VOORBEELDEXAMEN GESCHIEDENIS (MET ANTWOORDMODEL) Dit is een voorbeeldexamen geschiedenis, met het antwoordmodel erin verwerkt. Zo kunt u zien hoe het examen wordt beoordeeld. Het examen bestaat uit zes vragen. De kandidaat beantwoordt vraag 1 en vervolgens van de vragen 2 t/m 6 telkens de A- of de B-vraag. In cursief staan de antwoorden. Voor vraag 1 zijn maximaal 10 punten te behalen, voor de andere vragen maximaal 18 punten. Bij elkaar maximaal 100 punten. De cijfers die tussen haakjes staan bij de vragen en subvragen gelden als richtlijn (hulpmiddel) bij de correctie. De docenten die het werk nakijken, maken zelf een precieze afweging bij het toekennen van een cijfer per (sub)vraag en het vaststellen van het eindcijfer. Het eindcijfer wordt bepaald door het totaal aantal behaalde punten te delen door 10. Het cijfer wordt afgerond op hele cijfers op de schaal van 1 t/m 10. Om de vragen te maken heeft u, net als voor het echte examen, 2½ uur de tijd.
TOELATINGSONDERZOEK HBO EXAMENOPGAVE GESCHIEDENIS DATUM: Tijdsduur: 2½ uur Tijdstip: 10.00 – 12.30 uur Beste kandidaat, Beantwoord vraag 1 en kies uit de vragen 2 t/m 6 telkens de A- of de B-vraag.
(10)
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Vraag 1 (10 punten) Onderstaande zes historische gebeurtenissen uit verschillende tijdvakken hebben te maken met democratie en staan in willekeurige volgorde. Geef de juiste volgorde, van vroeger naar later. Noteer alleen de nummers. Thorbeckes grondwet gaf de macht aan het parlement, maar dat betekende nog niet dat Nederland een echte democratie werd. In de Sovjetzone stichtten de communisten de Duitse Democratische Republiek. Kleistenes gaf de al bestaande volksvergadering van Athene de hoogste macht en voerde daarmee de democratie in. Robespierre was een radicale democraat die de Franse Revolutie wilde zuiveren van in zijn ogen onbetrouwbare en corrupte elementen. President Wilson riep de Verenigde Staten op om de wereld veilig te maken voor de democratie. Met de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring begon een reeks democratische revoluties. De juiste volgorde is: 3, 6, 4, 1, 5, 2. Als er één fout is in de volgorde, mogen vijf punten worden toegekend. Als er meer fouten zijn, mogen geen punten worden toegekend.
(5)
(5)
(4)
(4)
(5)
Vraag 2A (totaal 18 punten) Charles Darwin kon niet langer geloven dat alle dieren eruit zagen zoals God ze geschapen had. Hij ontdekte dat er sprake was van een evolutie. a. Wat ontdekte Darwin tijdens zijn reis in de Stille Zuidzee bij vinken op verschillende eilanden? Hij zag grote verschillen tussen de snavels van vinken omdat zij zich hadden aangepast aan de natuurlijke omstandigheden. b. Wat betekent de uitdrukking ‘The survival of the fittest’? Geef die betekenis in eigen woorden weer. Wie zich het beste aan de omstandigheden aanpast, heeft de grootste kans om te overleven. Stonehenge in Zuid-Engeland stelt ons nog altijd voor raadsels. c. Wat zijn de raadsels rond dit indrukwekkende bouwwerk? Door wie werd het gebouwd, met welke functie en hoe? d. Wat is (waarschijnlijk) de functie van Stonehenge geweest? Een soort sterrenwacht. Vraag 2B (totaal 18 punten) Het wetenschappelijke denken begon in de zesde eeuw v. C. in het westen van het tegenwoordige Turkije. a. Waar zetten de eerste wetenschappelijke denkers zich tegen af? Tegen mythologische (godsdienstige) verklaringen van natuurlijke verschijnselen.
(5)
b. Wat was hun alternatief? Zij probeerden met hun verstand te beredeneren hoe de dingen in elkaar zaten.
(6)
c. Van welke wetenschappen zijn Archimedes, Pythagoras en Hippocrates de grondleggers? - Archimedes: natuurkunde. - Pythagoras: wiskunde en meetkunde. - Hippocrates: geneeskunde.
(2)
d. Waarmee zijn Euripides en Sophocles wereldberoemd geworden? Zij schreven toneelstukken, de zogenaamde tragedies, die nog altijd worden opgevoerd.
(6)
Vraag 3A (totaal 18 punten) Het feodale stelsel van de middeleeuwen wordt ook het ‘leenstelsel’ genoemd. a. Waarom wordt het leenstelsel genoemd?
Het leen was de kern van het feodale systeem: de plaatselijke vorst of grootgrondbezitter leende aan een dienaar een stuk grond of een ambt en kreeg daarvoor in ruil trouw, raad en daad, vaak in de vorm van militaire hulp.
(6)
(6)
(6)
(6)
(3)
(3)
Het feodale stelsel had grote gevolgen voor de manier waarop landen werden bestuurd. b. Noem twee gevolgen. - Er was geen centraal bestuur, want grote delen van Europa raakten versnipperd in honderden gebiedjes. - De leenmannen waren in hun eigen gebied heersers met absolute macht. - De leenmannen spraken naar willekeur recht. - De leenmannen terroriseerden de bevolking met hun legers. c. Wat waren ‘herendiensten’? Geef bij het antwoord twee voorbeelden. Verplichte diensten van boeren voor de landheer, bijvoorbeeld één of meer dagen op zijn land werken, voor de heer werken als smid of timmerman, spinnen of weven of betalingen doen in natura, zoals het leveren van eieren of graan. Vraag 3B (totaal 18 punten) In 1096 begon de eerste kruistocht. Behalve een religieus motief was er ook een economisch motief. a. Leg uit wat beide motieven inhielden. Religieus motief: bescherming van de heilige plaatsen, zoals Jeruzalem. Economisch motief: handelsbelangen in het Middellandse Zeegebied. Gesteld wordt dat de kruistochten een uitlaatklep waren voor de agressieve en gefrustreerde lagere adel in Europa. b. Met welke twee voorbeelden wordt deze stelling onderbouwd? - Onderweg sloegen de kruisridders aan het plunderen; vooral de bezittingen van joden moesten het ontgelden. - In Jeruzalem moordden ze de joodse en moslim bevolking uit. De beroemde veldheer Saladin heroverde in 1187 Jeruzalem. c. Behandelde hij de christenen op dezelfde manier als de christelijke ridders eerder de joden en moslims hadden behandeld? Licht het antwoord toe. Nee, de christenen mochten ongedeerd vertrekken. Nadat de christelijke invloed in het Midden-Oosten was teruggedrongen, verlegde de kerk de aandacht naar Spanje. d. Wat betekent in dat verband ‘reconquista’? Herovering van gebieden die onder moslim bestuur stonden. Vraag 4A (totaal 18 punten) Het bekendste boek van Erasmus is De Lof der Zotheid.
(6)
a. Noem vier voorbeelden van mensen met wie hij de spot dreef. Bisschoppen, kardinalen, pausen, schoolmeesters, dichters, geleerden en bestuurders.
(6)
b. Dreef hij ook de spot met het geloof zelf? Licht het antwoord toe. Nee, hij wilde terug naar het zuivere geloof. Hij stak de draak met uiterlijk vertoon en schijnheiligheid.
(6)
c. Waaraan was volgens Erasmus de ware christen te herkennen? Het kenmerk van de ware christen is dat hij Christus in het diepste van zijn hart koestert en zijn geloof in praktijk brengt door middel van vrome daden.
(3)
Vraag 4B (totaal 18 punten) De handel van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) was bij de oprichting al heel winstgevend. a. Noem drie producten die grote winst opleverden. Peper, kruidnagelen, foelie en nootmuskaat.
(6)
b. Welke drie bevoegdheden kreeg de VOC van de Staten-Generaal? - De bevoegdheid verdragen te sluiten met vorsten. - De bevoegdheid vestingen te bouwen. - De bevoegdheid oorlog te voeren.
(5)
c. Was het zelfstandig gevestigde Nederlandse kooplieden ook toegestaan handel te drijven met landen in Azië? Licht het antwoord toe. Nee. De Staten-Generaal verleenden aan de VOC het monopolie op de handel in Azië.
(4)
(3)
De VOC hield zich bezig met het stichten van handelsnederzettingen. d. Waarom wilde de VOC geen grote gebieden beheersen? Dat zou ten koste gaan van de winst. Vraag 5A (totaal 18 punten) In de tweede helft van de achttiende eeuw begon een reeks democratische revoluties. a. Welke revolutie vond eerder plaats: de Franse of de Amerikaanse Revolutie? De Amerikaanse revolutie.
(5)
b. Wat was de aanleiding voor de Amerikaanse revolutie? De kolonisten verzetten zich tegen de opgelegde belastingen uit het moederland Groot-Brittannië.
(5)
c. Wat was de eis van de Amerikanen?
‘No taxation without representation’. Zij wilden vertegenwoordigd worden in het Britse parlement. (5)
d. Waarom brak er een oorlog uit? De Britse kolonisten verenigden zich in een congres van dertien koloniën. Dit congres zegde de gehoorzaamheid aan Groot-Brittannië op en dat betekende oorlog.
(4)
(5)
Vraag 5B (totaal 18 punten) Naast het socialisme kwam omstreeks 1870 ook het confessionalisme op. a. Over welke twee maatschappelijke ontwikkelingen was de confessionele stroming vooral bezorgd? - Achteruitgang van het christendom. - Verscherping van de klassentegenstellingen. In de tweede helft van de negentiende eeuw woedde in Nederland de schoolstrijd. b. Welk standpunt hadden de liberale politici in de schoolstrijd? De overheid hoorde het bijzondere of christelijke onderwijs niet te financieren omdat het geloof een particuliere zaak was. De overheid diende alleen het openbaar onderwijs te financieren.
(5)
c. Welk standpunt hadden de confessionele politici in de schoolstrijd? De confessionele politici vonden dat hun onderwijs dezelfde kwaliteit had als het openbaar onderwijs en evengoed recht had op financiering door de overheid, temeer omdat het christelijke deel van de bevolking ook belasting betaalde.
(4)
d. Met welke regeling is er uiteindelijk vrede gesloten in de schoolstrijd? Openbaar en bijzonder onderwijs zijn in de grondwet gelijkgesteld, ook wat betreft de financiering.
(4)
(5)
(3)
(6)
Vraag 6A (totaal 18 punten) Vele Nederlanders vonden in de zomer van 1940 dat het wel meeviel met de bezetting door Duitsland. a. Hoe is dat te verklaren? De Duitse soldaten gedroegen zich in eerste instantie fatsoenlijk. De Nederlandse ambtenaren en burgemeesters mochten blijven zitten als ze zich loyaal opstelden. De Nederlandse Unie was in 1940 positief gestemd, want de bezetting bood – zo dacht zij – ook kansen. b. Welke kansen zag de Nederlandse Unie? Nu de democratie ten onder was gegaan zag zij kansen om de oude verdeeldheid eindelijk te overwinnen. De Nederlandse Unie dacht dat het mogelijk zou zijn onder Duitse leiding Nederland te vernieuwen. c. Waarom werd de Nederlandse Unie in december 1941 verboden? Omdat zij geen Nederlandse soldaten wilde werven voor het oostfront (de oorlog tegen de Sovjet-Unie). Vanaf 1941-1942 groeide de haat tegen de Duitse bezetters. d. Geef daar vier redenen voor. - De joden werden weggevoerd.
- Driehonderdduizend mensen moesten hun huis uit omdat er een verdedigingslinie langs de kust moest komen. - Een half miljoen mannen werd als dwangarbeider naar Duitsland gestuurd. - 350.000 anderen doken onder om aan die dwangarbeid te ontkomen.
(3)
(5)
Vraag 6B (totaal 18 punten) Na het aan de macht komen van Fidel Castro in Cuba in 1959 werden de relaties met de Verenigde Staten gespannen. a. Welke actie ondernamen de Verenigde Staten in 1961 ten aanzien van Cuba? De VS organiseerden een invasie in Cuba. De Cubacrisis van 1962 bracht de wereld dicht bij een kernoorlog. b. Waar ging de Cubacrisis over? De Sovjet-Unie bouwde raketlanceerinstallaties op Cuba. De VS vond dat onacceptabel en eiste ontmanteling.
(5)
c. Waaruit blijkt dat de VS (in het geheim) uit waren op een compromis? Zij gaven toe aan de eis van de Sovjet-Unie dat de VS zijn raketten uit Turkije zou terugtrekken.
(5)
d. Wat was vermoedelijk bij de Cubacrisis het echte doel van de Sovjet-Unie? Voorkomen dat de VS Cuba een tweede keer zouden aanvallen.