Toetsingsadvies over het herziene milieu-effectrapport Woningbouwlocatie IJburg, tweede fase
12 april 1996
629-177
ISBN 90-421-0014-1 Utrecht, Commissie voor de milieu-effectrapportage.
commissie voor de milieu-effectrapportage Gedeputeerde Staten provincie Noord-Holland Postbus 123 2000 MD HAARLEM
uw kenmerk
uw brief
ons kenmerk
95-514472 95-511627
d.d. 18 juli 1995 en d.d. 7 maart 1996
U232-96/Sc/mp/629-178
onderwerp
doorkiesnr.
Toetsingsadvies over het herziene milieueffectrapport Woningbouwlocatie IJburg. tweede fase
(030) 234 76 00
Utrecht, 12 april 1996
Met bovengenoemde brieven stelde u. als coordinerend bevoegd gezag. de Commissie voor de milieu-effectrapportage (m.e.r.) in de gelegenheid een toetsingsadvies uit te brengen over het herziene milieu-effectrapport (MER) ten behoeve van de besluitvorming over de partH~le streekplanherziening en de structuurplanuitwerking en voor de woningbouwlocatie IJburg tweede fase. Overeenkomstig artikel 7.26 van de Wet milieubeheer (Wm) bied ik u hierbij het advies van de Commissie aan. Daarbij vraag ik nog uw aandacht voor het volgende. Nadat in juli 1995 het MER werd bekend gemaakt. bleek het nodig het MER aan te vullen onder andere op de ontwikkeling van het meest milieuvriendelijke alternati~f met een diepgang die gelijk is aan de andere in het MER gepresenteerde varianten. Het herziene MER kwam in februari 1996 beschikbaar. Daaruit blijkt dat de essentiele informatie die ontbrak in de eerdere versie vanjuli 1995 goed is ingevuld. Met name gebeurde dit op creatieve wijze voor het meest milieuvriendelijke alternatief. Eveneens in februari 1996 werd de concept-Nota van Uitgangspunten (Ontwerp voor IJburg) bekend gemaakt door het College van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam. In de concept-Nota zijn de grondslagen voor de ontwikkeling van geheel IJburg vastgelegd in de vorm van zes eilanden: steigereiland, haveneiland, twee rieteilanden. strandeiland en buiteneiland. In de inleiding van de concept-Nota van Uitgangspunten wordt weliswaar gerefereerd aan de milieu-effectrapportage voor IJburg. eerste en tweede fase. maar in dit document komt niet helder tot uiting op welke wijze de milieu-effectrapportages daarin doorwerking hebben gevonden.
Secretariaat: Arthur van Schendelstraat 800 Utrecht, tel.: (030) 234 76 66 Telefax: (030) 233 1295
Correspondentie-adres: Postbus 2345 3500 GH UTRECHT
Kenmc:rk: U232-96/Sc/ m p/629-178 Bladzijdt:: 2
Nog afgezien van het feit dat dit vanwege de goede kwaliteit van het ontwerp van het meest milieuvriendelijke alternatief een gemis is. client tevens rekening te worden gehouden met de bepaling in de Wet milieubeheer (artikel 7.37 eerste lid alsook artikel 7.27. tweede lid) dat in de besluiten moet worden gemotiveerd op welke wijze rekening isgehouden met de.informatie van de milieu-effectrapportages. De Comm.issie hOdpt met haar advies een constructieve bijdrage te leveren aan de besluitvorming waarvoor het MER is opgesteld. Zij zal gaarne vernemen hoe u gebruik maakt van haar advies en de daarin gegeven aanbevelingen.
ir. M.M. U. van Dis voorzitter van de werkgroep m.e.r. Woningbouwlocatie IJburg. tweede fase
In afschrift aan: Coll~ge van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam
Secretariaat: Arthur van Schendelstraat 800 Utrecht, tel.: (030) 234 76 66 Telefax: (030) 2331295
Correspondentie-adres: Postbus 2345 3500 GH UTRECHT
Toetsingsadvies over het herziene milieu -effectrapport Woningbouw!ocatie IJburg. tweede fase
Advies op grond van artikel 7.26 van de Wet milieubeheer over het herziene milieueffectrapport over de sbuctuurplanuitwerking en partiele streekplanherziening voor de woningbouwlocatie IJburg. tweede fase.
uitgebracht aan Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland (coordinerend bevoegd gezag) door de Commissie voor de milieu-effectrapportage; namens deze,
de werkgroep m.e.r. Woningbouwlocatie IJburg, tweede fase
de voorzitter
de secretaris
if. M.M. U. van Dis
drs. J.J. Scholten
Utrecht. 12 april 1996
INHOUDSOPGAVE Pagina
1.
Inleiding
1
2.
Hoofdpunten uit het toetsingsadvies
3 3 3 5
2 .1 2.2 2.3
3.
Algemeen oordeel Bestaande leemten in kennis Relatie tussen de MER-informatie en de bes}uitvorming
Overige opmerkingen over het MER
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10 3.11 3.12 3.13 3.14 3. 15
Waterstaatkundige veiligbeid Geohydrologische effecten van een polder Beoordelingscriteria effecten Ecologie algemeen Compenserende maatregelen en natuurontwikkeling Waterlandse kust Verkeer en vervoer Milieuprestatiesysteem in het evaluerend ontwerpen Meest milieuvriendelijk alternatief Geurnormen Streefwaarden luchtemissies Effecten van golfslag Kademuren als oeververdediging Ophoging van de strekdam bij variant I Effecten landschap MultiCriteria-analyse (MeA)
6 6 6 7
8 9 9 11
12 12 12 12 13 13 13 13
BIJLAGEN
1.
Brief van het bevoegd gezag d.d. 18 juli 1995 waarin de Commissie in de gelegenheid wordt gesteld om advies uit te brengen
2.
Openbare kennisgevingvan de toetsingsprocedure in de Staatscourant nr. 113 d.d. 15 juni 1995
3.
Brief van bet bevoegd gezag d.d. 17 oktober 1995 waarin de Commissie wordt verzocht haar toetsingsadvies aan te houden
4.
Openbare kennisgeving van het herziene MER in de Staats courant nr. 33 d.d. 15 februari 1996
5.
Brief van het bevoegd gezag d.d. 7 maart 1996 waarin de Commissie opnieuw in de gelegenheid wordt gesteld om advies uit te brengen over het herziene MER
6.
Projectgegevens
7.
Lijst van inspraakreacties en adviezen
1.
INLEIDING
Het gemeentebestuur van Amsterdam heeft het voomemen om de stad aan de oostzijde, in het IJmeer, uit te breiden met een nieuwe woningbouwlocatie. Deze locatie bestaat uit een eerste fase van 8.500 woningen en een tweede fase van circa 9.500woningen 1]. Beide fasen beslaan een oppervlakte van ongeveer 330 hectare. Voor de creatie van bouwruirnte voor beide fasen is landaanwinning nodig. Voor de eerste fase van het plan IJburg is een rnilieu-effectrapport (MER) opgesteld dat te zamen met het Ontwerp-bestemmingsplan 'IJburg eerste fase' in procedure is gebracht. Voor de realisering van IJburg eerste fase is ook nog een concessieverlening nodig in verb and met de benodigde landaanwinning. Die MER en concessie-aanvraag moeten nog in procedure worden gebracht. De actiViteiten die moeten leiden tot de aanleg en imichting van de tweede fase zijn eveneens m.e.r.-plichtig. Het betreft de landaanwinning, de bouw van de ca 9.500 woningen, eenjachthaven met een capaciteit van 500 ligplaatsen en een exteme wegontsluiting naar de AI. De bijbehorende besluiten (met uitzondertng van de concessieverlening) zijn gekoppeld aan de partiele herziening van het streekplan Amsterdam Noordzeekanaalgebied (ANZKG) en de structuurplanuitwerking IJburg waarin formeel voor het eerst de plannen met betrekking tot de tweede fase van IJburg zijn opgenomen. Als initiatiefnemer treden de gemeente Amsterdam en de provincie Noord-Holland op. Het bevoegd gezagwordt gevormd door de Gemeenteraad van Amsterdam en door Provinciale Staten van Noord-Holland. Noord-Holland treedt op als coordinerend bevoegd gezag. Het MER voor de tweede fase werd op 15 juli 1995 bekend gemaakt (bijlage 2). Per brief van 18 juli 1995 verzocht het coordinerend bevoegd gezag de Commissie voor de m.e.r. een toetsingsadVies uit te brengen over het MER (bijlage 1). Tijdens de toetsing en uit de inspraak2 ] bleek dat het MER op drie essentiele punten onvoldoende inforrnatie leverde, te weten: • inzicht in de plaatsing van IJburg tweede fase ten opzichte van zijn omgeving en inzicht in de sturende keuzen die hebben geleid tot de in het MER gekozen varianten; • ontwikkeling en beschrijving van de meest rnilieuvriendelijke variant met een diepgang die gelijk is aan de andere in het MER gepresenteerde varianten; • beschrtjving van de effecten van exteme ontsluiting via het PEN-eiland op de Al (de zogeheten wegontsluitingsvariant G-Oost) en van de mogelijke bijdrage van deze ontsluitingsmogelijkheid aan de meest milieuvriendelijke variant.
2
Het totaal aantal woningen van 18.000 (MER. deel II. bladzijde 5; Ontwerp Streekplan Noord-Holland-Zuld. bladzijde 27; Ontwerp-Structuurplanuitwerking IJburg. bladzijde 4) wijkt afvan het resultaat van het VINEXonderhandelingsakkoord waarin dit werd gesteld op 15.000 (zie ook inspraakreactie nr. 59. bijlage 7). Zie inspraakreacties nrs. 22. 40. 52. 59. 68. 69 en H3 (bijlage 7).
-1 -
Dit bracht het bevoegd gezag ertoe de initiatiefnemer op te dragen het MER op genoemde punten aan te vullen. De Commissie voor de m.e.r. werd verzocht per brief van 17 oktober 1995 (bijlage 3) haar toetsingsadvies aan te houden totdat de aanvulling gereed zou zijn om die mede te betrekken in de advisering. De aanvulling werd bekend gemaakt op 15 februari 1996 (bijlage 4) en bestaat daarin dat de Samenvatting en deel II van het MER herzien werden. Per brief van 7 maart 1996 (bijlage 5) verzocht het bevoegd gezag de Commissie voor de m.e.r. het herziene MER te toetsen. De samenstelling van de werkgroep van de Commissie voor de m.e.r. die het onderhavige toetsingsadvies opstelde is gelijk aan die. die het advies voor de richtlijnen opstelde en ook het toetsingsadvies over het MER IJburg eerste fase (bijlage 6). De werkgroep treedt op namens de Commissie en wordt verder als zodanig in het toetsingsadvies aangeduid. Bij de opstelling van het advies heeft de Commissie alle commentaren. opmerkingen en bezwaren betrokken die door de wettelijke adviseurs en insprekers zowel schriftelijk als ook mondeling (tijdens de openbare zitting op 5 september 1995) zijn gemaakt (zie bijlage 7). Voor zover relevant is in de tekst van het toetsingsadvies verwezen naar die adviezen en inspraakreacties. De Commissie heeft beoordeeld of het MER voldoende informatie bevat om de besluiten te nemen en daarbij op grond van artikel 7.26 van de Wet milieubeheer (Wm) getoetst: aan de richtlijnen voor het MER3 1. zoals vastgesteld in maart 1995; op eventuele onjuistheden4 ]; aan de wettelijke regels voor de inhoud van een MER5 ]. Het toetsingsadvies is als voIgt ingedeeld. In hoofdstuk 2 is het algemeen oordeel over het MER gegeven met beantwoording van de vraag in hoeverre het MER dient voor een goede onderbouwing van de te nemen besluiten. In hoofdstuk 3 zijn de overige opmerkingen bijeengebracht die geen directe consequentie hebben voor de besluitvormmg.
3 4
Wm, artikel 7.23. lid 2. Wm, artlkel 7.23, lid 2 .
5
Wm, artikel 7.10.
-2-
2.
HOOFDPUNTEN UIT BET TOETSINGSADVIES
2.1
Algemeen oordeel Het herziene MER bevat een grote hoeveelheid milieu-informatie die voldoende is voor de besluitvorming over de partiiSle herziening van het Streekplan ANZKG en de Structuurplanuitwerking IJburg. De richtlijnen voor het MER zijn goed gevolgd en de presentatie van informatie in de vier delen is overziehtelijk en goed leesbaar. De Comrnissie heeft bijzondere waardering voor de heldere wijze waarop de in het begin van de toetsing geconstateerde tekortkomingen betreffende de plaatsing van IJburg in de omgeving en de sturende keuzen voor de alternatieven, het meest rnilieuvriendelijke alternatief en de externe wegontsluiting zijn aangevuld in het herschreven deel II van het MER. Met name de invullingvan het meest rnilieuvriendelijk alternatief is ere atief gebeurd uitgaande van vier sturende principes: eeosysteem van het IJmeer, eilandeneonfiguratie, hoge woningdichtheid/ eompaete bouw en geen landaanwinning ter plaatse van de oergeul van het IJ. Het meest milieuvriendelijk alternatief presenteert aldus een mooi voorbeeld van 'ontwerpen met de natuurlijke ondergrond' als uitgangspunt waarbij ook gebruik is gemaakt van bouwstenen die aan de overige eerder gepresenteerde varianten zijn ontleend.
2.2
Bestaande leemten in kennis Het MER IJburg tweede fase is bekend gemaakt op een tijdstip dat de besluitvorming over de aanleg van de eerste fase van de woningbouwlocatie IJburg nog niet is afgerond. Weliswaar is een Ontwerp-bestemmingsplan van IJburg eerste fase in procedure maar de besluitvorming over de landaanwinning die nodig is voor de realisatie van de eerste fase, moet nog plaatsvinden met als eerste stap de bekendmaking van de eoneessie-aanvraag en het bijbehorende MER over de landaanwinning. Daarnaast is het zo dat het MER voor de tweede fase van IJburg dient voor de vaststelling van de partiele herziening van het streekplan Amsterdam-Noordzeekanaalgebied en de uitwerking van het structuurplan van Amsterdam voor IJburg en dat wi! zeggen voor besluiten op een strategisch macro-niveau waarop nog veel keuzen en onderwerpen in vervolgbesluiten nader ingevuld moeten worden. Het voorgaande houdt in dat op dit moment van beoordeling van het MER IJburg tweede fase nog veel onbekend is over de verdere ontwikkelingen en de nadere invulling van nu nog bestaande leemten in kennis 6 ].
6
Zie ook inspraakreacties nrs. 46. 64. 68 en 69. bijlage 7 .
-3-
Deze onbekendheden en onduidelijkheden zijn voor het merendeel correct aangegeven in de diverse hoofdstukken over leemten in kennis in de delen II. III en IV van het MER. In de Samenvatting (hoofdstuk 5) en in de delen II (hoofdstuk 8) en IV (hoofdstuk 5) is voorgesteld hoe deze leemten zullen worden opgeheven na de besluitvorming over het streekplan en het structuurplan door middel van de methode van evaluerend ontwerpen met het nemen van opeenvolgende planvormingsstappen waarbij elke stap wordt gevolgd door een toetsing7 ). Het betreft leemten in kennis die slechts door middel van proefnemingen en monitoring geleidelijk aan ingevuld kunnen worden. De Commissie accepteert dat op basis van dit MER het merendeel van de leemten in kennis in dit stadium van de planvorming door middel van evaluerend ontwerpen opgeheven en ingevuld kan worden. De Commissie heeft waardering voor deze inventieve wijze van voortzettlng van het planvormingsproces. Het is daarbij weI belangrtjk dat de benodigde proefnemingen en mOnitoring nauwkeurig worden vastgelegd in een programma behorend bij de vaststelling van de partH!le streekplanherziening en de structuurplanuitwerking. In het programma moet worden aangegeven welke ijkpunten in de verdere besluitvorming zullen worden gebruikt om de resultaten te toetsen. Het MER geeft aan dat bij de toetsing van die resultaten gedacht wordt aan de inschakeling van onafhankelijke deskundigheid8 ). De Commissie is bereid om bij een beperkt aantal van deze ijkpunten betrokken te worden in de toetsing van de bijbehorende resultaten van het evaluerend ontwerpen. Om dat mogeUjk te maken is instemming no dig van de ministers van VROM en van LNV a1s verantwoordeUjken voor de toepassing van de m.e.r.-regelgeving, omdat het toetsen van dergelijke resultaten in het kader van m.e.r. niet behoort tot de wettelijke adviestaken van de Commissie'1. Wat betreft de leemten in kennis die door middel van evaluerend ontwerpen kunnen worden opgeheven en ingevuld. denkt de Commissie in het bijzonder aan de volgende aspecten: • de werking van het aquatisch ecosysteem 10) en de reacties daarvan op de toekomstige ontwlkkelingen bij uitvoering van varianten en opties (zo is bijvoorbeeld nog onduidelijk hoe water- en bodemoppervlak beschikbaar blijft voor foeragerende watervogels bij de variant bouwen op constructie);
7
8
9
10
In hoofdstuk 5 van de Samenvatting en in hoofdstuk 8 van deel II van het MER is aangegeven dat het voornemen bestaat bij het evaluerend ontwerpen het zogeheten milieuprestatiesysteem toe te passen. In hoofdstuk 3 van dit advies wordt nader ingegaan op de betekenis die het milieuprestatiesysteem kan hebben voor het evaluerend ontwerpen. Het Plan vanAanpak ROM-IJmeer, definitief Ontwerp van maart 1996 (bladzijde 55) vermeldt deze inschakeling van onafhankelijke deskundigen ook met de toevoeging dat de Commissie voor de milieu -effectrapportage wordt verzocht een onafhankelijk oordeel te geven middels een vrijwillige milieutoets. De ministeries van VROM en LNV zijn deelnemers aan het ROM-project IJmeer (zie voetnoot 8). De Commissie heeft haar bereldheid reeds kenbaar gemaakt per brief van 19 februari 1996 aan het bevoegd gezag nadat het bevoegd gezag daar per brief van 15 januari 1996 om had verzocht. Zie ook definitief Ontwerp-Plan van Aanpak ROM-IJmeer (maart 1996) bladzijden 21, 22 en 27 en inspraakreactie nr. 86 (bijlage 7).
-4-
•
•
•
•
de mogelijkheden tot compenserende maatregelen voor natuurbouw in relatie tot de kenmerken van het aquatisch ecosysteem en de hoeveelheden slib (en de fysische en chemische eigenschappen daarvan). die vrijkomen bij de aanleg van de eerste en tweede fase van IJburgll]; de indeling van het plangebied naar functies op inrichtingsniveau (zonering woon- werkfuncties)12] en de samenhang met de verkeersinfrastructuur (weg. openbaar vervoer en langzaam verkeer); de bestaande cultuurhistorische waarden in het plangebied en de mogelijke aanwezigheid van oude bewoningsresten en belangrijke historische scheepswrakken in het IJmeer (richtlijnen voor het MER § 5.4.2)13]; de effecten van de verschillende ingrepen die het maken van IJburg met zich meebrengt in cumulatieve samenhang met de effecten van andere activiteiten waaronder het gebruik van het IJmeer voor koelwater en de waterrecreatie 14].
De Commissie vraagt hierbij aandacht voor het mogelijk optreden van een situatie waarin informatie die tijdens het proces van evaluerend ontwerpen beschikbaar komt, nieuw licht werpt op (de waardering en realiseerbaarheid van) planonderdelen die op dat moment reeds vastgesteld zijn. dan weI perspectieven opent op niet eerdervoorziene mogelijkheden. Tijdens het verdere ontwerpproces dient duidelijk te worden gemaakt hoe de resultaten zich ve~houden tot de oorspronkelijke uitgangspunten en sturende principes en de in het MER opgenomen eff'ectbeschrijvingen.
2.3
Relatie tussen de MER-informatie en de besluitvorming Het voorgaande kan goed worden geDlustreerd aan de hand van de ontwikkeling die in gang is gezet met het bekendmaken door het College van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam in februari 1996 van de concept-Nota van Uitgangspunten (Ontwerp voor IJburg) waarin de grondslagen voor de ontwikkeling van IJburg (voor zowel de eerste als de tweede fase) zijn vastgelegd. Dit ontwerp wijkt af van alle in het MER gepresenteerde varianten inclusief het meest milieuvriendelijke alternatief, met name in de situering van de eilanden in het ontwerp. Het is niet goed mogelijk na te gaan in hoeverre de effecten van het recente ontwerp van IJburg volgens de concept-Nota van Uitgangspunten af te leiden zijn uit de effectbeschrijving van de vier varianten in het MER15].
11 12 13
14 15
Zie ook de opmerkingen hierover in inspraakreacties nrs. 23, 28. 46, 49. 51, 52. 70. 71. 72, HI en H2, bijlage 7. Zie inspraakreactie nr. 59. bijlage 7. Zie inspraakreactie nr. 78 (bijlage 7) en ook inspraakreactie d.d. 14 september 1994 van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek die tijdens de richtlijnenfase uitvoeringvan een archeologisch vooronderzoek bepleitte. Zie inspraakreactle nr. 83, bijlage 7. Zo is onduidelijk hoe de omhullende contour van het recente ontwerp zich verhoudt tot de vier vartanten in het MER (Afbeelding 1 van de Samenvatting van het MER geeft overigens slechts de omhullende contour van drie van de vier varlanten).
-5-
Met het oog op de Wm (artike17.27. tweede lid en artike17.37. eerste lid) zal in de toelichtmg bij de partiele Streekplanherziening en de StructuurplanuitwerkiDg. als de m.e.r.-plichtige besluiten, duidelijk moeten worden gemaakt in hoeverre de informatie in het MER ook ten grondslag kan liggen aan de ellanden-configuratie volgens het ontwerp in de concept-Nota van Uitgangspunten. Deze vraagstelling komt ook naar voren in het Plan van Aanpak ROM-IJmeer, defmitief ontwerp (maart 1996, bladzijde 54) waar staat: By de definitieve planologische besluitvonning (op bestemmingsplanniveau) zal moeten worden bezien inhoeverre dit (de indicatieve figuratie van het eilandenplan) binnen de marges van het MER ligt. Tevens zal dan duidelijk moeten zijn welke rol het evaluerend ontwerpen hierbij zal spelen.
3.
OVERIGE OPMERKINGEN OVER BET MER
In dit hoofdstuk zijn opmerkingen opgenomen die van belang zijn bij de verdere besluitvorming over de m.e.r.-plichtige (vervolg)besluiten (§ 3.1 en 3.2), die dienen ter verduidelijking van onderwerpen die verder uitgewerkt moeten worden bij het evaluerend ontwerpen in de verschillende planontwikkelingsstappen (§ 3.3 tot en met 3.7) en overige opmerkingen over het herziene MER (§ 3.8 tot en met 3.15).
3.1
Waterstaatkundige veiligheid In § 2.3, bladzijde 20 van deel 2 van het MER wordt de waterstaatkundige vei-
ligheid behandeld. De daarin gepresenteerde bescbrijving van de veiligheid, van de mogelijke overslag van water door golven in verb and met de bepaling van de dijkhoogten komt niet overeen met de huidige stand van kennis op dit gebied. De Commissie beveelt aan voor deze punten advies in te winnen bij een terzake deskundige mstantie, bijvoorbeeld de Dienst Weg- en Waterbouwkunde van RiJkswaterstaat voor verwerking m het MER voor de concessieaanvraag16].
3.2
Geohydrologische effecten van een polder De geohydrologische effecten van een polder als lanctaanwinningsoptie zijn in het MER summier beschreven. Het OMEGAM -rapport (MER Nieuw-Oost tweede fase; geohydrologisch onderzoek, Project (12) 6843.0 van oktober 1994) geeft voor de besluitvorming over de streekplanherziening en structuurplanuitwerking echter voldoende inzicht. De Commissie vindt het overtgens jammer dat de figuren 7 en 8 uit het OMEGAM-rapport niet in het MER zijn opgenomen. V~~r een goed inzicht in de geohydrologische effecten is informatie nodig over de contourpatronen van:
16
Zie ook inspraakreacties nrs. 39 en 43, bijlage 7.
-6-
a) de stijghoogten in de verschillende watervoerende pakketten (inc1usief het 'freatische' grondwater c.q. de eerste modellaag) in de situatie zonder polder, b) de stijghoogten in de verschillende watervoerende pakketten (inc1usiefhet 'freatische' grondwater c.q. de eerste modellaag) in de situatie met polder, c) verlaging van de stijghoogten in de verschillende watervoerende pakketten (inc1usiefhet 'freatische' grondwater c.q. de eerste modellaag) als gevolg van de aanleg van de polder, d) het patroon van de door het model uitgerekende kwel in de polder, e) de verandering in het wegzijgings/kwel-patroon als gevolg van het aanleggen van de polder. Met deze informatie kunnen de volgende vragen worden beantwoord: • Met hoeveel kwelwater wordt volgens het model de polder belast en wat is de verwachte samenstelling van dit kwelwater (met name wat betreft chloride-, fosfaat- en stikstofgehalte)? • Waar wordt het kwelwater (met de overtollige neerslag) uitgeslagen en wat is de te verwachten samenstelling van het uitgeslagen water? De eerste vraag heeft te maken met de voorspelling van de vochtbeschikbaarheid voor grondwaterafhankelijke vegetatie, met de voorspelling van mogelijke zettingsveranderingen en met de voorspelling van de kwaliteit van het oppervlaktewater in de polder. De tweede vraag is van belang voor de voorspelling van de kwaliteit van het omrtngende water buiten de polder. De Commissie beveelt aan deze punt en en vragen te betrekken in de beschrljving van de geohydrologische effecten van een polder in het MER voor de concessie-aanvraag LJburg tweede fase. Dit is te meer actueel nu het ontwerp van IJburg, zoals dat is gepresenteerd in de concept-Nota van Uitgangspunten, een landaanwinning voorstelt waarbij een van de eilanden za1 worden uitgevoerd als polder.
3.3
Beoordelingscriteria effecten Net als in IJburg eerste fase wordt de effectbeschrijving primair gerelateerd aan normen en doelstellingen van vigerend beleid. Als dat te strict wordt doorgevoerd, dan kan een probleem ontstaan. Een norm is datgene wat het beleid doet met wat wetenschappelijk bekend is over effecten. In sommige gevallen houdt dat bijvoorbeeld in dat een bepaalde (niet noodzakelijkerwijs geringe) mate van hinder maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Bij lagere blootstellingen dan de door het beleid gestelde norm treden in die gevallen dus toch nog effecten op waaraan in een MER niet mag worden voorbijgegaan. In andere gevallen stelt het beleid normen die ordes van grootte scherper zijn dan het laagst bekende ofzelfs het wetenschappelijk redelijkerwijs aannemelijk geachte nul-effectniveau. Ook in die gevallen zegt toetsing aan de norm niets over het effect. Hierbij komt nog dat normen vaak algemeen werken, terwijl aard en omvang van efIecten situationeel bepaald zijn. Kortom, een milieu-eff"ectrapportage is dus meer dan een "milieunormtoetsingsrapportage". -7-
Een en ander kan worden genIustreerd aan de hand van enkele voorbeelden: • Luchtvaartlawaai: gesteld wordt dat de locatie zich geheel buiten de beleidsmatige relevante Ke- en Laeq-contouren bevindt, en dat er dus geen sprake is van hinderlijk luchtvaartlawaai. In het MER wordt eraan voorbij gegaan dat ter plaatse van IJburg tussen 9.00 en 21.00 uur het door luchtverkeer veroorzaakte geluidniveau van 50 dB (A) gedurende bijna 1 uur per dag wordt overschreden, en dat van 65 dB(A) gedurende enkele minuten per dag 17]. Er bestaat weliswaar geen aan T(ime) A(bove) gerelateerde normstelli.."1g of dosis-effectrelatie, waar het is weI degelijk infon:uaue uie bt:tekenis heeft voor een inschatting van het woon- en recreatieklimaat. • Chloride: gerefereerd wordt aan een algemene Cl-norm voor zoet water. Toch ontlenen enkele natte gebieden in de naaste omgeving van het plangebied (bijvoorbeeld Noordzeekanaal als refugium voor Zuiderzee-organismen, een aantal natuurterreinen in Waterland, de Botshol) hun specifieke en hooggewaardeerde ecologische betekenis aan een flinke overschrijding van die norm. Ervan uitgaande dat 'milieukwaliteit' geen zelfstandige betekenis heeft, maar alleen van belang is als middel of voorwaarde om een bepaald maatschappelijk belang te beschermen, zou het te waarderen zijn als in het vervolgtraject van de planvorming aandacht zou worden besteed aan de betekenis van de verschillende milieuparameters voor de in dit gebied concreet te beschermen belangen.
3.4
Ecologie algemeen De in het MER gepresenteerde analyses van het aquatisch ecosysteem en de daarvan afgeleide effectvoorspellingen en uitspraken over compensatie en mitigering zijn onvoldoende onderbouwd en niet goed uitgewerkt. De stelligheid waarmee de ecologische bevindingen van de deelrapportages in de Samenvatting worden gepresenteerd als zeker, precies en eenduidig, staat op gespannen voet met de relativeringen die in deze deelrapportages zelf zijn aangebracht, en verdraagt Zlch Illet met de door de Commissie gesignaleerde tekortkomingen. De Commissie leidt uit de toegevoegde passages over natuurontwikkeling op de locatie en uit het aan haar overgelegde rapport 'Natuurontwikkeling IJmeer' af, dat in het proces van evaluerend ontwerpen (waarin de inschatting van ecologische effecten een herkenbare rol speelt) een geheel andere benadering van de ecologische problematiek wordt gehanteerd. Deze benadering is meer kwalitatief-beschrijvend en problematiserend, en geeft onzekerheden zowel in de beschrijving als in de planvorming een dUidelijker plaats. Dit sluit aan bij de huidige stand van de ecologische kennis en bij de vartatie in oordelen en verwachtingen van terzake van het IJsselmeer-systeem gezaghebbende experts. Tegen deze achtergrond heeft het weinig zin, de kritiek van de Commissie op de aanpak van de ecologische aspecten in het nu te toetsen MER in detail weer te geven. De Commissie zal tijdens het proces van evaluerend ontwerpen een oordee! geven over de juistheid en volledigheid van hetgeen daarbij wordt beschreyen. De Commissie zou het een goede ontwikkeling vinden als bij het evaluerend ontwerpen de nieuwe benadering van de ecologische problematiek aan inspraak zou worden onderworpen.
17
Uitvoerings-MER voor het 5P banenstelsel voor Scbiphol (UMER-5P).
-8-
3.5
Compenserende maatregelen en natuurontwikkeling Waterlandse kust Voor de beschrtjving van de ecologische effecten van verondieping met slib geldt hetgeen hiervoor is opgemerkt over de aanpak van de effectvoorspelling. Bovendien is het de vraag of er genoeg slib zal zijn van een geschikte samenstelling IS ]. Intussen blijkt uit het rapport 'Natuurontwikkeling IJmeer'. dat de in het MER beschreven compensatiestrategieen verlaten zijn, en dat de ontwikkeling van plannen en planvartanten terzake van compensatie nu uitgaat van andere principes. Die staan nu niet ter toetsing, omdat ze (anders dan de 'sturende principes' van het MMA in deel II) in het MER niet worden aangegeven. Dat betekent weI dat de besluitvorming over compensatie op geen enkele manier kan worden gestoeld op het voorliggende MER'9 ]. In het MER zijn immers ook geen sturende principes vermeld. waarvan de blijkens het rapport 'Natuurontwikkeling IJmeer' in overweging zijnde compensatiemaatregelen kunnen worden afgeleid. Dit onderwerp zal dus opnieuwaan de orde moeten komen tijdens het evaluerend ontwerpen.
3.6
Verkeer en vervoer De verkeersintensiteiten die bij de huidige situatie en autonome ontwikkeling worden gepresenteerd roepen vragen op. aangezien de intensiteit op de AlO ten Noorden van Zeeburg in de toekomst zal afnemen, terwijl op alle andere wegvakken sprake is van toename. Op de kaart in deel I van het MER. op bladzijde 12 staan intensiteiten voor het avondspitsuur. In de tab ellen op bladzijde 57 en 104 wordt de waarde tussen 16.00 uur en 18.00 uur weergegeven. Dit bevordert de inzichtelijkheid niet. De in de rtchtlijnen gevraagde vartatie in de zoneringvan woon- en werkgebieden komt niet aan de orde, net zo min als vartatie in de ligging van het winkelcentrum. Dat laatste komt in het MER in alle vartanten op de grens van IJburg eerste en tweede fase te liggen. maar in de structuurplanuitwerking bij vartant III opeens in IJburg eerste fase bij een van de metrostations. In de stukken komt geen visie voor op de aanwezigheid van buurtwinkelcentra. Een centrum op 18.000 woningen leidt tot veel overbodige mobiliteit. Voor Verkeer en Vervoer is afzonderlijk deel III samengesteld. Ook dat geeft aanleiding tot enige opmerkingen. De doorkijk naar een situatie met een omvang van circa 35.000 wOningen is uitgevoerd in verband met de ontsluitingsvartanten. Op zich is dit een goed idee hoewel niet gevraagd in de richtlijnen. Hoe een groei naar een locatie met 35.000 wOningen planologisch moet worden ingepast, wordt echter niet vermeld. Vit de tabellen in de bijlagen lijkt af te leiden, dat de groei van het verkeer van en naar de locatie hoofdzakelijk terecht komt op de Gaasperdammer-
18 19
Zie ook inspraakreactie nr. 59, bij1age 7. Zie voor opmerkingen over de toepassmg van het compensatiebeginse1 de volgende inspraakreacties die zijn gemaakt over het herziene MER: nrs. 74, 81. 83. 85 en H6 (bijlage 7).
-9-
weg. Of dit een juiste conc1usie is valt te betwijfelen. aangezien is uitgegaan van het wegennet van 2005. Het is onwaarschijnlijk dat een bouwlocatie van 17.000 (35.000 - 18.000 in IJburg I en II) wOningen zonder aanleg van extra wegcapaciteit kan worden aangesloten op het toch al overbelaste wegennet. Daarnaast lijkt het. alsof de berekeningen zijn uitgevoerd met een maximum voor de capaciteit van wegvakken. dat ver beneden de gewenste capaciteit ligt. Dit geldt trouwens ook voor de varianten die zijn doorgerekend met 18.000 woningen. Daardoor kunnen effecten als genoemd op de Gaasperdammerweg verkiaard worden. De CRAAG-studie20 j die thans ioopt zal inzicht geven in de gewenste ontwikkeling van de wegcapaciteit. Er wordt in het MER IJburg geen terugkoppeling gegeven van mogelijke tussenresultaten van het MER CRAAG. Een en ander betekent, dat de verschillen tussen de varianten voor weginfrastructuur, zoals ze in deel III worden behandeld, minder Significant zijn dan wordt gesuggereerd en dat bij de wegvakbelastingen die vermeld staan een grotere marge in acht moet worden genomen. Op bladzijde 24 van deel III is aangegeven. wat de verschillen zijn tussen de Doelstellingenvariant (DV) en de Algemene Basisvariant (ABV). In de ABV zijn er in Amsterdam 21.000 arbeidsplaatsen minder dan in de DV. Voor een gebied met een sterk positief saldo werkpendel betekent dit. dat er 21.000 forensen minder zijn en dus ook minder auto·s. Het parkeerbeleid is in de ABV versoepeld. wat tot meer autoverkeer leidt. Per saldo is het verschU tussen ABV en DV dus minder relevant dan wordt gesuggereerd. Van een maximum- en een minimumvariant blijkt geen sprake te zijn. De autoritproduktie van circa 1100 motorvoertuigen in IJburg eerste fase (zie eveneens bladzijde 24 van deel III) betekent, dat maximaal 30% van de verplaatsingen per auto wordt gemaakt. In relatie met de doelstelling om bovenmodale inwoners aan te trekken is dit weI een nobel streven. maar het realiteitsgehalte 1ijkt laag21 ). In verband hiermee staat een vraag die werd gesteld tijdens de hoorzitting van 28 februari 1996 over het ontbreken van infonnatie h~ het ~Y1ER en de aan"'v-u.l1ing o¥~cr de invloed ~v·an IvT"burg op de -v-erkeersgroei en de verdeling daarvan over Amsterdam terwijl dezelfde soort informatie weI gegeven is voor Diemen en Muiden22 ). De betreffende informatie staat vermeld in het MER IJburg. eerste fase in deel I, bladzijden 13. 71 en 73 en in deel II. bladzijde 27 en verder. Hierbij moet weI worden aangetekend. dat deze informatie eveneens is gebaseerd op het hoge aandeel van het openbaar vervoer in de modal split. Als dat aandeel niet kan worden gehaald, is de informatie niet meer correct. Dit dient nader aan de orde te komen bij het evaluerend ontwerpen.
20
Corridorstudie Regio's Amsterdam-Almere-'t Gooi.
21
Zie ook inspraakreacties nrs. 27. 32, 40 en 46. bijlage 7. Zie inspraakreacties nr. H8, alsook H4 en H5, bijlage 7.
22
-10-
3.7
Milieuprestatiesysteem in het evaluerend ontwerpen In hoofdstuk 5 van de Samenvatting en in § 8.2 van deel II van het MER wordt het milieuprestatiesysteem (MPS) besproken als een manier van vastleggen van afspraken op milieugebied die het tijdens het evaluerend ontwerpen mogelijk maakt creatieve afwegmgen, uitruilen en optimalisaties mogelijk te maken. In het bedrijfsleven vindt het MPS in toenemende mate ingang. Voor zover bekend is het echter nog niet eerder op ingewikkelde planvorming in de ruimtelijke ordening toegepast. Het is daarom goed te realiseren wat onder MPS moet worden verstaan en welke functie MPS moet hebben bij het evaluerend ontwerpen voor IJburg. Volgens de ontwerp-norm ISO 14001 (Environmental management systems; specifications with guidance for use) is de definitie van milieuprestaties als voIgt: Milieuprestaties zfjn de meetbare resultaten van het milieuzorgsysteem met betrekking tot de beheersing door de organisatie van haar milieu-aspecten gerelateerd aan milieubeleid, milieudoelstellingen en milieutaaksteUingen.
Het milieuzorgsysteem staat dus centraal en de milieuprestaties van het systeem bepalen de performance. Onder meetbare resultaten van het systeem moeten ook feitelijk emissies naar het milieu worden verstaan, zodat het ook gaat over de werkelijke milieu-effecten. Andere meetbare resultaten van het systeem kunnen bijvoorbeeid organisatorische zaken betreffen, ontwikkelingen in het planvormingsproces van het proj ect IJburg ofbelangrijke wijzigingen van onderdelen van het systeem. Kenmerkend is verder dat verantwoordelijkheden binnen de organisatie voor de planning, voortgang en rapportage worden vastgelegd en externe auditing (toetsing) plaatsvindt. Hiermee wordt beoogd het beheersbaar maken door de organisatie van de dynamische ontwikkelingen in het project. en dan met name gericht op de milieu-effecten. De betrokkenheid bij het evaluerend ontwerpen die het bevoegd gezag vraagt van de Commissie zou de hierboven geschetste procedure moeten omvatten. Dit betekent dat het noodzakelijk is dat voor het project IJburg een milieuzorgsysteem wordt opgezet. waarin de gemaakte afspraken worden vastgelegd. Om milieuprestaties te kunnen meten (toetsen). zullen referenties van het milieubeleid en de daarop gebaseerde doelstellingen en het monitoringprogramma tevoren vastgesteld moeten worden. Dit kunnen de in hoofdstuk 2 van deel II van het MER genoemde sturende principes zijn. naast de huidige milieukwaliteit en eventueel andere eisen (planning. ijkpunten en dergelijke). Het management van bijvoorbeeid de projectgroep IJburg of van de Dienst RUimtelijke Ordening van Amsterdam bij het evaluerend ontwerpen zou namens het bevoegd gezag verantwoordelijk moeten zijn voor het uitvoeren van de afspraken. Het management zorgt voor bewaking van de voortgang en co ordineert de monitoring en aIle ontwikkelingen in het ontwerpproces, die invioed kunnen hebben op de milieuprestaties. Deze worden gerapporteerd aan het bevoegd gezag. Daarmee heeft het bevoegd gezag een instrument in handen om in het continuum op voor het milieu belangrijke, cruciale momenten beslissingen te kunnen nemen. Tevens zijn dat automatisch de momenten om de Commissie in het proces in te schakelen. De Commissie treedt in deze benadering op als de externe auditor: zij toetst de milieuprestaties aan de doelstellingen. zoals vastgelegd in het milieubeleid. Op basis van deze toetsing kan het bevoegd gezag beslissingen bijstellen over de te nemen maatregelen voor de bescherming van het milieu.
-11-
3.8
Meest milieuvriendelijk altematief In hoofdstuk 2 van dit advies is gesteld dat het meest milieuvriendelijke alternatief actief en creatief is ontwikkeld. Bij dit alternatief worden hier nog enkele kanttekeningen gemaakt. Op bladzijde 98 van deel II van het MER staat dat de regionale railverbinding richtingAlmere in een trace door de oergeul snel buiten de bebouwing kan worden gebracht. De Commissie vindt deze keuze op gespannen voet staan met de landschappeUjke kwaliteit die juist met de introductie van de ligging van de oergeul van het IJ als sturende principe beoogd wordt. Daarnaast rijst de vraag of de bodemsituatie in de oergeul goed genoeg is voor de fundering van de geplande regionale railverbinding. Een woningbouwlocatie die is ingericht op eilanden heeft het nadeel voor het langzame verkeer dat om van het ene naar het andere eiland te gaan altijd een omweg moet worden gemaakt via de oeververbinding.
3.9
Geumormen Het MER presenteert de geurnormen gesteld in het IMP-lucht 1984 - 1988 in verband met de stankhinder die de Iioolwaterzuiveringsinrichting Oost zal hebben op de locatie IJburg (deel I, bladzijde 64. § 2.2.4.4. en afbeelding 2.19, bladzijde 66). Voor de goede orde en waarschijnlijk ten overvloede zij hier opgemerkt dat in maart 1995 de minister van VROM alle geldende geurnormen heeft ingetrokken met de aankondigmg dat per bedrijfstak een nieuwe normering wordt vastgelegd. Wanneer de nieuwe immissiegrenswaarde waarbij hinder optreedtzal zijn vastgesteld, dan zal de geurhinder van de rioolwaterzuiveringsinrichting Oost opnieuw in kaart moeten worden gebracht.
3.10
Streefwaarden luchtemissies De VOS-emissies naar de lucht halen voor geen variant de streefwaarden van het NMP. Bij de CO2 -emissies gebeurt dit slechts bij twee varianten. Zijn er mogelijkheden om met mitigerende maatregelen deze overschrijdingen te corrigeren?
3.11
Effecten van golfslag In het hoofdstuk toetsingscriteria van deel I van het MER staat in tabel 4.1 op bladzijde 139 dat golfslag geminimaliseerd moet worden. In deel II. § 5.2.4.2 op bladzijde 78 wordt gesteld dat een toename van stroming en golfslag het zelfreinigend vermogen van het water vergroot. De vraag rijst wat de voorkeur heeft: golfslag reduceren of niet?
-12-
3.12
Kademuren als oeververdediging Een van de vier typen oeververdedigingen die in deel II van het MER (§ 3.6.1 bladzijde 47) wordt onderscheiden zijn kademuren die worden aangelegd ter plaatse van bijvoorbeeld jachthavens. Kademuren bij de ingang van havens kUIlllen moeilijkheden veroorzaken voor binnen- en uitvarende schepen vanwege de terugkaatsing van golven. Bedoeld zijn waarschijnlijk golfbrekers met harde verdediging.
3.13
Ophoging van de strekdam bij variant I In deel II op bladzijde 59 staat dat in variant I het natuurlijk milieu rond de strekdam vervalt wegens ophoging tot hoogwaterkering. Waartoe dient die ophoging? Er mag een behoorlijke hoeveelheid water overheen slaan. Er zal daarbij hoe dan ook een mogelijkheid tot afvoer van dit water uit het gesloten binnenmeer moeten zijn.
3.14
Effecten landschap Het valt op dat de negen gekleurde kaartjes op bladzijde 69 van deel II van het MER weinig specifieke informatie geven. In vergelijking daarmee zijn de negen kaartjes op bladzijde 72 veel meer informatief. Wat betreft de geconstateerde effecten op bladzijde 73 - 75 en op de kaarten van bladzijde 72 kan worden opgemerkt dat deze subjectief zijn en dat op basis van dezelfde uitgangspunten ook een andere beoordeling mogelijk is, waaruit een landschappelijke voorkeur voor variant II naar voren komt en niet voor variant III.
3.15
Multicriteria-analyse (MeA) Aan de resultaten van de MCA kan weinig waarde worden gehecht omdat de
MCA alleen betrekking heeft op biotische aspecten en niet op de verkeersontsluiting noch op het leefmilieu van de varianten en opties. De scores lijken willekeurig te zijn ingevuld en een gevoeligheidsanalyse is niet uitgevoerd.
-13-
BIJIAGEN
bij het toetsingsadvies over het herziene milieu -effectrapport Woningbouwlocatie IJburg. tweede fase (bijlagen 1 tIm 7)
BIJLAGE 1 Brief van bet bevoegd gezag d.d. 18 juli 1995 waarin de Commissie in de gelegenbeid wordt gesteld om advies uit te brengen
,
PROVINCIE
Datum
On1lerwe,p
18 juli 1995
Noord·Al/and
95-514472
Ontwerp-streekplan Amsterdam en Milieu-effectrapport (HER) IJburg 2e fase.
• Gedeputeerde Staten Provinciehuis D,.e13 2012 HR Ha.rlem
Commissie voor de milieu-effectrapportage postbus 2345 3500 GH UTRECHT
Postadres
Postbus 123 2000 MD H•• rlem
T,I.loon 023 143143 Telelax 023 314482 Behan1lel.nd,d;.nSl Behandeld_
Milieu en Water
1.,.1000023
dhr. A.A. C. Schout
Uwkenmert
A,d.,ing
-143873
VERZONOEN -
j
lA
AUG. 1995
Geachte heer/mevrouw,
D. p,ovinci. heel' vi,' di.M,en: Centr.,. B.Sluursdi.nSl Milieu.nWaI" Ruim"enG,oen W.g.n, Verk ..,
"V,_,
We,,,,n. Economi' enBostuur
Het ontwerp van het streekplan Amsterdam met kaartbijlage en het Hilieueffectrapport (HER) IJburg 2e fase liggen vanaf 15 ju1i tot 15 september voor eenieder ter visie. Het streekplan bevat in ontwerp het nieuwe provinciaa1-ruimtelijke beleid voor Amsterdam, inclusief de projecten Natuurbouw Waterlandse kust en de ~~eedc wegonts1uiting IJburg. Het on~erp-streekp1an is g~bas~erd o? ~et gemeentelijke structuurplan Open Stad, de structuurp1anuitwerking IJburg, het ROM-project IJmeer en het HER IJburg 2e fase. Voorts za1 op dinsdag 5 september 1995 , vanaf 15.30 uur, een hoorzitting gehouden worden in het vergadercentrum van het Stadhuis van Amsterdam, waarbij mondelinge . reacties ingebracht kunnen worden ten aanzien van juistheid en volledigheid van het HER . Ret ontwerp van de streekp1anherziening en het milieu-effectrapport zijn of worden u separaat toegezonden door de Dienst Ruimtelijke Ordening van de gemeente Amsterdam. Wij verzoeken u overeenkomstig het bepaalde in de Wet milieubeheer ons terzake van advies te dienen. Hoogachtend, Gedeputeerde Staten van Noord-Holland,
nurr.mer:
1111 ~S
griffier .
,-.-----. ,.-
voorzitter.
. Serlikbaart\eid per openbaar vervoer: vinal station Haarlem
buslijnen 1. 5, 71. 72. 93. 140 en 174 van de NZH;
venal ZlndvoDrt en Helmstede/Aerdenhoul 01 Ams1erdam-West busJiln 80 van de N2H.
BIJLAGE 2
Openbare kennisgeving van de toetsingsprocedure in Staatscourant nr. 113 d.d. 15 JUDi 1995
ONTWERP·STREEKPLAN AMSTERDAM, MER·IJBURG 2E FASE EN ONTWERPSTRUCTUURPLANUITWERKING IJBURG GEREED. Het ontwerp-streekplan Amsterdam en de samenvatting van het Milieu-Effectrapport (MER) IJburg 2' fase zijn gereed en liggen varuf heden gedurende drie munden ter inuge. Op verzoek van het college van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam heeft de provincie Noord-Holland tevens de ontwerp-structuurplanuitwerking IJburg hierun toegevoegd. Deze ligt nu geliJktijdig ler lnuge. Het streekpl~n bevat in ontwerp het nieuwe provincwl-rulmtelijk beleld voor Amsterdam indusief de projecten Natuurbouw Waterlandse kust en Tweede wegontsluiting IJburg. Het ontwerp-streekplan is mede gebaseerd op het gemeentelijk strUctuurplan Open SQd, de struetuurplanuitweri
Termii" en lolcaties De termijn van ter inugelegging van streekplan, structuurplanuitwerking en .samenvaning MER is van 15 juni tot 15 september 1995. Het komplete MER indusief richtlijnen en ingebrachte adviezen Iigt ter inuge van IS juli tot 15 september 1995. Genoemde stukken liggen op de volgende lokaties ler inuge: het gemeentelijk voorlichtingscentrum in het stadhuis, het yoorlichtingscentrum van ORO in de Zuiderkerk, de stadsdeelkantoren, de Amsterdamse openbare bibliotheken, gemeentehuizen van de omliggende gemeenten en het provinciehuis.
Uw rtacties Zienswijzen tegen het ontwerp-streekplan kunnen worden ingediend bij Provinciale Staten Van Noord-Holland, Postbus 123, 2000 MD Haarlem. WaMeer zienswijzen gericht zijn tegen de gemeentelijke ontwerpscructuurplanuitwerking IJburg nioeten deze gezonden worden aan de Gemeenterud van Amsterdam, Postbus 202, I~. AE ~sterdam. Opmerkingen over de IUlstheld en volledigheid van het MER kunnen aan Provinciale Staten van NoordHolland worden gezonden. VoortS bestaat de geJegenheid mondellng rcarnes op juistheid en volledigheid van het MER in Ie brengen tijdens de op dinsdag 5 september 1995 Ie houden hoorzitting. De unvangst~d is 15.30 uur. De hoorzilting zal worden gehouden in het vergader. cencrum van het stadhuis te Amsterdam. De reacties zullen worden betrokken bij de besluitvorming.
Meer informatle
_
Het ontwerp-streekplan alsmede de ontwerp-structuurplanultwerking kunt u tegen kostpnls en verzendkosten op werkclagen bestellen bij de verzenda(deling van het provinciehui.s tel: 023 11 +4 2611112 26 of het ~nformatiecentrum voor Ruimtelijke Ordemng en Volkshuisvesting 'De Zuiderkerk' 020 6222962 (van 12.00-17.00 uur en op donderdagavond tot 21.00 uur) en 020 596 1357. Voor meer informatie kunt u bellen met de heer G. Ravesteijn, dienst Ruimte en Groen van de proYincie Noord-Holland (023 1"133 12) en met de heer L de Wt van de gemeente Amsterdam, dienst Ruimtelijke Ordening (020 596 36 62). Gedeputeerde Staten van Noord·Holiand.
BIJLAGE 3 Brief van het bevoegd gezag d.d. 17 oktober 1995 waarin de Commissle wordt verzocht haar toetsingsadvles aan te houdeD
PROVINCIE
I OiSlurn ~~
17 oktober 1995
Nr.
Noord-AI/ond
95-516300
Toetsingsadvies inzake MER IJburg, tweede fase . • Gedeputeerde Staten ~
Commissie voor de
Provinciehuis Dreel3 2012 HR H•• rtem
Commissie voor de Hili.eu-ef£ c.~fage milieu-effectrapportage Postbus 2345 i:1gekomen: 3500 GH UTRECHT
Po,tadre,
nummer
PDslbus 123 2000 MD H•• rlem
dossier
kopie _tended...., Behande~door
Milieu en Water
T,lefoon023
dhr. A.A. C. Schout
Uwkenmeo.
Geachte heer/mevrouw,
TelelDDn 023 1431 43 Telefax 023 31 44 82
naar : .-5143873
Afd,ling
1A
Bijl8Qelni
-
VERZONOFN 1 8 OK1. 1995
Bij brief van 18 ju1i 1995 is u overeenkomstig het bepaa1de in de Wet milieubeheer gevraagd een toetsingsadvies uit te brengen inzake het MER IJburg . tweede fase.
Depr.,incIOheeft ,ijldien'ten: CemraleBestuursdienst Milieu_nW"" Ruimte _n Groen
De initiatiefnemers hebben besloten het MER aan te vullen. Daarbij za1, naast de externe ontsluiting en plaatsing van IJburg in regionaal kader, bijzondere aandacht besteed worden aan de verdere uitwerking van het meest milieuvriendelijke alternatief (HMA). Naar verwachting za1 de aanvu11ing eind december in concept gereed zijn terwijl de hoorzitting voor het MER gepland is op 26 februari 1996. Wij ".erzoeken u mede namens de initiatiefnemers uw toetsingsadvies aan te houden totdat de aanvul1ing gereed is en deze mede te betrekken bij het opstellen van uw toets ingsadvies .
Wagen. Verkeer
_nV,NDer W,IIijn. Economie
en Bellu"
Het MER heeft betrekking op besluiten van een strategisch macroniveau zodat, voor een nadere invulling op ontwerpniveau, aanvullende (milieu)seudie noodzakelijk is. Daartoe zal. zoals in het MER is aangekondigd. een proces van evaluerend ontwerpen worden gevolgd daarbij invulling gevend aan het ' storen in dialoog met het systeem' 'zoals de Visie ROM-IJmeer dat voorstaat; de resultaten van zowel de 'monitoring in het aquatisch systeem als de uitkomsten van proefprojecten zullen daarbij een belangrijke rol vervullen. Ten behoeve van inhoudelijke toetsing van de aanvullende studie zijn enkele Ijkmomenten middels een tussentijdse toetsing door een onafhankelijk forum van deskundigen voorzien. Daarbij vordt uitdrukkelljk ook aan uw Commissie gedacht. Wij ".erzoeken u ten aanzien van het vorenstaande uw visie aan ons kenbaar te maken. van Noord-Holland, Bereikbu8rheid per
openbUf vervoer: vinal station Haarlem
ene Zaken
buslilnen 1, 5, 71. 72,93. 140 en 17: van de NZH; vanal Zantlvoon en Heemsfede/Aerdenhoul of Amsterdam·West busliJn aOYan de NZH
BIJLAGE4
Openbare kennlsgeving van het herziene MER in de Staatscourant Dr. 33 d.d. 15 februarl1996 MIUEU·EFFECTRAPPORTAGE IJBURG, 2E FASE (AANVULUNG) Gedeputeerde Staten van Noord-Holland maken mede namens het gemeentebestuur van Amsterdam het volgende bekend. Ten behoeve van de besluitvorming ten aanzien van de uitwerking van het Structuurplan Amsterdam en een pa rtiele herziening van het Streekplan Amsterdam Noordzeekanaalgebied is een milieu-effectrapport (MER) opgesteld. Het betreft een MER voor de uitbreiding van IJburg (voorheen Nieuw OoSt) met een tweede fase van ca. 9500 woninge" bij een gebiedsomvang van ca. 330 ha. Deze tweede rase is een uitbreiding op de eerste fase die ca. 8500 woningen omvat en een gebiedsomvang IJeeft van eveneens ca. 330 ha. Het Streekplan is voorbereid door Gedeputeerde Staten, het Structuurplan door Burgemeester en Wethouder~ van Amsterdam. Zij treden gezamenlijk op als initiatiefnemer voor het MER. Het Mer heeft in juni 1995 gelijktijdig met het ontwe'1'-Streekpl.n/Struct~urplan ter inzage gelegen, maar is nu op verzoek van de landelijke Commissie voor de Milieueffectrapportage aangevuld. Met name de uitwerking van het zogenaamde.Meest Milieuvriendclijke Alternatief (MMA) en de sturende keuzen achter de verschillende aanlegvarianten van IJburg hebben nu bijzondere aandacht gekregen. Het MER beschrijft verschillende manieren om de tweede fase van IJburg aan te leggen: - in een polder; - op opgehoogd land; - op gebouwde constructies. Ook zijn verschillende contouren van de wijk verkend. Voor aile varianten zijn de gevolgen voor verkeer en verveer, het , landschap, de waterhuisheuding, de natuur en een aantal andere milieucemponenten zichtbaar gemaakt. Innge Vanaf 16 februari tot IS maart 1996 ligt het Mer IJburg rase 2 indusief de aanvulling daarop (samen met het ontwerpstreekplan) tijdens kantooruren (epnieuw) ter inzage: - bij de dienst Milieu en Water van
de provincie Noord-Holland, kamer 2090, Houtplein 30 te Haarlem; - bij de Milieudienst van de gemeente Amsterdam, kamer 502. Weesperplein '" te Amsterdam; • bij het Informatiecentrum van de dienst Ruimtelijke Ordening Amsterdam in de Zuidierkerk, Zuiderkerkhof 72. Amsterdam, tel: 0.20 622 29 62 van maandag tot en met vrijdag van 12,00 tot 17,00 uur; - bij het Vergunningen-Service.bureau v/h Stadsdeelkantoor Noore!; Buikslotermee'1'lein 248 te Amsterdam van 09,00 tot 15,00 uur; '. - bij het Stadsdeelkantoor Watergraafsmeer, HelmholtzStraat 61 te Amsterdam van 08.00 tot 16.30 uur; - bij het Stadsdeel Zeeburg, bij de balie van de afdeling Voorlichting, Cruquiusweg 5 te Amsterdam van 08.00 tot 16.30 uur; - bij het Informatiecentrum in het stadhuis van de gemeente Almere, Stadhuisplein I te Almere-Stad van 09.00 tot 17.00 uur; • bij de receptie van het stadhuis van de gemeente Diemen, D.J. den Hartogl.an I te Diemen van 08.30 tot 16.30 uur; - bij de secretarie van de gemeente Muiden, Herengracht 84 te Muiden van 08.30 tot 12.30 uur; - bij de Openbare Bibliotheek, gevestigd in "de Kazerne", Kazernestraat 10 te Muiden op: maandag en vrijdag van 14.00 tot 17.00 uur; woensdag van 10.00 tot 12.00 uur en van 14.00 tot 17.00 uur; - bij het kantoor van de gemeente Waterland, bureau VROM, Picrebaan 3 te Monnickendam van 09.00 tot 12.00 uur; - bij Rijkswaterstaat, Directie Noord-Holland, kamer 5 II. kantoorgebouw "Schonenvaert", Toekanweg 7 te Haarlem; - bij Rijkswaterstaat, Directie IJsselmeergebied, kamer 640, Smedinghuis/ Zuiderwagenp.lein 2 te Lelystad; - bij het Provinciehuis van Flevoland, V...renddreef I te Lelystad. Bovendien liggen de stukkim, buiten de kantooruren, ter inuge:
- bij de Milieudienst van de gemeente Amsterdam, kamer 502. Weesperplein 4 te Amsterdam echter uitslultend na (een minimaal twee dagen van te yoren) te'efonisch gemaakte alspraak.: 020 55. 39 72; _ blj het Inrormatiecentrum van de dienst Ruimtelijke Ordening Ams1:erdam, Zuiderkerk. Zuiderkerkhof 72. donderdag van 12.00 tot 20.00 uur; - bij het Vergunningen~Service bureau v/h Stadsdeelkantoor Noord, Buikslotermee'1'lein 248 te Amsterdam op de donderdagen van 17.00 tot 20.00 uur, echter uitsluitend na een (minimaal twee dagen van te voren) telefonisch gemaakte afspraak tel: 0.20 634 93 76; _ bij het Informatiecentrum in het stadhuis van de gemeente Almere, Stadhuisplein I te Almere-Stad op zaterdag en zondag van 10.00 tot 16.00 uur; _ bij de Openbare Bibliotheek, gevestigd in "de Kazeme", Kazernestraat 10 te Muiden op: maandag en vrijdag van 18.30 tot 20.30 uur; .. _ bij het kantoor van de gemeente Waterland, bureau VROM. Pierebaan 3 te Monnickendam echter uitsluitend na een telefonisch gemaakte afspraak tel: 0229 65 39 39. Inspraak Een ieder wordt nu in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken inzake de juistheid en de volledigheid van hct aanvullen·d MER: a. schriftelijk tot IS maart 1996 bij het college van Gedeputeerde Staten van Neord·Holiand. PoSt bus 123, 2000 MD Haarlem. De in diener van ecn bedenking kan (bij indiening) vcrzoekcn om zijnfhoar persoonli;kc gcgevcns niet bekcnd te maken;
.
b. mondeling tijdens cen epenbare .itting
die op 28 februari 1996 om 15.30 uur, ul worden gehouden in kamer 023 I. in het Stadhuis van Amsterdam. AmStel te Amsterdam . . V~~r
nadere informatie over de aanvulling op het MER IJburg fase 2 kan contact opgenomen worden met de here" G. Willemsen (Wibauthuis kamer 8 I 10, tel: 020 596.36 88) en J. van Ophem (Wobaudluis kamer 7081, tel: 020 596 44 02).
Voor nadere informatie over de m.e.r..procedure kan contact worden opgenomen met de heer AAC. Schout. dienst Milieu en Water van de provincie Noord-Holla·nd. te~ 023 514 3873.
gemeente Amsterdam
BIJLAGE 5 Brief van bet bevoegd gezag d.d. 7 maart 1996 waarln de Commissie opnieuw in de gelegenbeid wordt gesteld om advies uit te brengen over bet berziene MER
PROVINCIE
I Dlltum
7 maart 1996
NI,
Noord·A/land
96-511627
Dnd."",rp MiJ:ieu-effectrappor't (HER) IJburg 2e fase en Ontwerp-Streekplan' Amsterdam. ~ • Gedeputeerde Commlssle voor de
Staten
'ID)@l1'
Provim:iehuis
Aan geadresseerde inQc¥'~"'9~1:
Dreot 3 2012 HR Haarlem
nu:n!T~:;.r
Postadres Postbu.123 2000 MD Haarlem
dossier mpienaar :
Tol. (023) 51431 43 Fa. (023) 531 44 B2 Bahlndellnda dilnst Behlndald door
Milieu en Water
Teletoon 023
dhr. A.A.C. Schout
Uwkanmark
-5143873
Ald'iinalA Bijiag.lnl
di V
•
VERZONDEN 1 1 HWl1996
Geachte heer/mevrouw, Hierbij doen wij u toekomen de delen II (Aanleg en effecten & Meest Milieuvriendelijk Alternatief) en de Samenvatting (Tweede herziene druk) van het HER IJburg, 2e fase. Dit HER, dat eerder aan u werd toegezonden bij brief van 18 juli 1995 (nr. 95-514472)., is mede op basis van overleg met de Commissie voor de m.e.r. aangevuld op de vOlgende punten: het 'meest milieuvriendelijk alternatief' (MMA) is uitgewerkt middels een compilatie van milieuvriendelijke en effectverzachtende element en uit de andere varianten; De provim:ie heeit naast plaatsing in haar omgeving zijn de sturende keuzen die hebben viji diensten: geleid tot de in het HER gekozen varianten voor IJburg beter inzichtelijk gemaakt; Centrale BeS1uursdienst de effecten van externe ontsluiting via het PEN-eiland, de zgn. variant Milieu en Water G-Oost. Ruimte en Groen
Het (aangevulde) Hilieu-effectrapport (HER) IJburg 2e fase en het ontwerp van het streekplan Amsterdam met kaartbijlage liggen vanaf 16 februari tot WelllJn.Economle 15 maart voor een ieder ter visie. ,nBestuur Het streekplan bevat in ontwerp het nieuwe provinciaal-ruimtelijke beleid voor Amsterdam, inclusief de projecten Natuurbouw Waterlandse kust en de Tweede wegontsluiting IJburg. Het ontwerp-streekplan is gebaseerd op het gemeentelijke structuurplan Open Stad, de structuurplanuitwerking IJburg, het ROM-project IJmeer en het HER IJburg 2e fase. Voorts is op 28 februari 1996 een hoor:itting voor het HER gehouden, en zal op 18 april 1996 in Amsterdam een hoorzitting in het kader van het streek-/structuurplan worden georganiseerd. W,gon. Verkeer
" ,nV,,,,,,,r
Wij verzoeken u overeenkomstig het bepaalde in de Wet milieubeheer ons terzake van advies te dienen, en uw eventuele opmerkingen v66r 5 april a.s. aan ons te doen toekomen. Hoogachtend, Gedeputeerde Staten van NOord-Holland, , / ..~.<"=namens deze,
h
~ .,
-~
..-
..;... ..
.
Bereikbllarheid per
openbnT verner:
ir. G.V . hoofd afdeling
,"naf sta,ion Haerlem bllSlijnen 1. 5, 71. 72. 93. 140 an 17" vlln de NZH; vana' ZandvDort en HeemstedefAerdenhoul 01 Amsterdam-West buslijn eo van de NZH,
BIJLAGE 6
Projectgegevens Initiatiefnemer: Gemeente Amsterdam en Provincie Noord-Holland Bevoegd gezag: gemeenteraad van Amsterdam (voor de structuurplanuitwerking) en Provinciale Staten van Noord-Holland (voor de partiele herziening van het Streekplan) Besluit: vaststelling van de partiele herziening van het Streekplan Amsterdam-Noordzeekanaalgebied en van de structuurplanuitwerking IJburg Categorie Besluit m.e.r.: Cll (woningbouw), ClO.2 uachthaven), C1.1 of 1.2 of 1.3 (tweede wegontsluiting) Activiteit: De gemeente Amsterdam heeft het voornemen een nieuw stadsdeel te creeren in het IJmeer: IJburg. Deze woningbouwlocatie moet een gemtegreerd onderdeel van de stad worden. Als belangrijkste argument voor deze stadsuitbreiding noemt Amsterdam de voorziene woningbehoefte en de uitbreiding van Schiphol die de woningbouwmogelijkheden aan de westzijde van de stad in ernstige mate beperkt. Het voornemen za1 in twee fasen uitgevoerd worden: de doelstelling voor de eerste fase is het realiseren van circa 8.500 wOningen en voor de tweede fase van circa 9.500 wOningen. In beide fasen zal ongeveer 330 hectare nieuw bouwoppervlak worden gerealiseerd. Onderdeel van de tweede fase is verder het realiseren van natuurontwikkeling ter compensatie van natuurwaarden die verloren zullen gaan als gevolg van de aanleg van de eerste en de tweede fase van IJburg. Procedurele gegevens: kennisgeving startnotitie: 14 juli 1994 richtlijnenadvies uitgebracht op: 14 oktober 1994 richtlijnen vastgesteld op: 28 maart 1995 kennisgeving MER: 15 juli 1995 kennisgeving herzien MER: 15 februari 1996 toetsingsadvies uitgebracht: 12 april 1996 Bijzonderheden: Behalve m.e.r.'s voor IJburg eerste en tweede fase ten behoeve van de vaststelling van ruimtelijke plannen. zullen ook m.e.r. 's worden uitgevoerd voor de landaanwinning (concessieverlening) . De herziening van het MER was nodig omdat het in het MER op drie punten aan essentiele informatie ontbrak: • inzicht in de plaatsing van IJburg tweede fase ten opzichte van zijn omgeving en inzicht in de sturende keuzen die hebben geleid tot de in het MER gekozen varianten; • ontwikkeling en beschrijving van de meest milieuvriendelijke variant met een diepgang die gelijk is aan de andere in het MER gepresenteerde varianten; • beschrijving van de effecten van externe ontsluiting via het PEN-eiland op de Al (de zogeheten wegontsluitingsvariant G-Oost) en van de mogelijke bijdrage van deze ontsluitingsmogelijkheid aan de meest milieuvriendelijke variant.
Vanwege het niveau waarop de besluitvorming plaatsvindt en ook vanwege het karakter van de voortschrijdende planvonning waarin geleidelijk invullingwordt gegeven aan het voornemen, is in het MER aangegeven dat nog veel onbekend is. Met name gaat het om: • de werking van het aquatisch ecosysteem en de reacties daarvan op de toekomstige ontwikkelingen bij uitvoering van varianten en opties (zo is bijvoorbeeld nog onduidelijk hoe water- en bodemoppervlak beschikbaar blijft voor foeragerende watervogels bij de variant bouwen op constructie); • de mogelijkheden tot compenserende maatregelen voor natuurbouw in relatie tot de kenmerken van het aquatisch ecosysteem en de hoeveelheden slib (en de fysische en chemische eigenschappen daarvan) , die vrijkomen bij de aanleg van de eerste en tweede fase van IJburg; • de indeling van het plangebied naar functies op iruichtingsniveau (zonering woonwerkfuncties) en de samenhang met de verkeersinfrastructuur (weg, openbaar vervoer en langzaam verkeer); • de bestaande cultuurhistorische waarden in het plangebied en de mogelijke aanwezigheid van oude bewoningsresten en belangrijke historische scheepswrakken in het IJmeer (richtlijnen voor het MER § 5.4.2); • de effecten van de verschillende ingrepen die het maken van IJburg met zich meebrengt in cumulatieve samenhang met de effecten van andere activiteiten waaronder het gebruik van het IJmeer voor koelwater en de waterrecreatie. Het ligt in de bedoeling deze leemten geleidelijk in te vullen door middel van de methode van evaluerend ontwerpen met het nemen van achtereenvolgende planvormingsstappen waarbij elke stap wordt gevolgd door een toetsing. Het bevoegd gezag denkt hierbij de Commissie voor de m.e.r. in te schakelen met toe stemming van de ministers van VROM en LNV.
Samenstelling van de werkgroep: prof.dr.ir. E.W. Bijker ir. H.S. Buijtenhek ir. M.M.U. van Dis (voorzitler toetsingsfase) G.F.W. Herngreen drs. J.H. Hoogendoorn ir. J.A LOrzing dr. H. Nieboer mr. AAM.F. Staatsen (voorzitler richtlijnenfase) ir. J. Termorshuizen prof.mr. J. Wessel Secretaris van de werkgroep: drs. R.AA Verheem (richtlijnenfase) en drs. J.J. Scholten (toetsingsfase)
Bijlage 6, bIz. ii
BIJLAGE7
Lijst van lnspraakreacties en advtezen
Dr.
datum
persoon of lnstantie
plaats
datum van ontvangst Cleo m.e.r.
l.
950718
Stadsdeel Osdorp
Amsterdam
950926
2.
950727
Nederlandsche Omroep-Zendermaatschappij N.V.
Lopik
950926
3.
950811
Centrale Dorpenraad Landelijk Noord
Ransdorp
950926
4.
950816
Koninklijk Nederlands Watersport Verbond
Bunnik
950926
5.
950822
Stadsdeel Buitenveldert
Amsterdam
950926
6.
950895
B&W gemeente Muiden
Muiden
950926
7.
950830
A Bljleveld
Amsterdam
950926
8.
950820
S. Beutlck
Amsterdam
950926
9.
950824
B&W gemeente Diemen
Diemen
950926
10.
950830
Koninklijke Nederlansche Zeil- & Roeivereeniging
Muiden
950926
1l.
950626
Waterschap Groot-Haarlemmermeer
Hoofddorp
950926
12.
950906
Kamer van Koophandel en Fabrteken voor Gooiland Hilversum
Hilversum
950926
13.
950830
Stadsdeel Zeeburg
Amsterdam
950926
14.
950906
Vogelwerkgroep Amsterdam
Amsterdam
950926
15.
950904
AJ.V. Hettlnga
Alkmaar
950926
16.
950908
Stadsdeel ZuidOost
Amsterdam
950926
17.
950907
Regionaal Orgaan Amsterdam
Amsterdam
950926
18.
950910
Dorpsraad Badhoevedorp
Badhoevedorp
950926
19.
950907
Bewonersvereniging Zijkanaal H
Amsterdam
950926
20.
950907
Comite Cruquiusroute
Amsterdam
950926
2l.
950910
M. vanDijk
Amsterdam
950926
22.
950909
Huurdersvereniging "Meerzigt"
Diemen
950926
23.
950908
L. ten Wolde en T.J.G. ten Wolde-Ketel
Amsterdam
950926
24.
950909
J. Sarafopoulos-Knise
Amsterdam
950926
25.
950914
Milieufederatle Noord-Holland mede namens Stlchtlng Natuur en Milieu, Vereniging Natuurmonumenten, Vogelbescherming Nederland, Stichtlng het NoordHollands landschap, Stichtlng samenwerkende vogelwerkgroepen NoordHolland en Commissie voor de Vecht en het Oostelijk en Westelijk plassengebied
Zaandam
950926
Dr.
datum
persoon of lnstantie
plaats
datum van ontvangst Cleo m.e.r.
26.
950914
Verenig1ng tot behoud van het IJsselmeer
Edam
950926
27.
950914
Mllieucentrum Amsterdam
Amsterdam
950926
28.
950914
Verenig1ng Natuurmonumenten
's-Grave1and
950926
29.
95.......
M.G.J. Brancart
Amsterdam Zuidoost
950926
30.
950912
Kamer van Koophandel en Fabrteken voor Amsterdam
Amsterdam
950926
31.
950913
Gewest Gool en Vechtstreek
Huizen
950926
32.
950913
Stlchtlng stedelijke vraagstukken
Amsterdam
950926
33.
950914
Stlchtlng Natuurontwtkkeling
Amsterdam ZuldOost
950926
34.
950911
J.J. Balves
..
950926
35.
950912
J.L. van derVeen
Amsterdam
950926
36.
950915
Stadsdeel Bas en Lommer
Amsterdam
950926
37.
950911
Woongroep Zeeschulm
Amsterdam
950926
38.
950915
Dorpsraad Sloten-oud Osdorp
AmsterdamSlaten
950926
39.
950915
Hoogheemraadschap Amstel en Vecht
Amstelveen
950926
40.
950914
NS Relzigers
Amsterdam
950926
4.1.
950915
... . - - .... '--... _-...-...., ........................ ...:.L..oO. ......... ........ '""' ... .&.&.~ ...6
4'1I.I.LLO u:.... uc;u.u.
42.
950912
J.P. Couenberg
Amsterdam
950926
43.
950913
Hoogheemraadschap van Ultwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartler
Edam
950926
44.
950912
Bond van Volkstuinders
Amsterdam
950926
45.
950912
iT. C.A van Baalen
Amsterdam
950926
46.
950914
Stlchtlng Durgerdam. Boos op Nleuw Oost
Durgerdam
950926
47.
950919
ANWB Koninklijke Nederlandse Toertstenbond
s'-Gravenhage
950926
48.
950910
AM. Markenhof
Durgerdam
950926
49.
950911
Werkgroep Amsterdam-Noord, Groene Stad aan het water
Amsterdam
950926
50.
950913
F.J. Colon
Amsterdam
950926
51.
950907
Recreatieschap Waterland
Haarlem
950926
52.
950914
B&W gemeente Almere
Almere
950926
53.
950823
Behou Gerard Dou en E. Visser
Amsterdam
950926
54.
950914
Gedeputeerde Staten provincie Flevoland
Lelystad
950926
A~O+':"'r'~03~e-A
T..... ,.1 .... C!
....... _ .. ,fl_~
BijIage 7, bIz. ii
11._ ........... -...:1 .... _
n.E:'nnn~
03tJVi;#-"V
Dr.
datum
persoon of lnstantle
plaats
datum van ontvangst Cie. m.e.r.
55.
950914
Fractle 'De Groenen' Provtnciale Staten van NoordHolland
Haarlem
950926
56.
950915
Nederlands Genootschap van Insprekers
Diemen
950926
57.
950914
Zuiveringschap Amstel- en Gooiland
Hilversum
950926
58.
950912
StadsdeelVVatergraafsmeer
Amsterdam
950926
59.
950914
Ministerte van Volkshuisvestlng, Ruimtelijke Orderung en Milieubeheer, RijksplanolOgische Dienst
Amsterdam
950926
60.
950913
L. Vreeken
Diemen
950926
61.
950914
J .J . A Vos
Amsterdam
950926
62.
950915
VVieringa Advocaten
Amsterdam
950926
63.
950914
B.L. de zwart
Zuiderwoude
950926
64.
950830
KonJnklljke Nederlandsche Zeil- & Roeivereeniging
Muiden
950926
65.
950918
Groengebied Amstelland
Amstelveen
950926
66.
950915
AJ. Cnoop Koopmans
Amsterdam
950926
67.
950914
ROVER, afdeling Amsterdam
Amsterdam
950926
68.
950914
Vereniging tot Behoud van het IJsselmeer
Edam
950926
69.
950913
Mllieucentrum Amsterdam
Amsterdam
950926
70.
950914
Vereniging Natuurmonumenten
s'-Gravenhage
950926
71.
950914
Stlchtlng Durgerdam Boos op NieuwOost
Amsterdam
950926
72.
950907
Recreatleschap VVaterland
Haarlem
950926
73.
950816
KonJnklljke Nederlands VVatersport Verbond
Bunnik
950926
BoorzittiDg op 5 september 1995 te Amsterdam HI
950905
J. Verkade, Vereniging tot behoud van het IJsselmeer
Amsterdam
950926
H2
950905
R Poppe, werkgroep Amsterdam-Noord, Groene Stad aan het water
Amsterdam
950926
H3
950905
AN. Holstein, Milieucentrum Amsterdam
Amsterdam
950926
H4
950905
B. Cohen. Comite S.O.S.
Amsterdam
950926
Bijlage 7, bIz. iii
Lljst van inspraakreacties en adviezen herziene MER
nr.
datum
persoon of instantie
plaats
datum van ontvangst Cleo m.e.r.
74.
960314
Verenlglng Natuurmonumenten
's-Grave1and
960327
75.
960312
B&W gemeente Diemen
Diemen
960327
76.
960314
J. Haije voorzitter Nederlands Genootschap van Insprekers
Diemen
960327
77.
960313
B&W gemeente Muiden
Muiden
960327
78.
960313
Stichtlng Menno van Coehoorn
Haar1em
960327
79.
960315
Milieucentrum Amsterdam
Amsterdam
960327
80.
960313
Huurdersverenlglng "Meerzigt"
Diemen
960327
81.
960314
Milieufederatle Noord-Holland
Zaandam
960327
82.
960314
Vereniglng tot behoud van het IJsse1meer
Edam
960327
83.
960314
Stichtlng Durgerdam / Boos op Nieuw Oost
Durgerdam
960327
84.
960301
V. den Hartog-Pottjewijd
Muiderberg
960327
85.
960226
Recreatieschap Waterland
Haar1em
960327
86.
960329
Ministerte van Verkeer en Waterstaat, Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat, Directie NoordHolland
Inspraakavond op 28 februari 1996 te Amsterdam H5
960228
L. Smit, voorzitter Comite Cruquiusroute
Amsterdam
960411
H6
960228
C.A van Baalen, Stichting Durgerdam
Amsterdam
960411
H7
960228
T. Hoevers
H8
960228
B. Cohen, Comite S.O.S.
Amsterdam
960411
H9
960228
AJ. Cnoop Koopmans, werkgroep Red het IJmeer
Amsterdam
960411
960411
Bijlage 7, biz. iv