Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
1.
2010-…
ALGEMENE TOELICHTING
In dit stuk worden de wijzigingen toegelicht die per 1 oktober 2010 worden doorgevoerd in de Legesverordening 2010 van de gemeente Nieuwegein als gevolg van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op dat moment in werking treedt. De VNG heeft hiertoe per juli 2009 een modelverordening beschikbaar gesteld die sindsdien enkele malen is veranderd n.a.v. reacties vanuit gemeenten, enkele wijzigingen in wetsvoorstellen m.b.t. de Wabo en de invoering van overige wetten die van invloed zijn op de modellegesverordening. Het VNG model dat wij als basis van dit wijzigingsvoorstel hebben gehanteerd, is aangepast aan de Europese Dienstenrichtlijn die sinds 28 december 2009 in de Nederlandse regelgeving moet zijn geïmplementeerd, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (inclusief invoeringswet) die per 1 oktober 2010 in werking treedt en de gevolgen van de Crisis- en Herstelwet (CHW) die sinds 31 maart 2010 in werking is getreden. In verband met de Wabo is ook overgangsrecht opgenomen. 1.1 Opzet De huidige Legesverordening 2010 van Nieuwegein is ook gebaseerd op een (eerdere versie van de) modelverordening van VNG en bestaat uit twee gedeelten, namelijk de verordening zelf met de formele en materiële bepalingen en de tarieventabel met een omschrijving van de belastbare feiten, de heffingsmaatstaven en de tarieven. Die opzet blijft in stand. De indeling van de tarieventabel wijzigt echter wel in het VNG model en (nog) niet in Nieuwegein. Gelet op artikel 229b van de Gemeentewet en de (on)mogelijkheden tot kruissubsidiëring als gevolg van de Europese Dienstenrichtlijn en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (zie het kopje “Tariefstelling en kostendekkendheid; kruissubsidiëring; profijtbeginsel” heeft VNG in haar model de tarieventabel in drie titels onderverdeeld: •
Titel 1 Algemene dienstverlening;
•
Titel 2 Dienstverlening vallend onder fysieke leefomgeving/omgevingsvergunning;
•
Titel 3 Dienstverlening vallend onder Europese Dienstenrichtlijn.
De omgevingsvergunning gerelateerde tarieven zijn in het VNG model dus verwerkt in titel 2. In de huidige Legesverordening 2010 staan de bouwgerelateerde leges in hoofdstuk 5 en enkele overige omgevingsgerelateerde tarieven in hoofdstuk 16 (op basis van de Apv). In Nieuwegein wordt het VNG model (nog) niet in zijn geheel overgenomen. We houden nog even de oude hoofdstukindeling van de tarieventabel aan omdat al de tarieven die niet met de Wabo te maken hebben, nog niet in het nieuwe model met drie titels worden gegoten. Dit wijzigingsvoorstel beperkt zich enkel tot de invoering van de Wabo. Gevolg is dat de omgevingsgerelateerde leges voorlopig terug te vinden zijn in hoofdstuk 5. De opzet van hoofdstuk 5 is wel identiek aan die van titel 2 van het VNG model. Voor de nummering van alle artikelen is alleen een 5 geplaatst. In de toelichting op de tarieventabel, verderop in dit stuk, is die omnummering echter achterwege gelaten omdat de gehele verordening, naar verwachting op korte termijn aan de indeling van de modelverordening van VNG zal worden aangepast. Titel 2 bestaat uit 10 hoofdstukken. In de tarieventabel bij het wijzigingsbesluit zijn dit paragrafen geworden maar in de toelichting hebben we, om voorgaande reden de verdeling in “hoofdstukken” aangehouden.
1
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
1.2 Tariefstelling en kostendekkendheid; kruissubsidiëring; profijtbeginsel Het is constante jurisprudentie dat de hoogte van de tarieven niet ter beoordeling van de belastingrechter staat, tenzij de verordening zou leiden tot strijd met wettelijke regels of tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing, waarop de wetgever met het toekennen van de heffingsbevoegdheid niet het oog kan hebben gehad. Op grond van artikel 229b van de Gemeentewet mag de legesverordening als geheel bezien maximaal kostendekkend zijn. Niet elke post zal dus afzonderlijk op zijn kostendekkendheid worden beoordeeld. Dit laatste zou ook moeilijk realiseerbaar zijn gezien het feit dat de kosten voor de individuele diensten moeilijk zijn te bepalen. Dat neemt niet weg dat een gemeente wel een kostendekkendheid per dienst of per samenhangende groep van diensten mag nastreven, als de gemeente in dit opzicht maar een consequente lijn volgt. Dit wordt door gerechtelijke uitspraken onderschreven. Op grond van het bovenstaande is het mogelijk om kruissubsidiëring toe te passen. Onder kruissubsidiëring wordt verstaan: het hoger stellen van tarieven van leges voor sommige diensten om daarmee de tarieven voor andere diensten laag te kunnen houden. Daarnaast kan bij de tariefstelling uitdrukking worden gegeven aan het profijtbeginsel. Dat is een aparte beleidsmatige afweging. Onderlinge verschillen in - op zichzelf geoorloofde - kostendekkingspercentages tussen groepen van diensten zijn niet in strijd met de wet of met enig algemeen rechtsbeginsel. Een motivering voor die verschillen is niet vereist (Hoge Raad 14 augustus 2009, nr. 43120, LJN: BI1943). De mogelijkheden tot kruissubsidiëring zijn door de komst van de Europese Dienstenrichtlijn (EDR) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) echter beperkter geworden. De EDR maakt kruissubsidiëring binnen een cluster van samenhangende vergunningstelsels mogelijk. Dit betreft alleen de diensten aan dienstverrichters waarop de EDR van toepassing is. De wetgever heeft hierin geen aanleiding gezien om artikel 229b van de Gemeentewet te wijzigen. Bij de introductie van de Wabo (omgevingsvergunning) gaat de wetgever ervan uit dat kruissubsidiëring tussen het cluster omgevingsvergunning en andere in de legesverordening opgenomen dienstverleningen niet mogelijk is (Kamerstukken 29515 2005/2006, nr. 140, pag. 26; Kabinetsplan aanpak administratieve lasten). De Wabo en de EDR doorkruisen daarmee de wettelijke regeling van artikel 229b Gemeentewet. Dat is de reden dat VNG de tarieventabel in drie titels heeft verdeeld. Binnen titel 2 van het VNG model (= hoofdstuk 5 van dit wijzigingsvoorstel) is kruissubsidiëring mogelijk tussen de verschillende hoofdstukken (paragrafen in dit wijzigingsvoorstel). De wetgever gaat er
bij
de
omgevingsvergunning
dus
van
uit
dat
alleen
binnen
de
omgevingsvergunning
kruissubsidiëring kan worden toegepast en niet met dienstverlening daarbuiten. Overigens zijn in titel 2 ook een paar andere diensten opgenomen die verband houden met de fysieke leefomgeving of de omgevingsvergunning (hoofdstukken 2, 8 en 9). Indien
uit
controle
blijkt
dat
er
op
het
betreffende
vergunningstelsel
of
samenhangende
vergunningstelsels structureel winst wordt gemaakt, dienen de tarieven te worden aangepast tot of onder 100% kostendekkendheid. Een en ander betekent dat (ook) bij de leges een nauwkeurige, op controleerbare wijze vastgelegde kostentoerekening nodig is. Voor de tariefstelling moet de gemeente nagaan wat de kostprijs van de verschillende diensten is. Vervolgens kan de gemeente een beslissing nemen over de mate van kruissubsidiëring (voor zover mogelijk) tussen de verschillende diensten en de mate waarin zij het profijtbeginsel wil laten doorwerken in het tarief.
2
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
1.3 Transparantie De Tweede Kamer heeft over de transparantie van de leges voor een omgevingsvergunning een motie en amendement aangenomen. Daarin staat dat als de VNG, het Interprovinciaal Overleg (IPO) en het ministerie van VROM niet op korte termijn tot afspraken komen over meer transparantie, de minister bij algemene maatregel van bestuur dwingend een bepaalde legesberekening of legeshoogte kan voorschrijven. In verband hiermee heeft VNG het Model hoogte leges omgevingsvergunning uit 2006 tot uitgangspunt genomen voor haar model legesverordening. Dat model uit 2006 is door SGBO in opdracht van het ministerie van VROM opgesteld. In de loop van 2010 hebben VNG, IPO en VROM vervolgafspraken gemaakt over meer transparantie. Het is de bedoeling dat gemeenten en provincies deze in 2010 implementeren in hun legesverordening voor 2011. Per 1 januari 2011 geldt de plicht om transparant inbeeld te brengen hoe de legestarieven zijn opgebouwd. Aanleiding daarvoor is de steeds terugkerende discussie over grote verschillen in legesbedragen tussen gemeenten. 1.4 Leidraad legestarieven Wabo In artikel 2.9, derde lid, van de Wabo bepaalt dat de minister van VROM bij algemene maatregel van bestuur regels kan stellen over de berekening en de bedragen van de leges. Dit lid is er door een amendement ingekomen. De bedoeling was dat VNG, IPO en VROM eerst proberen afspraken over transparantie maken (motie; Kamerstukken II 2007/2008, 30844, nr. 33) uitmondend in een leidraad. Een uniforme berekeningswijze maakt de tarieven transparanter en beter vergelijkbaar. Het is de bedoeling dat gemeenten de leidraad ten grondslag leggen aan de tariefstellingen in hun legesverordening voor 2011. Voor de minister van VROM bestaat er dan naar inschatting van VNG geen aanleiding bij algemene maatregel van bestuur regels voor de leges te stellen. De leidraad is april 2010 tot stand gekomen met hulp van de Vereniging van Bouw en Woningtoezicht Nederland, en een tweetal adviesbureaus. Door toepassing van de leidraad zullen de verschillen niet verdwijnen, maar wordt wel inzichtelijk waardoor deze zijn veroorzaakt. De leidraad omvat de volgende onderdelen: 1.
Het stappenplan "model kostenonderbouwing leges omgevingsvergunning “ (VNG);
2.
Een Activiteitenlijst (Vereniging BWTN);
3.
Rekenmodel Handreiking kostentoerekening (VNG);
4.
Rekenmodel Methode Activity Based Costing inclusief toelichting (IPO);
5.
0nderbouwing van de gemaakte keuzen (BZK).
6.
Normkosten (voorzien voor juli 2010, VBWTN).
1. Model kostenonderbouwing leges omgevingsvergunning Op 1 april 2010 heeft de VNG het model 'kostenonderbouwing leges omgevingsvergunning' op haar website
gepubliceerd.
Dit
model
is
gebaseerd
op
een
inventarisatie
van
de
te
verrichten
werkzaamheden voor de verschillende Wabo onderdelen. Daarvoor dient duidelijk in kaart te worden gebracht wat de kosten zijn, maar ook wat de gemeente moet doen om de vergunning te verlenen. Vervolgens worden de werkzaamheden in een standaard activiteitenoverzicht gepresenteerd. Op deze manier blijkt waarom tarieven tussen verschillende gemeenten kunnen variëren op basis van:
•
beleidskeuzes in tariefstelling;
•
beleidskeuzes bij de heffingsmaatstaf;
•
intrinsieke verschillen tussen gemeenten;
•
kostenefficiency.
3
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Voor een goede verantwoording van de gemeentelijke heffingen is het van belang dat de gemeente inzicht geeft in de kosten van de verrichte activiteiten, de gemaakte beleidskeuzes en de aard van de gemeente. Verder is het van belang dat deze verantwoording op eenduidige wijze plaats heeft, zodat voor iedereen inzichtelijk is waarvoor en hoe de gemeente de kosten verhaalt. Het werken met het model van de VNG heeft de volgende voordelen: •
De gemeente krijgt een goed inzicht in de eigen processen en de daaraan verbonden kosten.
•
Het werken met begrotingscijfers betekent dat de kostenonderbouwing met reeds beschikbaar materiaal gebeurt.
•
De continuïteit van de jaarlijkse overzichten geeft een goed beeld in de kostenontwikkelingen en de inspanningen van de gemeente.
•
Bij bezwaarschriften van burgers en fiscale beroepsprocedures kan worden verwezen naar de openbare kostenonderbouwing. Aparte kostenopstellingen in belastingzaken zijn niet meer nodig, het overzicht volstaat.
•
Benchmarking en leereffecten van andere gemeenten zijn eenvoudiger te bereiken.
•
Vergelijkingen tussen gemeenten zijn gebaseerd op de echte verschillen tussen gemeenten. Bij publiciteit over verschillen tussen gemeenten zijn de echte feiten goed te achterhalen.
Naast het model van de VNG kan voor de juridische kaders van de kostentoerekening de 'Handreiking kostentoerekening leges en tarieven' van BZK worden geraadpleegd. Deze handreiking geeft inzicht in de
wijze
van
kostendekkend
doorberekening mogen
zijn.
van
De
kosten
in
handreiking
rechten, is
heffingen
geschreven
voor
en alle
tarieven
die
maximaal
overheidsinstanties
of
uitvoeringsinstanties van overheidswege die een recht, heffing of tarief in rekening brengen aan een ander. Het inzichtelijk maken van de doorberekening van kosten in leges en tarieven is niet alleen van belang voor de heffende instantie zelf, maar draagt ook bij aan een groter draagvlak voor de leges en tarieven. De handreiking is opgesteld in opdracht van het ministerie van BZK en is bedoeld als handreiking voor de kostentoerekening, met de actuele wet- en regelgeving, jurisprudentie en inzichten. De handreiking is eind 2009 volledig herzien en gepubliceerd begin 2010. 2. Activiteitenlijst Vereniging Bouw en Woningtoezicht Nederland De Vereniging van Bouw en Woningtoezicht Nederland heeft een activiteitenlijst opgesteld waarin gedetailleerd staat welke handelingen een gemeente of een provincie moet verrichten om op verzoek een omgevingsvergunning te kunnen afgeven. Deze activiteitenlijst is de basis geweest voor de bij onderdeel 3 genoemde rekenmodellen. Door uit te gaan van een uniforme indeling van de te verrichten activiteiten zal de transparantie en de onderlinge vergelijkbaarheid van de tarieven aanzienlijk worden vergroot. 3 & 4. De rekenmodellen Er zijn twee verschillende rekenmodellen opgesteld die kunnen worden gebruikt om de kosten toe te rekenen aan de tarieven voor de verschillende onderdelen van de omgevingsvergunning. Er is gekozen om twee verschillende rekenmodellen te ontwikkelen omdat zich in de praktijk twee verschillende uitgangssituaties voordoen. Sommige decentrale overheden stellen het op prijs te werken vanuit een nul situatie. Anderen berekenen de tarieven liever vanuit de bestaande going-concern situatie. Door de gestandaardiseerde activiteitenlijst worden de tarieven beter vergelijkbaar, ongeacht of ze met het ene model of met het andere model zijn vastgesteld.
4
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Het model van Deloitte, in eerste aanleg ontwikkeld in opdracht van het IPO, gaat uit van de benadering vanuit een blanco situatie, waarin een organisatie voor het eerst gaat werken met de tariefvaststelling en vergunningverlening. Deze methode gaat uit van "Activity Based Costing". Bekeken wordt hoeveel tijd er gemiddeld met een aanvraag is gemoeid en op basis daarvan wordt het tarief bepaald. Dit model zal met name geschikt zijn voor de provincies omdat zij nog niet eerder bouwvergunningen afgaven. Voor Nieuwegein is dit model minder geschikt. Het tweede model (Cap Gemini) is ontwikkeld vanuit een going-concern gedachte. Dit is een methode van kostenverhaal waarbij de bestaande begroting als uitgangspunt wordt genomen. Dat is op hoofdlijnen de methode die wij in Nieuwegein voor de bouwgerelateerde leges van hoofdstuk 5 reeds hanteren. Per individuele legesverordening zal per organisatie moeten worden beoordeeld hoe de unieke lokale situatie dient te worden ingepast in het model. Vooral bij de eerste toepassing van dit model zal dat leiden tot belangrijke keuzes, zodra echter deze modellen breed worden toegepast zal dit de onderlinge vergelijkbaarheid en de wijze waarop verantwoording kan worden afgelegd over de tarieven aanzienlijk verbeteren. 5. Verantwoording van de gemaakte beleidskeuzen Om de transparantie te vergroten maar ook om duidelijk te maken waarom de tarieven zijn vastgesteld zoals ze zijn vastgesteld, dienen gemeenten in de door het "Besluit Begroting en Verantwoording" verplicht voorgeschreven "paragraaf lokale heffingen' van hun begroting aan te geven welke beleidskeuzen zijn gemaakt bij de kostentoerekening. Een goede invulling hiervan wordt verkregen door de volgende aspecten aan de orde te laten komen: •
de maatstaf van heffing;
•
het gekozen tariefstelsel;
•
mate van kostendekkendheid;
•
het buiten het kostenverhaal houden van specifieke activiteiten omdat de gemeente die niet via de heffing in rekening wil brengen;
•
specifiek voor de gemeente geldende omstandigheden;
•
het opnemen van niet wettelijk verplichte vrijstellingen in de belastingverordening.
In de paragraaf lokale heffingen zal de gemeente ook moeten aangeven hoe zij omgaat met de tariefstelling voor de leges en meer specifiek ook de leges voor omgevingsvergunning. Tevens moet worden aangegeven of en in hoeverre er sprake is van kruissubsidiëring binnen de kolom van de omgevingsvergunning en of de gemeente er voor kiest de tarieven voor de omgevingsvergunning al dan niet 100% kostendekkend vast te stellen. 5. Bepaling grondslag legesberekening op basis van normbouwkosten Als laatste component ter verkrijging van grotere transparantie en beperking van de bandbreedte is de berekeningsgrondslag van belang. Momenteel
hanteren de
meeste
gemeenten,
conform het
legesmodelverordening van de VNG, de opgegeven bouwkosten van het ingediende bouwplan als grondslag voor de legesheffing op de bouwactiviteit. De modelverordening van de VNG geeft aan op welke wijze de bouwkosten moeten worden vastgesteld. Veel gemeenten gebruiken vervolgens een normbouwkostensysteem om die grondslag bij twijfel te controleren. Nieuwegein doet dat ook.
5
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Uit onderzoek, ingesteld door de Vereniging BWT Nederland, waaraan ruim 250 gemeenten hebben deelgenomen blijkt dat 70 % van de gemeenten de legesberekening zelfs stelselmatig niet baseert op de opgegeven bouwsom maar op de aan de hand van een normbouwkostensysteem bepaald bedrag. Ten tijde van de indiening van de aanvraag om vergunning is de bouwsom veelal slechts globaal bekend. Gemeenten die aanvragen controleren volgens het in de modelverordening (VNG) aangewezen normblad stellen verschillen vast in de ordegrootte van tientallen procenten. Ook hierdoor ontstaan onrealistische grote verschillen in grondslagen en dus in legestarieven. Dit knelpunt is te ondervangen door gemeenten en provincies te verzoeken voortaan te werken met de voor de aanvraag geldende normbouwkosten.
Voor
eenvoudige,
veel
voorkomende
bouwwerken
zal
de
leidraad
vaste
legesbedragen gaan bevatten in plaats van een percentage van de bouwsom. Dit geheel zal, met medewerking van de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland, worden uitgewerkt in het rekenmodel. Dit normkosten deel van de leidraad is momenteel nog niet voltooid, al zou het aanvankelijk voor 1 juli 2010 zijn afgerond en beschikbaar worden gesteld. Het werken met normkosten vergroot de transparantie en vergelijkbaarheid. De te ontwikkelen normbouwkosten zijn gerelateerd aan objectieve meetbare criteria als stuks, m', m2 en m3. De tariefstelling hoort tot de gemeentelijke autonomie. Ook de verantwoording daarover dient op lokaal niveau plaats te vinden. Met de leidraad zullen verschillen in tarieven transparant en verklaarbaar moeten worden. Op basis van de motie Heijnen (Tweede Kamer, vergaderjaar 20092010, 32 123 B, nr. 9) zal het ministerie van BZK monitoren waar zich onverklaarbaar hoge tarieven voordoen en de betreffende overheden zullen daarop worden aangesproken. Mocht in de praktijk blijken dat de tarieven over de gehele linie niet transparanter worden en dat de excessen niet zijn verdwenen, kan worden overwogen om wettelijke maatregelen te nemen. De Wabo bevat overigens al de grondslag om zo nodig per AMvB regels te stellen met betrekking tot de legesberekening. 1.5 Toepassing leidraad in Nieuwegein Bij het opstellen van dit wijzigingsvoorstel hebben wij de leidraad en de daaraan gelieerde stukken aandachtig doorgenomen. De kostentoerekening (§1.7), tariefopbouw (§1.9) en kostendekking (§1.10) zijn opgesteld in lijn met de leidraad. Het volledig volgen van de leidraad is (nog) niet mogelijk, mede omdat enkele componenten nog ontbreken maar ook omdat onderliggende stukken van een detailniveau zijn waarvoor de ons beschikbare gegevens niet altijd toereikend zijn. Het is de bedoeling dat gemeenten de leidraad ten grondslag leggen aan de tariefstellingen in hun legesverordening voor 2011, verplicht is dat niet. Wel gelden per 1 januari 2011 algemeen geformuleerde, wettelijke eisen voor de transparante opbouw van legestarieven. Wij verwachten dat de methodiek die we nu hebben gehanteerd qua transparantie zal voldoen aan die wettelijke eisen. Ons voornemen is om de leidraad voor titel 2 door te voeren als alle onderdelen beschikbaar komen. Alhoewel de huidige toelichting mogelijk al zal voldoen aan die wettelijke transparantie-eisen, willen we voor de zekerheid (en de eerder genoemde overige voordelen) de modellen uit de leidraad volledig gaan implementeren. 1.6 Kostentoerekening algemeen Om te kunnen bepalen of kosten van een bepaalde activiteit kunnen worden doorberekend, kan de volgende controlevraag worden gebruikt: wordt de activiteit verricht omdat er een dienst wordt gevraagd? Indien het antwoord op deze vraag ja is, zijn de kosten vrijwel altijd door te rekenen; indien het antwoord nee is, dan meestal niet. Bij de doorberekening van de kosten in de tarieven komen alleen de (begrote) feitelijke kosten in aanmerking.
6
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Directe kosten Onder directe kosten worden de kosten verstaan die rechtstreeks samenhangen met c.q. veroorzaakt worden door de door het bestuursorgaan verrichte dienstverlening. Tot de directe kosten behoren bijvoorbeeld de loonkosten van degene die een vergunningaanvraag behandelt, kapitaallasten en materiële kosten voor de beoordeling van een vergunning of ontheffingsaanvraag. Ook de kosten voor het opstellen en publiceren van de beschikking en de kosten van externe adviseurs vallen hier onder. Uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie van provincies, gemeenten en waterschappen kan worden afgeleid dat de volgende vijf kostencomponenten verhaald kunnen worden: 1. Personeelskosten Onder de personeelskosten vallen de loonkosten van de personen die direct betrokken zijn bij de uitvoering van de specifieke dienstverlening. Dikwijls zullen personen bij verschillende soorten dienstverlening waarvan de kosten worden verhaald, betrokken zijn. Ambtenaren van de afdeling ruimtelijke ordening bijvoorbeeld kunnen zowel voor de herontwikkeling van de binnenstad (baatbelasting)
als
voor
het
toetsen
van
een
bouwaanvraag/omgevingsvergunning
(leges)
werkzaamheden verrichten. Ook kan de aard van één werkzaamheid direct of indirect in verband staan met meer dan één dienst waarvan de kosten worden verhaald via verschillende soorten heffingen. De personeelkosten moeten dan naar rato (van de kosten en niet bijvoorbeeld van het nut van de kosten voor de afnemer van de dienst) worden toegerekend. 2. Huisvestingskosten Als de huisvestingskosten kunnen worden gebaseerd op extern afgesloten huurcontracten en inzicht bestaat in het voor de betreffende dienstverlening werkelijk gebruikte (bruto) vloeroppervlak, is berekening van de werkelijke kosten mogelijk. Als panden eigendom zijn, is het de vraag wat tot de door te berekenen kosten mag worden gerekend. 3. Specifieke automatiseringskosten De werkelijke kosten van de bij de dienstverlening gehanteerde kantoorautomatisering, zoals hard- en software (bijvoorbeeld kosten van programma’s voor sterkteberekening en dergelijke), behoren tot de kosten die (pro rata) verhaalbaar zijn. 4. Materiële kosten Onder materiële kosten worden in dit kader begrepen de exploitatiekosten van het eigen organisatieonderdeel. Het betreft bijvoorbeeld materialen voor de reisdocumenten, kapitaallasten van gebruikte vervoermiddelen, apparatuur voor buitendienstcontroles (geluids- en sterktemeting) en eventueel andere activa. Daarnaast kan men denken aan de exploitatiekosten, waaronder de niet onder de huisvestingscomponent opgenomen huisvestingskosten. Dergelijke kosten zijn meestal al in de overhead opgenomen. 5. Overhead De overheadkosten die verhaald mogen worden, zijn de kosten die weliswaar niet rechtstreeks samenhangen met de verleende dienst, maar wel in enig verband staan met die dienstverlening. Voorbeelden van overheadkosten zijn de toe te rekenen directiekosten, en de kosten van ondersteunende diensten, waarbij die kosten weer bestaan uit de uitgaven voor personeel, materieel en huisvesting, vergadering en dergelijke.
7
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Indirecte kosten De door de gemeente door te berekenen kosten dienen uitsluitend te bestaan uit de directe kosten inclusief een redelijke opslag voor overhead. De indirecte kosten dienen buiten beschouwing te blijven. Het kan niet anders dan dat in deze uitleg met indirecte kosten die kosten worden bedoeld die op geen enkele wijze in verband te brengen zijn met de betreffende dienstverlening. Dergelijke kosten zullen via de algemene middelen, specifieke uitkeringen, of anderszins bekostigd moeten worden. In de wetsgeschiedenis wordt expliciet een aantal kosten genoemd die, tenzij daartoe in specifieke wetten expliciet de mogelijkheid wordt geboden, niet verhaald kunnen worden op de genieters van specifieke dienstverlening. Het betreft de volgende kosten: 1. Beleidsvoorbereiding en algemene inspraakprocedures Kosten van beleidsvoorbereiding zien op de kosten die gemoeid zijn met het afwegen van belangen ten behoeve van de gemeenschap. Het kan gaan om beleidskosten die worden gemaakt voor het opstellen van plannen of voorschriften en het vaststellen van criteria voor vergunningverlening, alsmede om algemene bestuurskosten, zoals kosten van vergadering van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur bij waterschappen, de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders bij gemeenten, alsmede provinciale staten en gedeputeerde staten bij provincies. Deze kosten dient een bestuursorgaan te maken om het beleid te formuleren. Bij het formuleren van beleid wordt een belangenafweging gemaakt ten behoeve van de gemeenschap. Er wordt bepaald in welke gevallen een vergunning of ontheffing kan worden afgegeven (algemene vergunningvoorwaarden) en in welke gevallen en op welke tijdstippen er van de dienstverlening gebruik kan worden gemaakt. Ook wordt bepaald tot welke omvang de dienstverlening plaatsvindt. Deze kosten dienen door de gemeenschap als geheel, dus uit de algemene middelen, bekostigd te worden, omdat deze kosten in een te ver verwijderd verband staan tot de specifieke dienstverlening om door middel van een heffing van rechten te kunnen worden verhaald. 2. Handhaving, toezicht en controle De kosten van handhaving, toezicht en controle dragen er toe bij dat de voorschriften ter zake worden nageleefd. Het belang van het (doen) naleven van voorschriften is gelegen in bescherming van de gemeenschap in haar geheel. Net als bij de kosten van beleidsvoorbereiding is het niet gewenst dat deze kosten individueel worden verhaald op degenen ten behoeve van wie de dienst wordt verleend. Dit is slechts anders als de controletaken nog plaatsvinden in het kader van het proces van de vergunningverlening en het tot stand brengen van de situatie waarop het vergunningverzoek betrekking heeft. In vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, wordt geoordeeld dat een legesverhoging wegens legaliseringswerkzaamheden zoals toetsing van bestemmingsplantechnische- en welstandtechnische legalisatiemogelijkheden niet toegestaan is. 3. Bezwaar- en beroepsprocedures Ten aanzien van algemene bezwaar- en beroepsprocedures is de wetgever in principe van oordeel dat het belang daarvan uitstijgt boven het individuele belang van degene aan wie de dienst wordt verleend. Er vindt immers een heroverweging van het algemene beleid plaats. Omdat de kosten van beleidsvoorbereiding niet kunnen worden verhaald, is het niet gewenst dat de kosten die worden gemaakt voor heroverweging van dat beleid wel kunnen worden verhaald. Bovendien is de rechtsbescherming in beginsel een collectief goed waarvan de kosten, afgezien van de griffierechten, niet voor individuele toerekening vatbaar zijn. Naar de mening van de redactie van het losbladige Handboek Lokale Overheden ziet het verbod om kosten van bezwaar- en beroepsprocedures te
8
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
verhalen niet op de kosten van het behandelen van bezwaar- en beroepschriften tegen de heffing als zodanig omdat belastingaanslagen gebonden beschikkingen zijn. De Hoge Raad heeft zich nog niet over deze problematiek uitgelaten. De meeste bestuursorganen hebben geen wettelijke grondslag voor het doorberekenen van kosten van bezwaar- en beroepsprocedures. Er is discussie of dergelijke kosten uit de algemene middelen, specifieke uitkeringen of anderszins moeten worden bekostigd, dan wel dat deze kosten in het tarief mogen worden verwerkt als uitvoeringskosten. Het lijkt dan ook in de rede te liggen dat verhaal van kosten van bezwaar en beroep tegen individuele heffing mogelijk is. Dit is nog niet geheel uitgekristalliseerd in rechterlijke uitspraken. 1.7 Kostentoerekening in Nieuwegein In de stukken behorende bij de “leidraad legestarieven Wabo” zijn twee verschillende rekenmodellen opgesteld die kunnen worden gebruikt om de kosten toe te rekenen aan de tarieven voor de verschillende onderdelen van de omgevingsvergunning. Het model van Cap Gemini geeft een methode van kostentoerekening waarbij de bestaande begroting als uitgangspunt wordt genomen. Dat is op hoofdlijnen de methode die wij in Nieuwegein voor de bouwgerelateerde leges van hoofdstuk 5 reeds hanteren. De detaillistische activiteitenlijsten die hier in de leidraad aan ten grondslag liggen, hebben wij nog niet in gebruik. Dat vergt nog veel tijd en aandacht omdat de huidige begrotingsopbouw in Nieuwegein hiervoor te weinig gespecificeerd is. Het hoofdstuk over kostentoerekening hebben wij wel aandachtig doorgenomen om te bepalen welke (gedeelten) van begrotingsposten mogen worden toegerekend
tot
dekking
door
leges.
Feitelijk
is
dit
hoofdstuk
een
nadere
uitwerking
op
leidraden/publicaties/handelingen die we eerder hebben gehanteerd op de bouwgerelateerde leges uit hoofdstuk 5. De hoofdlijnen staan in de voorgaande paragraaf. De resultaten zijn in tabelvorm opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting. Op basis van toe te rekenen begrotingsposten, komt de raming van de te dekken kosten uit op € 1.501.532. Zoals in §1.5 aangegeven zal er nog een verdiepingsslag plaatsvinden voor 1 januari 2011. Als voorschot hierop hebben we een aantal stelposten opgenomen in de tabel die een totaal aan aanvullende leges geven van € 98.730. Deze meenemende geeft een totaal van € 1.610.262. In de begroting van 2009 was het toe te rekenen bedrag voor bouwgerelateerde kosten geraamd op €1.378.000. Dat bedrag heeft sindsdien in de begroting gestaan als legesinkomsten, uitgaande van 100% kostendekking. Per 2011 is dat bedrag verhoogd naar €1.412.657. Dat zou een kostendekking betekenen van 94%, respectievelijk 88% als de stelposten worden meegenomen. Aan deze verhoging heeft echter geen analyse van de toe te rekenen kosten ten grondslag gelegen. De verhoging naar € 1.501.532 komt hoofdzakelijk door toevoeging van kosten voor producten die voorheen niet onder de bouwgerelateerde leges vielen maar nu wel onder de omgevingsgerelateerde leges. Verder wordt een bedrag van ca. € 174.000 doorberekend voor advies en ondersteuning door de VRU. Daarmee is in de begroting 2011 geen rekening gehouden. In §1.10 berekenen we de legesinkomsten die we verwachten in 2011 en kijken we naar de kostendekkendheid. 1.8 Tariefstelling: het te heffen bedrag moet blijken uit de verordening Een belastingplichtige moet uit de (leges)verordening de hoogte van het van hem te heffen bedrag kunnen afleiden. Dit vloeit voort uit het bepaalde in artikel 217 van de Gemeentewet. Dit artikel bepaalt dat de belastingverordening onder andere het tarief moet vermelden. Dit wil niet zeggen dat de verordening het bedrag van de belasting moet vermelden. In zijn arrest van 22 juli 1985 (nr. 22.780, BNB 1985/259, Belastingblad 1985, blz. 493, gemeente IJlst) overwoog de Hoge Raad namelijk dat de verordening niet het bedrag van de belasting behoeft te vermelden, maar dat ook op
9
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
andere wijze kan worden aangegeven tot welke belastingverplichtingen het belastbare feit leidt, mits daarbij op voldoende duidelijke wijze aan de belastingplichtige inzicht wordt gegeven in het beloop van het van hem te heffen bedrag. De bepaling in de verordening van de gemeente IJlst op grond waarvan bepaalde legesbedragen konden worden verhoogd met de kosten van door de gemeente in te winnen externe adviezen, gaf de belastingplichtige naar het oordeel van de Hoge Raad onvoldoende inzicht in het beloop van het van hem te heffen bedrag, en was zodoende onverbindend. Het komt bij gemeenten regelmatig voor dat voor het in behandeling nemen van aanvragen tot het verkrijgen van een vergunning (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten) het advies van een extern bureau gevraagd wordt. Om de kosten van die externe adviesverlening toch te kunnen doorberekenen staat de gemeenten na het hiervoor genoemde arrest een aantal oplossingen ter beschikking: 1. Verwerken in bestaande tarieven Allereerst kan de gemeente ervoor kiezen de externe advieskosten in de bestaande tarieven te verwerken. Nadeel hiervan is dat de kosten niet individueel aan de aanvragers van de dienst kunnen worden toegerekend. In bepaalde gevallen hanteren wij deze optie, bijvoorbeeld bij het doorberekenen van de brandweeradviezen (VRU) in de tarieven voor de activiteit bouwen (onderdeel 2.3.1). 2. Opnemen van een maximumtarief Het opnemen van een maximumtarief voor het doorberekenen van externe advieskosten lijkt in bepaalde gevallen toelaatbaar te zijn. In het arrest van de Hoge Raad van 1 maart 1989 (nr. 25.996, BNB 1989/127, Belastingblad 1989, blz.320, gemeente Zoetermeer) wordt het vermelden van een maximum van ƒ 250.000,- niet toelaatbaar geacht omdat dit maximum zo hoog is dat het behoudens zeer uitzonderlijke gevallen geen wezenlijke functie vervult. Zodoende laat de bepaling naar het oordeel van de Hoge Raad de belastingplichtige in het onzekere over de omvang van het van hem te heffen bedrag. De formulering van de Hoge Raad geeft aanleiding te veronderstellen dat als een bepaling een maximumtarief bevat en de hoogte van dat tarief een wezenlijke functie vervult, de belastingplichtige op voldoende duidelijke wijze inzicht heeft in het beloop van het van hem te heffen bedrag. Toekomstige jurisprudentie zal nader invulling moeten geven over de vraag in welke gevallen er sprake is van een maximumtarief dat een wezenlijke functie vervult. In Nieuwegein hanteren wij de optie van een maximumtarief niet. 3. Begrotingsconstructie Ten slotte bestaat de mogelijkheid in de verordening de zogenaamde ‘begrotingsconstructie’ op te nemen. De systematiek van deze constructie is als volgt. Is voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning een extern advies noodzakelijk dan wordt door de externe adviseur opgaaf aan de gemeente gedaan over de hoogte van de door hem voor de aanvraag in rekening te brengen kosten. Deze kosten worden voor het in behandeling nemen van de aanvraag aan de aanvrager van de vergunning meegedeeld in een door of vanwege het college van burgemeester en wethouders opgestelde begroting. Gedurende een periode van vijf dagen na het overleggen van de begroting kan de aanvrager van de vergunning de aanvraag nog intrekken. Reageert de aanvrager niet binnen genoemde vijf dagen dan geldt als dag van het in behandeling nemen van de aanvraag de vijfde werkdag na de dag waarop de begroting aan de aanvrager ter kennis is gebracht.
10
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
De begrotingsconstructie is door het Hof ‘s-Gravenhage aanvaard in zijn uitspraak van 12 juli 1989, nr. 2995/88, Belastingblad 1990, blz. 307, (gemeente Zoetermeer) en door de Hoge Raad in zijn uitspraak van 2 december 2005, nr. 40079, LJN: AR7769 (gemeente Heerde). De begrotingsconstructie kan worden gebruikt bij het doorberekenen van de externe advieskosten bij aanvragen tot het verkrijgen van een omgevingsvergunning. Dat doen we ook in Nieuwegein volgens het model van VNG (zie o.a. de onderdelen 2.3.17 en 2.3.18 van de tarieventabel). Ook bij het doorberekenen van publicatiekosten kan deze constructie gebruikt worden, hetgeen we in Nieuwegein niet doen omdat de publicatiekosten niet gespecificeerd worden naar aanvragen maar in het algemeen onder de met leges te dekken kosten vallen. Overigens heeft de minister van Binnenlandse Zaken zich op het standpunt gesteld dat het hanteren van de begrotingsconstructie uitsluitend toelaatbaar is voor het doorberekenen van externe advieskosten. VNG adviseert dan ook bij het doorberekenen van de kosten van interne dienstverlening alleen gebruik te maken van de begrotingsconstructie, indien niet met een gemiddeld tarief kan worden gewerkt. Wij stellen voor om deze constructie toe te passen bij aanvragen voor wijzigingen in bouwprojecten waarvoor al eerder een vergunning is verleend die nog in stand is, terwijl de bouw nog niet is aangevangen. In zo’n geval is niet reëel in te schatten welke kosten worden gemaakt als niet eerst de aard en omvang van de aangevraagde wijziging kan worden beoordeeld. Meer hierover is verderop opgenomen in de toelichting op de tarieventabel (hoofdstuk 7). 1.9 Opbouw tarieven en kruissubsidiëring Nieuwegein In deze toelichting is in hoofdstuk 3 per onderdeel van de tarieventabel zo transparant als momenteel mogelijk toegelicht hoe de tarieven tot stand zijn gekomen. Zoals eerder aangegeven hebben we voor het
moment
de
tarieven
niet
wezenlijk
gewijzigd.
De
discussie
hieromtrent
in
relatie
tot
kostendekkendheid voeren we pas tijdens de begrotingsraad op 10 november. Er zijn enkel beperkte verhogingen doorgevoerd i.v.m. inflatiecorrectie en gelijktrekken van het gerekende uurtarief. Veruit de meeste tarieven betreffen vaste bedragen die voortvloeien uit de geprognosticeerde gemiddelde urenbesteding voor het leveren van de dienst/het product vermenigvuldigd met een vast uurtarief. Deze tarieven gaan uit van kostendekkendheid per product voor wat betreft de uren die direct betrekking hebben op het behandelen van de aanvraag door de verantwoordelijke afdeling. De kosten voor de loketfase en een eventueel voortraject (vooroverleg) zitten hier bijvoorbeeld zelden in verdisconteerd, evenmin de kosten van toezicht op de naleving van de vergunning. Daarnaast zijn niet alle uren toegerekend die adviserende disciplines maken, met name bij ruimtelijke procedures. De bouwleges zijn al sinds jaar en dag gebaseerd op kruissubsidiëring. Bij kleinere bouwprojecten van met name particulieren is het tarief niet kostendekkend voor de werkelijke urenbesteding. Dat wordt gecompenseerd door de grotere bouwprojecten die tevens de niet per product toegerekende kosten van overige kleinere producten binnen het veld van de omgevingsvergunning compenseren. We werken sinds 2009 met een degressief stelsel bij bouwtarieven. Over het algemeen is veel tijd gemoeid bij de behandeling van aanvragen voor kostbare projecten (meerdere miljoenen) maar een degressief tarief doet recht aan het feit dat de hoogte van de bouwsom, stapsgewijs steeds minder invloed heeft op de benodigde inspanningen bij het leveren van het product. Enkele tarieven zijn gebaseerd op een begrotingsconstructie omdat deze kosten vooraf niet bekend zijn. Deze kosten worden voor het in behandeling nemen van de aanvraag begroot en aan de aanvrager meegedeeld. Gedurende een periode van vijf dagen na het overleggen van de begroting kan de aanvrager van de vergunning de aanvraag nog intrekken. Hier zal het principe van kostendekkendheid per product van toepassing zijn.
11
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
1.10 Kostendekking in Nieuwegein Voor de controle van de kostendekkendheid van de tarieven voor bouwactiviteiten hebben we een raming gemaakt van het aantal en de soort aanvragen voor omgevingsgerelateerde producten en diensten in 2011. Het effect van het uitgebreide vergunningsvrij bouwen onder de Wabo op het aantal aanvragen voor bouwactiviteiten is hierbij meegenomen, evenals de huidige laagconjunctuur. De resultaten zijn in tabelvorm opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting. De raming van de totale legesinkomsten komt voor 2011 uit op € 1.285.615. Wanneer we deze inkomsten afzetten tegen de geraamde toe te rekenen kosten van € 1.501.532, respectievelijk € 1.610.262 uit §1.8, geeft dat dekkingspercentages van 86% en 80%. Dat is lager dan het dekkingspercentage van de afgelopen 11 jaar dat gemiddeld uitkomt op 97,1%. De sterke fluctuaties in de achterliggende jaren komen door de grote
afhankelijkheid
van
grotere
bouwprojecten
op
de
legesinkomsten
en
dus
op
de
kostendekkendheid. Jaar
Opbrengst (€)
Kosten (€)
Dekking (%)
1998
1.057.289
791.358
133,6
1999
1.260.417
852.832
147,8
2000
888.058
836.033
106,2
2001
881.852
866.831
101,7
2002
1.167.000
1.029.000
113,4
2003
1.187.824
1.060.895
112,0
2004
1.014.162
1.228.383
82,6
2005
495.377
1.234.574
40,1
2006
704.271
1.455.876
48,4
2007
1.219.304
1.454.667
83,8
2008
2.495.589
1.351.669
185,3
2009 gemiddeld
1.041.047
1.646.167
63,2
1.123.933
1.113.232
97,1
1.11 Opschorten invorderingsbevoegdheid bij verouderd bestemmingsplan veranderd door de Crisis en Herstelwet De financiële prikkel die in 2008 met de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) aan gemeenten is gegeven (opgelegd) om bestemmingsplannen actueel te houden, is door de komst van de Wabo niet gewijzigd (artikel 3.1, vierde lid, Wro). Echter de Crisis en Herstelwet (CHW) die per 31 maart 2010 van kracht is, wijzigt de bepalingen in de Wro en de Wabo over het opschorten van de invorderingsbevoegdheid als een projectbesluit, onderscheidenlijk omgevingsvergunning waarbij van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, niet tijdig in het bestemmingsplan of de beheersverordening is ingepast (artikelen 3.13 en 3.40 Wro; artikel 2.9 en nieuw 2.9a Wabo). Dat moest binnen het jaar gebeuren. Na 18 maanden verviel zelfs de invorderingsbevoegdheid. Die regeling wordt nu anders: De bevoegdheid tot het invorderen van leges wordt opgeschort tot het tijdstip waarop het projectbesluit, onderscheidenlijk de omgevingsvergunning langs elektronische weg beschikbaar is gesteld, overeenkomstig de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels. De bevoegdheid vervalt indien het besluit niet binnen twee maanden op de voorgeschreven wijze beschikbaar is gesteld. Gedoeld wordt hierbij op de digitale raadpleegbaarheid van planologische
12
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
besluitvorming. De materiële inhoud van het projectbesluit, onderscheidenlijk de omgevingsvergunning zal daarom op zodanige wijze elektronisch beschikbaar moeten worden gesteld dat deze door een ieder kan worden geraadpleegd als hij het elektronisch bestemmingsplan raadpleegt. (De gemeente heeft sinds 1 januari 2010 de verplichting om de inhoud van (ruimtelijke) visies, plannen, besluiten en verordeningen in elektronische vorm vast te leggen en in die vorm vast te stellen. Voor de digitale vormgeving van deze ruimtelijke instrumenten is een pakket (digitale) standaarden ontwikkeld, dat is verankerd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008.) Als sprake is van leges voor dienstverlening met betrekking tot een reconstructieplan als bedoeld in de Reconstructiewet
concentratiegebieden
geldt
de
volgende
(oude)
opschortingsregeling:
de
bevoegdheid om leges in te vorderen wordt opgeschort tot het tijdstip waarop het bestemmingsplan of de beheersverordening is vastgesteld overeenkomstig het reconstructieplan. Dat moet binnen één jaar gebeuren.
De
invorderingsbevoegdheid
vervalt
indien
het
bestemmingsplan
dan
wel
de
beheersverordening niet binnen zes maanden na het verstrijken van die jaartermijn is vastgesteld (artikel 3.9a CHW; nieuw artikel 27a Reconstructiewet concentratiegebieden). Zekerheidsstelling Als voor de versnelde uitvoering van lokale en (boven)regionale projecten met nationale betekenis (afdeling 7 CHW) de gemeenteraad een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 Wro neemt, kan hij daaraan het voorschrift verbinden dat financiële zekerheid wordt gesteld voor het betalen van de verschuldigde leges voor de gemeentelijke dienstverlening die verband houdt met het projectbesluit (artikel 2.23 CHW). In het voorschrift wordt het bedrag aangegeven waarvoor de zekerheid in stand moet worden gehouden. Ook kan het voorschrift inhouden dat hiervoor een verzekering wordt gesloten en in stand gehouden. 1.12 Omgevingsvergunning van rechtswege (Lex silencio positivo) Voor het beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning gelden beslistermijnen. De Wabo kent twee voorbereidingsprocedures: de reguliere (paragraaf 3.2 Wabo) en de uitgebreide (paragraaf 3.3 Wabo). Op de uitgebreide procedure is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Artikel 3.10 van de Wabo geeft aan in welke gevallen deze procedure van toepassing is. Dit is bijvoorbeeld het geval bij buitenplanse en tijdelijke afwijkingen van het bestemmingsplan. Meestal zal de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing zijn. Alleen bij de reguliere procedure kan sprake zijn van een omgevingsvergunning van rechtswege als de beslistermijn ongebruikt is verstreken. Om onomkeerbare gevolgen te voorkomen en ter bescherming van belangen van derden is de regeling met diverse waarborgen omkleed. Een belangrijke waarborg is dat gedurende de bezwaartermijn van zes weken, van de vergunning nog geen gebruik kan worden gemaakt. Indien er bezwaar is ingesteld mag pas van de vergunning gebruik worden gemaakt nadat op het bezwaar is beslist. Dit is geregeld in artikel 6.1, vierde lid, van de Wabo. De vraag komt dan op of desondanks leges kunnen worden geheven. Aan deze vraag is bij de herziening van de Woningwet (1992) aandacht besteed. De bewindslieden van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) hebben in dat verband opgemerkt dat legesheffing niet in de rede ligt indien sprake is van werkelijk ‘stilzitten’ van een gemeente. Legesheffing zou dan in strijd zijn met behoorlijk bestuur (Kamerstukken II 1988/89, 20066, nr. 9, p. 30). Dit betekent naar onze mening echter niet dat legesheffing achterwege moet blijven als een omgevingsvergunning van rechtswege wordt verleend. De leges zijn immers (al) verschuldigd voor het in behandeling nemen van de aanvraag om een omgevingsvergunning. Als een omgevingsvergunning van rechtswege wordt verleend en de
13
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
gemeente aannemelijk maakt dat de aanvraag in behandeling is genomen, kunnen leges worden geheven (vergelijk Hof Arnhem 1 februari 2002, nr. 01/00943, LJN: AD9872). Wel kan het redelijk zijn om een teruggaaf te verlenen indien bepaalde werkzaamheden niet zijn uitgevoerd (vergelijk Hof Arnhem 8 november 2001, nr. 99/1821, LJN: AD6167, Belastingblad 2002/ 552). Indien de legesverordening niet in een teruggaafbepaling voorziet, kan in voorkomend geval ook de hardheidsclausule worden toegepast. 1.10 Legesvrijstelling voor milieu-inrichtingen en mijnbouwwerken (ar. 2.9, lid 1, Wabo) In artikel 2.9, eerste lid, van de Wabo staat de vrijstelling van leges voor aanvragen om omgevingsvergunningen voor activiteiten met betrekking tot milieu-inrichtingen en mijnbouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo. Wij hebben deze vrijstelling opgenomen in artikel 4, onderdeel b, van de verordening. Zie de toelichting op dat artikelonderdeel. 1.11 Geen wettelijke vrijstelling meer voor toegelaten instellingen Er geldt geen wettelijke legesvrijstelling meer voor toegelaten instellingen voor zowel sociale woningbouw als ingrijpende voorzieningen aan sociale huurwoningen. De artikelen die deze vrijstelling regelden, zijn vervallen: artikel 88 van de Woningwet dat de vrijstelling bevatte, is met ingang van 13 juni 2008 vervallen (Stb. 2008, 197) en de uitwerking van de vrijstelling in artikel 34 Besluit woninggebonden subsidies 1995 al eerder, namelijk met ingang van 27 december 2005 (Stb. 2005, 498). Daarmee was het vervallen van de legesvrijstelling voor toegelaten instellingen wettelijk geregeld. Er was naar de mening van de regering niet langer reden om woningcorporaties wat betreft de leges in een gunstiger positie te plaatsen dan andere partijen op de woningmarkt. Wij zijn van mening dat de legesvrijstelling al sinds 1 januari 1998 niet meer geldt als gevolg van een wijziging van de Woningwet per die datum. Enkele gemeenten zijn nog verwikkeld in een juridische procedure over de legesvrijstelling voor toegelaten instellingen. Gemeenten nemen daarbij het standpunt van de VNG in. De uitkomsten van die procedures zijn nog van belang voor aanvragen voor bouw- en sloopvergunningen die zijn ingediend vóór 27 december 2005. Ook moet de eventueel al opgelegde aanslag of nota nog niet onherroepelijk vaststaan. 1.12 Planschade Sinds 1 september 2005 kunnen gemeenten een vergoeding (recht) vragen voor een aanvraag om planschadevergoeding (Stb. 2005, 305). Zie hiervoor Lbr. 05/55 – Planschade nieuwe stijl (7 juni 2005). De huidige regeling staat in artikel 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening. Hoewel de wetgever spreekt van het heffen van een recht, is dit niet een recht in de zin van artikel 229 Gemeentewet. Dit is in lijn met de uitspraak van de Hoge Raad van 13 augustus 2004, nr. 37863, LJN: AI0408. De Hoge Raad heeft daarin beslist dat legesheffing voor planschadeverzoeken niet mogelijk is, aangezien geen sprake van het verlenen van een dienst in de zin van artikel 229 van de Gemeentewet. In de wettelijke regeling is een vast bedrag opgenomen van € 300,--. In een gemeentelijke verordening (let op: geen legesverordening) kan dit bedrag naar boven of beneden worden aangepast tot ten hoogste € 500,-- of € 100,--.
14
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2.
2010-…
TOELICHTING OP DE VERORDENING
De toelichting in dit hoofdstuk beperkt zich tot die artikelen die wijzigen ten opzichte van de Legesverordening 2010 zoals die sinds 1 januari 2010 van kracht is. We nemen niet alle voorstellen uit het VNG model over omdat dit nog dateert van voor de inwerkingtreding van de EDR. Daarnaast was ten tijde van het modelVNg nog niet duidelijk wanneer de Wabo in werking zou treden. Dat is nu wel het geval. Artikel 4 Vrijstelling Onderdeel 7 wordt toegevoegd: Diensten met betrekking tot een aanvraag tot verlening of gehele of gedeeltelijke intrekking van een omgevingsvergunning of wijziging van voorschriften van een omgevingsvergunning, voor zover die aanvraag betrekking heeft op een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; Toelichting Het onderdeel heeft betrekking op het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een (milieu-)inrichting of mijnbouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Hiervoor kunnen geen leges worden geheven op grond van artikel 2.9, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) dat luidt:‘1. Voor zover aanvragen tot verlening of gehele of gedeeltelijke intrekking van een omgevingsvergunning of wijziging van voorschriften van een omgevingsvergunning betrekking hebben op een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, worden geen rechten geheven.’ Dit is dus een wettelijke vrijstelling, die wij voor een goed begrip opnemen in de legesverordening. Deze vrijstelling geldt ook als de gemeente deze niet opneemt in de legesverordening. Het is van belang, omdat de gemeente de kosten die met de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor deze milieuactiviteiten gepaard gaan, niet langs een omweg kan verhalen via de leges voor bijvoorbeeld een bouw- of aanlegactiviteit. Een nauwkeurige, controleerbaar vastgelegde kostentoerekening is dus noodzakelijk. Zoals bekend zijn de milieuleges met ingang van 1 januari 1998 wettelijk onmogelijk geworden (artikel 15.34a Wet milieubeheer en artikel 86a Wet bodembescherming). Dat is in de Wabo dus doorgetrokken. Gemeenten zijn/worden gecompenseerd via het gemeentefonds. Artikel 5 Maatstaven van heffing en tarieven Onderdeel 1 wordt gewijzigd: De leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel, met inachtneming van het overigens in dit artikel bepaalde; Onderdeel 5 wordt toegevoegd: Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het nemen van een projectuitvoeringsbesluit als bedoeld in artikel 2.10 van de Crisis- en herstelwet bedraagt het tarief de som van de bedragen die op grond van deze verordening verschuldigd zouden zijn voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning, ontheffing, vrijstelling of enig ander besluit in het kader van de ontwikkeling en verwezenlijking van het project, voor zover het projectuitvoeringsbesluit strekt ter vervanging van deze besluiten, zoals bedoeld in artikel 2.10, derde lid, van de Crisis- en herstelwet.
15
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Toelichting Voor woningbouwprojecten en voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen projecten kan de gemeenteraad op verzoek of ambtshalve een projectuitvoeringsbesluit nemen (artikel 2.9 en 2.10 CHW). Het projectuitvoeringsbesluit vervangt de bestaande vergunningen, ontheffingen, vrijstellingen of andere besluiten die zonder de Crisis- en herstelwet voor de ontwikkeling en verwezenlijking voor het project nodig zouden zijn. In veel gevallen zal sprake zijn van grondexploitatie, waarop afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van toepassing is. Een groot aantal kostencomponenten moet in deze gevallen via het exploitatieplan worden verhaald (afdeling 6.4 Wro; artikel 6.2.4 Besluit ruimtelijke
ordening).
De
gemeente
zal
alleen
overgaan
tot
het
nemen
van
een
projectuitvoeringsbesluit als dit kostenverhaal verzekerd is. Als een verzoek tot het nemen van een projectuitvoeringsbesluit wordt gedaan, kan de gemeente voor de
(administratieve)
behandeling
van
dat
verzoek
leges
heffen.
Hiervoor
is
het
nodig
de
legesverordening te wijzigen. Het projectuitvoeringsbesluit strekt ter vervanging van de bestaande vergunningen, ontheffingen, vrijstellingen en andere benodigde besluiten. De toetsingskaders blijven echter van kracht, tenzij het projectuitvoeringsbesluit op grond van wet of verordening anders bepaalt (artikel 2.10, vijfde lid, CHW). In verband hiermee hebben wij bij de tariefstelling aangesloten bij de in de tarieventabel opgenomen tarieven die voor de vergunningen, ontheffingen en dergelijke verschuldigd zouden zijn geweest als de CHW niet zou gelden. Voor de overzichtelijkheid hebben wij de tariefbepaling in artikel 5 opgenomen. Bij die keuze hebben de volgende overwegingen meegespeeld: •
De CHW treedt eerder in werking dan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning). De legesverordening kent nog overgangsrecht totdat de Wabo in werking treedt (oude hoofdstuk 5, bouwgerelateerde leges, van de tarieventabel is nog van toepassing; na inwerkingtreding van de Wabo is titel 2 van de tarieventabel van toepassing).
•
De CHW geldt voor het grootste deel tot 1 januari 2014.
Artikel 9 Vermindering en artikel 10 teruggaaf Deze artikelen zijn samengevoegd in het VNG model tot een artikel 9 “Vermindering en teruggaaf”omdat ze nagenoeg identiek luiden en omdat een nieuw artikel 10 wordt ingevoegd. Wij volgen het model. Artikel 10 Overdracht van bevoegdheden De invoering van dit artikel heeft geen directe betrekking op de Wabo maar is wel opgenomen in het VNG model en wordt voor de eenduidigheid nu al wel overgenomen. Bij
wijzigingen
in
rijksregelgeving
die
gevolgen
hebben
voor
de
leges,
kan
de
besluitvormingsprocedure voor belastingverordeningen (van ambtelijke voorbereiding tot en met raadsbesluit) belemmerend werken. Ook kan het gewenst zijn een redactionele wijziging op korte termijn door te voeren. Om de gewenste flexibiliteit en de te betrachten spoed te bereiken, kan de raad de bevoegdheid tot vaststelling van de legesverordening aan het college overdragen (delegeren). Artikel 156, tweede lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet maakt dit mogelijk. Artikel 10 van de verordening voorziet in een beperkte overdracht van die vaststellingsbevoegdheid aan het college. In verband met dit artikel hebben wij artikel 156 van de Gemeentewet in de aanhef van de verordening genoemd. Wij hebben de bevoegdheidsoverdracht om twee redenen beperkt, namelijk:
16
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
1. De verordenende bevoegdheid van de raad is in dualistische verhoudingen belangrijk om een evenwicht tussen de raad en het college te waarborgen (Kamerstukken II 2000/01, 27751, nr. 3, pag. 27, Wet dualisering gemeentebestuur). 2. Bedacht moet worden dat de raad bij overdracht van zijn bevoegdheid, zelf die bevoegdheid kwijtraakt, tenzij hij het delegatiebesluit weer intrekt. Op grond van artikel 10 is het college bevoegd tot wijziging van de legesverordening: •
als sprake is van een zuiver redactionele wijziging (tekstuele wijzigingen die geen materiële gevolgen hebben);
•
bij wijziging in rijksregelgeving waarvan de implementatieperiode na bekendmaking in het Staatsblad of de Staatscourant korter is dan drie maanden; en die tariefbepalingen betreft waarbij een rijkskostendeel onderdeel uitmaakt van het tarief of waarvoor bij of krachtens een wet een (maximum)tarief is gesteld en bovendien de raad niet zelf al met deze wijzigingen rekening heeft gehouden.
De implementatieperiode van drie maanden is de termijn die gemeenten doorgaans nodig hebben om een belastingverordening te wijzigen (van ambtelijke voorbereiding tot en met raadsbesluit). De implementatieperiode van drie maanden is ook opgenomen in de zogenaamde Code Interbestuurlijke Verhoudingen (een afspraak tussen het kabinet, het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) over hoe overheden met elkaar willen samenwerken, januari 2005). Voor wijzigingen in rijksregelgeving die meer dan drie maanden voor de inwerkingtreding officieel worden bekendgemaakt, blijft de raad te allen tijde bevoegd. De beperking tot de situaties waarin de centrale overheid de hoogte van de tarieven (mede) beïnvloedt betreft de volgende hoofdstukken of onderdelen van titel 1 van de tarieventabel, en hebben dus geen betrekking op omgevingsgerelateerde tarieven: 1.
onderdeel 3.6 (akten burgerlijke stand);
2.
hoofdstuk 7 (reisdocumenten);
3.
hoofdstuk 8 (rijbewijzen);
4.
hoofdstuk 9 (kansspelen);
5.
onderdeel 17.1.1 (verklaring omtrent het gedrag);
6.
onderdeel 17.7 (verstrekkingen op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens);
Een voorwaarde voor de uitoefening van de gedelegeerde bevoegdheid is verder dat de raad nog niet zelf bij het vaststellen van de verordening de wijziging heeft aangebracht of met de wijziging rekening heeft gehouden (‘een en ander voor zover met deze wijzigingen niet reeds bij het vaststellen of latere wijziging van deze verordening bij raadsbesluit rekening is gehouden’). Het
overdragen
van
ruimere
deelbevoegdheden
(bijvoorbeeld
voor
alle
doorwerkingen
van
rijksregelgeving) leidt er toe dat de raad voor die onderdelen alleen nog wijzigingsbevoegdheid is door integrale vaststelling van een nieuwe verordening (onder intrekking van de oude verordening inclusief delegatiebesluit).
17
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Artikel 12 Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel Dit artikel wordt volgens het VNG model opgesplitst in. •
Artikel 12 Overgangsrecht
•
Artikel 13 Inwerkingtreding
•
Artikel 14 Citeertitel
Specifiek voor Nieuwegein De overgangsrechtartikelen die de VNG heeft opgenomen, dateren van oktober 2009 en houden nog sterk rekening met de toenmalig aankomende invoering van de EDR en de onzekerheden rondom de invoering van de Wabo. In de huidige situatie kan het overgangsrecht worden beperkt tot het artikel zoals opgenomen in het wijzigingsbesluit. Aangaande artikel 13 is dezelfde strekking van toepassing. Artikel 14 behoeft geen toelichting. Omdat voorgaande het niet noodzakelijk maakt om artikel 12 op te splitsen, houden wij de huidige indeling aan.
18
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
3.
2010-…
TOELICHTING OP DE TARIEVENTABEL
In titel 2 van het VNG model zijn de diensten opgenomen die invloed hebben op de fysieke leefomgeving en plaatsgebonden zijn. Aanleiding is de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo; Stb. 2008, 496), die de omgevingsvergunning regelt, en de daarbij horende invoeringswet. VNG heeft in deze titel zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het door SGBO ontwikkelde Model hoogte leges omgevingsvergunning, dat eind 2006 door het ministerie van VROM is gepubliceerd (zie omgevingsvergunning.vrom.nl). Dat model bouwt voort op het Model transparantie bouwgerelateerde leges uit 2004, dat VNG in hoofdstuk 5 (bouwgerelateerde leges) van de oude tarieventabel hadden verwerkt. In de huidige Legesverordening 2010 staan de bouwgerelateerde leges in hoofdstuk 5 en enkele overige omgevingsgerelateerde tarieven in hoofdstuk 16 (op basis van de Apv). In Nieuwegein wordt het VNG model (nog) niet in zijn geheel overgenomen. We houden nog even de oude hoofdstukindeling van de tarieventabel aan omdat al de tarieven die niet met de Wabo te maken hebben, nog niet in het nieuwe model met drie titels worden gegoten. Dit wijzigingsvoorstel beperkt zich tot de invoering van de Wabo. Gevolg is dat de omgevingsgerelateerde leges voorlopig terug te vinden zijn in hoofdstuk 5. De opzet van hoofdstuk 5 is wel identiek aan die van titel 2 van het VNG model. Er heeft alleen een om nummering plaatsgevonden door voor alle onderdelen tijdelijk een 5 te plaatsen. In de toelichting op de tarieventabel, verderop in dit stuk, is die omnummering echter achterwege gelaten omdat de gehele verordening, naar verwachting op korte termijn aan de indeling van de modelverordening van VNG zal worden aangepast. Titel 2 bestaat uit 10 hoofdstukken. In de tarieventabel bij het wijzigingsbesluit zijn dit paragrafen geworden maar in de toelichting hebben we, om voorgaande reden de verdeling in “hoofdstukken” aangehouden. Hieronder volgt een toelichting op de opbouw van de tarieven per onderdeel. Titel 2 Dienstverlening vallend onder fysieke leefomgeving/omgevingsvergunning Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen De begripsomschrijvingen van aanlegkosten, bouwkosten en sloopkosten zijn in dit hoofdstuk geclusterd. Onderdeel 2.1.1.1 Aanlegkosten Toelichting VNG op modelverordening Onderdeel 2.1.1.1 bevat een begripsomschrijving van de aanlegkosten. Doorgaans is dat de aannemingssom waarvoor het werk of de werkzaamheden worden verricht, exclusief omzetbelasting. Als het werk of de werkzaamheden door zelfwerkzaamheid plaatsvinden, geldt een geobjectiveerde aannemingssom als heffingsgrondslag. Specifiek voor Nieuwegein Omdat wij voorstellen om de legeskosten niet als percentage van de aanlegkosten te rekenen (zie onderdeel 2.3.2) is de begripsbepaling feitelijk niet relevant. Wij stellen voor om vaste tarieven aan te houden omdat onze ervaring leert dat de hoogte van de aanlegkosten niet of nauwelijks van invloed is op de benodigde urenbesteding.
19
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Onderdeel 2.1.1.2 Bouwkosten Toelichting VNG op modelverordening Bij de omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten is het tarief afhankelijk gesteld van de hoogte van de bouwkosten. In onderdeel 2.1.1.2 is een definitie gegeven van het begrip bouwkosten. Daarbij is aansluiting gezocht bij het begrip aannemingssom zoals dat is gedefinieerd in de Uniforme administratieve voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (UAV 1989; Bijlage 1). Indien nog geen aannemingssom bekend is moeten de bouwkosten worden bepaald aan de hand van de regeling zoals deze is opgenomen in het normblad van het Nederlands normalisatie-instituut (NEN 1979, nr. 2631; Bijlage 2). Om te voorkomen dat de verordening gewijzigd moet worden op het moment dat het normblad wijzigt is in onderdeel 2.1.1.2 bepaald dat de meest recente versie van het normblad gehanteerd moet worden. Omdat de bouwkosten in de zin van het normblad NEN uitsluitend omvatten de kosten als genoemd in onderdeel 3.2 van dat normblad, zou dit ertoe kunnen leiden dat het bedrag van de bouwkosten lager uitvalt dan de aannemingssom geweest zou zijn. Oorzaak hiervan kan zijn dat bepaalde bijkomende kosten als bedoeld in onderdeel 3.4 van het normblad NEN wel verwerkt zijn in de aannemingssom maar niet in de bouwkosten in de zin van het normblad NEN. Het voorgaande kan ertoe leiden dat de aannemingssom in de zin van de UAV en de raming van de bouwkosten als bedoeld in het normblad NEN van elkaar verschillen. Indien beoogd wordt de aannemingssom en de bouwkosten in de zin van het normblad zoveel mogelijk tot een zelfde uitkomst te laten leiden zou in onderdeel 2.1.1.2 geregeld kunnen worden dat voor zover een aannemingssom ontbreekt een raming van de bouwkosten als bedoeld in onderdeel 3.2 en een aantal nader te noemen kostenposten genoemd in onderdeel 3.4 van het normblad NEN moet plaatsvinden. De bouwkosten in onderdeel 2.1.1.2 zijn exclusief omzetbelasting. Dat sluit aan bij de gegevens die bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten moeten worden verstrekt. Kosten van installaties, zoals liften, cv, airco en dergelijke behoren tot de bouwkosten. Het toekomstige derde lid van artikel 1 van de Woningwet bepaalt uitdrukkelijk dat onder een bouwwerk mede de daarvan deel uitmakende installaties wordt verstaan (Wet van 2 juli 2009, Stb. 324). Daarmee behoort elke discussie over de vraag of installaties, zoals liften, cv, airco e.d., behoren tot het bouwwerk tot het verleden. En in het verlengde daarvan, eveneens de discussie of de kosten van deze installaties tot de bouwkosten behoren. Overigens is de belastingrechter bevoegd om over de juistheid van de vaststelling van de bouwkosten door de gemeente een oordeel uit te spreken. Dit blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 6 oktober 1982, nr. 21.332, BNB 1982/289, Belastingblad 1983, blz. 11. Uit dit arrest blijkt bovendien dat de keuze voor de aannemingssom als maatstaf van heffing aansluit bij de opvattingen van de Hoge Raad hieromtrent. De Hoge Raad overwoog namelijk: ‘dat toch op grond van het objectieve karakter van de onderhavige heffing dient te worden aangenomen dat onder oprichtings- en vernieuwingskosten in artikel 39, eerste lid, letter a, van de verordening moet worden verstaan de prijs, welke aan een derde in het economische verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarvoor de vergunning werd verleend’. De Hoge Raad overwoog verder ‘dat zulks ook strookt met de bedoeling van de gemeentelijke wetgever, die klaarblijkelijk een verband heeft willen leggen tussen de hoogte van het wegens de onderhavige
20
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
dienst, bestaande uit het verlenen van een bouwvergunning, geheven recht en de waarde van die dienst, welk verband met de zojuist bedoelde prijs het beste wordt benaderd’. Uit dit arrest blijkt dat tevens van de aannemingssom uitgegaan kan worden voor het vaststellen van de bouwkosten, in de gevallen waarin het werk niet door een aannemer wordt uitgevoerd, maar door de eigenaar van een woning zelf. De Hoge Raad heeft het voorgaande bevestigd in zijn arrest van 9 oktober 1991, nr. 27.576, Belastingblad 1992, blz. 219. Een raming van de bouwkosten door de gemeente dient in overeenstemming te zijn met de geraamde prijs welke aan een derde in het economische verkeer zou moeten worden betaald. Dit is ook in onderdeel 2.1.1.2 tot uitdrukking gebracht. Tot de bouwkosten kunnen niet worden gerekend kosten van werkzaamheden waarvoor geen omgevingsvergunning vereist is. Onderhoudskosten kunnen zodoende niet tot de bouwkosten worden gerekend, tenzij deze omgevingsvergunningplichtig zijn. Er is geen reden aan te nemen dat de jurisprudentie die over leges voor bouwvergunningen is gewezen, niet zou gelden voor de omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten. Wij wijzen op de uitspraken over bouwvergunningen van: - Hof Leeuwarden van 17 september 1982, nr. 398/80 EI, Belastingblad 1983, blz. 238; - Hof Amsterdam 1 maart 1984, nr. 3902/81 EK III, Belastingblad 1985, blz. 84; - Hof Amsterdam 18 februari 2000, nr. 98/3379, LJN: AA7743, Belastingblad 2000, blz. 943; - Hof ‘s-Hertogenbosch 2 februari 2000, nr. 98/490, LJN: AA6004, Belastingblad 2000, blz. 942; - Hof ‘s-Gravenhage 2 september 2003, nr. 02/02664, LJN: AI0336, Belastingblad 2003, blz. 1368. Volgens Hof Arnhem moet de gemeente de aanvraag beoordelen voor het gehele project, ook indien slechts een deel van de bouwactiviteiten vergunningplichtig is, indien een belanghebbende, hoewel daartoe niet verplicht, de aanvraag voor een bouwvergunning uitstrekt tot het volledige project en het volledige bedrag van de bouwkosten. Ook moet in zo’n geval tot de kosten van de bouwkundige werken worden gerekend datgene wat voor het functioneren en de gehele afwerking van het bouwwerk noodzakelijk is (Hof Arnhem 18 februari 2002, nr. 98/2038, Belastingblad 2002, blz. 1125). Hof Amsterdam vindt dat als een splitsing tussen vergunningplichtig en niet-vergunningplichtig deel is te maken, de leges alleen geheven kunnen worden over het vergunningplichtige deel van de bouwkosten, ook al zijn alle werkzaamheden onlosmakelijk met elkaar verbonden (Hof Amsterdam 11 februari 2003, nr. 02/00204, LJN: AF5111). Specifiek voor Nieuwegein De VNG stelt voor om de bouwkosten in onderdeel 5.2.2 exclusief omzetbelasting te rekenen. Op het landelijk standaard aanvraagformulier dat moet worden gebruikt voor de aanvraag van een bouwvergunning moeten de bouwkosten namelijk ook exclusief BTW worden opgegeven. De betreffende tarieven uit de legesverordening Nieuwegein zijn voorheen altijd gebaseerd geweest op de bouwkosten inclusief omzetbelasting, waarbij opgemerkt dient te worden dat de aanvullende leges voor de welstandsbeoordeling weer over de bouwkosten excl. BTW werden berekend. Ten behoeve van de uniformiteit, volgen we vanaf 1 oktober 2010 wél het model van VNG en houden een nadere toelichting hierop ook in stand. Dit betekent uiteraard dat de BTW vanaf nu wordt verrekend in de tarieven zodat er geen sprake is van inkomstenderving.
21
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Afwijkend t.o.v. het VNG model is dat wij vasthouden aan de in de Legesverordening Nieuwegein al lange tijd opgenomen uitzondering voor de bouwkosten voor het vervangen van een kwaaitaal- of mantavloer welke is aangetast door betonrot (zie 2.1.1.2.2). Hierover worden geen leges gerekend. Voorheen werden de bouwkosten in Nieuwegein naar boven afgerond op een veelvoud van € 500,00. Dat vervalt. Onderdeel 2.1.1.3 Sloopkosten Toelichting VNG op modelverordening In onderdeel 2.1.1.3 hebben wij een begripsomschrijving van de sloopkosten opgenomen. In beginsel zijn de sloopkosten gelijk aan de aannemingssom waarvoor het sloopwerk wordt gedaan, exclusief omzetbelasting. Als het slopen door zelfwerkzaamheid plaatsvindt, wordt ook een objectieve aannemingssom tot uitgangspunt genomen. Toelichting VNG op modelverordening Omdat wij voorstellen om de legeskosten niet als percentage van de sloopkosten te rekenen (zie onderdeel 2.3.7) is de begripsbepaling feitelijk niet relevant. Wij stellen voor om vaste tarieven aan te houden omdat onze ervaring leert dat de hoogte van de sloopkosten niet of nauwelijks van invloed is op de benodigde urenbesteding. Onderdeel 2.1.1.4 Wabo Toelichting VNG op modelverordening In onderdeel 2.1.1.4 is een verkorte aanduiding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht opgenomen. Onderdelen 2.1.2 en 2.1.3 Toelichting VNG op modelverordening In de onderdelen 2.1.2 en 2.1.3 wordt aansluiting gezocht bij begripsomschrijvingen die gelden bij of krachtens de Wabo of een andere wet waar het toetsingskader voor de vergunning is geregeld. Hoofdstuk 2 Vooroverleg/beoordelen conceptaanvraag Toelichting VNG op modelverordening In de Handreiking Afstemming omgevingsvergunning: - afstemmen óp; afstemmen mét - (augustus 2008; een online-product op het Kennisplein omgevingsvergunning (omgevingsvergunning.vrom.nl) staat hierover: ‘De fase voorafgaande aan het definitief aanvragen van de omgevingsvergunning (‘vooroverleg’) kan een belangrijke rol spelen bij de afbakening en het ‘afpellen’ van de afstemmingsopgave. Vooroverleg is niet verplicht en niet wettelijk geregeld, maar zowel aanvrager als bevoegd gezag kan er voordeel bij hebben. In een vooroverleg tussen het bevoegd gezag en de aanvrager kan met name een indicatie worden verkregen welke toestemmingsvereisten afzonderlijk (op basis van een eerste verticale toetsing) ‘kritisch liggen’. Daarnaast kan een globale indicatie worden verkregen over de afstemming van voorschriften ten opzichte van elkaar (op basis van globale horizontale toetsing). Op basis daarvan kan duidelijk worden welke gevolgen daaraan zijn verbonden voor het ‘huiswerk’ van partijen. In de meer complexe gevallen vindt het vooroverleg plaats op basis van een conceptaanvraag. De vorm en inhoud van het vooroverleg is vrij: het vooroverleg is niet (meer) wettelijk geregeld. Het vooroverleg is het met name gericht op het verkrijgen van een volledige en juiste (ontvankelijke) aanvraag en duidelijkheid over de procedure (de informatie-component). In de praktijk bestaat de behoefte om er
22
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
ook een zekere informele toetsingscomponent in onder te brengen. Randvoorwaarde is dat dit niet ten koste gaat van de rechtsbescherming van derden, de lengte van de totale procedure en de efficiency die is beoogd met geautomatiseerde processtappen. Voor alle duidelijkheid: een vooroverleg zal niet nodig zijn als alleen de bouwcomponent leidend is in de aanvraag. De huidige praktijk laat zien dat er, onder meer vanwege de duidelijke sturing vanuit het Bouwbesluit, weinig meerwaarde aan toekomt.’ Wij hebben de formulering van de tariefbepaling op het bovenstaande afgestemd. Indien na het vooroverleg
of
beoordelen
van
een
conceptaanvraag
een
(‘echte’)
aanvraag
om
een
omgevingsvergunning wordt ingediend, worden de op grond van hoofdstuk 2 geheven leges daarmee verrekend. Dit is geregeld in onderdeel 2.4.1. Specifiek voor Nieuwegein De mogelijkheid wordt geboden om voorafgaande aan het indienen van een formele aanvraag voor een vergunning, aan de hand van een principeplan een indicatie te vragen over de kans van slagen. De werkzaamheden die moeten worden verricht voor de beoordeling van een principeplan, vormen een onderdeel van de werkzaamheden die ten behoeve van de formele aanvraag moeten worden verricht, indien niet vooraf een principeplan wordt voorgelegd. Een principeplan zal echter nog niet op alle aspecten
worden beoordeeld. In het ‘Model transparantie bouwgerelateerde leges’ wordt daarom
gesteld dat het redelijk is om slechts een percentage in rekening te brengen van de kosten die gemaakt zouden worden bij een formele aanvraag. Probleem hierbij is dat schetsplannen in de regel zo globaal zijn dat nog geen goede raming van de bouwkosten mogelijk is, terwijl de legeskosten hier een percentage van zouden moeten vormen. Door de betreffende bepaling wordt bereikt dat indien wel een schetsplan ter beoordeling wordt voorgelegd doch dit schetsplan, om welke reden dan ook, niet leidt tot het indienen van een verzoek om een bouwvergunning, voor de beoordeling van het schetsplan toch leges kunnen worden geheven. Daarmee wordt een vergoeding verkregen voor de werkzaamheden die in verband met het beoordelen van het schetsplan zijn verricht. Als er wel een formele aanvraag volgt, wordt de eerdere inspanning uit het voortraject “terugverdiend” in de leges voor die formele aanvraag. Hiertegenover staat dat het ook voor de gemeente van nut kan zijn in een zo vroeg mogelijk stadium bij de ontwikkeling van bouwplannen betrokken te worden. Een (hoog) bedrag aan leges voor de beoordeling van principeplannen zou tot terughoudendheid kunnen leiden bij het indienen ervan. Daarnaast leert de ervaring dat toch minimaal 75% van alle principeplannen (al dan niet in gewijzigde vorm) leidt tot een formele aanvraag. Verder is bij grote ontwikkelingen zeer vaak sprake van kostenverhaal (ook in de initiatief- en ontwerpfase) via de grondexploitatiewet en worden de gemeentelijke inspanningen op deze wijze gedekt. Ook geldt dat wanneer kosten worden gevraagd voor de beoordeling van een principeplan, dit impliceert dat een bepaald resultaat mag worden verwacht. Dit betekent vervolgens weer dat er ook eisen zullen gaan gelden aan de minimaal in te dienen gegevens om dit resultaat ook te kunnen bieden. Dit geeft het principeplan al met al een te formeel karakter. Tot slot wordt een principeplan nog regelmatig aangepast. De vraag is dan of voor elk gewijzigd plan opnieuw leges in rekening moeten worden gebracht. Wij stellen voor om in beginsel, zoals in Nieuwegein al jaren gebruikelijk is, geen kosten in rekening te brengen voor de behandeling van een schetsplan/principeplan/vooroverleg. Echter in de door de gemeenteraad vastgestelde begroting 2011 van de welstandscommissie Welmon staat dat zij per uitgebracht principeadvies € 52,- in rekening brengt. Deze kosten zullen we doorberekenen aan de aanvrager (zie 2.2.2).
23
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Hoofdstuk 3 Omgevingsvergunning Toelichting VNG op modelverordening In dit hoofdstuk is geregeld waar het bij de Wabo allemaal om draait: de omgevingsvergunning. Uitgangspunt is: één aanvraag, één loket, één bevoegd gezag. Meestal is het college het bevoegd gezag (omgevingsloket). Zie hierover VNG Lbr. 09/80 – Ledenraadpleging uitvoering Wabo en handhaving VROM-taken – 19 juni 2009. Zie ook artikel 3.3 en bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (BOR) die de gevallen noemen waarin een ander bestuursorgaan dan burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is. Onderdeel 2.3 Omdat er maar één aanvraag is, is er ook maar één belastbaar feit: het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning. De verschuldigde leges zijn de som van de leges voor de afzonderlijke
activiteiten
(en
eventuele
extra
toetsen).
De
activiteiten
die
onder
de
omgevingsvergunning vallen, zijn gebaseerd op de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wabo. Deze activiteiten (en genoemde extra toetsen) vormen afzonderlijke grondslagen voor de heffing van de leges. Wij hebben deze opgenomen als subonderdelen van onderdeel 2.3. Doorgaans zullen de leges voor de verschillende activiteiten waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft als som, dat wil zeggen in één keer, via een schriftelijke kennisgeving worden geheven. Maar omdat het verschillende grondslagen betreft, is het ook mogelijk om per grondslag een bedrag te vorderen. Het is namelijk toegestaan naar elke grondslag afzonderlijk een aanslag op te\ leggen (Hoge Raad 7 februari 1973, nr. 16885, BNB 1973/69). Wij hebben dat uitdrukkelijk in onderdeel 2.3 bepaald. Wij geven echter in overweging te streven naar een heffing in één keer. De Wabo kent een driedeling in soort activiteiten die onder de omgevingsvergunning vallen: - volledige integratie van toestemmingen krachtens wetten - volledige integratie van toestemmingen krachtens verordeningen - incidentele integratie van toestemmingen (aanhaken) Volledige integratie van toestemmingen krachtens wetten Een aantal vóór inwerkingtreding van de Wabo geldende, in afzonderlijke wetten opgenomen vergunningstelsels
zijn
volledig
in
de
Wabo
geïntegreerd.
In
het
Model
hoogte
leges
omgevingsvergunning heet dit ‘volledige integratie van toestemmingen krachtens wetten’. Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo noemt de volgende activiteiten die onder de omgevingsvergunning vallen, waarvoor voorheen op grond van een specifieke wet een afzonderlijk toestemmingsstelsel gold:
24
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Activiteiten Wabo Tarieventabel Activiteiten
Wabo
Tarieventabel
Bouwactiviteiten
art. 2.1, eerste
2.3.1
lid, onder a Aanlegactiviteiten
art. 2.1, eerste
2.3.2
lid, onder b Gebruik in strijd met planologische voorschriften
art. 2.1, eerste
2.3.3 2.3.4
lid, onder c Binnenplanse afwijking
art. 2.12, eerste
2.3.3.1 2.3.4.1
lid, onder a.1 Buitenplanse afwijking in de bij amvb bedoelde gevallen
art. 2.12, eerste
(binnenplanse kleine afwijking, ook wel ‘kruimelgevallen’
lid, onder a.2
2.3.3.2 2.3.4.2
genoemd) Afwijking bestemmingsplan of beheersverordening
art. 2.12, eerste
(voorheen: projectbesluit en projectafwijkingsbesluit of
lid, onder a.3
2.3.3.3 2.3.4.3
buiten toepassingverklaring beheersverordening) Tijdelijke afwijking
art. 2.12, tweede
2.3.3.4 2.3.4.4
lid Afwijking exploitatieplan
art. 2.12, eerste
2.3.3.5 2.3.4.5
lid, onder b Afwijking provinciale of nationale planologische
art. 2.12, eerste
voorschriften
lid, onder c
2.3.3.6 2.3.3.7 2.3.4.6 2.3.4.7
Afwijking voorbereidingsbesluit
art. 2.12, eerste
2.3.3.8 2.3.4.8
lid, onder d Brandveilig gebruik
art. 2.1, eerste
2.3.5
lid, onder d Activiteiten bij milieu-inrichtingen of mijnbouwwerken Activiteiten bij monumenten
art. 2.1, eerste
vrijstelling art.
lid, onder e
4, onder b
art. 2.1, eerste
2.3.6.1
lid, onder f; Sloopactiviteiten
art. 2.1, eerste
2.3.7.1.1
lid, onder g; Sloopactiviteiten in een beschermd stads-of dorpsgezicht
art. 2.1, eerste
2.3.6.2
lid, onder h;
Activiteiten behorend bij amvb aangewezen categorie
art. 2.1, eerste
activiteiten
lid, onder i
25
2.3.14.1
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Volledige integratie van toestemmingen krachtens verordeningen In artikel 2.2 van de Wabo is bepaald dat een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning- of ontheffingstelsel kan bevatten, dat door wetsduiding als omgevingsvergunning wordt aangemerkt (artikel 2.2, eerste lid, aanhef en slotzinsnede, Wabo). In het Model hoogte leges omgevingsvergunning heet dit ‘volledige integratie van toestemmingen krachtens verordeningen’. Artikel 2.2, eerste lid, van de Wabo rekent daartoe in ieder geval:
Activiteiten
Wabo
Tarieventabel
Sloopactiviteiten op grond van de Bouwverordening
art. 2.2, eerste
2.3.7.1.2
lid, onder a Activiteiten op grond van de Erfgoedverordening
art. 2.2, eerste
2.3.6.1 2.3.6.2
lid, onder b en c Aanleggen weg op grond van de APV
art. 2.2, eerste
2.3.8
lid, onder d Uitwegen op grond van de APV
art. 2.2, eerste
2.3.9
lid, onder e Hebben alarminstallatie op grond van de APV Kappen op grond van de APV
art. 2.2, eerste
in toelichting
lid, onder f
2.3.9A
art. 2.2, eerste
2.3.10
lid, onder g Maken, voeren of toestaan handelsreclame op grond van de
art. 2.2, eerste
APV
lid, onder h en i
Opslag roerende zaken op grond van de APV
art. 2.2, eerste
In toelichting 2.3.10A 2.3.11
lid, onder j en k Maar het kunnen ook provinciale, andere gemeentelijke of waterschapsverordeningen zijn waarin een vergunning is geregeld (artikel 2.2, eerste lid, aanhef, en artikel 2.2, tweede lid, Wabo). Zie onderdeel 2.3.14.2 van de tarieventabel. Bij de dereguleringsoperatie die de VNG in 2008 heeft afgerond, is een aantal vergunningen uit de model-Algemene plaatselijke verordening (APV) gehaald. Het betreft: - de uitwegvergunning - de vergunning alarminstallaties - de reclamevergunning - de opslagvergunning Deze hebben wij daarom in beginsel niet meer opgenomen in de tarieventabel. In beginsel, omdat de provincie nog wel een vergunning- of ontheffingstelsel kan hebben. Dit kan het geval zijn voor het maken, hebben, veranderen van (het gebruik van) een uitweg, of voor de opslag van roerende zaken. Wij hebben daarom in de onderdelen 2.3.9 en 2.3.11 de passage die ziet op de gemeentelijke verordening tussen haakjes geplaatst. Gemeenten die de dereguleringsslag (nog) niet hebben doorgevoerd, moeten wel een verwijzing naar de betreffende gemeentelijke verordening opnemen.
26
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Vergunningstelsels die wij hebben gedereguleerd en die de provincie ook niet kent, hebben wij niet opgenomen. Dit betreft de vergunning alarminstallaties, de reclamevergunning. Gemeenten die deze vergunningen nog wel in de APV hebben staan, moeten een vergelijkbare tariefbepaling opnemen als in 2.3.8, 2.3.9 en 2.3.10. Bijvoorbeeld als volgt (we nummeren ze hier als 2.3.9A en 2.3.10A: 2.3.9A Alarminstallatie Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het in, op of aan een onroerende zaak hebben van een alarminstallatie die een voor de omgeving opvallend geluid of lichtsignaal kan produceren, waarvoor ingevolge <artikel … van de Algemene plaatselijke verordening> een vergunning of ontheffing is vereist, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo, bedraagt het tarief: € …. 2.3.10A Handelsreclame Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die zichtbaar is vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats, waarvoor ingevolge een bepaling in een provinciale verordening of <artikel … van de Algemene plaatselijke verordening> een vergunning of ontheffing is vereist, en indien niet tevens sprake is van een activiteit als bedoeld in onderdeel 2.3.1.1 (bouwactiviteit), bedraagt het tarief: 2.3.10A.1 indien de activiteit bestaat uit het maken of voeren van die handelsreclame bedoeld in artikel 2.2, aanhef en eerste lid, onder g, van de Wabo: € …; 2.3.10A.2 indien de activiteit bestaat uit het als eigenaar, beperkt gerechtigde of gebruiker van een onroerende zaak toestaan of gedogen dat die handelsreclame aan de onroerende zaak wordt gemaakt of gevoerd, bedoeld in artikel 2.2, aanhef en eerste lid, onder h, van de Wabo: € …. Incidentele integratie (aanhaken) Het kan ook dat in wetten, algemene maatregelen van bestuur, provinciale, gemeentelijke of waterschapsverordeningen vergunningen of ontheffingen worden aangewezen die, voor zover zij samenlopen met een plaatsgebonden project, aan de omgevingsvergunning worden ‘aangehaakt’. Aanhaken betekent dat de aanvraag om deze toestemming deel uit kan maken van een aanvraag om een omgevingsvergunning en dat de omgevingsvergunning ook betrekking heeft op die toestemming. Voor zover deze toestemmingen niet plaatsgebonden zijn, blijft het afzonderlijke vergunning- of ontheffingstelsel van kracht. In het Model hoogte leges omgevingsvergunning heet dit aanhaken ‘incidentele integratie’. Op pag. 6 van dit model staat een aantal wettelijke aanhakers genoemd. Deze lijst, die dateert uit 2006 en is ontleend aan het wetsvoorstel Wabo uit 2006, is niet meer actueel. In de memorie van toelichting bij de Invoeringswet Wabo staat hierover: ‘De volgende toestemmingen zullen aanhaken: de vergunningen ingevolge de Nb-wet 1998 (art 16 en 19d), de ontheffing van de Ff-wet (art. 75, derde lid) en de ontheffing van regels uit de provinciale milieuverordening
voor
zover
het
de
ontheffing
voor
gesloten
stortplaatsen
en
grondwaterbeschermingsgebieden betreft (1.3, eerste lid, Wm). In de memorie van toelichting bij het oorspronkelijke wetsvoorstel Wabo is een meer uitgebreide lijst opgenomen met aanhakende toestemmingen. Als gevolg van verschillende ontwikkelingen zullen vooralsnog uitsluitend de vier hierboven genoemde toestemmingen aanhaken. In Bijlage 3 bij deze memorie wordt hierop ingegaan.’ (Kamerstukken II 2008/2009, 31953, nr. 3, pag. 9)
27
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Uit bijlage 3 van deze Kamerstukken (pag. 149) blijkt dat er een deregulerings-/moderniseringsslag plaatsvindt, waardoor een aantal toestemmingsstelsels binnen afzienbare termijn vervalt. Dit geldt volgens die bijlage ook voor individuele beschikkingen in het kader van het vaststellen van een hogere grenswaarde geluidsbelasting op grond van de Wet geluidhinder. Om die reden hebben wij hiervoor geen zelfstandige bepaling in de tarieventabel opgenomen. Alleen de vergunningen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en de ontheffing van de Flora- en Faunawet (Ffwet) kunnen legesplichtig zijn als activiteit bij de omgevingsvergunning. De andere twee genoemde activiteiten betreffen milieuinrichtingen waarvoor legesheffing niet mogelijk is (artikel 2.9, lid 1 Wabo). Aangehaakte vergunningstelsels Vergunning Natuurbeschermingswet 1998
Artikel
Tarieventabel
art. 16, eerste
2.3.12
lid, of art. 19d, eerste lid, Nb-wet 1998 Ontheffing Flora-en Faunawet
art. 75. derde lid,
2.3.13
Ffwet Vergunningen of ontheffingen op grond van provinciale,
In verordening
2.3.14.2
gemeentelijke of waterschapsverordening voor plaatsgebonden activiteit In het Model hoogte leges omgevingsvergunning zijn voor de tariefstelling voor de verschillende activiteiten de volgende keuzes gemaakt, die wij zoveel mogelijk hebben gevolgd (zie de verwijzing naar de betreffende tariefbepaling): Aspect van de omgevingsvergunning
Is bouwen van een bouwwerk onderdeel van de desbetreffende omgevingsvergunning? Ja
Bouwen van een bouwwerk
Nee
Percentage van de bouwkosten, met een degressief schijventarief, met een minimumtarief (2.3.1)
Afwijken van het bestemmingsplan in
Opslag op de leges
gevallen dat de wet en het
bouwen van een
bestemmingsplan hierin niet voorzien
bouwwerk (2.3.3.3)
Tijdelijk afwijken van het
Opslag op de leges
bestemmingsplan
bouwen van een
Vast tarief (2.3.4.3)
Vast tarief (2.3.4.4)
bouwwerk (2.3.3.4)
Afwijken van het bestemmingsplan in
Opslag op de leges
gevallen waarin het bestemmingsplan
bouwen van een
hierin voorziet
bouwwerk (2.3.3.1)
28
Vast tarief (2.3.4.1)
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Afwijken van het bestemmingsplan in bij
Opslag op de leges
amvb geregelde gevallen
bouwen van een
Vast tarief (2.3.4.2)
bouwwerk (2.3.3.2) Uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
Percentage van de aanlegkosten, met een degressief
zijnde, of van werkzaamheden, waarvoor
schijventarief, met een minimumtarief (2.3.2; wij
op grond van het bestemmingsplan een
hebben geen schijventarief opgenomen.)
vergunning nodig is Wijzigen van een rijks-, provinciaal of
Opslag op de leges
gemeentelijk monument
bouwen van een
Vast tarief (2.3.6)
bouwwerk (2.3.6; wij kiezen voor vast tarief) Het in gebruik nemen van gebouwen en
Vaste tarieven, waarbij onderscheid wordt gemaakt
objecten
naar soort gebouw of inrichting en naar oppervlakte (2.3.5; wij hebben geen tariefdifferentiatie opgenomen, maar de gemeente is daar vrij in)
Slopen van een bouwwerk
Percentage van de sloopkosten, met een minimumtarief (2.3.7)
Aanleggen of veranderen van een weg
Vast tarief (2.3.8)
Maken, hebben of veranderen van een
Vast tarief (2.3.9)
uitweg Hebben van een alarminstallatie in, op of
Vast tarief (2.3.9A, opgenomen in deze toelichting)
aan een onroerende zaak Vellen of doen vellen van houtopstand
Vast tarief (2.3.10)
Maken of voeren van handelsreclame op
Geen leges (2.3.10A,
Vast tarief (2.3.10A,
of aan een onroerende zaak
opgenomen in deze
opgenomen in deze
toelichting)
toelichting
Het opslaan van roerende zaken in een
Vast tarief (2.3.11)
daarbij aangewezen gedeelte van de provincie of van een gemeente Vervaardigen, in voorraad hebben, te
Vast tarief (onduidelijk waar dit betrekking heeft; valt
koop aanbieden et cetera van toestellen
eventueel onder 2.3.14)
die bij amvb zijn bepaald Verrichten van handelingen in een
Vast tarief (2.3.12.1)
beschermd natuurgebied die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, de natuurwetenschappelijke betekenis of voor de dieren of planten Het realiseren van projecten of andere
Vast tarief (2.3.12.2)
handelingen met gevolgen voor habitats en soorten in een door de minister aangewezen gebied Het verrichten van handelingen in een
Vast tarief (2.3.13)
beschermde leefomgeving
29
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Onderdeel 2.3.1 Bouwactiviteiten Toelichting VNG op modelverordening Dit onderdeel gaat over de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk (de bouwactiviteit; de oude bouwvergunning). Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten hebben wij een (degressief) schijventarief tarief opgenomen naar een percentage van de bouwkosten. Voorzien is in een minimumtarief. Een en ander is conform het Model hoogte leges omgevingsvergunning. Een degressief tarief en een maximumtarief zijn niet verplicht. Volgens de Hoge Raad is het hanteren van een vast, bescheiden percentage van de bouwkosten niet onredelijk of willekeurig (Hoge Raad 14 augustus 2009, nr. 43120, LJN: BI1943, vng-3119; Nijkerk). In het betreffende geval hief de gemeente leges van 1,4% van de bouwkosten. Naarmate het percentage hoger is, verdienen een degressief en maximumtarief echter wel overweging. De achterliggende gedachte bij het opnemen van een degressief tarief is dat de te verrichten werkzaamheden niet evenredig toenemen met de bouwkosten. Bedacht moet echter worden dat niet alleen het kostenveroorzakingsbeginsel, maar ook het profijtbeginsel – uit beleidsmatige overwegingen – een rol kan spelen bij de tariefstelling. Om dezelfde redenen kan gekozen worden voor een maximumtarief. Vooral bij grote infrastructurele bouwwerken kan de bouwsom zo hoog zijn dat de toepassing van zelfs een degressieve tariefstelling ertoe leidt dat het legesbedrag in geen verhouding staat tot de te verrichten werkzaamheden. Gelet hierop en gelet op de maatschappelijke discussie rond de bouwleges, hebben wij gekozen voor een maximumtarief. Een andere optie is om voor bijvoorbeeld civieltechnische werken een afzonderlijk tarief op te nemen. Daartoe zou de volgende bepaling na 2.3.1.1 in de tarieventabel opgenomen kunnen worden (onder vernummering van de bestaande onderdelen 2.3.1.2 tot en met 2.3.1.6): ’2.3.1.2 In afwijking van het bepaalde in onderdeel 2.3.1.1 bedraagt het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit die betrekking heeft op een civieltechnisch werk, zoals een brug, tunnel, viaduct, sluis en dergelijke, ...% van de bouwkosten, met een maximum van €
.’ Het tarief van 2.3.1.2 zal dus lager zijn dan het tarief van onderdeel 2.3.1.1. Het tarief kan worden uitgedrukt in een percentage van de totale bouwkosten. Indien dit bijvoorbeeld het laagste percentage is dat in onderdeel 2.3.1.1 wordt toegepast, zal dit in de gekozen opzet al tot een lager bedrag aan leges leiden omdat anders dan bij het schijventarief van onderdeel 2.3.1.1, de totale bouwkosten onder dit lage percentage vallen. Uiteraard is het ook mogelijk in onderdeel 2.3.1.2 een degressief tarief op te nemen. Behoefte aan een afzonderlijk tarief voor civieltechnische werken zal overigens slechts dan bestaan, indien het degressieve tarief opgenomen in onderdeel 2.3.1.1 geen sterke degressie bevat voor de werken met relatief hoge bouwkosten. De categorieën gevallen waarin geen omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten is vereist, zijn opgenomen in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (BOR). De in deze bijlage opgesomde bouwwerken (en het daarmee samenhangende planologische gebruik) vormen in feite een voortzetting van de categorie bouwvergunningsvrije bouwwerken, die was opgenomen in artikel 43, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Woningwet en het daarop gebaseerde Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken.
30
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Beoordeling bodemrapport Soms moet bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit een archeologisch of milieukundig bodemrapport worden overgelegd. De beoordeling daarvan roept extra kosten op. Hiervoor zijn in onderdeel 2.3.16 tariefbepalingen opgenomen. Specifiek voor Nieuwegein De vergunning voor de activiteit bouwen is vergelijkbaar met de voormalige reguliere bouwvergunning. Het tarief dat daarvoor gold, hebben we nu dan ook als uitgangspunt gehanteerd. Sinds 2009 was voor de reguliere bouwvergunning een tarief opgenomen dat, in tegenstelling tot eerdere jaren, een degressief karakter kende. De drempelbedragen van het degressief stelsel van het VNG model wijken af van de door ons (en de welstandscommissie) gehanteerde bedragen, maar het principe is gelijk. De percentages zijn verhoogd t.o.v. de voorgaande jaren omdat ze toen berekend werden over de bouwkosten inclusief BTW en nu over de bouwkosten excl. BTW (zie 2.1.1.2). Dit betekent dus dat de percentages met 19% zijn gestegen. De legeskosten blijven hiermee nagenoeg gelijk, er zit enkel een kleine stijging in de afronding naar boven op “gehele getallen”. De grote bouwprojecten halen voordeel uit het degressieve stelsel. Dit geldt vanaf bouwkosten van ± € 6.200.000,00. Het opnemen van een maximum voor de leges is optioneel. Wij hebben ervoor gekozen die niet te doen. We willen voorkomen dat meerdere grote bouwprojecten gezamenlijk worden aangevraagd onder één aanvraag (dit is wettelijk toegestaan), waarmee de bouwkosten bij elkaar kunnen worden opgeteld en wij een wezenlijk deel van de legesinkomsten uit grote projecten mislopen bij het hanteren van een maximum. Dit terwijl we met deze grote bouwprojecten de nietkostendekkendheid van de kleinere aanvragen moeten compenseren. We volgen de suggestie van VNG om uitzondering te maken voor civieltechnische werken (zie 2.3.1.2) voorlopig nog niet. Het zou dan moeten gaan om een aanvraag van enkel één civieltechnisch werk. VNG stelt in haar model dat de aanvraag “betrekking op moet hebben” op een civieltechnisch werk wat de mogelijkheid biedt een aanvraag van meerdere civieltechnische werken te combineren (of zelfs met een niet-civieltechnisch werk) en zo legeskosten te drukken. Dat is sowieso niet de bedoeling, vandaar is de toevoeging “enkel” en “één” wenselijk. Alhoewel in Nieuwegein zelden infrastructurele bouwwerken
gerealiseerd
worden
met
enorme
bouwsommen
waarvoor
een
maximum
qua
urenbesteding wel reëel zou zijn, doet dit in principe wel recht aan het feit dat de bouwtoetsing zich bij deze werken beperkt tot het (vaak complexe) constructieve aspect. Het maximum zouden we kunnen baseren op grote infrastructurele werken die bouwkosten van “€ 10.000.000,- ontstijgen. Tot aan dat bedrag geldt dan het gangbare degressieve stelsel. We voegen het artikel nu nog niet toe omdat we op het moment uitgaan van continuering van het bestaande tariefprincipe voor bouwactiviteiten. Onderdeel 2.3.1.2 (Extra) Welstandstoets Toelichting VNG op modelverordening In onderdeel 2.3.1.2 zijn bepalingen opgenomen om de kosten die samenhangen met een extra toetsing aan welstandscriteria te kunnen doorberekenen. Het Model transparantie bouwgerelateerde leges uit 2004 gaat hierbij uit van vaste bedragen. De gemeenteraad moet een welstandscommissie of een stadsbouwmeester benoemen die het college van burgemeester en wethouders adviseert of het uiterlijk of de plaatsing van een bouwwerk of
31
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
standplaats waarvoor de aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend, in strijd is met redelijke eisen van welstand. Welstandscriteria kunnen worden vastgesteld per categorie bouwwerken of per gebiedsdeel. Op grond van artikel 12, tweede lid, van de Woningwet kan de gemeenteraad bepalen dat in een bepaald gebied of voor een bepaalde categorie bouwwerken geen welstandscriteria gelden. In de praktijk zal dit waarschijnlijk niet veel voorkomen. Daarom zal in de meeste gevallen een welstandstoets moeten plaatsvinden. De kosten van deze standaardtoetsing aan welstandscriteria zullen in de leges voor de aanvraag bouwvergunning zijn begrepen. Een extra toetsing kan echter nodig zijn. Specifiek voor Nieuwegein Het Model van VNG gaat ervan uit dat de standaardtoetsing aan welstandscriteria in de leges voor de activiteit bouwen zijn verdisconteerd. Een “extra” toetsing kan echter nodig zijn als zich wijzigingen in het plan voordoen. Wij volgen deze systematiek niet. We hebben de welstandsleges niet in de leges voor de activiteit bouwen (2.3.1.1) verdisconteerd omdat niet alle bouwactiviteiten uiterlijke wijzigingen tot gevolg hebben die aan een welstandstoets onderhevig zijn. In 2.3.1.2 is daarom het degressief tariefstelsel verwerkt zoals de welstandscommissie Welmon die hanteert in haar door de gemeenteraad vastgestelde begroting 2011. De opbouw van de drempelbedragen zijn afgestemd op 2.3.1.1. Omdat er geen categorie “lichte bouwvergunningen”meer bestaat waarbij het welstandsadvies facultatief was (de toets aan de loketcriteria mocht ook door een ambtenaar worden uitgevoerd), worden de leges van 2.3.1.2 dus in rekening gebracht wanneer de welstandscommissie om advies wordt gevraagd. Als er gedurende de behandeling van een aanvraag wijzigingen worden doorgevoerd, zal dit niet leiden tot extra welstandsleges. Als een plan dermate ingrijpend wijzigt dat sprake is van een nieuwe aanvraag, gelden opnieuw de tarieven als opgenomen in dit onderdeel. Onderdeel 2.3.1.3 Advies agrarische commissie Toelichting VNG op modelverordening ls naar aanleiding van de aanvraag om een omgevingsvergunning een advies van een agrarische adviescommissie nodig is, kan de gemeente op grond van onderdeel 2.3.1.3 extra leges heffen. Onder de term ‘wettelijk voorschrift’ in dit onderdeel valt ook het geldende bestemmingsplan. Bij aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk in gebieden met een agrarische bestemming, kan het advies nodig zijn van een agrarische adviescommissie. De basis van dit advies ligt in het bestemmingsplan. Het advies van de commissie heeft betrekking op de noodzaak van het bouwen en de volwaardigheid en continuïteit van het aanwezige agrarische bedrijf. De agrarische adviescommissie toetst in dat geval of de aangevraagde activiteit met het bouwwerk betrekking heeft op een agrarische bestemming. Van de aanvrager wordt verlangd dat hij de relevante gegevens bij de aanvraag voegt ten behoeve van deze toetsing door de adviescommissie. Als advies van de agrarische adviescommissie nodig is en deze commissie de rekening naar het college zendt, betreft de tariefstelling de advieskosten en de kosten van beoordeling van dit advies door het college. Als de agrarische adviescommissie de rekening voor haar advies rechtstreeks aan de aanvrager zendt, betreffen de leges alleen de kosten van beoordeling van dit advies door het college. Specifiek voor Nieuwegein Dit onderdeel zal niet in alle gemeenten toepassing vinden, zo ook niet in Nieuwegein.
32
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Onderdeel 2.3.1.4 Achteraf ingediende aanvraag De extra legesheffing voor een achteraf ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning is van toepassing als er pas een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt ingediend nadat er al met de bouwactiviteit is begonnen. Het is aannemelijk dat er extra kosten – let op: geen kosten van handhaving en controle, maar extra kosten die worden opgeroepen nadat de aanvraag is ingediend – worden gemaakt. Dan zijn extra leges zonder meer toegestaan. De verhoging van het tarief is ook te rechtvaardigen vanuit het gevoerde beleid. Dan zijn de extra leges een financiële prikkel om voorafgaand aan het bouwen 'netjes' een omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit aan te vragen. De extra leges mogen in deze situaties niet zo hoog zijn dat het strafkarakter gaat overheersen. Een verhoging van 10% met een absoluut maximum van € 1.000 valt naar onze mening binnen de redelijke grenzen. Deze bedoeling van het heffen van leges voor een achteraf ingediende aanvraag is overeenkomstig de modelverordening van de VNG. Ter verdere toelichting voor specifiek Nieuwegein geldt nog het volgende. Over het algemeen worden vooral kleinere bouwwerken nog wel eens zonder vereiste bouwvergunning gerealiseerd, vaak omdat de particulier niet weet dat hiervoor een vergunning nodig is. Ook reclameuitingen worden om die reden regelmatig zonder bouwvergunning geplaatst. Het constateren en rapporteren van de overtreding kost naar schatting al snel een mensuur maar gebeurt voorafgaande aan het al dan niet indienen van een vergunningaanvraag. Dat zijn typisch activiteiten van handhaven en
controle
en
die
mogen
dus
niet
worden
opgevoerd.
De
overige
werkzaamheden
(legalisatieonderzoek e.d.) worden ook uitgevoerd als wél vooraf een vergunning was aangevraagd. Als dekking van werkelijke extra kosten is daarom uitgegaan van een vast bedrag van één uurloon (€ 86,40 volgens begroting 2009) dat sindsdien is geïndexeerd i.v.m. inflatie (1,5% voor 2010, 1% voor 2011). Eveneens werkelijk te maken extra kosten voorafgaande aan een eventuele legaliserende vergunningaanvraag betreft het welstandsadvies tijdens het legalisatieonderzoek. Daarvoor brengt Welmon volgens haar begroting 2011 per uitgebracht advies € 52,00 in rekening. Ook dit mogen we niet doorrekenen aan de overtreder. Zoals ook door VNG gesteld, is de verhoging van het tarief te rechtvaardigen vanuit het standpunt dat extra leges een financiële prikkel kunnen geven om voorafgaand aan het bouwen 'netjes' een omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit aan te vragen, waarbij er wel voor gewaakt moet worden dat deze extra leges niet het karakter van een straf krijgen. Een verhoging van 10% van het verschuldigde legesbedrag voor bouwactiviteiten met een absoluut maximum van € 1.000 valt o.i. en ook naar de mening van VNG binnen de redelijke grenzen. Dat maximum wordt dan bereikt bij bouwkosten van ca. € 750.000. Op de totale bouwsom is dat maar een beperkt deel. De vraag is of de prikkel zijn uitwerking zal hebben bij de grotere bouwprojecten. Die worden echter zelden zonder vergunning gestart. Is dit toch het geval dan zal het stilleggen van de bouwwerkzaamheden vaak grote – nadelige - financiële gevolgen hebben, zodat de initiatiefnemer er eerder voor zal waken met de bouwactiviteiten te starten zonder de vereiste vergunning. Bij particuliere woninguitbreidingen (bouwkosten normaliter lager dan € 100.000), is de maximale hoogte van de extra leges ca. € 150. Dat lijkt alleszins redelijk en heeft mogelijk wel het beoogde preventief effect. We voeren eveneens een minimumbedrag in om ook bij kleine bouwsommen een preventief effect na te streven. Als de bouwkosten bijvoorbeeld € 10.000,- bedragen, is een opslag van 10% omgerekend ca. € 15,00. Dat zal weinig effect hebben op het gedrag. We hanteren een minimumbedrag dat is gebaseerd op het uurtarief van € 86,40, sindsdien geïndexeerd i.v.m. inflatie (1,5% voor 2010, 1% voor 2011), zoals al meerdere jaren gebruikelijk is.
33
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Onderdeel 2.3.1.5 Beoordeling aanvullende gegevens Toelichting VNG op modelverordening Het Model transparantie bouwgerelateerde leges uit 2004 kent een afzonderlijke tariefstelling voor het in behandeling nemen van aanvullende gegevens als gevolg van een onvolledige aanvraag. Achterliggende gedachte is dat de beoordeling van deze aanvullende gegevens extra kosten met zich brengt. Wij vinden dat afzonderlijke legesheffing hiervoor niet mogelijk is, omdat er geen sprake is van een nieuwe aanvraag en bovendien een onvolledige aanvraag moet worden aangevuld, waarna een normale beoordeling kan plaatsvinden. Blijft de aanvraag onvolledig dan kan deze buiten behandeling worden gesteld (artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht). Wij vinden het wel mogelijk om extra leges te heffen als tijdens de behandeling van een aanvraag van een bouwvergunning belanghebbende met aanvullende gegevens komt, die weer extra werkzaamheden met zich brengt. Een tariefbepaling daarvoor is opgenomen in onderdeel 2.3.1.5. Wij hebben gekozen voor een vast bedrag. Specifiek voor Nieuwegein Wij gaan ervan uit dat de algemene legeskosten voor bouwactiviteiten, de extra werkzaamheden reeds dekken die gemoeid zijn met de beoordeling van eventuele aanvullingen. Wij voeren hier dus geen tariefverhoging door. Onderdeel 2.3.2 Aanlegactiviteiten Toelichting VNG op modelverordening In onderdeel 2.3.2 zijn de leges met betrekking tot de omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten ondergebracht (artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo). De omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten is nader geregeld in artikel 3.3, aanhef en onder a, of artikel 3.38, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan of de beheersverordening kan erin voorzien dat met betrekking tot het uitvoeren van bepaalde werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden, vooraf een omgevingsvergunning nodig is. Conform het Model hoogte leges omgevingsvergunning hebben wij gekozen voor een tariefstelling naar een percentage van de aanlegkosten. Als alternatief hebben wij een vast bedrag opgenomen. De gemeentelijke kosten die gepaard gaan met de vergunningaanvraag nemen toe naarmate de omvang van het werk (uitgedrukt in kosten) groter is. Dat rechtvaardigt een percentagetarief. De aanlegkosten zijn gedefinieerd in onderdeel 2.1.1.1. Doorgaans zijn de aanlegkosten de aannemingssom waarvoor het werk of de werkzaamheden worden verricht, exclusief omzetbelasting. Als het werk of de werkzaamheden door zelfwerkzaamheid plaatsvinden, geldt een geobjectiveerde aannemingssom als heffingsgrondslag. Omdat de aanlegkosten in de praktijk vaak lastig te bepalen zijn, kan de gemeente ook kiezen voor een vast tarief. Beoordeling bodemrapport Soms
moet
bij
de
aanvraag
om
een
omgevingsvergunning
voor
een
aanlegactiviteit
een
archeologischbodemrapport worden overgelegd. De beoordeling daarvan roept extra kosten op. Hiervoor is in onderdeel 2.3.16 een tariefbepaling opgenomen.
34
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Specifiek voor Nieuwegein Wij stellen voor om vaste bedragen aan te houden omdat onze ervaring leert dat de hoogte van de aanlegkosten niet of nauwelijks van invloed is op de benodigde urenbesteding. In 2009 hebben wij de urenbesteding puur aan het afhandelen van een aanlegvergunning ingeschat op 1 mensuur. Het meeste werk zit in activiteiten waarvoor reeds een afzonderlijk legestarief in deze verordening is opgenomen. We gaan daarom uit van een vast bedrag van één uurloon (€ 86,40 volgens begroting 2009) dat sindsdien is geïndexeerd i.v.m. inflatie (1,5% voor 2010, 1% voor 2011). Onderdelen 2.3.3 en 2.3.4 (artikel 2.12 Wabo) Planologische strijdig gebruik Toelichting VNG op modelverordening Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo benoemt het planologisch strijdig gebruik van gronden of bouwwerken als activiteit waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. In de gevallen genoemd in artikel 2.12 van de Wabo kan de omgevingsvergunning worden verleend. Dit artikel onderscheidt: •
strijd met bestemmingsplan of beheersverordening (eerste lid, onder a) binnenplanse afwijking (sub 1)
•
buitenplanse kleine afwijking (‘kruimelgevallen-amvb) (sub 2)
•
buitenplanse
•
strijd met exploitatieplan (eerste lid, onder b)
•
binnenplanse afwijking van exploitatieplan
•
strijd met provinciale of nationale regels (regels staan afwijking toe) (eerste lid, onder c)
afwijking
(voorheen
projectbesluit
of
projectafwijkingsbesluit
(=
buiten
toepassingverklaring beheersverordening) (sub 3)
•
strijd met voorbereidingsbesluit (voorbereidingsbesluit staat afwijking toe) (eerste lid, onder d)
•
tijdelijke afwijking van bestemmingsplan of beheersverordening (tweede lid)
Deze afwijkingen zijn alle gekoppeld aan de activiteit ‘planologisch strijdig gebruik’. Wij hebben hiervoor tariefbepalingen opgenomen in de onderdelen 2.3.3 en 2.3.4. Onderdeel 2.3.3 ziet op het planologisch strijdig gebruik waarbij tevens sprake is van een bouwactiviteit. Onderdeel 2.3.4 op de overige gevallen, waaronder aanlegactiviteiten. Het Model hoogte leges omgevingsvergunning maakt dit onderscheid ook. Voor een overzicht van de tariefstellingen verwijzen wij naar de tabel die wij vóór de toelichting op onderdeel 2.3.1 (Bouwactiviteiten) hebben opgenomen. Als ook sprake is van bouwactiviteit(en) kiest het Model hoogte leges omgevingsvergunning voor een opslag op de leges voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit(en). In andere gevallen voor een vast tarief. Reden hiervoor is dat in de meeste gevallen een verzoek om af te wijken van het bestemmingsplan vergezeld zal gaan van een bouwplan. De legesheffing heeft in dat geval betrekking op de activiteiten die niet bij de beoordeling van het bouwplan zijn verricht. Te denken valt hierbij aan het nemen van een besluit om van het bestemmingsplan af te wijken en het opstellen van een goede ruimtelijke onderbouwing. Op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten die in strijd zijn met planologische voorschriften, mede aangemerkt als aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het planologisch strijdig gebruik. Wij hebben bij de planologische afwijkingen bij bouwactiviteiten de tariefstelling geformuleerd als een percentage van de op grond van onderdeel 2.3.1.1 verschuldigde leges. Het Model hoogte leges omgevingsvergunning gaat bij de bouwactiviteiten ook uit van een verhoging als opslag op de leges, maar formuleert dit vervolgens als een verhoogd percentage op de bouwkosten.
35
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Wij hebben gekozen voor een tariefstelling als opslag op de leges voor de bouwactiviteit en niet als verhoogd percentage van de bouwkosten, omdat anders ook steeds een maximum aan de bepaling toegevoegd moet worden. Door een opslag op de verschuldigde leges voor de bouwactiviteit te nemen die wij hebben voorzien van een maximum, zit er bij de afwijking van het bestemmingsplan automatisch een maximum in. Bij andere dan bouwactiviteiten is een vast tarief mogelijk, omdat de aard en de omvang van de werkzaamheden in verband met het beoordelen of al dan niet van planologische voorschriften kan worden afgeweken, bij elke aanvraag ongeveer gelijk zullen zijn. In bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (BOR) is de categorie van gevallen aangewezen waarmee op grond van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2º, van de Wabo, omgevingsvergunning kan worden verleend. Het gaat hier om een voortzetting van de zogenoemde ‘kruimellijst’ van gevallen van beperkte planologische betekenis welke was opgenomen in artikel 4.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (buitenplanse kleine afwijking; onderdelen 2.3.3.2 en 2.3.4.2 van de tarieventabel). Wij merken bij de planologische afwijkingen nog op dat het Model hoogte leges omgevingsvergunning uit 2006 niet de afwijkingen van exploitatieplan, provinciale of nationale regelgeving of voorbereidingsbesluit noemt. Reden zal zijn dat deze pas later in de wetgeving zijn vastgelegd. Beoordeling bodemrapport Soms moet bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het planologisch strijdig gebruik van gronden of bouwwerken een archeologisch bodemrapport worden overgelegd. De beoordeling daarvan roept extra kosten op. Hiervoor is in onderdeel 2.3.16 een tariefbepaling opgenomen. Specifiek voor Nieuwegein In 2009 hebben we voor de verschillende ontheffingsmogelijkheden voortvloeiend uit de toen ingevoerde Wro reeds kostendekkende tarieven opgesteld, op basis van globale inschattingen van urenbesteding. In 2010 hebben we aanvullende tarieven vastgesteld voor projectbesluiten wanneer er geen sprake is van kostenverhaal. De tarieven uit de legesverordening 2010 worden overgenomen in onderdeel 2.3.3 omdat uitgangspunt was dat dit aanvullende kosten op de eveneens benodigde bouwvergunningleges zouden zijn. Enkele ontheffingsprocedures vragen minder uren omdat er niet langer een zienswijzeprocedure/uniforme voorbereidingsprocedure 3.4 Awb vereist is. Een afzonderlijk ontheffingsbesluit komt voor de Wabo nauwelijks voor. Onder de Wabo is die kans aanmerkelijk groter geworden nu er een aparte rubriek van bouwactiviteiten is die in alle gevallen vergunningsvrij is voor de activiteiten bouwen, maar mogelijk wel vergunningplichtig is vanwege planologisch strijdig gebruik. In
2.3.4
zijn
de
tarieven
verhoogd
om
de
gemiddelde
administratieve
urenbesteding,
volledigheidstoets en kosten voor o.a. publicaties, die geval van onderdeel 2.3.3 al in de leges voor de bouwactiviteit zijn verdisconteerd, eveneens te dekken. We gaan uit van een vast bedrag van één uurloon (€ 86,40 volgens begroting 2009) dat sindsdien wordt geïndexeerd i.v.m. inflatie. Binnenplanse afwijking (sub 1) In het bestemmingsplan staat dat het college van bij het plan aan te geven regels ontheffing kan verlenen. Eenzelfde ontheffingsbevoegdheid kan worden opgenomen in een beheersverordening, die de raad kan vaststellen voor een gebied waar hij geen ruimtelijke ontwikkeling voorziet. Onder de Wabo geldt geen zienswijzeprocedure meer voor een dergelijke ontheffingsprocedure. Geschatte extra ureninzet voor afdeling DO voor de ontheffing = 1,0 m.u.
36
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
De extra kosten bij een afzonderlijk besluit zonder bouwactiviteit (administratie, toets volledigheid, opstellen besluit en tussenbericht, publicatie) wordt gelijkgesteld aan 1,5 m.u. In dit tarief zijn geen uren geraamd van interne disciplines die gevraagd worden om advies. Buitenplanse kleine afwijking (‘kruimelgevallen-amvb) (sub 2) Voorheen artikel 3.23 Wro betrof ontheffing van het geldende bestemmingsplan voor bij algemene maatregel van bestuur (amvb) aan te geven gevallen en volgens bij AMvB gestelde regels. Het college kan een ontheffing onder beperkingen verlenen of daaraan voorschriften verbinden. Nu staat die verwerkt in het Bor, bijlage II, artikel 4. Onder de Wabo geldt geen uniforme voorbereidingsprocedure 3.4 Awb meer voor een dergelijke ontheffingsprocedure. Geschatte extra ureninzet voor afdeling DO voor de ontheffing = 2,0 m.u. De extra kosten bij een afzonderlijk besluit zonder bouwactiviteit (administratie, toets volledigheid, opstellen besluit en tussenbericht, publicatie) wordt gelijkgesteld aan 1,5 m.u. In dit tarief zijn geen uren geraamd van interne disciplines die gevraagd worden om advies. Buitenplanse
afwijking
(voorheen
projectbesluit
of
projectafwijkingsbesluit
(=
buiten
toepassingverklaring beheersverordening) (sub 3) In de legesverordening uit 2009 bleek dat er ruimte bestond tussen de categorieën van aanvragen waar een buitenplanse ontheffing kon worden toegepast (artikel 3.23 Wro) en de bouwplannen waarbij sprake is van kostenverhaal. Gevolg was dat bij projectbesluiten, bestemmingsplanwijzigingen of gebruikmaking van in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden, in bepaalde gevallen geen kosten konden worden verhaald voor o.a. de ambtelijke inzet. Dat is in 2010 gerepareerd met tarieven die zijn gebaseerd op kostendekkendheid van de gemiddelde urenbesteding van afdeling DO. Er is hierbij onderscheid gemaakt tussen kleinere uitbreidingen/wijzigingen (max. 100 m2) en grotere aanvragen. In het algemeen zullen particulieren, die bijvoorbeeld een groenstrook willen aankopen en herbestemmen tot bouwgrond, vallen onder het lagere tarief. De algemene ontheffing uit artikel 4 van de legesverordening zorgt ervoor dat er geen aanvullende leges worden geheven in die gevallen dat er wèl kostenverhaal geldt. Onder de Wabo geldt nog immer een uniforme voorbereidingsprocedure 3.4 Awb voor een dergelijke ontheffingsprocedure. De gemiddelde urenbesteding wordt geschat op 8,0 respectievelijk 16,0 m.u.. De extra kosten bij een afzonderlijk besluit zonder bouwactiviteit (administratie, toets volledigheid, opstellen besluit en tussenbericht, publicatie) wordt gelijkgesteld aan 2,0 m.u. bij kleinere uitbreidingen/wijzigingen, en 3,0 m.u. bij grotere aanvragen. In dit tarief zijn geen uren geraamd van interne disciplines die gevraagd worden om advies. Tijdelijke afwijking van bestemmingsplan of beheersverordening (sub 4) Het college kan met het oog op de voorziening in een tijdelijke behoefte voor een bepaalde termijn ontheffing verlenen van een bestemmingsplan. Aan de ontheffing kan het college voorschriften verbinden. Onder de Wabo geldt nog immer een uniforme voorbereidingsprocedure 3.4 Awb voor een dergelijke ontheffingsprocedure. Geschatte extra ureninzet = 3,0 m.u. De extra kosten bij een afzonderlijk besluit zonder bouwactiviteit (administratie, toets volledigheid, opstellen besluit en tussenbericht, publicatie) wordt gelijkgesteld aan 2,0 m.u. In dit tarief zijn geen uren geraamd van interne disciplines die gevraagd worden om advies.
37
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Strijd met exploitatieplan (eerste lid, onder b), binnenplanse afwijking van exploitatieplan Een aanvraag moet worden getoetst aan een exploitatieplan. Het exploitatieplan kent verschillende locatie-eisen (woningcategorie, kavelgrootte, afhankelijkheid van wegaanleg, enzovoort). Omdat deze toets alleen plaatsvindt bij aanvragen die in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn aangewezen, is in dit onderdeel de toetsing aan een exploitatieplan als apart tarief geformuleerd. Het is mogelijk dat het college nog uitwerking moet geven aan het exploitatieplan dat voor een bepaald gebied is vastgesteld. In het exploitatieplan kan worden bepaald dat het verboden is om werken of werkzaamheden uit te voeren totdat het uitwerkingsplan is vastgesteld. Ook kan het exploitatieplan bepalen dat ontheffing van dit verbod mogelijk is. In dat geval kan het college met toepassing van de ontheffing al de vergunning verlenen. Deze ontheffing rechtvaardigt een verhoging van de leges. In beginsel de beslissing op een aanvraag om bouwvergunning aanhouden voor een bouwplan dat betrekking heeft op gronden waarvoor het exploitatieplan nog niet onherroepelijk is (artikel 3.5 Wabo). Als een ingesteld beroep tegen het exploitatieplan geen of slechts ondergeschikte gevolgen heeft voor het bouwplan, kan het college de vergunning toch verlenen. Deze toets betekent meer werk en dus meer kosten voor de gemeente. Het exploitatieplan is ingevoerd per 1 juli 2008. Niet één van de omschreven situaties heeft zich tot nu toe voorgedaan. Wij verwachten ook niet dat het zich komend jaar zal voordoen. We hebben nog geen ervaring met het opstellen en/of toetsen aan exploitatieplannen maar verwachten dat de tijdsbesteding gemoeid met de toets van een aanvraag aan het exploitatieplan niet van dient aard zal zijn dat hiervoor een verhoging van de bouwleges noodzakelijk is. Strijd met provinciale of nationale regels (regels staan afwijking toe) (eerste lid, onder c) Om te zorgen dat gemeenten bestemmingsplannen vaststellen in overeenstemming met de nationale belangen wordt vooroverleg van wezenlijk belang geacht. Inzicht wanneer het rijk vooroverleg van belang acht is te herleiden uit de nationale belangen zoals opgenomen in de Realisatieparagraaf. Deze paragraaf geeft inzicht in welke nationale belangen het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het rijk deze wil verwezenlijken. In het bijzonder welke belangen zullen worden gewaarborgd in de amvb ruimte. Het resultaat is een duidelijk overzicht van de kaders die het kabinet stelt voor het handelen van medeoverheden. Rijk en provincies dienen vóóraf duidelijk te zijn of de borging van dat belang leidt tot kaders, waar de gemeenten zich aan dienen te houden. Dergelijke kaderstelling moet volgens de Wro vóóraf door middel van algemene regels in algemene maatregelen van bestuur (amvb’s) dan wel in provinciale verordeningen plaatsvinden. Hiermee ontstaat er een helder onderscheid tussen beleid en normstelling. Het rijk kan op grond van de Wro algemene regels stellen aan bestemmingsplannen. Deze regels kunnen hetzij de inhoud (voorschriften en toelichting) hetzij de voorbereiding van totstandkoming van bestemmingsplannen betreffen. De amvb-bevoegdheid is op verschillende manieren te gebruiken. Op grond van artikel 4.3 van de Wro kan het rijk directe eisen stellen aan bestemmingsplannen. Dit wordt ook wel rechtstreekse doorwerking genoemd van een nationaal belang tot op lokaal niveau. Artikel 4.1 opent de mogelijkheid om kaders te stellen die de provincies nader uitwerken en preciseren in provinciale verordeningen. Gemeenten moeten zich bij het opstellen van bestemmingsplannen houden aan algemene regels uit een amvb, respectievelijk een provinciale verordening.
38
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
In Nieuwegein hebben we nog niet te maken gehad met situaties waarbij afwijken van deze provinciale of landelijke belangen aan de orde was. We voorzien dit ook niet en volgen daarnaast in beginsel de regels die rondom deze belangen in amvb zijn vastgelegd. Mocht dit in de nabije toekomst toch spelen, dan is de kasn zeer groot dat het een initiatief betreft van de gemeente zelf of een partulcier initiatief dat onder de reikwijdte van het kostenverhaal valt. We nemen voor deze post daarom geen bedrag op. Strijd met voorbereidingsbesluit (voorbereidingsbesluit staat afwijking toe) (eerste lid, onder d) Artikel 3.3 Wabo bepaalt dat de beslissing op een aanvraag om vergunning voor bouwen en/of planologisch afwijkend gebruik wordt aangehouden indien er geen grond is de vergunning te weigeren en voor het betreffende gebied een plan in voorbereiding is. Indien het bouwplan in strijd is met het vigerende ruimtelijk kader (bestemmingsplan), kan het college toch de vergunning verlenen op de wijzen als verwoord in artikel 2.12 Wabo. De verhoging van leges bij toepassing van een ontheffingsmogelijkheid is geregeld in eerdere artikelen van dit onderdeel. Extra werk bestaat uit toetsing aan het voorbereidingsbesluit of het ontwerpbestemmingsplan. De tijdsbesteding is beperkt. Het is daarom niet nodig om specifiek nog een legesverhoging door te voeren voor deze activiteit. Onderdeel 2.3.5 In gebruik nemen of gebruiken bouwwerken in relatie tot brandveiligheid Toelichting VNG op modelverordening Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder d, van de Wabo is voor het brandveilig gebruik van bouwwerken een omgevingsvergunning nodig. Artikel 2.2 van het Besluit omgevingsrecht (BOR) bepaalt welk gebruik van een bouwwerk vergunningplichtig is: •
het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk waarin bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft aan meer dan 10 personen, dan wel het in afwijking daarvan bij de bouwverordening, bedoeld in artikel 8 van de Woningwet, bepaalde aantal personen;
•
het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk waarin dagverblijf zal worden verschaft aan: 1°. meer dan 10 personen jonger dan 12 jaar, of 2°. meer dan 10 lichamelijk of verstandelijk gehan dicapte personen.
Onder een bouwwerk wordt mede verstaan delen van een bouwwerk die zijn ontworpen of aangepast om afzonderlijk te worden gebruikt. Een omgevingsvergunning brandveilig gebruik is alleen nog nodig voor de meest risicovolle vormen van gebruik, bijvoorbeeld: - kinderdagverblijven met meer dan tien kinderen - basisscholen - hotels - tehuizen met meer dan tien bedden De omgevingsvergunningen brandveilig gebruik hebben uitsluitend betrekking op bouwwerken in de zin van de Woningwet (Kamerstukken II 2006/07, 30844, nr. 3, pag. 92, Wabo). Hieronder vallen bij voorbeeld niet hotelboten, opslagschepen en drijvende restaurants. Gemeenten kunnen in een brandbeveiligingsverordening regelen dat het gebruik van dergelijke inrichtingen uitsluitend is toegestaan indien daarvoor een vergunning is verleend. De tariefbepaling die daarbij hoort hebben wij in hoofdstuk 6 van titel 3 opgenomen. Zowel bij onderdeel 2.3.5 als bij onderdeel 3.6 is het mogelijk om naast een vast tarief een opslag per m² te rekenen. Het Model hoogte leges omgevingsvergunning noemt daarnaast als mogelijkheid een tariefonderscheid naar soort gebouw of inrichting. Met een tariefdifferentiatie kan bereikt worden dat het tarief meer afgestemd is op de hoeveelheid werk die verricht moet worden om de gevraagde vergunning te verlenen.
39
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Specifiek voor Nieuwegein In Nieuwegein is hetverschuldigde legesbedrag afhankelijk gesteld van het aantal personen waar het nachtverblijf betrekking op heeft. Bij de invoering van het gebruiksbesluit (eind 2008) zijn de tarieven geactualiseerd en gebaseerd op gemiddelde urenbesteding. Sindsdien wordt geïndexeerd i.v.m. inflatie (1,5% in 2010, 1,0 % in 2011). Onderdeel 2.3.6 Activiteiten met betrekking tot monumenten of beschermde stads- of dorpsgezichten Toelichting VNG op modelverordening In onderdeel 2.3.6 hebben wij de vergunningplichtige activiteiten geclusterd met betrekking tot monumenten en beschermde stads- of dorpsgezichten. Onderdeel 2.3.6.1 ziet op monumenten. Het daarin
genoemde
artikel
2.1,
eerste
lid,
onderdeel
f,
van
de
Wabo
heeft
betrekking
op
rijksmonumenten en artikel 2.2, eerste lid, onderdeel b, van de Wabo ziet op provinciale of gemeentelijke monumenten. Voor wat betreft de gemeentelijke monumenten is de vergunningplicht geregeld in artikel 10, tweede lid, van de model Erfgoedverordening’. De activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning nodig is, zijn: •
het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen een beschermd monument, onderscheidenlijk provinciaal of gemeentelijk monument;
•
het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een beschermd monument, onderscheidenlijk provinciaal of gemeentelijk monument op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
In de praktijk lopen deze activiteiten vaak samen met bouwactiviteiten, waarvoor eveneens een omgevingsvergunning nodig is. De legesheffing voor de inhoudelijke beoordeling van het bouwplan zit verdisconteerd in de hogere bouwsom (dan vergelijkbare niet-monumenten) via de aanvraag omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. Daarom hebben we in onderdeel 2.3.6.1 niet gekozen voor een opslag op de bouwleges, maar voor een vast bedrag. Het vast tarief heeft in dit geval betrekking op procedurele kosten. Het Model hoogte leges omgevingsvergunning vinden wij op dit punt innerlijk tegenstrijdig (noemt opslag op de bouwleges, maar motiveert een vast bedrag). Voor archeologische monumenten geldt de Wabo (nog) niet. Daarvoor blijft het vergunningstelsel gebaseerd op artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988. De minister van Onderwijs en Wetenschappen is voor de vergunningverlening het bevoegd gezag. Onderdeel 2.3.6.2 heeft betrekking op beschermde stads- of dorpsgezichten. Voor het slopen van bouwwerken binnen deze stads- of dorpsgezichten is een omgevingsvergunning vereist. Artikel 2.1, eerste lid, onderdeel h, van de Wabo regelt de door het rijk aangewezen beschermde stads- of dorpsgezichten, artikel 2.2, eerste lid, onderdeel c, van de Wabo de in provinciale of gemeentelijke verordening aangewezen stads- of dorpsgezichten. Ook hier hebben wij gekozen voor een vast tarief. Als externe advisering nodig is, bjjvoorbeeld van een gemeentelijke monumentencommissie of gedeputeerde staten, kunnen de kosten daarvan via onderdeel 2.3.17 worden doorberekend. Beoordeling bodemrapport Soms moet bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het slopen in een beschermd stads- of dorpsgezicht een archeologisch bodemrapport worden overgelegd. De beoordeling daarvan roept extra kosten op. Hiervoor is in onderdeel 2.3.16 een tariefbepaling opgenomen.
40
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Specifiek voor Nieuwegein Het model van VNG houdt geen rekening met de verschillende procedures voor rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. Provinciale monumenten kennen we (nog) niet in Nieuwegein. Bij rijksmonumenten is de uitgebreide Wabo procedure van toepassing, bij gemeentelijke monumenten niet. Wij hebben het onderscheid in urenbesteding dat hieruit voortvloeit ook vertaald in de tarieven met het oog op kostendekkendheid. Omdat de aanvraag ook een zeer beperkte aanpassing kan inhouden, hadden we voorheen onderscheid gemaakt tussen bouwkosten lager en hoger dan € 10.000,00. Met deze nieuwe opzet gaan we ervan uit dat artikel 2.3.6.1.1 ziet op de meer ingrijpende wijzigingen/verbouwingen, en 2.3.6.1.2 op werkzaamheden op zichzelf bezien onder regulier onderhoud zouden vallen, maar qua bijvoorbeeld kleur- of materiaalgebruik van invloed is op de karakteristieke waarden van het monument. We gaan uit van urenbestedingen van respectievelijk 5,0 en 2,0 m.u. aan administratieve en procedurele lasten bij Rijksmonumenten en 2,0 en 1,0 bij gemeentelijke monumenten. Dit betreft extra werkzaamheden t.o.v. die voor de activiteit bouwen. Er is immers nagenoeg altijd ook een vergunning voor de activiteit bouwen nodig. De extra urenbesteding staat voor de beoordeling van de specifieke monumentale aspecten en de adviesaanvragen en bij rijksmonumenten ook de procedurele stappen. We rekenen € 86,40 per uur volgens begroting 2009, sindsdien geïndexeerd i.v.m. inflatie (1,5% in 2010 en 1% in 2011). Bij
beschermde
stads-
en
dorpsgezichten
geldt
alleen
een
vergunningplicht
bij
sloop.
De
bebouwingsmogelijkheden zijn opgenomen in het bestemmingsplan waarin het beschermd stads- of dorpsgezicht is verankerd. Omdat deze werkzaamheden nooit vergunningsvrij zijn voor de activiteit bouwen, is de check aan het bestemmingsplan gegarandeerd. In veel gevallen zal ook een sloopvergunning nodig zijn op grond van de bouwverordening (asbestverwijdering, meer dan 10 m3 sloopafval). We hebben de urenbesteding daarom geïnterpreteerd als enkel de beoordeling van de specifieke aspecten van de beschermde status, waaronder adviesaanvraag aan de gemeentelijke monumentencommissie. We rekenen één m.u. ad € 86,40 per uur volgens begroting 2009, sindsdien geïndexeerd i.v.m. inflatie (1,5% in 2010 en 1% in 2011). Er is geen procedureel onderscheid tussen gemeentelijke of rijksstatus van het beschermd stads- en dorpsgezicht.
41
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Onderdeel 2.3.7 Sloopactiviteiten anders dan bij monumenten of beschermde stads- of dorpsgezichten In onderdeel 2.3.7 zijn tarieven opgenomen voor sloopactiviteiten die geen betrekking hebben op een monument of niet worden verricht in een beschermd stads- of dorpsgezicht. Die laatste zijn geregeld in onderdeel 2.3.6. Onderdeel 2.3.7.1 Toelichting VNG op modelverordening Wij hebben bij de sloopactiviteiten onderscheid gemaakt tussen: •
een omgevingsvergunning voor sloopactiviteiten bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder g, van de Wabo of op grond van een provinciale verordening bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo (onderdeel 2.3.7.1.1);
•
een
omgevingsvergunning
voor
sloopactiviteiten
op
grond
van
artikel
2.1.1
van
de
gemeentelijke model-bouwverordening in samenhang met artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo (onderdeel 2.3.7.1.2). De omgevingsvergunning voor sloopactiviteiten bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder g, van de Wabo is nodig op grond van artikel 3.3, aanhef en onder b, en 3.38, derde lid, onder b, van de Wet ruimtelijke ordening. Deze betreft een louter planologische maatregel. De gemeente kan in het bestemmingsplan of in de beheersverordening bepalen dat een omgevingsvergunning om bouwwerken te slopen alleen wordt verleend als vervangende bouw plaatsvindt om gaten in de bebouwing te voorkomen. Een eventuele provinciale verordening die een omgevingsvergunning voor sloopactiviteiten verplicht stelt, zal eenzelfde bedoeling hebben. De omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk op grond van artikel 8.1.1 van de modelbouwverordening geeft uitvoering aan het bepaalde in artikel 8, tweede lid, onderdeel d, van de Woningwet.
Met
name
veiligheidsaspecten
spelen
hier
een
rol.
Het
Model
hoogte
leges
omgevingsvergunning maakt dit onderscheid niet en kiest voor een tariefstelling (eventueel tariefklassen) afhankelijk van de sloopkosten, met een minimumtarief. Wij hebben dat niet onverkort overgenomen. De toets bij de omgevingsvergunning voor sloopactiviteiten bedoeld in onderdeel 2.3.7.1.1 is anders en eenvoudiger dan die in onderdeel 2.3.7.1.2. Daarom hebben wij bij onderdeel 2.3.7.1.1 gekozen voor een vast bedrag en bij onderdeel 2.3.7.1.2 voor een tariefstelling afhankelijk van de sloopkosten, waarbij een minimum- en maximumbedrag aan leges geldt. Omdat de kosten voor het in behandeling nemen van de aanvraag niet evenredig oplopen met de sloopkosten kan ook worden gekozen voor een degressief tarief en een maximumtarief. Omdat de sloopkosten vaak moeilijk zijn te bepalen, kan als alternatief voor een vast tarief – eventueel per bouwwerk met een maximumtarief – worden gekozen. Specifiek voor Nieuwegein In het VNG model is bij de tariefstelling gekozen voor een percentage van de sloopkosten. Wij stellen echter voor om vaste bedragen aan te houden omdat onze ervaring leert dat de hoogte van de sloopkosten niet of nauwelijks van invloed is op de benodigde urenbesteding. In beide bovengenoemde gevallen is uitgegaan van een urenbesteding van 1,0 m.u..
42
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Onderdeel 2.3.7.2 Toelichting VNG op modelverordening Als de aanvraag voor een omgevingsvergunning op grond van artikel 8.1.1 van de bouwverordening betrekking heeft op het slopen van een bouwwerk waarin asbest of asbesthoudend materiaal aanwezig is, moet aan meer (veiligheids)voorschriften worden voldaan. Dit betekent een zwaardere toetsing van de aanvraag en hogere kosten voor de gemeente. Door een afzonderlijke tariefstelling hiervoor worden de kosten gelegd daar, waar ze worden opgeroepen. Onderdeel 2.3.7.2 voorziet hierin. Specifiek voor Nieuwegein De beoordeling van een asbestinventarisatie brengt extra werk met zich mee. Wij schatten dit op gemiddeld 0,5 m.u.. Bij gebouwen die na 1994 zijn gebouwd kan dit achterwege blijven omdat vanaf toen geen asbest meer mocht worden toegepast. Als uit die inventarisatie blijkt dat asbest of asbesthoudend materiaal aanwezig is, moet aan meer (veiligheids)voorschriften worden voldaan wat ook zijn weerslag heeft op het toezicht. Daarom bouwen we dan een tarief in dat gelijk staat aan 1,0 m.u.. We rekenen één m.u. ad € 86,40 per uur volgens begroting 2009, sindsdien geïndexeerd i.v.m. inflatie (1,5% in 2010 en 1% in 2011). Beoordeling bodemrapport Soms moet bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het slopen op grond van artikel 8.1.1 van de bouwverordening een miliieukundig bodemrapport worden overgelegd. De beoordeling daarvan roept extra kosten op. Hiervoor is in onderdeel 2.3.16 een tariefbepaling opgenomen. Sloopmelding De sloopmelding bedoeld in artikel 8.2.1 van de model-bouwverordening maakt geen onderdeel uit van de omgevingsvergunning. Omdat de sloopmelding daarmee wel sterk verband houdt, hebben wij deze als hoofdstuk 9 in titel 2 opgenomen. Specifiek voor Nieuwegein Het model van VNG houdt geen rekening met de verschillende procedures voor rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. Provinciale monumenten kennen we (nog) niet in Nieuwegein. Bij rijksmonumenten
43
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Onderdeel 2.3.8 tot en met 2.3.11 Aanleggen of veranderen weg; uitweg/inrit; kappen; opslag van roerende zaken Toelichting VNG op modelverordening Voor een toelichting op deze APV-toestemmingen die integreren in de omgevingsvergunning, verwijzen wij naar wat hierover is opgemerkt bij Volledige integratie toestemmingen krachtens verordeningen. Daar hebben wij een voorbeeldbepaling opgenomen voor de alarminstallatievergunning en de handelsreclamevergunning
(onderdelen
2.3.9A
en
2.3.10A)
voor
gemeenten
die
deze
vergunningstelsels nog niet hebben gedereguleerd. Provincies kennen deze vergunningstelsels niet. Onze model-Algemene plaatselijke verordening kent ook de uitwegvergunning en opslagvergunning niet meer. Omdat een provincie die vergunningstelsels wel kan hebben, hebben wij de verwijzing naar de gemeentelijke verordening in de betreffende tariefbepalingen gemarkeerd. Gemeenten die deze vergunningstelsels ook hebben gedereguleerd, moeten de gemarkeerde tekst schrappen, gemeenten die de vergunningstelsels nog niet heeft gedereguleerd, moeten de gemarkeerde tekst overnemen en invullen (onderdelen 2.3.9 en 2.3.11). Conform het Model hoogte leges omgevingsvergunning hebben wij gekozen voor vaste bedragen. Specifiek voor Nieuwegein Per besluit van 22 september 2010 heeft de raad meerdere verordeningen, waaronder de Apv, aangepast aan de Wabo. Daarbij is ook besloten welke niet verplichte vergunningen eveneens integreren in de Wabo, en welke kunnen aanhaken. Dat besluit is in onderstaande onderdelen vertaald. 2.3.8 Aanleggen van een weg Volgens artikel 2:11 van de Apv Nieuwegein is het verboden zonder vergunning van het college een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg. Er gelden enkele uitzonderingen. Onder de legesverordening 2010 staat hiervoor geen tarief opgenomen m.u.v. het geval dat het ten behoeven van het aanleggen van leidingen is. In dat geval gold een tarief dat staat voor een urenbesteding van 3,0 m.u.. We rekenen per 2011 voor alle andere gevallen procedurele en administratieve lasten a 1,0 m.u.ad € 86,40 volgens begroting 2009, sindsdien geïndexeerd i.v.m. inflatie (1,5% in 2010 en 1% in 2011). Op het aanleggen of veranderen van een weg is artikel 2.2, eerste lid onder d. van de Wabo van toepassing
als
de
activiteit
verboden
is
in
een
bestemmingsplan,
beheersverordening
of
voorbereidingsbesluit. Dan integreert deze vergunning. In de andere gevallen haakt de vergunning aan op basis van 2.3.9 Uitweg/inrit Volgens artikel 2:12 Apv Nieuwegein is het verboden zonder vergunning van het college •
een uitweg te maken naar de weg;
•
van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;
•
verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
Een vergunning kan worden geweigerd in het belang van: a. de bruikbaarheid van de weg; b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg; c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving; d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.
44
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Onder de legesverordening 2010 staat hiervoor een tarief opgenomen in artikel 16.1.3, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het aanleggen van een nieuwe uitweg (2,0 m.u.) en het veranderen daarvan (1,0 m.u.) of het aanleggen van een tuinuitgang. We rekenen per 2011 procedurele en administratieve lasten op basis van eenzelfde urenbesteding ad € 86,40 volgens begroting 2009, sindsdien geïndexeerd i.v.m. inflatie (1,5% in 2010 en 1% in 2011). 2.3.9A Alarminstallatie De Apv kent in artikel 2:56 een reservering voor alarminstallaties die niet nader is ingevuld. Dit betekent dat voor er geen vergunningplicht voor geldt. Dat betekent dat optioneel artikel 2.3.9A niet is opgenomen. 2.3.10 Kappen In de Apv Nieuwegein is geen artikel 4:11 overgenomen uit het VNG model betreffende het kappen van houtopstand. Wel is afdeling 3 gereserveerd voor het bewaren van houtopstanden. Nieuwegein kent een aparte Bomenverordening waarin de vergunningplicht rondom kap van houtopstand is opgenomen in artikel 2. Eerder is besloten om geen leges te heffen op een kapvergunning om de aanvraag ervan zo laagdrempelig als mogelijk te houden. Dat principe wordt aangehouden. 2.3.10A Handelsreclame op of aan een onroerende zaak De Apv heeft geen specifiek artikel voor handelsreclame op of aan een onroerend goed als bedoeld in artikel 2.2, sub 1 lid h van de Wabo. Dergelijke reclameobjecten zijn wel als snel vergunningsplichtig voor de activiteit bouwen. Voor handelsreclame in de openbare ruimte geldt artikel 2:10 Apv (zie onderdeel 2.3.11). De Apv Nieuwegein kent ook nog enkele verbodsbepalingen specifiek op het gebied van handelsreclame waar geen vergunningstelsel aan gekoppeld is: artikelen: 2:42 lid 5, 4:15 en 5:7. In artikel 2:10. Meer in het algemeen geldt een vergunningplicht (artikel 2:10) voor het plaatsen van voorwerpen in de openbare ruimte in strijd met de publieke functie ervan. Die zouden ook reclameobjecten kunnen zijn. Die vallen dan onder artikel 2.3.11. Dat betekent dat het optioneel artikel 2.3.10A niet is opgenomen. 2.3.11 Opslag van roerende zaken / voorwerpen in de openbare ruimte (objectvergunning) Volgens artikel 2:10 is het verboden zonder vergunning van bevoegd bestuursorgaan een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan. De vergunning kan worden geweigerd: •
In het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en/of de de bescherming van het milieu.
•
indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare plaats, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats;
•
indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
•
in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
Er gelden enkele uitzonderingen op de ontheffingsbepaling en verder geldt de vergunningplicht niet als een andere wetgeving al voorziet in de vergunningplicht. Is er bijvoorbeeld een omgevingsvergunning nodig voor de bouwactiviteit of strijdigheid met het planologische gebruik, dan is een objectvergunning
45
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
niet nodig en worden dus ook geen aanvullende leges in rekening gebracht. De objectvergunning kan bijvoorbeeld wel gelden voor bouwplaatsinrichtingen, vuilcontainers of reclameobjecten die niet als bouwen kunnen worden aangemerkt. Uitstallingen en evenementen vallen niet onder de Wabo omdat ze niet plaatsgebonden zijn. Om e.e.a. te verduidelijken hebben we de titel van dit artikel aangepast t.o.v. het model van VNG. Het legestarief is gebaseerd op de gemiddelde urenbesteding aan administratieve en procedurele zaken, en de inhoudelijke beoordeling. We rekenen per 2011 procedurele en administratieve lasten op basis van een urenbesteding van 2,0 m.u. ad € 86,40 volgens begroting 2009, sindsdien geïndexeerd i.v.m. inflatie (1,5% in 2010 en 1% in 2011). Dat is hetzelfde kengetal als momenteel voor de beoordeling van terras- en evenementenvergunningen in het kader van artikel 2:10 wordt gehanteerd. Een van de weigeringsgronden is welstand. Als dit aan de orde is, en er wordt een advies gevraagd aan de welstandscommissie, brengt de commissie hiervoor een vast bedrag van € 52,00 in rekening dat wij doorberekenen aan de aanvrager. Onderdeel 2.3.12 Projecten of handelingen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 Toelichting VNG op modelverordening Het betreft hier een zogenaamde wettelijke aanhaker. De toestemmingen haken aan bij de omgevingsvergunning als er sprake is van een samenloop met andere activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning is vereist. Het college van burgemeester en wethouders zal dan meestal het bevoegde gezag zijn. Het oorspronkelijk bevoegde gezag (gedeputeerde staten of de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)) wordt via een verklaring van geen bedenkingen betrokken bij de beslissing op de aanvraag (vergelijk onderdeel 2.3.17). Gedeputeerde staten of de minister van LNV blijft het bevoegde gezag als er geen samenloop is met een activiteit waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. De gemeente heeft dan geen bemoeienis met de aanvraag. Het Model hoogte leges omgevingsvergunning vermeldt dat de meeste provincies voor de toestemmingen (nog) geen leges heft. Het Interprovinciaal overleg heeft in zijn modelverordening leges hiervoor nihiltarieven opgenomen. In de toelichting staat: ‘Aangezien de kosten ter zake van vergunningen en ontheffingen van verboden uit de Natuurbeschermingswet en de Flora- en Faunawet (grotendeels) door het Rijk zijn gecompenseerd, ligt het in zoverre niet voor de hand om ter zake leges te heffen.’ Het verdient daarom aanbeveling de tariefstelling af te stemmen met de provincie of het ministerie van LNV. Specifiek voor Nieuwegein In Nieuwegein hebben we geen natuurgebieden met een beschermingstatus als bedoeld in onderdeel 2.3.12. We hebben hiervoor dan ook geen legestarief opgenomen.
46
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Onderdeel 2.3.13 Handelingen in het kader van de Flora- en Faunawet Toelichting VNG op modelverordening Zie voor een toelichting onderdeel 2.3.12. Specifiek voor Nieuwegein Als het LNV de vergunning afhandelt (omdat er geen component is die valt onder de vaste Wabo deelvergunningen), haakt deze ontheffing ook niet aan. LNV heeft aangegeven dat het naar verwachting € 300,00 in die gevallen in rekening zal brengen. Wij verwachten dat dit bedrag ook in rekening zal worden gebracht als zij een aanvraag voor een verklaring van geen bedenkingen behandelen op verzoek van de gemeente. Dat is in de gevallen dat de ontheffing wel aanhaakt bij de omgevingsvergunning. Wij berekenen dit bedrag door aan de aanvrager. Daarnaast verwachten we 2,0 m.u. nodig te hebben voor de extra procedurele en administratieve werkzaamheden die voortvloeien uit de ontheffing. Het tarief is hier op gebaseerd ad € 86,40 volgens begroting 2009, sindsdien geïndexeerd i.v.m. inflatie (1,5% in 2010 en 1% in 2011). Onderdeel 2.3.14 Andere activiteiten Toelichting VNG op modelverordening Dit
onderdeel
vormt
een
restbepaling
voor
bij
amvb
of
provinciale,
gemeentelijke
of
waterschapsverordening aangewezen categorieën activiteiten, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, of artikel 2.2, tweede lid, van de Wabo. Uit de wettekst en de toelichting daarop volgt dat dit niet alleen ‘aanhakers’ kunnen zijn, maar ook gevallen waarin sprake is van volledige integratie in de omgevingsvergunning. Voor de amvb-categorie gevallen hebben wij gekozen voor een vast bedrag. Voor de bij gemeentelijke verordening aangewezen categorie gevallen verklaren wij het tarief voor de vergunning of ontheffing voor zover de activiteit niet plaatsgebonden zou zijn van toepassing. Hierbij gaan wij ervan uit dat sprake is van ‘aanhaken’. Het tarief moet dan wel elders in de tabel zijn opgenomen. Dit zou bijvoorbeeld de splitsingsvergunning woonruimte kunnen zijn, waarvan het tarief is geregeld in onderdeel 3.4 van het VNG model. Voor gevallen waarin bij gemeentelijke verordening is bepaald dat het vergunningstelsel volledig wordt geïntegreerd in de omgevingsvergunning, hebben wij een slotzin aan de tariefbepaling toegevoegd, waarbij een vast bedrag als tariefstelling is opgenomen. Desgewenst kan bij volledige integratie ook een apart hoofdstuk in titel 2 worden opgenomen, conform de onderdelen 2.3.8 tot en met 2.3.11. Voor de bij provinciale of waterschapsverordening aangewezen categorie gevallen hebben wij de begrotingsconstructie opgenomen, omdat de kosten moeilijk van te voren zijn in te schatten. Desgewenst kunt u vaste bedragen opnemen. Specifiek voor Nieuwegein AMvB Onder artikel 2.1, eerste lid, onder i van de Wabo staat de categorie activiteiten die valt onder een Amvb
en
van
invloed
kunnen
zijn
op
de
omgeving.
Die
integreren
verplicht
in
de
omgevingsvergunning. Deze categorie is niet nader gespecificeerd. VNG adviseert om hier van een vast bedrag uit te gaan. Voor dit geval rekenen we voor de zekerheid een tarief van 1,0 m.u. voor de extra procedurele en administratieve lasten. Gemeentelijke verordeningen De vergunningen en ontheffingen uit gemeentelijke verordening als bedoeld in artikel 2.2, lid 1 Wabo integreren verplicht in de omgevingsvergunning. Op basis van artikel 2.2, lid 2 Wabo kan de gemeente in haar verordening besluiten om ook andere vergunningen en ontheffingen te integreren. Zo niet, dan
47
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
haken ze aan op het moment dat ze plaatsgebonden zijn en direct betrekking hebben op de activiteit waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd. Onderdeel 2.3.14 is bedoeld voor deze gevallen. Voor de helderheid hebben we in titel 2 alleen tarieven opgenomen van producten die geheel integreren. Aanhakers kunnen ook los van een omgevingsvergunning worden verleend, en blijven daarom buiten titel 2. We nemen voor deze gevallen wel een verwijzing op naar de tarieven die elders voor de aanhakers in de verordening zijn opgenomen. Per besluit van 22 september 2010 heeft de gemeenteraad o.a. de Apv en Bomenverordening aangepast aan de Wabo, en hierbij besloten welke vergunningen integreren en welke aanhaken. Dat besluit hebben we verwerkt als hieronder beschreven. - Aanleggen van een weg (artikel 2:11 Apv) anders dan bedoeld in 2.3.13 Integreert niet, maar haakt aan. We verwijzen naar de tarieven elders opgenomen in de verordening (artikel 16.1.7) die we gelijk stellen aan de tarieven in titel 2). - Uitweg/inrit (artikel 2:12 Apv) Integreert verplicht volledig op grond van artikel 2.2, lid 1 onder e Wabo en is al opgenomen in 2.3.9. - Alarminstallatie De Apv kent hiervoor geen vergunningplicht. Wordt dit ooit veranderd dan integreert deze verplicht volledig op grond van artikel 2.2, lid 1 onder f Wabo. - Kappen (Bomenverordening) Integreert verplicht volledig op grond van artikel 2.2, lid 1 onder g Wabo. - Handelsreclame op of aan een onroerende zaak De Apv heeft kent alleen enkele verbodsbepalingen specifiek op het gebied van handelsreclame waar geen vergunningstelsel aan gekoppeld is: artikelen: 2:42 lid 5, 4:15 en 5:7. Wordt dit ooit een vergunningstelsel dan integreert deze verplicht volledig op grond van artikel 2.2, lid 1 onder h Wabo. - Opslag van roerende zaken / voorwerpen in de openbare ruimte (objectvergunning) Het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie, als bedoeld in dit artikel, valt op basis van artikel 2.2, lid 1 sub j en k Wabo, onder de verplichte integratie wanneer dit gebruik bestaat uit de opslag van roerende zaken. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn als op of aan de weg een container wordt geplaatst voor de tijdelijke opslag van puin of bouwmaterialen tijdens een verbouwing. In andere gevallen zal het niet altijd op het eerste gezicht duidelijk zijn of het gaat om opslag van roerende zaken als bedoeld in de Wabo. Het onderscheidend criterium is dat het plaatsen van zaken op de weg bij opslag een tijdelijk karakter heeft: het is de bedoeling dat de opgeslagen zaken ooit ergens anders een al dan niet definitieve bestemming krijgen en aldaar een functie gaan vervullen. Als dat aan de orde is valt die activiteit onder artikel 2.2, eerste lid onder j of onder k van de Wabo. Daarnaast kan het college ontheffing verlenen voor gebruik van de weg dat niet valt onder de Wabo, namelijk wanneer het gaat om objecten die bedoeld zijn om ter plaatse blijvend te functioneren. Dat zijn bijvoorbeeld bloembakken, straatmeubilair, terrassen, uitstallingen en dergelijke. Het is niet ondenkbaar dat bij een en hetzelfde project – bijvoorbeeld een grootscheepse restauratie van monumentale panden – zowel de ontheffing van het bevoegd bestuursorgaan (derde lid) als de omgevingsvergunning (vierde lid) nodig is, waarbij dan de situatie kan ontstaan dat er twee bevoegde gezagen zijn. Met het oog op die gevallen kan overwogen worden om met toepassing van artikel 2.2,
48
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
tweede lid van de Wabo alle activiteiten waarbij voorwerpen op of aan de weg worden geplaatst, onder de Wabo te brengen. Dat heeft als nadeel dat de zwaardere procedure van de Wabo in alle gevallen gevolgd moet worden. Wij verwachten dat deze situatie maar heel zelden zal voorkomen en hebben 2.2, tweede lid van de Wabo in de APV dan ook niet toegepast. Er is in die gevallen dus sprake van een aanhaker. We verwijzen naar de tarieven elders opgenomen in de verordening (artikel 16.1.2 en 16.1.6). Exploiteren horecabedrijf (inclusief terras) Het exploiteren van een horecabedrijf (incl. terras) is vergunningplichtig op grond van artikel 2:28 APV. Hoewel de exploitatievergunning persoonsgebonden is, is er toch een sterke relatie met het object (horecabedrijf en terras). Als het bedrijf of terras wijzigt als gevolg van een bouwactiviteit of een planologische ontheffing, moet doorgaans ook de exploitatievergunning worden aangepast. Daarom is gekozen voor aanhaking bij de Wabo procedure. We verwijzen naar het tarief opgenomen in hoofdstuk 16 (artikel 16.1.2). We concluderen dat er (momenteel) geen ontheffingen en vergunning op basis van gemeentelijke verordeningen zijn die volledig integreren in de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2 lid 2 Wabo. Daarom hebben we het tarief nihil aangehouden in onderdeel 2.3.14.2. Voor ontheffingen en vergunning op basis van gemeentelijke verordeningen die aanhaken op het moment dat ze plaatsgebonden zijn en direct betrekking hebben op de activiteit waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, verwijzen we in onderdeel 2.3.14.3 naar de tarieven elders opgenomen in de verordening. Het gaat in alle gevallen om hoofdstuk 16 van de Legesverordening 2010. Voor
aanhakende
provinciale
begrotingsconstructie
over.
en
waterschapsverordeningen
Duidelijk
is
dat
ook
deze
nemen
we
vergunningen
de
pas
in
2.3.14.4
aanhaken
als
de ze
plaatsgebonden zijn en direct betrekking hebben op de activiteit waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd. Onderdeel 2.3.15 Omgevingsvergunning in twee fasen Toelichting VNG op modelverordening Met elkaar samenhangende activiteiten dienen gelijktijdig in één aanvraag te worden aangevraagd, anders is sprake van een onvolledige aanvraag. De aanvrager dient hier primair voor te zorgen. Hij kan wel ervoor kiezen om de omgevingsvergunning in zo’n geval in twee fasen te laten verlenen (artikel 2.5 Wabo). De aanvrager kan dan bepalen welke activiteiten dan in de eerste fase, dan wel in de tweede fase worden beoordeeld. Voor de combinatie van ‘bouwactiviteiten’ (artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wabo) en ‘planologisch strijdig gebruik’ (artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wabo) geldt een bijzondere regeling. Een aanvraag die slechts ziet op de bouwactiviteit wordt van rechtswege tevens een aanvraag om vergunning voor de activiteit ‘planologisch strijdig gebruik’ (artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo). Die twee activiteiten kunnen dus niet worden gesplitst. Zowel op de aanvraag eerste fase als op de aanvraag tweede fase wordt beslist bij beschikking. Beide positieve beschikkingen vormen samen de omgevingsvergunning. In onderdeel 2.3.15 verwijzen wij voor de tarieven naar de leges voor de verschillende activiteiten.
49
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Onderdeel 2.3.16 Beoordeling bodemrapport Toelichting VNG op modelverordening Onderdeel 2.3.16 voorziet in extra legesheffing voor de beoordeling van een milieukundig of archeologisch bodemrapport, omdat een dergelijke beoordeling extra kosten met zich brengt. Het beoordelen van dergelijke rapporten kan zich, voor zover wij kunnen overzien, voordoen bij bouwactiviteiten, aanlegactiviteiten, planologisch strijdig gebruik of sloopactiviteiten in een beschermd stads- of dorpsgezicht. Wij hebben de tariefbepaling daarom in een apart onderdeel opgenomen, dat geldt voor alle voorgaande onderdelen. Daarmee wordt tevens bereikt dat geen dubbele heffing optreedt bij een combinatie van activiteiten. Bij een aanvraag die ziet op bouwactiviteiten kan sprake zijn van beoordeling van zowel een milieukundig als archeologisch bodemrapport (zie artikel 2.7, onder c, van de ministeriële regeling omgevingsrecht (MOR) in samenhang met artikel 8, derde lid, van de Woningwet, en artikel 2.3, onder j, MOR). Op grond van artikel 8, derde lid, van de Woningwet is een archeologisch bodemrapport bij bouwactiviteiten uitsluitend nodig met betrekking tot bouwwerken: a) waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven, b) voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, met uitzondering van bouwwerken die naar aard en omvang gelijk zijn aan een bouwwerk voor het bouwen waarvan op grond van het Besluit omgevingsrecht (BOR) geen omgevingsvergunning is vereist, en: c) 1. 2.
die de grond raken, of; ten aanzien waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.
Als een bodemonderzoeksrapport is vereist, moet dat rapport zijn gebaseerd op onderzoek dat is uitgevoerd door een persoon of een instelling die daartoe is erkend op grond van het Besluit bodemkwaliteit. Bij een aanvraag die ziet op aanlegactiviteiten kan sprake zijn van beoordeling van een archeologisch bodemrapport (zie artikel 3.1, onder f, MOR). Bij een aanvraag die ziet op planologisch strijdig gebruik kan sprake zijn van beoordeling van een archeologisch bodemrapport (zie artikel 4.1, onder h, MOR). Bij een aanvraag die ziet op een sloopactiviteit in een beschermd stads- of dorpsgezicht kan sprake zijn van beoordeling van een archeologisch bodemrapport (zie artikel 6.4, tweede lid, MOR; artikel 14, tweede lid, onder e, van de model-Erfgoedverordening). Als de aanvraag voor een omgevingsvergunning op grond van artikel 8.1.1 van de bouwverordening betrekking heeft op het slopen van een bouwwerk en op grond van het historisch gebruik te verwachten valt dat een te slopen bouwwerk of een te slopen gedeelte daarvan is verontreinigd met gevaarlijke
afvalstoffen,
dient
een
onderzoek
te
worden
ingesteld
naar
de
vermoedelijke
verontreiniging en moet het rapport met de uitslag van dit onderzoek bij de aanvraag om de omgevingsvergunning worden gevoegd. Het Model transparantie bouwgerelateerde leges uit 2004 gaat uit van vaste bedragen. Waar nodig kan het vaste tarief worden gedifferentieerd, al naar gelang de omvang van de beoordeling die moet plaatsvinden. Specifiek voor Nieuwegein Bij de vaststelling van het tarief zijn we ervan uitgegaan dat hieraan twee uren worden besteed à € 86,40. Het voorgaande tarief was op dezelfde urenbesteding gebaseerd. Het tarief is sindsdien geïndexeerd i.v.m. inflatie (1,5% in 2010 en 1% in 2011).
50
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Onderdeel 2.3.17 Advies (artikel 2.26 Wabo) Toelichting VNG op modelverordening In een aantal gevallen zal het voor het behandelen van de aanvraag om een omgevingsvergunning bevoegde bestuursorgaan advies aan een ander bestuursorgaan of andere instantie moeten vragen voordat de vergunning kan worden verleend (artikel 2.26 Wabo). Dit is uitgewerkt in artikel 6.1 van het Besluit omgevingsrecht (BOR). In de toelichting daarop staat over de advisering onder meer: ‘Wat betreft de aanwijzing van adviseurs brengt de Wabo geen wijziging in het systeem van aanwijzingen van verplichte adviseurs. Het adviseurschap draait strikt genomen niet om een bepaald belang bij het besluit, maar is bedoeld om het bevoegd gezag in de besluitvorming gebruik te laten maken van informatie van een ander bestuursorgaan dat ter zake van een aangevraagde activiteit relevante deskundigheid bezit. De adviseurs die bij een aanvraag van een omgevingsvergunning verplicht moeten worden geconsulteerd, zijn aangewezen in de artikelen 6.1 tot en met 6.4 van het besluit. Zo zijn in artikel 6.1, eerste lid, burgemeester en wethouders aangewezen als adviseur in die gevallen dat gedeputeerde staten (of de minister) de omgevingsvergunning zullen verlenen. Verder is de aanwijzing van bestuursorganen als adviseur afhankelijk van de aspecten en benodigde deskundigheden, die bij een aanvraag om een omgevingsvergunning een rol spelen. Het uitbrengen van een advies laat onverlet dat het bevoegd gezag integraal verantwoordelijk blijft voor het al dan niet verlenen van de omgevingsvergunning. Het bevoegd gezag zal derhalve over een zodanige deskundigheid moeten beschikken dat zij de uitgebrachte adviezen kan beoordelen en kan integreren met de overige bouwstenen van de omgevingsvergunning. Deze verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag geldt ook voor de adviezen, bedoeld in artikel 2.26, vierde lid, van de wet.’ Omdat het advies aan een externe moet worden gevraagd, hebben wij een begrotingsconstructie in onderdeel 2.3.17 opgenomen. U kunt ook afspraken maken met bijvoorbeeld de provincie over kostendoorberekening en een (gemiddeld) vast bedrag in de tarieventabel opnemen. Specifiek voor Nieuwegein Wij hebben gekozen voor de begrotingsoptie die het VNG model aandraagt. Dit omdat nog niet alle bestuursorganen vaste bedragen voor advies hebben bekendgemaakt. Onderdeel 2.3.18 Verklaring van geen bedenkingen (artikel 2.27 Wabo) Toelichting VNG op modelverordening De toelichting op het Besluit omgevingsrecht (BOR)vermeldt: ‘In paragraaf 6.2 is de verklaring van geen bedenkingen (vvgb) in een beperkt aantal gevallen verder uitgewerkt. Deze uitwerking is gebaseerd op artikel 2.27 van de wet. Het gaat ten eerste om de gevallen waarin de vergunning voor in hoofdzaak een mijnbouwwerk tevens betrekking heeft op het ondergronds opslaan van afvalstoffen die van buiten het mijnbouwwerk afkomstig zijn, dan wel gevaarlijke afvalstoffen. In de tweede gaat het om gevallen waarin de vergunning betrekking heeft op een inrichting waarin niet in hoofdzaak activiteiten met betrekking tot een mijnbouwwerk plaatsvinden. Vervolgens wordt de vvgb toegepast in een tweetal gevallen in de ruimtelijke ordening. In de eerste plaats betreft dit gevallen waarin van een bestemmingsplan of beheersverordening wordt afgeweken (de voormalige projectbesluiten uit de Wro). De omgevingsvergunning voor deze afwijking kan alleen worden verleend als de gemeenteraad hierover een verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven. In de tweede plaats betreft dit gevallen in relatie tot ontheffingen van een provinciale verordening of van een amvb als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wro. Naast deze gevallen is via de Invoeringswet een vvgb-constructie opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Het gaat hierbij om vergunningverlening die thans op provinciaal of nationaal niveau plaatsvindt. Voor die gevallen dat sprake is van samenloop
51
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
met een omgevingsvergunningplichtige activiteit waarvoor een ander orgaan bevoegd gezag is, zal de toetsing aan de belangen in die wetten plaatsvinden in de vorm van een vvgb.’ Specifiek voor Nieuwegein Wij hebben in het eerste artikel de zinsnede “anders dan in voorgaande onderdelen reeds genoemd” opgenomen om te voorkomen dat de kosten van een aanvraag van een vvgb bij de minister van LNV dubbel in rekening wordt gebracht. Daarvoor is immers reeds een tarief opgenomen in onderdeel 2.3.13. Hoofdstuk 4 Vermindering Toelichting VNG op modelverordening Wij hebben twee omstandigheden benoemd waarin aanspraak bestaat op vermindering van leges. Onderdeel 2.4.1 bepaalt dat de voor de aanvraag om een omgevingsvergunning verschuldigde leges worden
verminderd
met
het
bedrag
dat
al
voor
vooroverleg
of
het
beoordelen
van
een
conceptaanvraag voor hetzelfde project is betaald. Onderdeel 2.4.2 bevat een vermindering als sprake is van een gecombineerde aanvraag. Een gecombineerde aanvraag betreft verschillende activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Naarmate de aanvraag meer vergunningplichtige activiteiten omvat, zal er sprake zijn van relatief minder administratief werk voor de beoordelende instantie(s). Omdat hierdoor kostenvermindering optreedt en om te stimuleren dat aanvragen om een omgevingsvergunning betrekking hebben op zo veel mogelijk activiteiten (bijvoorbeeld kappen, slopen, bouwen) die deel uitmaken van een project, hebben wij in dergelijke gevallen een vermindering op het legesbedrag opgenomen. We onderkennen drie klassen: 5 tot 10, 10 tot 15 en 15 of meer activiteiten. Het percentage van de vermindering loopt met de hoeveelheid activiteiten iets op. De gemeente kan de percentages invullen en/of kiezen voor meer ‘verminderingsklassen’. Specifiek voor Nieuwegein Zoals blijkt uit hoofdstuk 2, brengen wij in beginsel geen kosten in rekening voor de behandeling van een schetsplan/principeplan/vooroverleg. Echter in de door de gemeenteraad vastgestelde begroting 2011 van de welstandscommissie Welmon staat dat zij per uitgebracht principeadvies € 52,- in rekening brengt. Deze kosten berekenen we wel door aan de aanvrager (zie 2.2.2). De vastgestelde begroting van de welstandscommissie kent geen model waarin deze kosten worden verminderd op het tarief voor de beoordeling van een formele aanvraag. Wij stellen in dit deel van het VNG model daarom dat geen sprake is van vermindering. De mindere kosten bij meervoudige aanvragen zitten logischerwijs in de samenloop van enkele administratieve en procedurele werkzaamheden. Daartegenover staat echter de toegenomen ureninzet van een casemanager om alle losse deelprocedures procedureel en inhoudelijk te coördineren. Naar huidig inzicht zal dit eerder een kostenverhoging tot gevolg hebben, dan een kostenreductie. Daarom hanteren we voorlopig het tarief “nihil”.
52
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Hoofdstuk 5 Teruggaaf Onderdeel 2.5.1 Teruggaaf als gevolg van intrekking aanvraag omgevingsvergunning voor bouw-, aanleg- of sloopactiviteiten Toelichting VNG op modelverordening Onderdeel 2.5.1 ziet op de situatie dat de aanvraag wordt ingetrokken binnen een bepaald tijdsbestek na het in behandeling nemen van de aanvraag maar voor het verlenen van de vergunning. Uitgangspunt is dat de burger een deel van de betaalde leges kan terugkrijgen (of niet alle berekende leges hoeft af te rekenen), maar dat de gemeente al wel kosten heeft gemaakt bij het in behandeling nemen van de aanvraag. Hoe meer tijd er verstreken is, hoe meer werkzaamheden al zijn uitgevoerd, hoe hoger de gemaakte kosten zullen zijn en des te minder zal de burger terug ontvangen. Vandaar dat het percentage in het Model transparantie bouwgerelateerde leges uit 2004 is gedifferentieerd naar de verstreken tijd. Wij hebben de teruggaaf niet beperkt tot de leges voor bouwactiviteiten, maar ook de leges voor aanleg- en sloopactiviteiten eronder gebracht. Specifiek voor Nieuwegein Het VNG model verwijst naar procentuele teruggaaf van alle kosten onder de onderdelen 2.3.1 (bouw), 2.3.2 (aanleg), 2.3.6 (activiteiten bij monumenten of in beschermd stads- of dorpsgezicht) en 2.3.7 (overige sloop). Er zijn echter enkele kosten die naar onze mening niet voor teruggaaf in aanmerking komen, wanneer deze reeds zijn gemaakt: •
De
kosten
van
een
welstandsadvies.
De
gemeenschappelijke
regeling
met
de
welstandscommissie kent geen teruggaafregeling, dus de werkelijk gemaakte kosten zouden bij teruggaaf deels voor rekening van de gemeente zelf komen (onderdeel 2.3.1.2); •
De kosten betreffende een achteraf ingediende aanvraag m.b.t. legalisatieonderzoek en “strafkarakter” (onderdeel 2.3.1.4);
•
Beoordelen van het asbestinventarisatierapport, op het moment dat dit al is uitgevoerd (onderdeel 2.3.7.2).
Deze onderdelen zijn specifiek benoemd als uitzonderingen op de teruggaafregeling. Verder is de regeling gelijk aan de verordening voorafgaande aan de Wabo. Onderdeel 2.5.2 Teruggaaf als gevolg van intrekking verleende omgevingsvergunning voor bouw-,aanleg- of sloopactiviteiten Toelichting VNG op modelverordening In onderdeel 2.5.2 gaat het om de situatie dat de gevraagde vergunning is verleend maar de bouw-, sloop- of aanlegactiviteiten niet worden uitgevoerd. De werkzaamheden ter beoordeling van de vergunningaanvraag zijn wel verricht, maar de werkzaamheden verbonden aan het houden van toezicht hoeven niet verricht te worden, terwijl bij het vaststellen van het tarief wel met de kosten daarvan rekening is gehouden. Daarom kan worden besloten een deel van de geheven leges terug te betalen. Het is wel van belang dat de vergunning wordt ingetrokken, omdat anders teruggaaf plaatsvindt terwijl de aanvrager vervolgens alsnog met de bouw of werkzaamheden zou kunnen aanvangen. In onderdeel 2.5.2 moet bepaald worden binnen welke termijn na verlening van de vergunning
nog
recht
bestaat
op
teruggaaf.
In
de
model-bouwverordening
wordt
bij
de
bouwactiviteiten een termijn van zes maanden gehanteerd. Het stellen van een maximumtermijn is als alternatief genoemd in het Model transparantie bouwgerelateerde leges uit 2004. Gelet op bovenstaande bedoeling achter de teruggaaf, hebben wij de voorwaarde gehandhaafd dat de
53
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
vergunning nog niet mag zijn gebruikt. Ook hebben wij de leges voor sloop- en aanlegactiviteiten onder de teruggaafregeling gebracht. Specifiek voor Nieuwegein Het VNG model verwijst naar procentuele teruggaaf van alle kosten onder de onderdelen 2.3.1 (bouw), 2.3.2 (aanleg), 2.3.6 (activiteiten bij monumenten of in beschermd stads- of dorpsgezicht) en 2.3.7 (overige sloop). Er zijn echter enkele kosten die naar onze mening niet voor teruggaaf in aanmerking komen, wanneer deze reeds zijn gemaakt: •
De
kosten
van
een
welstandsadvies.
De
gemeenschappelijke
regeling
met
de
welstandscommissie kent geen teruggaafregeling, dus de werkelijk gemaakte kosten zouden bij teruggaaf deels voor rekening van de gemeente zelf komen (onderdeel 2.3.1.2); •
De kosten betreffende een achteraf ingediende aanvraag m.b.t. legalisatieonderzoek en “strafkarakter” (onderdeel 2.3.1.4);
•
Beoordelen van het asbestinventarisatierapport, op het moment dat dit al is uitgevoerd (onderdeel 2.3.7.2).
Deze onderdelen zijn specifiek benoemd als uitzonderingen op de teruggaafregeling. Verder is de regeling gelijk aan de verordening voorafgaande aan de Wabo met uitzondering van de termijn. Die was voorheen 12 maanden en is nu teruggebracht naar 6 maanden omdat dit strookt met de termijn waarbinnen de gemeente de vergunning voor de activiteit bouwen kan intrekken als nog niet is gestart met de bouw. Onderdeel 2.5.3 Teruggaaf als gevolg van het weigeren van een omgevingsvergunning voor bouw-, aanleg- of sloopactiviteiten Toelichting VNG op modelverordening De situatie van onderdeel 2.5.3 doet zich voor indien de aanvraag niet leidt tot het verlenen van de vergunning. Ook hier zullen de controlewerkzaamheden niet worden verricht, wat een lager tarief rechtvaardigt. Uitgangspunt is dat de burger een deel van de betaalde leges kan terugkrijgen. Wij hebben de sloop- en aanlegactiviteiten ook onder de regeling gebracht. Met een weigering hebben wij gelijkgesteld het geval dat de vergunning door de rechter wordt vernietigd. Specifiek voor Nieuwegein Het VNG model verwijst naar procentuele teruggaaf van alle kosten onder de onderdelen 2.3.1 (bouw), 2.3.2 (aanleg), 2.3.6 (activiteiten bij monumenten of in beschermd stads- of dorpsgezicht) en 2.3.7 (overige sloop). Er zijn echter enkele kosten die naar onze mening niet voor teruggaaf in aanmerking komen, wanneer deze reeds zijn gemaakt: •
De
kosten
van
een
welstandsadvies.
De
gemeenschappelijke
regeling
met
de
welstandscommissie kent geen teruggaafregeling, dus de werkelijk gemaakte kosten zouden bij teruggaaf deels voor rekening van de gemeente zelf komen (onderdeel 2.3.1.2); •
De kosten betreffende een achteraf ingediende aanvraag m.b.t. legalisatieonderzoek en
•
Beoordelen van het asbestinventarisatierapport, op het moment dat dit al is uitgevoerd
“strafkarakter” (onderdeel 2.3.1.4); (onderdeel 2.3.7.2). Deze onderdelen zijn specifiek benoemd als uitzonderingen op de teruggaafregeling. Verder is de regeling gelijk aan de verordening voorafgaande aan de Wabo met als toevoeging de teruggaaf wanneer een besluit in een rechtsprocedure wordt vernietigd, overeenkomstig het VNG model.
54
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Onderdeel 2.5.4 Minimumbedrag teruggaaf Toelichting VNG op modelverordening Uit doelmatigheidsoverwegingen hebben wij bepaald dat de teruggaaf een bepaald bedrag te boven moet gaan. Specifiek voor Nieuwegein We houden hierbij het bedrag aan dat staat voor een m.u. aan werkbesteding à € 86,40, ervan uitgaande dat dit de gemiddelde urenbesteding om de teruggaaf te regelen. Het tarief is sindsdien geïndexeerd i.v.m. inflatie (1,5% in 2010 en 1% in 2011). Onderdeel 2.5.5 Geen teruggaaf legesdeel advies of verklaringen van geen bedenkingen Toelichting VNG op modelverordening Als naar aanleiding van een aanvraag om een omgevingsvergunning een extern advies of een verklaring van geen bedenkingen nodig is (zie hoofdstuk 17 en 18 van deze titel), zijn dit voor de gemeente niet beïnvloedbare kosten. Daarom bestaat geen aanspraak op teruggaaf van deze legesdelen. Specifiek voor Nieuwegein Omdat in de voorgaande onderdelen van dit hoofdstuk al specifiek vermeld staat welke onderdelen wel voor teruggaaf in aanmerkingen komen, is dit artikel o.i. een overbodige toevoeging. Daarnaast is ze onvolledig omdat bijvoorbeeld kosten voor de beoordeling van bodemrapporten (2.3.16) ook niet voor teruggaaf in aanmerkingen komen als ze reeds zijn uitgevoerd. Wij nemen dit onderdeel daarom niet over. Hoofdstuk 6 Intrekking omgevingsvergunning Toelichting VNG op modelverordening Op grond van artikel 2.33, tweede lid, onder b, van de Wabo kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning op verzoek van de vergunninghouder geheel of gedeeltelijk intrekken. Hiervoor is een tariefbepaling opgenomen. Deze tariefbepaling is niet van toepassing als intrekking plaatsvindt conform het bepaalde in onderdeel 5.2.5.2. Dan bestaat immers aanspraak op teruggaaf. Specifiek voor Nieuwegein Het gaat hier dus om een intrekkingbesluit genomen buiten de termijn die volgens hoofdstuk 5 voor teruggaaf in aanmerking komt. In dat geval zijn er enkele administratieve handelingen noodzakelijk waarvan de kosten middels legestarieven kunnen worden verhaald. We gaan uit van een urenbesteding van 0,5 m.u.. Als duidelijk is dat een activiteit geen doorgang zal vinden, is het wenselijk dat de vergunninghouder een verzoek tot het intrekken van de vergunning indient, o.a. uit administratief en archiefmatig oogpunt. De gemeente kan de vergunning, onder voorwaarden, ook op eigen initiatief intrekken. Dat kan bij bouwactiviteiten bijvoorbeeld als er na 6 maanden nog niet is gestart of de bouw 6 maanden onafgebroken heeft stilgelegen. Tegen een dergelijk besluit zal eerder bezwaar worden gemaakt dan tegen een intrekkingbesluit op verzoek van de vergunninghouder. Wij willen dit kunnen stimuleren en stellen dus voor geen leges in rekening te brengen bij een intrekkingbesluit op verzoek van de vergunninghouder.
55
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Hoofdstuk 7 Nieuwe omgevingsvergunning als gevolg van wijziging project Toelichting VNG op modelverordening In hoofdstuk 7 is een regeling opgenomen voor de situatie dat de behandeling van de aanvraag al is afgerond en de vergunning is verleend, maar nog geen gebruik is gemaakt van de vergunning. Met de bouw is dus nog niet begonnen. Indien de aanvrager nu het oorspronkelijke bouwplan wil wijzigen zal opnieuw een aanvraag tot het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit ingediend moeten worden, waarvoor opnieuw leges gerelateerd aan de bouwkosten betaald zouden moeten
worden.
Wanneer
de
wijzigingen
ten
opzichte
van
het
vorige
bouwplan
naar
de
omstandigheden beoordeeld gering zijn, zullen de werkzaamheden die door de gemeente verricht moeten worden gering zijn. Omdat het hier relatief kleine wijzigingen betreft ten opzichte van de oorspronkelijke aanvraag, is in het Model transparantie bouwgerelateerde leges uit 2004 gekozen voor een
vast
bedrag.
Voor
grote
infrastructurele
en
utiliteitsprojecten
kan
dit
bedrag
worden
gedifferentieerd vanwege de mogelijke complexiteit die wederom een uitgebreide toetsing vraagt. Daarbij verdient wel aandacht wat onder ‘grote infrastructurele en utiliteitsprojecten’ moet worden verstaan. Per gemeente kan dat verschillend zijn. Hoofdstuk 7 is niet van toepassing indien het bouwplan in grote mate afwijkt van het oude bouwplan. Specifiek voor Nieuwegein Dit hoofdstuk is door VNG specifiek bedoeld om niet meerdere malen het legespercentage te rekenen over de totale bouwkosten van reeds vergunde projecten die na besluitvorming over de aangevraagde vergunning, op enkele niet-ingrijpende onderdelen wijzigen. Alleen bij bouwactiviteiten zijn de leges afhankelijk gesteld van de bouwkosten, bij sloop en aanleg hanteren we vaste bedragen die laag zijn en gebaseerd op kostendekkendheid. De beoordeling van gewijzigde aanvragen zal de urenbesteding bij sloop en aanlegactiviteiten niet wezenlijk verminderen. Hoofdstuk 7 geldt dan ook alleen voor bouwactiviteiten, dat vermelden we specifiek in de artikelen, in tegenstelling tot het model van VNG. Verder wordt per geval bepaald of er een nieuwe vergunning nodig is voor bijvoorbeeld planologisch strijdig gebruik. Dat hangt van de aard en omvang van de wijziging af. Er is geen sprake van een nieuwe vergunningplicht als het wijzigingen betreft die als de gebruikelijke “revisie” kunnen worden aangemerkt en waarvan de benodigde werkzaamheden zich beperken tot het administratieve. De wijziging mag in dat geval geen invloed hebben op de reikwijdte van het reeds genomen besluit en alle hieraan ten grondslag liggende stukken. We gaan hierbij uit van 0,5 urenbesteding voor de beoordeling en administratieve verwerking. We gaan ervan uit dat deze kosten reeds zijn verdisconteerd in de tarieven van onderdeel 2.3.1 (bouwen) en heffen geen aanvullende leges. Het gaat hier dus om zeer beperkte aanpassingen. Hoofdstuk 7 doelt hier niet op. Als het wijzigingen betreft die niet als “revisie” kunnen worden beschouwd, is een nieuwe aanvraag noodzakelijk. Is de bouw reeds gerealiseerd dan kunnen de bouwkosten van de wijziging worden bepaald en wordt een nieuwe omgevingsvergunning aangevraagd. Dan is dus geen sprake van toepassing van hoofdstuk 7. De procentuele legeskosten zullen naar verhouding zijn en dus recht doen aan de (beperkte) omvang van de wijzigingen t.o.v. het vergunde en al uitgevoerde bouwplan. Als er wijzigingen in een vergund, nog niet gerealiseerd (en niet ingetrokken of bij rechtelijke uitspraak vernietigd), bouwproject worden doorgevoerd waarvoor een nieuwe omgevingsvergunning nodig is, is hoofdstuk 7 wel van toepassing. Het is in die gevallen complex om de meerkosten van de aanpassing te ramen, en in sommige gevallen kan ook sprake zijn van minderkosten. Het is dus niet duidelijk welk
56
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
bedrag als “bouwkosten” wordt gehanteerd waarover leges worden geheven. In deze gevallen is vooraf heel lastig een vast bedrag te noemen. Het is reëel om uit te gaan van kostendekking van een begroting van de te besteden uren voor de beoordeling van de bouwactiviteit. De aard en omvang van de wijziging is hierbij geheel bepalend. Het hanteren van een begrotingsconstructie is de meest passende oplossing. Bij het bepalen of de wijzigingen in het plan gering van aard zijn, en dus voor toepassing van hoofdstuk 7 in aanmerking komen, telt voor een belangrijk deel ook mee de termijn die is verstreken sinds het eerdere genomen besluit op de nog niet uitgevoerde bouwactiviteiten. Als de bouwbesluiteisen sindsdien bijvoorbeeld zijn aangescherpt, zal toetsing hierop opnieuw voor het gehele gebouw uitgevoerd moeten worden. De vraag is dan of we nog kunnen spreken van een geringe wijziging. Er bestaat ook de categorie van aanvragen voor bouwactiviteiten die bij een eerdere aanvraag voor een nagenoeg identiek plan zijn geweigerd of vernietigd door rechterlijke uitspraak. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn als een project opnieuw wordt aangevraagd als het is aangepast op die aspecten die in een eerder stadium tot een weigering hebben geleid. Het VNG model kent geen specifiek onderdeel voor verrekening van de kosten van het eerdere besluit in een dergelijke situatie die bij gebruik van een goed vooroverleg ook vaak hadden kunnen worden voorkomen. Op basis van hoofdstuk 5 heeft in het eerder stadium teruggaaf plaatsgevonden van 50% van de leges voor de bouwactiviteit. In veel gevallen heeft ook geen volledige toetsing van alle weigeringsgronden voor de activiteit bouwen plaatsgevonden, omdat de aanvraag reeds op andere onderdelen moest worden geweigerd. In die gevallen wordt bij de nieuwe aanvraag voor een in geringe mate gewijzigde bouwplan, uitgegaan van (een raming van) de volledige bouwkosten van het totale plan, waarin het kosteneffect van de geringe wijzigingen is verwerkt. Over dat bedrag worden de leges voor de bouwactiviteit geheven als bedoeld in onderdeel 2.3.1.1, met dien verstande dat een factor 0,80 wordt berekend om de eerder in rekening gebrachte leges voor het weigeringsbesluit deels te vereffenen. Ook hierbij is het essentieel te beoordelen of wel gesproken kan worden van een in geringe mate aangepast bouwplan t.o.v. een weigeringsbesluit dat voldoende recent is genomen zodat er geen grote wijzigingen in de bouwtechnische toetsingsgronden hebben voorgedaan. Er bestaat ook de categorie van aanvragen voor bouwactiviteiten die bij een eerdere aanvraag voor een nagenoeg identiek plan op verzoek van de aanvrager, voorafgaande aan de besluitvorming, zijn ingetrokken. Daarvan kan sprake zijn als een aanvrager te kennen heeft gekregen dat de aanvraag strijdig is, helder wordt gemaakt welke aanpassingen noodzakelijk zijn maar de wettelijke procedure geen ruimte (meer) biedt om die aanpassingen door te voeren. Men kan dan een weigeringbesluit voorkomen door te verzoeken de aanvraag in te trekken. Op basis van hoofdstuk 5 heeft in het eerder stadium teruggaaf plaatsgevonden van 50% van de leges voor de bouwactiviteit. In die gevallen wordt bij de nieuwe aanvraag voor een in geringe mate gewijzigde bouwplan, uitgegaan van (een raming van) de volledige bouwkosten van het totale plan, waarin het kosteneffect van de geringe wijzigingen is verwerkt. Over dat bedrag worden de leges voor de bouwactiviteit geheven als bedoeld in onderdeel 2.3.1.1, met dien verstande dat een factor 0,70 wordt berekend om de eerder in rekening gebrachte leges voor de ingetrokken aanvraag deels te vereffenen. Deze vereffening is ruimer dan bij een weigeringsbesluit omdat het opstellen van een dergelijk besluit extra uren vergt. In voorkomende gevallen stimuleert deze constructie de aanvrager om de aanvraag in te trekken.
57
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Ook hierbij is het essentieel te beoordelen of wel gesproken kan worden van een in geringe mate aangepast bouwplan t.o.v. de eerdere aanvraag die voldoende recent moet zijn ingediend zodat er geen grote wijzigingen in de bouwtechnische toetsingsgronden hebben voorgedaan. Hoofdstuk 7 voorziet niet in legescompensatie voor die situaties waarin in een eerder stadium een vergunning is aangevraagd die voorafgaande aan besluitvorming, binnen een maand na in behandeling nemen, op verzoek van de aanvrager is ingetrokken en ook niet in die situaties waarin de verleende vergunning is ingetrokken, al dan niet op verzoek van de vergunningverlener. Hoofdstuk 8 Bestemmingswijzigingen zonder activiteiten Toelichting VNG op modelverordening Onderdeel 2.8.1 heeft betrekking op het op aanvraag vaststellen, daaronder begrepen herzien, van een bestemmingsplan bedoeld in artikel 3.1 Wro. Onderdeel 2.8.2 ziet op het op verzoek door het college wijzigen van het bestemmingsplan door gebruik te maken van zijn wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder a, Wro. De Wabo bevat hierover geen bepalingen. Omdat deze aanvragen wel verband houden met de fysieke leefomgeving en mogelijk aanstaande activiteiten, hebben wij ze in titel 2 opgenomen. Specifiek voor Nieuwegein Wij hanteren dezelfde bedragen als voor een omgevingsvergunning voor strijdig planologisch gebruik, waarbij niet tevens sprake is van een bouwactiviteit (onderdeel 2.3.4), voor Buitenplanse afwijking (voorheen
projectbesluit
of
projectafwijkingsbesluit
(=
buiten
toepassingverklaring
beheersverordening). Hoofdstuk 9 Sloopmelding Toelichting VNG op modelverordening De sloopmelding bedoeld in artikel 8.2.1 van de model-bouwverordening maakt geen onderdeel uit van de omgevingsvergunning. Omdat de sloopmelding daarmee wel sterk verband houdt, hebben wij deze als apart hoofdstuk in titel 2 opgenomen. Artikel 8.2.1 van de model-bouwverordening formuleert de sloopmelding als afwijking van de vergunningplicht. Slopen is pas mogelijk nadat een mededeling van het college van burgemeester en wethouders is ontvangen dat geen omgevingsvergunning voor een sloopactiviteit nodig is. Het college kan aan de mededeling voorschriften verbinden over de verwijdering, opslag en afvoer van asbest. In verband hiermee is het in behandeling nemen van een melding een dienst, waarvoor leges kunnen worden geheven. Het college moet de mededeling binnen acht dagen na de melding afgeven, anders is de mededeling van rechtswege gedaan. In het laatste geval, bij werkelijk stilzitten van de gemeente, verdient het aanbeveling legesheffing achterwege te laten of teruggaaf te verlenen. Vergelijk wat wij opmerken bij ‘Omgevingsvergunning van rechtswege’ in deze toelichting. Specifiek voor Nieuwegein Wij willen stimuleren dat particulieren melden wanneer zij voornemens zijn asbest te verwijderen omdat zodoende de kans op gezondheidsrisico´s wordt beperkt. Het heffen van leges werkt het illegaal verwijderen (en dumpen) van asbest in de hand. Voorgesteld wordt de sloopmelding vrij van legesheffing te houden.
58
Toelichting Wijzigingsvoorstel Legesverordening 2010 i.v.m. Wabo
2010-…
Hoofdstuk 10 In deze titel niet benoemde beschikking Toelichting VNG op modelverordening Hoofdstuk 10 is een restpost (kapstokartikel). Er is alleen ‘beschikking’ genoemd, dit in afwijking van bijvoorbeeld titel 3, hoofdstuk 6, omdat de ‘overige omgevingsvergunningen’ al zijn genoemd in onderdeel 2. Specifiek voor Nieuwegein In
onderdeel
2.3.14
zijn
al
overige
activiteiten
benoemd
die
kunnen
aanhaken
bij
de
omgevingsvergunning. Overige niet benoemde beschikkingen zijn ernnaar huidig inzicht niet. Vandaar is het tarief Nihil gehanteerd. Overigen Specifiek voor Nieuwegein Onderdeel 5.6.2 Overschrijven vergunningen en ontheffingen Onderdeel 5.5.2 van de legesverordening 2010 kent een tarief voor het overschrijven van een bouw-, sloop- of aanlegvergunning of ontheffingen. Dit doet zich bijvoorbeeld voor indien de bouwvergunning aan A is verleend maar B wil uiteindelijk (hetzelfde bouwwerk) gaan bouwen. Dan kan de vergunning worden overgeschreven van A op B. Hiervoor was een vast bedrag aan leges verschuldigd. De overdraagbaarheid van bouwvergunningen is geregeld in de bouwverordening (artikel 8, tweede lid, onder f, Woningwet). De overdraagbaarheid van binnenplanse en buitenplanse ontheffingen, de sloopen de aanlegvergunning is geregeld in artikel 3.4.1, onderscheidenlijk 4.2.1 en 3.4.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. We gingen uit van een urenbesteding van 20 minuten. Vanuit efficiency/kosten gemoeid met het factureren van deze beperkte kosten, stellen we voor deze post niet terug te laten komen in de Legesverordening onder de Wabo.
59