Tilburg University
Mediation in het strafrecht Groenhuijsen, Marc Published in: Delikt en Delinkwent
Publication date: 2000 Link to publication
Citation for published version (APA): Groenhuijsen, M. S. (2000). Mediation in het strafrecht: bemiddeling en conflictoplossing in vele gedaanten. Delikt en Delinkwent, 30(5), 441-448.
General rights Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain • You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal Take down policy If you believe that this document breaches copyright, please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.
Download date: 14. okt. 2015
M.S. Groenhuijsen Mediation in het strafrecht. Bemiddeling en conflictoplossing in vele gedaanten. 1. Mediation is méér dan een modewoord. Het is een trend. Het is een verschijnsel dat in diverse segmenten van de rechtsorde sterk in opmars is. Onlangs is het 'Landelijk project Mediation voor de Rechterlijke Macht' gestart, waarbij in civiele procedures en familiezaken partijen vanuit de rechtbanken worden doorverwezen naar een bemiddelaar. Het initiatief maakt deel uit van het meeromvattende 'Project Alternatieve Geschilafdoening en Mediation 2000-2002' van het ministerie van Justitie. In het arbeidsrecht is al langer ervaring opgedaan met dit type deformalisering en dejuridisering van procedures. In vele standaardcontracten is tegenwoordig een bepaling opgenomen die ongeveer inhoudt dat een zaak niet bij de rechter aanhangig mag worden gemaakt als niet eerst is geprobeerd door een informele bemiddeling het geschil op te lossen. Tegen deze achtergrond is het niet verwonderlijk dat mediation ook in het strafrecht in verschillende gedaanten in toenemende mate de aandacht is gaan trekken. Een uitdrukking daarvan vormt bijvoorbeeld de brief van de staatssecretaris van Justitie aan het parlement van 18 februari 2000, met het opschrift '(Schade)bemiddeling in het strafproces, vergelijking dading en 1 andere bemiddelingsvormen'. 2. De inhoud van de brief is op zichzelf niet erg spectaculair. Er wordt een overzicht gegeven van de resultaten van zes experimenten die de afgelopen jaren zijn gehouden met de 2 bemiddelingsvorm dading in het strafproces. Die resultaten vallen over de gehele linie niet zo mee. Ik resumeer de belangrijkste bevindingen. Zoals bekend is dading een civielrechtelijke overeenkomst tussen de dader en het slachtoffer van een strafbaar feit waarin de betrokkenen afspraken maken omtrent de gevolgen van het delict. Een centraal onderdeel daarvan is de schaderegeling. Uit de evaluatie blijkt dat het aantal zaken waarin zo'n overeenkomst tot stand kon worden gebracht teleurstellend is te noemen. Voorts heeft het onderzoek uitgewezen dat dading zich maar in beperkte mate onderscheidt van schadebemiddeling volgens de richtlijnen-Terwee. Dading heeft in de experimentele fase nauwelijks invloed gehad op de sepotcijfers; en het leverde in termen van efficiency ten opzichte van het ter zitting afhandelen - weinig tijdbesparing op. De onderzoekers concluderen dat dading als instrument geen zelfstandig bestaansrecht heeft, maar dat het wel kan worden gekoppeld aan schadebemiddeling volgens het Terweetraject. Dit oordeel wordt door de staatssecretaris in essentie overgenomen. Hij stelt dat het type zaken dat tot dusverre voor dading in aanmerking gekomen is - dat zijn vooral conflicten 1
2
Kamerstukken II, 1999-2000, 25452, nr. 8
De experimenten zijn uitvoerig geëvalueerd. Zie A.C. Spapens, J. Rebel, Evaluatie experimenten Dading. Eindrapport, IVA, Tilburg 1999.
tussen burgers die tot licht strafbaar gedrag hebben geleid voor bemiddeling in het strafproces in ruime zin behouden moeten blijven en derhalve in beginsel niet op een terechtzitting behandeld zouden moeten worden. Dan volgt een kernpassage: "In mijn visie zou de totale bemiddeling in het strafrecht, zowel de schadebemiddeling als de conflictbemiddeling, in de toekomst aan kunnen sluiten bij de 1-loketfunctie die thans in de arrondissementen in ontwikkeling is." Mislukt de bemiddeling binnen een bepaalde termijn, dan kan de zaak alsnog worden vervolgd, aldus de bewindsman. Interessant is vooral dat de staatssecretaris vervolgens apart aandacht besteedt aan de terminologie die op dit terrein moet worden gebezigd. Het onderscheid tussen schadebemiddeling in het kader van de regelgeving-Terwee, dading en andere bemiddelingsvormen kan zijns inziens vervallen. Beter is het, aldus de brief aan het parlement, om in het vervolg te spreken van strafrechtelijke schade- en conflictregeling. In een voetnoot wordt dit uitgelegd: "Gekozen is in het vervolg voor de benaming strafrechtelijke schade en conflictregeling, aangezien het woord bemiddeling de suggestie wekt dat het in het strafrecht gaat om bemiddeling door een onafhankelijke derde tussen gelijkwaardige partijen, zoals in het civiele recht het geval is. (...) Omdat thans in het civiele recht steeds meer bemiddeld wordt (mediation) is het beter de term bemiddeling voor het civiele recht te reserveren." 3. Het is naar mijn mening goed dat er terminologische duidelijkheid wordt verschaft. Het is evenzeer verstandig om een onderscheid te hanteren tussen schade- en conflictregeling enerzijds en bemiddeling of mediation anderzijds. Maar het zou mijns inziens een misverstand zijn om te denken dat alleen de eerstgenoemde categorieën een plek verdienen in het strafrecht terwijl het laatstbedoelde type activiteiten strikt aan het privaatrecht is verbonden. Mediation is een koepelbegrip dat verschillende vormen van bemiddeling omvat. Het monopoliseren van dit begrip ten gunste van een bepaald rechtsgebied bergt het gevaar van ongewenste verstarring in zich en staat haaks op de internationale ontwikkelingen. Ik zal proberen toe te lichten waarom dit het geval is. Ook de mediation in de strikte zin, zoals hierboven is aangegeven, is de afgelopen jaren in het strafrecht sterk in opkomst. Dit blijkt vooral wanneer het fenomeen vanuit een internationaal perspectief wordt bezien. Ik wijs met name op de aanbeveling van de Raad van Europa over 'Mediation in penal 3 matters'. In de toelichting wordt allereerst de volgende begripsomschrijving gegeven: "Mediation in penal matters is 3
Mediation in penal matters, Recommendation No R(99) 19 adopted by the Committee of Ministers of the Council of Europe on 15 September 1999 and explanatory memorandum. Ook op wereldschaal wordt aan het onderwerp gewerkt. Zo is er binnen de Verenigde Naties al een concept 'Declaration of Basic Principles on the Use of Restorative Justice Programmes in Criminal Matters' waarin mediation een vooraanstaande plaats inneemt. Binnen het bestek van dit editorial kan ik hier verder niet op ingaan.
defined as a process whereby the victim and the offender can be enabled, voluntarily, to participate actively in the resolution of matters arising from the crime through the help of an impartial third party or mediator". Als algemeen principe stelt de Raad van Europa voorop dat mediation beschikbaar dient te zijn gedurende alle fasen van de strafrechtelijke procedure. Er zou wetgeving moeten komen om dit verschijnsel te faciliteren en te normeren. Daarin zouden ook ’fundamental procedural safeguards’ moeten worden vastgelegd. Ik noem de belangrijkste daarvan. Er dienen waarborgen te zijn dat alleen op vrijwillige basis aan mediation wordt meegewerkt. De betrokkenen dienen inhoudelijk te zijn geïnformeerd omtrent de betekenis van het proces en omtrent de consequenties van hun participatie. De rol van de bemiddelaars moet strak worden geregeld. Mediators zouden goed moeten worden opgeleid en hun activiteiten zouden door een 'competent body' moeten worden gesuperviseerd. De bemiddelaar zou altijd de waardigheid van alle betrokkenen moeten respecteren. Ten slotte zou het vertrouwelijke karakter van mediation eisen dat het proces zich achter gesloten deuren afspeelt. 4. Deze richtlijnen kunnen in hoofdzaak worden ondersteund. Ik denk dat het een goede zaak is dat mediation of bemiddeling verder wordt uitgebouwd in de context van het Nederlandse strafrecht. Ik zie - ook in het licht van de ontwikkelingen in 4 andere landen - daarvoor drie modellen of varianten. In het eerste model is mediation deel van de normale strafrechtelijke 5 procedure. In een bepaalde fase van de procedure kan de zaak worden verwezen naar een bemiddelaar. Bereikt deze het gewenste resultaat, dan heeft dat invloed op de uitkomst van de strafzaak: soms kan het tot sepot leiden, in andere situaties 6 tot een lagere straf. Het tweede model positioneert mediation als een alternatief voor het gewone strafgeding. Dit was het geval in de oorspronkelijke dading projekten; het komt tegenwoordig tamelijk veelvuldig voor in bijvoorbeeld de buurtbemiddelingsprojekten. Wordt er een onderlinge overeenstemming bereikt, dan is punitief ingrijpen door de overheid overbodig. In de oudere literatuur kennen we dit als 'diversion', of in 7 gewoon Nederlands als 'rechtsomlegging'. In het derde model ten 4
De navolgende punten zijn verder uitgewerkt in mijn opstel Victim-Offender-Mediation: Legal and Procedural Safeguards. Experiments and Legislation in some European Jurisdictions, in: The European Forum for Victim-Offender-Mediation and Restorative Justice (eds.), Victim-Offender-Mediation in Europe. Making Restorative Justice Work, Leuven 2000, p. 69-82. 5
Nota bene: uiteraard doorgaans zo vroeg mogelijk.
6
Voorbeelden zijn de Belgische 'strafbemiddeling', de Duitse 'Täter-Opfer-Ausgleich' en de Oostenrijkse 'Ausergerichtliche Tatausgleich'. 7
Zie de congresbundel van de Coornhert-Liga Rechtsomlegging, Utrecht 1980. Deze variant ligt problematisch in landen waarin formeel wordt gewerkt op basis van het legaliteitsbeginsel in plaats van het opportuniteitsbeginsel.
slotte wordt mediation gezien als een aanvulling op het straf8 proces. In deze variant, die gewoonlijk plaats heeft bij ernstige vormen van criminaliteit, wordt bemiddeling toegepast nadat de strafrechter een eindoordeel over de zaak heeft geveld. Een mooi voorbeeld hiervan is het project ’herstelbemiddeling’ dat al geruime tijd functioneert in het Haagse ressort. Het gaat dan vaak om ontmoetingen tussen dader en slachtoffer gedurende of zelfs na ommekomst van een detentie. Met deze vorm van bemiddeling zijn in vele landen aansprekende 9 resultaten geboekt. 5. Tot zover de zonnige zijde. Het is als gezegd wenselijk om begripsmatig helderheid te krijgen omtrent de fenomenen van schade- en conflictregeling enerzijds en mediation en bemiddeling anderzijds en het lijkt mij bemoedigend om vast te stellen dat er in de laatstbedoelde sector nog groeimogelijkheden zijn in het strafrecht. Maar dat is niet het gehele verhaal. Ik laat daarbij voor dit moment in het midden dat mediation c.a. alleen aan de orde is indien de dader van het delict wordt achterhaald. Dit betekent dat het concept al op voorhand ten aanzien van circa 95% van de strafbare feiten iedere relevantie mist. En anders dan vele aanhangers van de beweging van ’restorative justice’, ben ik van mening dat er ook aanmerkelijke risico’s zijn verbonden aan de tendens in de richting van verdere uitbouw van mediation in het strafrecht. Ik bespreek in het kort een aantal van de kritieke punten. Ten eerste is er de kwestie van de vrijwilligheid bij het nemen van een beslissing om deel te nemen aan een proces van mediation. Hier ligt altijd het gevaar op de loer dat - vooral - de dader zich in een bemiddeling laat betrekken omdat hij niet van een gebrek aan goede wil wenst te worden beschuldigd, met alle nadelige consequenties van dien. Of nog erger: dat hij in wezen van mening is niets verkeerds te hebben gedaan, maar van een echt strafproces groter nadeel verwacht dan van de informele mediation. Dit probleem van de ’vrije keuze’ speelt vooral ook een precaire rol als het gaat om jeugdige daders. Het tweede probleem betreft de proportionaliteit. In de praktijk wordt vooral aan mediation gedacht in gevallen van 10 betrekkelijk lichte criminaliteit. Maar dan bestaat het gevaar dat de oplossing die door de bemiddelaar wordt bewerkstelligd in feite belastender is dan door de ernst van het vergrijp zou worden gerechtvaardigd. In de internationale literatuur is er vaker op gewezen dat dit er zelfs toe kan leiden dat er een 8
Zie voor een soortgelijke indeling van mogelijkheden - en een weergave van voorbeelden - ook A.C. Spapens, Bemiddeling tussen dader en slachtoffer. Bemiddelingsvormen voor, tijdens en na het strafproces, IVA, Tilburg 2000. 9
Voor een - al wat ouder - overzicht zie Harriet Fagan, John Gehm (eds.), Victim-Offender Reconciliation & Mediation Program Directory, Valparaiso, Indiana 1993. 10
Behalve natuurlijk in het hiervoor als derde genoemde model waarin de bemiddeling plaatsheeft na de oplegging van een vrijheidsstraf.
zwaardere sanctie wordt opgelegd (het juiste woord is natuurlijk: "overeengekomen") dan de justitiële autoriteiten zouden hebben gedaan als de zaak 'gewoon' was afgedaan. En rechtstreeks in het verlengde hiervan bestaat het risico van 'inversie' (het tegendeel van diversion of rechtsomlegging). Dit verschijnsel, ook wel aangeduid als 'net-widening', doet zich voor in situaties waarin de zaak door mediation wordt afgedaan terwijl de ernst van het feit anders nooit tot enige vorm van justitiële reactie zou hebben geleid. Een derde probleem dat de aandacht verdient heeft te maken met de invloed van mediation op slachtoffers. Ondanks de zojuist genoemde risico's is het vaak toch wel duidelijk wat de dader wint bij bemiddeling in plaats van bestraffing. Ten aanzien van slachtoffers ligt dit gecompliceerder. In een aanzienlijk aantal gevallen raken slachtoffers in de loop van een bemiddelingspoging zeer ontgoocheld over de opstelling van de dader of over de uitkomst van het proces. En zelfs wanneer een slachtoffer weigert op een verzoek tot mediation in te gaan, kan dit tot morele schade leiden, zoals schuldgevoelens 11 vanwege de consequenties van die keuze. Het minste wat hiervan gezegd moet worden is dat nog grootschalig empirisch onderzoek nodig is om beter zicht te krijgen op de werkelijke belangen van slachtoffers die in verschillende situaties op het spel staan. 6. Ik stip nog twee principiële kwesties aan die in dit verband 12 overdenking behoeven. Gelet op het vereiste van vrijwilligheid en de noodzaak tot goede informatievoorziening, ligt het voor de hand dat de betrokkenen over rechtsbijstand moeten kunnen beschikken. De aanbeveling van de Raad van Europa meldt dan ook zonder omweg: "the parties should have the right to legal assistance" (no. 8). Toch ligt de zaak wel iets gecompliceerder. Met name is de vraag of de doeleinden van mediation optimaal worden bereikt indien rechtsgeleerde hulpverleners bijstand verlenen gedurende het feitelijk bemiddelingsproces. De praktijk wijst uit dat dit gemakkelijk leidt tot wat ik zou willen noemen een 'rejuridisering' van het geschil: tot een opstelling van betrokkenen die een oplossing niet bevordert maar vaker blokkeert. Mijn voorlopige standpunt in deze netelige kwestie is dat de betrokkenen uiteraard over relevante juridische informatie moeten kunnen beschikken, maar dat het beter is om advocaten niet rechtstreeks deel te laten nemen aan het gesprek tussen de mediator en de partijen. De beste oplossing is wellicht te vinden in de ontwerp-Declaration van de Verenigde Naties: "the parties should have the right to legal advice before and after 13 the restorative process". 11
Vergelijk Ivo Aertsen, Tony Peters, Mediation for Reparation: The Victims' Perspective, European Journal for Crime, Criminal Law and Criminal Justice 1998, p. 106-124. 12
Vergelijk ook voetnoot 4 hierboven.
13
Draft Declaration of Basic Principles on the Use of Restorative Justice Programmes in Criminal Matters, zie voetnoot 3 hierboven, no. 12.
Waarschijnlijk nog moeilijker en controversiëler is de vraag naar de rol van de praesumptio innocentiae in dit verband. De heersende mening hieromtrent is o.a. neergelegd in het 'explanatory memorandum' bij de meergenoemde aanbeveling van de Raad van Europa: "It is a normal requirement for mediation that the victim, as well as the accused, accepts the relevant main facts of the case. Without such a common understanding, the possibility of reaching an agreement during mediation is limited, if not excluded. It is not necessary that the accused, in addition, accepts guilt, and the criminal justice authorities may not pre-judge the question of guilt in order not to infringe the principle of the presumption of innocence (article 6.2 ECHR). It suffices that the accused admits some 14 responsibility for what has happened." Ik vraag me af of we hier niet op principiële gronden één stapje verder moeten gaan. Het is curieus dat in alle artikelen van de Europese aanbevelingen de betrokkenen worden aangeduid als de 'victim' en de 'offender'. Alleen als het gaat om de onschuldpresumptie, verandert de terminologie plotseling. Dan wordt de dader ineens niet meer 'offender' genoemd, maar 'the accused'. Dat vind ik merkwaardig tweeslachtig en ik betwijfel de wijsheid van deze aanpak. De essentie van mediation in strafzaken ligt besloten in de definitie die hierboven is geciteerd: het is een proces waarin het slachtoffer zijn gevoelens en noden kan openbaren en 15 waarin de dader zijn verantwoordelijkheid accepteert en zich daarnaar gedraagt. Het valt moeilijk in te zien hoe een dader authentiek verantwoordelijkheid kan aanvaarden zonder daarbij zijn schuld in strafrechtelijke zin toe te geven. Wat nodig is, is een ruiterlijke erkenning van schuld. Daarbij past niet om in dat proces een technisch-juridisch onderscheid achter de hand te houden tussen "admits some responsibility for what has happened" enerzijds en "accepting guilt" anderzijds. Ik kan niet inzien hoe de heilzame effecten van mediation ten aanzien van het slachtoffer kunnen worden verwezenlijkt als de dader zich formeel het recht voorbehoudt om als een onschuldige te worden behandeld. Mijn conclusie op dit punt is dat de grondslagen van mediation op het heikele punt van de praesumptio innocentiae nog nadere doordenking behoeven. 7. De staatssecretaris van Justitie heeft in zijn brief aan het parlement duidelijke taal gesproken. Voortaan werken we aan "strafrechtelijke schade- en conflictregeling". Voor een deel zijn daarmee de bordjes wat verhangen. Dading in strafzaken is als zelfstandig begrip even verdwenen. Wat vroeger dading heette, wordt voortgezet onder de paraplu van de regelgevingTerwee met aparte aandacht voor de "conflictregeling". Maar ik denk dat er daarnaast in dezelfde geest toch ook een aanvullend traject van mediation binnen het strafrecht zal worden uitgebouwd. Hoewel daaraan nog allerlei haken en ogen zitten, 14
Explanatory memorandum, o.c. p. 22.
15
Vergelijk J. Dignan, The Crime and Disorder Act and the prospects of restorative justice, Criminal Law Review 1999, p. 48-60, die als kern van 'restorative justice' noemt de drie R's: "responsability, restoration and reintegration".
beschouw ik dat uiteindelijk als winst. Deze ontwikkeling kan namelijk een belangrijke stap zijn waarin depenalisering kan worden gecombineerd met een grotere mate van genoegdoening voor slachtoffers van misdrijven.