‘To the dolphin alone, nature has given that which the best philosophers seek: friendship for no advantage’ -Plutarch-
Dolfijntherapie
Voorwoord De laatste loodjes wegen meestal het zwaarst. Ditmaal niet. Met veel plezier heb ik de afgelopen maanden aan deze scriptie gewerkt. Een prachtig onderwerp, met veel potentie voor de toekomst. Echt iets om mijn lange studieloopbaan (tijdelijk) mee af te sluiten…. In een sneltreinvaart, zo zie ik dat zelf tenminste, heb ik twee studies afgerond. Eerst mijn HBO-opleiding aan de AMA in Deventer, nu mijn opleiding Klinische Neuropsychologie aan de Universiteit van Amsterdam. Twee opleidingen en een hoop bagage voor de toekomst…. In de afgelopen jaren heb ik steun mogen ontvangen van veel mensen. Studeren, werken en volleyballen. Het viel niet altijd mee. Een bedankje voor die mensen is zeker op zijn plaats. Allereerst wil ik mijn ouders bedanken voor alle emotionele steun en het eten dat altijd op tafel stond als ik weer eens haast had. In alles zijn jullie mijn trouwste supporters…. Wendy, ook jij bedankt, alleen al voor het feit dat je mijn zusje bent. Natuurlijk niet te vergeten mijn (volleybal)vrienden. Bedankt voor alle afleiding naast het studeren. In het bijzonder noem ik Jos, Chris en Tamara. Niet te vergeten ook mijn studiegenoten die er in meer of mindere mate voor gezorgd hebben dat de universiteit een gezellige plek was om naar toe te gaan. Tenslotte noem ik Hilde, Karin en Kitty. Bedankt voor jullie begeleiding op en rond de universiteit. Het zit er op….. Linda
2 Universiteit van Amsterdam, april 2006
Dolfijntherapie
Inhoudsopgave
Samenvatting
4
1. Inleiding
5
2. De legende van de dolfijn
6
3. Dolfijntherapie
8
3.1. Dolphin Human Therapy 8 3.2. Dolfijntherapie in Nederland
9
4. Onderzoek naar de effectiviteit van dolfijntherapie
11
4.1. Wetenschappelijk onderzoek in het buitenland: positieve onderzoeksresultaten
11
4.2. Wetenschappelijk onderzoek in het buitenland: kritische kanttekeningen
14
4.3. Wetenschappelijk onderzoek in Nederland
16
5. Conclusie
16
Referenties
18
3 Universiteit van Amsterdam, april 2006
Dolfijntherapie
Samenvatting Therapie met behulp van dolfijnen is een vorm die ouders en kinderen aanspreekt, en waar momenteel niet voor niets aandacht voor is in de media en op internet. Momenteel is dolfijntherapie mogelijk op diverse plaatsen in de wereld. In Israël, Curaçao, Florida en Nederland wordt dagelijks met dolfijnen samengewerkt. De meeste ouders rapporteren na afloop van de therapie goede resultaten. Hun zoon of dochter kan zich langer concentreren, leert sneller, praat beter of beweegt soepeler. Ondanks deze positieve ervaringen is dolfijntherapie echter niet onomstreden. Om een einde te maken aan deze wetenschappelijke twijfel en ervoor te zorgen dat dolfijntherapie wereldwijd geaccepteerd en erkend wordt, is meer duidelijkheid over het effect van deze behandelmethode essentieel. De centrale vraagstelling van deze scriptie luidt daarom als volgt: In hoeverre is dolfijntherapie effectief bij de behandeling van kinderen met fysieke, emotionele en/of sociale beperkingen? De afgelopen twee decennia hebben diverse onderzoekers getracht om het effect van dolfijntherapie in kaart te brengen. De onderzoeksresultaten lijken in eerste instantie veelbelovend. Smith (1981), Lukina (1999), Nathanson (1989; 1998), Nathanson et al. (1993; 1997) en Servais (1999) zijn allen van mening dat kinderen met diverse handicaps baat kunnen hebben bij dolfijntherapie: dolfijnen laten de aandacht en motivatie van kinderen toenemen en zorgen onder meer voor een actievere deelname aan familieactiviteiten, een verbetering van de mondelinge taalvaardigheden en een toename van de interactie met andere kinderen. Marino & Lilienfeld (1998) en Humphries (2003) verwerpen echter de positieve uitkomsten van deze onderzoeken. Zij suggereren dat methodologische fouten en bedreigingen van de validiteit, alternatieve verklaringen van de resultaten rechtvaardigt en bekritiseren onder andere het gebruikte onderzoeksinstrumentarium, het gebruik van onegroup designs en de aanwezigheid van investigator bias en respondent bias. Bovendien leveren zij commentaar op het belangrijkste theoretische uitgangspunt van dolfijntherapie, de aandachtstekort hypothese. Ondanks positieve verhalen van ervaringsdeskundigen blijft tot op de dag van vandaag het wetenschappelijke vraagstuk rondom dolfijntherapie onopgelost. Vervolgonderzoek moet mogelijk alternatieve verklaringen elimineren door meer aandacht te besteden aan groepssamenstelling, standaardisatie, meetinstrumentarium, onderzoeksdesigns en wetenschappelijke onderbouwing van de theoretische achtergrond. Het onderzoek van Griffioen (in Westerbeek van Eerten, 2004) dat momenteel in Nederland wordt uitgevoerd, is hopelijk een stap in de goede richting.
4 Universiteit van Amsterdam, april 2006
Dolfijntherapie
1. Inleiding Op de doopdag van haar dochter verandert het leven van Kirsten Kuhnert op dramatische wijze. Haar zoontje Timmy verdrinkt in een zwembad. Een arts weet het jongetje nog te reanimeren, maar het kind is blijvend gehandicapt. In hun zoektocht naar herstel, maken Kirsten en Timmy kennis met dolfijntherapie in Florida. Het resultaat is verbluffend: Timmy gaat zienderogen vooruit…(Kuhnert, 2002). Ouders van kinderen met een stoornis of beperking streven doorgaans naar een zo hoog mogelijke levenskwaliteit voor hun kind. Om deze levenskwaliteit te bereiken gaan zij op zoek naar (aanvullende) therapieën en behandelmethoden (Doc Dolphin, dé schakel…., 2006). Een voorbeeld is dierondersteunende behandeling, waarin dieren gebruikt worden voor therapeutische doeleinden (Lukina, 1989). Onderzoek suggereert dat dieren een positieve invloed hebben op de interactie tussen mensen (Veevers, 1985) en tevens een stress reducerende werking hebben (Friedman & Thomas, 1985). Doorgaans maken dierondersteunende therapieën gebruik van konijnen, honden, hamsters of paarden (o.a. Mallon, 1993). Een relatief nieuwe ontwikkeling is echter dolfijntherapie, een behandelprogramma waarin het contact tussen kinderen en tuimelaardolfijnen centraal staat. Het werken met deze exotische dieren heeft voordelen (Nathanson, 1989). Dolfijnen zijn taakgericht, wijzen niet gauw iemand af en blijven uitstekend bij de les. De dieren blijven daarnaast tot op zeer hoge leeftijd speels en zijn bijzonder sociaal. Ze leven in water, en dat werkt stressverlagend, zeker voor kinderen met een handicap. Tenslotte produceren dolfijnen een karakteristiek geluid waar veel kinderen gevoelig voor blijken te zijn. Initiatiefnemer en grondlegger van dolfijntherapie is dr. Nathanson, psycholoog en gedragsonderzoeker. Als doctor in de cognitieve neuropsychologie hield hij zich in het verleden voornamelijk bezig met de samenhang tussen hersenen en lichaamsfuncties. Hij ontdekte ondermeer dat veel zieke kinderen aandachts- en concentratieproblemen hebben. Daar de kinderen die hij observeerde veel van muziek, dieren en water hielden, ontstond het avontuurlijke idee om met zieke kinderen en dolfijnen te werken (Kuhnert, 2002). Zo begon in 1979 de eerste pilot-studie met vier kinderen in Fort Lauderdale. In 1995 startte Nathanson een dagelijks programma in Key Largo. Dolphin Human Therapy was een feit. Momenteel zijn in Florida drie therapiecentra gevestigd die elk een uitgebreid scala aan stoornissen behandelen, waaronder het syndroom van Down en Autisme Spectrum Stoornissen (Countries and diagnoses, n.d.). Bij de meeste kinderen is sprake van meervoudige problematiek. In de afgelopen jaren zijn hier ruim 900 kinderen uit de hele wereld met ruim 40 verschillende diagnoses behandeld. Dolphin Human Therapy is gebaseerd op drie theoretische uitgangspunten (o.a. Nathanson, De Castro, Fried & McMahon, 1997). De aandachtstekort hypothese vormt de basis van de therapie. Deze hypothese suggereert dat kinderen met fysieke, emotionele en sociale beperkingen te weinig aandacht besteden aan relevante stimuli. Dolfijnen laten de hoeveelheid aandacht voor stimuli toenemen en zijn daardoor in staat om cognitieve en motorische processen te verbeteren. Operante conditionering is de tweede pijler van de therapie. Operante conditionering richt zich op de positieve en negatieve consequenties van gedrag of een handeling. Er worden beloningssystemen gehanteerd, waarbij gewenst gedrag wordt beloond en ongewenst gedrag zoveel mogelijk wordt genegeerd. Het derde, en tevens laatste uitgangspunt van Dolphin Human Therapy is het multidisciplinaire samenwerkingsmodel. Gesuggereerd wordt, dat het beste behandelresultaat wordt bereikt door verschillende disciplines, waaronder psychologen, kinderartsen en sociaalwerkers, bij de therapie te betrekken. 5 Universiteit van Amsterdam, april 2006
Dolfijntherapie
De meeste ouders rapporteren na afloop van de therapie goede resultaten. Hun zoon of dochter kan zich langer concentreren, leert sneller, praat beter of beweegt soepeler (Westerbeek van Eerten, 2004). De 11-jarige autistische Maxima bijvoorbeeld. Ze heeft geleerd om mensen aan te kijken als ze iets vraagt. Of de acht-jarige Marleen. Marleen snapt nu dat ze een vraag in complete zinnen moet stellen. Dus niet: ‘Boterham’, maar: ‘Mag ik een boterham?’. Net als bij dolfijnen leidt alleen een correct gestelde vraag tot het gewenste resultaat. Een juiste en precies uitgevoerde handbeweging, terwijl ze de dolfijn aankijkt, levert een leuk kunstje op. Een goed gestelde vraag, een boterham. Ondanks de positieve ervaringen van kinderen, ouders en therapeuten, is dolfijntherapie echter niet onomstreden (o.a. Marino & Lilienfeld, 1998; Humphries, 2003). Allereerst zijn de voordelen die worden genoemd uiterst subjectief. Therapeutische effecten die genoemd worden, omvatten veelal het emotioneel en psychologisch welbevinden van kinderen, zoals een toegenomen gevoel van tevredenheid, meer zelfvertrouwen en ontspanning (Dolphinassisted therapy or…., n.d.). Voor wetenschappers is het nauwelijks mogelijk om deze aspecten te kwantificeren. Bovendien, zo relativeert Hugo Heymans, hoogleraar Kindergeneeskunde en divisievoorzitter van het Emma Kinderziekenhuis AMC, zijn ouders eigenlijk altijd enthousiast als er veel tijd en aandacht aan hun kind wordt besteed (Westerbeek van Eerten, 2004). Veelgehoorde kritiek is tevens dat alle dieren kunstjes kunnen aanleren en dat kostbare zoogdieren hiervoor niet nodig zijn. Om een einde te maken aan deze wetenschappelijke twijfel en ervoor te zorgen dat dolfijntherapie wereldwijd geaccepteerd en erkend wordt, is meer duidelijkheid over het effect van deze behandelmethode essentieel. Deze scriptie heeft daarom als doel een antwoord te vinden op de volgende vraag: In hoeverre is dolfijntherapie effectief bij de behandeling van kinderen met fysieke, emotionele en/of sociale beperkingen? In het tweede hoofdstuk zal kort aandacht worden besteed aan de rol van dolfijnen in de menselijke beschaving. Er zullen een aantal belangrijke mythen en legenden besproken worden. Tevens zal dieper in worden gegaan op kenmerkende eigenschappen van tuimelaardolfijnen, de dolfijnsoort die een centrale rol vervuld in dolfijntherapie. In hoofdstuk 3 wordt dolfijntherapie nader beschreven. De inhoud van het behandelprogramma zal aan bod komen, evenals de beoogde doelen. Naast Dolphin Human Therapy van dr. Nathanson, zal tevens de ontwikkeling van dolfijntherapie in Nederland worden besproken. De kern van deze scriptie wordt gevormd door het vierde hoofdstuk. In dit hoofdstuk zal aandacht worden besteed aan onderzoeken die de positieve werking van dolfijntherapie trachten te bewijzen. Als laatste rest de conclusie. In dit laatste deel worden de onderzoeksbevindingen samengevat en wordt getracht de vraagstelling van deze scriptie te beantwoorden. 2. De legende van de dolfijn Door de hele mythologie van de beschaving heen loopt een rode draad. Van tijd tot tijd is de mens op mysterieuze wijze in contact gekomen met het Volk van de Zee, de dolfijnen. De herinnering aan dat soort inspirerende contacten, leeft gecodeerd voort in de ons overgeleverde mythen en legenden (Out of the depths….., n.d.). “Elke keer dat het gebeurd is, heeft de daardoor opgewekte vonk van inspiratie de daaropvolgende fase in het beschavingsproces verlicht, waarna de heugenis geleidelijk wegebde uit de bewuste herinnering…tot de volgende keer” (De Bergerac, 1998).
6 Universiteit van Amsterdam, april 2006
Dolfijntherapie
In mythen en legenden van over de hele wereld komen dolfijnen voor (De Bergerac, 1998). In de legenden van India deed de beschaving zijn intrede toen Visjnoe, in de gedaante van een vismens – in feite een dolfijn -, uit de rivier de Ganges verrees om de mensheid te helpen. De vroege cultuur in de Wieg van de Beschaving, Mesopotamië, kende een soortgelijke visgod, Oannes geheten. In de Griekse mythologie, tenslotte, veranderde Appolo in een dolfijn en hield een schip met kooplieden aan. Hij hield ze voor dat ze duizenden jaren lang een voorbeeld voor de mensheid zouden zijn, waarmee de Gouden Eeuw van Griekenland werd ingeluid. Men veronderstelt dat dolfijnen geëvolueerd zijn uit landzoogdieren. In de zeeomgeving hadden ze toegang tot driekwart van het aardoppervlak. In deze omgeving ontwikkelden ze zeer geavanceerde hersenen, die groter en complexer zijn dan de onze. Dolfijnen hebben bovendien toegang tot beide kanten van hun wezen, de logische en intuïtieve zijde, terwijl de mens zich hoofdzakelijk laat sturen door de linker, logische hersenhelft (De Bergerac, 1998). Dolfijnen ademen bewust. Ze slapen niet, omdat ze verdrinken als ze buiten bewustzijn raken. Om te rusten schakelen dolfijnen beurtelings één kant van de hersenen uit. Het gehoor van dolfijnen is sterk ontwikkeld. Ze kunnen een fluittoon nog op 20 kilometer afstand horen. Met het sonarsysteem kunnen ze bovendien vormen en omvangen onderscheiden die voor het menselijk oog niet waarneembaar zijn. Ze zenden een stroom hoogfrequente klikgeluiden uit vanuit hun voorhoofd. Deze bundel treft het object en wordt teruggekaatst. De dolfijn analyseert het teruggekaatste signaal en stelt op basis daarvan een driedimensionaal, holografisch beeld op (echolocatie)(Tuimelaardolfijnen, n.d.). Dolfijnen zijn zeezoogdieren. Een zeezoogdier leeft in water en haalt daaruit zijn meeste voedsel. Dolfijnen zijn grote dieren. Ze hebben een gewicht van 200-300 kilo en zijn twee tot drie meter lang. Het lichaam van de dolfijn is geheel aangepast aan het water: glad en gestroomlijnd. Ze hebben drie soorten vinnen: de borstvinnen om te sturen, de rugvin voor stabiliteit en de staart voor voortbeweging en sprongen. Om adem te halen gebruiken dolfijnen een blaasgat.
Figuur 1. Tuimelaardolfijn (Bron: http://www.tuimelaardolfijnen.nl) De bekendste dolfijnsoort is de tuimelaardolfijn (Figuur 1). De tuimelaar is in vele opzichten de klassieke dolfijn (Carwardine’s, 2003). Het is de ster van films en dolfinariums. Deze dolfijnsoort staat bovendien centraal in de wereldwijd, steeds populairder wordende, dolfijntherapie (o.a. Lukina, 1999; Nathanson, 1989; Nathanson, 1998; Nathanson et al., 1997; Nathanson & De Faria, 1993; Servais, 1999). Er zijn twee hoofdtypen erkend: een kleinere vorm die voorkomt in baaien, lagunen en riviermondingen en een grotere robuustere vorm die hoofdzakelijk leeft in wateren boven of net buiten het continentaal plat. De 7 Universiteit van Amsterdam, april 2006
Dolfijntherapie
tuimelaardolfijn is te herkennen aan zijn zachte grijze kleur met een donkere rugtekening en een lichtere onderzijde. Kenmerkend is bovendien de korte, maar duidelijke snuit en de opvallende, sikkelvormige rugvin. 3. Dolfijntherapie Momenteel is dolfijntherapie mogelijk op diverse plaatsen in de wereld. In Israël, Curaçao, Florida en Nederland wordt dagelijks met dolfijnen samengewerkt. In de onderstaande twee paragrafen tracht ik een beeld te schetsen van dolfijntherapie. Allereerst wordt Dolphin Human Therapy van Nathanson besproken. De opkomst van dolfijntherapie in Nederland zal daarna aan bod komen. 3.1. Dolphin Human Therapy Het team rond Nathanson is afkomstig van verschillende therapeutische terreinen (o.a. Nathanson, 1989; Nathanson, De Castro, & McMahon, 1997). Er zijn psychotherapeuten, psychologen, maatschappelijk werkers en leerkrachten. De plaats waar alles gebeurt, is een natuurlijke zeearm die van een kleine, door schepen bevaren waterweg is afgescheiden (Kuhnert, 2002). Op vier drijvende dokken wordt de therapie uitgevoerd. Gymnastiekmatten, ballen, grijpspeelgoed, symboolplaten, ringen, honkballen, bouwstenen en kleurplaten liggen klaar. In het middelpunt van de therapie staat het contact van de kinderen met de dolfijnen (o.a. Nathanson, 1989; Nathanson, De Castro, & McMahon, 1997). Twee weken lang werken de kinderen op vaste tijden met hun therapeuten van dat ogenblik en minstens één dolfijn die de patiëntjes op speelse wijze benadert. Het is echter niet alleen zwemmen met dolfijnen. Het is meer (Kuhnert, 2002): Het kind werkt samen met therapeuten aan een opdracht. Als de opdracht naar tevredenheid is uitgevoerd, mag het kind als beloning bij de dolfijn in het water. Het principe is eigenlijk heel eenvoudig: Positieve reacties worden geprezen, geaccentueerd en door de dolfijn beloond. Een soort gedragstherapie volgens het ‘beloningsprincipe’. De motivatie voor het kind is daarbij de dolfijn. Afhankelijk van de vorderingen van het kind zal het niveau van de trainingen gedurende de therapie in complexiteit toenemen. De therapie is moeilijk en zwaar werk. Zowel voor de kinderen als voor de therapeuten (Kuhnert, 2002). Steeds weer moeten de therapeuten alles herhalen, de kinderen motiveren hun aandacht erbij te houden en te vechten tegen hun stijfkoppigheid. Ook gehandicapten hebben een eigen wil. Echte machtstrijden worden op de dok uitgevochten. Te vaak heeft de truc, ‘ik huil en schreeuw net zo lang tot ze me met rust laten’, gewerkt. De stoïcijnse kalmte van de therapeuten is bewonderenswaardig (Kuhnert, 2002). De reactie van de kinderen, wanneer ze eenmaal begrijpen dat meewerken helemaal niet erg is, dat de therapeut niet iets akeligs van hen wil en dat het piepende, zilvergrijze geval in het water als beloning dient, ook. De intensieve en grondige advisering door de therapeuten, die zich niet enkel om de patiëntjes, maar ook om hun familie bekommeren, maakt wezenlijk onderdeel uit van de therapie (Figuur 2). Goede begeleiding is uitermate belangrijk in een vreemd land. Ook de uitwisseling van ervaringen en gedachten met andere gezinnen die door een soortgelijk lot zijn getroffen, is belangrijk voor de gestresste ouders en hun kinderen. Zulke gesprekken kunnen ervoor zorgen dat de eigen problemen minder groot lijken.
8 Universiteit van Amsterdam, april 2006
Dolfijntherapie
• • • • • • • •
Parent orientation Initial parent consultation with therapists, including goals and objectives Review of prior therapies, records and reports Parent training workshops usually held three times a week Daily therapy sessions including on-dock and in-water work with therapists and dolphins Informal meetings directly before and after every therapy session Professional and personalized photo album and video on DVD of the child's/adult's experience at DHT Session summaries, recommendation packets and formal written reports
Figuur 2. Therapy program components (Bron: http://www.dolphinhumantherapy.com) 3.2. Dolfijntherapie in Nederland Grondlegger van dolfijntherapie in Nederland is Richard Griffioen, manueel therapeut én initiatiefnemer van Stichting SAM (Stichting Sam, n.d.). Stichting SAM is een ideële organisatie met het motto: ‘Met dolfijnen leer je leuker leven’. De therapie wordt uitgevoerd in het Dolfinarium in Harderwijk en is voornamelijk bedoeld voor kinderen met het syndroom van Down of een vorm van autisme. Voor kinderen met een niet-afdoende behandelde hartkwaal, epilepsie of zeer agressief gedrag, is de therapie niet geschikt. Een kind dat in aanmerking komt voor de interactieve sessies komt gedurende een aangesloten periode van zes weken, één keer per week naar het Dolfinarium in Harderwijk (Opbouw van de interactie…., n.d.). Een sessie bestaat uit drie gedeelten; een gedeelte in de onderwaterruimte, een gedeelte op de vlonder en een gedeelte in het water. Ieder onderdeel duurt twintig minuten. Tijdens het gedeelte in de onderwaterruimte kunnen de kinderen kijken in het bassin van de dolfijnen (Figuur 3). Samen met de therapeut worden spelmomenten gecreëerd. Op het vlonder (Figuur 4) mogen kinderen de dolfijn aaien. Ze leren gebaren om dolfijnen opdrachten uit te laten voeren, zoals springen of op de rug liggen. Om de behandeldoelen te bereiken, wordt bovendien actief gewerkt met borden, waarop voorwerpen en emoties staan afgebeeld. De voorwerpborden staan onder andere centraal bij spraak- en geheugentraining, terwijl de emotieborden ondermeer gebruikt worden bij kinderen die moeite hebben met het benoemen en/of herkennen van gevoelens. Bij het derde gedeelte (Figuur 5 en Figuur 6) zitten of liggen de therapeut en het kind in het water. Er is spontane interactie tussen het kind en de dolfijnen. Er wordt onder andere met ballen, hoepels, boeien en een waterspuit gespeeld. Afhankelijk van de ontwikkeling van het kind worden vóór de therapie doelen gesteld (Opbouw van de interactie…., n.d.). De doelen variëren, afhankelijk van de ontwikkelingsfase en mogelijkheden van het kind. Belangrijk, in de eerste plaats, is het spelen met de dolfijnen. Het maken van plezier en het opdoen van positieve ervaringen staat centraal. Verder wordt veelal aandacht besteed aan het versterken van de basiscommunicatie (o.a. oogcontact en beurtgedrag) of het verbeteren van actief taalgebruik, bijvoorbeeld het gaan gebruiken van woorden, het stellen van vragen of het verbeteren van de articulatie. Daarnaast kunnen doelen liggen in het verbeteren van de motoriek, de taakgerichtheid en het richten van de aandacht. Het verbeteren van gedrag kan eveneens een doel zijn. De therapeuten van Stichting SAM hebben allen een opleiding in de hulpverlening. Naast hun werk bij Stichting SAM zijn zij werkzaam in de kinderfysiotherapie, kinderlogopedie, orthopedagogiek, kinder- en jeugdpsychologie of sociaal pedagogische hulpverlening. Een ieder werkt met de kinderen vanuit zijn of haar eigen professie. 9 Universiteit van Amsterdam, april 2006
Dolfijntherapie
4. Onderzoek naar de effectiviteit van dolfijntherapie 4.1. Wetenschappelijk onderzoek in het buitenland: positieve onderzoeksresultaten In de literatuur is dolfijntherapie een veelbesproken onderwerp. De wetenschappelijke twijfel rondom het effect van de behandeling enerzijds en het alternatieve karakter van de behandeling anderzijds, hebben veel stof doen opwaaien. Het eerste gepubliceerde onderzoek was een case studie van Smith (1981). Smith trachtte met behulp van dolfijnen een autistisch kind te laten spreken. De resultaten waren veelbelovend. In tegenstelling tot andere, meer gangbare therapieën, werd met behulp van dolfijnen significant grotere vooruitgang geboekt. In navolging van Smith hebben diverse onderzoekers eveneens getracht de wetenschappelijke twijfel rondom het effect van dolfijntherapie weg te nemen. Humphries (2003) heeft de belangrijkste onderzoeken met elkaar vergeleken (Lukina, 1999; Nathanson, 1989; Nathanson, 1998; Nathanson et al., 1997; Nathanson & De Faria, 1993; Servais, 1999). Een beknopt overzicht van de onderzoeksresultaten staat in Tabel 2. Een uitgebreide beschrijving van de onderzoekresultaten vindt hieronder plaats. In 1989 suggereerde Nathanson dat kinderen meer cognitieve vooruitgang boeken in water, met dolfijnen, dan in een klaslokaal. Nathanson baseerde deze veronderstelling op onderzoeken van Riddick (1985) en Smith (1985), waarin bleek dat water het leervermogen significant verbetert. Om zijn hypothese te toetsen stelde Nathanson een onderzoeksgroep samen van zes jongens in de leeftijd van twee tot zes jaar (Tabel 1). Tabel 1. Percentage of Correct Responses in Baseline and Treatment (Nathanson, 1989) Subject
n
Baseline
Treatment
Billy Danny Jeremy Robert Chris Mando
210 165 160 50 204 268
48 39 4 10 33 12
67 79 38 68 46 33
Note: n represents the number of trials in baseline and treatment separately; baseline = classroom away from dolphins; treatment = in water with dolphins
Bij vier kinderen lag de nadruk op het verbeteren van de spraakproductie (groep 1). Bij de overige twee kinderen stond het geheugen centraal (groep 2). De beide onderzoeksgroepen kregen zes maanden lang, eenmaal in de week, een uur therapie. De therapiesessies bestonden uit twee gedeelten: 30 minuten therapie in het klaslokaal en 30 minuten therapie samen met dolfijnen. Na een goede prestatie werden de kinderen beloond. De aard van de beloning was afhankelijk van de therapiesetting. In het klaslokaal kregen de kinderen een compliment, een knuffel of een kus. Beloning in de tweede conditie bestond uit het aanraken en kijken naar dolfijnen of het voeden van de dieren. De onderzoeksresultaten waren eenduidig. Alle kinderen leerden significant beter in de aanwezigheid van dolfijnen. De resultaten die zijn verkregen uit het onderzoek van Nathanson (1989) zijn veelbelovend. Desondanks heeft het gebruik van dolfijnen ook een aantal, niet geringe, nadelen (Nathanson & De Faria, 1993). Allereerst zijn dolfijnen niet overal beschikbaar, waardoor de therapie kostbaar is en de wachtlijsten lang zijn. Bovendien mogen veel chronisch zieke kinderen, vanwege hun zwakke gezondheid, geen lange reizen maken. Ook voor deze kinderen wordt 10 Universiteit van Amsterdam, april 2006
Dolfijntherapie
Tabel 2. Major findings and outcomes reported by investigators (Humphries, 2003) Study
Research design
Independent/ Intervention Variables
Outcome Measures
Measurement of Variation in the Intervention
Measurement of Reliability or Validity
Lukina (1999)
One-group, pretest/posttest design
Interactions with dolphins from the dock and in the water
Tests and evaluations, parent observations, analysis of cardiac rhythms
None
None
Nathanson (1989)
One-group, reverse-treatment design with pretest/posttest
Interactions with Percent of correct None dolphins from the responses dock and in the water
None
Nathanson (1998)
One-group, pretestonly survey
Interactions with Parent survey dolphins from the dock and in the water
None
None
Nathanson et al. (1997)
One-group, pretest/posttest design
Interactions with Behaviors charted dolphins from the from direct dock and in the observations water
Water temperature Interrater reliability measured; used for the coders of this same dolphin, study not clearly coder and established therapist; sessions at the same time of day; no measure of variation of DAT
Nathanson & de Faria (1993)
One-group, reversetreatment design with pretest/ posttest
Interactions with Videotaped dolphins from the observations dock and in the water*
Watertemperature Interrater reliability measured; same established for coding dolphins across videotaped observations sessions; sessions of children’s behavior at the same time (r=.90 for DAT, of day; no measure r=.92 for toys) of variation of DAT
Interactions with Favorite toys
Servais (1999)
Two pretest/ posttest designs with a control group
Interactions with Posttest dolphins from the performance on dock* task, videotaped observations of attention
Videotaped observations used to assess variation
No interrater reliability for coding of videotapes
* Direct interactions with dolphins only
gezocht naar een oplossing. Wellicht dat therapie in het water, maar zonder dolfijnen, ook effectief is. Om hierover een uitspraak te kunnen doen, hebben Nathanson & De Faria (1993) de effectiviteit van dolfijntherapie vergeleken met therapie die in het water, maar zonder dolfijnen, plaatsvond. Aan het onderzoek namen acht verstandelijk gehandicapte kinderen deel. In de eerste conditie kwamen de kinderen in contact met dolfijnen als beloning voor adequate motorische of cognitieve vaardigheden. In de tweede conditie werd speelgoed gebruikt als positieve bekrachtiger en speelden dolfijnen geen rol. Uit het onderzoek kwam naar voren dat water een uitstekend middel is om motorische en cognitieve vaardigheden van kinderen te verbeteren, maar dat de combinatie van water met dolfijnen nog succesvoller is: een meerderheid van de kinderen laat significant meer verbetering zien als dolfijnen onderdeel zijn van het behandelprogramma.
11 Universiteit van Amsterdam, april 2006
Dolfijntherapie
Op basis van bovengenoemde onderzoeksresultaten concludeerde Nathanson dat het aandeel van dolfijnen in zijn Dolphin Human Therapy programma niet te verwaarlozen, en van onschatbare waarde is. Om de wetenschappelijke twijfel definitief te laten verdwijnen, deed hij twee aanvullende onderzoeken. Allereerst onderzocht hij samen met collega’s (Nathanson, Castro, Fried, & McMahon, 1997) de effectiviteit van dolfijntherapie op de korte termijn. De totale onderzoeksgroep bestond uit 47 kinderen, in de leeftijd van 2 tot 13 jaar, met verschillende stoornissen (Tabel 3). Tabel 3. Stoornissen en syndromen in het onderzoek van Nathanson, Castro, Fried, & McMahon (1997) Diagnose
Angelman Syndroom Autisme Spectrum Stoornis Cerebrale verlamming Cri-du-chat syndroom Down-Syndroom Mentale retardatie Rett Syndroom Tubereuze Sclerosis
Groep 1 (n=17)
Groep 2 (n=30)
16
2 4 3 1
1
5 11 2 2
De kinderen werden random toegewezen aan twee groepen. In de eerste groep stond het aanleren van een motorische vaardigheid centraal, terwijl in de tweede groep het aanleren van een cognitieve, taalkundige vaardigheid op de voorgrond stond. In de zes maanden die aan het onderzoek voorafgingen, ontvingen alle kinderen minstens eenmaal in de week conventionele therapie (fysiotherapie of logopedie). Gedurende de dolfijntherapie waren professionele therapeuten aanwezig die de vorderingen van de kinderen in kaart brachten met behulp van gestandaardiseerde observatieformulieren. De resultaten waren veelbelovend. Na twee weken therapie waren 12 van de 17 kinderen uit de eerste onderzoeksgroep in staat om op verzoek een object aan te raken, terwijl conventionele therapie deze vaardigheid bij geen van de kinderen had kunnen bereiken. Eenzelfde resultaat was zichtbaar in de tweede groep: na twee weken dolfijntherapie sprak ruim de helft (57%) van de kinderen zijn of haar eerste woordje. Beide onderzoeksresultaten waren significant. Op basis van de onderzoeksresultaten concludeerden Nathanson en zijn collega’s dat dolfijntherapie op korte termijn efficiënt en effectief kan zijn: Dolfijnen laten de aandacht en motivatie van een kind toenemen. Op deze manier kan de hoeveelheid tijd die nodig is om vaardigheden aan te leren, significant verlaagd worden. Voor het succes van de therapie is het echter van belang dat de positieve veranderingen ook op langere termijn zichtbaar blijven. Om een en ander nader te onderzoeken (Nathanson, 1998) kregen ouders van kinderen die in 1995 en 1996 hadden deelgenomen aan Dolphin Human Therapy een vragenlijst toegestuurd. Met behulp van deze vragenlijst wilde Nathanson zicht krijgen op de gedragsverbeteringen die, een aantal maanden ná de behandeling, nog steeds toegeschreven konden worden aan de therapie. Uit het onderzoek kwam naar voren dat een meerderheid van de kinderen ook op de langere termijn baat heeft bij dolfijnondersteunende therapie. Een aantal gedragsveranderingen werd herhaaldelijk genoemd, waaronder actievere deelname aan familieactiviteiten (69%), het maken van 12 Universiteit van Amsterdam, april 2006
Dolfijntherapie
oogcontact (60%), een verbetering van de mondelinge taalvaardigheden (59%) en een toename van de interactie met andere kinderen (54%). De diagnose van een kind bleek geen significante invloed te hebben op de mate waarin deze positieve gedragsveranderingen zich hadden voorgedaan: alle kinderen bleken, ongeacht hun diagnose, evenveel profijt te hebben gehad van de therapie. Tenslotte bleek dat veruit de beste resultaten werden behaald als de therapie twee weken duurde. Deze kinderen lieten, in vergelijking met kinderen die slechts één week aan de therapie hadden deelgenomen, significant grotere gedragsveranderingen zien. Naast de onderzoeken van Nathanson en zijn collegea (Nathanson, 1989; Nathanson, 1998; Nathanson et al., 1997, Nathanson & De Faria, 1993), hebben ook Lukina (1999) en Servais (1999) getracht om de effectiviteit van dolfijntherapie bij kinderen met beperkingen aan te tonen. Gebaseerd op een studie met ongeveer 1500 patiënten concludeerde Lukina (1999) dat dolfijnen een positieve invloed hebben op de homeostase en psycho-emotionele toestand van kinderen. Met behulp van psychofysiologische tests, voor en na het zwemmen met dolfijnen, toonde Lukina aan dat dolfijntherapie de fysiologische herstelmechanismen van het menselijk lichaam activeert en daarmee nieuwe wegen van herstel inslaat. Servais (1999) tenslotte, baseert haar bevindingen op het Autidolfijn Project dat in 1991 in België is uitgevoerd. Met dit project werd getracht om het effect van dolfijnen op de leerprestaties van autistische kinderen in kaart te brengen. Autisme is een pervasieve ontwikkelingsstoornis die wordt gekenmerkt door (1) een abnormale taalontwikkeling, (2) een abnormale sociale ontwikkeling en (3) weerstand tegen veranderingen (Servais, 1999). Het Autidolfijn Project bestond uit twee experimenten. Het eerste onderzoek werd in 1992 opgestart en duurde 14 maanden. Het tweede onderzoek nam 16 maanden in beslag en begon in 1994. Beide experimenten volgden hetzelfde protocol. Een uit drie kinderen bestaande dolfijngroep kreeg de kans om, onder supervisie van een dolfijntrainer, te werken aan een cognitieve taak, waarbij dolfijnen nauw bij het leerproces werden betrokken. De tweede groep, eveneens bestaande uit drie kinderen, kreeg les in een klaslokaal. Bij alle kinderen bestond de taak uit puzzelstukjes die op correcte wijze in een mal moesten worden geplaatst. De behandeling werd voorafgegaan door een aantal habituationsessions. Gedurende deze sessies maakten de deelnemende kinderen kennis met het klaslokaal of de dolfijnen. Bovendien werd een aantal, voor de behandeling onmisbare vaardigheden aangeleerd. De eigenlijke behandeling bestond uit 10 tot 15 behandelingen van 20 minuten. De verzamelde data bestond uit video-opnames, voormetingen en nametingen. De resultaten van het eerste experiment waren eenduidig. De kinderen in de dolfijngroep kregen de taak beter en sneller onder de knie dan de kinderen in het klaslokaal. Zij waren bovendien beter in staat om de nieuw verworven vaardigheden te generaliseren naar andere, enigszins vergelijkbare taken. De resultaten in het tweede experiment waren daarentegen minder eenduidig. In tegenstelling tot het eerste onderzoek, waarbij de dolfijngroep significant beter scoorde, had geen van de kinderen uit dit experiment de taak aan het einde van de behandeling volledig onder de knie. 4.2. Wetenschappelijk onderzoek in het buitenland: kritische kanttekeningen De onderzoeksresultaten van Smith (1981), Lukina (1999), Nathanson (1989; 1998), Nathanson et al. (1993; 1997) en Servais (1999) zijn veelbelovend, maar dienen te worden geïnterpreteerd in de context van gebruikte onderzoeksdesigns en methoden van data-analyse. Methodologische fouten enerzijds en bedreigingen van de validiteit anderzijds rechtvaardigen wellicht alternatieve verklaringen (Marino & Lilienfeld, 1998; Humphries, 2003). Allereerst zijn bij een aantal onderzoeken de gerapporteerde pre- en posttestresultaten beperkt (in Humphries, 2003: Nathanson, 1989; Nathanson et al., 1997; Nathanson & De Faria, 1993). 13 Universiteit van Amsterdam, april 2006
Dolfijntherapie
Deze drie onderzoeken rapporteren bovendien een toename van aandacht voor omgevingsstimuli, terwijl niet wordt vermeld welke instrumenten deze toename kunnen objectiveren en kwantificeren. Met andere woorden, de conclusie dat kinderen zich, als gevolg van dolfijntherapie, beter kunnen concentreren, is subjectief en kent tot dusver weinig tot geen wetenschappelijke ondersteuning. Lukina (1999) concludeert in haar onderzoek dat dolfijntherapie diverse (positieve) veranderingen teweeg brengt in gedrag en tevens op diverse gebieden de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen stimuleert. Deze resultaten suggereren de aanwezigheid van een ruime hoeveelheid onderzoeksdata, terwijl Lukina alleen de pre- en posttest data van hartritmevariabiliteit rapporteert. Het is onduidelijk op basis van welke informatie zij de overige conclusies rechtvaardigt (Humphries, 2003). De meeste onderzoeken duurden een aantal maanden. Aangezien alle onderzoeken slechts een one-group design gebruikten om de data te analyseren (Humphries, 2003) is het mogelijk dat veranderingen bij kinderen teweeg zijn gebracht door ontwikkeling of rijping en niet door de (mogelijk) werkzame aspecten van dolfijntherapie. Wellicht dat een controlegroep, een groep die niet deelneemt aan dolfijntherapie, maar op een wachtlijst wordt geplaatst, dezelfde vooruitgang zou hebben geboekt. Eveneens bedreigend voor de validiteit is het verschil in instrumentarium tijdens de voor- en nametingen. Bovendien waren de onderzoeksinstrumenten geen van allen gestandaardiseerd, hetgeen vergelijking tussen proefpersonen vrijwel onmogelijk maakt (Marino & Lilienfeld, 1998). Statistische regressie kan eveneens een verklaring zijn voor de gevonden onderzoeksresultaten (Humphries, 2003): de deelnemers van de diverse onderzoeken kwamen in aanmerking voor dolfijntherapie door hun (zeer) lage score op de voormeting, hetgeen de kans op een sterk toegenomen nametingscore aanzienlijk vergroot (Kendall, Flannery-Schroeder, & Ford, 1999 in Humphries 2003). De mogelijke aanwezigheid van investigator bias en respondent bias kunnen eveneens verantwoordelijk zijn voor de gevonden onderzoeksresultaten (Humphries, 2003). Allereerst waren de onderzoekers op de hoogte van de verwachte uitkomsten. Daarnaast namen alle kinderen (met hun ouders) vrijwillig, en op eigen initiatief, deel aan de onderzoeken, hetgeen positieve resultaten wellicht in de hand heeft gewerkt. De vragen tijdens de nameting waren in sommige onderzoeken bovendien nogal suggestief, bijvoorbeeld ‘Als gevolg van dolfijntherapie heeft mijn zoon/dochter op de volgende gebieden verbetering doorgemaakt…..’. Ondersteuning voor deze veronderstelling komt van Pratkanis, Eskenazi, & Greenwald (1994). Zij hebben aangetoond dat individuen die verbetering verwachten, tevens verbetering rapporteren. Tenslotte kan worden opgemerkt dat therapie met dolfijnen voor veel kinderen nieuw en opwindend is, hetgeen wellicht al voldoende was om de motivatie en aandacht van kinderen te vergroten (Marino & Lilienfeld, 1998). Bovendien kregen de meeste kinderen naast dolfijntherapie tevens andere (reguliere) behandelingen, zoals logopedie of fysiotherapie en bleef onduidelijk aan welke van de therapieën de gevonden effecten konden worden toegeschreven. Op basis van bovengenoemde validiteitsbedreigingen en methodologische fouten, concludeerden zowel Humphries (2003) als Marino & Lilienfeld (1998) dat de waarde van dolfijntherapie, ondanks alle wetenschappelijke inspanningen, nog steeds niet is aangetoond en dat verder onderzoek noodzakelijk is. Vervolgonderzoek moet mogelijk alternatieve verklaringen elimineren door meer aandacht te besteden aan standaardisatie van meetinstrumentarium en de opzet van onderzoeksdesigns. Bovendien zullen toekomstige onderzoeken meer rekening moeten houden met groepsgrootte en groepssamenstelling. 14 Universiteit van Amsterdam, april 2006
Dolfijntherapie
Naast validiteitsbedreigingen en fouten in onderzoeksmethodologie hebben Marino & Lilienfeld (1998) eveneens twijfels omtrent de aandachtstekort hypothese, hèt theoretische uitgangspunt van Dolphin Human Therapy. De veronderstelling dat een aandachtstekortstoornis verklaart waarom veel zieke kinderen moeite hebben met de motivationele aspecten van het leerproces, wordt door deze twee onderzoekers aangevochten. Marino & Lilienfeld zijn van mening dat zieke kinderen onmogelijk over gemiddelde verstandelijke capaciteiten kunnen beschikken als zij tegelijkertijd grote aandachtsproblemen hebben. Bovendien stellen zij dat Nathanson in geen van zijn onderzoeken (Nathanson, 1989; Nathanson et al., 1997; Nathanson & de Faria, 1993) de aandacht van zijn proefpersonen systematisch in kaart heeft gebracht en de aandachtstekort hypothese dus niet met wetenschappelijke bewijzen kan worden gestaafd. 4.1. Wetenschappelijk onderzoek in Nederland Ook in Nederland tracht men de wetenschappelijke twijfel rondom het effect van dolfijntherapie weg te nemen (Westerbeek van Eerten, 2004). Na twee jaar van intensieve voorbereidingen startte Griffioen vorig jaar met een wetenschappelijke studie. Het AMC participeert in het project en adviseerde Griffioen over onderzoeksopzet en methodologie. In de studie worden drie groepen gevolgd van in totaal 25 kinderen met het Downsyndroom; de deelnemers zijn qua niveau vergelijkbaar. De eerste groep volgt in Harderwijk dolfijntherapie. De tweede groep doet iets vergelijkbaars. Deze kinderen krijgen behandeling in een zwembad, waarbij een radiografisch bestuurbaar bootje wordt gebruikt om de kinderen te stimuleren. De derde groep staat op een wachtlijst en zal pas later therapie krijgen. Alle verrichtingen van de kinderen worden gedocumenteerd door middel van videoregistratie. Een groep psychologiestudenten analyseert de banden en beoordeelt in hoeverre kinderen in staat zijn om bepaalde taken en opdrachten uit de voeren. Dit gebeurt blind: de onderzoekers weten niet naar welke sessie ze kijken. Aan de ouders wordt gevraagd om, vóór en na de therapie, een uitgebreide vragenlijst over hun kind in te vullen. Het beoordelen van de vragenlijsten gebeurt dubbelblind: het is niet bekend of het een vragenlijst van vóór of na de therapie betreft en de onderzoekers weten evenmin bij welke groep het betreffende kind hoort. De onderzoeksresultaten zijn vooralsnog niet gepubliceerd, maar tot dusver lijken beide groepen, de dolfijngroep én de controlegroep, significante vooruitgang te boeken (Westerbeek van Eerten, 2004). Er wordt met spanning gewacht. 5. Conclusie Ouders willen de talenten van hun kinderen graag stimuleren. Zij ontwikkelen daarvoor in toenemende mate zelf allerlei projecten en methodieken. Ouders van kinderen met een handicap zijn in dat opzicht niet anders. Therapie met behulp van dolfijnen is een vorm die hen aanspreekt, en waar momenteel niet voor niets aandacht voor is in de media en op internet. De sprookjesachtige verhalen uit dolfijntherapiecentra zijn hoopgevend: Door het therapeutische spel met de dolfijnen boeken kinderen bijzondere vooruitgang. Zij hebben voor het eerst gelachen, hun eerste woorden gesproken of zich na lange tijd weer onverkrampt bewogen. Het zijn kleine lichtpuntjes die doen vermoeden wat er nog allemaal verborgen zit in de kinderen die door artsen al zijn opgegeven. Om bovenstaande ervaringen met wetenschappelijke bewijzen te staven en ervoor te zorgen dat dolfijntherapie wereldwijd erkend en geaccepteerd wordt, hebben diverse onderzoekers de afgelopen twee decennia getracht om het effect van dolfijntherapie in kaart te brengen. De onderzoeksresultaten van Smith (1981), Lukina (1999), Nathanson (1989; 1998), Nathanson 15 Universiteit van Amsterdam, april 2006
Dolfijntherapie
et al. (1993; 1997) en Servais (1999) zijn veelbelovend. Allen zijn van mening dat kinderen met diverse handicaps baat kunnen hebben bij dolfijntherapie. Dolfijnen laten de aandacht en motivatie van een kind toenemen waardoor het leerproces van diverse motorische en cognitieve vaardigheden versnelt. Bovendien heeft een meerderheid van de kinderen door het therapeutische spel met de dolfijnen hele bijzondere vooruitgangen geboekt. Een aantal gedragsveranderingen wordt herhaaldelijk genoemd, waaronder actievere deelname aan familieactiviteiten, verbetering van mondelinge taalvaardigheden en een toename van de interactie met andere kinderen. De conclusie van deze onderzoekers is eenduidig: dolfijntherapie is een programma dat kinderen met mentale, lichamelijke en psychische belemmeringen in staat stelt, samen met dolfijnen, nieuwe wegen voor herstel te vinden. De onderzoekers (Lukina, 1999; Nathanson, 1989; Nathanson, 1998; Nathanson et al., 1997, Nathanson & De Faria, 1993; Servais, 1999) plaatsen bij de positieve onderzoeksresultaten echter ook een aantal kritische kanttekeningen. Allereerst is de therapie, door de beperkte beschikbaarheid van dolfijnen, erg kostbaar en komen veel kinderen, door een gebrek aan financiële middelen, niet in aanmerking voor de therapie. Om meer zieke kinderen een positieve ervaring bij de dolfijnen te geven, proberen vrijwilligers in diverse landen geld bij elkaar te krijgen. Op deze manier wordt ook voor minder bedeelde kinderen een reis naar de dolfijnen mogelijk gemaakt. Daarnaast is dolfijntherapie, ondanks positieve ervaringen en veelbelovende onderzoeksresultaten, slechts in een aantal landen mogelijk. De wachtlijsten zijn daardoor erg lang. Een bijkomend probleem is, dat veel zieke kinderen op deze manier van deelname worden uitgesloten, omdat ze vanwege een zwakke gezondheid geen lange reizen kunnen maken. Hopelijk zal in de toekomst het aantal therapiecentra worden uitgebreid. Tot op de dag van vandaag is dolfijntherapie echter nog steeds niet onomstreden. In het kader van theoretische uitgangspunten, gebruikte onderzoeksdesigns en methoden van data-analyse suggereren Marino & Lilienfeld (1998) en Humphries (2003) namelijk dat methodologische fouten en bedreigingen van de validiteit, alternatieve verklaringen van de onderzoeksresultaten rechtvaardigen. Zij zien onder andere het gebruik van one-group designs, waardoor veranderingen die teweeg zijn gebracht door ontwikkeling of rijping niet kunnen worden geverifieerd, als oorzaak van de gevonden resultaten. Bovendien leveren zij commentaar op het gebruikte instrumentarium en suggereren zij interferentie van investigator bias en respondent bias. Tenslotte halen zij het belangrijkste uitgangspunt van dolfijntherapie, de aandachtstekort hypothese, in zijn geheel onderuit. Al met al blijft het wetenschappelijke vraagstuk rondom de waarde van dolfijntherapie voor kinderen met fysieke, emotionele en/of sociale beperkingen voorlopig onopgelost. Rowan (1996) beschrijft deze discrepantie prachtig in de volgende paradox: “While most practitioners are convinced that animal-assisted therapy programs are useful, and show positive results, very few of the scientific studies of animal-assisted therapy have found any positive impact”. Desondanks zijn ouders en therapeuten ervan overtuigd dat ooit het wetenschappelijke bewijs voor het succes van de dolfijntherapie zal worden geleverd. Het zal nog lang duren voor het zover is, maar tot die tijd zullen ieder jaar, iedere maand, iedere week en iedere dag gelukkige kinderen naar de dolfijnen terugkeren. Natuurlijk bestaat de kans dat het harde bewijs voor de effectiviteit van dolfijntherapie niet kan worden geleverd, maar in dit, allerslechtste geval, hebben zieke kinderen bij de dolfijnen gewoon een hele fijne tijd.
16 Universiteit van Amsterdam, april 2006
Dolfijntherapie
Referenties Carwardine’s, M. (2003). Observatiegids voor walvissen en dolfijnen. Utrecht: Veltman uitgevers. Countries and diagnoses. (n.d.) Gevonden op 20 januari 2006: http://www.dolphinhumantherapy.com/Countries_pages/maincountries.htm De Bergerac, O. (1998). De dolfijn in ieder van ons. België-Nederland: Deltas. Doc Dolphin, dé schakel tussen kind en dolfijntherapie. (n.d). Gevonden op 24 januari 2006: http://www.docdolphin.nl. Dolphin assisted therapy or gimmickry? (n.d.) Gevonden op 11 januari 2006: http://www.polperro.com.au. Friedman, E., & Thomas, S. (1985). Health benefits of pets for families. Marriage and Family Review, 8, 191-203. Humphries, T.L. (2003). Effectiveness of dolphin-assisted therapy as a behavioural intervention for young children with disabilities. Research and training center on early childhood development, Bridges 1, 1-9. Kuhnert, 2002. Geschenk van de dolfijnen: terug in het leven dankzij een bijzondere vriendschap. Baarn: Tirion. Lukina, L.N. (1999). Influence of dolphin-assisted therapy session on the functional state of children with psychoneurological symtoms of diseases. Human Physiology, 25, 676-679. Mallon, G.P. (1994). Some of our best therapists are dogs. Child & Youth Care Forum 23, 89-101. Marino, L., & Lilienfeld, S. (1998). Dolphin-assisted therapy: Flawed data, flawed conclusions. Anthrozoös, 11, 194-200. Nathanson, D.E. (1989). Using atlantic bottlenose dolphins to increase cognition of mentally retarded children. Clinical and Abnormal Therapy, 223-242. Nathanson, D.E., & De Faria, S. (1993). Cognitive improvement of children in water with and without dolphins. Anthrozoös, 6, 17-29. Nathanson, D.E., De Castro, D., & McMahon, M. (1997). Effectiveness of short-term dolphin-assisted therapy for children with severe disabilities. Anthrozoös, 10, 90. Nathanson, D.E. (1998). Long-term effectiveness of dolphin-assisted therapy for children with severe disabilities. Anthrozoös, 11, 22. Opbouw van de interactie met dolfijnen in het dolfinarium in Harderwijk. (n.d.). Gevonden op 20 januari 2006: http://www.stichtingsam.nl/html/oudkind_therapeut.php 17 Universiteit van Amsterdam, april 2006
Dolfijntherapie
Out of the depths: Dolphins and whales in world mythology. (n.d.). Gevonden op 21 januari 2006: http://www.people-oceans-dolphins.com/Mythology/. Pratkanis, A., Eskanazi, J., & Greenwald, A. (1994). What you expect is what you believe (but not necessarily what you get): A test of the effectiveness of subliminal self-help audiotapes. Basic and Applied Social Psychology, 15, 251-276. Riddick, C. (1985). Health, aquariums and the non-institutionalized elderly. Marriage and Family Review, 8, 163-173. Servais, V. (1999). Some comments on context emobodiement in zootherapy: The case of the Autidolfijn project. Anthrozoös, 12, 5-15. Smith, B.A. (1981). Using dolphins to elicit communication from a autistic child. School of public affairs and services, p.154, Library at Dolphins Plus, Florida. Smith, B.A. (1985). Aquatic remediation of communication disorders. Academic Therapy, 21, p. 229-236. Stichting Sam. (n.d.). Gevonden op 20 januari 2006: http://www.stichtingsam.nl. Therapy program components. (n.d.) Gevonden op 20 januari 2006: http://www.dolphinhumantherapy.com/Therapy/mainTherapy.htm Tuimelaardolfijnen. (n.d.). Gevonden op 20 januari 2006: http://www.tuimelaardolfijnen.nl. Veevers, J. (1985). The social meanings of pets: Alternative roles for companion animals. Marriage and Family Review, 8, p. 11-30. Webb, N.L. & Drummond, P.D. (2001). The effect of swimming with dolphins on human well-being and anxiety. Anthrozoös, 14, 81-85. Westerbeek van Eerten, T. (2004). Dolfijntherapie verbetert de concentratie. Gevonden op 24 januari 2006: http://www2.rnw.nl/rnw/nl/themes/wetenschap/dolfijntherapie.
18 Universiteit van Amsterdam, april 2006