Toepasselijkheid opzetclausule bij geestesstoornis
Naam: Diana Kalmet Materscriptie: Rechtsgeleerdheid Afstudeerrichting: Privaatrecht Studentnummer: s543385 Datum: 10 oktober 2011 Scriptiebegeleider: mr.dr. W.C.T. Weterings 1
Voorwoord
Na enkele maanden hard werken ligt mijn afstudeeronderzoek hier voor u klaar. Ter afsluiting van de Master Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Tilburg, heb ik een onderzoek gedaan naar de toepasselijkheid van de opzetclausule bij geestesstoornis in het schadeverzekeringsrecht. Ik heb gekozen om een onderzoek te doen over het verzekeringsrecht omdat ik een verzekeringsachtergrond heb. Voordat ik aan de studie Rechtsgeleerdheid begon, heb ik reeds de opleiding Bank- en Verzekeringswezen afgerond. Daarna heb ik kort de opleiding Financial Services Management gevolgd. Naast deze studies heb ik tevens enkele jaren werkervaring opgedaan op het gebied van verzekeringsrecht. Ik ben inmiddels vijf jaar werkzaam als schadeadviseur op de afdeling Schade MKB Brand bij Interpolis N.V. te Tilburg. Mijn studies en werkervaring bij Interpolis waren de reden om gemotiveerd over het verzekeringsrecht een onderzoek te doen. Ik wil via deze weg mijn scriptiebegeleider de heer Wim Weterings heel erg bedanken voor de hulp en advies die ik heb gekregen bij het schrijven van deze scriptie. Voor de rest wens ik u veel plezier met het lezen van mijn afstudeeronderzoek.
Diana Kalmet Eindhoven, oktober 2011
2
Inhoudsopgave
Voorwoord / 2 Afkortingenlijst / 5 1. Inleiding / 6 1.1 Oude opzetclausule / 6 1.2 Nieuwe opzetclausule / 7 1.3 Onderzoeksprobleem / 7 1.4 Subvragen en methoden / 11 1.5 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie / 12
2. Het verzekeringsrecht / 14 2.1 Geschiedenis / 14 2.2 Totstandkoming titel 7.17 BW / 17 2.3 De verzekeringsovereenkomst / 18 2.4 Functies van de verzekeringsovereenkomst / 19 2.5 Schadeverzekering versus sommenverzekering / 19 2.6 De aansprakelijkheidsverzekering / 21
3. Wettelijke uitsluiting opzet en roekeloosheid / 23 3.1 Artikel 7:952 BW in de verzekeringsovereenkomst / 23 3.2 Risico impliceert onzekerheid / 24 3.3 Opzetgradaties / 24 3.3.1
Opzet als oogmerk / 25
3.3.2
Opzet als zekerheidsbewustzijn / 25
3.3.3
Voorwaardelijk opzet / 25
3.4 Roekeloosheid / 26 3.5 Conclusie / 28
3
4. De ontwikkeling van de opzetclausule / 29 4.1 Oude opzetclausule / 29 4.1.1
Bierglas-arrest / 30
4.1.2
Van Enter/Ennia-arrest / 31
4.1.3
Nationale-Nederlanden/Veerman-arrest / 31
4.1.4
Aegon/Van der Linden-arrest / 32
4.2 Nieuwe opzetclausule / 32 4.3 De ontwikkeling van de opzetclausule in de maatschappij / 33
5. Opzetclausule en geestesstoornis / 35 5.1 Opzet en verwijtbaarheid / 35 5.2 Opzet en geestesstoornis / 36 5.3 Bewijs van opzet / 37 5.4 Rechterlijke uitspraken bij geestesstoornis / 38 5.5 Conclusie / 42
6. Samenvatting & Conclusie / 45 6.1 Samenvatting / 45 6.2 Conclusie / 47
Literatuurlijst / 50
4
Afkortingenlijst
AG
Advocaat-Generaal
Art.
Artikel
AV&S
Aansprakelijkheid, Verzekering, Schade
AVP
Aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren
BW
Burgerlijk Wetboek
HR
Hoge Raad der Nederlanden
LJN
Landelijk jurisprudentienummer
Mvt
Memorie van Toelichting
NBW
Nieuw Burgerlijk Wetboek
NJ
Nederlandse Jurisprudentie
NJB
Nederlands Juristenblad
Rb
Rechtbank
RvdW
Rechtspraak van de Week
RvT
Raad van Toezicht
S&S
Schip & Schade
WAM
Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen
WvK
Wetboek van Koophandel
5
Hoofdstuk 1:
1.1
Inleiding
Oude opzetclausule
Eerst zal ik een korte casus weergeven van een arrest en hierna mijn onderzoeksprobleem introduceren. Het betreft een zaak van de Rechtbank Utrecht1. Een jongen van 16 jaar duwt en slaat een schoolgenoot die als gevolg daarvan door een ruit is gevallen. Het slachtoffert raakt daardoor aan één oog blind. De benadeelde vordert schadevergoeding van de ouders vanwege een door hun zoon gepleegde onrechtmatige daad. De ouders beroepen op hun verzekeraar uit hoofde van de aansprakelijkheidsverzekering. De aansprakelijkheidsverzekeraar van de dader wil de schade echter niet vergoeden en beroept zich op de opzetclausule. De tekst van de (oude) opzetclausule luidt: ‘Uitgesloten is de aansprakelijkheid van een verzekerde voor schade, die voor hem het beoogde of zekere gevolg is van zijn handelen of nalaten'.2 De verzekeraar mag weigeren om de schade te vergoeden in een situatie waarbij duidelijk is dat de verzekerde de schade concreet en bewust heeft willen toebrengen. Volgens de rechter in het arrest van Aegon/Van der Linden3 moet de AVP-verzekeraar de schade echter wel vergoeden als niet vast is komen te staan dat de dader de schade (het ongeval) ook daadwerkelijk bewust had willen toebrengen. Het was in deze casus niet gebleken dat de verzekerde uit was op oogletsel en daarom diende de verzekeraar toch dekking te verlenen. Deze opzetclausule wordt door de rechter zeer beperkt uitgelegd.4 In reactie op deze beperkte uitleg door de rechter, heeft het Verbond van Verzekeraars een nieuwe opzetclausule geformuleerd. In het volgende paragraaf wordt de nieuwe opzetclausule verder uitgewerkt.
1
Rechtbank Utrecht 27 oktober 2010, LJN: B01940. Standaardpolismodel AVP 1992. 3 Hoge Raad 6 november 1998, NJ 1999, 220. 4 www.Judex.nl, zoeken in artikel ‘Aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren’.
2
6
1.2
Nieuwe opzetclausule
Uitgaande van de bovenstaande feiten uit dat zelfde arrest, heeft de rechter het beroep op de nieuwe opzetclausule gehonoreerd. Als motivering geeft de rechter aan dat bij de nieuwe opzetclausule niet is vereist dat het opzet gericht is op de schade, maar dat voldoende is dat de opzet gericht is op het wederrechtelijk handelen. 5 Het is dus niet relevant dat de jongen opzettelijk de geleden schade heeft toegebracht, maar wel dat hij ervan bewust was, althans dat hij zich had behoren te realiseren, dat het meermalen duwen en slaan niet door de beugel kon, en wederrechtelijk was. De tekst van de nieuwe opzetclausule luidt:
‘Niet gedekt is de aansprakelijkheid van een verzekerde voor schade veroorzaakt door en/of voortvloeiende uit zijn/haar opzettelijk en tegen een persoon of zaak gericht wederrechtelijk handelen.'6 Het verschil tussen de oude en de nieuwe opzetclausule is dat de nieuwe opzetclausule gericht is op de gedraging, op de daad zelf. De oude opzetclausule was gericht op de schade, het gevolg van de gedraging.
1.3
Onderzoeksprobleem
Het arrest Aegon/Van der Linden vormde de ultieme bevestiging van de tendens dat de aansprakelijkheidsverzekering niet alleen de dader maar ook en vooral het slachtoffer dient te beschermen.7 Helaas hielp het arrest de slachtoffers slechts van de wal in de sloot, aldus Van
5
Rechtbank Utrecht 27 oktober 2010, LJN: B01940. Standaardpolismodel AVP 2000. 7 www. aansprakelijkheidsrecht.com, aansprakelijkheidsrecht – C.C. van Dam, Column 02: Schade door zinloos geweld toch gedekt op de AVP-polis.
6
7
Dam, aangezien verzekeraars na dit arrest een ruimere opzetclausule hebben geformuleerd. Tolman stelt dat de verzekeraars een nieuwe tekst ontwierpen die als begrenzing zou dienen.8 De nadruk van de nieuwe opzetclausule is dus verschoven van het opzet op de gevolgen van het handelen, te weten opzet op het concrete letsel, naar het opzet op de wederrechtelijkheid van het handelen.9 Deze opzetclausule geldt voor alle verzekerden die een aansprakelijkheidsverzekering hebben afgesloten. Maar, hoe zit het dan met de verzekerbaarheid van opzet bij het veroorzaken van schade onder invloed van geestesstoornis? In beide gevallen, zowel bij de oude als de nieuwe opzetclausule, kan de geestelijke gesteldheid van invloed zijn op de opzet. Het arrest Aegon/Van der Linden behoudt dus ook voor de nieuwe opzetclausule zijn belang voor de gevallen van geestesstoornis.10 De nieuwe opzetclausule luidt; ‘niet verzekerd is de aansprakelijkheid van verzekerde voor schade veroorzaakt door en/of voorvloeiende uit zijn/haar opzettelijk en tegen een persoon of zaak gericht wederrechtelijk handelen’. Het woord opzet bevat het element ‘willens en wetens’. Als iemand opzettelijk iets verricht, dan doet hij dit willens en wetens. Handelt iemand in een gemoedstoestand waardoor hij de gevolgen van zijn handelen niet meer kan overzien, dan ontbreekt het element wetens.11 De verzekeraar zou dus bij een situatie van geestesstoornis geen beroep kunnen doen op de opzetclausule omdat niet voldaan wordt aan het opzettelijk handelen. Omtrent het toepassen van de opzetclausule in een situatie van geestesstoornis zijn er verschillende arresten gewezen. Deze arresten worden verder in deze bijdrage besproken. Gezien die arresten kan geconcludeerd worden dat er in de rechtspraktijk onduidelijkheid bestaat over het toepassen van de opzetclausule bij geestesstoornis. Ik zal in het kort enkele uitspraken bespreken om deze problematiek te illustreren. Zoals reeds gezegd, is om opzet vast te stellen het element willens en wetens vereist. In het arrest van 21 december 2007 van de Hoge Raad stond de bespreking van een model opzetclausule 8
M.J. Tolman, 'Opzetclausule scoort in blessuretijd; een beschouwing over de uitleg van polisvoorwaarden', AV&S 2004, 30. 9 A.Krispijn, ‘Opzetclausule en psychische gesteldheid van de schadeveroorzaker’, Bedrijfsjuridische berichten 2008, aflevering 6, nr.17. 10 A.Krispijn, ‘Opzetclausule en psychische gesteldheid van de schadeveroorzaker’, Bedrijfsjuridische berichten 2008, aflevering 6, nr.17. 11 J.H. Wansink, ‘De algemene aansprakelijkheidsverzekering’, Deventer: Kluwer 2006, p. 276.
8
centraal. 12 In deze zaak kwam de vraag aan de orde hoe de psychische gesteldheid van verzekerde vastgesteld kan worden bij de vraag of er sprake is van opzet in verzekeringsrechtelijke zin. De Hoge Raad oordeelde toen dat er ook wanneer het verweer wordt gevoerd dat de verzekerde onder invloed van geestesstoornis handelde, voorhands aangenomen kan worden dat er sprake is van opzet. In een ander arrest13 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er sprake is van opzet omdat de aansprakelijke persoon het toegebrachte nadeel kan hebben beoogd, ook al was hij ten tijde van het plegen van het misdrijf verminderd toerekeningsvatbaar. Weer in een ander arrest14 kwam de vraag aan de orde of er sprake kan zijn van opzet in de zin van de opzetclausule, indien de aansprakelijke verzekerde een geestesstoornis heeft. De Hoge Raad heeft in dit arrest ook de opzetclausule toegepast ondanks de aanwezigheid van geestesstoornis bij de verzekerde. In tegenstelling tot deze uitspraken zijn er ook andere uitspraken die het beroep op de opzetclausule verwerpen omdat er geen sprake is van opzettelijk handelen aangezien het element ‘willens en wetens’ ontbreekt. Ik zal één uitspraak ter illustratie weergeven. In het vonnis van de Rechtbank Utrecht van 16 januari 2001 heeft de rechter geoordeeld dat er geen sprake van opzet kan zijn wanneer het verweer gevoerd wordt dat de verzekerde niet willens en wetens handelde, maar verkeerde in een situatie van geestelijke ontoerekeningsvatbaarheid. Onder die omstandigheden kan er immers geen sprake zijn van opzet in de zin van de clausule.15 Zoals blijkt uit voorgaande arresten, bestaan er verscheidene meningen over het toepassen van de opzetclausule bij geestesstoornis. Zo stelt Keijzer-de Korver dat in de rechtspraak deze vraag al vaker aan bod was gekomen, maar hoe dat de rechters tegen deze materie aankijken is nog steeds onzeker.16 Waarom wordt bij het ene geval wel de opzetclausule toegepast en bij het andere geval niet, waarom zijn er afwijkende uitspraken door de verschillende rechters over deze materie?
12
A.Krispijn, ‘Opzetclausuel en psychische gesteldheid van de schadeveroorzaker’, Bedrijfsjuridische berichten 2008, nr.17. 13 Hoge Raad 26 oktober 2001, NJ 2002, 216. 14 Hoge Raad 21 december 2007, RvdW 2008, 51. 15 J.H. Wansink, ‘De algemene aansprakelijkheidsverzekering’, Deventer: Kluwer 2006, p. 292. 16 M. Keijzer-de Korver, ‘Aansprakelijkheidsverzekering: Toepassing opzetclausule ondanks geestesstoornis’, Jutd 2008, nr. 2.
9
Mijn onderzoek richt zich op de nieuwe opzetclausule. Ik ga onderzoeken in welke gevallen de nieuwe opzetclausule bij situatie van geestesstoornis ingeroepen mag worden. Omdat er onduidelijkheden zijn met betrekking tot het toepassen van de opzetclausule bij geestesstoornis in de praktijk en in de rechtspraak, wil ik gaan onderzoeken hoe deze onduidelijkheid opgelost kan worden. Dit kan opgelost worden door bijvoorbeeld een uitsluiting op te nemen in de polisvoorwaarden of een nieuwe formulering te geven aan de huidige opzetclausule. Dit onderzoek draagt bij aan het vinden van een daadwerkelijke oplossing voor de problemen in de huidige verzekeringspraktijk. Mijn hoofdvraag luidt:
In hoeverre is het wenselijk om ´opzet´ bij geestesstoonis in het verzekeringsrecht te verzekeren? De vraag naar de wenselijkheid wordt rechtshistorisch ingekaderd, zodat ik criteria ontleen aan de vergelijking met het verleden en de afwegingen die toen zijn gemaakt bij het tot stand komen van de opzetclausule. Ik maak gebruik van beschrijvend onderzoek, aan de hand van literatuuronderzoek beschrijf ik het probleem van de opzetclausule. In dit onderzoek analyseer ik de achtergrond van de opzetclausule. Daarbij maak ik gebruik van wetten, jurisprudentie, tijdschriften en handboeken. Voorts kan dit onderzoek worden beschouwd als theoretisch onderzoek, aangezien ik een analyse maak in welke gevallen de nieuwe opzetclausule ingeroepen mag worden en wat de voorwaarden daarvoor zijn. Vervolgens ga ik een oplossing bedenken voor het voorkomen van de onduidelijkheid over de toepassing van de opzetclausule bij situaties van geestesstoornis. Hierbij kan men denken aan het ontwerpen van een nieuwe clausule of het uitbreiden van de huidige opzetclausule.
10
1.4
Subvragen & methoden
Uit de onderzoeksvraag vloeien enkele deelvragen voort. Deze deelvragen zullen in het navolgende worden uiteengezet. Per vraag wordt ook de daarvoor te gebruiken methode van onderzoek vermeld. 1. Hoe is het verzekeringsrecht tot stand gekomen? Deze vraag zal door middel van literatuuronderzoek worden beantwoord. 2. Hoe wordt opzet in het verzekeringsrecht wettelijk geregeld? Bij deze vraag wordt de wettekst onderzocht, met name zal artikel 7:952 Burgerlijk wetboek onderzocht worden. Tevens zal ik enkele rechterlijke uitspraken bespreken om dit artikel nader toe te lichten. 3. Wat houdt de opzetclausule in het verzekeringsrecht in? Deze vraag zal door middel van literatuurstudie beantwoord worden. Hierbij raadpleeg ik het Standaardpolismodel van zowel AVP 1992 als de AVP 2000. Daarbij ga ik onderzoeken wat de achterliggende doelstellingen waren van Het Verbond van Verzekeraars bij het tot stand komen van de nieuwe opzetclausule. 4. In hoeverre is opzettelijk veroorzaakte schade verzekerbaar? Deze vraag zal beantwoord worden door middel van empirisch onderzoek en literatuurstudie. Voor het empirische onderzoek heb ik het verzekeringsbeleid nodig. Het beleid van verzekeraars waarin wordt aangeven bij welke gevallen de opzetclausule toegepast mag worden. Vervolgens ga ik toetsen of dit beleid in overeenstemming is met de rechtelijke uitspraken en de wet. 5. Hoe wordt verzekeringsrechtelijke opzet vastgesteld bij psychische stoornissen? Deze vraag zal beantwoord worden door middel van empirisch onderzoek, literatuurstudie en rechtelijke uitspraken. Bij deze vraag zijn er verschillende uitspraken te raadplegen. Elke uitspraak geeft een ander oordeel over deze kwestie. Ik zal in het bijzonder kijken wat de verhouding is tussen al deze uitspraken en hoe er
11
mee wordt omgegaan in de praktijk. Hoe kijken de verschillende auteurs hier tegenaan en wat zeggen de verschillende rechters hierover. Tenslotte wordt een conclusie getrokken waarin de hoofdvraag wordt beantwoord en waarna aanbevelingen volgen aan de verzekeraars, en eventueel de rechterlijke macht, over hoe de clausule aangepast kan worden c.q te wijzigen zodat er meer duidelijkheid bestaat bij het toepassen van de opzetclausule bij situaties van geestesstoornis.
1.5
Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie
Verzekering heeft in de samenleving een belangrijke betekenis omdat de verzekering mogelijkheden biedt om financiële gevolgen van risico’s die zich verwezenlijken, op te vangen.17 Gezien de functie die de aansprakelijkheidsverzekering in het maatschappelijk verkeer vult, spelen dader- en slachtofferbescherming een belangrijke rol.18 Immers, daar waar de dader geen dekking heeft op grond van de opzetclausule zal de financiële bescherming van het slachtoffer een illusie worden, aldus advocaat Vos. 19 Aan de hand van dit onderzoek probeer ik een maatschappelijk aanvaardbaar evenwicht te vinden tussen dader- en slachtofferbescherming. De aansprakelijkheidsverzekeraars kunnen niet altijd alle handelingen onder de dekking opnemen, er zijn uitzonderingen. Echter die uitzonderingen, ofwel de gevallen die niet onder de opzetclausule vallen, probeer ik in kaart te brengen. Resultaten en aanbevelingen uit dit onderzoek dienen een bijdrage te leveren aan een duidelijke weergave van het beroep op de opzetclausule. De maatschappelijke relevantie van dit onderzoek is dat een bijdrage wordt geleverd aan de praktijk, de samenleving die betrokken kan raken bij de aansprakelijkheidsverzekering. Door middel van dit onderzoek probeer ik de (nieuwe) opzetclausule nadere vorm te geven.
17
P.L. Wery & M.M. Mendel, ‘Hoofdzaken verzekeringsrecht’, Deventer: Kluwer 2010, p. 3. T. Hartlief & M.M. Mendel, ‘Verzekering en maatschappij: juridische beschouwingen over de maatschappelijke rol van verzekeringen en verzekeringsmaatschappijen’, Deventer: Kluwer 2000, p. 67. 19 H.T. Vos, ‘De gereviseerde opzetclausule’, AV&S 2000, 2. 18
12
De wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek is dat een bijdrage wordt geleverd aan een verbeterd inzicht in de betekenis van de (nieuwe) opzetclausule en tevens dat inzicht wordt verschaft in de uitspraken van de rechters. De verzekeraars moeten de opzetclausule redelijk toepassen. 20 Telkens zal van geval tot geval een afweging gemaakt moeten worden. 21 Door inzicht te krijgen in de rechtelijke uitspraken probeer ik te achterhalen wanneer er sprake is van een redelijke toepassing van de opzetclausule.
20 21
J.H. Wansink, ‘De algemene aansprakelijkheidsverzekering’, Deventer: Kluwer 2006, p. 290. J.H. Wansink, ‘De algemene aansprakelijkheidsverzekering’, Deventer: Kluwer 2006, p. 290.
13
Hoofdstuk 2:
Het verzekeringsrecht
Voor het uitwerken van mijn onderzoeksprobleem is het relevant om eerst kennis te hebben van het verzekeringsrecht. Daarom volgt in dit hoofdstuk een korte geschiedenis van het verzekeringsrecht, zodat men weet hoe de verzekering tot stand is gekomen. Daarna wordt besproken welke plaats het nieuwe verzekeringsrecht heeft gekregen in het Burgerlijk Wetboek. Omdat voorheen het verzekeringsrecht in het Wetboek van Koophandel geregeld was, is het relevant om te weten hoe het nieuwe verzekeringsrecht wordt geregeld in het Burgerlijk Wetboek. Vervolgens volgt er een korte uitleg van het begrip verzekeringsovereenkomst en zal daarbij aandacht worden besteed aan de functies van deze overeenkomst. Tenslotte wordt de aansprakelijkheidsverzekering besproken. Deze verzekering wordt besproken omdat ik het begrip opzet in de aansprakelijkheidsverzekering wil onderzoeken.
2.1
Geschiedenis van het verzekeringsrecht
Eerst zal ik een korte geschiedenis van het verzekeringsrecht geven zodat men weet hoe de verzekering is ontstaan. De verzekering vindt haar oorsprong voornamelijk in de zeehandel, aldus prof. Wery. Wie vroeger een schip had om daarmee eigen lading te vervoeren, liep door de vele gevaren in de zee groot risico zijn vermogen te verliezen.22 De verzekeringsovereenkomst was in de Oudheid niet bekend. 23 In de Middeleeuwen is de eerste schadeverzekering ontstaan. Schadeverzekering is een verzekering, die tot vergoeding van vermogenschade strekt en die door de verzekerde is geleden als gevolg van een onzeker voorval.24 Deze eerste schadeverzekering betreft de verzekering van zeeschepen en daarmee vervoerde goederen. Verzekering van zeeschepen hebben betrekking op zaken die bewegen en niet aan een vaste plaats gebonden zijn. 25 Later in de zestiende en zeventiende eeuw ontwikkelde zich naast de verzekering van zeeschepen de verzekering tegen het risico van brand. Brandverzekering dekt materiele schade
22
P.L. Wery & M.M. Mendel, ‘Hoofdzaken verzekeringsrecht’, Deventer: Kluwer 2010, p. 1. M. Fontaine, ‘Verzekeringsrecht’, Brussel: Larcier 1999, p. 5. 24 P.F. Claes, ‘Assurantiebegrippenlijst’, Deventer: Kluwer 2000, p. 183. 25 P.F. Claes, ‘Assurantiebegrippenlijst’, Deventer: Kluwer 2000, p. 204. 23
14
als gevolg van brand en andere soortgelijke gevaren, zoals blikseminslag en explosie. 26 De overheid bemoeide zich met de zeeverzekering en later ook met de brandverzekering. In Nederland gebeurde dit in de zestiende eeuw door de plakkaten en ordonnanties van de Spaanse heersers en later door ordonnanties van plaatselijke overheden. Het doel van deze regelingen was vooral gelegen in het tegengaan van fraude, zowel door de verzekeraar als de verzekerde.27 In die tijd hadden de verzekeringen nog geen sociale functie. Verzekeraars waren handelaars die vrij wilden zijn in het bepalen van de risico’s die zij wilden verzekeren.28 In 1809 gaf Lodewijk Napoleon opdracht tot het ontwerpen van een Wetboek van Koophandel.29 Dit ontwerp was beperkt en had voornamelijk betrekking op de verzekering van zeeschepen. Dertig jaar later werd het ontwerp uitgebreid met andere soorten verzekeringen. In 1838 kreeg Nederland een algemeen geldend, gecodificeerd verzekeringsrecht in het Wetboek van Koophandel.30 De inhoud van dit geldend recht is gedeeltelijk terug te voeren op Oud Vaderlands recht en Frans recht. Dit boek had niet alleen betrekking op de verzekering van zeeschepen maar waren op alle soorten verzekeringstypen van toepassing. De wetgever achtte een nieuwe bepaling wenselijk omdat de verzekeringspraktijk zich tot veel verschillende takken heeft uitgebreid, terwijl men vroeger alleen de zeeverzekering op het oog had.31 Door middel van het Wetboek van Koophandel heeft de wetgever de verschillende soorten verzekeringen onder één boek gebracht. Het verzekeringsrecht heeft zich onder de gelding van het Wetboek van Koophandel vooral ontwikkeld op grond van de overeengekomen polisvoorwaarden. 32 Zoals reeds gezegd waren verzekeraars handelaars die vrij wilden zijn in het bepalen van de risico’s die zij wilden verzekeren. Dit wordt ook wel aangeduid als polissenrecht. Zo geeft Hendrikse ook aan dat
26
P.F. Claes, ‘Assurantiebegrippenlijst’, Deventer: Kluwer 2000, p. 37. Hendrikse, Van Huizen & Rinkes, ‘Nieuw verzekeringsrecht praktich belicht’, Deventer: Kluwer 2005, p. 2. 28 Hendrikse, Van Huizen & Rinkes, ‘Nieuw verzekeringsrecht praktich belicht’, Deventer: Kluwer 2005, p. 2. 29 Hendrikse, Van Huizen & Rinkes, ‘Nieuw verzekeringsrecht praktich belicht’, Deventer: Kluwer 2005, p. 2. 30 Asser/Clausing & Wansink, ‘Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht, Bijzondere overeenkomsten, Deel VI, De Verzekeringsovereenkomst’, Deventer: Kluwer 1998, p. 6. 31 H.J.G. van Huizen, ‘Grondslagen van het verzekeringsrecht: Naar nieuw recht’, Den Haag: Sdu Uitgevers 2010, p. 115. 32 Asser/Clausing & Wansink, ‘Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht, Bijzondere overeenkomsten, Deel VI, De Verzekeringsovereenkomst’, Deventer: Kluwer 1998, p. 7. 27
15
verzekeringsrecht polissenrecht is.33 Dit betekent dat in de polis de rechten en plichten van de partijen zijn vastgelegd en bepalingen zijn opgenomen die de uitvoering van de overeenkomst regelen. Daarom waren de meeste bepalingen in het Wetboek van Koophandel van regelend recht, zodat de verzekeraar vrij kan zijn om van de wettelijke regeling af te wijken. Het verzekeringsecht is nog steeds voor een groot deel polissenrecht op grond van het Burgerlijk Wetboek. De meeste bepalingen in het Wetboek van Koophandel waren van regelend recht, maar er waren ook bepalingen van dwingend recht. Dat betekent dat de verzekeraar niet van de wettelijke regeling mag afwijken. Sommige bepalingen, bijvoorbeeld de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 251 WvK (eigen schuld), heeft een belangrijke rol gespeeld bij de vraag hoe de verzekering tot stand is gekomen en wat de verzekering inhoudt. Naast het Wetboek van Koophandel zijn er andere wetten tot stand gekomen die met enkele dwingendrechtelijke bepalingen de vrijheid van verzekeraars beperken, hierbij valt te denken aan de verplichte verzekering van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen waarbij deze wet voorschrijft voor welke risico’s de verzekering dekking moet verlenen, en de verplichte ziektekostenverzekering waarbij een acceptatieplicht geldt op de verzekeraars ten aanzien van bepaalde groepen van personen. Na het totstandkomen van het Wetboek van Koophandel heeft de verzekeringsovereenkomst een sociale functie gekregen; de verzekering biedt zekerheid aan het individu door risico’s die hij in het maatschappelijk verkeer loopt en die hij zelf niet kan dragen, af te wentelen op een collectiviteit.34
33 34
Henrikse, Van Huizen & Rinkes, ‘Nieuw verzekeringsrecht praktich belicht’, Deventer: Kluwer 2005, p. 19. J.H. Wansink, ‘Het nieuwe verzekeringsrecht: Titel 7.17 BW belicht’, Deventer: Kluwer 2005, p. 3.
16
2.2
Totstandkoming titel 7.17 BW
Halverwege de vorige eeuw ontstond de gedachte dat het Wetboek van Koophandel niet meer voldeed en dat de verzekeringsovereenkomst geregeld zou moeten worden als een bijzondere overeenkomst, onderdeel uitmakend van Boek 7 van het nieuwe BW.35 In 1972 verscheen het voorontwerp voor Boek 7 Nieuw BW, waarin de titels 17 (verzekering) en 18 (lijfrente) geredigeerd en toegelicht waren door T.J. Dorhout Mees.36 In 1986 verscheen het regeringsvoorstel voor de wet tot vaststelling van de titels 17 en 18 NBW. In 2000 had de minister een nota van wijziging ingediend met betrekking tot dit wetsvoorstel. In 2003 werd door de Tweede Kamer, en in 2005 door de Eerste Kamer, het gewijzigde wetsvoorstel aanvaard. De titels 7.17 en 7.18 BW zijn in 2006 in werking getreden. In Boek 3 en Boek 6 BW zijn de algemene regels vastgesteld met betrekking tot het sluiten en of uitvoeren van een overeenkomst. In afdeling 7.17 BW zijn de meer specifieke regels vastgesteld met betrekking tot de overeenkomst van verzekering. Dit betekent dat de Boeken 3 en 6 BW ook van toepassing zijn op de verzekeringsovereenkomst. Dit brengt mee dat ook de begrippen ‘goede trouw’ en ‘redelijkheid en billikheid’ van belang zijn voor het verzekeringsrecht. In het bovenstaande is uitgelegd hoe het nieuwe verzekeringsrecht, titel 7.17 BW is tot stand gekomen. Nu rijst de vraag wat het verschil is tussen het Wetboek van Koophandel en het Burgerlijk Wetboek? En wat betekent dit verschil voor de verzekeraar en of de consument? Eind 2005 had de verzekeraar op grond van het Wetboek van Koophandel een grote vrijheid om van het wettelijke verzekeringsrecht af te wijken. Onder het nieuwe recht, titel 7.17 BW, is die vrijheid minder groot nu deze regeling veel dwingendrechtelijke bepalingen kent.37 Het doel van deze dwingendrechtelijke bepalingen in titel 7.17 BW is dat niet de bescherming van de 35
Hendrikse, Van Huizen & Rinkes, ‘Nieuw verzekeringsrecht praktich belicht’, Deventer: Kluwer 2005, p. 3. Asser/Clausing & Wansink, ‘Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht, Bijzondere overeenkomsten, Deel VI, De Verzekeringsovereenkomst’, Deventer: Kluwer 2007, p. 10. 37 Hendrikse, Van Huizen & Rinkes, ‘Nieuw verzekeringsrecht praktich belicht’, Deventer: Kluwer 2005, p. 19. 36
17
verzekeraar voorop staat maar die van de verzekerde en dat brengt mee dat het aantal dwingendrechtelijke bepalingen aanzienlijk is toegenomen. De laatste bepaling van elke afdeling van titel 7.17 BW vermeldt in hoeverre de voorafgaande bepalingen dwingend recht bevatten. De wetgever heeft ervoor gekozen om in titel 7.17 BW de consument als zwakste partij te beschermen door middel van dwingend recht.38
2.3
De verzekeringsovereenkomst
Nu duidelijk is hoe het verzekeringsrecht tot stand is gekomen, is het nu relevant om te weten wat een verzekeringsovereenkomst is en waar die overeenkomst geregeld is in de wet. Het verzekeringsrecht bestaat uit rechtsregels die de onderlinge verhouding regelt tussen de verzekeraar en de verzekeringsnemer. In artikel 7:925 lid 1 BW wordt een definitie gegeven van het begrip verzekeringsovereenkomst. Ingevolge art. 7:925 BW is de verzekering een overeenkomst waarbij de ene partij, de verzekeraar, zich tegen het genot van premie jegens haar wederpartij, de verzekeringnemer, verbindt tot het doen van een of meer uitkeringen, en bij het sluiten van de overeenkomst voor partijen geen zekerheid bestaat, dat, wanneer of tot welk bedrag enige uitkering moet worden gedaan, of ook hoe lang de overeengekomen premiebetaling zal duren. De verzekeringsovereenkomst is dus wettelijk geregeld in art. 7:925 BW, in hoofdstuk 1.4 zal ik de functies van deze overeenkomst bespreken. Maar om de functies te bespreken wil ik eerst uitleggen wat precies een verzekering is. Een verzekering is een systeem van zowel risico-overdracht als risico-spreiding, aldus Claes.39 Door het bij elkaar brengen van een grote groep risico-eenheden kan de verzekeraar de waarschijnlijkheid voorspellen van schades of verliezen als gevolg van onzekere voorvallen voor de groep als geheel en aldus deze schade en verliezen gelijkmatig over de hele groep verdelen. 40
38
N. Vloemans, ‘Verzekering en consument: preadvies 2005’, Amstelveen: deLex 2007, p. 17. P.F. Claes, ‘Assurantiebegrippenlijst’, Deventer: Kluwer 2000, p. 215. 40 P.F. Claes, ‘Assurantiebegrippenlijst’, Deventer: Kluwer 2000, p. 215. 39
18
Het risico waarvoor men een verzekering afsluit, ontstaat niet door het sluiten van de verzekeringsovereenkomst, maar wil men juist via de verzekering beheersbaar maken.41
2.4
Functies van de verzekeringsovereenkomst
Een verzekeringsovereenkomst heeft drie functies die in de maatschappij een rol spelen. De eerste functie betreft de sociale functie. De sociale functie ziet op de zekerheid die verzekering biedt aan de verzekerde door risico’s die hij in het maatschappelijk verkeer loopt en die hij niet zelf kan dragen, af te wentelen op een collectiviteit.
42
De tweede functie betreft het
vertrouwensbeginsel. Bij het vertrouwensbeginsel brengt de aard van de verzekering mee dat de verzekeraar zowel bij het sluiten van de overeenkomst als bij de verwezenlijking van het risico in hoge mate afhankelijk is van door de verzekerde verschafte informatie.43 De verzekeraar moet dus vertrouwen op de juistheid van de gegevens die aangeleverd worden door de verzekerde. De derde functie betreft het indemniteitsbeginsel. Het indemniteitsbeginsel houdt in dat de overeenkomst van schadeverzekering dient te strekken tot vergoeding van vermogensschade die de verzekerde zou kunnen lijden en dient niet de strekking te hebben dat de verzekerde vergoeding zal ontvangen waardoor hij in een duidelijke voordeliger positie zou geraken.44 Dit beginsel is tevens vastgelegd in art. 7:960 BW: ‘de verzekerde zal krachtens de verzekering geen vergoeding ontvangen waardoor hij in een duidelijk voordeliger positie zou geraken’. Nu duidelijk is wat de functies van de verzekeringsovereenkomst zijn, wil ik in de volgende paragraaf de twee hoofdsoorten verzekeringen in het verzekeringsrecht bespreken.
2.5
Schadeverzekering versus sommenverzekering
In deze paragraaf bespreek ik de twee hoofdsoorten verzekeringen omdat mijn onderzoek gericht is op één van deze hoofdsoort verzekering, namelijk de schadeverzekering. Er wordt in het Burgerlijk
Wetboek
twee
hoofdsoorten
verzekeringen
onderscheid,
namelijk
de
41
H.J.G. van Huizen, ‘Inleiding handelsrecht’, Deventer: Kluwer 2009, p. 77. J.H. Wansink, ‘Het nieuwe verzekeringsrecht: Titel 7.17 BW belicht’, Deventer: Kluwer 2005, p. 3. 43 J.H. Wansink, ‘Het nieuwe verzekeringsrecht: Titel 7.17 BW belicht’, Deventer: Kluwer 2005, p. 3. 44 S.J. Plemp, ‘Verzekeringsrecht: naar titel 7.17 BW’, Groningen: Nijhoff 2005, p. 56. 42
19
schadeverzekering en de sommenverzekering. In afdeling 2 en afdeling 3 van titel 7.17 BW wordt een definitie gegeven van de begrippen schadeverzekering en sommenverzekering. Ingevolge art. 7:944 BW is schadeverzekering de verzekering strekkende tot vergoeding van vermogensschade die de verzekerde zou kunnen lijden. En ingevolge art. 7:964 BW is sommenverzekering de verzekering waarbij het onverschillig is of en in hoeverre met de uitkering schade wordt vergoed. Zij is slechts toegelaten bij persoonverzekeringen en bij verzekeringen welke daartoe bij algemene maatregel van bestuur, zonodig binnen daarbij vast te stellen grenzen, zijn aangewezen. Het onderscheidend karakter van de schadeverzekering is dat er een directe relatie bestaat tussen de schadevergoeding en de door de verzekerde aantoonbare schade, conform het idemniteitsbeginsel en dit in tegenstelling tot de sommenverzekering, waarbij de verzekeraar een uitkering doet ongeacht de vraag of er (aantoonbaar) schade is geleden. indemniteitsbeginsel is bij een sommenverzekering niet van toepassing.
45
Het
Dit is niet van
toepassing bij de sommenverzekering omdat de uitkering geen verband heeft met de schade en kan hierdoor de verzekerde wel in een voordeliger positie worden gebracht. Kortom: bij schadeverzekering keert de verzekeraar uit wanneer de verzekerde als gevolg van een gedekte gebeurtenis schade heeft opgelopen en bij sommenverzekering keert de verzekeraar bij een gedekte gebeurtenis het overeengekomen bedrag uit. Het verschil tussen deze twee verzekeringen is dat bij sommenverzekering niet tot doel heeft de opgelopen schade te vergoeden maar het van tevoren afgesproken bedrag uit te keren, de verzekerde som. Het verschil tussen de schadeverzekering en de sommenverzekering is nu weergegeven, dit is gedaan om meer specifiek naar de aansprakelijkheidsverzekering te gaan, deze verzekering maakt onderdeel uit van de schadeverzekering. De aansprakelijkheidsverzekering is de verzekering waar mijn onderzoek over gaat. In de volgende paragraaf bespreek ik de aansprakelijkheidsverzekering die toebehoort tot de schadeverzekering.
45
P.F. Claes, ‘Assurantiebegrippenlijst’, Deventer: Kluwer 2000, p. 183.
20
2.6
De aansprakelijkheidsverzekering
Voor mijn onderzoek is het belangrijk om de aansprakelijkheidsverzekering te bespreken, dit omdat mijn probleem gericht is op een specifieke clausule die opgenomen is in de aansprakelijkheidsverzekering. In deze paragraaf leg ik uit wat deze verzekering inhoudt. Eén van de schadeverzekeringen is de aansprakelijkheidsverzekering. Kenmerkend voor de aansprakelijkheidsverzekering is dat gedekt wordt de aansprakelijkheid voor door derden geleden schade.46 De aansprakelijkheidsverzekering heeft tot doel het beschermen van het vermogen van de verzekerde tegen de gevolgen van de omstandigheid dat aan dat vermogen een schuld wordt toegevoegd uit hoofde van aansprakelijkheid.47 Aansprakelijkheidsverzekeringen bieden dekking voor de financiële risico’s die verzekerden lopen indien zij schade toebrengen aan anderen en tot vergoeding van die schade worden aangesproken.48 Zoals reeds aangegeven is titel 7.17 BW van toepassing op het verzekeringsrecht. In afdeling 1 van titel 7.17 BW wordt de algemene bepalingen geregeld van het verzekeringsrecht. In afdeling 2 van dezelfde titel staan bepalingen die van toepassing zijn op de schadeverzekeringen. In afdeling 2 van titel 7.17 BW zijn enkele bepalingen opgenomen die specifiek van belang zijn voor de aansprakelijkheidsverzekering, zoals de artikelen 7:953 en 7:954 BW. Omdat bij de verzekeringsovereenkomst sprake is van regelend recht, is bij de aansprakelijkheidsverzekeringen de polisvoorwaarden belangrijk. Verzekeraars maken gebruik van de polisvoorwaarden door een modelpolis te hanteren. De aansprakelijkheidsverzekeraars maken daarbij gebruik van de modelpolis AVP. In de polisvoorwaarden kunnen vervolgens clausules worden opgenomen. Een clausule is een bepaling die in de overeenkomst wordt opgenomen om een aantal punten uit de overeenkomst meer specifiek te regelen.49 Bij verzekeringsovereenkomsten wordt door middel 46
J.H. Wansink, ‘De algemene aansprakelijkheidsverzekering’, Deventer: Kluwer 2006, p. 25. R. Feunekes & F.H.E. van der Moolen, ‘BoomBasics: Verzekeringsrecht’, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2009, p. 89. 48 H.J.G. van Huizen, ‘Grondslagen van het verzekeringsrecht: Naar nieuw recht’, Den Haag: Sdu Uitgevers 2010, p. 193. 49 P.F. Claes, ‘Assurantiebegrippenlijst’, Deventer: Kluwer 2000, p. 45. 47
21
van clausules de standaarddekking van de polis uitgebreid of beperkt of worden speciale eisen gesteld.50 In de polis van de aansprakelijkheidsverzekering staat de zogenoemde opzetclausule. In de opzetclausule wordt schade als gevolg van opzettelijk handelen van dekking uitgesloten. Deze opzetuitsluiting is tevens wettelijk vastgelegd in artikel 7:952 BW. In hoofdstuk twee wordt de wettelijke uitsluiting opzet en roekeloosheid zoals vastgesteld in artikel 7:952 BW besproken. In hoofdstuk drie volgt de ontwikkeling van de opzetclausule die opgenomen is in de polisvoorwaarden van de aansprakelijkheidsverzekering. De opzetclausule bespreek ik omdat deze clausule het centrale onderwerp is van mijn onderzoek.
50
P.F. Claes, ‘Assurantiebegrippenlijst’, Deventer: Kluwer 2000, p. 45.
22
Hoofdstuk 3:
Wettelijk uitsluiting opzet en roekeloosheid
In dit hoofdstuk zal met name aandacht worden besteed aan artikel 7:952 BW. Artikel 7:952 BW luidt: ‘De verzekeraar vergoedt geen schade aan een verzekerde die de schade met opzet of door roekeloosheid heeft veroorzaakt’. Dit artikel betreft de wettelijke uitsluiting van opzet en roekeloesheid en is een belangrijk artikel voor mijn onderzoek om te bespreken. Eerst zal ik het begrip opzet uiteenzetten en vervolgens volgt het berip roekeloosheid.
3.1
Artikel 7:952 BW in de verzekeringsovereenkomst
De verzekeringsovereenkomst is een overeenkomst tot het afdragen van risico’s van verzekerde. De verzekeraar neemt tegen betaling van premie de risico’s over van de verzekerde, maar deze risico overdracht gaat niet zover dat ook opzet, eigen schuld van de verzekerde, verzekerd is.51 Ingevolge artikel 7:952 BW vergoedt de verzekeraar geen schade aan de verzekerde die de schade met opzet of door roekeloosheid heeft veroorzaakt. De schade die veroorzaakt is door opzet blijft dus voor rekening van de verzekerde. De vraag is wat hier het doel is van deze 52
opzetregeling. Volgens van Eijk-Graveland zitten hier twee benaderingswijzen achter:
“enerzijds een morele benaderingswijze; verzekering van opzet is maatschappelijk gezien onwenselijk omdat opzettelijk handelen laakbaar handelen is. Anderzijds kan een formele benaderingswijze worden gevolgd. Het verdraagt zich niet met het karakter van de overeenkomst tot risico-overdracht om opzet te verzekeren omdat bij opzettelijke schade niet van een risico gesproken kan worden.” Deze ratio wordt weergeven door Nolst Trenite als: risico impliceert onzekerheid en opzet impliceert zekerheid.53
51
J.C. van Eijk-Graveland, ‘Verzekerbaarheid van opzet in het schadeverzekeringsrecht’, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1999, p. 3. 52 J.C. van Eijk-Graveland, ‘Verzekerbaarheid van opzet in het schadeverzekeringsrecht’, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1999, p. 3. 53 J.G.L. Nolst Trenite, ‘Brandverzekering’, Haarlem 1921, p. 53,54.
23
3.2
Risico impliceert onzekerheid
Verzekering is een kansovereenkomst. Kenmerkend voor de verzekeringsovereenkomst is het element van onzekerheid. 54 In art. 7A:1811 oud BW wordt de verzekeringsovereenkomst aangemerkt als een kansovereenkomst waarbij het van een onzekere gebeurtenis afhangt of er tot uitkering wordt overgegaan. Een kansovereenkomst is een handeling waarvan de uitkomsten met betrekking tot voordeel en nadeel, hetzij voor alle partijen, hetzij voor een van de partijen, van een onzekere gebeurtenis afhangen.55 Tevens ingevolge art. 7:925 lid 1 moet er sprake zijn van een onzeker voorval. Een onzeker voorval houdt in dat een oorzaak die bij het sluiten van de verzekering voor beide partijen onzeker en onbekend was. Dus de schade die veroorzaakt wordt door opzet, is geen onzeker voorval voor één van de partijen. Wat is de ratio van artikel 7:952 BW? De ratio van de wettelijke uitsluiting is dat de verzekeraar tegen zorgeloosheid van de verzekerde wordt beschermd, de verzekeraar mag ervan uit gaan dat de verzekerden niet tekortschieten in de zorg ter voorkoming van schade.56 Het begrip opzet omvat verschillende gradaties. Welke opzetgradatie verzekerd kan worden door middel van de aansprakelijkheidsverzekering zal ik in de volgende paragraaf bespreken.
3.3 Het
Opzetgradaties verzekeringsrechtelijk begrip
opzet
kent verschillende
gradaties, variërend
van
voorwaardelijk opzet tot opzet als oogmerk. Het begrip opzet in art. 7:952 BW omvat drie vormen van opzet, namelijk: opzet als oogmerk, opzet als zekerheidsbewustzijn en voorwaardelijk opzet. Deze drie vormen van opzet komt hierna uitgebreid aan bod. 54
Asser/Clausing & Wansink, ‘Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht, Bijzondere overeenkomsten, Deel VI, De Verzekeringsovereenkomst’, Deventer: Kluwer 2007, p. 22. 55 H.J.G. van Huizen, ‘Inleiding handelsrecht’, Deventer: Kluwer 2009, p. 76. 56 Hoge Raad 19 juni 1992, NJ 1993,555.
24
3.3.1
Opzet als oogmerk
Opzet als oogmerk betekent het willens en wetens veroorzaken van schade. De gevolgen van de daad zijn beoogd door de dader. In het Bierglas-arrest57 heeft het hof een omschrijving gegeven aan het begrip opzet als oogmerk; ‘de schade welke met de daad is beoogd en ingevolge zijn voornemen wordt toegebracht’. Een voorbeeld van opzet als oogmerk is wanneer iemand een steen door de ruit gooit met de bedoeling om die ruit te vernielen. Een ander voorbeeld is dat iemand een ander slaat met de bedoeling om die ander letsel toe te brengen.
3.3.2
Opzet als zekerheidsbewustzijn
Opzet als zekerheidsbewustzijn is aan de orde als het oogmerk niet gericht is op het toebrengen van schade, maar voor de dader zeker is dat de schade het gevolg van zijn gedrag zal zijn, en hij laat zich daardoor niet van dit gedrag weerhouden.58 De gevolgen zijn niet beoogd maar zij zullen zeker intreden. Een voorbeeld van opzet als zekerheidsbewustzijn is het geval van Thomas van Bremerhaven. Hij had het plan om een goed verzekerd schip op volle zee tot ontploffing te brengen om zo de verzekeringsgelden te kunnen ontvangen. Zijn wil was niet gericht op het doden van de bemanning, maar dit was wel het zekere gevolg van zijn plan.59 Opzet als oogmerk en opzet als zekerheidsbewustwijn mag niet gedekt worden op grond van artikel 3:40 BW, de openbare orde en de goede zeden. Dit is ook overwogen in het Bierglasarrest. Zie verder in deze bijdrage voor een uitgebreide bespreking van dit arrest.
3.3.3
Voorwaardelijk opzet
Voorwaardelijk opzet is wanneer iemand door een gedraging zich willens en wetens blootstelt aan de aanmerkelijke kans dat daardoor schade zal ontstaan.60 Een voorbeeld van voorwaardelijk opzet is het geval dat ik mijn huis met vakantie verlaat en de buitendeur niet op slot doe, dan had ik de gevolgen daarvan, te weten grote kans op diefstal, behoren te voorzien. Ik had aan de 57
Hoge Raad 30 mei 1975, NJ 1976, 372. J.H.J. Teunissen & J.D. van de Meent, ‘Het schadeverzekeringsrecht in vogelvlucht’, Amsterdam: NIBE-SVV Uitgevers 2009, p. 65. 59 S.J. Plemp, ‘Verzekeringsrecht: naar titel 7.17 BW’, Groningen: Nijhoff 2005, p. 161. 60 Hoge Raad 19 februari 1985, NJ 1985, 633.
58
25
mogelijke gevolgen moeten denken, maar heb daaraan niet gedacht.61 Kortom, ik stel mij willens en wetens aan de aanmerkelijke kans op diefstal bloot. Bij voorwaardelijk opzet zijn er twee vormen van opzet te onderscheiden: -
Opzet als waarschijnlijkheidsbewustzijn; bij deze vorm opzet aanvaardt de dader de kans dat zijn gedrag waarschijnlijk tot schade zal leiden. De gevolgen zullen met hoge mate van waarschijnlijkheid intreden.
-
Opzet als mogelijkheidsbewustzijn: bij deze vorm van opzet aanvaardt de dader de kans dat zijn gedrag mogelijk tot schade zal leiden. De gevolgen zullen mogelijk intreden.
Deze twee vormen van voorwaardelijk opzet mogen wel gedekt worden onder de aansprakelijkheidsverzekering. Artikel 7:952 BW is van regelend recht en niet van dwingend recht. Dat betekent dat partijen de uitsluiting van lichtere schuldgraden kunnen overeenkomen.62 Dat betekent tevens dat partijen bij overeenkomst kunnen bepalen dat schade door voorwaardelijk opzet vergoedt kan worden. Verder dan voorwaardelijk opzet kan de dekking niet gaan. Het verzekeren van opzet als oogmerk en opzet als zekerheidsbewustzijn kan niet verzekerd worden omdat dit in strijd is met de openbare orde en de goede zeden op grond van art. 3:40 BW. De Hoge Raad overwoog dit in het Bierglas-arrest. 63 In paragraaf 2.4 wordt het Bierglas-arrest verder uitgewerkt.
3.4
Roekeloosheid
Zoals reeds vermeld, wordt ingevolge art. 7:952 BW geen schade vergoed aan de verzekerde die de schade door opzet of roekeloosheid is veroorzaakt. In de vorige paragraaf heb ik het begrip opzet besproken. In dit paragraaf bespreek ik het begrip roekeloosheid. Het begrip roekeloosheid in art. 7:952 BW ligt tussen opzet en merkelijke schuld en dit begrip roekeloosheid omvat zowel
61
J.C. van Eijk-Graveland, ‘Verzekerbaarheid van opzet in het schadeverzekeringsrecht’, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1999, p. 27. 62 J.H. Wansink, ‘Het nieuwe verzekeringsrecht: Titel 7.17 BW belicht’, Deventer: Kluwer 2005, p. 101. 63 HR 30 mei 1975, NJ 1976, 572.
26
bewust als onbewust handelen dan wel nalaten.64 Van bewuste roekeloosheid is sprake als de verzekerde zich de aanmerkelijke kans op schade van zijn handelen realiseert.65 In geval van onbewuste roekeloosheid is hij zich daarvan niet bewust.66 Nadrukkelijk is door de wetgever wel gekozen voor ‘roekeloosheid’ en niet voor ‘bewuste roekeloosheid’: dat wil zeggen dat zowel de bewuste als ook de onbewuste roekeloosheid onder de wettelijke uitsluiting van art. 7:952 BW valt. 67 Dit betekent dat van de verzekerde mag worden verwacht dat hij zich onthoudt van gedragingen waarvan hij weet of behoort te weten dat deze roekeloos is.68 Een voorbeeld waarbij er sprake is van roekeloosheid; een vrouw gaat vermoeid naar bed en valt in slaap terwijl zij in bed een sigaret rookt.69 Het begrip roekeloosheid is gelijk te stellen met grove schuld. Uit de kamerstukken70 bij titel 7.17 BW blijkt dat het begrip roekeloosheid inhoudelijk gelijk moet worden geacht aan het begrip grove schuld.71 Grove schuld is door de Hoge Raad omschreven als ‘in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van schuld’. 72 Men weet dat het gevolg zal intreden maar wil het niet. De verzekerde denkt dat het gevolg zal uitblijven. Deze roekloosheid wordt uitgesloten van dekking ingevolge art. 7:952 BW, echter omdat het regelend recht is heeft de verzekeraar wel de mogelijkheid om roekeloosheid te verzekeren. Zoals reeds gezegd ligt roekeloosheid tussen opzet en merkelijke schuld. Merkelijke schuld wordt dus gezien als een minder verwijtbare graad van schuld dan roekeloosheid. Merkelijke schuld is door de Hoge Raad omschreven als een ‘ernstige mate van schuld’.73 Deze schuld wordt niet uitgesloten van dekking in art. 7:952 BW en is dus gedekt. Echter, op grond van regelend recht is afwijking mogelijk in de polis en kan merkelijke schuld wel uitgesloten worden van dekking. 64
J.H. Wansink, ‘Het nieuwe verzekeringsrecht: Titel 7.17 BW belicht’, Deventer: Kluwer 2005, p. 106. S.J. Plemp, ‘Verzekeringsrecht: naar titel 7.17 BW’, Groningen: Nijhoff 2005, p. 153. 66 S.J. Plemp, ‘Verzekeringsrecht: naar titel 7.17 BW’, Groningen: Nijhoff 2005, p. 153. 67 H.J.G. van Huizen, ‘Grondslagen van het verzekeringsrecht: Naar nieuw recht’, Den Haag: Sdu Uitgevers 2010, p. 115. 68 H.J.G. van Huizen, ‘Inleiding handelsrecht’, Deventer: Kluwer 2009, p. 102. 69 Rechtbank Utrecht 21 september 1994, S&S 1996, 20. 70 Kamerstukken II 1999-2000, 19 529, nr. 5, p. 31. 71 H.J.G. van Huizen, ‘Grondslagen van het verzekeringsrecht: Naar nieuw recht’, Den Haag: Sdu Uitgevers 2010, p. 115. 72 Hoge Raad 12 maart 1954, NJ 1955, 386. 73 Hoge Raad 17 juni 1988, NJ 1988, 966. 65
27
3.5
Conclusie
Voor de aansprakelijkheidsverzekering maakt de Hoge Raad in het Bierglas-arrest 74 een uitzondering op de regel van art. 7:952 BW.
75
Bij een verzekering tegen wettelijke
aansprakelijkheid is dekking mogelijk van lichte schuld tot en met voorwaardelijk opzet.76 Opzet als oogmerk en opzet als zekerheidsbewustzijn valt dus hier niet onder. Voorwaardelijk opzet en roekeloosheid in art. 7:952 BW zijn dus niet van toepassing op de aansprakelijkheidsverzekering. Roekeloos gedrag kan namelijk leiden tot aansprakelijkheid en de aansprakelijkheidsverzekering beoogt juist dekking te bieden tegen de financiële gevolgen
daarvan, tenzij de
verzekeringsvoorwaarden anders bepalen.77 In beginsel zijn de partijen, de verzekeraar en de verzekerde, vrij om met elkaar te onderhandelen De wet regelt niet wat gedekt moet worden. Met andere woorden de partijen hebben contractvrijheid. Echter in de polis staan uitsluitingen. Één van de uitsluiting is eigen schuld (opzet), artikel 7:952 BW. De verzekeraar maakt gebruik van de wettelijke regeling opzet in artikel 7:952 BW door een opzetclausule te formuleren en deze clausule op te nemen in de polisvoorwaarden van de verzekeringsovereenkomst. In het volgende hoofdstuk wordt de ontwikkeling van de opzetclausule besproken die opgenomen is in de polisvoorwaarden van de aansprakelijkheidsverzekering.
74
Hoge Raad 30 mei 1975, NJ 1976, 572. H.J.G. van Huizen, ‘Grondslagen van het verzekeringsrecht: Naar nieuw recht’, Den Haag: Sdu Uitgevers 2010, p. 118. 76 H.J.G. van Huizen, ‘Grondslagen van het verzekeringsrecht: Naar nieuw recht’, Den Haag: Sdu Uitgevers 2010, p. 118. 77 S.J. Plemp, ‘Verzekeringsrecht: naar titel 7.17 BW’, Groningen: Nijhoff 2005, p. 155. 75
28
Hoofdstuk 4:
De ontwikkeling van de opzetclausule
In het vorige hoofdstuk kwam de wettelijke regeling opzet en roekeloosheid aan de orde. De verzekeraar kan gebruik maken van de wettelijke opzetuitsluiting door een clausule in de aansprakelijkheidsverzekering op te nemen. In dit hoofdstuk zal ik de opzetclausule zoals die opgenomen is in de aansprakelijkheidsverzekering bespreken. Maar eerst volgt een korte schets van de ontwikkeling die de opzetclausule de afgelopen jaren heeft doorgemaakt. Er zal worden aangegeven welke weg het Verbond van Verzekeraars heeft gevolgd om, naar aanleiding van het arrest Aegon/Van der Linden78, de opzetclausule aan te passen aan de veranderingen die zich de afgelopen jaren in de maatschappij hebben voorgedaan.
4.1
Oude opzetclausule
In 1838 heeft de wetgever een bepaling opgesteld waarin wordt bepaald dat er een verval van dekking is wanneer de schade ontstaan is door eigen schuld van verzekerde. Deze uitsluiting is neergelegd in artikel 279 Wetboek van Koophandel. Voor de verzekeraar is de bepaling, eigen schuld van de verzekerde, een belangrijke afwijzingsgrond voor een vordering tot uitkering van schade. Deze afwijzingsgrond betekent dat de verzekeraar niet uitkeert omdat het schadevoorval door een gedraging van de verzekerde is ontstaan. Deze uitsluiting is niet alleen in art. 279 WvK geregeld maar ook in art. 3:40 BW. Dit is door de Hoge Raad in het Bierglas-arrest79 overwogen. De rechter overwoog in dat arrest dat opzettelijk veroorzaakte schade in strijd is met de openbare orde en goede zeden, ingevolge art. 3:40 BW. Verder oordeelde de Hoge Raad in het Bierglasarrest80 dat het verzekeren van voorwaardelijk opzet niet in strijd is met de openbare orde en de goede zeden.81 Maar wel de andere vormen van opzet, namelijk: opzet als oogmerk en opzet als zekerheidsbewustzijn.
78
Hoge Raad 6 november 1998, NJ 1999, 220. Hoge Raad 30 mei 1975, NJ 1976, 572. 80 Hoge Raad 30 mei 1975, NJ 1976, 572. 81 J.H. Wansink, ‘Het nieuwe verzekeringsrecht: Titel 7.17 BW belicht’, Deventer: Kluwer 2005, p. 13. 79
29
4.1.1
Bierglas-arrest
Na het Bierglas-arrest
82
waarin geoordeeld werd dat opzet met oogmerk en opzet als
zekerheidsbewustzijn in strijd is met de openbare orden en goede zeden om te verzekeren, hebben verzekeraars besloten om deze uitsluiting op te nemen in de aansprakelijkheidsverzekering. Sinds dit arrest hebben de verzekeraars een clausule opgenomen in de polisvoorwaarden van de aansprakelijkheidsverzekering waarin aansprakelijk wordt uitgesloten voor schade die opzettelijk door verzekerde is veroorzaakt. De clausule luidde:
‘uitgesloten is de aansprakelijkheid van een verzekerde voor schade, die voor hem het beoogde of zekere gevolg is van zijn handelen of nalaten.’ 83 Van Eijk-Graveland stelt dat het vanouds een ongeschreven regel is dat een verzekering van opzettelijk veroorzaakte schade in strijd is met de openbare orde en de goede zeden.84 De Hoge Raad aanvaardde in het Bierglas-arrest de ongeschreven rechtsregel dat aansprakelijkheid voor door verzekerde opzettelijk veroorzaakte schade in beginsel geen gedekte gebeurtenis is op de verzekering. In dit arrest overwoog de Hoge Raad dat een aansprakelijkheidsverzekering geen dekking biedt tegen schade die opzettelijk is veroorzaakt en ook niet tegen schade die is veroorzaakt door opzet met zekerheidsbewustzijn, dus een handelen waarbij het voor de dader zeker moet zijn geweest dat de schade eruit zou voortvloeien. 85 Met de geformuleerde opzetclausule wordt voorwaardelijk opzet niet uitgesloten, de verzekeraar dient dus hiervoor dekking te verlenen. Dit was niet bedoeld door de verzekeraars, zij wilden alle opzettelijk toegebrachte schade van dekking uitsluiten. Dit arrest had dus niet het gewenste effect voor de verzekeraar, namelijk met een opzetclausule wilde de aansprakelijkheidsverzekeraar de dekking voor opzettelijk veroorzaakte schades beperken tot de gevallen die voor hem nog verzekerbaar
82
Hoge Raad 30 mei 1975, NJ 1976, 572. Standaardpolismodel AVP 1992. 84 J.C. van Eijk-Graveland, ‘Verzekerbaarheid van opzet in het schadeverzekeringsrecht’, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1999, p. 1. 85 R. Feunekes & F.H.E. van der Moolen, ‘BoomBasics: Verzekeringsrecht’, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2009, p. 90. 83
30
zijn.86 Na dit arrest werd een een ander arrest gewezen met betrekking tot het toepassen van de opzetclausule.
4.1.2
Van Enter/Ennia-arrest
In het arrest Enter/Ennia87 is door de Hoge Raad ingegaan op de opzetclausule waarin uitgesloten wordt ‘de aansprakelijkheid van de verzekerde voor schade die voor hem het beoogde of zekere gevolg is van zijn handelen of nalaten’. De Hoge Raad overwoog dat deze clausule subjectief dient te worden uitgelegd, nu daarin de woorden ‘voor hem’ in de clausule worden vermeldt.88 Er moet dus worden bewezen dat de schade ‘voor hem’ het beoogde of zekere gevolg van zijn handelen is geweest, een redelijk voorzienbaar gevolg is onvoldoende.89 De verzekeraar moet dus het begrip opzet subjectief uitleggen, dat wil zeggen dat de verzekeraar dient te bewijzen dat het gevolg door de dader is beoogd. Dit is tevens ook overwogen in het arrest NationaleNederlanden/Veerman-arrest.90
4.1.3
Nationale-Nederlanden/Veerman-arrest
In het Nationale- Nederlanden/Veerman-arrest 91 heeft de Hoge Raad de opzetclausule subjectief uitgelegd. In deze zaak ging het om de vraag of een aansprakelijkheidsverzekeraar zich op de opzetclausule kan beroepen, indien de schade veel ernstiger is dan redelijkerwijs was te verwachten na de gedraging van de verzekerde.92 De Hoge Raad overwoog dat een beroep van de verzekeraar op de clausule in dat geval niet op kan gaan, omdat, hoewel deze schade ernstig was, zij door de onvoorzienbaarheid van juist het onverwacht ernstige gevolg, niet als het door de verzekerde beoogde of zekere gevolg van de gepleegde handeling kon worden beschouwd.93 De Hoge Raad heeft in dit arrest de opzetclausule anders geïnterpreteerd waardoor er een 86
S.J. Plemp, ‘Verzekeringsrecht: naar titel 7.17 BW’, Groningen: Nijhoff 2005, p. 161. Hoge Raad 11 november 1988, NJ 1989, 362. 88 R. Feunekes & F.H.E. van der Moolen, ‘BoomBasics, Verzekeringsrecht’, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2009, p. 90. 89 R. Feunekes & F.H.E. van der Moolen, ‘BoomBasics, Verzekeringsrecht’, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2009, p. 90. 90 Hoge Raad 18 oktober 1996, NJ 1997, 326. 91 Hoge Raad 18 oktober 1996, NJ 1997, 326. 92 R. Feunekes & F.H.E. van der Moolen, ‘BoomBasics, Verzekeringsrecht’, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2009, p. 91. 93 R. Feunekes & F.H.E. van der Moolen, ‘BoomBasics, Verzekeringsrecht’, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2009, p. 91. 87
31
onduidelijkheid is ontstaan voor de verzekeraars over de toepassing van de opzetclausule. In het navolgende arrest is er einde gemaakt aan deze onduidelijkheid.
4.1.4
Aegon/Van der Linden-arrest
De Hoge Raad heeft in het Aegon/Van der Linden-arrest 94 een einde gemaakt aan de onduidelijkheid die was ontstaan naar aanleiding van de subjectieve uitleg in het NationaleNederlanden/Veerman-arrest. De Hoge Raad heeft een andere uitleg gegeven aan de opzetclausule. Volgens de Hoge Raad dient de opzetclausule zo te worden uitgelegd dat van dekking slechts is uitgesloten de aansprakelijkheid van een verzekerde die het toegebracht letsel heeft beoogd of zich er van bewust was dat dit letsel het gevolg van zijn handelen zou zijn ontstaan. Concreet betekent dit dat een beroep van de verzekeraar op de opzetclausule niet opgaat, indien de handeling weliswaar opzettelijk is geschied, maar deze opzet niet gericht is geweest op de ontstane schade.95 Kortom, de opzet moet gericht zijn op de schade en niet op de daad. Naar aanleiding van deze beperkte uitleg van de Hoge Raad heeft het Verbond van Verzekeraars als reactie op het Aegon/Van der Linden-arrest instructies gegeven om de aanbeveling voor de standaard opzetclausule in januari 2000 aan te passen.
4.2
Nieuwe opzetclausule
Eind 1997 heeft het Verbond van Verzekeraars naar aanleiding van het arrest Aegon/Van der Linden aanbevelingen gegeven om de opzetclausule aan te passen. Vervolgens heeft de aanpassing er toe geleid dat een nieuwe uitsluitingsclausule wordt geformuleerd. De opzetclausule is na ongeveer twintig jaar herzien. De tekst van de nieuwe opzetclausule luidt:
94
Hoge Raad 6 november 1998, NJ 1999, 220. R. Feunekes & F.H.E. van der Moolen, ‘BoomBasics, Verzekeringsrecht’, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2009, p. 91. 95
32
‘Niet gedekt is de aansprakelijkheid van een verzekerde voor schade veroorzaakt door en/of voortvloeiende uit zijn/haar opzettelijk en tegen een persoon of zaak gericht wederrechtelijk handelen.’ 96 De belangrijkste wijziging in de nieuwe opzetclausule is dat de opzet gekoppeld is aan de gedraging zelf terwijl in de oude opzetclausule de opzet gekoppeld was aan de schade, het gevolg van de gedraging. Dat betekent dat geen opzet op de schade meer nodig is maar wel opzet op de daad.
4.3
De ontwikkeling van de opzetclausule in de maatschappij
De opzetclausule heeft in de aansprakelijkheidsverzekering vooral aan maatschappelijke betekenis en bekendheid gewonnen waar het gaat om slachtofferbescherming. 97 Dit is mede gekomen omdat de rechter de opzetclausule beperkt uitlegt. Het karakter van Titel 7.17 BW is dat niet de bescherming van de verzekeraar voorop staat maar die van de verzekerde en dat brengt mee dat het aantal dwingendrechtelijke bepalingen aanzienlijk is toegenomen, vooral als het gaat om consumentenverzekering.98 Omdat de opzetclausule steeds beperkt wordt uitgelegd door de rechters kunnen de verzekeraars niet makkelijk op de opzetclausule beroepen. De Vries geeft aan dat het gevolg van de restrictieve uitleg is dat de verzekeraars dekking moeten bieden in die gevallen waar dat nimmer de bedoeling is geweest.99 Volgens de Vries zou de oplossing voor het probleem inzake de slachtofferbescherming de invoering van een verplichte Wettelijke Aansprakelijkheidsverzekering (WA-verzekering) zijn conform de Wet Aansprakelijkheid Motorrijtuigen (WAM), waardoor niet langer de vermogensbescherming van de dader een hoofdrol zal spelen, maar de bescherming van
96
Standaardpolismodel AVP 2000. T. Hartlief & M.M. Mendel, ‘Verzekering en maatschappij: juridische beschouwingen over de maatschappelijke rol van verzekeringen en verzekeringsmaatschappijen’, Deventer: Kluwer 2000, p. 57. 98 J.H. Wansink, ‘Het nieuwe verzekeringsrecht: Titel 7.17 BW belicht’, Deventer: Kluwer 2005, p. 22. 99 M.R. de Vries, ‘AVP aangescherpt, Niet iedere ‘opzet’ is gedekt’, De Beursbengel, 2000-4, p. 22-27.
97
33
benadeelden, zoals dat ook het geval is bij de WAM.100 De oplossing zou in dit geval kunnen zijn wanneer de wetgever een dergelijke verplichte verzekering zou ontwikkelen voor iedereen. Dus de verplichting op iedereen om de aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten. De ontwikkeling die de opzetclausule de afgelopen jaren heeft doorgemaakt in de maatschappij, waren die ook door de verzekeraars beoogd? De verzekeraars beogen door middel van de opzetclausule duidelijk tot uitdrukking te brengen dat de gevolgen van crimineel gedrag niet gedekt zijn. Deze doelstelling wordt dan ook door zowel de oude opzetclausule als de nieuwe opzetclausule bereikt, en daarmee hebben de verzekeraars de ontwikkeling dan ook beoogd. Immers, de verzekeringsmaatschappijen hebben met de nieuwe opzetclausule geen breuk met het verleden beoogd maar slechts aanpassing van het dekkingsbereik willen bereiken in die zin dat extreme gevallen, waarbij met name gedacht wordt aan crimineel gedrag, niet langer onder de dekking vallen.101
100 101
M.R. de Vries, ‘De aangescherpte opzetclausule in de AVP’, PIV-Bulletin 2000, nr. 3. Rechtbank Utrecht 22 oktober 2008, LJN: BG 1570.
34
Hoofdstuk 5:
Opzetclausule en geestesstoornis
Nu wij weten dat ingevolge de nieuwe opzetclausule opzettelijk handelen niet gedekt is op de aansprakelijkheidsverzekering, rijst nu de vraag hoe het opzettelijk toegebrachte schade gezien kan worden in situaties van geestesstoornis. De vraag die centraal staat in dit hoofdstuk: hoe wordt de verzekeringsrechtelijke opzet vastgesteld bij psychische stoornissen? Om deze vraag te kunnen beantwoorden worden een aantal arresten besproken om aan te geven hoe de psychische opzet vastgesteld wordt in de praktijk en tevens wordt weergegeven hoe de rechters daarmee omgaan.
5.1
Opzet en verwijtbaarheid
In deze paragraaf bespreek ik hoe opzet in het verzekeringsrecht vastgesteld kan worden. Opzet impliceert verwijtbaarheid. Opzet ziet op het willen en wegens het willen treft de dader een ernstig verwijt.102 Verwijtbaarheid veronderstelt wilsvrijheid.103 Alleen wanneer iemand zijn wil in vrijheid kan vormen en diensovereenkomstig kan handelen, dan is er sprake van verwijtbaarheid. 104 Verwijtbaarheid is niet aanwezig in het geval dat er sprake is van geestesstoornis. Van geestesstoornis is sprake wanneer de verzekerde onder invloed van psychisch gebrek een daad aangaat. Bij geestesgestoorde ontbreekt de wilsvrijheid. Tijdens het plegen van de daad is de persoon onder invloed van zijn stoornis. Deze persoon heeft dan niet de vrijheid om zijn wil te kunnen bepalen. Geestesstoornis kan in verschillende vormen en gradaties voorkomen; het psychisch defect kan voortdurend of tijdelijk zijn en het kan zijn dat een geestelijke gestoorde de strekking van bepaalde rechtshandelingen wel en van andere niet begrijpt.105
102
J.C. van Eijk-Graveland, ‘Verzekerbaarheid van opzet in het schadeverzekeringsrecht’, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1999, p. 55. 103 P.H.J.M. Brouns, ‘Opzet in het wetboek van strafrecht’, dissertatie Groningen, Arnhem 1988, p. 102. 104 J.C. van Eijk-Graveland, ‘Verzekerbaarheid van opzet in het schadeverzekeringsrecht’, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1999, p. 55. 105 M.M. van Rossum, ‘Misbruik van omstandigheden’, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1998, p. 64.
35
5.2
Opzet en geestesstoornis
De opzetclausule luidt; ‘niet verzekerd is de aansprakelijkheid van verzekerde voor schade veroorzaakt door en/of voorvloeiende uit zijn/haar opzettelijk en tegen een persoon of zaak gericht wederrechtelijk handelen’. Zoals reeds gezegd is om opzet vast te stellen de verwijtbaarheid van de verzekerde vereist. De verwijtbaarheid van de verzekerde kan vervolgens ontbreken door een geestesstoornis.106 Het woord opzet omvat namelijk het element ‘willens en wetens’. Ingeval een schade ‘opzettelijk’ aan derden wordt toegebracht onder invloed van een geestesstoornis, zal een beroep op de opzetclausule stranden op het element ‘willens en wetens’ dat besloten ligt in het begrip opzettelijk veroorzaakte schade. 107 Als iemand opzettelijk iets verricht, dan doet hij dit willens en wetens. Handelt iemand in een gemoedstoestand dat hij de gevolgen van zijn handelen niet meer kan overzien, dan ontbreekt het element ‘wetens’.108 Is iemand in een zodanige gemoedstoestand dat hij niet meer in staat is zichzelf te weerhouden van een bepaalde gedraging, dan mist hij het vermogen tot kiezen tussen wel handelen en niet handelen en ontbreekt uit dien hoofde het element ‘willens’.109 Wanneer de verzekerde zijn wil niet vrij kon bepalen dan is er geen sprake van verwijtbaarheid. Verwijtbaarheid kan slechts worden aangenomen wanneer de verzekerde zijn keuze tot het handelen vrij heeft kunnen maken.110 Voor het begrip schuld is tevens verwijtbaarheid vereist, zo is dat ook door de rechter overwogen. De rechtbank ‘s-Gravenhage111 achtte in de schuld verwijtbaarheid begrepen en stelt dat een handelen door een ontoerekeningsvatbare geen merkelijke schuld kan opleveren, ofwel geen ernstige onvoorzichtigheid omvat.112 Rechtbank oordeelde: ‘Immers onvoorzichtig kan hij alleen
handelen,
die
zijn
daden
en
de
gevolgen
daarvan
kan
voorzien.’
Een
ontoerekeningsvatbare kan zijn daden en gevolgen niet voorzien en kan dus niet onvoorzichtig handelen. Dit geldt ook voor het begrip opzet. De volgende arresten geven hier meer 106
J.C. van Eijk-Graveland, ‘Verzekerbaarheid van opzet in het schadeverzekeringsrecht’, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1999, p. 63. 107 Asser/Clausing & Wansink, ‘Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht, Bijzondere overeenkomsten, Deel VI, De Verzekeringsovereenkomst’, Deventer: Kluwer 1998, p. 240. 108 J.H. Wansink, ‘De algemene aansprakelijkheidsverzekering’, Deventer: Kluwer 2006, p. 276. 109 Asser/Clausing & Wansink, ‘Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht, Bijzondere overeenkomsten, Deel VI, De Verzekeringsovereenkomst’, Deventer: Kluwer 1998, p. 240. 110 J.C. van Eijk-Graveland, ‘Verzekerbaarheid van opzet in het schadeverzekeringsrecht’, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1999, p. 63. 111 Rechtbank ‘s-Gravenhage 9 november 1983, S&S 1984, 46. 112 H.J.G. van Huizen, ‘Inleiding handelsrecht’, Deventer: Kluwer 2009, p. 103.
36
duidelijkheid over. Ingevolge de uitspraak van de Hoge Raad in X/Levob-arrest113 oordeelt de rechter: ‘opzet in het verzekeringsrecht impliceert verwijtbaarheid en zonder verwijtbaarheid is er geen sprake van opzet’. Ook in het arrest X/Interpolis114 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat geen beroep kan worden gedaan op de opzetclausule wanneer verwijtbaar handelen niet aanwezig is doordat de verzekerde lijdt aan een geestesstoornis. Hoge Raad besliste: ‘Merkelijke schuld impliceert verwijtbaarheid aan de zijde van de verzekerde. Dat betekent dat van merkelijke schuld niet kan worden gesproken indien aan de verzekerde op grond dat hij toen leed aan een stoornis van zijn geestesvermogens geen verwijt kan worden gemaakt.’ Opzet impliceert verwijtbaarheid en merkelijke schuld impliceert ook verwijtbaarheid. Een geestesgestoorde verzekerde kan niet verwijtbaar handelen omdat deze verzekerde zijn daden en gevolgen niet kan voorzien. Dit betekent dat deze geestesgestoorde verzekerde niet opzettelijk en ook niet ernstig onvoorzichtig kan handelen. Dat wil zeggen dat zowel opzet als schuld niet aangenomen kan worden.
5.3
Bewijs van opzet
Nu duidelijk is hoe opzet vastgesteld kan worden, rijst nu de vraag hoe dit opzet bewezen dient te worden. Als de aansprakelijkheidsverzekeraar zich beroept op de opzetclausule dan dient opzet bewezen te worden door de verzekeraar. En als de verzekerde zich beroept op de afwezigheid van verwijtbaarheid omdat de verzekerde lijdt aan geestesstoornis dan dient de verzekerde deze te bewijzen. Om te kunnen vaststellen of de verzekerde de schade opzettelijk heeft toegebracht, dient een subjectieve en objectieve toetsing plaats te vinden. Bij de subjectieve toetsing is de intentie, de bedoeling van de verzekerde bepalend voor het bewijs van opzet. Voor het bewijs daarvoor mag echter worden afgeleid uit de objectieve, uiterlijke gedragingen van de verzekerde.115 Echter, Van Eijk-Graveland stelt dat het opzetbegrip in het verzekeringsrecht een subjectief begrip is.116 Wansink geeft aan dat opzet een inwendige psychische toestand is die zich 113
Hoge Raad 27 maart 1987, NJ 1987, 659. Hoge Raad 27 maart 1987, NJ 1987, 658. 115 J.H. Wansink, ‘De algemene aansprakelijkheidsverzekering’, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1994, p. 262. 116 J.C. van Eijk-Graveland, ‘Verzekerbaarheid van opzet in het schadeverzekeringsrecht’, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1999, p. 249. 114
37
aan de waarneming door derden onttrekt en dat om die reden alleen wanneer de verzekerde zijn bedoeling bekent, opzet rechtstreeks kan komen vast te staan.117 Bekentenis is een lastig gegeven en moet daarom via de objectieve maatstaf opzet worden vastgesteld. De rechter zou dus bij extreme gevallen het opzet uit de waarneembare feiten en omstandigheden van de verzekerde zelf kunnen afleiden. Ook de Raad van Toezicht volgt de bovenstaande beredenering. Ter illustratie volgt een tweetal uitspraken over jongeren, die vaak ook als ontoerekeningsvatbare worden gezien netals de geestesgestoorde verzekerden. In de eerste uitspraak van de Raad van Toezicht heeft een minderjarige jongen zand in een brandstoftank gegooid. De Raad heeft geoordeeld dat het kind de schade met opzet heeft veroorzaakt omdat gezien de leeftijd, intelligentie en ontwikkeling van het kind, moet het kind hebben geweten dat de bewuste handeling onklaar zou geraken, indien zand in de brandstoftank werd gegooid. 118 In een andere uitspraak heeft de Raad van Toezicht geoordeeld dat wanneer een kind van 17 jaar deuken veroorzaakt aan een auto omdat hij over die auto heeft gelopen, moet deze jongen hebben geweten dat hij schade zou veroorzaken indien hij over een auto loopt.119
5.4
Rechterlijke uitspraken bij geestesstoornis
In het bovenstaande zagen wij dat de verwijtbaarheid van de verzekerde kan ontbreken door een geestesstoornis.120 De verzekeraar zou dus bij zulke gevallen geen geslaagd beroep kunnen doen op de opzetclausule omdat niet voldaan wordt aan opzettelijk handelen. In de rechtspraak komt echter geregeld voor dat de opzetclausule wordt toegepast ondanks de aanwezigheid van geestesstoornis. Waarom wordt er ondanks het ontbreken van het element ‘willens en wetens’ toch de opzetclausule toegepast? Waarom wordt bij het ene geval wel de opzetclausule toegepast en bij het andere geval niet? Waarom zijn er afwijkende uitspraken door de verschillende rechters 117
J.H. Wansink, ‘De algemene aansprakelijkheidsverzekering’, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1994, p. 262. Raad van Toezicht I-77/13. 119 Raad van Toezicht I-80/8. 120 J.C. van Eijk-Graveland, ‘Verzekerbaarheid van opzet in het schadeverzekeringsrecht’, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1999, p. 63. 118
38
over deze materie? Aan de hand van een aantal arresten probeer ik de uitspraken van de Hoge Raad in kaart te brengen en antwoorden op de vragen te geven. HR 27 maart 1987, NJ 1987, 659 (X/Levob) Verzekerde heeft zijn huis in brand gestoken. Verzekerde vordert schadevergoeding van zijn verzekeraar omdat er sprake was van geestesstoornis. De verzekeraar weigert te betalen omdat er sprake is van opzet. De Rechtbank achtte opzet niet bewezen omdat de verzekerde in een toestand van bewustzijnsdaling handelde waarin de verzekerde niet wist wat hij deed. Het Hof achtte opzet wel bewezen. Daarbij heeft het Hof de omstandigheden van het geval gewogen en kwam zij tot conclusie dat de verzekerde besefte wat de gevolgen van zijn handelen zou zijn. Hof had daarbij geen rekening gehouden met de geestesstoornis van verzekerde. De Hoge Raad achtte opzet niet bewezen. De Hoge Raad vond het onwenselijk dat een verzekerde geen uitkering ontvangt terwijl de verzekerde lijdt aan geestesstoornis. Hof achtte de verwijtbaarheid niet nodig voor opzet. De Hoge Raad vond dat de verwijtbaarheid wel betrokken moest worden. Zonder verwijtbaarheid is er geen sprake van opzet. HR 27 maart 1987, NJ 1987, 658 (X/Interpolis) Verzekerde was tijdens het verrichten van brand geestesgestoord. De rechtbank en het Hof achtten opzet wel bewezen. De Hoge Raad besliste dat er geen beroep kan worden gedaan op de opzetuitsluiting als de verwijtbaarheid van de verzekerde niet vast is komen te staan, omdat de verzekerde lijdt aan geestesstoornis. De Hoge Raad overwoog dat geen beroep kan worden gedaan op de opzetclausule wanneer er sprake is van niet verwijtbare handeling als gevolg van een geestesstoornis, tenzij de verzekeraar uitdrukkelijk de schade die veroorzaakt wordt door een geestelijke gestoorde heeft uitgesloten.121 Ook in deze zaak oordeelt de Hoge Raad dat opzet verwijtbaarheid impliceert.
121
J.C. van Eijk-Graveland, ‘Verzekerbaarheid van opzet in het schadeverzekeringsrecht’, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1999, p. 67.
39
HR 11 november 1988, NJ 1989, 362 (Van Enter/Ennia) Ook in deze zaak gaat het om een brandstichting door een geestesgestoorde. Rechtbank achtte opzet niet bewezen. Verzekerde had niet beoogd om schade toe te brengen en het was ook niet zeker dat er schade zou ontstaan. Hof achtte opzet wel bewezen. Voor verzekerde was het redelijkerwijs voorzienbaar dat er schade zou ontstaan. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof op grond van onvoldoende motivering. Het Hof had niet aangegeven welke beredenering er gevolgd dient te worden, de subjectieve benadering of de objectieve benadering. De geestesstoornis dient meegenomen te worden in de vaststelling van opzet. Een subjectieve benadering brengt mee dat het gevolg voor de verzekerde zeker moet zijn geweest.122 Wanneer de verzekerde lijdt aan geestesstoornis is het mogelijk dat het gevolg voor de verzekerde niet zeker was. Hof ’s-Hertogenbosch 17 maart 1986 S&S 1987, 19 (X/De Centrale) Verzekerde stichtte brand. De verzekeraar beriep zich op de opzetclausule. Verzekerde stelde dat er geen sprake was van opzet omdat hij leed aan een geestesstoornis. De rechtbank achtte voorwaardelijk opzet bewezen. Verzekerde ging in beroep en achtte ‘willens en wetens’ niet bewezen. Het Hof betrok zijn psychiatrisch rapport in de behandeling en kwam tot de conclusie dat de gewetensvorming bij verzekerde voldoende aanwezig was, dat de verzekerde ook goed in staat was om tot redelijk zelfinzicht te komen en dat het moreel besef zeker aanwezig was. Tevens sluit het gebruik van alcohol voor de brandstichting willens en wetens handelen niet uit. Het Hof achtte opzet wel bewezen. Bij de behandeling of er sprake is van willens en wetens handelen, worden alle concrete omstandigheden gewogen. De mate van de stoornis is hierbij van belang.
122
J.C. van Eijk-Graveland, ‘Verzekerbaarheid van opzet in het schadeverzekeringsrecht’, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1999, p. 69.
40
Hof ’s-Hertogenbosch 21 oktober 1987 NJ 1988, 713 (Braken/Helvetia) Verzekerde veroorzaakt schade door een ander een kaakslag te geven. De verzekeraar wijst de schade af omdat de schade met opzet is veroorzaakt. Het Hof achtte opzet niet bewezen en betrok in zijn conclusie het psychiatrisch rapport. Het psychiatrisch rapport concludeert dat het gewelddadig
handelen
tot
stand
is
gekomen
buiten
het
bewuste
deel
van
de
persoonlijkheidsstructuur om, zonder dat veel mogelijkheid bestond tot voorafgaande wilsbeschikking. Ingevolge hiervan oordeelde het Hof dat verzekerde niet opzettelijk heeft geslagen met het doel om een ander letsel toe te brengen. Hof concludeerde dat verzekerde gedeeltelijk toerekeningsvatbaar was, maar deze toerekeningsvatbaarheid was van zodanige marginale betekenis dat van opzet geen sprake kon zijn.123 De verzekerde heeft niet verwijtbaar gehandeld door zijn geestesstoornis. Rechtbank Utrecht 16 januari 2002, LJN: AK4624 Verzekerde sloeg een ander met een aanzetstaal. Verzekeraar weigert de schade te vergoeden en beroept zich op de opzetclausule. Rechtbank oordeelt dat de verzekerde toch dekking kan krijgen in het geval dat de verzekerde niet willens en wetens handelde maar in een situatie van geestelijke ontoerekeningsvatbaarheid verkeerde. De rechtbank betrok in de conclusie het deskundigenrapport en wees het beroep op ontoerekeningsvatbaarheid af. Uit het rapport is niet af te leiden dat bij de verzekerde de spanning en emotie van zodanig aard waren, dat de verzekerde niet in staat was zijn wil te bepalen om van zijn handelen af te zien. Daar komt volgens de rechtbank bij dat als vaststaand moet worden aangenomen dat de dader zich willens en wetens in de situatie gebracht heeft waarin hij het slachtoffer met een aanzetstaal te lijf ging. Rechtbank Utrecht 28 mei 2003, LJN: AF9522
123
J.C. van Eijk-Graveland, ‘Verzekerbaarheid van opzet in het schadeverzekeringsrecht’, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1999, p. 70.
41
Een verzekerde heeft een vrouw om het leven gebracht. De nabestaanden van de vrouw vorderen schadevergoeding van de verzekerde. De verzekerde meldt de schade bij de AVP-verzekeraar. De verzekeraar weigert de schade te vergoeden en beroept zich op de opzetclausule. Verzekerde gaat hiertegen in beroep bij de rechtbank Utrecht. De rechtbank concludeert dat de verzekeraar terecht de schade heeft afgewezen en stelt dat de gevorderde schade door de nabestaanden niet het beoogde, maar wel het zekere gevolg is van het om het leven brengen van de vrouw. De verzekerde moest er bewust van zijn dat op de dood van de vrouw onvermijdelijk begrafenis of crematie kosten zullen volgen voor de nabestaanden. Vervolgens stelt de rechtbank dat het feit dat de verzekerde verminderd toerekeningsvatbaar is niet tot een ander oordeel leidt. De verzekerde moest geacht worden zich ervan bewust te zijn dat het ombrengen van een persoon kosten voortvloeien voor de nabestaanden. HR 21 december 2007, LJN: BB5408 Een man slaat zijn vrouw meermalen met een vuisthamer op haar hoofd, waardoor zij ernstig gewond raakt. De vrouw vordert als cessionaris schadevergoeding van de verzekeraar. De vrouw stelt dat bij de man geen sprake is van opzet en verwijst naar de psychiatrische rapportage. Verzekeraar wijst de schade af op grond van de opzetclausule. Rechtbank concludeert op basis van de psychiatrische rapportage dat er geen sprake is van opzet omdat de verzekerde uit zijn gedrag afgeleid het toebrengen van letsel niet heeft gewild. Hof acht het opzet wel aanwezig omdat het gebruiken van een vuisthamer een omstandigheid is waarvan men kan afleiden dat de man het letsel heeft beoogd of zich ervan bewust is dat het letsel het zekere gevolg is van zijn handelen. De Hoge Raad oordeelt dat ook in een situatie waarin de schade is veroorzaakt onder invloed van een geestesstoornis, in beginsel op basis van de waar te nemen feiten kan worden aangenomen dat sprake is van opzet. Dus, in geval van een geestesstoornis kan de vereiste bewustheid worden afgeleid uit gedragingen van de verzekerde.
5.5
Conclusie
42
Uit de voorgaande arresten blijkt dat er verschillende opvattingen aanwezig zijn met betrekking tot het toepassen van de opzetclausule bij geestestoornis. Uit de besproken arresten kan geconcludeerd worden dat niet alle rechters hetzelfde oordeel vellen. In elke arrest blijkt dat door de ene rechter wel opzet aanwezig acht en dat door de andere rechter juist geen opzet aanwezig wordt geacht. Zo zijn er verschillende uitspraken door de rechters in de zaak van X/Levob, X/Interpolis en Van Enter/Ennia. Wat vreemd is in de zaak X/Interpolis, is dat door zowel de Rechtbank als het Hof wel opzet bewezen werd geacht, terwijl de Hoge Raad geen opzet aannam. Ook in de zaak Van Enter/Ennia werd door de Rechtbank geen opzet aangenomen, Hof nam opzet wel aan en de Hoge Raad vond dat opzet niet aanwezig was. U ziet dat de rechters verschillend denken over het wel en niet aannemen van opzet bij geestesstoornis. Wat vervolgens opvalt in de zaak Braken/Helvetia is dat het Hof geen opzet aanwezig achtte, ook in het geval dat verzekerde gedeeltelijk toerekeningsvatbaar was. Dus bij gedeeltelijke toerekeningsvatbaarheid zou de opzetclausule niet van toepassing mogen zijn. Vervolgens wordt in de zaak van Rechtbank Utrecht 16 januari 2002 opzet wel aangenomen. De Rechtbank stelde dat het feit dat verzekerde verminderd toerekeningsvatbaar is, niet kan leiden tot een ander oordeel. Is dit altijd zo? Het feit dat hij ontoerekeningsvatbaar is, moet juist wel tot een ander oordeel leiden, zie ook de zaak Braken/Helvetia en de voorgaande arresten waarin geoordeeld werd dat bij geestesstoornis de verwijtbaarheid niet vast kan komen te staan. Het laatste besproken arrest124 geeft ook geen duidelijkheid aan wanneer er sprake is van opzet. Rechtbank oordeelde dat opzet niet aanwezig was en het Hof achtte opzet wel aanwezig. De Hoge Raad oordeelde dat in beginsel opzet wel aangenomen kan worden wanneer de schade veroorzaakt wordt onder invloed van geestesstoornis. Klopt deze benadering wel? Waarom moet in beginsel opzet aangenomen worden bij geestesstoornis, deze geestesgestoorde kan toch niet verwijtbaar handelen? Het blijkt dus dat er onduidelijkheid bestaat over het correct toepassen van de opzetclausule bij situaties van geestesstoornis. Deze besproken arresten zijn uiteindelijk
bij de rechter
terechtgekomen omdat de verzekerde van mening is dat de verzekeraar deze clausule niet correct 124
Hoge Raad 21 december 2007, LJN: BB5408.
43
toepast. Uit enkele arresten is ook gebleken dat deze clausule inderdaad niet correct wordt toegepast, zie de besproken arresten waarin de rechters verscheidene meningen hebben over het toepassen van de opzetclausule. Graag wil ik door middel van dit onderzoek een oplossing vinden zodat de opzetclausule correct wordt toegepast. Uiteindelijk zijn het de slachtoffers die beschermd moeten worden en niet de verzekerde die de daad heeft gepleegd. Een oplossing voor de verschillende uitspraken kan voorkomen worden wanneer de rechter de subjectieve maatstaf zou hanteren. De rechter dient in de behandeling het deskundigenrapport betrekken. Aan de hand van het deskundigenrapport kan de rechter beoordelen of het begrip opzet vastgesteld kan worden. Wanneer alle rechters deze subjectieve maatstaf hanteren, biedt dan de rechtspraak rechtszekerheid aan de samenleving. Uiteindelijk worden het slachtoffer en de verzekerde, de zwakste partijen, voldoende beschermd in het verzekeringsrecht.
44
Hoofdstuk 6 :
6.1
Samenvatting & Conclusie
Samenvatting
Waar ik in mijn inleiding begonnen ben met feiten uit een arrest om mijn onderzoeksprobleem te introduceren, wil ik mijn onderzoek ook eindigen met feiten uit een ander arrest om nogmaals het probleem voor te leggen. Ik zal de zaak van de Rechtbank ‘s-Hertogenbosch 125 in het kort bespreken. Twee mannen hebben ruzie, die ontaardt in een vechtpartij. Kennelijk stonden beide heren elkaar al langer naar het leven en daarom werd op een kwade dag de confrontatie gezocht. Een van beiden heeft toevallig een wandelstok bij zich, waarvan de kern bestaat uit een ijzeren staaf. Deze man slaat verschillende malen met die stok op het hoofd van de ander, waardoor die man uiteindelijk komt te overlijden. De weduwe vordert een schadevergoeding van ruim 600.000,-. De dader doet een beroep op zijn aansprakelijkheidsverzekering maar de verzekeraar wijst de claim af op grond van de opzetclausule. Deze procedure gaat over de vraag of de verzekeraar de opzetuitsluiting correct toepast. Het gaat hier om de eerder in dit onderzoek genoemde nieuwe opzetuitsluiting. Het verschil tussen de oude en de nieuwe opzetuitsluiting heb ik eerder in mijn onderzoek weergegeven; opzet moet nu gericht zijn op de daad en niet meer op het gevolg, de schade. De oude opzetuitsluiting werd in de rechtspraak zo eng uitgelegd, dat ze feitelijk geen betekenis meer had. Als men iemand mishandelde door hem op het hoofd te slaan met als gevolg oogletsel, dan kon de verzekeraar alleen maar een beroep doen op de opzetuitsluiting als hij kon aantonen dat de verzekerde de bedoeling had het oogletsel te veroorzaken. Vandaar dat verzekeraars een nieuwe opzetuitsluiting introduceerden: niet gedekt is de aansprakelijkheid van een verzekerde voor schade veroorzaakt door en/of voortvloeiend uit zijn/haar opzettelijk en tegen een persoon of zaak gericht wederrechtelijk handelen of nalaten. De
125
Rechtbank ‘s-Hertogenbosch 9 februari 2005, LJN AS6165.
45
bedoeling van deze tekst is dus het opzet te koppelen aan de handelingen van een verzekerde en niet meer aan de gevolgen. In de zaak van Rechtbank ‘s-Hertogenbosch126 betoogt de dader dat hij niet het opzet had om het slachtoffer met de stok te raken. Hij zwaaide alleen met de stok om die andere man van zich af te houden. Hij zou dus niet de bedoeling hebben gehad die ander te verwonden. Dit verweer heeft geen succes volgens de rechtbank. De rechtbank is het eens met de verzekeraar. Het handelen moet opzettelijk, wederrechtelijk en tegen een persoon gericht zijn. Uit de feiten blijkt dat het zwaaien met de stok opzettelijk was, omdat het gericht was tegen de andere persoon. Het was ook wederrechtelijk, want het is in strijd met het recht om met een stok, voorzien van een ijzeren staaf, rond te zwaaien als een ander daardoor gewond kan raken. De verzekeraar heeft de claim dus terecht afgewezen. De man zal de schade uit eigen portemonnee moeten vergoeden. Dit is een van de eerste uitspraken van de rechter over de tekst van de nieuwe opzetuitsluiting. Voor insiders was het dus spannend of de tekst ook conform de bedoeling van verzekeraars zou worden uitgelegd. Dat bleek dus inderdaad het geval te zijn. Toch wil ik hier vanuit mijn onderzoek de oproep doen om terughoudend op te treden met het toepassen van de opzetclausule. Omdat opzet nu gekoppeld is aan het handelen van een verzekerde, kunnen veel meer gevallen dan voorheen worden uitgesloten. Dat is echter niet de bedoeling conform de nieuwe tekst van de opzetclausule. De enige bedoeling van de nieuwe tekst is om een ongewenste trend in de rechtspraak te corrigeren. Mijn advies is aan verzekeraars om prudent met deze nieuwe uitsluiting om te gaan. Gebruik de uitsluiting niet als er nauwelijks voorzienbare ernstige gevolgen van een handeling optreden. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een correctieve draai om de oren, is opzettelijk handelen hetgeen gericht is tegen een persoon, die leidt tot doofheid.
126
Rechtbank ‘s-Hertogenbosch 9 februari 2005, LJN AS6165.
46
6.2
Conclusie
De centrale vraag in deze scriptie luidt: In hoeverre is het wenselijk om ‘opzet’ bij geestesstoornis in het verzekeringsrecht te verzekeren? De vraag die opkomt, is het denkbaar dat verzekeraars in hun polisvoorwaarden een sluitende regeling treffen voor de dekking van schade veroorzaakt door geestesstoornis? Verzekeraars beschikken over buitengewoon veel talent, creativiteit en inventiviteit als het gaat om het bedenken van nieuwe oplossingen.127 Met al die eigenschappen moeten zij toch in staat worden geacht, op probleemgebieden een wat ruimere verzekerbaarheid te scheppen. 128 Het is mijn inziens dan ook de vraag of de verzekeraars op een adequate manier, zonder de dekking teveel op te rekken of in te perken, dekking van opzet bij geestesstoornis in hun polisvoorwaarden zouden kunnen opnemen. Wellicht is het denkbaar maar ook praktisch, dat bij het afsluiten van de verzekering in de polisvoorwaarden een regeling wordt getroffen voor de situaties van geestesstoornis. Mijn oplossing is dus om een clausule op te nemen in de polisvoorwaarden van de aansprakelijkheidsverzekering waarin geregeld wordt dat opzettelijke handeling onder invloed van geestesstoornis niet uitgesloten is van dekking. Hiermee komt vast te staan dat de de geestesgestoorde verzekerde niet verwijtbaar kan handelen en de schade dus aan het slachtoffer uitgekeerd kan worden. Mijn voorstel is dus om een clausule om te nemen in de polisvoorwaarden die als volgt luidt: ‘Verzekerd is de aansprakelijkheid van een geestesgestoorde verzekerde. Opzettelijk handelen is daarbij niet uitgesloten wanneer de geestelijke stoornis in belangrijke mate het vermogen van weten en/of willen heeft aangetast. Wanneer zo’n clausule opgenomen wordt in de polisvoorwaarden, staat dan geen discussie meer 127
T. Hartlief & M.M. Mendel, ‘Verzekering en maatschappij: juridische beschouwingen over de maatschappelijke rol van verzekeringen en verzekeringsmaatschappijen’, Deventer: Kluwer 2000, p. 311. 128 T. Hartlief & M.M. Mendel, ‘Verzekering en maatschappij: juridische beschouwingen over de maatschappelijke rol van verzekeringen en verzekeringsmaatschappijen’, Deventer: Kluwer 2000, p. 311.
47
open voor het afwijzen van de schade in verband met geestesstoornis. In het geval dat deze clausule wordt gehanteerd, blijkt dat deze verzekerden niet verwijtbaar kunnen handelen en de schade dus aan het slachtoffer uitgekeerd kan worden. Het slachtoffer is tenslotte de dupe van wanneer de schade zonder zijn weten toegebracht wordt door een geestesgestoorde verzekerde. In de aansprakelijkheidsverzekering probeert men zowel de dader als het slachtoffer te beschermen. Maar wanneer de schade wordt afgewezen op grond van de opzetclausule in het geval van geestesstoornis, is dit niet rechtvaardig voor zowel de dader als het slachtoffer. Dit omdat de dader niet opzettelijk kan handelen en het slachtoffer niet wist dat de toegebrachte daad door een geestgestoorde verzekerde is verricht. Daarnaast is het in strijd met de redelijkheid en de billijkheid wanneer de opzetclausule toegepast wordt bij geestesgestoorde verzekerde, want deze verzekerden kunnen niet opzettelijk handelen. Zo stelt van Eijk-Graveland ook dat een succesvol beroep op de redelijkheid en billijkheid open staat, wanneer er sprake is van een schadeverzekering en de verwijtbaarheid van het handelen van de opzettelijk schadeveroorzakende verzekerde ontbreekt door een geestesstoornis.129 Is het niet haalbaar en of niet praktisch om een speciale clausule te hanteren dan wil ik nogmaals de oproep doen om prudent met de opzetclausule om te gaan bij de gevallen van geestesstoornis. Ter bescherming van de vermogenspositie van de verzekerde en ter bescherming van het slachtoffer wordt ook door A-G Wuisman bepleit in de zaak van de Hoge Raad 130 om terughoudendheid te betrachten in het aannemen van opzet als bedoeld in de opzetclausule indien sprake is van een geestelijke tekortkoming bij de verzekerde.131 Zo stelt A-G Wuisman dat bij verzekerden met een geestelijke tekortkoming, deze terughoudendheid dient mee te brengen dat het wel of niet aanvaarden van opzet of van de verwijtbaarheid daarvan niet wordt bepaald aan de hand van de maatstaf of ieder inzicht of ieder vermogen van willen bij de verzekerde heeft ontbroken, maar bijvoorbeeld aan de hand van de maatstaf of de geestelijke stoornis in
129
J.C. van Eijk-Graveland, ‘Verzekerbaarheid van opzet in het schadeverzekeringsrecht’, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1999, p. 255. 130 Hoge Raad 21 december 2007, LJN BB5408. 131 Conclusie A-G mr. Wuisman, ‘Aansprakelijkheidsverzekering. Opzetclausule in de aansprakelijkheidsverzekering; betekenis geestesstoornis verzekerde.’, RAV 2008, aflevering 3, nr. 25.
48
beduidende mate het vermogen van weten en/of willen heeft aangetast.132 Kortom, de A-G en ik bepleiten voor om in het geval van een niet verwijtbare opzet, dient dit opzet dan niet onder de opzetclausule te vallen.
132
Conclusie A-G mr. Wuisman, ‘Aansprakelijkheidsverzekering. Opzetclausule in de aansprakelijkheidsverzekering; betekenis geestesstoornis verzekerde.’, RAV 2008, aflevering 3, nr. 25.
49
Literatuurlijst
- A.Krispijn, ‘Opzetclausule en psychische gesteldheid van de schadeveroorzaker’, Bedrijfsjuridische berichten 2008, aflevering 6. - Asser/Clausing & Wansink, ‘Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht, Bijzondere overeenkomsten, Deel VI, De Verzekeringsovereenkomst’, Deventer: Kluwer 2007. - Conclusie A-G mr. Wuisman, ‘Aansprakelijkheidsverzekering. Opzetclausule in de aansprakelijkheidsverzekering; betekenis geestesstoornis verzekerde.’, RAV 2008, aflevering 3. - H.J.G. van Huizen, ‘Grondslagen van het verzekeringsrecht: Naar nieuw recht’, Den Haag: Sdu Uitgevers 2010. - H.J.G. van Huizen, ‘Inleiding handelsrecht’, Deventer: Kluwer 2009. - Hendrikse, Van Huizen & Rinkes, ‘Nieuw verzekeringsrecht praktich belicht’, Deventer: Kluwer 2005. - J.C. van Eijk-Graveland, ‘Verzekerbaarheid van opzet in het schadeverzekeringsrecht’, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1999. - J.G.L. Nolst Trenite, ‘Brandverzekering’, Haarlem 1921. - J.H. Wansink, ‘De algemene aansprakelijkheidsverzekering’, Deventer: Kluwer 2006. - J.H. Wansink, ‘De algemene aansprakelijkheidsverzekering’, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1994. - J.H. Wansink, ‘Het nieuwe verzekeringsrecht: Titel 7.17 BW belicht’, Deventer: Kluwer 2005. - J.H.J. Teunissen & J.D. van de Meent, ‘Het schadeverzekeringsrecht in vogelvlucht’, Amsterdam: NIBE-SVV Uitgevers 2009. - M. Fontaine, ‘Verzekeringsrecht’, Brussel: Larcier 1999. - M. Keijzer-de Korver, ‘Aansprakelijkheidsverzekering: Toepassing opzetclausule ondanks geestesstoornis’, Jutd 2008.
50
- M.J. Tolman, 'Opzetclausule scoort in blessuretijd; een beschouwing over de uitleg van polisvoorwaarden', AV&S 2004. - M.M. van Rossum, ‘Misbruik van omstandigheden’, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1998. - M.R. de Vries, ‘AVP aangescherpt, Niet iedere ‘opzet’ is gedekt’, De Beursbengel, 2000-4. - N. Vloemans, ‘Verzekering en consument: preadvies 2005’, Amstelveen: deLex 2007. - P.F. Claes, ‘Assurantiebegrippenlijst’, Deventer: Kluwer 2000. - P.H.J.M. Brouns, ‘Opzet in het wetboek van strafrecht’, dissertatie Groningen, Arnhem 1988. - P.L. Wery & M.M. Mendel, ‘Hoofdzaken verzekeringsrecht’, Deventer: Kluwer 2010. - R. Feunekes & F.H.E. van der Moolen, ‘BoomBasics: Verzekeringsrecht’, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2009. - S.J. Plemp, ‘Verzekeringsrecht: naar titel 7.17 BW’, Groningen: Nijhoff 2005. - T. Hartlief & M.M. Mendel, ‘Verzekering en maatschappij: juridische beschouwingen over de maatschappelijke rol van verzekeringen en verzekeringsmaatschappijen’, Deventer: Kluwer 2000.
51
Rechterlijke uitspraken Hoge Raad 12 maart 1954, NJ 1955, 386. Hoge Raad 30 mei 1975, NJ 1976, 372. Hoge Raad 30 mei 1975, NJ 1976, 572. Rechtbank ‘s-Gravenhage 9 november 1983, S&S 1984, 46. Hoge Raad 19 februari 1985, NJ 1985, 633. Hoge Raad 27 maart 1987, NJ 1987, 659. Hoge Raad 27 maart 1987, NJ 1987, 658. Hoge Raad 17 juni 1988, NJ 1988, 966. Hoge Raad 11 november 1988, NJ 1989, 362. Hoge Raad 19 juni 1992, NJ 1993,555. Rechtbank Utrecht 21 september 1994, S&S 1996, 20. Hoge Raad 6 november 1998, NJ 1999, 220. Hoge Raad 26 oktober 2001, NJ 2002, 216. Rechtbank ‘s-Hertogenbosch 9 februari 2005, LJN AS6165. Hoge Raad 21 december 2007, RvdW 2008, 51. Rechtbank Utrecht 22 oktober 2008, LJN: BG 1570. Rechtbank Utrecht 27 oktober 2010, LJN: B01940.
Internet www.aansprakelijkheidsrecht.com, aansprakelijkheidsrecht – C.C. van Dam, Column 02: Schade door zinloos geweld toch gedekt op de AVP-polis. www.Judex.nl, zoeken in artikel ‘Aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren’.
52