Toneelstukjes Blz. 2 3 6 8 10 11 12 15 16 17 19 21 22 23 24 25 26 28 30 31 32 33 34
© Bijbelverhalen.nl
De Vrede Dotje is zo dankbaar De kostbare gouden ring Spook onder mijn bed Schoon tempeltje Hersens heeft hij niet Simon, de tovenaar Hoe Puk een flater sloeg Het kaarsje dat niet wilde branden Petrus in Joppe Hoorspel Genade Verslaving Iemand droeg de straf Silly heeft gedroomd Silly heeft de eerste prijs Silly wil snoepen Blackie gaat trouwen Tien kleine kinderen Je mag niet vechten Leeftijdsfasen Mijn bloemen Meneertje Iemand en de zak met zonden Clowntje vergeeft een grote schuld
De Vrede ---------------------------------------------------------Doel: meer begrip van het woord vrede te krijgen. Leeftijd: kleuters. Spelers: Vrede. Stout jongetje. Leidster. 2 kinderen. ----------------------------------------------------------Verkleed een meisje of jongen als de vrede. Zet die op de gang. Leer de tekst: ZOEK DE VREDE EN JAAG DIE NA. PSALM 34:15. Laten dan twee kinderen de vrede gaan zoeken en binnenbrengen. Leidster: 'Wie ben je?' Vrede: 'Ik ben de vrede.' Leidster: 'Wie is je vader?' Vrede: 'De Here God. Mag ik bij je binnenkomen wonen?' Leidster: 'Nee. Ik woon hier juist zo lekker.' Stout jongetje: (Komt op. Bombombom! op de deur.) Leidster: 'Wie is daar?' Stout jongetje: 'Ik. Ik kom ruzie maken met je. Je hebt mijn bal op het dak gegooid en je zit me altijd te pesten!' Leidster maakt flink ruzie met het jongetje. Ze slaat zogenaamd de deur dicht. Dan klopt de vrede weer aan. Vrede:' Mag ik bij je binnen komen wonen?' Leidster: 'Nou, vooruit dan maar. Ik word gek van al die ruziemakers aan de deur.' Praten even samen. Bombombom, daar is het stoute jongetje weer... Vrede: 'Laat mij maar opendoen.' (Opent de deur.) 'Wat is er?' Stout jongetje: 'Ik wil ruzie maken met die daar binnen.' Vrede: 'O, die komt niet meer. Ze laat mij steeds opendoen. En je wilt toch niet met mij vechten, hè? Stout jongetje: 'Nee, met jou niet. Nou dan ga ik maar.' Vrede sluit de deur en de leidster en vrede gaan gezellig samen in de kamer zitten. (zogenaamd.)
Dotje is zo dankbaar Doel: Fantaseren over dankbaarheid. Poppen: Koko, een jongetje dat zich erg lelijk vindt. Dotje. Moeder. Attributen: spiegeltje. (Van tevoren aan een kind geven.) Bloemen. Spuitje met water. (liefst verborgen in de bloemen.) Fluit van een fluitketel. Decor: buiten. Leeftijd: 4-9 jaar. --------------------------------------------------------------Koko: (op) Bloembloembloembloem. Hallo, kinderen. Weten jullie waarom ik zo vrolijk ben? Nee? Nou, ik weet het zelf ook niet. Ik werd vanmorgen gewoon vrolijk wakker. Troeloeloeloe. Daarom heb ik bloemetjes gekocht voor mijn vriendinnetje Dotje. Kennen jullie haar? Nee? Wacht, ik zal ze eens roepen. Dótje! Helpen jullie eens mee. Misschien komt ze dan vlugger. Dotje: Joehoe, ik kom zo. Even m'n moeder helpen. Koko: Ze komt zo. Nou, wat zal ze zeggen van m'n bloemen en van m'n muts? Hebben jullie hem al gezien? Dat is mijn feestmuts. Vinden jullie hem mooi? Nee? Wat? Heb ik hem niet goed opgezet? O, wat dom van me. Wie wil hem even goed komen zetten, want ik heb m'n bloemen vol aan m'n handen. Ik bedoel ik heb m'n handen vol aan die bloemen. (Een kind komt naar voren en helpt.) Zo, staat ie nou goed? Echt? Ja, dat kunnen jullie nou wel zeggen, maar ik zie niks, had ik maar een spiegel. Hebben jullie er soms een? (Kind brengt spiegel) O, nou kan ik zien of m'n muts goed zit. Laat eens kijken... (Schrikt.) O, er zit een engerd in de spiegel. Wie is dat nou? Kinderen: DAT BEN JE ZELF. Koko: Wat? Ben ik dat zelf? O, wat ben ik lelijk. Ik krijg er pijn van in m'n ogen. Een grote neus en een lelijke pukkel erop. Ga maar gauw weg met die spiegel. Straks komt er nog een barst in. Dotje: (Komt op.) Hallo, Koko. Had je mij geroepen? Wat heb jij daar nou? Koko: Hè? Waar? Dotje: Daar in je handen. Koko: Dat is mijn pukkel... O nee.. Dat zijn bloemen voor jou. Dotje: Voor mij? Koko: Jaha. Voor jouhou. Omdat je mijn vriendinnetje bent. Dotje: (Pakt de bloemen bewonderend aan) O, wat lief van je. (geeft ze resoluut en kattig weer terug) Maar ik houd helemaal niet van bloemen. Koko: Wil je geen bloemen? Dotje: Nee, bloemen kun je niet opeten. Geef mij maar een bosje snoepjes. Koko (proest) Een bossie snoepies? Dotje: Ja, of een struikje chocolaatjes, of een boompje knoepers. Koko: Knoepers bestaan niet, hè kinderen? Dotje: Welles, knoepers zijn heel lekker en als iets lekker is bestaat het, hè kinderen? Koko: (Lacht haar uit.) Knoepers bestaan niet. Jij bent zelf een knoeper.
Dotje: Nietes, honderd keer nietes. Koko: Welles, duizend keer welles. (slaat Dotje met de bloemen op haar kop.) Dotje: O, pas op! Je maakt mijn bloemen helemaal kapot. Koko: Het zijn jouw bloemen helemaal niet. Knoeperd! Ze zijn van mij. Dotje: (huilend) Het zijn mijn bloemen wel. Je hebt ze mij zelf gegeven. Koko: En jij wou ze niet hebben, hè kinderen? Jij bent een echt ondankbare knoeperd. Moeder: (Komt op) WAT IS HIER AAN DE HAND? Koko: Zij is een ondankbare knoeperd. Ze wil mijn bloemen niet. Ze wil alleen maar snoep en ik was juist zo lief... (nu ook huilend) en ik was ook zo lelijk! Ooooh! Moeder: DOTJE, WAAROM WILDE JIJ KOKO'S BLOEMEN NIET? Dotje: Snoep is lekkerder. Moeder: MAAR ALS JE EEN CADEAUTJE KRIJGT MOET JE ALTIJD VRIENDELIJK DANKJEWEL ZEGGEN. WAT JIJ DEED IS ERG ONBELEEFD EN ONDANKBAAR. Koko: Ik wist helemaal niet dat ik zo lelijk was. Het deed gewoon pijn aan m'n ogen. Moeder: LELIJK? JIJ BENT HELEMAAL NIET LELIJK. JIJ BENT MIJN EIGEN LIEVE KOKOOTJE, HOOR! Koko: Vind u mijn pukkel dan niet lelijk? Moeder: NEE. Koko: En mijn grote gokkerd? Moeder: HET IS EEN LEUKE GOKKERD. Koko: En mijn konijnentanden? Moeder: NEE, NEE EN NOG EENS NEE. JIJ BENT ECHT LEUK. PRECIES ZOALS JE ZIJN MOET. JIJ BENT JIJ. KOKO IS GEWOON KOKO. Koko: (Verbaasd langs zijn neus wrijvend) O, maar toen ik in de spiegel keek schrok ik zo vreselijk. Dotje: Koko, jij moet ook dankbaar zijn, vind ik. Koko: Ik? Waarom? Ik heb toch niks gekregen? Dotje: Ja, best wel. Jij hebt dat gezicht gekregen en dan moet je niet een ander gezicht willen. Dan doe je net als ik daarnet, hè, mamma? Ik wou ook snoepjes in plaats van bloemen. Fluit: tuuuuuuu! Moeder: O, MIJN THEEWATER KOOKT. IK GA ER GAUW NAARTOE. RENNEN! Koko: Je hebt gelijk, Dotje. Weet je wat? We doen het over. Ik geef jou de bloemen en dan ben jij dankbaar. Afgesproken?
Dotje: O ja, Ik beloof echt dankbaar te zijn. Koko: Heus? Dotje: Ja, heus! Koko: En zal je dan niet om een bossie knoeperds vragen? Dotje: Echt niet. Koko: Goed. Zeg kinderen, helpen jullie Dotje mee? Als ik de bloemen geef, moeten jullie zingen: Dotje is zo dankbaar. Dotje is zo dankbaar in de gloria, in de gloria. (Op de wijs van lang zal die leven.) Nou, daar gaat die dan. (Koko geeft de bloemen en spuit Dotje nat.) De kinderen zingen en Dotje protesteert.) Dotje: O bah! Ik word kletsnat. Houd op, lelijke knoeperd! (af)
De kostbare gouden ring Doel: De kinderen te leren, dat men bij het bidden moet wachten en het niet te gauw opgeven. Leeftijd: 4 - 11j. Nodig: Aankondiger. Een deftige mevrouw. Een kapster. Een portier. Attributen: Een mooie ring. Twee telefoons. Een telefoonboek. ------------------------------------------------------------LEIDSTER: Bidden is praten met God. Dat weet iedereen. Maar als je met iemand praat, moet je ook luisteren als de ander antwoordt, vind je niet? Er zijn wel eens domme mensen. Ze vragen iets aan de Here God en vergeten helemaal te verwachten dat Hij het gebed zal beantwoorden. Een goed voorbeeld hiervan is het volgende stukje. Een deftige dame heeft iets kostbaars verloren, maar heeft ze ook geduld tot het gevonden is? Zoek dat zelf maar uit in de volgende schets, genaamd DE KOSTBARE GOUDEN RING. (Mevrouw zit op een stoel. De kapster kamt haar haar. Een telefoon en een telefoonboek staan onder handbereik.)
Mevrouw: Steek m'n haar maar op, Annette, dat staat me zo goed. En dan die rode bloem erin. Annie: Ja, mevrouw. Zal ik er nog wat lak over spuiten? Mevrouw: Uitstekend en doe dan daarna even m'n nagels. (Kijk naar haar hand en schrikt.) Lieve help! M'n kostbare gouden ring met diamanten die ik nog van m'n man heb gekregen. Ik heb hem toch niet verloren, Annette? Annie: Zal ik even in uw slaapkamer kijken? Mevrouw: Nee, wacht. Ik weet het al. Gisteravond, op het concert heb ik hem even afgedaan en op het plankje voor me gelegd. O, lieve help. Annie: Als ik u was zou ik maar gauw even de schouwburg bellen. Ik pak het telefoonboek wel. Mevrouw: S...s...s... schouwburg. Hier heb ik het nummer al. 444512. Het is zo'n kostbare ring. (Terwijl de dame belt verschijnt de portier in beeld met de telefoon.) Portier: Ja, met de portier van de Schouwburg. Mevrouw: Met de portier? O, gelukkig dat u er bent. U spreekt met mevrouw Witjes. Gisteren heb ik m'n dure ring met diamanten in de schouwburg laten liggen. Ik zat op de eerste rij van het balkon, bij het pad links. Hebt u die soms gevonden? Portier: Dat is niet zo leuk voor u, mevrouw. Maar als u aan de lijn blijft, zal ik even gaan kijken. Mevrouw: Jazeker. ………………Wat duurt het toch lang. ……….Nou, ik heb nog wel wat anders te doen hoor, wat denkt hij wel. (hangt op.) Portier: (komt hijgend terug) Ja, hallo, bent u daar mevrouw?
Hallo, hallo, mevrouw... Uw ring is gevonden, hoor! Nou ze is er niet meer... Gewoon opgehangen... Snap je dat nou? Daar heb ik nou zo m'n best voor gedaan. Al die trappen op en af en nou heeft ze geeneens geduld om te wachten. Zou ze achteraf de ring toch niet zo erg missen? (kijkt ernaar haalt zijn schouders op) Nou, dan houd ik hem zelf maar. LEIDSTER: Beste mensen, dit stukje werd gespeeld door.……….. De kinderen komen een voor een naast elkaar staan en buigen.
Spook onder mijn bed Doel: Niets helpt zo goed tegen bang zijn, als je vader bij je te hebben. Bedoeld als een voorbeeld van onze Hemelse Vader, die altijd bij ons wil zijn. Leeftijd: 4-10 jaar. Poppen: Minske, een jongen, Vader. Attributen: kopje water, beer, aap, deken. Decor: slaapkamer. --------------------------------------------------------------(Begint met een onzichtbare stem van vader die roept): Lekker slapen hoor, Minske. Minske: (Komt op) Ja pappa, welterusten... Hallo, allemaal. Moeten jullie nog niet naar bed? Wat? Is het nog volop dag? Nou, bij ons in de poppenkast niet, hoor! Ik moet naar bed. Het is bij ons buiten al helemaal donker. De sterretjes staan al te knipogen. En ikzelf? Nou, (gaap) ik heb vreselijke slaap. Oewah! Wat heb ik een slaap, zeg. Gauw in mijn bed stappen. Oh... nou stap ik ernaast. Help! Nog eens proberen. Een, twee, drie, hoeps. Boems! Weer ernaast. Hoe komt dat nou toch? Zeker mijn verkeerde been gebruikt. Nou voor de laatste keer. Met een aanloopje. Tellen jullie even mee tot drie. Daar gaat ie dan. Van je een, twee, drie. Zo en nou lekker de deken over mij heen leggen. Welterusten, kinderen. Kinderen: Welterusten. Minske: (Kijkt weer even op) Welterusten meisjes. Meisjes: Welterusten. Minske: Ja, die meisjes zeg ik altijd vaker gedag, want die vind ik zo lief. Dag snoezerdepoessies! (handkusjes) (Even is het stil. De deken gaat op en neer.) Minske: (Komt weer tevoorschijn.) Boeh! Wat is het hier warm en donker. Die deken kriebelt zo en... ik moet steeds maar aan een spook denken. En de kamer is ook al zo donker. Kijk daar eens, die enge schaduw... O, wat ben ik bang. 't Is vast een rare vent, die me wil pakken. O, kinderen, wat moet ik doen? Pappa!! Pappa: Ja wat is er? (Komt op.) Minske: Er is een spook in de kamer en ik ben zo bang. Pappa: Spoken bestaan niet. Hier, drink maar een slokje water. Minske: Ja pappa (Drinkt klokkend.) Eh... Zo, weg spoken. Ik ga weer lekker slapen. Pappa: Welterusten, Minske. Minske: Welterusten, neusinhetkussen, pappa. (Minske kruipt weer onder de deken. Even is het stil.) Minske: (Weer overeind.) Welterusten kinderen. Kinderen : Welterusten. (Er is iets dat piep zegt.) Minske: Hé, ik schrik me naar. Hebben jullie dat ook gehoord? Er is een piep. En als er een piep is, dan is er ook een pieperd. Zou er een muis in de kamer zijn? Onder m'n bed misschien? (Gluurt even omlaag.) O. Ik ben zo bang voor muizen. Ze hebben een lange staart en zulke tanden. (Wijst heel wijd.) En dat vind ik echt eng. Brr! Straks bijt ie in m'n teen. O, helpie. Roepen jullie even pappa voor me. Dan kruip ik wel onder de deken. Kinderen: Pappa! Pappa: Ja? Minske: O, pappa er is een piep in m'n kamer eh... ik bedoel een pieperd... eh, ik bedoel een muis. Pappa: Welnee. Minske: Welja. Pappa: Welnee. Minske: Welja, hè kinderen? Kinderen : Ja. Pappa: Weet je wat? Dan neem je je beer in bed. Minske: Ja, dat is een goed idee. Als de muis me dan niet opeet, zal de beer me wel opeten. Pappa: Ik bedoel je eigen speelgoedbeer. Die eet jou toch niet op? Minske: Nou, je weet maar nooit. Hij heeft het nog niet gedaan, maar alstie het doet ben ik op. Pappa: Op? Minske: Ja, opgegeten. Pappa: Nou, hier is je beer en welterusten. (af)
Minsje: Lief beertje, ik geef je een kusje op je neus en nou lekker slapen, hoor! Nee!! Jij moet wakker blijven en op de muis passen. Denk eraan. Welterusten. Feestondertussen. (Er klopt iets.) Minske schrikt wakker: Wat is dat nou? Ik hoor kloppen. Zal ik binnen roepen? Nee, dat durf ik niet. Je weet nooit wie er binnenkomt. (klopklopklop) Minske: Horen jullie dat ook? Zal ik m'n aap ook op bed zetten? Dan kan die op beer passen, de beer let dan op de muis en dan neem ik een slokje water want de spoken hebben dorst...( Huilerig.) O, ik ben nog steeds bang. Pappa! Pappa: Wat is er nou weer? Minske: Ik ben nog steeds bang. Pappa: Weet je wat? Ik kom wel even bij je zitten. Leg je hand maar in mijn grote hand. Ben je nu nog bang? Minke: Nee pappa, welterusten. Pappa. Welterusten Minske, m'n kinske. Minske: Hé pappa, we hebben nog geen slaapliedje gezongen. Doen jullie mee, kinderen? Liedje: (Bij voorbeeld) Jezus is bij mij, de hele dag. Blijft heel dicht bij mij, de hele dag. Daarom ben ik vrolijk, bij werk en spel. Jezus is bij mij. Dat weet ik wel.
Schoon tempeltje Doel: Het is een eer voor de Heer als we er schoon en fris uitzien. Leeftijd: 4-10 jaar. Poppen: Japie, een schoffie. Elsie zijn zusje. Attributen: sok, schoen, veter, washandje, tandenborstel, dropje, bekertje water, wekker, cassetterecorder met liedje: Weet je wel. Achtergrond, een jongenskamer. (Geluid van een snurkende slaper. Wekker loopt af.) Japie: (Komt geeuwend op) O, hallo, kinderen. Goeiemorge. Ik heb zo lekker geslapen en zondere te snurken zeg!... Wat? ... Heb ik gesnurkt? Nietes. Kinderen: Welles. Japie: Nietes. Ik snurk nooit. Ik reutel alleen maar een beetje. Jullie snurken zelf. Ja, dat jongetje daar, met zijn gele truitje aan. Die snurkt heel gek. Zo: ch, ch, ch! En dat meisje met die spijkerbroek snurkt als een trein. Zo Tsjoeketjoeketsjoeke... Nou, weet je wat. Ik zal gauw mijn cassetterecordertje aanzetten. Dan krijgen we betere muziek. Ik heb een bandje van de tante van de zondagschool gehad. Even wachten... (muziek) (Japie zingt hard mee.) Weet je wel... Ik kleed me gelijk aan, hoor! (Zwaait met de sok de maat, zingt het lied uit.) O, er zit een gat in m'n sok. (Ruikt er even aan.) Bah! Hij stinkt. Boeh! Ik val haast flauw van de stank. Je kunt wel soep koken van die sokken. Ach, wat geeft het, als ik m'n schoenen aandoe, zie je er niks meer van. En waar zijn m'n schoenen? O hier. Even aandoen. Zeg, ik kan zelf al mijn veters vastmaken. Kunnen jullie dat ook? Ik heb een floterdiplema, nee, wacht even, een flieterpyama, nee, ook niet, een veterdiploma. Ja, dat krijg je alleen maar als je je veters goed vast kunt maken. Plok! Oooo, help, nou is mijn veter kapot. (Laat twee stukken zien.) Nou kan ik hem niet goed strikken, O, wat erg, nou moet ik mijn schoenen weggooien. Kinderen: Nee! Japie: Nee, maar wat dan? O, ik kan m'n schoen nog wel vastmaken met een heel klein stukje. Dat staat wel erg lelijk, maar ik ben toch lelijk. Moeder roept: Japie, kom je eten? Japie: Joehoe, ik kom. Zo klaar. Even in de spiegel kijken. (geeft een gil) Oewah! Ben ik dat? Wat een vies gezicht en m'n tanden nog niet gepoetst... Elsie: (komt binnen) Japie, kom je eten? Japie: Hallo, kleine schat (Geeft haar een zoen.) Ja hoor, Japie komt zo. Wil jij soms een lekker dropje uit mijn geheime potje? Elsie: Ja, lekker, dlopje. Mmmm. Wat zong jij dernet, Japie? Japie: Wat bedoel je? Elsie: Van dat tempeltje. Japie: O dat? Dat is een liedje van de zondagschool. Zal ik het jou leren? (Zingt een regel.) Elsie: Wat is dat een tempeltje? Japie: Dat is een heel mooi gebouw van God. Wacht even. Ik heb er een plaatje van (rommelt even achter het gordijn, laat zijn zusje dan het plaatje zien.) Mooi, hè? Kijk, het is een wit gebouw, waar God in woonde, met een gouden deur. Er was ook een gouwe lamp in. En schoon dat het er was! En als de Heer Jezus in ons hart woont, dan zijn wij ook tempeltjes. Wil jij dat wel graag? Elsie: Mm! Maar nou moet ik weer gauw weg, hoor Japie! Want m'n pop moet nog in bad. Dag meneer Koekepeer. Japie: Dag mevrouw, Koekepauw. Ik kom zo. Nog even m'n sjaal om. Nee, wacht eens even. (gaat nog eens voor de spiegel staan) O, ik ben helemaal geen tempeltje. Ik heb ongepoetste handen en ongewassen tanden ... enne een gat in mijn veter en een gebroken sok, eh... nee, andersom. Moeder: Japie kom je nou? Japie: Begin maar vast met eten, mam. Ik kom zo. (Pakt tandenborstel en poetst zogenaamd vooral gorgelgeluid maken, een beetje water naar de kinderen gooien. Pakt een washandje en zingend poetst hij zijn gezicht schoon.) Japie: O, wat ben ik mooi, o wat ben ik mooi, dat heb ik in jaren niet gezien, zo mooi, zo mooi! Zeg kinderen, als jullie nou even meezingen, dan gaat het beter. (Kinderen en Japie zingen samen): O, wat ben je mooi. (Japie kijkt in de spiegel en zingt het liedje nog even alleen. Dan roept hij uit): Hé, nou ben ik echt een schoon tempeltje. Gauw aan mijn moeder laten zien. Dag! (af)
Hersens heeft hij niet Doel: Te laten zien dat dingen die je niet kunt zien, wel bestaan. Leeftijd: 4-11 jaar. Spelers: een aankondiger, een kapitein, een bootsman, een matroos Humfrie. een paar matrozen Attributen: een bezem -------------------------------------------------------Aankondiger: Er zijn veel mensen die zo dom zijn om te zeggen: Wat je niet kunt zien dat bestaat niet. Zo'n type was ook de kapitein van het volgende stukje. Hij ergerde zich mateloos aan een bepaalde matroos, die altijd over God sprak en anderen uit de Bijbel vertelde. Op een dag wilde de kapitein Humfrie eens goed in zijn hemd zetten. Kijk mee naar het toneelstukje: Hersens heeft hij niet. Humfrie: (vegend en zingend) Lalala! (Kapitein komt aanlopen en de bootsman van de andere kant.) Kapitein: Hé Boots. Bootsman : Ja Kapitein. Kapitein: Laat die matroos eens ophouden met dat gejubel. Hij irriteert me. Bootsman : Och Kapitein, hij is gewoon vrolijk. Wat je hem ook opdraagt. Hij doet z'n werk uitstekend. Alleen zingt hij erbij. Kapitein: Ik hou niet van die uitslovers. Bootsman : Met de andere matrozen kan hij goed opschieten, kapitein. U moet Humfrie maar nemen zoals hij is. Hij is een gelukkig mens en die kom je niet vaak tegen. Kapitein: Ik haat zulke lui. En ik ga hem eens voorgoed een lesje leren. Let maar op, boots. Roep de matrozen bij elkaar op het voordek. Bootsman : Matrozen... aantreden. (fluit) (Matrozen netjes naast elkaar in het gelid van de grootste naar de kleinste.) Kapitein: Mannen, ik merk dat er onder jullie lui zijn, die nog in sprookjes geloven en daarom wil ik jullie eens een lesje leren. Luister, zien jullie het anker daar? (Allen kijken naar links.) Matrozen: Ja kapitein. Kapitein: Dat bestaat dus. En zien jullie de stuurhut? (Allen kijken naar rechts.) Ja kapitein. Kapitein: Die bestaat dus ook. Zien jullie ook die meeuw daar? (allen kijken naar boven met hun hand boven de ogen.) Matrozen: Ja kapitein. Kapitein: Die bestaat dus ook. Maar zien jullie Humfrie zijn God? Matrozen: (lacherig)Nee. Kapitein: Die bestaat dus niet. (wil weglopen.) Humfrie: Hoho, kapitein. Mag ik ook even iets vragen? Kapitein: Als het niet te lang duurt, want ik heb nog meer te doen. Humfrie: Matrozen, zien jullie de kapitein zijn gouden knopen? Matrozen: Ja. Humfrie: Die bestaan dus. En zien jullie ook zijn pet? Matrozen: Ja. Humfrie: Mooi zo. Die bestaat dus ook. Maar.... zien jullie de kapitein zijn verstand Matrozen: Nee. Humfrie: Dat heeft hij dus niet. (Matrozen lachen.) Kapitein: (triest kijken) Humfrie: (gaat zingend verder met vegen.) Aankondiger: Of de kapitein hierna is gaan geloven vermeldt de geschiedenis niet, maar zeker er is, dat hij voortaan wel uitkeek om iets doms van Humfrie zijn God te zeggen.
Simon, de tovenaar Doel: Het Bijbelverhaal uit Handelingen 8. Leeftijd: 6-12 jaar. Poppen: Simon de tovenaar, Filippus, de evangelist, vrouw, meisje, Petrus. Attributen: drie doosjes, ketting, geldkist, spin, hamertje, bordje met de woorden: Simon de grootste tovenaar van de wereld. Decor: binnenhuis. ---------------------------------------------------------------Simon: (timmert en zingt) Hallo, kinderen. Ik ben zo blij. Weten jullie waarom? Ik heb een goeie manier gevonden om veel geld te verdienen. Kijk, er zijn veel mensen met problemen, hè? Jullie weten toch wel wat problemen zijn? Weten jullie dat niet eens? Wat een suffers zijn jullie, zeg. NOU, problemen, dat zijn... eh problemen natuurlijk. Snap dat dan. Dat zijn mensen die ziek zijn en bang zijn enzo... Nou en aan die mensen ga ik mijn toverdingen verkopen, gemalen slangenkoppen enne... poeder van varkenskrulstaartjes en vleermuizeneieren. Dat zit allemaal in deze doosjes. En dan heb ik nog een doos, een heel grote. Kijk eens. Poeh! Groot hè? Dat is nou mijn schaatskist... eh... nee, m'n schepkist... nee, ook al niet... m'n schatkist. Weten jullie waar die voor is? Hè? Juist ja voor m'n geld. Want ik ga me toch een geld verdienen, zeg! Maar nou moet ik eerst even een bordje ophangen, hoor! (timmert) Kijk, hier staat het: "SIMON DE GROOTSTE TOVENAAR VAN DE WERELD." Nou opgelet! Ik ga m'n eerste patiënt binnenroepen (Belt met een belletje, vrouw komt op.) Vrouw: O, dag grote wondermeneer, die alles weet. Ik heb toch zo'n pijn in mijn rug. Simon: Jaha daar heb ik wel een middeltje tegen, mevrouw. (Tegen de kinderen:) Lekker centjes verdienen, haha! Gaat u hier maar even liggen. (Aait over de rug van de vrouw en zingt: Slaap, vrouwtje slaap. Mijn schatkist is een knaap. Daar stop ik al mijn centjes in. Dan word ik zo rijk als de koningin. Slaap mevrouwtje slaap...) Vrouw: Au! Je doet me zeer. Simon: Ja, krijg een lik van een beer. Vrouw: Wat zegt u nou? Simon: O niks, ga maar lekker liggen. Is het al over? Vrouw: Eh! Ik geloof het wel. Simon: Mooi zo. Dat is dan vijftig gulden. Vrouw: Vijftig gulden? Wat duur zeg! Simon: Dat is helemaal niet duur. Wil je dan soms met rugpijn blijven lopen? Zeg het maar gauw, want dan sla ik het er wel weer even in, hoor! Vrouw: Nee, nee. Hier is je geld. Nou dag hoor, meneer Simon en nog bedankt. Simon: Dag mevrouw, je haar is blauw. Vrouw komt weer tevoorschijn: Hè? Simon: O, niks hoor! (Speel nog even heen en weer.) Simon: Zo zeg, gelletje, gelletje, gelletje. Dat stop ik gauw in mijn schatkist. En nou de volgende. (belt) Meisje: (huilt) O, ik heb zo'n verdriet. Simon: Wat zullen we nou hebben? Wat is er jongedame? Zeg het maar tegen oom Simon. Ik kan je wel helpen. (Tegen de kinderen:) Als ze tenminste geld bij zich heeft. Meisje: Ik ben zo verliefd. Simon: Verliefd? Wat is dat nou weer? Meisje: Nou, gewoon. U weet toch wel wat verliefd is? Simon: Nooit van gehoord. Doet het pijn? Meisje: Nee, het doet geen pijn. Het is juist fijn. Simon: O, dat rijmt nog ook. Maar waarom huil je dan? Meisje: Die jongen op wie ik verliefd ben, houdt niet van mij. Simon: Dan neem je toch gewoon een ander. Er zijn jongens genoeg, hè kind eren?
Meisje: Nee, ik wil per se Claudius. Die is zo mooi. Hij heeft paars haar en een brilletje op. Hebt u niet een verliefdheidsmiddel? Simon: Hè? O dat? Ja hoor! Eens even kijken... muizenkeutels... eh... Meisje: O bah. Niet van die enge dingen, hoor! Simon: Ja, hier heb ik het. Deze ketting moet je altijd dragen. Daar worden punkers verliefd van. En het kost... laat eens kijken... veertig piek. Meisje: Veertig piek? U bent toch niet ziek? Hebt u niet wat anders? Iets goedkopers? Simon: Nee, alleen nog krokodillentanden, maar die heb je zelf ook. Meisje: Ik heb helemaal geen krokodillentanden. Nee, hè kinderen? Jij hebt zelf konijnentanden. Kijk maar in de spiegel. Simon: Ik heb geen spiegel thuis. Die is gebarsten toen ik er de laatste keer in keek. Nou, koop je de ketting nog ja of nee? Meisje: Nou, vooruit dan maar. Ik hoop dat het werkt. Dag meneer Simon. Als we gaan trouwen stuur ik u wel een kaartje. Simon: Maar we gaan helemaal niet trouwen. Meisje: Nee, wij niet, maar mijn vriend en ik... Simon: O, zeg dat dan... Simon: (Als ze weg is:) Hoi, het werkt. Ik kan geld verdienen als water. Kijk eens kinderen. Ik word rijk, rijk, rijk en gelukkig tegelijk. Wacht eens. Ik ga een nog grotere schatkist kopen. Tot straks hoor. En als er soms klanten komen moet je maar zeggen dat ze even moeten wachten. (af) Filippus: (Komt op, neuriend: Blij blij, mijn hartje is zo blij.) Filippus: Mmmm? Wat is dat hier? Wat een eng sfeertje, zeg! Allemaal doosjes. Wat staat erop? Slangeneieren? Brr! De man die hier woont zal toch geen tovenaar zijn? Wat denken jullie, kinderen? Woont hier een tovenaar? Ja? Hoe heet die dan? Hè, Simon? O, staat dat op dat bord? Even lezen, hoor! Simon de grootste tovenaar van de wereld. Zo, wat een bedrieger. Alleen de Heer Jezus kan al je problemen oplossen. Wat zit er in die kist daar? Even kijken. Dat mag wel, hè? (Kinderen roepen hard nee!) Nee, Nou, ik doe het toch (Even heen en weer spelen.) O, een heleboel geld! Komt hij daar wel eerlijk aan? Volgens mij houdt hij de mensen voor de gek. Ja, dat heb ik wel eens eerder meegemaakt. Weet je wat? We zullen hem voor de gek houden. Als Simon aan zijn schatkist zit, gaan jullie hard zingen: "Je kunt het niet kopen voor je geld en niet ruilen voor je goed. Je kunt het niet winnen met een lot en niet verdienen met wat je doet. Maar niet verder zingen, hoor! Alleen maar dat eerste stukje. Afgesproken? O wacht, daar komt ie geloof ik aan. (Luistert even en kruipt dan weg.) Gauw maken dat ik wegkom. Simon: Hallo, kinderen, daar ben ik weer. Zijn er nog klanten geweest? Nee? O, gelukkig maar. Dan is er ook niemand aan m'n schatkist geweest. Even kijken of al het geld er nog in zit. (Kinderen beginnen te zingen.) Stop! Wat zingen jullie nou? Je kunt het niet kopen voor je geld? Wat kan ik dan niet kopen? Je kunt alles kopen, als je maar geld genoeg hebt. Geld is het leukste en het liefste wat er is. Ik zou wel willen slapen in m'n geld, of willen rollen in m'n geld. Laat ik nog eens even tellen hoeveel ik heb. (Kinderen beginnen weer te zingen.) Nee, wacht even. Ik wil het weten. Wat kan ik dan niet kopen? Een ijskist misschien? Of een kunstgebit? Hè? Nou ik denk dat ik de volgende klant maar binnen laat komen.Perslot ben ik toch de grote tovenaar. Filippus: (Achter het gordijn:) De grote leugenaar. Simon: Hé, wie zei dat? Filippus: Ikke. Simon: Wie is ikke? Filippus: Ikke, die hele grote dikke. Simon: Wat gek. Ik hoor toch duidelijk iemand. Even achter het gordijn kijken, hoor! (Speel even kiekeboe.) Simon: Wie ben jij? Filippus: Ik ben Filippus, aangenaam. Simon: Wat een gekke achternaam, zeg. Filippus Aangenaam. Filippus: Dat is helemaal mijn achternaam niet. Ik heet gewoon Filippus, aangenaam. Simon: Ja, dat zei ik toch. Dat is een heel gekke achternaam. Filippus: Nee, Suffie, ik heet alleen maar Filippus en verder niks. Simon: Nou zit dan niet te liegen. Ik heet Simon. Filippus: Aangenaam. Simon: O, bedoel je dat. Zeg dat dan eerder. Wat kom je hier doen, Filippus? Filippus: Ik kom je vertellen dat je niet gelukkig wordt door andere mensen te bedriegen. En ook niet door veel centjes te verdienen.
Simon: O nee? Nou, ik weet zeker van wel. Met geld kun je alles kopen. Filippus: Nee, hoor! Er is iets dat je niet kunt kopen. Simon: Ja, dat zongen de kinderen ook al. Wat is dat dan? Filippus: Dat is geluk en vrede in je hartje. En het eeuwige leven. Simon: O, maar dat wil ik ook hebben, hoor! Ik wil alles hebben. Ik wil graag gelukkig zijn, want zal ik jou eens eerlijk mijn geheim vertellen? Filippus: Nou? Simon: Ik hoor maar steeds een stemmetje in mijn buik dat zegt: Simon, Simon, je zit de mensen te bedriegen. Daar moet ik soms van huilen als ik in mijn bed lig. Filippus: Ja, precies. En daarom kom ik jou de blijde boodschap vertellen. De kinderen kennen die boodschap al, hè kinderen? Zingen jullie het hele liedje eens voor Simon. (Kinderen:) Je kunt het niet kopen voor je geld. enz. Filippus: Zie je wel. Het eeuwige leven wordt gegeven aan een ieder die gelooft. En een ieder, dat ben jij ook, Simon. Simon: O, maar dan mag ik zeker niet meer zogenaamd toveren, hè? Filippus: Nee, want God wil niet dat we andere mensen bang maken of bedriegen. Simon: O, dan ga ik al m'n spullen weggooien. In de vuilnisbak. Hup, dit doosje eerst (brengt doosje weg) en dat doosje ook. Ik kom zo terug hoor! (af) Petrus: (komt op, zoekend:) Zeg kinderen hebben jullie soms Filippus gezien? Dat is een vriend van mij. Die moet ik spreken. Wat? Staat die achter mij? Waar dan? (Filippus gaat steeds aan de verkeerde kant staan, zodat Petrus hem niet ziet.) Hier soms? Wat? Aan deze kant? O, nou zie ik hem. Filippus: Hallo Petrus, lieve vriend (Omhelst hem.) Ben jij ook in de stad? Petrus: Ja, en ik heb gemerkt dat jij hier heel veel mensen de blijde boodschap hebt verteld. Dat is gewoon geweldig. Heb jij ook gemerkt dat veel zieke mensen beter worden als ze het horen? Ze dansen en springen van blijdschap. Simon: (komt op:) Hé, wat hoor ik daar nou? Die man daar bij Filippus zegt dat de blijde boodschap mensen beter kan maken. Zou hij soms ook een tovenaar zijn? Of zou hij een trucje kennen? (Tegen Petrus:) Hé meneer, kan ik dat trucje soms van u kopen? Ik wil ook zieke mensen beter maken en verdrietige mensen laten dansen van blijdschap. Ik wil er best veel geld voor betalen, want centjes heb ik zat. Dan kan ik gelovig zijn en toch nog rijk worden. Petrus en Filippus: Oh! Dat mag niet! Petrus: De blijde boodschap is helemaal gratis, hoor meneertje Simon. Je moet echt ophouden met je getover. Anders kun je het eeuwige leven niet krijgen, nooit! Simon: Mag het echt niet? Petrus: Nee. Simon: Ook niet een klein beetje? Petrus: Ook niet een klein beetje. Simon: Heb ik iets slechts gezegd? Filippus: Ja, Simon, schaam je. Simon: Hoe doe je dat schamen voor de ramen? Filippus: Weet je dat niet eens? Dat weten zelfs de kinderen wel. Kinderen, weten jullie hoe je je moet schamen? Filippus: Juist. Je moet het echt menen en dan hard roepen: Het spijt me zo. De kinderen zullen je wel helpen. Hé kinderen? Een twee drie: HET SPIJT ME ZO! Simon: Ik zal het niet meer doen. Zijn we dan weer vrienden? Petrus: Nu weer wel, ja. Filippus: Kom hier, ik zal je omhelzen. Simon: Hoi, hoi! Ik ga gauw het bord weghalen. Filippus: En dan zullen wij met de kinderen nog even dat mooie liedje zingen. Wil jij dan even de maatslaan, Petrus? (Je kunt het niet kopen voor je geld, enz.) Einde.
Hoe Puk een flater sloeg Doel: Uitdiepen van het begrip: fundament. Leeftijd: 4-9 jaar. Personen: Puk en Pip. Attributen: jasje om te naaien en krant. ---------------------------------------------------------Puk zit een knoop aan zijn jas te naaien en Pip zit de krant te lezen. Plotseling verschijnt er een glimlachje om zijn grote mond. Dat betekent dat hij er iemand tussen gaat nemen. Pip: Hé, Puk. Jij zoekt toch een flatje om in te wonen? Puk: (Gelijk belangstellend) Ja, heb je wat gevonden? Pip: Nou en of. Puk: (Kan zijn werk niet loslaten) Vertel op! Is het mooi? Zijn er grote ramen in? Pip: (grijnzend) O ja, heel grote ramen. Ook vier kamers en een prachtige badkamer. Dat wou je toch zo graag? Puk: (ongeduldig) Ik kom zo kijken. Is er een mooi uitzicht vanuit de ramen en ook zon in de kamer? Pip: Jazeker. Ook nog een mooie keuken. Daar kun je taartjes in bakken voor je vriend Pip. Puk: Klaar. Ik kom kijken... (Hij legt zijn naaiwerk neer en grist de krant uit Puk z'n handen) Is de flat niet te duur voor mij? (Zoekt en kijkt) Pip: O nee, je kunt er gratis in. Kijk, het is dit flat. (Wijst op een vreselijk scheefstaand gebouw. Het staat zo scheef door een aardbeving.) Puk: O jij gemenerik. Ik krijg je nog wel, hoor! Pip: Eigen schuld, Pukkie. Moet je maar eerst vragen of het huis goed op het fundament staat. Lekker puh! Ken jij het verhaal op de rots? Ja, dat verhaal staat in de Bijbel. Wat een goed fundament had dat huis, hè? Heb jij je levenshuis als op Jezus gebouwd? O, gelukkig maar, anders gaat het vroeg of laat beslist fout.
Het kaarsje dat niet wilde branden Doel: De kinderen een beetje te laten begrijpen dat we wel eens een offertje moeten brengen voor anderen. Leeftijd: 4-9 jaar Benodigdheden: Twee kaarsen en een aardappel. ---------------------------------------------------------Snijdt van een aardappel een stukje af zodat hij blijft staan. De aardappel begint zogenaamd te gillen: Aardappel: 'Au! Dat doet zeer hoor!' Leidster: 'Ja, aardappel ik heb je nodig. Het moet eventjes. Mag het?' Aardappel: 'Au! Wat ben je aan het doen?' Leidster: 'Ik maak een kaarsenstandaard van jou.' Aardappel: 'Nou, vooruit dan maar, maar voorzichtig, hoor!' Zet het kaarsje erin. Kaarsje: 'Ik wil niet branden, ik wil heel blijven. Dan ben ik veel mooier.' Leidster: 'Ja, maar dan geef je ons geen licht.' Kaarsje: 'Kan me niet schelen. Ik wil blijven zoals ik ben.' Zet hem neer. Maak dan de tweede kaarsenhouder en zet die kaars erin. Leidster: 'Wil jij soms ook niet aan? ' Kaarsje 2: 'O ja, graag zelfs. Ik wil anderen blij maken met mijn licht.' Leidster: 'Maar dan word je wel kleiner, hoor!' Kaarsje 2: 'Geeft niks. Steek me gauw aan.' Leidster vraagt aan de kinderen: 'Welk kaarsje vinden jullie het fijnst?' Doe het licht uit en praat er wat over door. Laat het ene kaarsje branden terwijl je een verhaal vertelt. Aan het eind van je verhaal is het ene kaarsje klein en de andere groot. Praat er weer over. Als we een lichtje willen zijn voor de Heer, moeten we opbranden. Je kunt ook de woorden van de aardappels en de kaarsjes op een bandrecorder opnemen. Of door een andere leidster, die verborgen zit laten zeggen.
Toneelstukje/poppenkastspel over Petrus op het dak Spelers: Petrus, stem, Theresa, twee mannen. Petrus: Hè, wat is het hier toch heerlijk koel op het dak. Nog een paar uur en dan gaat de zon weer onder. Ik ben blij dat ik even ongestoord heb kunnen bidden. Er is zoveel waarover ik met mijn vriend Jezus wilde praten. Al mijn zorgen heb ik aan hem verteld en nu ben ik vreselijk blij. Vrouwenstem Theresa: Petrus wil je wat eten, vruchten en wat brood soms? Petrus: (roept over de rand van het dak): Ja graag Teresa. Ik heb honger gekregen van het bidden. Theresa: Komt er aan Petrus. Petrus: Het bidden heeft mij echt goed gedaan. Al is Jezus niet meer bij me, toch spreekt hij tot me. Als ik mijn ogen sluit lijkt het wel of ik bij hem ben. Wat een schitterend licht en al die kleuren. Wat een hemelse muziek. Het lijkt wel of ik droom… (Er komt een laken naar beneden zakken met allerlei dieren erin (knuffels) Viervoetige dieren, kruipende dieren, vogels) Stem van een engel: Sta op Petrus, slacht en eet hiervan. Petrus is verbaasd en kijkt wat er in het laken zit: Bah! Een varken, een hagedis, een reiger? Nee, dankuwel, ik eet geen onreine dingen, dat heb ik nog nooit gedaan. Dat is verboden in de Thora. Stem: Wat God rein verklaard heeft, mag je niet onheilig noemen. Petrus: Sorry, maar ik walg ervan. Stem: Eet ervan Paulus. Het mag van God. Petrus: Ik zou me vies voelen en zondig. Stem: Dit is Gods opdracht, Petrus. Petrus: Nou, daar snap ik niks van. (Laken gaat weer omhoog.) Petrus: Wat een vreemd visioen. Wat moet dat betekenen. Ik denk wel dat het van God kwam, maar moet ik nou echt zwijnenvlees gaan eten? Ik moet er niet aan denken… (Bel gaat) (Je hoort ze beneden vragen): Woont hier soms iemand die Simon Petrus heet? Therese zegt: Ja hoor. Hij zit op het dak gaat u de trap maar op. (Petrus zit te piekeren wat het gezicht wel zou betekenen als de twee mannen de trap opklimmen.) Stem: Petrus, twee mannen zoeken je, ga met ze mee zonder bezwaar te maken, want Ik heb ze gezonden. Het zijn geen Joden, maar Ik wil dat ook zij in Mij gaan geloven.
Mannen: Meneer Simon Petrus? Bent u dat zelf? Gelukkig, we hebben u gevonden. Wij zijn knechten van de hoofdman Cornelius uit Ceasarea, een Romein, die ook in de God van Israël gelooft. Hij niet alleen, maar zijn hele gezin is gelovig. Onze meester geeft ook veel geld aan de arme mensen. Petrus: Kom verder, mannen. Nu begrijp ik wat God mij net wilde duidelijk maken. Vertel mij waarom u gekomen bent. Ik ben één en al oor. Mannen: Cornelius heeft een engel gezien die tegen hem zei, dat God al zijn goede daden heeft gezien en al zijn gebeden heeft gehoord en dat hij u moest laten overkomen naar Ceasarea. Petrus: Echt waar? Mannen: Ja, echt waar. Wilt u alstublieft met ons meegaan om ons alles te vertellen over de Messias Jezus Christus? We verlangen er intens naar om Hem te leren kennen. Ja? Petrus: Ik, Petrus, in huis bij een heiden? … Ja natuurlijk. Dat betekende het visioen wat ik net zag. Ik mag niet onrein noemen wat God rein heeft verklaard. Ik kom heel graag om de blijde boodschap te brengen. Het is nu al te laat, de zon gaat zo onder, maar morgenochtend vroeg ga ik met jullie mee. Er is vast wel een slaapplaats voor u beiden en een lekkere maaltijd, want Therese kookt heerlijk. Wat een geweldige fijne dag is dit!! Af.
Hoorspel over: Behouden worden door genade. Twee stemmen. Geluid: Het enige geluid dat erbij zou kunnen is "deurbel" en "deur open en dicht". Aankondigen: Onze verslaggever ging deze week op bezoek bij een echte Rotterdammer, die onverbloemd zijn mening gaf over ons onderwerp. Jammer genoeg hadden we nogal last van zijn tienerzoon Sjakie, die ertussendoor praatte. Luistert u naar de reaktie van meneer Kees Goedbloed op ons onderwerp: BEHOUDEN WORDEN DOOR GENADE. Kees: Ja, hoores, wat gaan jullie nou weer voor een onderwerp houwe? Behouwe worde... door genade? Laat me niet lache. Man, dat is toch uit de tijd, niet dan? Net of je verloren ken gaan of zoiets. Jullie wille ons toch niet bang make met de hel, hè? Daar houw ik niet van. Dat heb me vader al genoeg gedaan. Man. laat naar je kijke, de hel. Die bestaat alleen maar in de hersens van die schijnheile... Sjakie: Nou pa, as jij weer es in de klins leg met ma, lijkt het best veel op de hel. Vorige week nog sijn de bure komme klage. Kees: Sjakie, hou jij je d'r buite, ga jij maar met die Ajaxfans knokke, dan ken je lekker op je donder krijge, net as verleden week. Kijk, man, ik seg maar so, ik doe geen vlieg kwaad. En ik geef ieder het sijne... Sjakie: Behalve de belasting, hè pa? Se wete lekker niet, dat jij swart bijverdient met schilderklussies... Kees: Jonge, dat heb er effe niks mee te make. Moet jij geen huiswerk make? Ik sit effe intellekteweel te prate met meneer, hè? Het gaat effe niet over persoondelijk. Sjakie: Ja pa. Kees: Waar was ik ook al weer gebleve? O ja, behouden worden door genade. Ik ken die woorde niet uit me bek krijge, man. Nou kijk. As ik bij wijze van spreke me laaste adem uitblaas, begrijpie me? Nou dan zeg ik tege God: "Hier is Kees. Ik heb gedaan wat ik kon en daarmee basta." Daar mot ie dan maar genoege mee nemen. Hij heb me bij wijze van spreke toch zelf gemaakt, Ja toch? Niet dan? Kijk, as God alleen maar van heilige boontjes houdt, dan mot ie dat zelf wete, netuurlijk. Zijn goed recht, maar ik ben gewoon wie ik ben. 'k Heb wel een grote bek, maar een klein hartje al zeg ik het zelf. Sjakie: Een klein swart hartje... Kees: Sjakie, etterbakkie. Ik waarschouw je hoor! Laat me nou effe intellekteweel prate met meneer hier, ja? Sjakie: O sorry, hoor! (BEL) Ik doen wel effe ope. D'r wordt gebeld. Kees: Kijk, meneer. Zo staan de zake. En dan hebbe we nog niet eens gepraat over genade. Wie wil d'r nou van genade leve, meneer. Dat gaat toch je eer te na? Luister nou es. Jij ben nog jong. Ik ben een man
van de wereld. Ik heb alle zeeën van de wereld bevare... Mij hoevie niks meer wijs te make. Maar as ik iets heb gedaan, hoef een ander daar niet voor op te draaie, snappie? D'r hoef geen mens voor mij aan het kruis te gaan. Ik sal gewoon rechtop staan en zegge: Hier is Kees, wat hebbie op me tege? Sjakie: Pa, ze zijn met een collecte voor Afrika. Kees: Sjakie, la me nou effe prate, ja. Ze kenne de klere krijge... Sjakie: Ja pa. Kees: Let maar niet op hem, meneer. Neem nou de polletiek... Sjakie: Pa, bedoelie dat zakkie dat op de gang staat? Kees: Stoor me nou niet steeds, Sjakie, ik kan so niet een fetsoendelijk gesprek voere met deze meneer van de radio. Sjakie: Ja pa, (deur open en dicht. Sjakie komt weer binnen.) Ze bedanke je nog hartelijk. 't Ware aardige mense. Kees: Bedankten? Waarvoor? Sjakie: Voor dat sakkie klere wat op de gang stong. Kees: Me nieuwe pak!!!... Je heb me nieuwe pak weggegeven! Snotjong! Ik zal je! Veel lawaai. Sjakie krijgt genadeloos op z'n donder. Onze verslaggever gaat teleurgesteld naar huis. Die Rotterdammers toch!
Toneelstukje Verslaafd Nodig: vijf touwtjes, leeg flesje bier/breezer, leeg cigarettenpakje, stripje van medicijnen, plaatje van een computer, of een oud toetsenbord, stuk karton met daarop een tv getekend, evt. een plaatje van hennep. Spelers: vijf kinderen, een koopman, een evangelist. Doel: te laten zien wat verslaving is. Koopman: Gratis, gratis, alle is gratis. Ik heb precies wat u zoekt. Hij gaat elk ding aanprijzen. Neem deze heerlijke sigaretten. Je denken wordt helderder, je zenuwen word je de baas…. Enz. enz. Hij vraagt: Wie wil dit eens proberen. Eén keertje maar. Het is echt gratis. Er komt een kind en die zegt: Ik. De koopman geeft het gevraagde en bindt meteen een touwtje aan de pols van het kind. Het kind gaat wat aan de kant staan. En zo voorts tot alle vijf dingen weggegeven zijn. Dan laat hij ze springen. Als hij aan het touwtje trekt moet het kind wat eraan vast zit springen, knielen, dansen enz. Er komt iemand die het uitlegt. Hij heeft een evangelie met in de rug verborgen, vastgeplakt met plakband, een scheermesje (voorzichtig mee zijn). Met het evangelie snijdt hij alle banden door als het kind roept: Jezus, redt mij.
Iemand droeg de straf. (handpop Silly) LEIDSTER: SILLY, WAAROM BEN JE ZO STIL? IS ER IETS WAAR JE MEE ZIT? S. Ja, ik vind het vervelend, dat je vandaag een tekening hebt gekregen. L. EEN TEKENING? S. Ja, een tekening. L. DAT WAS GEEN TEKENING, MAAR EEN REKENING. DAT BETEKENT DAT IK VEEL GELD MOET BETALEN. S. Door mijn schuld. L. JA, DOOR JOUW SCHULD. VERTEL NOU EENS PRECIES WAT ER IS GEBEURD. S. Nou, ik heb een oude vrouw gebtn. L. WAT? S. Gbtn. L. PRAAT NOU EENS WAT DUIDELIJKER, DE KINDEREN KUNNEN JE NIET VERSTAAN. S. Ik heb een oude vrouw gebeten! L. DAT IS NIET ZO BEST, SILLY. HAAR JAS HEEFT EEN GROTE SCHEUR GEKREGEN. EN ZO MOEST OOK NOG NAAR DE DOKTER. S. Ik deed het niet expres. Ze kwam onverwachts de deur uitlopen en toen schrok ik zo dat ik haar beet. L. EN NOU ZIT IK MET EEN HOGE REKENING. WIE MOET DAT NOU BETALEN? S. Ik heb geen geld. L. TOCH MOET ER BETAALD WORDEN. S. Dan gooi je toch gewoon die tekening in de prullenbak. L. DIE REKENING! NEE, DIE KAN IK NIET IN DE PRULLENBAK GOOIEN.. DAN KRIJG IK EEN NOG HOGERE REKENING. S. Ik word er een beetje bang van. L. JA, DAT GELOOF IK. EN WEET JE, OMDAT JIJ VAN MIJ BENT, MOET IK BETALEN. LEUK, HOOR! MAAR NIET HEUS. IK DENK DAT IK JOU MAAR NAAR HET ASIEL BRENG. S. Nee! Alsjeblieft niet! Ik wil niet naar het asiel. Dan heb ik geen baasje meer. Dan zit je de hele dag te blaffen in een kaal hok. O lieverd, wil je alsjeblieft, alsjeblieft voor me betalen? L. IK MAAK MAAR EEN GRAPJE. JIJ BENT TOCH MIJN LIEVE HOND. MAAR JE MOET GEEN MENSEN MEER BIJTEN, HOOR! BELOOF JE DAT? S. Wat ben je toch een schat. Ik hou hartstikke veel van je. Je krijgt honderdduizend likken van me. Hier, een lik over je snuit en een lik over je oor. L. BAH! VIEZERD, HOU NOU MAAR OP. HET IS AL GOED. S. Ik zal altijd jouw lieve hond blijven, echt waar. L. OKE. ZEG DAN MAAR WEER DAG TEGEN DE KINDEREN. DAN KUN JE NOG EVEN LUISTEREN NAAR MIJN VERHAAL.
Silly heeft gedroomd Eu, eu, eu! WAT DOE JE NOU, SILLY? Ik ben zo bang. DAT HOEFT TOCH NIET. JE BENT HIER BIJ DE KINDEREN. ALLEMAAL HOUDEN ZE VAN JE. Echt waar? Maar toch heb ik zo'n naar gevoel in mijn buik. HOE KOMT DAT DAN? HEB JE TOCH AARDAPPELEN GEGETEN? Nee, echt niet. Ik heb zo naar gedroomd. ACH, SCHAT. WE DROMEN ALLEMAAL WEL EENS NAAR, HE KINDEREN? WIE WIL SILLY EVEN TROOSTEN? GAAT HET NOU BETER? Ja, maar ik moet er nog wel steeds aan denken. VERTEL EENS WAT JE HEBT GEDROOMD. Ja, ik zat lekker aan mijn kluif te kluiven, toen kwamen er ineens wems! drie grote honden op me af. Een beet er in mijn poot en een beet er in mijn staart en een sprong er naar mijn keel. EN ZIJN DIE HONDEN WEER WEGGEGAAN? Ja, jij kwam er toch aan? IK? Ja, weet je dat niet meer? NEE NATUURLIJK NIET. HET WAS TOCH EEN DROOM. Ja, maar jij was in mijn droom. En jij joeg die honden weg met een stok. EN TOEN? Toen werd ik wakker en jankte van de angst. JA DAT BEGRIJPEN WE NU WEL. Weet je wat nou zo jammer is? NOU? Ik heb m'n kluif laten liggen. NOU, SILLY, DAN GA JE TOCH WEER LEKKER VERDER DROMEN. DAG!
Silly heeft de eerste prijs in een schoonheidswedstrijd gewonnen HALLO SILLY. WAT ZIT JE JE DAAR TOCH SCHOON TE LIKKEN. ZEG EENS DAG TEGEN DE KINDEREN. (Heel snel: dag! gaat weer door met likken.) WAT HEB JE HET DRUK MET JEZELF OP TE POETSEN? Ja, ik moet heel mooi zijn. WAAROM? Ik heb de eerste prijs in een schoonheidswedstrijd gewonnen. Kijk maar, hier hangt mijn medalje. JA ZEG. TSJONGE, GEFELICITEERD. Nou mogen mijn pootjes niet meer vuil worden en trouwens, ik heb nog een appeltje met je te schillen. WAT VOOR APPELTJE? Nou, die vuile lap in mijn mand. Daar moet nodig een nieuwe voor komen. En ik wil ook een gouden etensbakje en luxe hondenbrokjes. JA, KOM NOU. ZEKER OOK NOG EEN ZILVEREN SPIEGEL EN EEN ECHT VARKENSHAREN BORSTEL. DROOM MAAR LEKKER VERDER HOOR. TROUWENS, IK WOU JE JUIST VRAGEN OF JE VANMIDDAG MET MIJ GING WANDELEN IN HET BOS. In het kraaienbos? (Houdt op met likken.) JA. Waar je zo lekker achter de konijntjes aan kunt jagen? JA, DAT BOS. Waar er zoveel andere honden zijn om mee te dollen? JA. O, dan wil ik mee. DAT KAN NIET? Dat kan niet? NEE, DAN WORD JE VIES. JIJ BENT NU EEN PRIJSHOND EN JE MAG ALLEEN MAAR ACHTER DE RAMEN ZITTEN EN POETSEN. Maar dat wil ik helemaal niet. Ik wil rollen en dollen en achter de katjes aanzitten. De schoonheidsprijs kan me eigenlijk niks schelen. Neem jij hem maar. OKE, MAAR DAN EERST SLAPEN ANDERS BEN JE STRAKS TE MOE. Dag kinderen tot straks in het Kraaienbos.
Silly wil snoepen Handpop HALLO SILLY, WEET JE WAAR JE HIER BENT? In de kantine? NEE, JE ZIET TOCH AL DIE KINDEREN ZITTEN? DAT IS TOCH NIET DE KANTINE? WAAROM WIL JE IN DE KANTINE ZIJN? Nou, gewoon. WAT GEWOON. Nou, om wat lekkers te kopen. SILLY, SNOEPEN IS SLECHT VOOR JE TANDJES. Ja, dan krijgen ze zwarte randjes. JIJ KUNT LEUK RIJMEN. Jip, zal ik nog meer voor je rijmen? GOED. Eerst een koekje. NEE, SILLY. JE KRIJGT GEEN KOEKJES. JE KUNT TOCH GEEN KOEKJES GAAN ETEN ALS AL DIE KINDEREN NAAR JE KIJKEN? Nee, dat is waar, maar ik heb honger. SILLY, STRAKS KRIJG JE BROKJES EN SCHOON WATER. Zeg, krijg ik straks de rest van jouw prakkie. Dat vind ik veel lekkerder. NEE, SILLY AARDAPPELEN ZIJN OOK SLECHT VOOR JE. Nietes, hoe weet je dat nou? DAT HEB IK GELEZEN IN EEN BOEK OVER HONDEN. Nou, mij kan het niet schelen. Ik eet wat ik lekker vind. JE WILT TOCH NIET ZIEK WORDEN? Ik mag nooit eens wat. O, KINDEREN, WIE KAN SILLY VERTELLEN DAT HIJ NAAR MIJ MOET LUISTEREN. HIJ WIL HET NIET SNAPPEN. SNAP JE HET NU, SILLY? Ja, hoor, lieverd. WAT ZEG JE NOU? Nou, je zorgt toch goed voor me? ZAL JE DAN VOORTAAN DOEN WAT IK ZEG? Nee. NEE? Nee, als je zegt dat ik aardappelen moet eten doe ik het niet. O, JIJ STOUTERD. NOU HEB JE ME TE PAKKEN. IK GA JE MAAR GAUW WEER IN JE MAND LEGGEN, WANT JONGE HONDJES MOETEN VEEL SLAPEN. ZEG JE DE KINDEREN NOG EVEN GEDAG?
Blackie gaat trouwen Dit verhaal is bijna een must voor het verhaal van de Tien wijze en tien dwaze meisjes.
Doel: Te gebruiken bij het verhaal van de vijf wijze en de vijf dwaze meisjes. De hoofdlettertekst is voor de pop. Benodigdheden: namaaktelefoon, tafeltje, stoel, papier, pen. Spelers: Leidster, pop, kind. VIERHONDERDVIJFENZEVENTIG (Kijkt hemels.) ZESHONDERDDERTIG . Hallo, mister Black, wat ben je aan het doen? Hè? O HALLO, IK BEN AAN HET TELLEN. Ja, dat hoorde ik. Ben je de sterren soms aan het tellen, net als Abraham? NEE, MAN! M'N GELD NATUURLIJK. IK WIL WETEN OF IK GENOEG GELD HEB. Geld? JA, IK GA BINNENKORT TROUWEN EN DAT KOST HEEL VEEL GELD. Trouwen? Jij? JIP, MET MADAME CLOUSEAU. Ik dacht dat die al getrouwd was, maar... neem me niet kwalijk, ben jij niet een beetje te lelijk om te trouwen met je schele ogen, enzo. DAT IS GEMEEN, DAT IS HEEL GEMEEN. IK HEB MEZELF NIET GEMAAKT. LELIJKE MENSEN KUNNEN HEEL AARDIG ZIJN, HOOR! JIJ BENT FLINK AAN HET DISCRIM1NEREN. Sorry, sorry. Je hebt gelijk. Toevallig wilde ik juist een verhaal gaan vertellen over een bruidegom. Wil je me helpen? OKEE, ZEG MAAR WAT IK DOEN MOET. Nou, moet je luisteren. In het land, waar jij zogenaamd woont, kennen ze geen straatverlichting. O, GELUKKIG, DAN STOOT IK DUS NIET ZO VAAK MIJN KOP MEER. Nee, suffie, je stoot juist veel vaker je kop, want het is daar 's avonds pikkedonker. LEKKER ZEG, NOU DAN GAAT DE BRUILOFT MOOI NIET DOOR. ZEG DE TAART MAAR AF. Niet? NEE, IK GA NIET IN EEN PLAS LIGGEN ZWEMMEN OF ZO. IK KAN MIJN ENKEL WEL VERZWIKKEN OF OVER EEN STEEN STRUIKELEN. KOM IK DAAR OP MIJN EIGEN BRUILOFT MET ZO'N BLAUW OOG. NEE, MIJ NIET GEZIEN. ZEG MAAR LEKKER AF. Wacht nou eens, Blackie. Er is een oplossing. Je moet lopende lantarenpalen hebben. Een stuk of tien denk ik, die kunnen je dan onderweg naar je bruid bijlichten. LOPENDE? KUNNEN ZE NOG PRATEN OOK? DAT ZOU WEL LEUK ZIJN, OF ZINGEN. HEB IK GELIJK EEN GEZELLIG MUZIEKJE BIJ ME. Ja, precies, zingen kunnen ze ook. Het zijn namelijk tien bruidsmeisjes. O, OP ZO'N MANIER. DAN MOET IK EERST NAAR EEN UITZENDBUREAU OM ZE IN DIENST TE NEMEN. OEI! ER IS EEN PROBLEEM!! KOST DAT NOG WAT? Jazeker. EN IK HEB Al ZOVEEL UITGEGEVEN. Weet je wat? Je vraagt of die meisjes in plaats van een salaris te krijgen, op je feestje willen komen dan kost het niks. En zij hebben een leuke avond.
JA!! GOED IDEE ZEG! NOU IK GA DAN ZOGENAAMD. ......HALLO, MEVROUWTJE HEBT U SOMS TIEN MEIDEN VOOR ME? (Gaat naar een kind dat achter een tafeltje zit met een telefoon, papier en pen.) (Leidster fluistert) Meisjes moet je zeggen. Mevr. Hoeveel? Wanneer? Welke tijd precies? Wat moeten ze doen? LICHT GEVEN. ZE MOETEN MET OLIELAMPJES DE WEG VERLICHTEN. Mevr. O, juist, ja! Dus tien meisjes, tien lampjes, olie voor drie uur. Dat kost u dus zevenhonderdveertien plus B.T.W. OEI, WAT VEEL: DAT HEB IK NIET. Leidster fluistert) Je moet vragen of de meisjes. O JA, KAN IK DIE MEISJES OOK IN NATURA BETALEN? IN PLAATS VAN GELD TE KRIJGEN MOGEN ZE OP HET FEEST KOMEN IK HEB EEN GAAF BANDJE GEHUURD. ER ZIJN LEUKE JONGENS OM MET ZE TE DANSEN. Mevr. Dat is iets nieuws. Ik ga even naar boven bellen, een ogenblikje, alstublieft... De meisjes gaan akkoord. Hier hebt u het contract. IS DAT OM OP TE ETEN? Nee, joh! Daarop staat de afspraak geschreven. Dan kun je het niet vergeten, snap je? ALLES STAAT OP Z'N KOP GESCHREVEN. Omdraaien! (Kraai draait het papier om.) AAN DEZE KANT STAAT HELEMAAL NIKS. (wordt geholpen) Wat ben je toch een oen. Zo moet je het lezen. O, JA ZEG! MAAR NOU KAN IK HET NOG NIET LEZEN. Jawel! WELNEE! WEET JE WAAROM NIET? IK KAN NIET LEZEN!!! O, en jij wilt nog al liefst trouwen! JAZEKER. ALLES IS NU MOOI VOOR ELKAAR. IK HEB EEN BRUID EN TIEN ZINGENDE LANTARENPALEN. GOED, HE? Prima, dan kan ik dus nu met het verhaal beginnen, Mister Black, alles okay? YEP, ALLES GEREGELD. IK KRIJG NOU AL DE ZENUWEN DAT IK MIJN BRUID MOET KUSSEN.
Tien kleine kinderen Een spel met een handpop en de kinderen
Doel: Te laten zien, dat ze soms verleid worden tot slechte dingen, maar dat bidden helpt. Benodigdheden: een handpop die slecht is. (Bijv. Zwarte Kraai.) De kinderwerkster nodigt tien kinderen uit om naar voren te komen. De kinderen moeten een kring vormen met de handen vast. De leidster leert het liedje aan: Tien kleine kinderen in 't beloofde Land, Tien kleine kinderen dansten hand in hand. De kinderen zingen het al in de rondte dansend. Ze staan stil. Leidster: Toen kwam de kraai en die zei: Kraai: Ik heb een eng monstertje gekregen! Leidster: Eén ging er met hem mee, toen waren er nog NEGEN! Negen kleine kinderen dansten hand in hand, enz. Leidster: Toen kwam de kraai en die zei: Kraai: Ik heb een gemeen spelletje bedacht. Leidster: Eén ging er met hem mee. Toen waren er nog.. Acht kleine kinderen. enz.. Leidster: Toen kwam de kraai en die zei: Kraai: Kom laten we andere kinderen een schop gaan geven. Leidster: Eén ging er met hem mee, toen waren er nog... ZEVEN! Zeven kleine kinderen enz.. Leidster: Toen kwam de kraai en die zei: Kraai: Het is leuk om je kleine broertje te pesten. Leidster: Eén ging er met hem mee toen waren er nog maar ZES! Zes kleine kinderen, enz.... Leidster: Toen kwam de kraai en die zei: Kraai: Ik noem een vrouw een wijf! Leidster: Eén ging er met hem mee en toen waren er nog maar VIJF. Vijf kleine kinderen, enz ... Leidster: Toen kwam de kraai en die zei: Kraai: Als je gaat vernielen heb je veel plezier. Leidster: Eén ging er met hem mee. Toen waren er nog maar VIER. Vier kleine kinderen, enz.. Leidster: Toen kwam de kraai en die zei: Kraai: Geef die ander een duw, dan valt hij lekker op z'n knie. Leidster: Een ging er met hem mee, toen waren er nog maar DRIE.
Drie kleine kinderen, enz.. Leidster: Toen kwam de kraai en die zei: Kraai: Ik heb vieze plaatjes. Wie gaat er met me mee? Leidster: Eén ging er met hem mee, toen waren er nog maar TWEE! Twee kleine kinderen, enz . Leidster: En toen de kraai kwam joegen ze hem weg. Ze wilden niet meer naar hem luisteren. Had hij even pech. Ze gingen op hun knieën en zeiden: Lieve Heer, naar die rare vogel luisteren we niet meer. En kijk eens aan: Toen kwamen heel vlug, al die andere kinderen weer terug. Tien kleine kinderen, in 't Beloofde Land, Tien kleine kinderen dansten hand in hand.
Je mag niet vechten Doel: De kinderen er weer eens op te wijzen dat je niet moet vechten. Benodigdheden: een voetbal.
Terwijl de gordijntjes dicht zijn horen de kinderen veel gestomp en geschreeuw.
Leidster: Pietje, kom eens hier, wat ben jij nou aan het doen? Pop: (Komt te voorschijn.) Ik pik het niet langer. Ik geef hem een reuzenknal terug! (Wil weer onderduiken.)
Leidster: Hé, wacht eens, dat mag niet. Je moet niet vechten. Pop: Jawel! Hij knalde recht in m'n gezicht. Ik zag gewoon sterretjes. Daarom stomp ik hem terug. (Duikt weer onder en produceert veel lawaai.) Leidster: Pietje! Kom eens hier. Heb jij teruggestompt? Pop: Ja, en hard ook! Ik heb hem heel hard getrapt! Leidster: Dat mag niet, hè kinderen? Pop: Jawel hoor!
Leidster: Nee, hoor! Je mag geen kinderen schoppen en stompen. Pop: Kinderen? Ik vecht niet met een kind! Leidster: Met wie dan? Pop: Met deze. (Haalt zijn voetbal op.)
Leidster: O, ben je met je voetbal aan het vechten. Ik dacht al. Nou vooruit, jij mag een mooi lied opgeven. Oké?
Leeftijdsfasen. Doel: Bij lessen over groeien kan dit een kleuter laten nadenken over leeftijdsfasen. Benodigdheden: poppenkastpop (een ondeugend jongetje), flesje, speen, rammelaar.
Pop: Tatata... hallo kinderen, ik is een baby. Ik heb een flesje en een speen. Ik rammel met het rammelaartje... tatata!
Leidster: Welnee Pietje, jij bent helemaal geen baby, hè kinderen. Nee hoor, echt niet. Je ziet er echt niet als een baby uit! Pop: (donkere stem) O nee, vergissing! Ik ben een ouwe opa. O, wat heb ik een pijn in m'n rug. Waar is m'n stok, zonder stok kan ik niet lopen.
Leidster: Nee, hoor! Pietje, jij bent ook geen oude opa, hè kinderen? Je hebt blond haar en oude opa's hebben grijs haar of ze zijn kaal. Nee, een oude opa ben je niet. Pop: Mmm? Wat ben ik dan?O, ik weet het al. Ik ben een tiener. Ik hou van drummen Pampampammerdepam! I love you yeah, yeah, yeah! Ik ga naar school met een gsm-metje en m'n rugtas is héél zwaar.
Leidster: Nee, Pietje. Je bent ook geen tiener. Daarvoor ben je veel te klein. Je mag toch nog geen brommer rijden? Nou dan... Pop: Oh! Ik weet het. Ik ben een vader. Kinderen ga allemaal naar bed. Vader moet de krant lezen. Oei! Wat heb ik een drukke dag gehad op kantoor!
Leidster: Neehee! Pietje. Jij bent ook geen vader. Denk nou eens goed na. Pop: Wat ben ik dan? Een kleuter, die op z'n fietsje fietst?(Klein, klein kleutertje, begint hij te zingen.)
Leidster: Je bent gewoon een schooljongen. Je moet nog heel veel leren. Je weet nog niet alles en je hebt nog mensen nodig die je daarbij helpen. Pop: Okay, dus ik heb deze luier niet meer nodig? (Gooit een luier uit de poppenkast). Dan ga ik maar gauw naar school, anders krijg ik straf van de meester. Doei!
Af met veel lawaai.
Mijn bloemen Doel: We moeten vriendelijk tegen elkaar praten, dat doet de ander goed. Benodigdheden: papieren bloemenkragen, een paar kinderen, een poppenkastpop. De poppenkast staat klaar met dichte gordijntjes. De leidster vertelt dat zij een mooie tuin heeft aangelegd met schitterende bloemen. Het zijn heel bijzondere, want als je aardig tegen ze spreekt gaan ze stralen en pronken. Als je daarentegen hen uitscheldt gaan ze helemaal in elkaar zitten en worden klein. We geven ze water en praten lief tegen de bloemen. Ze krijgen ook een naam. Dan zegt de leidster: "Ik moet even weg, passen jullie op mijn tuintje?" Als de leidster met haar rug naar de kinderen aan de zijkant wat staat te doen, komt een ondeugende poppenkastpop door het gordijntje heenkijken. Hij ontdekt de bloemen en begint ze uit te lachen. Hij wil zelfs een schaar om ze af te knippen De bloemen gaan helemaal in elkaar zitten en als de leidster komt ziet ze de schade. "Waarom hebben jullie niet beter op mijn bloemen gepast?" vraagt ze. "Wie heeft dat gedaan?" De poppenkastpop krijgt de schuld, maar de leidster gelooft niet dat die er geweest is. Ze gaat de bloemen weer lief toespreken, giet nog wat water bij en dan moet ze weer even weg. De tweede keer gaat het weer als de eerste keer. De leidster gaat eens goed in de poppenkast kijken en ja hoor. Ze vindt de boosdoener. Hij wordt bestraffend toegesproken. "Als we jou uitlachen en we zeggen dat je zulk raar haar hebt, hoe zou jij dat vinden?" Er wordt uitgelegd (niet te lang) dat we elkaar kunnen zegenen en vloeken en we eindigen met: "Ik zegen jou in Jezus' naam." (Leuk idee na het verhaal van Bileam.)
Meneertje Iemand en de zak met zonden Karakter: Iemand die ons allemaal voorstelt. Benodigdheden: Een grote zak met een touw dichtgebonden. 1. IEMAND komt op, blij, zonder zorgen, nonchalant. Hij doet alsof hij fluit, zwaait met zijn armen, huppelt. Dan ziet hij de zak. Hij stopt, onderzoekt hem nauwkeurig zonder aan te raken. Hij is duidelijk onder de indruk. 2. Zijn houding verandert in geheimzinnig. Hij kijkt naar links en rechts. Omzichtig grijpt hij de zak en loopt ermee weg, trots over wat hij in handen heeft. Nog eens links en rechts kijken. Niemand heeft het gezien. Hij wil de zak opendoen, maar dan hoort hij zogenaamd God roepen. Schaapachtig kijkt hij naar boven. Hij begrijpt dat God alles zag. Zijn ogen gaan een paar keer van de zak naar het plafond. 3. Zijn houding verandert weer. Hij streelt de zak en knuffelt hem. Hij kijkt opstandig en koppig naar boven. Hij gaat staan en probeert de zak te verbergen achter zijn rug, maar dat gaat niet goed. 4. Plotseling heeft hij een idee. Hij reikt naar boven met één hand, maar de andere hand houdt de zak stijf vast. Iets gaat er echter goed fout. Hij kan God niet vinden. Hij doet zijn andere hand voor de ogen en graait in de lucht. Hij schudt zijn hoofd vol verdriet, want hij kan Hem niet vinden. Tenslotte met slechts één vinger op de zak strekt hij zijn hele lichaam zover mogelijk ervan af. Hij kijkt weer omhoog, zoekend. Verdrietig, gefrustreerd veegt hij een traan van zijn ogen af. 5. Nog eenmaal kijkt hij naar de zak. Dan ineens besluitvol, trekt hij zijn hand van de zak af, kijkt omhoog en knikt met zijn hoofd: ja! Hij heeft besloten God te volgen. Met zijn rug naar de zak gekeerd, reikt zijn hand naar de hemel. Hij glimlacht. Hij omhelst zichzelf en klikt zijn hielen tegen elkaar. Voor de eerste keer sinds hij de zak zag kijkt hij weer gelukkig. Zonder verder om te kijken, loopt hij weg.
Clowntje vergeeft een grote schuld Doel: Om een basis te leggen voor de schuldvergeving van de Heer Jezus aan ons. Nodig: twee kinderen. Benodigdheden: wc rol, of kassarol, al of niet beschreven, papieren gevangenis (een a-4tje met strepen) en papieren handboeien, evt. een politiepet, of jasje. Clown komt op al zingend: Lalala, o, straks ben ik rijk! - Hoho! Waarom ben jij zo blij? Straks ben ik rijk. - Waarom straks en niet nu? Omdat ik m'n centjes nog moet krijgen. - Van wie dan? Van jou! - Krijg jij dan geld van mij? Nou en of, wat een bof! - Heb ik dan geld geleend van jou? Ja, eh... nee. Dat niet. Ik heb werk gedaan voor jou. Kijk maar, ik heb het allemaal opgeschreven. Tien gulden omdat ik hier optreed, tien gulden omdat ik koffie voor je heb gehaald. Tien gulden omdat ik mijn bed heb opgemaakt. - Ho, wacht eens. Het is toch je eigen bed? Ja, maar anders had jij het moeten doen. - Nee, hoor! Je moet zelf je eigen bed opmaken. En vijftien gulden omdat ik aardappelen heb geschild en vijf gulden voor het oppompen van je band en alles bij elkaar... (trekt een heel eind van de kassarol af): tweeduizend honderd gulden. - Oeioeioei! Dat kan ik niet betalen. Het waren toch ook jouw aardappelen die je schilde? O, wat erg. Ze moet betalen, hè kinderen? Anders haal ik de politie erbij. - Politie? Maar er is hier toch geen politie? Welles! - Nietes. Kijk dan eens wat ik in deze zak heb: een politiejasje en een politiepet. - Ja, maar dan heb je toch nog geen politie? Of istie soms onzichtbaar? Ik betaal niet aan een onzichtbare politieman, hoor! Ik betaal helemaal niet zo'n groot bedrag. Die politieman is niet onzichtbaar. Let maar op. Kinderen, wie van jullie wil me even helpen? Dan mag jij de pet op en het jasje aan. Zie je wel, nou is er een politie. Betaal je nu wel? - Nee, nog niet. Politie, die mevrouw moet tweeduizend honderd gulden betalen en ze wil niet. Kunt u ze niet even arresteren? Hier zijn handboeien. - Handboeien? O, ik wil niet in de handboeien. Dat doet zo'n zeer! Dan moet je maar betalen! Eigen schuld, dikke bult. Hier heb je een gevangenis, agent. (Geeft papieren raampje.) Laat die mevrouw er maar in gaan zitten. - O help, ik zit in de gevangenis. Wie haalt me eruit? Wie betaalt mijn grote schuld? Ik heb geen geld? - Genade alstublieft! Nee, betalen. Dat is eerlijk. Of moet ik haar toch maar vrij laten? En ik krijg toch echt geld van haar... Nou, ik zal nog eens kijken. Vooruit, die koffie heb ik wel voor niks gehaald en mijn eigen bed opmaken, dat hoeft ze ook niet te betalen. (Scheurt steeds een stuk van de rekening af.) - Help! Ik wil eruit! O, maar wacht eens: jij moet mij er wel uitlaten, want in de gevangenis kan ik geen pannenkoeken voor je bakken. Nee? Echt niet? - Nee, echt niet! En je hebt dat liedje toch wel geleerd? Tot zeven maal zeventig maal vergeef ik een ander zijn schuld. Ja. Kun je echt geen pannenkoeken bakken? - Nee.
Nou, vooruit. Ik zal alles maar vergeven. Agent, haal haar maar uit de gevangenis. Alles is vergeven. (stampt het papier plat op de grond.) (Zingt: Alles is vergeven, lang zal ik leven, lang zal ik leven in de gloria.) (Af, terwijl hij snoepjes strooit.)