t^^n» A° 2010
N°99
PUBLICATIEBLAD BESLUIT van de Gouverneur van de Nederlandse Antillen van 5 oktober 2010 tot vernietiging van de Eilandsverordening tot wijziging van de Pensioenregeling Eilandsraadsleden Curasao (A.B. 1975, no. 37), zoals vastgesteld in de vergadering van de eilandsraad van het eilandgebied Curasao van 3 September 2010
DE GOUVERNEUR VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN
Gezien: de door de gezaghebber van het eilandgebied Cura9ao op 8 September 2010 afgekondigde en op 17 September 2010 door de Gouverneur van de Nederlandse Antillen ontvangen, door de eilandsraad op 3 September 2010 vastgestelde Eilandsverordening tot wijziging van de Pensioenregeling Eilandsraadsleden Cura9ao (A.B. 1975, no. 37), alsmede de door de gezaghebber aangeboden memorie van toelichting bij deze verordening van 1 September 2010, het door de centrale commissie van de eilandsraad van Cura9ao op 3 September 2010 vastgestelde Voorlopig tevens Eindverslag met betrekking tot deze verordening, het advies van het Hoofd van de Afdeling Financien van 12 augustus 2010 aan het bestuurscollege, een lijst met rechthebbenden, een advies van het Hoofd van de Afdeling Financien aan de adjunct secretaris van het eilandgebied van 28 oktober 2005, alsmede adviezen van het Hoofd van de Afdeling Algemene en Juridische Zaken van 6 September 2006 respectievelijk van 21 april 2006; het besluit van de Gouverneur van de Nederlandse Antillen van 21 September 2010, no. HT10/0061, houdende schorsing van de op 3 September 2010 door de eilandsraad vastgestelde Eilandsverordening tot wijziging van de Pensioenregeling Eilandsraadsleden Curacao (A.B. 1975, no. 37) hangende een onderzoek naar de vraag of de onderhavige verordening wegens strijd met het algemeen belang van het Koninkrijk dient te worden vemietigd en dat dit besluit van de Gouverneur onmiddellijk de werking van de onderhavige eilandsverordening heeft gestuit; i Overwegende dat de eilandsraad van het eilandgebied Cura9ao op 3 September 2010 de Eilandsverordening tot wijziging van de Pensioenregeling Eilandsraadsleden Cura9ao (A.B. 1975, no.37) (hiema te noemen eilandsverordening) heeft vastgesteld;
99
2-
dat op 1 juli 2000 de Regeling voltijd lidmaatschap Eilandsraadsleden Cura9ao (A.B. 2000, no. 45) in werking is getreden waarbij het de leden van de eilandsraad van het eilandgebied Cura9ao mogelijk werd gemaakt om zich volledig te wijden aan hun taak; dat in het landsbesluit van 15 augustus 2007, no.3, P.B. 2007, no. 62, strijdigheid werd geconstateerd van een aantal door de eilandsraad vastgestelde eilandsverordeningen, waaronder de Eilandsverordening tot regeling van de uitkering en het pensioen voor politieke gezagdragers van het eilandgebied Cura9ao, zoals vastgesteld in de vergadering van de eilandsraad van het eilandgebied Cura9ao van 28 juni 2007, met een of meerdere landsverordeningen en met het algemeen belang van de Nederlandse Antillen; dat in het landsbesluit van 17 februari 2009, no. 23, P.B. 2009, no. 13, strijdigheid werd geconstateerd van de Eilandsverordening van 18 december 2008 tot wijziging van de Pensioenregeling Eilandsraadsleden van Cura9ao, met het algemeen belang van de Nederlandse Antillen; I dat thans artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de op 3 September 2010 vastgestelde Eilandsverordening tot wijziging van de Pensioenregeling Eilandsraadsleden Cura9ao (A.B. 1975, no. 37) de pensioenwaarborgen in het geval van voltijd raadslidmaatschap met terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2000 beoogt te regelen op dezelfde wijze als artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de door het landsbesluit van 17 februari 2009, no. 23, getroffen Pensioenregeling Eilandsraadsleden Cura9ao (A.B. 1975, no. 37), welke laatstvermelde verordening inhoudelijk in belangrijke mate overeenkwam met artikel 37, tweede lid, van de in 2007 door het landsbesluit van 15 augustus 2007, no. 3, getroffen Eilandsverordening tot regeling van de uitkering en het pensioen voor politieke gezagdragers van het eilandgebied Cura9ao; dat voor wat betreft dat punt geconcludeerd kan worden dat de eilandsraad thans hetzelfde beoogt te regelen als in 2007 en 2008; dat de omstandigheden waaronder onderhavige eilandsverordening tot stand is gekomen, in procedureel opzicht in hoge mate vergelijkbaar zijn met die waaronder de Eilandsverordening tot regeling van de uitkering en het pensioen voor politieke gezagdragers van het eilandgebied Cura9ao in 2007 en 2008 tot stand is gekomen; • dat bij het in beschouwing nemen van die omstandigheden en de toetsingsgronden vervat in de landsbesluiten van 15 augustus 2007, no. 3, en van 17 februari 2009, no. 23, kan worden geconcludeerd dat de eilandsraad ook in het geval van de onderhavige eilandsverordening onzorgvuldig heeft opgetreden in de besluitvormingsprocedure en bij het besluit tot vaststelling van de aanpassing van de pensioenregeling voor raadsleden; dat evident is dat de aan de eilandsverordening verleende terugwerkende kracht substantiele budgettaire gevolgen heeft en noopt tot een zorgvuldige voorbereiding en een zorgvuldige afweging van de belangen van de leden van de eilandsraad en de belangen van het eilandgebied Cura9ao;
99 dat voorts in het algemeen gesteld moet worden dat de besluitvorming en beslissingen van een ambtsdrager niet mogen worden bei'nvloed door persoonlijke belangen; dat conform de Eilandenregeling Nederlandse Antillen de eilandsraad bevoegd is om zelf de rechtspositie van haar leden vast te stellen, waaronder een pensioenregeling voor voltijd raadsleden, te meer omdat deze leden thans nog geen pensioenregeling hebben; dat zulks evenwel geen vrijheid geeft om regels vast te stellen zonder inachtneming daarbij van het geschreven danwel ongeschreven recht; dat het onderwerp dat in de Eilandsverordening tot wijziging van de Pensioenregeling Eilandsraadsleden Cura9ao (A.B. 1975, no. 37) wordt geregeld, het belang van de leden van de eilandsraad raakt; dat wanneer persoonlijke belangen in het geding zijn, de schijn dat die belangen de besluitvorming en het nemen van beslissingen zullen beinvloeden, voorkomen moet worden; dat die schijn voorkomen kan worden door bij de besluitvormingsprocedure en bij de besluitvorming zelf een extra mate van zorgvuldigheid in acht te nemen; dat die zorgvuldigheid onder andere inhoudt dat reeds bij de voorbereiding een duidelijk beeld gevormd moet kunnen worden van de gevolgen van de tot stand te brengen regeling en de wijze waarop die gevolgen zullen worden opgevangen; dat het inwinnen van deskundig advies een belangrijk middel is om tot een deugdelijk onderbouwde en verantwoorde besluitvorming te kunnen komen; dat deugdelijk bestuur eist dat het beslissende bestuursorgaan bij zijn besluitvorming voldoende acht slaat op de aan hem uitgebrachte adviezen; dat uit de ter toetsing voorgelegde stukken blijkt dat de adviezen van de Afdeling Algemene en Juridische Zaken van 6 September 2004 en 21 april 2006 en het memorandum van de Afdeling Financien van 12 augustus 2010 aan het bestuurscollege van het eilandgebied Cura9ao in acht zijn genomen; dat echter het bestuurscollege na het aannemen van de Eilandsverordening tot regeling van de uitkering en het pensioen voor politieke gezagdragers van het eilandgebied Cura9ao in de vergadering van de eilandsraad van het eilandgebied Cura9ao van 28 juni 2007, bij eilandsbesluit van 31 oktober 2007 een commissie (hiema te noemen: de adviescommissie) heeft ingesteld die tot taak had een adequate bezoldigings- en pensioenregeling ten behoeve van de gezagsdragers van het eilandgebied Cura9ao voor te stellen; dat het bestuurscollege daarbij heeft overwogen dat de vast te stellen bezoldigings- en pensioenregeling op de geldende wettelijke kaders moet zijn gebaseerd en overeen moet komen met wat maatschappelijk aanvaardbaar is;
99
4-
dat de adviescommissie het bestuurscollege van het eilandgebied Cura9ao op 11 april 2008 een voorstel voor een nieuwe pensioenregeling voor voltijd eilandsraadsleden heeft aangeboden, die deze commissie heeft gekwalificeerd als een regeling die gelijk is aan een regeling met de best mogelijke pensioenuitkeringen binnen de maatschappelijke kaders; dat de commissie heeft overwogen dat uitgangspunt bij een pensioenregeling voor gezagsdragers zou moeten zijn dat een pensioen zorgt voor inkomen indien de persoon door ouderdom of invaliditeit niet meer in staat geacht moet worden zelf voor een inkomen te zorgen, dat er een relatie dient te zijn met de diensttijd en de genoten bezoldiging en dat de hoogte van het pensioen maatschappelijk aanvaardbaar zou moeten zijn; dat de commissie heeft geadviseerd te komen tot een pensioenregeling die voorziet in een opbouw van 2% per jaar en 70% in totaal, uitgaat van een pensioenleeftijd van 60 jaar, een weduwen- en weduwnaarspensioen kent van 70% van het ouderdomspensioen, waarbij het pensioengevend loon alle structurele, vaste en belaste loonbestanddelen omvat en waarbij de Algemene Ouderdoms Voorziening wordt ingebouwd door van het pensioengevend loon een franchise af te trekken, gelijk aan 10/7 keer de Algemene Ouderdoms Voorziening; dat de door het landsbesluit van 17 februari 2009, no. 23, getroffen Eilandsverordening tot wijziging van de Pensioenregeling Eilandsraadsleden Cura9ao (A.B. 1975, no. 37), zoals vastgesteld in de vergadering van de eilandsraad van het eilandgebied Cura9ao van 18 december 2008, duidelijk afweek van de door adviescommissie voorgestelde pensioenregeling voor voltijd eilandsraadsleden, hetgeen mede een grond vormde voor de conclusie dat die verordening in strijd was met de deugdelijkheid van bestuur en het algemeen belang van de Nederlandse Antillen; dat ook nu weer de Eilandsverordening tot wijziging van de Pensioenregeling Eilandsraadsleden Cura9ao (A.B. 1975, no. 37), zoals vastgesteld in de vergadering van de eilandsraad van het eilandgebied Cura9ao van 3 September 2010, duidelijk afwijkt van de door adviescommissie voorgestelde pensioenregeling voor voltijd eilandsraadsleden - onder meer omdat deze uitgaat van een jaarlijkse pensioenopbouw van 5,83% per jaar en een pensioengerechtigde leeftijd van 50 jaar - en dat ook niet blijkt dat dit voorstel op enigerlei wijze een rol heeft gespeeld in de beschouwingen en de discussies die hebben geleid tot de totstandkoming van de verordening van 3 September 2010 en dat daaraan niet gerefereerd wordt in het voorlopig, tevens eindverslag van de voorbereidingscommissie in de eilandsraad betreffende de onderhavige eilandsverordening, van 3 September 2010; dat hoewel uit niets blijkt dat het advies van die commissie bindend zou moeten zijn voor het beslissende bestuursorgaan, het motiveringsbeginsel met zich meebrengt dat indien wordt afgeweken van het advies van een speciaal voor de materie zelf ingestelde adviescommissie, die afwijking deugdelijk moet worden gemotiveerd, te meer omdat het geheel voorbijgaan aan dit advies een belangrijke grond vormde voor het landsbesluit van 17 februari 2009, no. 23, waarbij werd uitgesproken dat de verordening van 18 december 2008 in strijd was met de deugdelijkheid van bestuur; dat ook niet blijkt dat het landsbesluit van 17 februari 2009, no. 23, op enigerlei wijze een rol heeft gespeeld in de beschouwingen en overwegingen die hebben geleid tot tot de
99 totstandkoming van de verordening van 3 September 2010 en dat daaraan evenmin gerefereerd wordt in het voorlopig, tevens eindverslag van de voorbereidingscommissie in de eilandsraad betreffende de onderhavige eilandsverordening, van 3 September 2010 en ook niet in het advies van de Afdeling Financien van 12 augustus 2010; dat thans wederom uit de simimiere toelichting bij de ter toetsing voorgelegde eilandsverordening noch uit enig ander stuk op overtuigende wijze blijkt welke motieven ten grondslag hebben gelegen aan de afwijking van het advies van de adviescommissie; dat het motiveringsbeginsel, een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, gezien al het voorgaande niet dan wel niet voldoende in acht is genomen; dat het in het kader van een zorgvuldige voorbereiding daamaast voor de hand had gelegen dat, nu de eilandsraad voomemens was om van het advies van de ingestelde adviescommissie af te wijken en de overwegingen van de landsbesluiten van 15 augustus 2007, nr. 3, en van 17 februari 2009, no. 23, niet in de beschouwingen te betrekken, de Afdeling Algemene en Juridische Zaken danwel de adviescommissie wederom om advies zouden zijn gevraagd en dat de Afdeling Financien deze landsbesluiten en het advies van de adviescommissie bij de totstandkoming van haar advies van 12 augustus 2010 aan het bestuurscollege zou hebben betrokken; dat immers de adviezen van de Afdeling Algemene en Juridische Zaken van 6 September 2004 en 21 april 2006 aan het bestuurscollege van het eilandgebied Cura9ao, gezien de taakstelling van de adviescommissie en de door die commissie in overeenstemming met diens taakstelling uitgebrachte advies, als achterhaald moeten worden beschouwd; dat de voorbereidingscommissie op 3 September 2010 de stukken desalniettemin rijp heeft bevonden voor de openbare behandeling; dat de eilandsverordening nog diezelfde dag in de openbare vergadering van 3 September 2010 is vastgesteld; dat het een en ander, gelet op de reikwijdte en de gevoehgheid van deze materie, getuigt van een voorbereiding en een besluitvorming die niet stroken met de te betrachten zorgvuldigheid; dat de gebrekkige motivering van de afwijking van het advies van de bij eilandsbesluit ingestelde adviescommissie en het niet in acht nemen van de overwegingen in de landsbesluiten van 15 augustus 2007, no. 3, en van 17 februari 2009, no. 23, in combinatie met de onzorgvuldige voorbereiding van het geheel, alsmede in het licht van de door de eilandsraad aan de dag gelegde exceptionele haast, aan de deugdelijkheid van bestuur raakt; dat immers ook na de staatkundige wijzigingen de wetgever van het nieuwe land Curacao bevoegd zou zijn een pensioenregeling voor voormahge voltijd eilandsraadsleden van het eilandgebied Curacao te treffen, zodat een meer zorgvuldige behandeling mogelijk zou zijn geweest; dat artikelen 98 en 99 noch enig andere bepaling van de Eilandenregeling Nederlandse Antillen strijd
99
6-
van eilandsverordeningen en eilandsbesluiten, houdende algemene maatregelen, met een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur als toetsingsgrond noemt; dat de zorg voor de verwezenlijking van de deugdelijkheid van bestuur ingevolge artikel 43, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden een aangelegenheid is van de landen van het Koninkrijk; dat evenwel het land de Nederlandse Antillen ingevolge het Koninklijk Besluit tot inwerkingtreding van de artikelen I en II van de Rijkswet van 7 September 2010 tot wijziging van het Statuut in verband met de opheffmg van de Nederlandse Antillen (Stb. 2010, nr. 333) op 10 oktober 2010 ophoudt te bestaan, en dit land in verband daarmee in vergaande staat van ontmanteling is, waarbij reeds in de loop van het jaar 2010 een massieve overdracht van taken van het land de Nederlandse Antillen aan de nieuwe landen Curacao en Sint Maarten heeft plaatsgevonden; dat, voorzover er nog gesproken zou kunnen worden van het algemeen belang van de Nederlandse Antillen, waaraan de onderhavige eilandsverordening zou kunnen worden getoetst, het land de Nederlandse Antillen niet meer in staat kan worden geacht in de periode die nog rest tot 10 oktober 2010 de deugdelijkheid van bestuur in de reeds grotendeels verzelfstandigde eilandgebieden te verwezenlijken; dat dit ook blijkt uit de brief van de Minister-President van de Nederlandse Antillen van 21 September 2010, nr. DWJ'10/453, aan de Gouverneur door de regering van de Nederlandse Antillen; dat in de officiele toelichting op het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden wordt gesteld dat het in het belang van het Koninkrijk is dat de verwezenlijking van onder meer de deugdelijkheid van bestuur door de landsregering inderdaad wordt vervuld en dat daarbij rekening ware te houden met de middelen waarover het land beschikt; dat daarbij met name de vraag in overweging genomen moet worden of in het land zelf redres van een ontoelaatbare toestand mogelijk blijkt; dat gelet op de aanstaande opheffing van de Nederlandse Antillen in het land zelf geen mogelijkheid meer bestaat om de gevolgen van de geconstateerde onzorgvuldige en ondeugdelijke besluitvorming van het eilandgebied Cura9ao te redresseren; dat evenwel, aangezien het waarborgen van de deugdelijkheid van bestuur ingevolge artikel 43, tweede lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden een aangelegenheid is van het Koninkrijk, de schending van een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur door eilandsorganen onder de huidige bijzondere omstandigheden strijd oplevert met het algemeen belang van het Koninkrijk; Gelet op: Artikel 100 juncto artikel 98, eerste hd, van de Eilandenregeling Nederlandse Antillen;
99
HEEFT GOEDGEVONDEN: Artikel 1
De Eilandsverordening tot wijziging van de Pensioenregeling Eilandsraadsleden Cura9ao (A.B. 1975, no. 37), zoals vastgesteld in de vergadering van de eilandsraad van het eilandgebied Cura9ao van 3 September 2010, te vemietigen wegens strijd met het algemeen belang van het Koninkrijk. Artikel 2 Dit besluit wordt terstond ter kennis gebracht van de eilandsraad en het bestuurscollege van het eilandgebied Cura9ao. Artikel 3 Dit besluit wordt in het Publicatieblad bekendgemaakt. Willemstad, 5 oktober 2010 w.g.
F.M. D.L.S. GOEDGEDRAG
Op grond van artikel 100, achtste lid, van de Eilandenregeling Nederlandse Antillen kan het bestuurscollege gedurende 30 dagen na kennisneming van dit besluit beroep instellen bij Koningin.