienstenverkeer inclusief overheidsuitgaven tot een bedrag van f373 millioen (in 1948 -f f347 millioen, in 1949 + f720 millioen); 3. het financiële verkeer tot een bedrag van f 91 millioen (in 1948 + f132 millioen, in 1949 + f223 millioen). Tot de vooruitgang in het dienstenverkeer droeg de vermeerdering van inkomsten uit de scheepvaart bij. Ter verdere oriëntering terzake van het saldo van de lopende rekening over de jaren 1947, 1948 en 1949 moge worden verwezen naar de in bijlage B opgenomen uitsplitsing in de diverse valuta's, waarbij de verbeteringen en verslechteringen ten opzichte van de vorige jaren zijn gespecificeerd. Bij een nadere beschouwing van deze tabel en wel in het bijzonder van de kolom bevattende de vergelijking tussen de saldi der lopende rekening over de jaren 1949 en 1948 vallen onmiddellijk op de verbetering in het lopende betalingsverkeer met Indonesië en de gunstige uitkomsten in U.S.A. dollars. De verbetering met Indonesië werd echter voor een groot deel bereikt juist in die sectoren, waarvoor van Nederlandse zijde credieten werden verstrekt. Aangezien het tijdens de enige weken geleden gehouden Ministersconferentie overeengekomen crediet van f200 millioen aanzienlijk minder bedraagt dan het totaalbedrag hetwelk gedurende 1949 op de diverse rekeningen aan credieten werd verstrekt (netto f517 millioen) moet worden verwacht, dat de lopende rekening over 1950 met dit gebied een voor het oog minder gunstig, doch meer reëel resultaat zal aantonen. De verbetering in de lopende rekening in U.S.A. dollars van f446 millioen was voor een bedrag van f 337 millioen te danken aan een afneming der importbetalingen .De overige posten van de lopende rekening, zoals vrachten, overige diensten, kapitaalopbrengsten etc, doch met uitzondering van de exportontvangsten, gaven eveneens over de gehele linie per saldo een stijging te zien ten opzichte van 1948. Als gevolg van de hiervóór reeds genoemde factoren, te weten de liberalisatie van het goederenverkeer met de West-Europese landen. de devaluatie, de te verwachten afneming van de E.C.A.-hulp, alsmede de maatregelen welke werden getroffen ter stimulering van de export in dollars, mag ook voor 1950 nog een verbetering van de lopende rekening in U.S.A. dollars worden verwacht, waarbij echter niet mag worden vergeten, dat de grens, waarbij de aankopen niet meer naar andere landen kunnen worden overgeheveld, in 1949 reeds sterk is benaderd en de import uit Zuid-Amerika, in het bijzonder uit Argentinië, wegens de uitputting van het pesoscrediet, moeilijkheden zal opleveren. Neemt men de O.E.E.C.-landen (waarbij voor sterling alle transacties in deze valuta zijn opgenomen exclusief Griekenland en Turkije, waarmede het betalingsverkeer, hetwelk geheel op trekkingsrechten is gebaseerd, in dollars wordt geadministreerd) als groep bijeen, dan blijkt uit onderstaande tabel dat, ondanks het feit. dat de Nederlandse landbouw, als gevolg van de weergesteldheid (droge zomer) in 1949 buitengewoon gunstige afzetmogelijkheden in Europa ontmoette, en ondanks het gunstige resultaat met Duitsland en enige Scandinavische landen, de lopende rekening in 1949 met deze landen in totaal f 100,7 millioen ongunstiger was dan in 1948. Handelingen der Staten-Generaal
Bijlagen
1949—1950
Saldi lopende rekening (in millioenen guldens) uitgesplitst naar O.E.E.C. landen, inclusief alle sterling transacties en exclusief Turkije en Griekenland
Landen
1948
1947 België — 206,1 Denemarken. . . . — 5,3 West-Duitsland g d. rekg. . . . Frankrijk Italië Noorwegen Oostenrijk
— — . . . . + — — -f — Zwitserland . . . . accoordrekg. . . -f vrije rekg —
Verbetering (-f) Verslechtering (—)
Voordelig saldo (-f) nadelig saldo (—) 1949 (voorlopig)
— 237,5 — 13,7
— 249,1 + 6,5
— —
31,4 8,4
— -f
—
—
14,9
+ 44,9 — 1,4 + 5,7 + 1,9 + 5,5 + 314,0 -f 51,5
-f 102,6 — 0,8 — 146,0 -f 6,1 + 14,6 + 3,1 — 2,4 — 113,9 — 2,1
— —
-f +
14,5 3,6 12,3 1,6 3,8 2,3 24,7
-f 30,4 — 5,0 + 18,0 -f 0,3 + 1,7 -f 316,3 -f 26,8
-f 87,7 — 0,8 — 115,6 + 1,1 + 32,6 f 3,4 — 0,7 -f 202,4 + 24,7
19,7 2,5
— —
— —
Waarvan voordelige saldi + 34,3 Waarvan nadelige saldi — 262,1 Totaal nadelig/voordelig saldi. . . . — 227,8 Verbetering/verslechtering . . .
1948/1947 1949/1948
14,9
39,2 5,7
10,0 5,4
58,9 3,2
11,6 20,2
29,2 0,3
-f 393,5
-f 358,4
+ 423.5
-f 176,1
— 316,0
— 381,6
— 118,2
— 276,8
-f
—
-f 305,3
— 100,7
77,5
23,2
Noot: Zie de opmerking bij bijlage B. Behalve door een lichte achteruitgang van het dienstenverkeer met nagenoeg alle landen is dit weinig gunstige resultaat bij nagenoeg gelijkblijven van het saldo der kapitaalopbrengsten veroorzaakt door een toenemend deficit op de handelsbalans nl. doordat de importbetalingen in sterkere mate toenamen dan de exportontvangsten; in het bijzonder was dit het geval met Frankrijk en het sterlinggebied. Hoewel dit enerzijds als tegenhanger van de afgenomen dollarimporten kan worden gezien, en als zodanig niet onbevredigend mag worden genoemd, biedt deze ontwikkeling toch minder gunstige vooruitzichten voor de deelneming van Nederland aan het in voorbereiding zijnde intra-Europese betalingsaccoord. Daarbij komt nog, dat de liberalisatie van het handelsverkeer met de O.E.E.C, landen, welke eerst in 1950 tot effect is gekomen, het deficit op de handelsbalans (importen) met deze landen in de eerste maanden van dit jaar, in het bijzonder met België en Engeland, aanzienlijk heeft doen toenemen. Waarschijnlijk zal o.m. door marktverzadiging deze tendentie in de loop van 1950 wel worden afgezwakt. Houdt men daarnaast rekening met het feit, dat onze agrarische export in Europa de laatste maanden in toenemende mate steeds meer moeilijkheden ondervindt, en dat de relatief gunstige uitkomst met Zwitserland naar het zich laat aanzien slechts tijdelijk kon worden bereikt door stringente beperking van de invoer van belangrijke machinerieën etc, dan geeft de toekomstige positie van Nederland in de Europese samenwerking redenen om de huidige ontwikkeling zeer nauwlettend gade te slaan. Zoals reeus vermeld neemt het verkeer met de Oost-Europese landen af. Een bijzondere ontwikkeling in de lopende rekening met deze landen, welke in 1949 in totaal gunstiger was dan in 1948, kan derhalve voor 1950 niet worden verwacht. Conclusie
Bij ontleding van de aanmerkelijke verbetering van de lopende rekening over 1949 ten opzichte van 1948, blijkt deze verbetering in vele opzichten het gevolg te zijn van factoren welke zich in 1950 niet, of niet in gelijke mate zullen voordoen, terwijl er tevens, vooral ten opzichte van de O.E.E.C.-landen, aanwijzingen zijn welke in de toekomst een minder gunstig resultaat doen verwachten. In de slotbeschouwing wordt hierop nader ingegaan. b. Kapitaalrekening Uit de kapitaalrekening blijkt, dat de goudvoorraad en de deviezenvoorraad van De Nederlandsche Bank in 1949 met respectievelijk f 110 millioen en f395 millioen zijn toegenomen: de verbetering voor de dollarsector bedroeg f215 millioen, terwijl anderzijds valuta-
22
1643 2 Nota inzake de deviezenpositie
reserves ontstonden uit netto ontvangsten uit hooide van het betalingsverkeer met enige landen. Deze vermeerdering van de deviezenvoorraad van De Nederlandsche Bank in 1949 kan ten dele worden verklaard uit het feit, dat door invoering van een nieuwe procedure de E.C.A. middelen sneller ter beschikking komen, waardoor een deel van de reserves die destijds ter voorfinanciering moesten worden ingezet, weer terugvloeiden. Het was deze voorfinanciering, die Nederland noodzaakte enkele malen tot belening van goud en later tot verkoop daarvan over te gaan, terwijl bovendien middelen, verkregen uit vrijwillige en gedwongen liquidatie van Amerikaans effectenbezit, in 1948 voor een bedrag van f376 millioen, in 1949 voor f130 millioen (welke middelen gereserveerd dienden te worden voor nog te verrichten aflossingen op kortlopende overheidscredietcnj, tijdelijk voor de zo juist bedoelde voorfinanciering van de Marshall-hulp moesten worden gebezigd. Met nadruk moet er op gewezen worden, dat de thans vrijgekomen dollarmiddelen weder hun oorspronkelijke bestemming, nl. als reserve, dienen te krijgen. In verband met het bovenstaande is reeds door terugkoop van goud tot een bedrag van ca. f129 millioen aan deze eis voldaan. Toch dient hierbij te worden bedacht, dat de goud- en deviezenvoorraad van De Nederlandsche Bank momenteel slechts voldoende is om de importbetalingen (op basis van 1949) voor ca. 3 maanden te financieren. Mede met het oog op de afnemende E.C.A.-hulp, alsmede de mogelijkheid dat bij de deelneming aan een toekomstig intraEuropees betalingssysteem wellicht een beroep zal worden gedaan op onze reserves, kan dan ook worden geconcludeerd, dat een verdere toeneming van deze reserves noodzakelijk is.
overging, heeft de ontwikkeling van de betalingsbalans in de eerste maanden van 1950 geen verbetering vertoond in vergelijking met de ontwikkeling gedurende de overeenkomstige periode in 1949. Op zichzelf is dit geen gunstig verschijnsel. Het zal nog moeten blijken of deze onbevredigende ontwikkeling, waarin ook de seizoensfactor een rol speelt, een eenmalig karakter draagt of van blijvende aard zal zijn. Zoals uit deze Nota zal zijn gebleken, is een liberalisatie van het handelsverkeer, zoals men zich voorstelt dat deze zich zal ontwikkelen, uiteindelijk slechts mogelijk indien naast een daartoe geëigende binnenlandse monetaire ontwikkeling, tevens de mogelijkheid geopend wordt tot multilateralisatie van het betalingsverkeer, opdat de in het bilaterale verkeer verkregen creditsaldi kunnen worden gebruikt voor afdekking van debetsaldi elders. Deze mogelijkheid bestaat nu nog vrijwel niet. Dit vormt niet alleen een bedreiging voor de liberalisatie, maar het zou de deelnemers aan deze ontwikkeling voor onaanvaardbare consequenties plaatsen, waarbij in het bijzonder moet worden gedacht aan het gevaar van intering op de aanwezige reserves aan goud en aan allerwegen acceptabele deviezen. Daar de Nederlandse reserves van dien aard slechts toereikend zijn voor een importfinanciering van circa 3 maanden, is voor Nederland op dit gebied grote voorzichtigheid een vereiste. Een verdere bedreiging voor deze ontwikkeling vormt de politiek, waarmede sommige landen het liberalisatiestreven frustreren. Nieuwe heffingen worden ingesteld, tarieven binnen het kader van wettelijke machtigingen na de liberalisatie verhoogd. Vooral de landbouwexportpolitiek ondervindt van deze maatregelen de terugslag. De liberalisatie wordt aldus voor landen als Nederland — en voor België geldt hetzelfde — een eenzijdige aangelegenheid, waarbij de mogelijkheden, dat vreemde goederen toegang op onze markt vinden IX. Slotbeschouwing toenemen, zonder dat aan onze exporteurs gelijke kansen worden In tegenstelling tot het inleidende hoofdstuk, waarin welbewust geboden. Immers de tarieven van Nederland zijn zeer laag, zij bieden het accent is gelegd op het internationale kader, waarin de Neder- practisch geen bescherming, terwijl zij ook als onderhandelingslandse deviezenpositie dient te worden gezien, zal in dit slotwoord wapen juist door het feit dat zij zeer gematigd zijn, weinig waarde worden getracht uit het voorgaande de conclusies te trekken, welke hebben. De ondergetekenden zijn overtuigd van de noodzaak van voor de ontwikkeling van het betalingsverkeer van Nederland met liberalisatie van het handels- en dienstenverkeer, een overtuiging, het buitenland en voor die van de deviezenpositie des Lands van waarvan zij, gesterkt door de E.C.A. in dit streven, herhaaldelijk belang zijn te achten. Na kennisneming van de zeer belangrijke in O.E.E.C, verband getuigden en die zij ook in daden omgezet incidentele factoren, die in het afgelopen jaar sinds de indiening hebben. van de vorige Deviezennota, voor die ontwikkeling in sterke mate Toch zal de liefde voor de liberalisatie niet van één kant kunnen bepalend zijn geweest, zal het duidelijk zijn, dat aan die conclusies blijven komen en de herhaaldelijk in het kader der O.E.E.C, en het zeer moeilijk een prognose voor het komende jaar kan worden ver- G.A.T.T. (General Agreement on Tariffs and Trade) door Nederland bonden. Om die reden ook is het niet verantwoord te achten voor- en België naar voren gebrachte protesten tegen de politiek van andere spellingen te doen omtrent de verdere ontwikkeling van de betalings- landen, die de liberalisatie door tariefmaatregelen haar effect ontbalans in 1950. Hoewel het niet onredelijk schijnt te verwachten, nemen, zullen gevolg moeten hebben, wil Nederland aan het liberalidat er dit jaar geen slechter eindresultaat zal worden verkregen, satiestreven kunnen blijven medewerken en voortwerken. zullen zich in de samenstellende sectoren van die balans waarschijnNiettegenstaande het feit, dat omtrent twee uiterst belangrijke elelijk verdere verschuivingen openbaren in samenhang met de zich menten in de vooruitzichten voor 1950 onzekerheid bestaat, menen wijzigende ontwikkeling van het internationale handels- en betalings- | de ondergetekenden toch niet te kunnen volstaan met geheel en al te verkeer, fn het kader van de liberalisatie van het Europese handels- zwijgen over de toekomstige ontwikkeling van de betalingsbalans, verkeer is reeds gebleken, welke aanzienlijke veranderingen daarvan zoals zij die zien. op korte termijn het gevolg kunnen zijn. De Nederlandse handel Zij moeten om te beginnen constateren dat het verioop van de met West-Duitsland is daarvan een voorbeeld. debetsaldi van de betalingsbalans over de jaren 1947—1948—1949 Van onmiddellijke en verstrekkende betekenis zijn allereerst de geen maatstaf biedt voor de verdere ontwikkeling. Deze ontwikkeling omvang en de vorm van de Marshall-hulp in de periode 1 Juli 1950 was de volgende (in millioenen guldens): —30 Juni 1951. De omvang van die hulp staat nog niet vast, hoewel 1947 1948 1949 het zeker is, dat zij aanzienlijk minder zal bedragen dan in het lopende E.H.P.-jaar. Daar de aankoopmogelijkhedcn in het Westelijk Tekort op lopende rekening 1566 947 239 Halfrond mede de basis vormen van de huidige voedselvoorziening, omvattende de saldi van het goederen- en met name de broodgraanvoorziening van de Nederlandse bevolking, dienstenverkeer. terwijl ook de industriesector daarvan in hoge mate afhankelijk is, zou een prognose voor 1950/1951 met een onbekende van deze be2566 1506 971 tekenis, uit dien hoofde reeds al niet verantwoord zijn. Ook de Bruto betalingsbalanstekort modaliteiten van zulke hulp staan niet vast, ofschoon te rekenen omvattende het totaal van: valt op een nauwer verband tussen de directe en indirecte dollarhulp a. de tekorten op lopende rekening; en overeenkomstig de mate, waarin aan de economische integratie van b. aflossingen op overheidscredieten; West-Europa zal worden bijgedragen. Onder meer is niet bekend of het c. verleende overheidscredieten. systeem der verstrekking van bilaterale en multilaterale trekkingsrechten in het nieuwe E.H.P.-jaar zal worden gehandhaafd of dat het verVooral het laatste jaar hebben teveel toevallige of als eenmalig laten zal worden ten behoeve van een systeem, hetwelk door middel van gecentraliseerde dollarhulp zal moeten dienen om het multilaterale te beschouwen factoren een rol gespeeld om een voortschrijding van betalingsverkeer in het kader van de O.E.E.C.-landen te bevorderen. de hierboven vermelde ontwikkeling te doen verwachten. De voorZo is ook de mate, waarin het intra-Europese handels- en betalings- naamste van deze factoren waren: verkeer zich zal ontplooien, van deze nog onbekende factor afhana. de droogte in 1949, die de oogst in Nederland niet ongunstig kelijk. . . , beïnvloed heeft, terwijl de oogsten in de rest van Europa zeer slecht De ontwikkeling van de liberalisatie van het Europese handels- waren, hetgeen de afzet — speciaal van onze veestapelproducten verkeer is nog niet in een dusdanig stadium gekomen, dat de invloed (boter) — gunstig beïnvloedde; daarvan op de Nederlandse betalingsbalans met voldoende zeker/;. de tijdelijk eenzijdige liberalisatie van de Nederlandse import heid kan worden voorzien. Mede als gevolg van de liberalisatie van a West-Duitsland, waardoor gedurende de laatste maanden van 1949 het Goederenverkeer, waartoe ook Nederland sinds 1 Januari 1950
1643 2 Nota inzake de deviezenpositie onze import daar te lande vrij werd toegelaten zonder dat hiertegenover een vergrote Duitse export naar Nederland stond; c. de verbetering van het verkeer met Indonesië, een verbetering ten aanzien waarvan er niet op mag worden gerekend, dat zij zich in dit tempo zal kunnen handhaven; d. de devaluatie, ditmaal gelet op de gevolgen, die op korte termijn hieruit voortvloeiden. Het laatste kwartaal 1949 was de lopende rekening van de betalingsbalans actief, een in de ontwikkeling abnormaal verschijnsel, te verklaren doordat kopers in Nederland bij hun aankopen de ontwikkeling van de prijzen van de wereldmarkten wilden afwachten en intussen op hun voorraden inteerden, een factor, die mede het reeds geconstateerde ongunstige verloop van de betalingsbalans in de eerste maanden van 1950 zou kunnen verklaren. De gunstige invloed, die bovengenoemde toevallige of als éénmalig te beschouwen factoren op de betalingsbalans van 1949 hebben gehad, zouden de ondergetekenden zeer ruw op f 300 a f 400 millioen willen schatten. In het voorgaande werd bij de bespreking van de liberalisatie van het goederenverkeer terloops opgemerkt, dat een geëigende binnenlandse monetaire ontwikkeling voor het welslagen van de Nederlandse medewerking aan het liberalisatiestrevcn mede noodzakelijk is. De ondergetekenden achten het van belang op dit punt tot een nadere conclusie te geraken, omdat het verband tussen de betalingsbalans en de interne monetaire stabiliteit van meer betekenis is geworden, naarmate de beheersing van het binnenlandse economische leven door het doen vervallen van tal van overheidsmaatregelen is afgenomen. De ervaringen in sommige Europese landen, die Nederland op de weg naar vrijmaking van het interne economische bestel zijn voorgegaan, manen in dat opzicht tot waakzaamheid en voorzichtigheid. Tot dusverre is de binnenlandse monetaire ontwikkeling bevredigend geweest. Zoals elders is medegedeeld, is de toeneming van de geldhoeveelheid in Nederland in verhouding tot de groei van het nationale inkomen van weinig betekenis geweest. Er kan met voldoening worden geconstateerd, dat het verschijnsel der zwevende koopkracht, welke met latente inflatie wordt aangeduid, geleidelijk is overwonnen, enerzijds door de sterk verminderde inflatoire invloed, welke in voorgaande jaren uit de kastekorten van het Rijk voortsproot, anderzijds door het optreden van sterke deflatoire tendenties, waaronder de blokkering van de E.C.A.-tegcnwaarde fondsen wel het belangrijkste element is. Dit betekent echter geenszins, dat de gevaren op dit gebied geweken zijn. De nog aanwezige inflatoire invloeden worden door deflatoire factoren gecompenseerd en het is daarom noodzakelijk om voor een beoordeling van de interne monetaire stabiliteit vast ie stellen in hoeverre zulke factoren tijdelijk dan wel blijvend zijn en welke de kansen zijn, dat in de ene of in de andere richting de krachten zullen toe- of afnemen. De feitelijke omstandigheid, dat aan sommige van die factoren slechts een tijdelijke invloed kan worden toegekend, leidt tot de conclusie, dat ook in dit opzicht voor 1950 onzekerheid in het
verschiet ligt. De deflatoire invloed van het betalingsbalanstekort wordt verkleind naarmate dit tekort afneemt. In 1949 was zulks in belangrijke mate het geval. Binnen het kader van dat deficit, hoewel in grootte daarmede niet meer overeenstemmend, heeft de storting van de guldenstegenwaarde van de E.C.A. dollarschenkingen op een speciale rekening bij De Nederlandsche Bank een belangrijk geldverminderend effect. Naarmate de E.C.A.-hulp afneemt en zodra zij geheel ophoudt, verdwijnt ook dit geldverminderende effect. Voorts is in 1949 het inhalen van de belastingachterstand van belang geweest. Hoewel deze factor ook in 1950 nog een rol van betekenis zal spelen, is ook hier het tijdelijke karakter evident. Hiertegenover staat, dat als gevolg van diverse factoren, waaronder de devaluatie, de tijdelijk sterk toegenomen verplichtingen als gevolg v:in de soiivereiniteitsoverdrach: van Indonesië en andere aan 1'et slot van paragraaf III genoemde factoren, het begrotingsbeeld voor 1950 ongunstiger is geworden, terwijl de kasmutaties van het Rijk er vermoedelijk toe zullen leiden, dat van het kastekort van het Rijk in 1950, hetwelk immers bepalend is voor het monetaire effect van de Rijksbegroting, een grotere geldvermeerderende invloed zal uitgaan dan in 1949 het geval was. Uit deze ontwikkeling volgt, dat inderdaad moet worden gewaakt tegen een toestand waarin de inflatoire invloeden tegenover de deflatoire aan kracht winnen. Indien dat het geval zou zijn, zou de binnenlandse koopkracht een te grote zuigkracht uitoefenen op de goederenstroom, welke thans met minder hindernissen het land kan binnenstromen, terwijl de middelen om deze stroom te stuiten niet meer in dezelfde mate ter beschikking staan. Tevens zou een eventueel daarmede genaard gaande spanning t'j:,sen lonen en prijzen ongewenste repercusies kunnen hebben, terwijl de export van goederen en diensten daardoor zou worden geremd. Het is derhalve de overtuiging van de ondergetekenden, dat naast de aandacht, die zij schenken aan de verbetering van de deviezenpositie van het land, het streven met onverminderde kracht gericht dient te zijn op de doelbewuste bevordering en handhaving van het binnenlandse monetaire evenwicht. De Minister van Financiën, P. LIEFTINCK. De Minister van Economische Zaken, VAN DEN BRINK. De Minister van Buitenlandse Zaken, STIKKER. De Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening, MANSHOLT.
1643 2
24
Nota inzake de deviezenpositie
BIJLAGE A
BETALINGSBALANS VAN NEDERLAND VOOR 1949 Voorlopige samenvatting van de door De Nederlandsche Bank geregistreerde buitenlandse betalingen (in millioenen guldens) I. Totaal
Coupons, dividenden e. a. kapitaalsopbrengsten . . . Tekort lopende rekening . .
LOPENDE REKENING
U.S. $
Totaal
1947
1948
1949
1947
1948
1949
1772 774
2 738 952
3 406 1 207
174 50
223 88
187 178
221 1 566
287 947
443 239
90 1 258
70 996
117 550
4 333 4 924
5 295
1 572
13 77
II.
Vermindering van activa in het buitenland (netto) . . . . 1 010 Vermeerdering van verplichtingen aan het buitenland — 62 (netto) Diverse kapitaaltransacties 156 (netto) Ontvangen ovcrheidscredieten 1 211 E.C.A.-hulp: a. ontvangen credict (netto). — b. ontvangen schenkingen. . — Vermindering goudvoorraad; deviczenomzettingenvan De Nederlandsche Bank . . . 447 2762
1 032
1947
1948
1949
3 595 4 164 4 588 447 438 424 194 167 63
1 371 163 12
1 207 107 13
870 82 6
220
26
50
74
4 333 4 924 5 295
1 572
1 377
1 032
97
1947
1948
1949
296
189
637
376
175
17
155
Totaal
1949
97
1948
KAPITAALREKENING
1948
189
Dienstenverkeer, particulier . Dienstenverkeer, overheid. . Coupons, dividenden e. a. kapitaalopbrengten (w.o. rente van credieten) . . .
1949
U.S. $
Totaal 1947
1947
U.S. 5
45 — 27
100 519
84 65
32 785
40 357
50 29
111 225
273 768
— —
111 186
278 608
180
—
293
1 620 1476
1 764
Tekort lopende rekening . . Aflossing op ontvangen overhcidscredieten Verleende overheidscrcdieten (netto) Vermeerdering goudvoorraad Vermeerdering deviezenvoorraad van De Nederlandsche Bank (netto)
U.S. S
1947
1948
1949
1947
1948
1949
1 566
947
239
1 258
996
550
640
171
213
469
115
113
28
29 110
360
388
—
—
519 110
—
37
196
114
395
—
— 16
215
1 155
1 017
40 — 96 1 155
1 017
2 762
1 620 1476
1 764
Bijlagen
1643
2
Tweede Kamer 25
Nota inzake de deviezenpositie
BIJLAGE B 1947 — 1948 — 1949 Voordelige- ( + ) en nadelige saldi (—) der lopende rekening (in millioenen guldens)
Landen
1947
1949 (Voorlopig)
1948
Verbetering (+)/ Verslechtering (—) 1948/1947 1949/1948
I
Suriname . . . Nederl. Antillen Indonesië . . U.S.A. dollars België . . . Denemarken. West-Duitsland gld. rekg marken Frankrijk . Italië . . . Noorwegen Oostenrijk. Portugal . Sterling . . Zweden . . Zwitserland accoordrekg vrije rekg. Spanje . . . Tsjecho-SIowakije Oost Duitsland Finland . . Joego Slavië Polen. . . Hongarije . Rusland Israël. . . Urugay . . Brazilië . . Canada . . Argentinië. Bulgarije . Niet gespecificeerd Waarvan saldi (+) Waarvan saldi (—) Totaal saldi (—) . Verbetering . . .
+ 2,6 + 3,7 + 113,2 —1 258,0 — 206,1 — 5,3
7,2 1,7
7,1 1,0
51,9 996,4 237,5 13,7
378,8 550,0 249,1 6,5
14,9
+ +
14,5 3,6 12,3 1,6 3,8 2,3 24,7 19,7 2,5 11,0 8,0
+
1,6 0,4 0,3
+
30,4 5,0 18,0 0,3 1,7 316,3 26,8 39,2 5,7 0,1 6,3 1,6 14,8 2,0 1,0 0,3
+
4,6 2,0 61,3 261,6 31,4 8,4
0,1 0,7 326,9 446,4
11,6 20,2
87,7 — 14,9 0.8 44,9 115,6 1,4 IJ 5,7 32,6 1,9 3,4 5,5 0,7 314,0 202,4 51,5 24,7
102,6 0,8 146,0 6,1 14,6 3,1 2,4 113,9 2,1
58,9 3,2 10,9 14,3 1,6 16,4 1,6 0,7 0,3
29,2 0,3 0,1 3,4 1,9 32,1 3,4
10,0 5,4 9,7 0,3 17,3 5,4 18,2 4,1 11,8 9,9 0,5 7,5 2,0 54,6 0,3 9,7
19,2 4,4
78,8 25,8 0.3 45,4
11,8 9,9 0,5 7,5 61,1 28,5 0,6 10,4
• 156,1 465,9 + 794,5 + 843,0 -l 722,0 —1413,1 —1 033,7 — 224,3
1 064,9 - 356,9
137,9 0,3 —
44,7
565,9
59,1 26,1 0,3 0,7
947,2
+
+ +
afzonderlijke valuta's in bepaalde gevallen niet in overeenstemming is met de verbetering, respectievelijk verslechtering van het betalingsverkeer met de respectievelijke landen, aangezien de transacties met die landen ten dele in dollars en/of sterling worden geëffectueerd. Dit geldt in het bijzonder voor West-Duitsland, hetwelk in 1947 geheel onder de U.S.A.dollars is opgenomen, Canada, waarvan in 1949, na uitputting van het Regeringscrediet, de invoer voornamelijk met (E.C.A.) dollars is gefinancierd, alsmede die landen waarmede eerst in de loop van 1947/1949 monetaire accoorden werden afgesloten o.m.: Argentinië, Brazilië, Uruguay, Israël, Rusland, Hongarije en Oost-Duitsland. Bij de in de staat getroffen vergelijkingen tussen de uitkomsten over de jaren 1948 en 1949 dient rekening te worden gehouden met de devaluatie van de gulden ten opzichte van verschillende valuta's in September 1949, waardoor — als gevolg van het feit, dat de bedragen zijn omgerekend tegen de koersen welke golden ten tijde der betalingen — de verhouding van de definitieve jaarcijfers uitgedrukt in bovenbedoelde vreemde valuta's enigszins zal afwijken.
BIJLAGE C
Korte verklaring van het verloop van de Buitenlandse Schuld in 1949 Volgens de bijgevoegde specificaties van de Buitenlandse Schuld per 31 December 1949 bedraagt de totale netto schuld wegens door de Staat aangegane crediet- en leningovereenkomsten ƒ Volgens de nota inzake de deviezenpositie dd. 27 April 1949, bedroeg de overeenkomstige schuld per 31 December 1948 ƒ 2289 millioen Hierbij moet rekening worden gehouden met de aflossing per 31 December 1948 op het crediet afgesloten met de Canadese Regering, welke aflossing niet in dit voorgaande cijfer was verwerkt
15 millioen — ƒ 2274 millioen
De schuld nam in 1949 dus toe met
ƒ
Devaluatie koersverlies
239,2 + 618,7 +
Opmerking: Deze staat is valutair opgesteld, d.w.z. de post U.S.A.dollars omvat niet uitsluitend het resultaat van het verkeer met de U.S.A., doch tevens alle dollarbetalingen aan en dollarontvangsten van derde landen. Dit geldt tevens voor Sterling. Daaruit volgt, dat de berekening van de verbetering, respectievelijk verslechtering van de
Bijlagen
1949—1950
1099 millioen 816 millioen
708,0
De netto toeneming van de schuld
Handelingen der Staten-Generaal
3373 millioen
Opgenomen in 1949
ƒ
Afgelost in 1949 —
ƒ
283 millioen
157 millioen • ƒ
283 millioen
440 millioen
1643 2
1643 2
26
27
Nota inzake de deviezenpositie
Nota inzake de deviezenpositie
BIJLAGE D
Op grond van het Koninklijk Besluit (Staatsblad F 174) en het Koninklijk Besluit (Staatsblad E 12) en de Leningwet 1946 (Staatsblad G 333), tot het aangaan van geldleningen ten laste van het Rijk in vreemde munt tezamen ad f 5 milliard, alsmede de wet van 22 Augustus 1947 (Staatsblad H312), werden de volgende credieten met het buitenland afgesloten. LANGLOPENDE CREDIETEN EN Datum 22- 9-1945
Geldgever
Voorwaarden van aflossing
LENINGEN IN HET BUITENLAND Bedrag in vreemde valuta
Rentevoet
Koers
Opgenomen per 31-12-1949
Bedrag in Ned. Crt.
Export-Import Bank I
van
31-10-1945
Export-Import Bank II
van 30- 6-1951 af in 15 jaren halfjaarlijks
28- 5-1947
U.S. Lend-Lease
van
28- 5-1947
U.S. Surplus Goods
van
29- 5-1947
31 % 10-jarige obligatielening 1947
van 1 -5-1949 t/m 1 -11 -1956 per halfjaar $ 750 000; per 1 -5-195 7 S 8 000 000
7- 8-1947
International Bank forReconstruction and Development
van 1-4-1954 t/m 1-10-1972 halfjaarlijks
3J % en 1 % comm.
l- 6-1948
International Bank forReconstruction and Development
van 1-4-1953 t/m l- 4-1954 halfjaarlijks
3J % en 1 % comm.
1-11-1947
War Assets Administration
15-9-1950 $ 51 345,05; nog niet te bepalen gedeelte per 15-3-1951, daarna restant in 13 jaarlijkse termijnen van 1-1-1952 t/m 1-1-1963
3 %
van 30- 6-1956 t/m 31-12-1983 halfjaarlijks
2è% 6 )
$
129 500 000,—
3,805
492 747 500,—
492 747 500,—
van 30- 6-1956 t/m 31-12-1973 halfjaarlijks
2i%«)
S
17 200 000,—
3 805
65 446 000,—
61 634 198,14
l- 7-1946 af in 30 jaren halfjaarlijks
190 250 000,—
f
190 250 000,—
Nettoschuld per 31-12-1949
50 000 000,—
3,805
2*—3—3* %
50 000 000,—
3,805
190 250 000,—
190 250 000,—
l- 7-1951 af in 30 jaren jaarlijks
2 %
67 500 000,—
3,805
256 837 500,—
256 837 500,—
l- 7-1951 af in 30 jaren jaarlijks
2 %
30 000 000,— J)
3,805
114 150 000,—J)
3J%
20 000 000,—
3,805
76 100 000,—
190 006 339,81 1037 871,94')
3,805
722 974 122,98 3 949 102,73
3 949 102,73
3 949 102,73
Zw.frs.
17 000 000,—
87,09
14 805 300,—
14 805 300,—
14 805 300,—
$
15 000 000,—5)
3,805
57 075 000,— 6)
2|%
f
Afgelost per 31-12-1949 f
21 180 376,50
f
E.C.A. lening Nederland
28-10-1948
E.C.A. lening Indonesië
20- 5-1945/ Canadese Regering 5- 2-1946 9- 5-1949 11- 3-1948 7- 9-1949
74 197 500,— 2) 5 584 910,97 8)
65 793 384,21
76 100 000,—
5 707 500,—
70 392 500,—
Can. $
123 949 275,97
3 465
429 484 241,24
429 484 241,24
Canadees Settlement
van 31-12-1952 t/m 31-12-1961 jaarlijks
—
Can. $
5 733 966,70
3 465
19 868 194,62
19 868 194,62
Brits Settlement
van 28- 2-1949 aflossing in 20 jaarl. annuiteiten van £ 2 369 990 5
479 250 000,—
Belgische Regering
i%
£
45 000 000,—
10,65
479 250 000,—
van 1-7-1956 t/m 1-7-1981 halfjaarlijks
2i%
$
38 000 000,— 8)
3,805
144 590 000,— 8)
van 7-5-1948 in 5 jaren
3 %
ZwKr
75 000 000,—
73,66
55 245 000,—
55 245 000,—
ZwKr
25 000 000,—
73,66
18 415 000,—
18 415 000,—
1%
Zwfrs
6 300 000,—
87,09
5 486 670,—
Zw frs
15 000 000,—
87,09
Sur f
2 500 000,—
202,50
Zweedse Regering
van 30-6-1949 in 3 jaren
24- 9-1946
Credit Suisse „Oerlikon"
24- 9-1949 t/m 14- 9-1953 jaarlijks
3i%
27-11-1945
Credit Suisse „Brown-Boveri"
27-11-1948 t/m 27-11-1952 jaarlijks
3i%
14- 1-1944
Ncd. Staatslening 1943
vanaf 1-3-1949 Sur. f 400 000 jaarlijks
) *) 3 ) *) *)
2 365 596,35 492 747 500,— 61 634 198,14 20 141 018,87 ')
3 811801,86
409 343 222,37 19 868 194,62
22 844 146,16
456 405 853,84 144 590 000,—
22 098 000,—
33 147 000,—
6 138 333,82
12 276 666,18
4 735 710,96
1 097 334,—
3 638 376,96
750 959,04
13 063 500,—
12 577 493,08
5 225 400,—
7 352 093,08
486 006,92
5 062 500,—
5 062 500,—
810 000,—
4 252 500,—
2è% f3 355 049 631,57
l
-1)
722 974 122,98
2 365 596,35 6)
2t—3—3i %
23- 8-1945
182 640 000,—
71378 295,18
van 30- 4-1950 t/m 30- 4-1976 jaarlijks
2-10-1944/ Zweedse Regering 19- 1-1945
169 069 623,50 190 250 000,—
722 974 122,98
28-10-1948
Nog beschikbaar per 31-12-1949
Geen opname mogelijkheid meer. Aflossing ad S 19,5 milliocn ingevolge art. 6A van de overeenkomst. Versterkte aflossing ingevolge art. 7A van de overeenkomst. Betaling van hoofdsom, rente en kosten geschiedt in Belgische Francs. Geen opname mogelijkheid meer. Het crediet was oorspronkelijk groot S 25 millioen, dd. 14 Sept. 1948 verlaagd tot S 15 millioen. •) Interest behoeft voor het eerst op 30 Juni 1952 betaald te worden, vanaf 30 Juni 195'. ') Per 31 December 1948 vond een aflossing plaats van Can. S 5.812.703,86 zijnde het bedrag da "-op de consolidatie-datum te hoog geraamd werd aan nog te verwachten te verrichten disposities. 8 ) De tegenwaarde van S 38 millioen in Belgische Francs op te nemen. Aflossing, rente en kanen te voldoen in Belgische Francs.
f3 107 929 755,28
f
185 024 520,32
f2 922 905 234,96
f
149 638 767,82
1643 2
28
Tweede Kamer 29
1643 2
Bijlagen
Nota inzake de deviezenpositie
Nota inzake de deviezenpositie
BIJLAG D (II) i
Op grond van het Koninklijk Besluit {Staatsblad F 174) en geldleningen ten laste van het Rijk in vreemde kortlopende credieten en leningen KORTLOPENDE CREDIETEN EN Datum l- 5-1946
25-10-1945 24- 9-1945
Geldgever Export Import Bank III
Soc. de Banque Suisse e.a.
Voorwaarden van aflossing 1947 1948 1949 31-12-1950 31-12-1951 31-12-1952
S $ S S $ $
3i%
l- 8-1947
Zweeds Bankconsortium
1-8-1950
8-10-1949
Zwitserse Banken
15-11-1950
Credieten t.b.v. Bedrijfsgroep openbare Nutsbedrijven:
Bij orderbevestiging:
11- 7-1949
Escher Wyss
15 %
11- 7-1949
Brown-Boveri Oerlikon
8,1 % 12,622 %
Badrag in vreemde valuta
Koers 3,805
Bedrag in Ned Crt f
743 934 575.—
Opgenomen per 31-12-1949
Afgelost per 31-12-1949
743 934 575,-
Nettoschuld per | No? beschikbaar 31-12-1949 per 31-12-1949
393 469 989,35
350 464 585,65
3 %
25-10-1950 7-10-1948 Zw.frs. 233 334 7- 4-1949 Zw.frs. 233 333 7-10-1949 Zw.frs. 233 333
LENINGEN IN HET BUITENLAND
195 515 000,—
24 900 000 41 741 835 36 766 835 30 702 110 30 702 110 30 702 110
Credit Suisse (Escher Wyss)
15- 7-1949
Rentevoet
de Leningwet 1946 (Staatsblad F 333) tot het aangaan van munt ad f 5 milliard, werden de volgende met het buitenland afgesloten.
31%
Zw fis Zw frs.
87,09
50 000 000,— J
700 000,— )
43 545 000,—
87,09
609 630,— »)
43 520 391,63 594 457,79
43 520 391,63
24 608,37
14 732 000,—
594 457,79
Zw.Kr.
50 000 000,—
73,66
36 830 000,—
22 098 000,— >)
22 098 000,—
Zw.frs.
20 000 000,—
87,09
17 418 000,—
17 418 000,—
17 418 000,—
j
Zw.frs.
6 500 000,—
5 660 005,—
5 605 787,35
1 401 446,84
4 204 340,51
55 062,65
S en daarna van uit. Oct. '49 t/m uit. Oct. '54 ,
Zw.frs.
17 000 000,—
14 805 300,—
12 924 957,89
1 719 253,70
11 205 704,19
1 880 342,11
)
Zw.frs.
4 600 000,—
3 919 050,—
1 836 521,70
459 130,42
1 377 391,28
2 082 528,30
866 722 405,—
f 847 932 691,36
3 355 049 631,57
3 107 929 755,28
f4 221 772 036,57
f3 955 862 446,64
3%-3| % 2i%
/
87,09
Kortlopend Langlopend
Totale Buitenlandse Schuld
f
*) Volgens het contract kon worden opgenomen Zw.frs. 700 000,—. Er werd slechts opgenomen Zw.frs. 682 578,70, zodat tot dit bedrag werd *) Het opgenomen bedrag is kleiner dan dat per 31 December 1948, aangezien terugstortingen plaats vonden.
Handelingen der Staten-Generaal
Bijlagen
1949—1950
f
f
397 644 278,10
f
450 288 413,26
185 024 520,32
2 922 905 234,96
582 668 798,42
f3 373 193 648,22
f
18 774 541,43 149 638 767,82
f
168 413 309,25
1643 2
30
N o t a inzake de deviezenpositie
BIJLAGE E
BIJLAGE F
(Zie hoofdstuk VI)
(Zie hoofdstuk VI)
Productie, import en export van de belangrijkste agrarische- en voedsclvoorzieningsproducten
Export van agrarische- en voedselvoorzieningsproducten in 1949
(1 Juli 1948 t/m 30 Juni 1949;
(voorlopige cijfers op f.o.b.-basis)
akkerbouwproducten 1 September 1948 t/m 31 Augustus 1949) Hoeveelheden in 1000 metrieke tonnen Product
Granen Aardappelen (Incl. vroege). . Aardappelmeel Suiker (omgerekend in witte). Peulvruchten Thee Cacaobonen Koffie (op basis ruw) . . . . Groenten Fruit (excl. zuidvruchten) . . Zuidvruchten Melk Gecondenseerde melk . . . . Melkpoeder Kaas Vetten (op vetbasis)(incl. boter) Vlees(op basis geslacht gewicht) incl. spek en excl. gesl. pluimvee en eetbare afvallen . . Kippeneieren ' Vis (totaal) uitgedrukt op basis verse vis incl. mosselen en oesters wat betreft het eetbare gewicht
Productie
1 168 6 074 292 257 46
Export
152 ') 550 138 2) 117 3) 13 19 «)
1 233 398 4 914 93 27 114 113 198,2 73
225
441 «) 47 »)
14 43
90") 30,4 20
105
Impoit
1 350 227 2 7,3 27 20,5 10 13 46 2,8 0,3 264 ») 51,7")
Beschikbaar voor verbruik 366 524 154 367 35 7,3 8 20,5 802 364 46 ,914 5 15,2 71,3 287 219,5 53
124
Opmerkingen *) Waarvan 66 op graanbasis in de vorm van verwerkte producten, zoals bloem/meel in biscuits, koekjes e.d., gort, havermout en maiszetmeel; opgemerkt dient te worden dat het maiszetmeel voor Engelse rekening buiten beschouwing is gelaten. *) Waarvan aardappelmeel als zodanig 106, de rest als verwerkt aardappelmeel. ') Waarvan 53 als suiker verwerkt in suikerhoudende artikelen. Geëxporteerd in de vorm van chocolade-artikelen, e.d. Inclusief productie van volkstuinen en tuinen bij boerderijen Waarvan 36 op basis vers, als verwerkt product. Productie inclusief directe consumptie op de boerderij. Waarvan 17 op basis vers, als verwerkt product. Waarvan 160 van geimporteerde oliehoudende zaden, pitten, noten. °) Waarvan boter op vetbasis 31. ll ) Waarvan 11,9 van geimporteerd levend vee. Zoals uit bovenstaand overzicht blijkt, bestonden ook voor het jaar 1948/1949 de voornaamste importen uit de producten: granen, suiker, cacaobonen, koffie, thee, vetten en vlees.
In millioenen guldens a. Onbewerkte producten van akkerbouw, weidebouw en tuinbouw Granen, peulvruchten, zaden Aardappelen Diverse akkerbouwproducten (stro, vlas, griend, riet, veevoeder e.d.) Levend vee Vers fruit en verse groenten Groenten-en bloemzaden, bloembollen, snijbloemen, potplanten, boomkwekerijproducten
69,7 99,6 54,9 35,2 170,8 118,2 548,4
b.
Producten van de veehouderij (al dan niet bewerkt) Zuivelproducten Vlees en vleesproducten Pluimvee en eieren
561,7 102,4 82,8 746,9
c.
Producten van de voedingsmiddelen- en genotmiddelen-industrie Biscuits, koekjes enz Maisstijfsel Aardappelmeel als zodanig Andere graan- en aardappelmeelproducten, incl. technisch product Suiker en suikerhoudende artikelen Chocoladeproducten Bier en gedistilleerd Diverse goederen Bewerkte groenten en fruit Oliën en vetten (incl. technisch product) . . . . d. Vis en visproducten e. Kunstmest en Insecticiden Totaal Generaal
18,0 15,4 44,6 46,3 98,2 67,6 39,4 4,9 55,6 110,7 500,7 65,6 52,0 1 913,6