Thesis Yasmine Mertens Master geschiedenis
Franse en Engelse reizigers in het Ottomaanse rijk: beeldvorming- en genderanalyse (1652-1730)
Jaar 2009-2010
promotor:
Rijksuniversiteit Gent
M.
Limberger
1
Thesis Yasmine Mertens Master geschiedenis
Franse en Engelse reizigers in het Ottomaanse rijk: beeldvorming- en genderanalyse (1652-1730)
Jaar 2009-2010
promotor:
Rijksuniversiteit Gent
M.
Limberger
2
inhoudstabel
Dankwoord p. 4
Inleiding p.5
Geschiedschrijving : beeldvorming en gender p. 10
Reisbeschrijvingen als bron p. 16
Context en achtergrond p. 18
Literatuuronderzoek: Status quaestionis p. 20
Biografische gegevens van de reizigers 76
Franse en Engelse beeldvorming over het Ottomaanse rijk: analyse p. 90
Conclusie p. 156
3
Dankwoord
Op de eerste plaats zou ik mijn ouders willen bedanken voor al de steun die zij mij gegeven hebben. Zonder mijn vader was dit werk misschien nooit tot een goed einde gekomen. Ook mijn promotor M. Limberger bedank ik voor zijn raad en bereidwilligheid mij te helpen. Ten slotte verdienen ook al mijn vrienden en familie hier een plaats, aangezien ze mij gedurende maanden gemotiveerd en gesteund hebben.
4
1. Inleiding Ik ben altijd al geïnteresseerd geweest in de manier waarop mensen uit het verleden nadachten en hun wereld percipieerden. Ik ben erg geïnteresseerd in de psychologische aspecten die de mensen beïnvloedden te doen wat ze deden. Reizigers waren mensen die zich in verschillende ruimtes verplaatsten en in contact kwamen met verschillende culturen. Ze konden hier dan ook verslag over uitbrengen en bepaalde voor een groot deel hoe andere mensen over vreemde gebieden dachten. Het leek interessant om na te gaan hoe deze contacten de mensen hun gedachtegang beïnvloedden en hoe ze over hun wereld nadachten. Hun reisverslagen laten ons de kans toe om even in hun hoofd te kruipen. Hoewel deze soort bronnen ook heel wat problemen met zich meedragen, geloof ik toch dat ze iets over de auteur en diens perceptie over de wereld kunnen verduidelijken. Het verleden draait niet alleen om de grote gebeurtenissen en de daden van belangrijke mannen. Het verloop van de geschiedenis werd ook beïnvloed door de « gewone man » en hoe die nadacht. Om deze reden is het ook belangrijk om deze zaken in de geschiedenis te integreren en beter te begrijpen. De manier hoe mensen over andere dachten zegt veel over hun eigen identiteit en over hoe ze hun eigen wereld ervoeren. Reisverslagen zijn een goede bron om het beeld van “de andere” te onderzoeken. Voor de vroegmoderne periode beschrijft men de Europese geschiedenis vaak in de context van haar expansie. Het Eurocentrisme en imperialistische houding zouden hier later meer geassocieerd worden. Ik vond het echter ook interessant om eens te gaan kijken naar de contacten die Europa had met landen die ze niet kon koloniseren, landen die sterker of even sterk waren dan de Europese naties en de “superioriteit” van Europa dus in vraag stelde. Om die redenen heb ik er voor gekozen om te kijken naar het Ottomaanse rijk. Beeldvorming over andere culturen is van alle tijden en door te begrijpen waarom een bepaalde maatschappij denkt hoe ze denkt, kan men sommige andere processen in de geschiedenis beter begrijpen. Het kan de buitenlandse en binnenlandse politiek van sommige landen begrijpelijker maken en een beter licht werpen op de relaties tussen de verschillende regio’s.
5
Zoals Harald Hendrix, in het werk “vreemd volk”1aanhaalde is het interessant om na te gaan hoe en waarom op een bepaald moment gedacht werd over vreemdelingen om inzicht te krijgen in de geestelijke mechanismen die aan de grondslag lagen van de beeldvorming over buitenlanders. Voor het multiculturele debat kan dit namelijk heel relevant zijn juist omdat er wordt ingegaan op reflexen die universeel en tijdloos zijn.2
Dit onderzoek zal een poging doen om inzicht te verwerven in de beeldvorming van Franse en Engelse reizigers over het Ottomaanse rijk over de periode van 1650 tot 1750. Hiernaast zullen we ook vooral een “genderbenadering” hanteren. Toen ik besloot om voor mijn thesis rond beeldvorming te werken, duurde het niet lang voor ik
besloot om hier een
genderperspectief te hanteren. Niet alleen omdat termen zoals “mannelijk” en “vrouwelijk” in beschrijvingen aan bod zouden komen, maar omdat ik de “gendermethode” in het algemeen gewoon een meerwaarde vind voor ieder onderzoek. Onderzoek rond de beeldvorming tussen de Europeaan en de niet-Europeaan bestaat al vrij uitvoerig. Ik hoop dat ik met een verschillende invalshoek ook nieuwere of genuanceerdere conclusies zal kunnen trekken. Ik wil niet allen beschrijven welke beelden in Europeanen hun hoofden spookten, maar ik wil ze ook begrijpen en dieper analyseren. Ik wil nagaan hoe toenmalige genderstructuren en genderrelaties hun beeldvorming bepaalden De probleemstelling van dit onderzoek bestaat dus uit verschillende delen : In een eerste instantie zal er gekeken worden op welke manier de Ottomaanse bevolking gepresenteerd werd in de reisbeschrijvingen en wat dit betekent. Spelen de achtergrond en vooroordelen van deze reizigers een grote rol, of proberen ze toch een zo accuraat mogelijke beschrijving weer te geven? Naar welke onderwerpen gaan de meeste aandacht en wat voor rol spelen ze in de beeldvorming van de reizigers? Hiernaast zal er ook veel aandacht worden besteed aan de gendergerelateerde aspecten die in deze reisbeschrijvingen naar boven komen. We zullen toespitsen op het detecteren van genderconstructies in de beeldvorming van Europese reizigers en de rol van gender analyseren in het verloop van bepaalde contacten en beschrijvingen. De rol van de 1
HENDRIX (H.) EN HOENSELAARS (T.) red., Vreemd volk : beeldvorming over buitenlanders in de vroegmoderne tijd, Amsterdam, Amsterdam university press, 1998, 146p. 2
HENDRIX (H.) EN HOENSELAARS (T.) red., Vreemd volk p. 2-3 6
Ottomaanse vrouw in deze beeldvorming zal ook een belangrijk onderwerp zijn. Hoe werden Ottomaanse vrouwen in de ogen van Europese mannen aanzien? Wat vindt de Europeaan van de Ottomaanse genderstructuren en welke man-vrouw relaties komen aan bod? Tot slot zou ik ook willen kijken welke eventuele machtsstucturen de beeldvorming en gendermetaforen zullen blootleggen en op welke manier ze de eigen identiteit bevestigde. Belangrijke theorieën hier rond hebben te maken met het Oriëntalistisch of het imperialistisch discours.3 Ik zal dus ook via een grondige analyse van de inhoud proberen te achterhalen of er in de behandelde reisbeschrijvingen sprake kan zijn van een bepaald discours. Het belangrijkste doel van mijn onderzoek is niet om een absolute realiteit bloot te leggen, maar de denkwijze van de mensen te bestuderen en ze in een ruimere context te plaatsen. De reisbeschrijvingen die ik zal bestuderen zijn telkens maar het standpunt van één persoon. Ze kunnen dus geenszins veralgemeend worden voor een hele natie. Wat ze wel kunnen doen is enkele bestaande ideeën blootleggen.
Aangezien de tijd waarin dit onderzoek voltrokken kan worden, beperkt is, werden er bepaalde keuzes gemaakt in de afbakening van tijd, ruimte en bronnenmateriaal. In de 17e-18e eeuw omvatte het Ottomaanse rijk een heel groot en gediversifieerd gebied, waardoor het niet echt zinvol zou zijn om het als één homogene regio te behandelen. Rond de 17e eeuw bestond dit rijk uit grote delen van Oost- Europa, het oosten van het middellandse zee gebied, Noord-Afrika, Klein- Azië en westelijke gebieden van de Arabische wereld. Wanneer het in Europese reisbeschrijvingen over de “Ottomanen” gaat, kan het dus zowel over Egyptenaren als over Grieken gaan. Het is ook uitzonderlijk dat een reiziger heel het Ottomaanse gebied heeft afgereisd en dus een juist beeld kon scheppen van het hele rijk. Reizigers die in hun reisbeschrijvingen het zogenaamde “Ottomaanse rijk” hebben afgereisd, hebben vaak maar in een klein deel van dit grote territorium kunnen vertoeven. Ze zijn richting de Levant getrokken en hebben het Heilig Land bezocht, of ze zijn naar de Griekse eilanden en Egypte afgezakt. Door de grote omvang en diversiteit van dit rijk is een gedetailleerd onderzoek naar al de verschillende gebieden niet mogelijk, noch is het zinvol om al deze gebieden te veralgemenen. Om deze reden hebben we er voor gekozen om de gemene deler en het 3
Cf. infra
7
meest besproken gebied uit de geselecteerde reisbeschrijvingen uitvoeriger dan de rest te behandelen, namelijk Constantinopel en haar omgeving, het kerngebied van het Ottomaanse rijk. Meestal spreken reizigers over “de Turken”. Hiermee wordt dan verwezen naar de mensen uit Anatolië. De meeste reizigers maken een onderscheid tussen bijvoorbeeld Turken, Arabieren, Grieken of Egyptenaren. Enkel wanneer het over godsdienst gaat, wordt de term “Turk” een veralgemening voor moslim. Ik zal mij dus eerder richten op de beschrijvingen over “de Turken”, aangezien deze de “meesters” waren van het Ottomaanse rijk. Eigenlijk klopt deze term niet en zagen de Ottomanen uit Constantinopel zichzelf niet als Turk, maar aangezien de Europese reizigers hen wel zo beschreven, volg ik hun termen. Constantinopel, of Istanbul , was de hoofdstad van het Ottomaanse rijk en de plaats waar de Ottomaanse gewoonten en cultuur het meest zichtbaar waren. De reizigers uit dit onderzoek zullen soms heel diverse gebieden uit het rijk bezoeken, maar steeds Constantinopel en haar omgeving als gemeenschappelijk verblijfpunt hebben. Dit kerngebied zal dus ook meer in detail besproken worden. In dit onderzoek zullen we gebruik maken van vijftien reisbeschrijvingen als primaire bron. Acht bronnen werden geschreven door Fransmannen en vijf door Engelsen, waarvan één Engelse vrouw. Één reis werd door twee reizigers samen afgelegd. Het gat om een Engelse en een Franse reiziger die hun reis ook later samen hebben opgesteld. Om het onderzoek haalbaar te maken, moesten we een selectie maken in het te analyseren bronnenmateriaal. Aangezien we moeilijk alle reizigers die in contact kwamen met het Ottomaanse rijk konden bestuderen, hebben we de keuze gemaakt om deze twee nationaliteiten op te lichten. Door twee verschillende nationaliteiten te kiezen, kunnen we ook kijken of de afkomst van deze reizigers een grote rol speelde of niet.
De reden waarom we deze twee nationaliteiten hebben gekozen ligt in de eerste plaats in het feit dat deze twee landen het meeste reisbeschrijvingen gepubliceerd hebben en dus het meest voor handen zijn. Deze beschrijvingen werden vaak herdrukt en zijn vandaag ook vaak in digitale vorm beschikbaar. Waarom we juist vijftien bronnen hebben gekozen en niet tien of twintig ligt aan de waarde en inhoud van deze bronnen. Na het bestuderen van de inhoud leek het duidelijk dat deze ons het meeste informatie zouden opleveren en ons het best zouden helpen in het beantwoorden van de vraagstellingen. Deze bronnen worden ook 8
door enkele belangrijke referentiewerken rond reisbeschrijvingen als waardevol beschreven.4 Er bestaan soms ook nog andere interessante bronnen, maar die waren niet altijd beschikbaar. Ten tweede speelde de taal ook een belangrijke rol. Om de bronnen zo goed mogelijk te bestuderen, moest er voor de talen gekozen worden die we het best beheersen. Hoewel er ook heel wat interessante Italiaanse, Spaanse of Duitse bronnen bestaan, zijn ze vaak niet vertaald of zijn ze niet onmiddellijk beschikbaar. Er bestonden ook enkele Nederlandstalige reizigers, maar aangezien hun aanwezigheid in het Ottomaanse rijk minder groot was en ze dus ook veel minder bronnen hebben nagelaten, hebben we er voor gekozen om het bij de twee landen te houden die de beste relaties onderhielden met dit gebied.
In de eerste plaats zal dit onderzoek gesitueerd worden in de historiografie. Vervolgens zal er worden ingegaan op de bronnenkritiek. Nadat enige informatie werd gegeven over de historische context van dit onderzoek, volgt het literatuuronderzoek en de “status questionis.” Hierna komt mijn eigen analyse van de bronnen, rekening houdend met het literatuuronderzoek. In de conclusie zullen de gevonden resultaten gekoppeld worden aan de onderzoeksvragen. Om dit werk zo goed mogelijk af te ronden, zal ik verschillende methodes gebruiken. Ten eerste zal ik via genderanalyse werken. Gender uit zich op verschillende vlakken en verschillende niveaus, Ik zal dus proberen deze bloot te leggen. Vervolgens zal ik, rekening houdend met de context en de gekende onderzoeken een inhoudsanalyse maken die gericht is op het detecteren van representaties en deze eventueel te verbinden aan een discours. Reisbeschrijvingen zijn niet meteen de meest objectieve bronnen. Je moet er heel kritisch mee omgaan, maar enerzijds is interpretatie en intuïtie onvermijdelijk bij dit soort onderzoek.
4
BOUCHER DE LA RICHARDERIE (G.), Bibliothèque universelle des voyages, Genève, Slatkine reprints, 1970, v2, 531p. PINKERTON (J.), A general collection of the best and most interesting voyages and travels in all parts of the world: many of which are now first translated into English, London, Longman, Hurst, Rees, en Orme , 1814, 472p. COX (E.G.), A reference guide to the literature of travel, Seattle (Wash.), University of Washington, 1935, 3V
9
1. Geschiedschrijving : beeldvorming en gender Onderzoek
rond
beeldvorming
zou
men
kunnen
plaatsen
onder
de
noemer
“mentaliteitsgeschiedenis” of misschien nog beter “de geschiedenis van de representatie”. Gedurende lange tijd werden opinies , fantasieën en ideeën in de geschiedenis als iets ongrijpbaar gezien en daarom waren ze ook niet geschikt voor wetenschappelijke analyse. Ze werden door de positivistische stroming in de geschiedenis genegeerd aangezien ze geen “ware feiten” konden weergeven. Het is wel zo dat ideeën, opinies en representaties vaak niet overeenstemmen met de realiteit, maar dit maakt het net interessant. 5 Volgens Marc Boone is het onopzettelijk of opzettelijk vervormen van de werkelijkheid iets eigen aan de representatie van “de andere” en deze foutieve kennis over bepaalde zaken kon even determinerend zijn voor het verdere verloop van de geschiedenis. 6 Hoewel de Annales school in 1929 al een tijdschrift had gelanceerd waarin mentaliteitsgeschiedenis al enigszins verkend werd, kende de discipline haar doorbraak in de jaren 60 van de 20e eeuw. Men begon zich meer en meer te interesseren in de psychologische factoren en denkwijzen die zowel het individu als de massa beïnvloed hebben. Vanaf de jaren 90 zou men zich echter al beginnen af te wenden van deze studies. Door grondige analyse van de bronnen en onder andere door de invloed van de linguistic turn had men al gauw begrepen dat men niet zomaar kon spreken over de “mentaliteit”van een samenleving. Dit leidde namelijk tot simplistische veralgemeningen en hield geen rekening voor individuele variatie , complexiteit en diversiteit. De “geschiedenis van de representatie” begon daarom de plaats in te nemen van de geschiedenis van de “mentaliteit”. Onder deze “tak” van de geschiedschrijving kregen allerlei egodocumenten zoals reisverslagen en dagboeken een belangrijke plaats en probeerden men via de representatie te kijken hoe mensen zich hun positie in de samenleving voorstelde. Via deze weg hoopten ze een meer gedifferentieerd beeld van de samenleving te geven.7
Een ander onderdeel in de historiografie dat geprobeerd heeft een meer gediversifieerd beeld te geven van de discipline, is deze van de gendergeschiedenis. 5
BOONE (M.), Historici en hun métier : een inleiding tot de historische kritiek, Gent ,Academia Press, 2007, p. 153 BOONE (M.), Historici en hun métier, p. 154 7 BOONE (M.), Historici en hun métier ,p. 156-157 6
10
Gedurende lange tijd werd de westerse geschiedschrijving gedomineerd door mannen en tot voor kort kregen mannen ook de belangrijkste rollen toegewezen in historiografische onderwerpen. Op deze manier werd de helft van de bevolking buiten beschouwing gelaten. Vrouwen hadden zogezegd weinig noemenswaardige zaken verwezenlijkt, waardoor het ook logisch was dat men hier niet veel aandacht aan schonk. Het feit dat vrouwen ook in heel wat belangrijke zaken hadden mee geparticipeerd, was detail en veranderde weinig aan het verloop van de geschiedenis, dat toch vooral een mannenzaak was geweest. Vrouwen kwamen weinig in de bronnen voor of indien ze er wel in voorkwamen, kregen ze geen prioriteit.
Hier kwam rond 1960 stilaan verandering in dankzij de verwezenlijkingen van de tweede feministische
golf
en
de
groeiende
interesse
in
sociale
geschiedenis
en
vrouwengeschiedenis. Het focussen op vrouwen verstoorde vaak de gekende categorieën en dwong onderzoekers er toe om de structuur waarrond geschiedenis was georganiseerd te herzien.8 Historici die zich bezig hielden met vrouwengeschiedenis gingen zich echter ook steeds meer bezighouden met het analyseren van hoe seksuele differentiatie zowel mannen als vrouwen beïnvloedde.
Rond de 1980 zou men het woord “gender” gaan gebruiken om deze
verhoudingen te bestuderen. Ze zouden het onderscheid maken tussen “sekse”, dat verwees naar het biologische geslacht en “gender”, dat verwees naar een sociale constructie en voornamelijk keek naar de twee geslachten.9 In het begin was het begrip “gender” vaak een substitutie voor het woord “vrouw” en ging het dus voornamelijk nog steeds om vrouwengeschiedenis. Onderzoekers waren erg geïnteresseerd in de tegenstelling publiek/private ruimte en onderwerpen zoals “het patriarchaat”. 10 Volgens sommige historici was gender een geschikte categorie
om alle historische
ontwikkelingen te analyseren aangezien alle politieke, religieuze, sociale, economische en zelfs militaire veranderingen hun invloed hadden op zowel de rol van mannen als van vrouwen.11 8
WIESNER- HANKS (M.), Women and Gender in Early Modern Europe , Cambridge, Cambridge University Press, 2008, p .2 Goede definitie op rosadoc.be : Leplae (J.), Genderterminologie, factsheets rosadoc , nr 17, november, 2002, 5p. 10 CANNING (K.) , Gender History in Practice: Historical Perspectives on Bodies, Class, and Citizenship, Cornell, Cornell University Press , 2006, p. 6, 18 11 WIESNER-HANKS (M.) , Gender In History: New Perspectives On The Past, Blackwell Publishers, Massachusetts , 2001, p.2 9
11
Volgens de befaamde historica Joan Scott zou gender- en vrouwengeschiedenis leiden tot een “nieuwe geschiedenis”. Deze “nieuwe geschiedenis” was afhankelijk van hoe gender zich als onderzoekscategorie kon ontwikkelen. Naast gender, zouden ras en klasse ook belangrijke categorieën worden in deze nieuwe geschiedenis. In het beginstadium werkten onderzoekers die de term gender gebruikten eerder beschrijvend. Ze beschreven wel dat relaties tussen de seksen sociale constructies waren, maar verklaarden niet waarom die zo waren, hoe ze veranderden enz.. In feite ging het vooral nog om vrouwengeschiedenis. “Gender” was dan wel uitgevonden als nieuwe onderzoeksmethode in de geschiedenis, maar ze had niet de analytische en theoretische kracht om bestaande historiografische paradigma’s te doorbreken. 12 Volgens Scott was gender een “sleutelervaring” die zowel op mannen als vrouwen van toepassing waren, op alle mensen dus. Gender was een onderwerp van universeel belang. Gender kon geanalyseerd worden als sociale relaties die gebaseerd waren op de vermeende verschillen in sekse. Hiernaast wees ze er ook op dat gender een belangrijk hulpmiddel was om machtrelaties te onthullen en beschrijven. Hiërarchie werd bijvoorbeeld vaak geuit in termen van gender, waarin dominante groepen beschreven werden in mannelijke termen en onderdanige of afhankelijke groepen als vrouwelijk. De rol van gender is dus iets dat in het machtsdiscours of imperialistische discours een belangrijke rol speelt, maar gedurende lange tijd niet bestudeerd werd. Scott wees ook op het feit dat gender een manier was om te ontsnappen aan het biologisch determinisme. Hoewel sociaal geconstrueerde verschillen dwingend kunnen zijn en onontkoombaar lijken, zijn ze dat niet, in tegenstelling tot biologische verschillen.13 In een recent artikel14 stelde Jeanne Boydston dat gender als analysecategorie nog steeds veel te nonchalant werd gebruikt. Er werd geen rekening gehouden met tijd, plaats en cultuur. Volgens haar heeft het gebruiken van gender als “categorie” er voor gezorgd dat we geen gendergeschiedenis als historisch proces kunnen schrijven.
12
SCOTT (J. W.). ‘Gender: A Useful Category of Historical Analysis’ In: The American Historical Review, Vol. 91, No. 5 (Dec., 1986), p 10561057 13 SCOTT (J. W.). ‘Gender: A Useful Category of Historical Analysis’ p. 1054 14 BOYDSTON (J.). ‘Gender as a Question of Historical Analysis’ In: Gender & History, Vol.20 No.3 (November 2008), pp. 558–583.
12
Het categoriseren van dingen is een vereenvoudigend, consoliderend en universaliserend proces. Ze brengen orde in al de complexe data, maar laten heel wat info verloren gaan. Dit zorgt voor een verkeerde presentatie en verhulling van heel wat zaken. 15 Categorieën zijn niet “natuurlijk” of “onvermijdelijk” , maar geconstrueerd in de hoofden van historici, subjectief en bepaald door het heden. Volgens haar klopt het universele karakter dat Scott ooit aan gender toeschreef niet. In een later essay “Some More Reflections on Gender and Politics’ (1999)” zou Scott wel zijn teruggekomen op haar eerste stelling en zou ze hebben toegegeven dat gender als categorie de nationale en culturele verschillen niet genoeg erkende. Gender zou een evident en fundamenteel verschil/tegenstelling tussen man en vrouw, overal, impliceren. Vele niet-westerse historici argumenteerden dat niet alle samenlevingen georganiseerd waren rond gender zoals ze beschreven werd door westerse historici. De tegenstelling man/vrouw is niet overal even belangrijk. 16 Andere onderzoekers zoals Merry Wiesner lijken niet helemaal dezelfde mening te volgen. Wiesner betreurt bijvoorbeeld het feit dat genderstudies en wereldgeschiedenis niet genoeg samenwerken. Volgens haar zouden de concepten van beide disciplines tot heel boeiende resultaten kunnen leiden. Het kijken naar een groter geheel is volgens haar niet negatief. Hoewel tijd en context (ras, nationaliteit,klasse,..)
heel belangrijk zijn, kan men niet
ontkennen dat sociale genderverschillen van alle tijden en alle samenlevingen zijn. Ze kunnen wel “anders” zijn, maar ze zijn er. De “Gender” en de “Globale” lens werden lange tijd apart gebruikt, maar het samenbrengen van zowel de telescoop als de microscoop zou voor vernieuwende kennis kunnen zorgen.17
Onder de invloed van de linguistic turn en het poststructuralisme gingen historici zich meer gaan focussen op de woorden, het discours uit verleden, dan op particuliere evenementen. Gender kwam ook onder invloed te staan van deze linguistic turn , waarin historici geschreven en visuele bronnen uit het verleden analyseerden om een bepaald discours te achterhalen en dus na te gaan hoe de dingen gerepresenteerd werden. Men besefte dat bronnen gemaakt waren in een bepaalde context en dat ze deel waren van een talige
15
BOYDSTON (J.). ‘Gender as a Question of Historical Analysis’ p. 571-572. BOYDSTON (J.). ‘Gender as a Question of Historical Analysis’ p. 581. 17 WIESNER-HANKS (M.), “World History and the History of Women, Gender, and Sexuality.” in: Journal of World History, University of Hawaï Press Vol. 18, No. 1, 2007, pp. 53- 67 16
13
constructie. Het gebruik van gender droeg bij tot de analyse van deze deconstructies. Kennis wordt doorgegeven via taal , en kennis is macht. Het feit
dat taal en andere
machtsstructuren vrouwen buitensloten, is zeer betekenisvol in genderonderzoek en historisch onderzoek. Velen analyseerden ze de representatie van vrouwen, mannen, het lichaam, seksualiteit,… in verschillende types van discours. Anderzijds had je ook hier weer tegenstanders van. Door het stellen dat gender en misschien ook vrouwen historische constructies waren, werd het onrecht dat vele vrouwen werd aangedaan niet genoeg erkend en werd hun “agency” te niet gedaan.18 Het gebruik en onderscheid van “vrouwen”, “gender” en “sekse” bleek gedurende de jaren dus vrij problematisch en nieuwe theoretische perspectieven droegen alleen maar bij tot deze complexiteit en brachten steeds nieuwe vragen naar boven.
Gender is zoals hierboven beschreven dus een zeer complex begrip met haar eigen problematiek. Het concept gender en genderonderzoek werd op veel manieren in vraag gesteld en kreeg verschillende invullingen in verschillende onderzoekssferen. Elke invulling is persoonlijk en kan bekritiseerd worden.
Hoewel het belangrijk is om bestaand
genderonderzoek en haar concepten of categorieën in vraag te stellen, is het toch ook belangrijk het belang van het genderperspectief als methode niet uit het oog te verliezen. Zoals elke discipline heeft ook genderstudie haar voor- en nadelen, maar dit moet ons niet tegenhouden haar te beoefenen. Uiteindelijk beslist elke onderzoeker voor zichzelf welke zaken hij geloofwaardig genoeg vindt om te integreren in zijn eigen onderzoek en welke niet. Alles is voor verbetering vatbaar,maar we mogen niet vergeten van hoe ver we komen en dat deze relatief nieuwe discipline toch al heel wat belangrijke kennis heeft opgeleverd.
De belangrijkste verdienste van het gebruiken van gender als concept voor historisch onderzoek, is het feit dat ze overheersende beelden in de geschiedschrijving wist te doorbreken en een nieuwe manier van kijken aanbood. Genderonderzoek stelt nieuwe vragen en geeft nieuwe of genuanceerdere antwoorden. Het dominante verhaal wordt vanuit een andere hoek benaderd, waardoor we een “volledigere” geschiedenis krijgen.
18
WIESNER-HANKS (M.) , Gender In History: New Perspectives On The Past, p. 6-7
14
Gender is niet alleen een nieuwe manier van kijken naar geschiedenis, maar ook een nieuwe manier van denken, waarin oude premissen niet meer vanzelfsprekend zijn. Het zijn vrouwen- en genderstudies die de academische wereld er op hebben gewezen dat geen enkel onderzoeksresultaat definitief is en dat het steeds kwestie is van interpretatie en herinterpretatie. Ze hebben “vergeten verhalen” weer zichtbaar gemaakt en op deze manier de geschiedenis verrijkt. Historici die werken rond vrouwengeschiedenis of bezig zijn met genderonderzoek hebben soms het verwijt gekregen dat ze een eigen (politieke) agenda hebben en dat ze subjectief zouden zijn. 19Ik ga hier niet mee akkoord en ik geloof ook niet dat deze onderzoekers subjectiever zouden zijn dan hun “mainstream” collega’s. Gender biedt in mijn ogen juist een nieuw kritisch perspectief in historiografisch onderzoek. Een geschiedschrijving die geen genderconcepten integreert kan zichzelf niet echt kritisch noemen. Dit genderperspectief zou vervat moeten worden in de algemene behandeling van bronnen in de historiografie. Het zou een logisch en “normaal” onderzoeksmiddel en denkmethode voor elke historicus moeten zijn in plaats van een apart onderzoeksterrein te vormen. In een “ideale” onderzoekswereld, zou er geen aparte “gendergeschiedenis” of “vrouwengeschiedenis” bestaan, maar zou dit integraal vervat zitten in de discipline “geschiedenis”. Het feit dat het merendeel van de bronnen door mannen geschreven zijn is op zich al problematisch en betekenisvol. Alleen al om die reden kan gender helpen om bepaalde zaken beter te begrijpen. Genderonderzoek biedt een kritische houding die belangrijk is voor elk onderzoek. Bijna elk historisch onderwerp zou hergeïnterpreteerd kunnen worden, dus waarom niet vanuit een genderperspectief?
19
WIESNER- HANKS (M.) , Women and Gender in Early Modern Europe , p. 6.
15
2. Reisbeschrijvingen als bron Reisbeschrijvingen werden lange tijd vermeden als bron voor historisch onderzoek wegens hun onbetrouwbaarheid.
Egodocumenten kenden enkel een plaats in de ideeën-en
cultuurgeschiedenis en dan voornamelijk voor studies die het proces van toenemende individualisering aantoonden. Ze gaven geen beeld van de “waarheid” aangezien de intenties van de auteur vaak problematisch waren en ze vaak vertekende beelden van de realiteit gaven. Overdrijvingen, eigenbelang, zelfbedrog, verbloemingen en fantasieën uit deze bronnen zijn eigenschappen die de reisbeschrijving onbruikbaar maakte voor de positivist . Hoewel egodocumenten, en dus ook reisbeschrijvingen, misschien niet altijd stroken met de realiteit, werd de inhoud van deze documenten door de auteurs wel als waarheid ervaren. Om deze reden is deze soort “waarheid” ook een historische waarheid, ook al is ze dan verschillend met die van de “harde feiten”.
20
Ook deze ideeën kunnen ons namelijk iets
meer vertellen over het verleden. Onder invloed van het postmodernisme begonnen historici ook in te zien dat teksten op verschillende niveaus gelezen konden worden, waardoor egodocumenten in het begin van de 21e eeuw meer en meer gebruikt worden voor allerlei onderzoek.21 Met betrekking tot mijn eigen onderzoek kunnen reisbeschrijvingen over het Ottomaanse rijk heel wat zaken doen oplichten over de representatie van “de andere”. Niettemin zijn er enkele problemen die zich voordoen bij deze bronnen.
Tijdens de zeventiende en achttiende eeuw waren reisbeschrijvingen één van de belangrijkste bronnen die kennis over het Oosten behandelden. Het merendeel van de reizigers beweerden dat hun informatie origineel en betrouwbaar was, aangezien ze het met hun eigen ogen hadden gezien. Niettemin hebben steeds meer academici opgemerkt dat vele reizigers hun inspiratie uit vorige reisbeschrijvingen gingen halen 22. Dezelfde thema’s komen steeds aan bod en die thema’s worden ook vaak op dezelfde manier beschreven. Verder in dit onderzoek zal dit ook aan de hand van onze reisbeschrijvingen aangetoond worden. 20
BOONE (M.), Historici en hun métier ,p. 5 BOONE (M.), Historici en hun métier ,p. 7 22 FAROQHI (S.) , Approaching Ottoman History: An Introduction to the Sources, Cambridge, Cambridge University Press, 2000,p. 127 GROSRICHARD (A.), The Sultan’s Court: European Fantasies of the East, London, Verso, 1998, p. P. 182 21
16
Volgens sommigen kunnen reisbeschrijvingen als een literair genre op zich worden beschouwd. Reizigers wisten wat hun publiek wilden lezen en gingen hun verhaal hier dan ook aan aanpassen. Heel wat informatie werd geput uit bestaande informatie over het Ottomaanse rijk. Een voorbeeld hiervan is “The Generall Historie of the Turkes” uit 1603, van Richard Knolles. Dit werk was één van de eerste verslagen in het Engels over de militaire en politieke aspecten van het Ottomaanse rijk.23 Knolles’ werk was wijdverspreid en kende veel succes tijdens de Renaissance. Sıla Şenlen beweerde in haar onderzoek dan ook dat zijn werk als een belangrijke bron voor vele historische en literaire geschriften dienden. Deze teksten namen vaak de vorm of fragmenten uit Knolles’ werk over. Typische beschrijvingen uit zijn boek zoals “de barbaarse turk”, “het terreur van Europa” ,“ de vijand van de Christenheid” werden hergebruikt en verspreid. 24 In de zestiende en zeventiende eeuw werden ook heel wat oosterse bronnen vertaalt in het Latijn of andere talen. Deze teksten circuleerden ook door Europa en hadden veel aanzien. Ze werden door Europese historici gebruikt omdat ze er van overtuigd waren dat ze een belangrijk oosters perspectief gaven.25 Het is dus ook niet zo dat de vijandigheid tegenover de Turken Europese schrijvers volledig blind maakte voor de waarheid.26
Het waarheidsgehalte bepalen van sommige uitspraken over andere culturen kan men alleen maar nagaan door zoveel mogelijk gegevens in de
juiste context te plaatsen en te
controleren met andere bronnen. Egodocumenten zitten vol subjectieve gedachtespinsels, toch geloven we dat het mogelijk is bepaalde waardevolle feiten hier uit te kunnen filteren. Beeldvorming op zich is al een feit, of de inhoud ervan klopt of niet maakt niet uit. Als men kan concluderen dat een bepaalde reisbeschrijving vol subjectieve onwaarheden staat, dan is dit ook een feit. Als men opmerkt dat het Ottomaanse rijk, hoe verkeerd ook, op een bepaalde manier werd gerepresenteerd dan is dit ook een feit.
23
Sıla Şenlen (S.), Richard Knolles’The Generall Historie of the Turkesas a Reflection of Christian Historiography , M.A, Ankara University. The Faculty of Letters, Department of English Language and Literature: dergiler.ankara.edu.tr/dergiler/19/23/140.pdf p 381 24 Sıla Şenlen (S.), Richard Knolles’The Generall Historie of the Turkesas a Reflection of Christian Historiography p.379 25 MCJANNET (L.) “History written by the enemy: Eastern Sources about the Ottomans on the Continent and in England”, in: English Literary Renaissance, Blackwell Publishing Ltd, Oxford , 2006, p. 427 26 MCJANNET (L.) “History written by the enemy: p. 429
17
3. Context en achtergrond Sinds de Middeleeuwen en de kruistochten waren de contacten tussen het Europa en het Middenoosten versneld. Stilletjes aan steeg de interesse in het Oosten en werden reizigers steeds meer door deze regio aangetrokken. Het opzetten van handelsroutes, de contacten via diplomaten en de militaire aanwezigheid van de Ottomanen in Europees gebied intensifieerden hun relaties en uitwisseling. 27 Tijdens de zestiende eeuw kwamen de contacten tussen het Ottomaanse rijk en Frankrijk pas echt op gang dankzij hun bondgenootschap tegen hun gezamenlijke vijand: de Habsburgers. Frankrijk zou vrije handelstoegang krijgen in het Ottomaanse rijk en heel wat privileges ontvangen.28 De handelsrelaties tussen het Ottomaanse rijk en Engeland kwamen iets later op gang. Gedurende de 16e eeuw bleef de oosterse handel voor een groot deel in Venetiaanse handen. Tot die periode waren de Ottomanen zich amper bewust van de Engelsen. Het eerste Ottomaanse document dat een Engelsman behandeld komt uit 1553.
In dit
document geeft sultan Suleyman de Grote handelsrechten aan de Engelse Anthony Jenkinson. De Engelsen zouden echter tot in 1580 handel drijven onder de bescherming van de Fransen. Hierna kregen ze uitgebreide privileges via een nationaal charter van sultan Murad III.29
De kennis over de Ottomanen was tot die periode steeds gebaseerd op
tweedehands bronnen van de Fransen of Venetianen.
De tweede helft van de zeventiende eeuw kende op politiek vlak in zowel Engeland als het Ottomaanse rijk enkele gebeurtenissen die de mensen er toe aanzetten om beide gebieden met elkaar te vergelijken. Zo werden de revoltes in Anatolië vergeleken met de Engelse burgeroorlog van 1642. Sultan Osman II werd in 1622 vermoord en sultan Ibrahim werd geëxecuteerd in 1648 .Dit zou later vergeleken worden met de executie van Karel I in 1649. Het heerschappij van Cromwel dat volgde werd gezien als een autoritaire periode, en werd vergeleken met de autoriteit van de grote visier Koprulu die van 1656 tot 1683 de plak
27
FAROQHI (S.), The Ottoman Empire and the world around it., London, Tauris, 2006, p. 160 28 GOODWIN (J.), Lords of the horizons : a history of the Ottoman Empire , London : Chatto and Windus, 1998, p.127 29 MATAR (N.), Islam in Britain: 1558-1685., Cambridge, Cambridge University Press,1998, p.5.
18
zwaaide. Deze dingen werden door Europese schrijvers erkend en vergeleken. Er bestonden zelf pamfletten waarin een uitgevonden gesprek tussen Karel I en Imbrahim werd gevoerd. 30 Na de “Restoratie” kende Engeland een periode van relatieve rust, maar die zou in 1688 opnieuw verstoord worden door de afzetting van Jacob II en “the glorious revolution”. De jaren later evolueerde Engeland steeds meer in een belangrijke zeemacht en maken ze ook meer vorderingen in de nieuwe wereld. Frankrijk kende van 1638 tot 1715 de heerschappij van de absolutistische monarch Louis XIV. Ze waren ook verwikkeld in een paar belangrijke oorlogen zoals de negenjarige oorlog en de Spaanse successieoorlog waar ze tegen Engeland vochten. In 1715 werd Louis XIV vervangen door Louis XV. Onder deze koning zou het volk zich stilaan beginnen te verzetten tegen hun absolutistische koningen. Zowel Frankrijk als Engeland kende dus onrustige periodes.
In de eerste helft van de achttiende eeuw bracht George Sale een vertaling van de Koran uit en literatuur zoals de “duizend en één nachten” werd een grote favoriet in de Europese literatuur. De duizend en één nachten werd de belangrijkste bron van informatie voor de Europeanen in het begin van de achttiende eeuw. Deze verhalen gingen geaccepteerd worden als een ware representatie van de normen en het gedrag van de Islamitische samenlevingen. Het Oosten werd
sindsdien steeds geassocieerd met weelderige
landschappen, luxe, sensualiteit, mysterie, rijke kostuums en strijdlustige militaire campagnes. 31
Het beeld van de Engelsen en de Fransen over de Ottomanen was gebaseerd op verschillende contacten en gebeurtenissen.
Ten eerste had je de relaties tussen het
middeleeuwse Europa en de islam via de kruistochten, ten tweede de oorlogsvoering tussen de Habsburgers en de Ottomanen (Suleyman) en als laatste de relaties tussen de handelaars, diplomaten en reizigers.
30 MacLean (G.), Looking East : English writing and the Ottoman Empire before 1800. , Basingstoke, Palgrave Macmillan, 2007, p 55, 58 31 GROSRICHARD (A.), The Sultan’s Court: European Fantasies of the East, London, Verso, 1998, p.183
19
4. Literatuuronderzoek: Status quaestionis Als we naar onderzoek rond Europese beeldvorming kijken, vinden we heel wat studies die voornamelijk werken rond het door Europa gekoloniseerd gebied. Het feit dat onderzoek rond beeldvorming een belangrijke rol in postkoloniale studies speelden, kan hier een verklaring voor zijn. Als we dan naar de vroegmoderne periode kijken, zijn het vooral de Indiaanse samenlevingen uit Zuid-Amerikaanse gebieden en de slaven uit Afrika die veel aandacht krijgen. Als we zoeken naar onderzoek rond het Oosten, dan krijgt de negentiende eeuw, het hoogtij van het “orientalisme”32 het meeste aandacht. Niettemin bestaat er ook heel wat onderzoek naar beeldvorming over het Ottomaanse rijk in de vroegmoderne tijd. De aard van deze beeldvorming was echter totaal verschillend vergeleken met de gekoloniseerde, “ondergeschikte” gebieden uit de vroegmoderne tijd of beeldvorming rond het “verzwakte” Ottomaanse rijk in latere periodes. Ik zal eerst enkele werken behandelen die onderzoek hebben verricht rond beeldvorming en contacten met “de andere” in het algemeen, om dan dieper in te gaan op de meer specifieke resultaten en debatten die gevoerd zijn rond beeldvorming over het Ottomaanse rijk.
Als we het hebben over beeldvorming rond het Oosten, dan is er één persoon waar we niet om heen kunnen en dat is Edward Saïd met zijn werk “Orientalism”33. In zo goed als elk onderzoek dat de contacten tussen het Westen en het Oosten behandelt of waarin representatie van de andere het onderwerp zijn van onderzoek, wordt Said’s werk vernoemd. Sinds 1978 heeft deze Palestijnse literatuurhistorici uit de universiteit van Colombia de debatten rond oosterse beeldvorming sterk beïnvloed en tot op vandaag doet zijn werk heel wat stof opwaaien. Aangezien de rol van deze theorie zeer belangrijk is voor mijn eigen onderzoek zal ik proberen een zo goed mogelijk beeld te scheppen van de theorie en de debatten die dit werk hebben veroorzaakt. In een notendop kunnen we stellen dat de term Oriëntalisme wijst op een reeks stereotiepen over het Oosten die werden geconstrueerd om de Westerse superioriteit te bevestigen. Het gaat om een hegemonisch discours en Said beweerde dat deze traditie al
32 33
Cfr. infra SAID (E.W.), Orientalism, Harmondsworth , Penguin books, 1995, xi + 368 p.
20
begon in de klassieke oudheid. Toen al hadden Westerse intellectuelen een “Oosten” gecreëerd
om de Westerse identiteit te bevestigen en om Westerse kwaliteiten en
superioriteit naar voor te schuiven. Niettemin ziet hij ook in dat dit discours zich vooral in latere periodes manifesteerde. Westerse intellectuelen en schrijvers ontwikkelde een hele soort clichés en beelden die weinig met de realiteit te maken hadden, maar afkomstig waren van hun eigen fantasieën.34 “Orientalisme” lost zichzelf niet op door de waarheid te achterhalen, het is complexer dan dat, Said omschrijft het als “ a system of knowledge about the Orient”.35 Het Oosten wordt gezien als het tegenbeeld van het Westen en dit discours zou zich al eeuwen hebben voorgedaan. De representatie van het Oosten is volgens hem een systeem van “ideologische ficties” die als doel hebben de westerse culturele en politieke superioriteit te legitimeren. De ideeën van deze oriëntalisten speelden in het voordeel van het kolonialisme. De westerse noties van het Oosten zijn gegroeid vanuit een machtsrelatie, overheersing en verschillende manieren van hegemonie. Oriëntalisme is dus een machtsdiscours dat sterk verbonden is met het Europees imperialisme 36.In dit discours staat het Westen voor alles wat rationeel, democratisch, humanistisch, creatief, dynamisch, progressief en “mannelijk” is en het Oosten wordt gezien als een irrationele, despotische, onderdrukkende, achterlijke, passieve, stagnerende “vrouwelijke” regio.
37
Het was voor
Westerlingen dan ook logisch dat men uit dit discours kon concluderen dat ze het recht had om het Oosten te overheersen. Oriëntalisme is een manier van denken over het Oosten waarin oosterlingen afgebeeld worden als vreemde, onderdanige, exotische, donkere, mysterieuze erotische en gevaarlijke wezens. Dankzij deze beelden definieerde het Westen zichzelf en haar identiteit. De relatie tussen Oost en West was nooit één van gelijken. Het Westen rationaliseerde haar overheersingen door de andere als despotische tanende samenlevingen voor te stellen en te beweren dat ze geciviliseerd moesten worden.38 In navolging van Said zouden veel academici ook geconcludeerd hebben dat geschriften over het Oosten meer over het Westen vertelde dan dat ze een juiste weergaven waren van het
34
SAID (E.W.), Orientalism, p. 205 SAID (E.W.), Orientalism p. 3-6 36 SAID (E.W.), Orientalism, p.321- 325. 37 S AID (E.W.), Orientalism, p. 205- 206 38 SAID (E.W.), Orientalism, p.3. 35
21
Oosten. Deze geschriften zouden de Europese bekommernissen weergeven en aantonen hoe Europeanen dachten over de veranderende wereld en hun plaats hierin. 39
De kritiek van Said op de oriëntalisten en de beeldvorming rond het Oosten was niet de eerste. Één van de eerste kritieken tegen oosterse studies kwam er rond 1960 , tijdens de periode van de dekolonisatie. Anouar Abdel-Malek schreef in 1962 het artikel “Orientalism in crisis”40, waarin hij beweert dat de bevrijdingsbewegingen uit Azië de Oosterse studies in de problemen hebben gebracht. In deze periode werd het namelijk duidelijk dat het Westen haar greep op de wereld begon te verliezen en dat ze hun controle over het Oosten zagen aftakelen. Hij wijst op de sterke band tussen oriëntalisten en de koloniale machten. Het is dankzij hun machtpositie dat deze onderzoekers oosterse schatten, teksten en manuscripten konden bestuderen en lieten pronken in hun westerse musea. Volgens hem zagen oriëntalisten het Oosten als iets dat in de naam van ontwikkeling en civilisatie verslaan en beheerst moest worden door westerlingen. De glorie van het Oosten was voorbij en was verplaatst door achteruitgang en decadentie. A.L Tibawi schreef in 1964 het artikel “English-speaking orientalists”41, waarin hij ook kritiek gaf op de manier waarop oriëntalisten de Islam en de Arabische wereld representeerden. De voortdurende vijandigheden tussen de christelijke en de Islamitische wereld beïnvloeden volgens hem de oriëntalisten die zich in het christelijke kamp bevinden. Door hun misvattingen en onwetendheid worden Islamitische samenlevingen steeds in negatieve termen omschreven. Drie jaar later publiceerde hij “ A second critique of English-speaking orientalists”
42
waarin hij beweert dat oriëntalisten na hun afnemende macht in Arabische
landen de Islam enkel probeerden te bestuderen om moslims te overheersen en dat dit dus geen nieuwe perspectieven opleverde. 43
Hoewel veel van zijn werk wel door andere werd ingeleid, was het Said’s Orientalism dat de geschiedschrijving rond het Oosten zou blijven markeren en die de invulling van de term 39
BYINGTON (J.), (ED.), "Orientalism - Introduction.", in: Nineteenth-Century Literary Criticism, , vol. 96. , Gale Cengage,2001. eNotes.com. , http://www.enotes.com/nineteenth-century-criticism/orientalism 40 ABDEL-MALEK (A.), “Orientalism in crisis”, in: MACFIE (A. L.), Orientalism : a reader , New York (N.Y.) : New York university press, 2000, pp. 47-57 41 TIBAWI (A.L.) , “English-speaking orientalists”, Islamic Quarterly 8 , 1,4 ,1964, pp.25-45. 42 TIBAWI (A.L.), ”A second critique if English-speaking orientalists”, Islamic Quarterly 23 ,1, 1979, p.2-5 43 HÜBINETTE (T.), “Orientalism Past and Present: An Introduction to a Postcolonial Critique”, in: Stockholm Journal of East Asian Studies, vol. 13, 2003, pp. 73-74.
22
oriëntalisme voor een groot deel heeft bepaald. Deze “plotse” kritieken tegen oriëntalisten kwamen er niet zomaar. Maxime Rodinson, Harry Oldmeadow en andere onderzoekers hebben ook gewezen op het feit dat de kritieken op Oriëntalisme mogelijk werden gemaakt door belangrijke politieke veranderingen in Europa en Azië. De Iranese revolutie in 1906, de Jong Turken beweging, de neergang van het Duitse, Oostenrijkse, Russische en Ottomaanse rijk, de verspreiding van antikoloniaal nationalisme in vele bezette gebieden en de uiteindelijke dekolonisatie maakte het niet alleen mogelijk om de politieke en militaire structuren van het Europees kolonialisme te bevechten, maar ook de theoretische en ideologische motivaties die de kolonisatie hadden toegestaan. Postkoloniale studies richtte zich op deze problemen, maar ook meer anti-europese en anti-koloniale gevoelens kwamen op de voorgrond.44 Said’s werk kreeg heel wat aanhang, tot op het punt dat zijn aanhangers zich zelf “Saidist”noemen. Hoewel Said’s theorie door heel wat academici positief werd ontvangen, werd hij ook op heel wat punten bekritiseerd. De laatste jaren ontwikkelde er zich steeds meer literatuur die zich expliciet tegen Said’s werk richtte. Één van de meest recente en harde kritieken op Edward Said kwam uit de hoek van Ibn Warraq met zijn boek “Defending the West: A critique of Edward Said’s Orientalism” 45. Hoewel er voordien ook wel al kritieken werden geuit , is dit boek één van de meest uitgebreide argumenteringen tegen Said’s invulling van orientalisme. Tegenstanders van Said zijn dan ook vol lof over dit boek en menen dat dit goed beargumenteerd en gestructureerd werk Said er volledig onderuit haalt. Ibn Warraq heeft er zijn werk van gemaakt om Saids’s fouten van begin tot einde weer te geven. Hij doet dit op een overtuigende manier en gebruikt goed gefundeerde argumenten, iets wat volgens hem Said’s Orientalism duidelijk ontbreekt. Doorheen zijn onderzoek probeert hij de waarden en de geschiedenis van het Westen te verdedigen. Hij noemt de agressieve toon van “Orientalism” “intellectueel terrorisme”. Academici zijn niet meer in staat om kritisch onderzoek te verrichten naar het Oosten zonder racist, imperialist of eurocentrisch te worden genoemd.46 Said zou de waarheid verdraaien en zichzelf meerdere keren tegenspreken. Hij zou volgens Warraq ook onwaarheden verkondigen wanneer hij 44
RODINSON( M.) , The Western Studies and Western Image of Islam, in: Schacht & Bosworth “the Legacy of Islam”, Oxfort, the Clarendon press ,1974, pp. 55-62. 45 WARRAQ (I.), Defending the West : a critique of Edward Said’s Orientalism, Amherst (N.Y.), Prometheus books, 2007, 556 p. 46 Zie Said’s vaak gequoteerde citaat: ‘it is therefore correct that every European, in what he could say about the Orient, was consequently a racist, an imperialist, and almost totally ethnocentric.’ : Said 2003, p. 204.
23
beweert dat op het einde van de zeventiende eeuw de Britten en Fransmannen het oosten van de middellandse zee domineerden, terwijl de Levant nog gedurende lange tijd door de Ottomanen werd gecontroleerd. Hij vindt dat Said enkel de feiten aanhaalt die zijn betoog goed doen uitkomen, maar niet naar het volledige plaatje kijkt. Zo wordt het Oosten steeds maar weergegeven als het slachtoffer van het imperialistisch Westen, terwijl het Ottomaanse rijk gedurende een veel langere periode Egypte, de Balkan, Griekenland enz.. hebben bezet. Moslims bezetten het zuiden van Spanje gedurende meer dan zeven eeuwen, terwijl Westerse dominantie over oosterse of islamitische gebieden van veel kortere duur waren. Elke samenleving heeft zich ooit wel schuldig gemaakt aan imperialisme, maar alleen het Westen wordt met de vinger gewezen. Volgens één van Warraq ‘s “bewonderaars”, Peter Berkowitz, zijn zulke kritieken nodig om eindelijk weer objectief onderzoek te kunnen verrichten rond de Arabische wereld. Door Said zijn werk zou dit namelijk onmogelijk geworden zijn.47 Ook Robert Irwin noemt Said’s werk vaag , slordig en verwarrend, hij vindt het verontwaardigend dat de intellectuele wereld de argumenten van Said ooit serieus heeft genomen. Said’s werk zou vergelijkbaar zijn met een roman. Het is fictief en maakt zelf van zijn behandelde gebieden stereotiepen. Volgend hem kan een ernstig academicus dit werk nooit serieus nemen. 48 Zijn werk zou “a-historisch” zijn en ontbreekt subtiliteit en nuances.49 Bernard Lewis, iemand waar Said zelf ook veel kritiek op uitte,
meent ook dat Said’s boek gebaseerd is op
willekeurige feiten en dat deze niets te maken hebben met de historische werkelijkheid. In meerdere verhandelingen bekritiseert hij al de misvattingen uit Said’s werk en verdedigt hij het kamp van de oriëntalisten.50 “Reading Orientalism: Said and the Unsaid” van Varisco is nog zo’n werk dat Said’s stellingen op het rooster legt. Hij geeft wel toe dat Said’s werk geschreven moest worden en dat men de auteur hiervoor niet moet veroordelen.51 Varisco’s doel is eerder om academici aan te moedigen het debat af te sluiten en zich weer te richten op hun onderzoek zonder zich te laten afschrikken door “de gevaren van “orientalism”.52
47
BERKOWITZ (P.), “Answering Edward Said”, in: Policy Review, juni/juli, 2008 , p. 77 ROBERT (I.), For Lust of Knowing. The Orientalists and their Enemies, London, Allen Lane, 2006, 410 p. 49 MACKENZIE(J.M), Orientalism: history, theory, and the arts, Manchester ,Manchester university press, 1996, p. 35 50 LEWIS (B), “The Question of Orientalism”, in: Islam and the west, Oxford University Press, New York, 1994, pp. 99-118 51 VARISCO (D.M.), Reading orientalism : said and the unsaid , Seattle (Wash.) : University of Washington press, 2007, p 5 52 VARISCO (D.M.), Reading orientalism p. 303 48
24
Volgens Harry Oldmeadow , Mircea Eliade, Warraq, Varisco en vele andere onderzoekers is het ook verkeerd dat de inspanningen en bevindingen van vele orientalisten uit het verleden allemaal onder dezelfde noemer worden geplaatst. Said geeft dezelfde waarde aan het werk van onwetende reizigers, amateur journalisten en academici. Er zijn ook westerlingen die hun best hebben gedaan om vreemde talen te leren, mythen, tradities en kunstwerken in stand te houden. Mensen die oprecht geïnteresseerd waren in het Oosten en die deze samenlevingen en hun cultuur zo goed mogelijk trachtten weer te geven. Het is niet zo dat er nooit oprechte contacten zijn geweest tussen Oost en West. Je mag de positieve motivaties van deze onderzoekers niet verwaarlozen.53
De meest voorkomende kritiek die hem wordt verwijt, is het feit dat hij grote gebieden homogeniseert en veralgemeent, iets wat hij zelf in zijn boek “orientalism” veroordeelt. Hij houdt geen rekening met het meer gediversifieerde beeld die Europeanen hadden over het Oosten en maakt helemaal geen onderscheid in periodes. 54 Hoewel je in sommige literatuur of op bepaalde internetsites nog steeds leest dat Europa tijdens de Middeleeuwen en de vroegmoderne tijd de Ottomanen of de moslims als de incarnatie van het kwaad zagen en dat ze hen afbeeldden als verachtelijke en tirannieke wezens, zijn steeds meer onderzoekers ervan overtuigd dat dit een te simplistisch beeld van de realiteit is. 55 Academici zijn het dan ook niet eens over het feit dat men in de klassieke oudheid al zou kunnen spreken van “Orientalism”. Vitkus zou in “Western Views of Islam in Medieval and Early Modern Europe” bijvoorbeeld poneren dat Oriëntalisme begon in de Middeleeuwen wanneer Europa haar eerste contacten had met de moslims. Andere verbinden het eerder aan de eerste imperialistische ambities in het midden oosten en het moment dat Napoleon in 1798 Egypte binnenviel.56 De rol van oriëntalisme in het kolonialisme kan niet echt ontkend worden, maar je mag het niet gaan overdrijven en een hele discipline veralgemenen. Sommige oriëntalisten hadden
53
OLDMEADOW (H.), “The Debate about Orientalism”, in: Journeys East: 20th Century Western Encounters with Eastern Religious Traditions , world wisdom, Bloomington Indiana, 2004, p. 13 54 Bvb. B.J. Moore-Gilbert, Postcolonial Theory en Sadik Jalal al ‘Azm, “Orientalism and Orientalism in Reverse. Zie: Oldmeadow (H.), The Debate about “Orientalism”, in: Journeys East: 20th Century Western Encounters with Eastern Religious Traditions , world wisdom, Bloomington Indiana, 2004, p 10 55 INGMAR KARLSSON, “The Turk as a threat and Europe’s other”:http://www.nurope.eu/stambul_pics/The%20Turk%20as%20a%20Threat.pdf 56 BLANKS (D.R.) EN FRASETTO (M.),eds., Western Views of Islam in Medieval and Early Modern Europe: Perception of Other., New York, St. Martin's Press,1999, p. 209
25
progressieve eigenschappen, daar waar anderen inderdaad een negatieve rol hebben gespeeld. 57 Het is ook moeilijk te aanvaarden dat alle oriëntalisten zich op illusies en fantasieën baseerden en dat er nooit enige “echte” kennis over het Oosten werd vergaard. Door zijn theorie is het een zeer beladen begrip geworden, zo ver zelf dat het volgens sommige zelf een “vuil woord” is geworden om zich bezig te houden met oriëntalisme. Hoewel sommige kritieken zeker terecht zijn, kan men niet ontkennen dat Said de gangbare invulling van de term “orientalism” heeft bepaald. Hij heeft de academische wereld op heel wat belangrijke zaken gewezen en zijn theorie kan dus niet zomaar afgeschreven worden. De meeste academici die onderzoek verrichten rond het Oosten erkennen dan ook de leerrijke invalshoek van Said’s werk en vinden dat hij de discipline op een positieve manier heeft veranderd. Niettemin hebben de meesten geleerd de bruikbare en positieve aspecten van “oriëntalisme” te gebruiken, maar de veralgemeningen van deze theorie te nuanceren. De basis van zijn theorie houdt nog steeds stand, maar wordt steeds minder letterlijk opgevat. Het klopt dat het “oriëntalisme” een belangrijke rol speelde vanaf het einde van de achttiende eeuw en hoogtij vierde in de negentiende eeuw. Stereotiepe en exotische beeldvorming over het Oosten fascineerde heel Europa en gaven inspiratie aan heel wat kunstenaars en romanschrijvers. Schrijvers van romanverhalen zoals Lord Byron haalden inspiratie uit werken over het Oosten om de details over het landschap en de kledij van hun verhalen te perfectioneren. Tegelijkertijd kreeg de romantische nadruk op vrijheid ook een politiek kantje en uitte hun werken de wens om de Oosterse tiran van de troon te stoten. 58 Of dit echter ook kan doorgetrokken worden naar de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw is de vraag. In dit onderzoek zal er dan ook gekeken worden naar welke aspecten van deze theorie kunnen kloppen voor de onderzochte reisbeschrijvingen en welke aspecten van zijn theorie genuanceerd moeten worden.
In onderzoek rond de contacten tussen Europeanen en niet-Europeanen wees Urs Bitterli in zijn belangrijk werk “Cultures in conflict” op de moeilijkheden in het beoordelen van iemands 57 58
VARISCO (D.M.), Reading orientalism,p.101, 303 BYINGTON (J.), (ED.), "Orientalism - Introduction.", in: Nineteenth-Century Literary Criticism, , vol. 96. , Gale Cengage,2001. eNotes.com.
26
cultuur. Omdat onderzoekers overgeleverd zijn aan de getuigenissen van de “overwinnaars”, is het moeilijk om zich een correct beeld te vormen over andere culturen. Stereotiepen bepalen al te vaak onze houding tegenover andere samenlevingen. Hij vraagt zich in navolging van Edward Said59 dan ook af of het wel mogelijk is om andere culturen te begrijpen en te representeren.60 Zijn onderzoek situeert zich vooral in het gebied van de mentaliteitsgeschiedenis. Ook hij werkte met reisverslagen, maar dan voornamelijk over gekoloniseerd gebied.61 Hij probeert ook andere regio’s zoals China in zijn onderzoek te betrekken, maar heeft het niet echt over het Ottomaanse rijk of de moslimwereld. In zijn studie onderscheidde hij drie basistypes in de relaties voor de ontmoeting tussen Europeanen en niet-Europeanen: het oppervlakkig contact, het conflict of de botsing en de intense relatie. Deze types komen natuurlijk nooit expliciet naar voor, maar zijn complexer naar gelang tijd, plaats en mentaliteit van de deelnemers. Bitterli wijst er echter ook op dat deze types enkel voor de pre-industriële periode dienen. In zijn studie toont hij aan dat de Europeaan zijn veroveringen en brutaliteit rechtvaardigde door de andere als inferieur en barbaars af te schilderen. Vanuit een gevoel van etnocentrisme en eurocentrisme moest de cultuur van het gekoloniseerd gebied vervangen worden door de Europese. Europeanen geloofde dat andere volkeren primitiever waren, maar dat ze een imperfecte weergave waren van de Europese norm. Er waren vier verschillende stadia van beschaving en uiteindelijk was het ook voor de andere mogelijk om tot hetzelfde “beschavingsniveau” te behoren. Deze ideeën stemmen vooral overeen met de 18e eeuwse ideeën over de maakbaarheid van de mens, maar ze bleven doorleven tot in de 19e-20e eeuw.62 Taboes uit de eigen cultuur werden gebruikt om de andere volkeren en hun samenleving te beschrijven. Ze kregen tegengestelde waarden toegeschreven. Een voorbeeld hiervan is kannibalisme. Als de andere als iets “positief” werd beschreven, was het in de vorm van een exotisch discours, maar in de meeste gevallen werd hun “anders-zijn” niet erkend of gerespecteerd. Bitterli beweert dat een foute representatie van de andere wijdverspreid was tijdens de vroegmoderne tijd. De Europeaan had het over “bloeddorstige turken”, kindermoordende
59
Said (E.) Orientalism, p. 272 BITTERLI (U.), Cultures in conflict : encounters between European and non-European cultures, 1492-1800, Cambridge, 1993, p. 7, 15 61 BITTERLI (U.), Cultures in conflict p. 4 62 BITTERLI (U.), Cultures in conflict p. 7-8 60
27
joden, enz. Volgens hem ging xenofobie zelf zo ver dat hij zich de vraag stelt of de meerderheid van de bevolking niet geclassificeerd kon worden onder de noemer van onze moderne psychologische term: “autoritaire persoonlijkheid.” 63 Volgens hem zou het tot in de 18e eeuw duren voor er culturen werden beschreven zonder etnocentrische moralisaties . Appreciatie voor de diversiteit van de andere was volgens hem tijdens de vroegmoderne periode dus voor een groot deel afwezig . Hij ziet Herder als één van de eerste die verschillende culturen bewonderde en de uniekheid van een samenleving, de geest van een samenleving respecteerde.64 Hoewel Bitterli heel wat juiste zaken aankaartte, wordt het idee van de intolerante vroegmoderne Europeaan steeds meer tegengesproken. Zoals hierboven al eens werd vermeld menen academici steeds meer dat er een meer gediversifieerde houding van de Europeaan tegenover de andere bestond. In het geval van beeldvorming en contacten met het Ottomaanse rijk zal uit heel wat onderzoek blijken dat Bitterli’s standpunt gemakkelijk weerlegd kan worden en dat er veel meer nuances bestonden in de representatie van de andere,wanneer je rekening houdt met de context en soorten contacten van beide partijen.
Uit onderzoek van geschriften merken academici op dat men in de 16e eeuw met gemengde gevoelens keek naar de Turken. In sommige teksten kregen ze positieve eigenschappen zoals “eenheid”, “loyaliteit”, “ridderlijkheid”, “tolerantie”, en werden ze geprezen voor de goede organisatie van hun leger. Anderzijds werden ze ook afgebeeld als “barbaars”, “tiranniek”, “onbeschaafd”, “heidens” en werden ze gezien als vijanden van het christendom. In het algemeen werden ze gerepresenteerd als het tegengestelde van de christelijke en Europese doctrine. Zelf eigenschappen zoals “goede krijgsheren” en “dappere vechters” werden afgewisseld met beschrijvingen zoals “duistere krijgers”, “woestelingen” en “vijanden van god”. 65 De renaissance periode was dus zowel gefascineerd als bedreigd door het Ottomaanse rijk. Enerzijds waren het duistere, diabolische wezens, maar anderzijds kregen ze lof over hun politieke en militaire organisatie. Er bestonden wel positieve contacten tussen christenen en moslims, maar de meeste beschrijvingen over Ottomanen bleven negatief.
63
BITTERLI (U.), Cultures in conflict p. 8-10 BITTERLI (U.), Cultures in conflict p. 13 65 Sıla Şenlen (S.), Richard Knolles’The Generall Historie of the Turkes as a Reflection of Christian Historiography p. 382 64
28
Positieve aspecten die aan de Ottomanen werden toegeschreven waren niet bedoeld als lofbetuiging, maar om de christenen te bekritiseren. De christenen zouden onsuccesvol zijn net omdat ze niet verenigd waren, zichzelf bekampten en in religieuze opvattingen verschilden.66 Deze manier van zelfkritiek zal ook in latere werken aanwezig zijn.67
Het boek “vreemd volk” dat door Hendrix en Hoenselaars werd samengesteld, gebruikt in haar analyses voornamelijk de Hollandse kijk op “vreemdelingen”. Hoewel het dus niet meteen dezelfde nationaliteiten als dit onderzoek behandelt, bevat dit werk toch een interessante verzameling papers die ook voor dit onderzoek interessant kunnen zijn. In het deel “Xenofobie en xenofilie in historisch perspectief” behandelt de auteur Harald Hendrix de manier waarop Holland “vreemd volk” percipieerde. Hendrix beschrijft hier dat in het midden van de zeventiende eeuw het populair werd om schilderijen van “turkse hoofden” in huis te halen. Vreemdelingen werden steeds meer een object van fascinatie. Hoe meer men in contact kwam met deze cultuur, hoe meer denkbeelden er zich over dit “vreemd volk” voordeden. Dit zou volgens Hendrix ook gepaard gaan met de reflectie over eigen identiteit en de identiteit van de andere. 68 In de inleiding maakt Hendrix ons ook bewust van de gevaren van onderzoek rond beeldvorming. Hij maakt duidelijk hoe de waarnemingen van reizigers vaak gestuurd werden door vaste denkkaders en hoe het beeld van de andere sterk vanuit de eigen identiteit werd opgevat. Mensen willen hun eigen plaats in de wereld bepalen. Hierdoor zeggen uitspraken over vreemdelingen vaak meer over de eigen identiteit dan over de andere. Men wil alles in categorieën plaatsen om de wereld te begrijpen, en zo ontstaan stereotypen. 69
Nu zal ik proberen een beeld te geven van de verrichtte onderzoeken die zich voornamelijk hebben toegespitst op de representatie van het Ottomaanse rijk door de Engelsen en door de Fransen .
66
SILA ŞENLEN (S.), Richard Knolles’The Generall Historie of the Turkes as a Reflection of Christian Historiography ,p. 389 Cfr.infra 68 HENDRIX (H.) EN HOENSELAARS (T.) eds., Vreemd volk,p. 1-2 69 HENDRIX (H.) EN HOENSELAARS (T.) eds., Vreemd volk,p.12 67
29
Britten en beeldvorming The english image of the ottoman empire 1580-1710
70
van Brandon H. Beck is een
thesisonderzoek dat een deel overlapt met mijn onderzoeksgebied. Dit werk is een mooi voorbeeld van een onderzoek rond beeldvorming dat nog niet beïnvloed was door Saids theorie over het oriëntalisme. Voor zijn onderzoek gebruikte hij reisbeschrijvingen, maar ook andere literaire genres. Beck maakt enkele belangrijke opmerkingen zoals het feit dat reisbeschrijvingen eerder het beeld waren van een persoonlijke mentaliteit en intellectualiteit,dan dat ze de afspiegelingen waren van de waarheid. Hij maakte de belangrijke opmerking dat reisbeschrijvingen meer een reactie waren op de werkelijkheid dan de echte realiteit. Hij merkte ook op dat er veel inconsistenties waren in de uitspraken van reizigers. Engelse schrijvers hadden tegen de zeventiende eeuw wel al heel wat vooroordelen overboord gegooid, maar beschreven de Ottomanen voornamelijk in termen van militaire discipline, willekeurige heerschappij en slavernij. Hoewel het militaire een belangrijke rol speelde, erkende ze ook positieve eigenschappen van het Ottomaanse beleid zoals de financiering van liefdadigheidswerk. Het rijk werd gezien als een tirannie, maar het was wel in staat dingen te hervormen. De Ottomanen waren hun handelspartner en werden als dusdanig wel aanvaard.
71
In zijn verdere conclusie meent hij ook dat
handel en curiositeit de
belangrijkste drijfveer waren achter de contacten met het Ottomaanse rijk. Er waren enkele ruimdenkende reizigers, maar men kon ze geen kosmopolieten noemen. 72 Hij heeft het niet over imperialistische motieven, oriëntalistische discours of identiteitsvorming. Dit zijn onderwerpen die meer nadruk gingen krijgen nadat Saids werk al een bredere ingang had gevonden. Voor de periode die mij in zijn onderzoek interesseerde, maakte hij wel enkele belangrijke opmerkingen en conclusies, maar het grootste deel van zijn werk is vrij beschrijvend en gaat eerder over de historische contacten tussen beide gebieden. Dit is vaak het geval bij vroegere studies rond beeldvorming. Hij gaat niet echt op zoek naar de verschillende betekenissen van zijn bronnen, hij probeert ook niet tussen de regels te lezen of na te 70
BECK (B. H.), The English image of the Ottoman Empire, 1580-1710, Ann Arbor (Mich.), University microfilms international,1979, xxi + 348
p. 71 72
BECK (B. H.), The English image of the Ottoman Empire, p. 314-315 BECK (B. H.), The English image of the Ottoman Empire, p. 310
30
denken over achterliggende gedachtegangen. De inhoud van de reisbeschrijvingen worden gesynthetiseerd en daar stopt het.
In “Britons in the ottoman empire 1642-1660” van Daniel Goffman wordt er gekeken naar een tijdperk die de periode van mijn onderzoek vooraf gaat. Aangezien periodes in elkaar voortvloeien en tijdsafbakeningen vaak kunstmatig zijn, is het toch ook interessant om onderzoek hieromtrent na te kijken. Goffman wees ook op het probleem dat in “cross-cultural history” één cultuur vaak de bovenhand krijgt en positief wordt gerepresenteerd, terwijl de andere als iets obscuur wordt afgebeeld. Ook hij meent dat dit vooral het geval is bij studies die westerse geschiedenis schrijven over westerse ontmoetingen met andere gebieden. Vaak zijn het de Europeanen die deze ontmoetingen schetsten en een eenzijdig verhaal vertelde. De niet-Europese beschavingen worden dan vaak als obscure, machteloze volkeren afgebeeld. In het geval met de Britse beeldvorming over het Ottomaanse rijk zou dit niet anders zijn. De Britten waren dynamische dominante beschaving tegenover de slome aftakelende Ottomanen.73 Hij geeft kritiek op de Engelse historiografie en spreekt van “het chauvinisme in de Engelse geschiedschrijving”. Hierin zou het imperialistisch discours vaak centraal staan. De gebieden die Engeland wél kon veroveren staan in de verf. De nadruk lag steeds bij Engeland en de Engelsen. Zelf wanneer historici zoals Bailyn en Morgan ook de kolonies probeerden te betrekken in het verhaal en zo “niet-Engelse” groepen hun standpunt te tonen, dan nog meent Goffman dat de suprematie van de Engelsen bleef primeren. Ook hier werd namelijk de Britse overwinning centraal gezet.
74
Wanneer
onderzoek wordt gedaan naar de verschillende culturen in het Britse rijk worden deze volgens hem steeds verstikt door “anglocentrisme”75. In de buitenlandse context vaak wordt Engeland vaak gezien als de verpersoonlijking van het imperialisme, toch meent hij dat men moet oppassen met dit idee door te trekken naar de periode voor de 19e eeuw. De Engelsman die gedurende de 17e eeuw als handelaar of ambassadeur naar het Oosten trok, stond voor een machtige en grote Ottomaanse staat. Het was de Engelsman die zich moest aanpassen aan de Ottomaanse politiek en normen en
73
GOFFMAN (D.), Britons in the Ottoman Empire, 1642-1660, Seattle (Wash.) : University of Washington press, 1998, p. ix GOFFMAN (D.), Britons in the Ottoman Empire, p. 6-7 75 GOFFMAN (D.), Britons in the Ottoman Empire, p. 9 74
31
niet omgekeerd. Het is moeilijk te geloven dat in deze context de Engelsman als imperialist kan worden bestempeld.76 Er is weinig bewijs dat de Engelsen in die periode veel invloed hebben nagelaten op het Ottomaanse rijk, maar veel individuen die in het Ottomaanse rijk hadden verbleven, werden hier wel door veranderd. Het had hun gedrag gewijzigd en soms zelf hun manier van denken over de wereld en hun plaats binnen deze wereld. Volgens Goffman beginnen historici steeds meer de nadruk te leggen op de Engelsman die heel wat diverse mensen ontmoette en dat deze ontmoetingen niet noodzakelijk leidde tot de “overwinnende, koloniserende Brit”. Niet iedereen was zo gemakkelijk te “breken”.
77
De
interactie tussen verschillende mensen in de mediterrane ruimte staat centraal.78 Het is dus niet alleen interessant te kijken hoe imperialistische landen hun invloed uitoefende op andere gebieden, maar ook hoe andere hen beïnvloeden. Dit doorbreekt ergens het beeld van de absolute suprematie. Uit zijn onderzoek meent hij dat de Engelsman en andere West-Europese reizigers door hun contacten met de Ottomaanse samenleving meer begonnen open te staan voor verschil. Ze mengden zich in de diversiteit van het Ottomaanse rijk,legden er diplomatieke netwerken en maakten gebruik van de bestaande structuren. Ze gebruikte de bestaande orde in het rijk om zich naar voor te schuiven. Volgens Goffman zou dit ook voor hun latere successen in Azië zorgen.
79
Voor zijn onderzochte
periode zou de Engelsman dus nog niet als de imperialst kunnen worden afgeschilderd, maar zouden deze reizigers wel op zo een manier worden veranderd dat de contacten met het Ottomaanse rijk hen wel in hun toekomstige imperialistische doeleinden zouden beïnvloeden en hun visie over de wereld zou veranderen.
Het onderzoek die het dichtst bij mijn eigen onderzoek aanleunt is dat van Gerald MacLean. In “The rise of oriental travel”80 vertelt hij het verhaal van vier 17e eeuwse Engelsmannen die naar het Ottomaanse rijk hebben gereisd. Ook MacLean concludeerde hieruit dat deze mannen veel zaken uit het Ottomaanse rijk bewonderden. De multiculturele sfeer, de levensstijl, het Ottomaanse systeem, het zijn allemaal zaken die positief beschreven werden.
76
GOFFMAN (D.), Britons in the Ottoman Empire, p. 3 GOFFMAN (D.), Britons in the Ottoman Empire, 1642-1660, Seattle (Wash.) : University of Washington press, 1998, p 8 78 GOFFMAN (D.), The Ottoman empire and early modern Europe, Cambridge, Cambridge university press, 2003,p. 6-7 GREENE (M.), A shared world: Christians and Muslims in the early modern Mediterranean, Princeton University Press , 2002, 248p 79 GOFFMAN (D.), Britons in the Ottoman Empire,p. 221 80 MACLEAN (G.), The rise of oriental travel : English visitors to the Ottoman Empire, 1580-1720, Basingstoke : Palgrave, 2004, xxi + 267 p. 77
32
Hoewel de reizigers allemaal vanuit een heel verschillende achtergrond kwamen, ziet MacLean dat “de andere” niet werd afgebeeld als het absolute tegenbeeld van de Engelsman. De manier waarop de Ottomaanse “andere” werd beschreven, varieert heel sterk, en allen vonden ze wel zaken interessant. Met dit werk wil de auteur aantonen dat de houding tegenover de Ottomanen dus niet uniform negatief of veroordelend was. Hiermee wil hij Saids stelling nuanceren. Wanneer we weten dat de befaamde Richard Knolles de Ottomanen als “het terreur van de wereld” beschreef en dat hij heel wat volgelingen had, moeten we er niet van uit gaan dat al zijn tijdgenoten op diezelfde manier dachten. Engelsen verlangden naar dezelfde rijkdom en grootsheid van de Ottomaanse cultuur. MacLean meent ook dat er juist veel interesse en fascinatie was voor het Ottomaanse leger en dat de Engelsen zich niet hoefden bedreigd te voelen. Handelscontacten werden als iets positief gezien, aangezien het ook voor de Engelsen een manier was om zich te verrijken. Hij ziet net als Nabil Matar dat het leven in de Levant heel aantrekkelijk was voor de Engelsen en dat het leven daar hen voorgoed had veranderd. Velen bleven er en diegene die er maar kort waren gebleven waren erg onder de indruk. 81 In zijn boek “ Looking east”82 zet MacLean zijn onderzoek naar het Ottomaanse rijk verder. Hij onderzocht hoe de Engelsen uit de late 17e eeuw dachten over de Ottomanen en hoe ze wisten wat ze wisten. Hij probeert ook te kijken naar waarom de vroegmoderne Engelsman op een bepaalde manier over het Ottomaanse rijk nadacht. Dit zijn betekenisvolle vragen in een periode waarin de Engelsen hun eigen rijk uitbouwden en hun plaats zochten in de wereld . De auteur is ook nieuwsgierig naar de attitude van de Ottomanen tegenover de Engelsen, maar beseft dat dit moeilijker te onderzoeken valt aangezien heel wat Ottomaanse bronnen wegens de taalbarrière nog niet onderzocht zijn.
83
Niettemin zijn er enkele
geleerden die belangrijke vooruitgang hebben geboekt in dit studiegebied.
84
MacLean zelf
beschrijft de eerste contacten tussen de Engelsen en de Ottomanen als “mutual fear”.85 Er waren heel wat vooroordelen die langs beide kanten weggewerkt moesten worden. Zo werden Europeanen over het algemeen beschreven als “Franken” en werd er weinig 81
MACLEAN (G.), The rise of oriental travel p.XIII-XIV MACLEAN (G.), Looking East : English writing and the Ottoman Empire before 1800. , Basingstoke, Palgrave Macmillan, 2007, xiii + 300 p 83 MACLEAN (G.), Looking East, p. ix-xi 84 Cfr. infra 85 MACLEAN (G.), Looking East, p. 47 82
33
onderscheid gemaakt tussen de verschillende nationaliteiten. Heel wat reizigers beschreven in hun verslag bijvoorbeeld dat wanneer ze in Istanbul of Izmir toekwamen, ze stenen naar hun hoofd kregen of gevangen genomen werden. Niettemin geloofd MacLean dat de meer geschoolde moslims meer over het christendom wisten, dan omgekeerd. Christenen werden gezien als gelovigen van het boek en werden daarom getolereerd. Dit was in Europa niet het geval. Moslims en Joden kregen er niet dezelfde behandeling. Er bestonden ook tekeningen van Europeanen die door ottomanen en moslims vervaardigd waren. Hierin kon de Europeaan zowel positief als negatief worden afgebeeld.86 In de eerste hoofdstukken worden de voorzichtige toenadering en contacten van de Engelsen tot het Ottomaanse rijk behandeld om in de laatste hoofdstukken over te gaan op een latere periode waarin het Britse rijk zichzelf als gelijke, en soms zelf superieur, aan de Ottomanen zag. MacLea meent ook hier dat Saïds kritiek in “Oriëntalism” weinig betrekking heeft op de studies die de periode voor de Europese expansie behandelen. Zijn analysemethode zijn volgens hem maar voor een deel relevant om de attitudes van de vroegmoderne periode te begrijpen. 87 De Engelsen waren iets later dan de Fransen in het ontdekken van de Ottomaanse wereld, maar volgens de auteur zou de Ottomaanse invloed op de Engelse cultuur toch vrij belangrijker geweest zijn. Hij meent dat gedurende de vroegmoderne tijd de islam in Europa over het algemeen negatief werd gepercipieerd. De kruistochten en het verlies van het Byzantijnse Constantinopel hadden een slechte nasmaak nagelaten en angst voor mosliminvasies waren wijd verspreid. Het feit dat de Ottomanen gedurende de 16e eeuw met veel moeite uit Europa werden gehouden en ze beetje bij beetje terrein aan de oostelijke kant van de middellandse zee wisten te veroveren, bevestigde deze negatieve gevoelens alleen maar. Door de grote gebiedsuitbreiding van het Ottomaanse rijk werden moslims vaak geïdentificeerd met de Ottomanen en beschreven met het woord “turken”. Raciale en etnische eigenschappen deden er niet toe, het woord “moslim” zou gelijk beginnen te staan met “turk” en omgekeerd.88
86
MACLEAN (G.), Looking East p. 47-55 MACLEAN (G.), Looking East p., ix-xi 88 MACLEAN (G.), Looking East, p 1. 87
34
Volgens MacLean zouden zelf de Engelsen die ver weg stonden van de Ottomaanse dreiging , schrik hebben gehad dat het christelijke geloof aangevallen werd en dat men waakzaam moest zijn. Het gevoel van “Christen- zijn” betekende dat men deel uitmaakte van een grotere wereld en aangezien de christenheid bedreigd werd , werden ook zij bedreigd. Tegen het midden van de zestiende eeuw hadden vreemde en beangstigende fantasieën over de moslims en de Ottomanen de geesten van vele mensen beïnvloed. Zo geloofden ze bijvoorbeeld dat de driehoekige vorm en de zeven heuvels van Constantinopel een symbolisch bewijs waren van de duivelse aard van de Ottomaanse heerschappij. Gedurende de zeventiende eeuw bleven deze vijandelijke gevoelens wel voortbestaan, maar zouden ze vermengd worden met een bredere fascinatie voor de Ottomaanse cultuur. Dankzij de toenemende informatie zouden de Engelsen zichzelf en hun natie steeds meer gaan vergelijken met dit grootse moslimrijk. 89 Toen Engeland tijdens de zeventiende eeuw zijn eerste stappen in de international wereld zette, leken de Ottomanen dus enerzijds de grote vijand van het christendom, maar anderzijds was hun grote rijkdom, uitgestrekt gebied en sterk leger iets waar ze naar opkeken. MacLean onderzocht allerlei literaire bronnen om hier uit te concluderen dat de fascinatie voor het Ottomaanse rijk de Engelsen hun eigen identiteit sterk had beïnvloed en een rol speelden in de ontwikkeling van hun eigen imperiale verlangens. Hoewel in Engeland zelf het Ottomaanse rijk niet steeds positief werd omschreven, was het mediterrane gebied een plaats waarin uitwisseling en dialoog dominant waren. In Engeland zelf waren er allerlei manieren om kennis te vergaren over het Ottomaanse rijk. In de hogere klassen was het bijvoorbeeld heel populair om exotische schilderijen, tekeningen of gravures van “Turkse hoofden” te hebben.90 Er was ook veel interesse in Oosterse tapijten, stoffen en Ottomaanse kledij. Voor de hogere klassen werd het al in de zestiende eeuw een mode om Ottomaanse goederen te bezitten.91 Naar gelang de handel tussen Engeland en het Ottomaanse rijk intensiever werd, konden Engelsen de Ottomanen niet meer enkel in functie van hun godsdienst zien, maar dacht men meer en meer aan oosterse goederen, economische belangen en een eigen oosters rijk. 92 Een andere
89
MACLEAN (G.), Looking East,p2 MACLEAN (G.), Looking East, p.28 91 MACLEAN (G.), Looking East, p.34-44 92 MACLEAN (G.), Looking East ,p. 44-45 90
35
belangrijke beïnvloeding vanuit het Ottomaanse rijk was de import van koffie en koffiehuizen rond 1650. De link met dit gebied bleef lang voortbestaan, aangezien vele koffiehuizen namen hadden zoals “het Turks hoofd”. 93Vanaf de zeventiende eeuw werd de kennis over het Ottomaanse rijk ook nog eens gestimuleerd door de talrijke geschriften die hierover gepubliceerd werden. Het besproken werk van Richard Knolles is hier een belangrijk voorbeeld van. Fictieve literatuur, gedichten en toneelstukken waarin het Oosten een rol speelde, volgde al gauw. Negatieve afschilderingen van “de Turken” kwamen vooral van de kant van auteurs die nooit een voet in het Ottomaanse rijk hadden gezet en die de moslims nog steeds als de terreur afbeeldde. De mensen waren echter ook geïnteresseerd in wat er “echt” gebeurde in het Ottomaanse rijk.94 Het is dus duidelijk dat de Ottomaanse cultuur gedurende de vroegmoderne tijd een belangrijke invloed heeft gespeeld in de Engelse wereld.
De Engelsen benijdden de imperiale macht der Ottomanen. Gedurende de zestiende tot de achttiende eeuw wouden ze dezelfde macht bereiken als de Ottomanen. Een combinatie van tegenovergestelde gevoelens konden hier gemakkelijk mee gepaard gaan: bewondering en verachting, angst met fascinatie, verlangen en afstoting. Deze ambivalente gevoelens verklaart hij door zijn begrip “imperial envy”. Het is ook dankzij hun contacten met het Ottomaanse rijk dat Engeland een serieuze macht kon worden in de middellandse zee, dat ze kon concurreren met andere Europese machten en dat ze uiteindelijk haar eigen imperiale ambities kon vervullen. Stilletjes aan begonnen ze zich ook meer op gelijke voet te stellen. Wanneer Mehmed IV in 1683 zijn leger uit Wenen moest trekken en het verdrag van Karlowitz in 1699 werd getekend, dat een halt toeriep aan de expansie van het Ottomaanse rijk in Europa , zorgde er voor dat hun rol van angstaanjagende en imposante vijand had afgedaan. Hoewel historici tegenwoordig betwijfelen of men in die periode kan spreken van aftakeling van het Ottomaanse rijk, toch lijkt het er op dat zeventiende en achttiende eeuwse Engelsmannen dankzij hun groeiend belang op wereldniveau, zichzelf steeds meer als gelijken, of zelf superieur, begonnen te zien. Zoals voordien al werd beschreven werden er gedurende die periode heel wat parallellen getrokken tussen beide samenlevingen. Op dat ogenblik begon 93 94
MACLEAN (G.), Looking East, p. 58-59 MACLEAN (G.), Looking East, p. 56-57
36
imperiale “trots” de plaats in te nemen van de imperiale afgunst. Gedurende de achttiende eeuw komen er dan ook steeds meer neerbuigende opmerkingen over het Ottomaanse rijk. Van de reizigers die ik zal bespreken noemt hij hier ook Paul Rycaut en Aaron Hill als voorbeeld.95 In zijn bespreking van Paul Rycaut beschrijft MacLean een passage waarin Rycaut zijn visie geeft over het Ottomaanse imperialisme. Hierin meent Rycaut dat de uitbreiding van het Ottomaanse rijk niet kon blijven duren, aangezien hun geloof aan rede ontbrak en hun leger uitgeput was.96 De achtiende eeuw was volgens MacLean een periode waarin de verhoudingen tussen de Engelsmannen en de Ottomanen vergeleken met de zestiende eeuw, enorm waren veranderd. Wanneer ze naar het Oosten keken, zagen ze een belangrijke bondgenoot tegen het Spaanse rijk en een belangrijke handelspartner. In de uitgestrektheid en organisatie van het rijk, de luxegoederen en het model van samenleving zagen ze hun eigen verlangens naar een groot rijk. Niettemin bleven er nog steeds negatieve opmerkingen over hun godsdienst en verwerpelijk gedrag. Daarom vindt MacLean het gepast om te spreken van afgunst .97
95
MACLEAN (G.), Looking East, p. 245-246 MACLEAN (G.), Looking East, p. 60 97 MACLEAN (G.), Looking East , p. 61 96
37
De Fransen en beeldvorming Onderzoek naar Franse representatie van het Ottomaanse rijk begon iets vroeger dan onderzoek naar de Engelse beeldvorming. Pierre Martino’s werk, L'Orient dans la littérature française au XVIIe et au XVIIIe siècle98 kan hier als een pionier beschouwd worden. In dit werk bestudeerd hij de Franse percepties over het Oosten aan de hand van allerlei literaire genres: de tragedie, de roman, de satire enz. Hij kijkt ook naar welke rol het Oosten in de mode en de kunst heeft gespeeld. Met het Oosten bedoeld hij meteen ook heel Azië, wat dit werk een zeer ambitieus maakt. Het eerste deel van zijn werk gaat over de “bestaande kennis” over het Oosten. Daarin vermeld hij de reizigers en hun beschrijvingen. In het begin van de zeventiende eeuw zouden volgens hem romans over het Oosten weinig voorkomen en ook weinig exotische elementen bevatten. 99Dit verklaart hij door het feit dat er weinig bronnen over het Oosten bestonden. Vanaf 1660 zou dit volgens hem veranderen. Vanaf deze periode zouden steeds meer reizigers afzakken naar het Oosten en hier informatie over leveren in hun verslagen. 100Hij ziet reisverslagen dus eerder als een bron van kennis, dan als een bron voor representatie van de andere. Hij meent dat de reizigers uit die periode ook betrouwbaar waren dankzij hun hogere graad van scholing en hun langere verblijf in het gebied. Volgens Martino konden ze hierdoor de zaken juist interpreteren. Zelf “delicatere” zaken zoals de godsdienstbeschrijvingen werden volgens hem beschreven alsof ze de dogma’s van hun eigen godsdienst schetsten. 101 Er is niet echt een onderwerp in de reisbeschrijvingen waarin hij opmerkt dat deze misschien eerder fantasieën of overdrijvingen waren.
Wanneer hij het over de vrouwen in
reisbeschrijvingen heeft, herhaalt hij gewoon de beschrijvingen alsof ze waar zouden zijn. Hij ziet hoe harems een belangrijke rol zouden gaan spelen in de exotische taferelen van de achttiende eeuwse romans, maar ziet de reisbeschrijving eerder als waarnemer en niet als de aanstoker van deze fantasieën. Hij ontkent niet dat er misschien fouten of overdrijvingen in stonden, maar hij vindt het niet nodig om na te gaan welke onwaarheden in de reisbeschrijvingen stonden, aangezien de lezers uit de zeventiende en achttiende eeuw dit 98
MARTINO (P.), l’orient dans la littérature Française au 17 et 18ème siècle, Paris, Hachette, (dissertation doct. lettres), 1906, 378 p. MARTINO (P.), l’orient dans la littérature Française au 17 et 18ème siècle, p. 28-29 100 MARTINO (P.), l’orient dans la littérature Française au 17 et 18ème siècle, p.45 101 MARTINO (P.), l’orient dans la littérature Française au 17 et 18ème siècle, p. 65 99
38
ook niet deden. Reisbeschrijvingen zouden de eerste literaire bron worden voor de beelden die zich rond het Oosten vormden, en dit is alles wat telt. Dat reisbeschrijvingen ook een bron zijn voor de studie van representatie en exotische taferelen lijkt hij niet echt op te merken. Wat hij wel inziet is het feit dat reisbeschrijvingen zich schuldig maakten aan veralgemeningen,102iets wat we echter ook over zijn werk kunnen zeggen. Hij maakt wel een onderscheid tussen Chinezen, Indiërs, Perzen en Turken, maar praat de ene keer over de ene, dan weer over de andere, zolang het maar in zijn relaas en argumentatie past. Hij maakt geen duidelijke analyse van de gebieden afzonderlijk. De interesse voor de Ottomanen was dezelfde als de interesse voor de Chinezen. Uit de rest van zijn onderzoek concludeerde hij dat het Oosten een exotisme was, maar hij ziet er vooral de positieve kant van in. De negatieve beschrijvingen over het Oosten horen ook bij dit exotisme. Hij veroordeelt deze zaken niet. Door de groeiende interesse in het Oosten toonde Europa namelijk dat ze open stond voor de andere.103 Het feit dat dit werk in 1906 werd geschreven, verklaard enigszins waarom Martino weinig kritiek uitte op deze “belangstelling” voor het Oosten. Frankrijk had toen zelf nog kolonies en zelfkritiek was toen nog niet aan de orde van de dag. Martino linkt dit exotisme niet aan een neerbuigende attitude van de Fransmannen tegenover een minderwaardig Oosten, maar aan de interesse voor “de andere.” Het is niet nodig om de Fransman toen al als de gedoodverfde imperialist af te schilderen, maar enige kritische opmerkingen bij de populariteit van dit oosters exotisme had wel gemogen. “The Turk in French History, Thought, and Literature (1520-1660)”104 van Clarence Dana Rouillard is nog een voorbeeld van de vroege werken die zich bezig hielden met de beeldvorming van de Fransen over het Ottomaanse rijk. In tegenstelling tot Martino gebruikt Rouillard de reisbeschrijving wel als een bron van representatie over de andere. Daar waar Martino beweerd dat er voor 1660 niet genoeg reisbeschrijvingen aanwezig waren als bron voor het Oosten, werd net deze periode Rouillard ‘s studiegebied.
102
MARTINO (P.), l’orient dans la littérature Française au 17 et 18ème siècle,p. 74 MARTINO (P.), l’orient dans la littérature Française au 17 et 18ème siècle, p 362-363 104 ROUILLARD ( C.D.), The Turk in French History, Thought, and Literature (1520-1660). Paris, Ancienne Librairie Furne Boivin & Cie, 1940, 700p. 103
39
In haar onderzoek merkte ze een evolutie in de manier waarop de Ottomanen in Franse reisbeschrijvingen gepercipieerd werden. Van de zestiende naar de zeventiende eeuw toe nam de tolerantie toe en begon men vroegere vooroordelen steeds meer te relativeren. Zij spreekt over “un esprit philosophique” .105 Hoewel negatieve gedachten die afstamden uit de middeleeuwse kruistochten niet verdwenen, werd “de Turk” niet steeds gezien als een “ongelovige” of “heiden”.106 Fransen toonden op heel wat momenten bewondering voor deze samenleving en gebruikten deze positieve aspecten om hun eigen maatschappij te bekritiseren. In een tijd van godsdienstoorlogen werd de tolerantie van het Ottomaanse rijk geprezen.107 Zelf de superioriteit van de christenen werd betwijfeld door te poneren dat moslims ijveriger waren in hun gebeden, vasten en aalmoezen. 108 Deze zaken hielpen in het creëren van een soort zelf-kritiek. Niettemin bleef de rol van “terreurzaaier” toch de favoriete manier om “de Turk” in de literatuur te omschrijven. Sommige academici uit het begin van de 20e eeuw zouden beweerd hebben dat men voor de 18e eeuw en de publicatie van Galland zijn “duizend en één nachten” niet kon spreken over oosters exotisme. Europa had namelijk al sinds de kruistochten contact met het MiddenOosten, waardoor dit gebied niet meer vreemd of exotisch was. Deze gedachtegang wordt door de meeste hedendaagse onderzoekers tegengesproken en ook Rouillard vond dat men in de zestiende en zeventiende eeuw al kon spreken van een “Oriëntalistisch exotisme.” De Fransen werden namelijk steeds nieuwsgieriger naar dit gebied en dit ging gepaard met weelderige en exotische taferelen.109 Hoewel ze deze bevindingen in een vrij vroege periode maakten, zullen ze later ook door andere academici bevestigd worden. Hoewel het tijdperk dat Rouillard onderzocht niet overeenstemt met mijn periode, was het wel de voorloper ervan en daarom zeer nuttig om de attitudes van “mijn” eigen reizigers beter te begrijpen.
Een recentere studie rond Franse beeldvorming en het Ottomaanse rijk is die van Michael Harrigan en zijn “Veiled encounters: representing the Orient in 17th-century French travel literature” 110
105
ROUILLARD ( C.D.), The Turk in French History, p 290 ROUILLARD ( C.D.), The Turk in French History, p 8 107 ROUILLARD ( C.D.), The Turk in French History, p 328 108 ROUILLARD ( C.D.), The Turk in French History, p 643 109 ROUILLARD ( C.D.), The Turk in French History p 641-642 110 HARRIGAN (M.), Veiled Encounters: Representing the Orient in 17th-Century French Travel Literature, Amsterdam en New York, Rodopi,2008, 300 pp. 106
40
Harrigan omschrijft reisbeschrijvingen als een literair genre dat heel geschikt is in studies rond “Orientalisme” en de representatie van “de andere.” In zijn onderzoek gebruikte hij een groot bronnenaantal die hij analyseerde aan de hand van Saids theorie. Hieruit concludeerde hij dat reizigers eigen observaties mengden met overleveringen en stereotiepen. Dit levert volgens hem een spanning tussen de concepten over Oosten en wat de reizigers écht ervaarden.111 Alle ontmoetingen met “de andere” waren gestuurd door bestaande ideeën over de andere. Hij vindt ook dat wanneer we over het Oosten praten en “Orientalism” we een duidelijk onderscheid moeten maken tussen de Levant, het Midden-Oosten, India, het Verre Oosten , enz… Door de verschillende achtergrond en langere contacten werd de Levant, het Midden Oosten of het Ottomaanse rijk afgebeeld als een bedreigend land dat bestuurd werd door tirannen en bezaaid was met verleidelijke, maar opgesloten vrouwen. India werd dan weer gezien als een vruchtbaar en onontgonnen paradijs dat bevolkt werd door gewelddadige barbaren. Deze laatste beelden waren meer stimulerend en legitimerend voor een Europese interventie. Verder merkt Harrigan ook op dat de narratieve structuur van reisbeschrijvingen, met haar avontuurlijke en dramatische anecdotes niet alleen bedoeld was om het verhaal op te smukken, maar ook om de bestaande stereotiepen over Joden, vrouwen en harems te bevestigen.
In hetzelfde jaar dat Harrigan zijn studie publiceerde, kwam ook het werk van Ina Baghdiantz McCabe met “Orientalism in Early Modern France: Eurasian Trade, Exoticism, and the Ancien Régime”112uit. Een groot deel van dit onderzoek draait rond de analyse van het werk van Guillaume Postel uit de zestiende eeuw. Deze man was één van de belangrijkste intellectuelen aan het hof van Francis I en kon dankzij zijn vele talenten een belangrijke plaats bemachtigen in de Franse ambassade van het Ottomaanse rijk. Uit dit onderzoek concludeerde McCabe dat Postel buitengewoon tolerant was. In zijn werk was er geen sprake van het Westen versus het Oosten en waren er geen tegenstelling tussen het christendom en de islam. Hij pleitte voor een verenigde en vreedzame wereld, maar met 111 HARRIGAN (M.), Veiled Encounters p. 17 112 MCCABE (I.B.), Orientalism in Early Modern France: Eurasian Trade, Exoticism, and the Ancien Régime, Oxford en New York, Berg, 2008, 409 pp
41
Frankrijk aan de top van deze voorstelling. Dit werk toont aan dat er niet steeds een streng contrast werd gemaakt tussen deze twee gebieden. Volgens MacCabe hadden vroegmoderne oriëntalisten een belangrijke impact op de Franse cultuur en op de Franse instituties, maar niet op het Oosten zelf. Het was Frankrijk zelf die omgevormd werd via haar contacten met de andere.
Geschriften en uitspraken over het Oosten diende in de
vroegmoderne periode niet als legitimering om de andere te koloniseren maar had meer effecten op het eigen land. Zo hadden de eerste contacten met het Oosten een belangrijke impact op de evolutie van de Franse wetenschappen.
In 1720 kwam een Ottomaanse ambassadeur naar het hof van de Franse koning. Op basis van zijn beschrijvingen maakte Fatma Müge Göçek een onderzoek over de invloed van de Fransen op het Ottomaanse rijk. Ze meent dat de contacten met de Ottomanen voor Frankrijk voor een korte periode van Turquerie hebben gezorgd, terwijl het Ottomaanse rijk hier grondig door werd veranderd. Het Ottomaanse rijk zou zich namelijk steeds meer gaan aanpassen aan de westerse stijl. Dit is een tegengestelde visie aan die van de bovenvermelde McCabe. Mehmed Effendi de Ottomaanse ambassadeur vond de aanwezigheid van Franse vrouwen in het publieke leven één van de opvallendste verschillen tussen het Ottomaanse rijk en Frankrijk. Göçek meent dat er een verschil was tussen de grenzen van de publieke en de private sfeer van beide samenlevingen. Franse vrouwen participeerden bijvoorbeeld aan publieke aangelegenheden, terwijl Ottomaanse vrouwen dit niet deden. 113 Hoewel de scheiding publiek/privaat gekoppeld aan man/vrouw door beide samenlevingen werd gemaakt, kreeg ze dus toch een verschillende invulling. Mehmed Effendi had echter geen enkel probleem om met de Franse vrouwen om te gaan. Hij was zelf heel populair bij de vrouwen omdat hij hen steeds overlaadde met complimentjes. In zijn verslag merkt hij op hoeveel respect de vrouwen krijgen en associeert dit met het respect dat ze voor de heilige maagd Maria moeten hebben. Hij vertelt ook dat Frankrijk een paradijs voor vrouwen moet zijn.
114
In dit werk merken we dus dat de
contacten tussen beide gebieden niet steeds gespannen verliepen.
113 114
GÖÇEK (F. M.). East Encounters West. New York, Oxford University Press, 1987, p 25-27, 37,46. GÖÇEK (F. M.). East Encounters West. New York, Oxford University Press, 1987,p. 44-46
42
Uit het bestaand werk rond beeldvorming over het Ottomaanse rijk is het dus duidelijk dat de auteurs het er over eens zijn dat Fransen en Engelsen lang niet allemaal zo negatief stonden tegenover dit rijk. Er waren zeer gediversifieerde meningen in de reisbeschrijvingen. Zelf uit onderzoek naar de relaties tussen de Habsburgers en de Ottomanen blijkt dat de Habsburgers tegen het midden van de zeventiende eeuw hun vooroordelen opzij begonnen te zetten. Om goed voorbereid te zijn op eventuele oorlogen was de informatie uit stereotiepen niet voldoende. Om die reden gingen ze hun best doen om de Ottomanen beter te begrijpen en hun sterktes en zwaktes “objectiever” bekijken.115
115
FICHTNER (P.S.), Terror and Toleration, the habsburg empire confronts islam, 1526-1850, londen, reakton books, 2008, 205p.
43
Onderzoek vanuit niet-Europese hoek In studies rond beeldvorming en contacten tussen Europeanen en de Ottomaanse wereld krijgen we vaak enkel de visie van de Europeanen te horen. Het is maar vrij recent dat Ottomaanse bronnen werden vrijgegeven en de taalbarrière zorgt ervoor dat weinig onderzoekers de mogelijkheden hebben om deze documenten te onderzoeken. Niettemin begint men stilaan meer en meer Oosterse bronnen te gebruiken om de contacten tussen deze gebieden beter te begrijpen. Nabil Matar en zijn werk “Europe trough Arab eyes”
116
is hier een mooi voorbeeld van.
Matar is één van de belangrijkste deskundige van de Ottomaanse en Arabische wereld en hij heeft ook als een van de eerste zijn best gedaan om een stem te geven aan deze volkeren. In dit werk toont hij aan dat Arabieren wel degelijk geïnteresseerd waren in de westerse christelijke wereld. Hij bestudeerde een groot aantal Arabische bronnen uit de Maghreb in de vroegmoderne tijd. Moslims zochten wel contact met de christelijke wereld, maar werden tegen gehouden door intolerante en hegemonische staten.
In “Journey to the other shore” geeft R.L Euben kritiek op het feit dat het Westen steeds als het centrum wordt beschouwd en dat er steeds wordt gekeken naar hoe het westen de rest van de wereld bekeek. Ze pleit er dan ook voor om verder te kijken dan het westerse beeld van de “gekoloniseerde andere” . Ze vindt het veel interessanter om dit perspectief te veranderen en bijvoorbeeld te kijken naar welke impact reizen en ontdekkingen hadden bij moslims hun identiteit en hoe hun beeld op “de andere” veranderde. Niet enkel de Europeanen waren geïnteresseerd in het onbekende. Ook andere culturen probeerden vreemde oorden te verkennen en werden hierdoor beïnvloed. Haar werk is een reactie op al eenzijdige onderzoek langs de Westerse kant. Ze bekritiseert ook het gebruik van termen zoals “the west and the rest” , “the non-West” en zelf “de Islam”. Ze wil duidelijk maken dat zulke begrippen niet vaststaan, geen vaste entiteiten zijn en veranderen in de tijd. Ze wil de kosmopolitische eigenschappen van de
116
Matar (N.I.), Europe Through Arab Eyes, 1578-1727, New York, Columbia University Press, 2009. xxviii + 344p.
44
reizigers benadrukken en kijken hoe ze met elkaar omgingen in een “niet-afgebakende” ruimte .117 Euben pleit er voor dat onderzoekers ook beginnen kijken naar de visies van andere gebieden en deze betrekken in het verhaal. Westerse reisbeschrijvingen zijn volgens haar heel imperialistisch geladen en tonen maar één beeld.118 In haar onderzoek probeert ze via andere bronnen een nieuwe invalshoek aan te bieden . Ibn Battuta, Arabische prinses Sayyida Salma en de Egyptische schrijver en leraar Tahtawi worden aan het verhaal toegevoegd. Hoewel haar onderzoek terechte opmerkingen maakt en dat onderzoek rond contacten tussen samenlevingen zeker zal verbeteren indien we getuigenissen van alle partijen in het verhaal betrekken, toch ontsnapt ook zij niet aan het feit dat deze getuigenissen in minder grote hoeveelheid voor handen zijn. Ook maakt ze in haar onderzoek niet altijd duidelijk over welke periode ze heeft. Op de ene moment gaat het over de klassieke oudheid en even later plots over de verlichting. Ze heeft het over Grieken, Fransen en moslims door elkaar. Net als in vele andere studies rond contacten en beeldvorming tussen verschillende samenlevingen wordt plaats en tijd niet echt afgebakend.
117
EUBEN (R.L.), Journeys to the other shore : Muslim and Western travelers in search of knowledge, Princeton , Princeton University Press, 2006, p 2-3, 88 118 EUBEN (R.L.), Journeys to the other shore, p.8
45
Beeldvorming en Gender Zoals hierboven al werd beschreven, ontdekte academici dat genderanalyses een goede manier waren om machtsrelaties bloot te leggen. Dominantie stond voor mannelijkheid en zwakte voor vrouwelijkheid. Merry Wiesner maakte in haar boek “Women and Gender in Early Modern Europe” ook al duidelijk hoe vele contacten tussen de Europeanen en een vreemde (koloniale) bevolking, “gegenderd” werden. In beschrijvingen van deze contacten werden heel wat seksuele metaforen gebruikt en werd de Europeaan als sterk en viriel afgebeeld in tegenstelling tot de zwakke, vrouwelijke “andere”.119 Hoewel in de volgende passage eerder de contacten met gekoloniseerd gebied behandeld worden,vind ik ze toch zeer interessant : “every aspect of colonization was gendered. Letters, reports and other documents by explorers, missionaries, and government officials describe territories they were seeing for the first time in highly sexualized metaphors. European explorers and colonizers described their conquests in sexualized terms, portraying themselves as virile, powerful and masculine. Indigenous peoples were often feminized, describes or portrayed visually as weak and passive in contrast to the dynamic masculine conquerors, or they were hypersexualized, regarded as animalistic and voracious (or sometimes both) 120 Wiesner beschrijft ook hoe ideeën in verband met genderverschillen gebaseerd waren op lichamelijke criteria en dat deze verweven waren met deze van raciale verschillen. Witte vrouwen zouden positieve vrouwelijke eigenschappen bevatten zoals vroomheid en zuiverheid, daar waar niet-blanke vrouwen negatieve vrouwentrekken kregen zoals ongehoorzaamheid en sensualiteit. 121 Rond de 18e eeuw zouden belangrijke Europese denkers zoals Adam Smith en David Hume de wereld in drie klimatische/seksuele zones hebben opgedeeld: warm (ongecontroleerde seksualiteit) , mild en koud (frigide) . Deze zones werden ook verbonden met de stand van civilisatie.
Een studie die belangrijke resultaten opleverden en die ook voor dit onderzoek interessant kunnen zijn is deze van Anna Suranyi rond reisliteratuur uit het 17e eeuwse Engeland : “Virile 119
WIESNER- HANKS (M.), Women and Gender in Early Modern Europe, p 307 WIESNER-HANKS (M.), Women and Gender in Early Modern Europe, p 307 121 WIESNER- HANKS (M.), Women and Gender in Early Modern Europe, p 39 120
46
Turks and Maiden Ireland: Gender and National Identity in Early Modern English Travel Literature”.122 Ook zij merkte op dat in staatsvorming en contacten met buitenlanders, vaak heel wat gendermetaforen werden gebruikt om de eigen identiteit te bevestigen. In de context van nationale en internationale spanningen, toenemende handel en contacten tussen reizigers , categoriseerde de Engelsen andere gebieden aan de hand van genderconcepten. In haar onderzoek zal ze het voornamelijk hebben over de buitenlandse relaties van Engeland met Ierland en het Ottomaanse rijk. De 17e eeuw waren onzekere tijden voor de Britse staat. Aan de ene kant kampten ze met rebellen in Ierland en aan de andere kant maakte ze zich zorgen om de oprukkende macht van het Ottomaanse rijk. De gendermetaforen die tot uiting komen geven een goed beeld weer van de houding en mening tegenover deze buitenlandse gebieden. Ze construeerden een soort van hiërarchie tussen deze regio’s aan de hand van de toenmalige genderrelaties om hun eigen identiteit te bevestigen en hun eigen positie te bepalen. Het bekijken van internationale relaties via een genderbril impliceerde namelijk net als in de toenmalige visie rond genderrelaties, een “natuurlijke” hiërarchie. Het “genderen” van samenlevingen hield in dat ze werden afgebeeld als zwak of sterk, als onderdanig of dominant. Genderdiscours rechtvaardigden de machtsrelaties tussen deze gebieden, net als dat ze dat in de sociale relatie tussen man en vrouw doen. Het dreigende Ottomaanse rijk werd voorgesteld als mannelijk en het bezette Ierland als vrouwelijk.123 Het genderen van samenlevingen was echter nog complexer dan de tegenstelling “mannelijk”- “vrouwelijk” en “dominant”- “onderdanig”. In de vroegmoderne tijd stelde men ook dat territoriale heersers een evenwicht tussen mannelijke en vrouwelijke eigenschappen bezaten. Dit zou de veranderingen in geopolitieke relaties beter verklaren. (bvb. als een land een oorlog verloor, was dit omdat de vrouwelijke kant van de heerser de bovenhand had gekregen.)124 Suranyi meent echter ook dat de gedachte van Turkse mannelijkheid genuanceerd moet worden. Als groep werden ze beschreven als viriele strijders, maar als individu werd de Turk ook vaak als vrouwelijk of homoseksueel afgebeeld. In deze aspecten zagen Britse schrijvers
122
SURANYI (A.). ‘Virile Turks and Maiden Ireland: Gender and National Identity in Early Modern English Travel Literature’, In: Gender & History, Vol.21 No.2 (Augustus), 2009, pp. 241–262 . 123 SURANYI (A.). ‘Virile Turks and Maiden Ireland, p. 243 124 SURANYI (A.). ‘Virile Turks and Maiden Ireland, p 254
47
de voortekenen van het Ottomaanse verval. Deze tegenstrijdige en ambigue verhoudingen brengen elk op hun manier nieuwe zaken aan het licht. Volgens haar werden polygamie, sodomie en seksuele excessen gezien als de oorzaak van de Turkse neergang. Als staat werd het Ottomaanse rijk geprezen wegens haar mannelijkheid, maar in de perfide vervrouwelijkte kanten van de Turkse individuen zaten de kiemen van de ondergang. In het algemeen werden deze negatieve eigenschappen volgens Linda Colley ook aangehaald om zich te distantiëren van deze Islamitische macht en uit angst om zelf het slachtoffer te worden van haar uitbreiding. Ze vreesden ervoor om zelf door een (mannelijke) macht tot (vrouwelijke) onderdaan gereduceerd te worden, bang om een passieve rol te krijgen.125 Mannelijkheid werd geassocieerd met heldhaftige krijgsmachten en vrouwelijkheid met zwakke onderdanige gebieden. De zwaktes van rijken werd toegeschreven aan haar vervrouwelijking en overdaad of gebrek aan discipline. Ook seksuele beschrijvingen komen aan bod wanneer het gaat om een land die een ander “ontmaagde” of twee landen die samen “naar bed gingen” , de “prostituering” van een land, het beeld van een vrouwelijk vruchtbaar gebied dat door de man ontgonnen moest worden enz.. Het zijn allemaal metaforen die de relaties tussen verschillende regio’s omschreven. Genderconcepten werden in deze reisliteratuur in wisselende contexten gebruikt en geven dus een complexe weergave van de geopolitieke relaties. 126 In haar boek “The genius of the English nation: Travel writing and national identity in Early Modern England”127 had ze deze zaken ook al vermeld. De Engelse belangstelling omtrent zaken zoals vrijheid en beschaving en hun tegengestelden onderdanigheid en barbarisme hielpen de Engelse na te denken over hun eigen groeiende natie. Ze meent dat men al (voorzichtig) van een groeiend nationalisme kan spreken. Dit concept was volgens haar al aanwezig in de zeventiende eeuw en zou dan haar hoogtepunt krijgen in de negentiende eeuw in het idee van de natiestaat. 128 Ierland en Turkije werden als twee extremen tegenover elkaar gesteld en ergens hiertussen werd de Engelse identiteit bepaald.129
125
SURANYI (A.). ‘Virile Turks and Maiden Ireland, p. 255 SURANYI (A.). ‘Virile Turks and Maiden Ireland: Gender and National Identity in Early Modern English Travel Literature’, p 258 . 127 SURANYI (A.). The genius of the English nation: Travel writing and national identity in Early Modern England. , Newark, University of Delaware Press, 2008. 242 p. 128 SURANYI (A.). The genius of the English nation,p.36 129 SURANYI (A.). The genius of the English nation, p. 81 126
48
Ze keken ook naar de mate van vrijheid die vrouwen kregen in andere landen. De Turkse vrouwen werden als opgesloten,gesluierde en slaafse vrouwen gezien, terwijl de Ierse als wild en onbeschaamde werd gerepresenteerd.130 Opnieuw kozen de Engelsen iets in het midden voor de constructie van de waarden en normen van de Engelse vrouw. Vervolgens bespreekt ze het discour rond mannelijkheid en vrouwelijkheid dat hierboven al werd vermeld. In haar boek concludeert ze dat de Engelse identiteit werd geconstrueerd via een etnocentrische positie tussen de Turkse tirannie en de Ierse chaos. 131
Suranyi toonde dus aan dat gender nuttige resultaten opleverde in de analyses van machtsdiscours, identiteit of de relaties tussen landen onderling. Het onderzoek naar gender in reisbeschrijvingen kan echter ook nog via een andere hoek benaderd worden. Nabil Matar wees in 'The Representation of Muslim Women in Renaissance England’ op het verband tussen wat Europese reizigers over Ottomaanse vrouwen schreven en hun visie op Europese vrouwen. De renaissanceperiode bracht voor de rol van vrouwen in Europa heel wat veranderingen met zich mee. Vrouwen werden tijdens de Middeleeuwen voornamelijk in de context van afhankelijkheid, zwijgzaamheid, vroomheid en afzondering beschreven. Vanaf de renaissance begonnen vrouwen hun rechten beetje bij beetje op te eisen en mee te doen aan polemische geschriften. Deze verandering zou volgens Matar een tegengestelde reactie hebben uitgelokt in Engeland en op het continent. Vrouwen kregen net meer legale beperkingen, waardoor ze minder vrijheid kregen in het huwelijk, hun lonen verminderde en hun beroepskansen in de landbouw en handel afnamen. Gedurende de zestiende en zeventiende eeuw probeerde men vrouwen steeds meer te reguleren in alles wat ze deden. Vrouwen moesten in bedwang gehouden worden. Zoals Euben ook al beschreef, kregen ze een tegengestelde waardering. Vrouwen werden enerzijds gezien als de drager van culturele integriteit, maar werden anderzijds ook beschouwd als de zwakste schakel in de samenleving. Ze zijn de dragers van het nageslacht en horen de morele eerbaarheid van de maatschappij hoog te houden, maar anderzijds worden vrouwen als sensueel, emotioneel en irrationeel beschouwd. Door hun onvoorstelbaarheid dienen ze dus gecondoleerd te worden. 132
130
SURANYI (A.). The genius of the English nation,p .136 SURANYI (A.). The genius of the English nation,p. 152 132 EUBEN (R.L.), Journeys to the other shore : Muslim and Western travelers in search of knowledge, Princeton , Princeton University Press, 2006, p. 163 131
49
In deze context probeerden Engelse schrijvers nieuwe ideeën te gebruiken om de plaats en taak van de vrouw te bevestigen. Europese geschriften over de vrouw waren al meermaals geraadpleegd, waardoor men nu naar nieuwe methodes zocht om de rol van vrouwen weer te geven . Hierdoor zochten ze naar voorbeelden van vrouwen die nog steeds onder de middeleeuwse normen van “kuisheid, onderdanigheid, vroomheid, geduldigheid” leefden. Ze verwezen naar sterke samenlevingen die militair en culturele macht bezaten, en hoopte volgens Matar hierdoor te bewijzen dat het in het voordeel van een sterke samenleving was om de rol van vrouwen ondergeschikt te houden. De samenleving die hen in dit opzicht het meest opviel was die van het Ottomaanse rijk. Wanneer Engelsen doorheen deze gebieden reisden en later hun indrukken over de godsdienst, cultuur, gewoontes beschreven, was de rol van Ottomaanse vrouwen een geliefd onderwerp. Wat ze daar zagen was heel verschillend vergeleken met de “vrijheid” die Engelse vrouwen genoten. 133 Ze beschreven in detail hoe Turkse vrouwen of moslimvrouwen, wat voor hen hetzelfde betekende, werden behandeld en stelden voor dat Engelse vrouwen best op dezelfde wijze behandeld moest worden. Moslimvrouwen dienden als rolmodel en weerspiegelde de manier waarop een christelijke vrouw zich ook moest gedragen.134 Goede vrouwen waren onderdanig en werden weggehouden uit publieke aangelegenheden zoals politieke of religieuze zaken. Matar haalt de reiziger Alexander Ross aan die meende dat er in gesprekken tussen Turkse mannen en vrouwen geen promiscuïteiten waren zoals bij hen. Volgens Ross zou Engeland nog veel van de moslims kunnen leren. Rond de tweede helft van de zeventiende eeuw begonnen Engelse schrijvers en reiziger echter te beseffen dat Engelse vrouwen niet naar de Ottomaanse gebruiken om te vormen waren. Op dat ogenblik begonnen Europese landen de macht van het Ottomaanse rijk ook minder bedreigend aan te voelen. Engelsen en Fransen boekten steeds meer successen in de middellandse zee en concurreerde met de macht van moslimhandelaars. Sommige reizigers bleven de eigenschappen van Turkse vrouwen bewonderen en aanprijzen, maar tegelijkertijd begonnen ze deze vrouwen vanuit een exotisch perspectief te beschrijven. 135
133
MATAR (N.I.) 'The Representation of Muslim Women in Renaissance England', in : women and islam: images and realities. , Routledge, New York, Vol I, 2005, p. 135 134 MATAR (N.I.) 'The Representation of Muslim Women in Renaissance England'p. 136 135 Nabil I. Matar 'The Representation of Muslim Women in Renaissance England',p. 135
50
Ze maakten een streng onderscheid tussen de Engelse en de Moslimvrouwen met de geïdealiseerde Ottomaanse vrouw die volgzaam en onderdanig was . De moslimsvrouw werd een exotische utopie, aangezien ze in hun eigen land onbereikbaar waren. Matar gelooft dat de Engelse schrijvers moslimvrouwen enkel konden begrijpen door ze via een utopisch perspectief te beschrijven. De moslimvrouw werd via de harem afgeschermd, waardoor ze onbereikbaar was en dus leefde in een fantasiewereld. De utopie bestond via de harem. Hoewel Engelse schrijvers wisten hoe deze vrouwen hierin opgesloten zaten en geïsoleerd waren van de wereld, gaven ze hier geen kritiek op. Ze leken er volgens Matar eerder door gefascineerd te zijn. Matar haalt de consul Paul Rycaut aan, wiens geschriften volgens hem een zeer grote impact hadden op het Engeland van de achttiende eeuw. Het idee van de vrouwen in de harem die hun best doen om de “affectie” van de sultan te winnen, stond Rycaut wel aan. Het was het tegenovergestelde van wat ze in de christelijke wereld kende. Hier was het de man die zijn best moest doen om het hart van zijn geliefde dame te winnen. Het was de vrouw die een keuze maakte uit haar vele aanbidders. In het Ottomaanse rijk waren de rollen omgedraaid. Volgens Rycaut zouden de vrouwen gelukkig zijn in de harem, aangezien ze wisten dat ze met hun beste dans en zang door de sultan verkozen te worden. Hij zag de negatieve aspecten van de situatie niet echt in, aangezien hij ook geloofde dat de sultan goed voor zijn harem zorgde.
136
Matar geeft toe dat het moeilijk is om de impact van Rycaut ‘s werk op de Engelsen in te schatten, maar toch gelooft hij dat het voor een groot deel het beeld van de moslimvrouw had bepaald. Zijn werk werd een klassieker, kende vele edities en werd veel gelezen. Wat Matar heel eigenaardig vond is het feit dat deze representatie van de vrouw zomaar werd aangenomen, zonder dat Rycaut ‘s uitspraken op hun waarheidsgehalte werden getoetst. Hij had toegegeven dat hij zelf nooit in een harem was geweest, maar lezers leken dit niet zo erg te vinden. Ze hielden van het beeld dat hij schetste, ook al was het informatie van horen zeggen. De harem was geen plaats van opsluiting, maar een exotische en romantisch domein voor vrouwen geworden. De representatie van de harem was een populair onderwerp in Europa. In 1688 werd “The Turkish secretary, containing the art of expressing ones thoughts, without seeing, speaking, or writing to one another” vanuit het Frans in het Engels vertaald en gepubliceerd. In het 136
Nabil I. Matar 'The Representation of Muslim Women in Renaissance England',p. 141-142
51
voorwoord stond dat dit boek over liefde zou gaan in plaats van “het Turkse beleid, vuur en zwaarden”. De auteur gaat verder door zijn publiek er van te verzekeren dat hoewel Turkse vrouwen belemmerd waren in hun vrijheid ze toch iets afwisten van de liefde. En om hun gepassioneerde verlangens in te willigen hadden ze een hele reeks aan codes met bloemen, fruit, zakdoeken enz.. om te communiceren. De auteur schildert hen af als sluwe en vindingrijke vrouwen. Door de beperkingen van hun sociale toestand gebruikten deze vrouwen symbolen om hun emoties te tonen. Vervolgens beschrijft de auteur welke symbolen wat betekenden. Deze moslimvrouwen leefden een spannend leven vol romantiek en maakte vernuftige plannetjes om hun sociale toestand te omzeilen en hun passies te bereiken. Deze wereld van geheimzinnigheid en gevaar rond de liefde was fascinerend en heel anders dan de openheid waarmee Europese vrouwen hun verlangens achterna gingen.137 In dit stadia werden de Turkse vrouwen al lang niet meer gezien als modellen voor de christelijke vrouw. Dit was namelijk onmogelijk gezien de macht die sommige Europese vrouwen toen al hadden. De Turkse harem werd daarom als een exotisch fenomeen beschreven, iets dat ver verwijderd was van de Europese realiteit. Onderdanigheid, gehoorzaamheid en vroomheid waren de karakteristieken die Europeanen kozen om de moslimvrouwen te beschrijven. Het was duidelijk dat ze hadden geprefereerd dat de christelijke vrouwen dit zouden overnemen. Hoewel Europa op heel wat ideologische vlakken verschilde met de Ottomanen, waren ze het wel eens over de manier waarop vrouwen werden gerepresenteerd. 138 Deze beschrijving van hoe Engelsmannen over de Ottomaanse vrouw dachten
is één
interpretatie. Niet iedereen is het eens over deze relatief “positieve” weergave van de harem. Er bestaan namelijk genoeg reisbeschrijvingen die dit veroordeelden. 139
Volgens Neil Macmaster en Toni Lewis berustte de stereotiepen van de harem op twee thema’s: hartstochtelijke sensualiteit en despotische wreedheid. Door de beelden van de wrede sultan die meerdere vrouwen en slaven hield, kon de Europese man zijn seksuele fantasieën over dominantie en perversiteit uiten, zonder belemmerd te zijn door de
137
Nabil I. Matar 'The Representation of Muslim Women in Renaissance England', in : women and islam: images and realities. , p.143 Nabil I. Matar 'The Representation of Muslim Women in Renaissance England', in : women and islam: images and realities. , p. 144 139 Cfr. infra 138
52
Europese puriteinse gedachten en de christelijke monogamie. Dit beeld komt volgens Macmaster en Lewis al sterk naar voor in de 18e eeuw met de “duizend en één nachten” van Antoine Galland, maar kende zijn hoogtepunt in de 19e eeuwse oriëntalistische kunst en reisbeschrijvingen. Het oosten was fascinerend aangezien het de kans gaf om taboes te overschrijden. Het was een ontsnapping aan de burgerlijke preutsheid naar een wereld van seksuele vrijheid. Erotische fantasieën over de “primitieve
naaktheid” was een onderwerp dat in vele
reisbeschrijvingen over de “niet-westerse” wereld aanwezig was, maar in deze fantasieën boden de vrouwen zichzelf vrijwillig aan. Het oosten leek nog aantrekkelijker net omdat het allemaal gehuld was in de waas van de geheimzinnige en verboden harem. Dit was veel uitdagender voor de dappere Europese man. Het populair verloop van oriëntalistische verhalen begon dan ook vaak met de Europese reiziger die toevallig een glimp opving van een ongesluierde oosterse schoonheid.140 Ook in Ingres “Turks bad” merken Macmaster en Lewis op dat het schilderij geschilderd is vanuit het perspectief van de gluurder. Zelf contact met gesluierde vrouwen was volgens hem geladen met erotische betekenissen. De sluier zorgde voor het gevoel van mysterie, gevaar en accentueerde de schoonheid van hun ogen. Hoewel geen enkele moslimvrouw , buiten misschien prostituees, ooit hebben geposeerd voor Europese schilders, lieten deze mannen toch hun fantasie spreken en vulden ze hun schilderijen met accessoires zoals zwaarden, veren, tapijten en oosterse kostuums om de oosterse sfeer te creëren.141 Aangezien Matar het heeft over de periode voor de achttiende eeuw en de bevindingen van Macmaster en Lewis gelden vanaf de achttiende eeuw, is het mogelijk dat we kunnen spreken van een evolutie. Hierin zou de harem dus eerst als een “kuise” plaats worden gezien om dan in de geesten van de Europese man te evolueren naar een oord van seksueel plezier.
Reizen is lange tijd een mannelijke ervaring geweest. De vrouwen die wel reisden waren vreemd en
werden zelf vaak uit de geschiedenisboeken gelaten. Volgens de sociale
conventies hoorden vrouwen niet te reizen. Op die manier is reizen op zich lange tijd 140
LEWIS (T.) EN MACMASTER (N.), 'Orientalism: From Unveiling to hyperveiling', in women and islam: images and realities. , Routledge, New York, Vol I, 2005, p 148 141 LEWIS (T.) EN MACMASTER (N.),'Orientalism: From Unveiling to hyperveiling', p 149
53
“gegenderd” geweest. De ervaring was zeer verschillend voor mannen en vrouwen. In vele gevallen konden vrouwen niet dezelfde zaken meemaken als mannen en konden ze dus niet voldoen aan de narratieve conventies van reisverhalen. Om deze reden bleven reisverhalen die door vrouwen werden geschreven vrij zeldzaam. Het genre op zich wordt bepaald door mannelijke ervaringen en is dus gegenderd. Het feit dat dit genre zo mannelijk is, is te wijten aan de opgelegde immobiliteit van vrouwen. Vrouwelijke ervaringen voldoen niet aan de standaard van het mannelijk narratief.142 Sara Mills merkte in haar onderzoek “discourses of difference”143 op dat Britse vrouwen die reisverhalen schreven niet in staat waren dezelfde imperialistische toon aan te nemen dan de mannelijke schrijvers. Ze waren minder in staat om de “waarheden” rond de Britse heerschappij te bevestigen, aangezien dit niet meteen hun domein was. Door hun gebrek aan kennis en relatie met imperialisme, waren vrouwen meer geneigd om over individuen te praten in plaats van uitspraken te doen over een ras in zijn geheel. Ze waren minder vertrouwd met het discours van het imperialisme, waardoor ze een verschillende tekstuele richting aannamen.144
In het onderzoek van Amanda Wunder rond “het beeld van de turk in vroegmodern Europa” 145
concludeerde ze dat het Oosten als iets vreemds en barbaars werd gezien en dat de
concepten uit Saids“Orientalism”de beeldvorming van de vroegmoderne mens bepaalde. Hoewel ze niet echt een genderperspectief hanteert, merkt ze toch op hoe Turken als woeste mannen werden afgebeeld en hoe de representatie van Ottomaanse vrouwen een aanleiding zou worden voor de verdere fantasieën rond het exotische Oosten.146 Of de theorie van “Orientalism” ook voor de vroegmoderne periode vatbaar is, is zoals hierboven besproken werd, voor discussie vatbaar. Said had in zijn werk ook al aangegeven dat de representatie van oosterse vrouwen en hun seksualiteit een belangrijke rol hadden gespeeld in de consolidatie van westerse ideeën over het Oosten. “Oriental women are “usually the creatures of the a male powerfantasy. They express unlimited sensuality, they are more or less stupid, and above all they are willing”.147 Deze theorie en het feit dat het 142
EUBEN (R.L.), Journeys to the other shore p. 137-138 MILLS (S.), Discourses of Difference: An Analysis of Women's Travel Writing and Colonialism, New York, Routledge, 2005, 232p. 144 MILLS (S.), Discourses of Difference, p.3 145 WUNDER (A.). ‘Western travelers, Eastern antiquites, and the image of the turk in early modern Europe.’, In: Journal of Early Modern History, vol 7, 2003, pp. 89-120. 146 WUNDER (A.). ‘Western travelers, Eastern antiquites, and the image of the turk in early modern Europe.’, p.118-119 147 SAID (E.),Oriëntalism, p. 207 143
54
Oriëntalistisch discours op zich ook gegenderd was, werd door heel wat feministen en genderstudies opgepikt. Niettemin bleef de kritiek ook vanuit deze hoek niet lang uit. Volgens feministische academici erkende Said niet genoeg de rol die gender in het Oriëntalistisch discour speelde. Volgens onderzoekers als Billie Melma, Lisa Lowe en Rena Lewis negeert Said de door vrouwen geschreven bronnen over het Oosten. Hij zou ook geen rekening houden met de heterogeniteit aan houdingen. Lowe herdefinieerde oriëntalisme : ‘on the one hand, orientalism consists of an uneven matrix of orientalist situations across different cultural and historical sites, and on the other, each of these orientalisms is internally complex and unstable.”148 Beide focussen op Engelse vrouwen die zich identificeerden met vrouwen uit de Harem. Ze zouden al gauw navolging krijgen door andere onderzoekers die ook de vrouwelijk blik op het Oosten wouden bestuderen als alternatief op het oriëntalistisch discour. In zo goed als al deze studies zullen de brieven van Lady Mary Montagu geanalyseerd worden. Haar aparte kijk op het leven in het Ottomaanse rijk zorgde voor heel wat debatten. Ze was de eerste die de brieven over haar reizen publiceerde en wordt dus gezien als een pionier. Melman toonde aan hoe deze vrouwelijke reizigers het mannelijk oriëntalistisch discours uitdaagden door de harem te “deseksualiseren” 149. Rena Lewis meent ook dat de vrouwelijke ideeën rond het Oosten naast het verschil in cultuur, ook de gelijkenissen naar voor bracht.150 In “Rethinking Orientalism” zal Lewis via reisbeschrijvingen die door vrouwen werden geschreven, aantonen dat deze vrouwen de westerse mannelijke stereotiepen uitdaagden.151 Aangezien de gekende reisbeschrijvingen die door vrouwen zijn geschreven dateren van na 1750, zijn de resultaten van de onderzoeken hieromtrent niet meteen van toepassing op mijn onderzoeksperiode. De meeste bronnen die hier worden gebruikt dateren uit de negentiende en twintigste eeuw. Niettemin bespreken ze bijna allemaal de brieven van Lady Mary Wortley, waardoor zich hier enkele interessante meningen rond hebben gevormd.
148
LOWE (L.), Critical Terrains: French and British Orientalisms, Ithaca: Cornell University Press, 1991, p. 5. MELMAN (B.), « Desexualizing the Orient : English travel writing by women, 1763-1914, in: Mediterranean historical review 4, December, 1989, pp. 301-339 150 LEWIS (R.), “Women Orientalist artists: Diversity, Etnography, interpretation”, in: women: A cultural review, 6, 1995, pp.91-106 en LEWIS (R.), Gendering Orientalism: Race, femininity and representation, London en New York, Routledge, 1996, 328p. 151 LEWIS (R.),ed., Rethinking Orientalism: Women, Travel and the Ottoman Harem, Rutgers University Press, 2004, p. 1 149
55
“Dreaming of east: western women and the allure of the orient” van Barbara Hodgson gaat over westerse vrouwen die naar het Oosten gaan en een andere visie ontwikkelen. Voor deze vrouwen werd het oosten met vrijheid geassocieerd. Door hun opleiding, hadden ze de kennis van mannen, en om die redenen kregen ze meer aanzien dan in hun eigen land. Hier werden ze “bijna” als mannen behandeld. Ook vonden sommige vrouwen dat de harem een soort van vrijheid aanbood , aangezien het buiten de controle van mannen stond. 152
In “Gendering Orientalism” probeert Rena Lewis de rol van blanke vrouwen als culturele agens te bestuderen in de context van imperiale relaties.153 In haar onderzoek keek ze onder andere naar de Franse Oriëntalistische schilderes Henriette Browne uit de negentiende eeuw. Deze Oriëntalistische schilderijen toonden een vrouwelijke visie van het Oosten. De harem scènes in deze schilderijen zijn het tegendeel van de mannelijke fantasieën rond de harem. Hierin blijkt dat oosterse vrouwen niet eindeloos zaten te wachten om de seksuele verlangens van mannen in te willigen.154 Haar doel is om de notie van het monolithisch discours van oriëntalisme te deconstrueren. In haar werk merkte ze op de harem een sociale plaats was, dat te vergelijken was met het klooster.155 De blik van de vrouw naar het oosten doorbreekt de notie van het veralgemeende oriëntalistisch mannelijk discours. Deze blik toont aan dat niet iedereen op dezelfde manier dacht zoals Said dit in zijn theorie beschreven heeft. Vrouwen hadden namelijk een andere manier om naar het Oosten te kijken dan mannen. Ze gelooft dat vrouwen ook wel imperialistische beelden konden produceren en dat onderzoek naar de representaties van vrouwen ons het koloniale discours beter zullen doen begrijpen. Om een totaalbeeld te krijgen moeten we kijken naar al de culturele dragers die over het Oosten gingen. In navolging van Lisa Lowe bevestigt ze dat elk discours meerdere stemmen kent en heterogeen is. Deze stemmen kunnen de ideeën die we over machtsrelaties en het hegemonisch discours hebben, veranderen. 156 Vrouwen gaven een minder pejoratieve en absolute invulling van “de andere”. Vrouwen waren ook wel onderhevig aan de vooroordelen die gepaard gingen met klasse, godsdienst en natie. Ze spraken ook wel in termen van “verschil”, maar op een andere manier dan de 152
HODGSON (B.), Dreaming of East: Western Women and the Exotic Allure of the Orient, Greystone Books, 2006, p. 1-4 LEWIS (R.), Gendering Orientalism: Race, Femininity, and Representation, Routledge, 1995, p. 2 154 LEWIS (R.), Gendering Orientalism: Race, Femininity, and Representation, Routledge, 1995, p 127 155 LEWIS (R.), Gendering Orientalism: Race, Femininity, and Representation, Routledge, 1995, p 107 156 LEWIS (R.), Gendering Orientalism: Race, Femininity, and Representation, p. 3 153
56
mannen. Ze wil nakijken op welke manier vrouwen zichzelf plaatsten in de structuren van het imperiale rijk.157
Lowe is de enigste die net als dit onderzoek Frankrijk en Engeland apart bestudeerde in plaats van veralgemeningen te maken voor heel Europa. Het Oosten betekende voor beide niet noodzakelijk hetzelfde. Ze maken elk andere verwijzingen, hebben een andere steil, maken verschillende uitspraken over het Oosten en worden door verschillende sociale en literaire omstandigheden beïnvloed. Niettemin merkt ze op dat er overlappingen zijn. 158 Haar werk is voor een groot deel bedoeld om de veralgemeningen in Saids werk te weerleggen. Ze is tegen het idee van een oriëntalistisch discours als één monolithische entiteit. Om dit aan te tonen gebruikt ze bronnen die afwijken van “het normale” discours en bespreekt ze onder andere de brieven van Lady Mary Montagu. In haar onderzoek is ze zeer enthousiast over deze brieven. Volgens haar gebruikt Montagu de retoriek van de gelijkenis in plaats van de retoriek van het verschil in het beschrijven de Turkse vrouwen. Montagu kant zich tegen haar oriëntalistische voorgangers en om die reden meent Lowe dat Lady Montagu ‘s bieven een voorbeeld zijn van een feministisch discours.159 In “Colonial fantasies”160 betwijfeld Yegenoglu of we echt iets te weten kunnen komen over vrouwen in de derde wereld. Deze vrouwen werden namelijk op twee manieren ofwel fout gerepresenteerd ofwel gewoon niet gerepresenteerd: eerst door hun geslacht en ten tweede door hun lagere positie in koloniaal gebied. Yegenoglu merkte op dat de plaats van de vrouw iets was dat gekoloniseerd moest worden. Ze werden namelijk niet goed behandeld en stonden achter op de geëmancipeerde westerse vrouw. De slechte behandeling van vrouwen en het feit dat ze gered moesten worden, is een typische notie in het paternalistisch-imperialistisch discours. Het feit dat Lady Montagu net het tegenovergestelde beschreef, maakte van haar brieven populair onderzoeksmateriaal. Door het feit dat ze meende dat Ottomaanse vrouwen meer vrijheid hadden dan de Europese, sprak ze de populaire beelden van de onderdanige en slaafse vrouw tegen. De harem was voor haar net een plaats van zelfvervulling. Toch meent Yegenoglu dat zelf haar
157
LEWIS (R.), Gendering Orientalism: Race, Femininity, and Representation, p.4 LOWE (L.), Critical Terrains: French and British Orientalisms, Ithaca: Cornell University Press, 1991, p.15 159 LOWE (L.), Critical Terrains: French and British Orientalisms, p 42-45 160 YEĞENOĞLU (M.), Colonial fantasies: towards a feminist reading of Orientalism, Cambridge, Cambridge University Press ,1998, 196 p. 158
57
interpretatie van de Turkse vrouw een onderdeel is van de diversiteit in het oriëntalisme. Het feit dat Montagu zichzelf ziet als de verkondiger van de “ware toestand” van de Turkse vrouw vindt Yegenoglu passen in het oriëntalistisch discours. De “waarheid” over de Turkse vrouw komt niet vanuit zichzelf, maar van de westerse vrouw. Het is deze vrouw die de “macht” bezit om deze waarheid te verwoorden en te bepalen. Zelf de retoriek van de gelijkenis die Lowe aanhaalde zou haar niet vrijspreken van het oriëntalistisch discours. Om dit te verklaren zegt Yegenoglu dat in koloniale relaties de andere altijd in termen van gelijkenis wordt beschreven, aangezien het de bedoeling is de andere te assimileren.161 Hoewel haar mannelijke voorgangers voor de retoriek van het verschil kozen, bewijst dit niets. Ze vindt het dan ook verkeerd om te concluderen dat , zoals Lowe het stelt, er zich een feministisch discours in Lady Montague’s brieven zou verschuilen. We mogen ook niet vergeten dat feminisme een medeplichtige rol heeft gespeeld in het Westers imperialisme. Het is ook verkeerd te stellen dat feminisme sowieso een oppositie vormt tegen het oriëntalisme. Het feit Lady Montagu positieve eigenschappen aan de situatie van Turkse vrouwen toeschrijft betekent niet dat we niet meer kunnen spreken van oriëntalisme. Oriëntalisme draait niet alleen om het toeschrijven van negatieve eigenschappen aan het Oosten. Zelf door het toevoegen van positievere of waarheidsgetrouwere opinies kan er nog steeds een ongelijke relatie tussen het object en het subject bestaan.162 Het is niet door de verdraaide beelden rond het oosten recht te zetten dat het probleem verdwenen is. Het feit dat het Westen haar object creëert, dat ze een “regime van de waarheid” vastzet en dat ze hierdoor haar eigen machtsidentiteit ontwikkelt, is wat telt. 163 Dit betekent dus dat zolang we vanuit Westers standpunt spreken over “de andere” we sowieso geïmpliceerd zijn in het vastleggen van de Westerse autoriteit en culturele verschillen.
In Lady Montague’s brieven beschrijft ze op een bepaald moment een badscène en zegt ze dat een bepaalde Engelse schilder er onzichtbaar bij had moeten zijn om dit mooie tafereel te schilderen. Uit dit fragment conludeert Yegenoglu dat Montague’s tekst zeer patriarchaal geladen is in de zin dat ze één van de ultieme koloniale fantasieën onthult: het gluren naar de andere zonder gezien te worden. Ze gaat in op de mannelijke verlangens, omdat ze weet 161
YEĞENOĞLU (M.), Colonial fantasies: towards a feminist reading of Orientalism, Cambridge, Cambridge University Press ,1998, p. 84-85 YEĞENOĞLU (M.), Colonial fantasies: towards a feminist reading of Orientalism, Cambridge, Cambridge University Press ,1998, p. 86 163 YEĞENOĞLU (M.), Colonial fantasies: towards a feminist reading of Orientalism, Cambridge, Cambridge University Press ,1998, p. 90-01 162
58
dat ze dit willen lezen. Ze gaat in op het verlangens van de man om te weten wat er zich in die verborgen wereld afspeelt.164 Mannen die ernaar verlangen om de vrouw te ontsluieren en haar te “kennen” is een typische eigenschap in de koloniale verlangens. Dit “kennen” is dubbel geladen, aangezien het volgens Yegenoglu een seksuele penetratie impliceert. Dit “kennen” krijgt verder ook zijn weerklank in militaire invasies, Oriëntalistische studies, wetenschap en kunst. De sluier staat in de weg tussen hem en het land dat hij wil veroveren of al heeft veroverd.165
Dit debat tussen Lowe en Yegenoglu zal veel andere aanzetten om ook hun mening hier rond te formuleren. In het vroege werk van Katharine Rogers meent ze dat Lady Montagu niet eerlijk was over de relatieve vrijheid die Turkse vrouwen hadden. Ze vindt dat Montagu “ a mask of feminine perversity” ophoudt om eerder het gebrek aan vrijheid bij de Engelse vrouwen aan te tonen.166 Montagu toont aan dat Turkse vrouwen geld kunnen beheren en hun goederen kunnen bewaren in het geval van scheiding. Ze meent ook dat de seksuele vrijheid van vrouwen vergemakkelijkt wordt door de sluier. Ze kunnen namelijk onopgemerkt gaan waar ze willen. Hieruit meent Judith Still ook dat Montagu het voorbeeld van Turkse vrouwen neemt om het gebrek aan rechten bij Engelse vrouwen aan te klagen. Still zegt er wel bij dat dit niet betekent dat ze de Turkse vrouwen niet echt vrij vond. Beide kunnen samengaan.167 De meest besproken onderwerpen uit haar brieven zijn de passage waarin ze naar het badhuis gaat, ze op bezoek gaat bij verschillende vrouwen uit de harem en haar mening geeft over de vrijheid die de Turkse vrouwen hebben. De passage die zo goed als in elk werk voorkomt is de volgende:
I was in my travelling habit, which is a riding dress, and certainly appeared very extraordinary to them. Yet there was not one of them that shewed the least surprise or impertinent curiosity, but received me with all the obliging civility possible. I know no European court where the ladies would have behaved themselves in so 164
Yeğenoğlu (M.), Colonial fantasies: towards a feminist reading of Orientalism, p. 91-92 Yeğenoğlu (M.), Colonial fantasies: towards a feminist reading of Orientalism, p. 47-48 166 Rogers (K.M.), Feminism in Eighteenth-Century England ,Brighton, The Harvester Press, 1982, p. 93 167 Still (J.), Hospitable Harems? A European woman and oriental spaces in the Enlightenment? In: Paragraph, Edinburgh university press, 32,1 , 2009, p. 91 165
59
polite a manner to a stranger. I believe in the whole, there were two hundred women, and yet none of those disdainful smiles, or satiric whispers, that never fail in our assemblies when any body appears that is not dressed exactly in the fashion. They repeated over and over to me, ‘Uzelle, pék uzelle’, which is nothing but Charming, very charming.—The first sofas were covered with cushions and rich carpets, on which sat the ladies; and on the second, their slaves behind them, but without any distinction of rank by their dress, all being in the state of nature, that is, in plain English, stark naked, without any beauty or defect concealed. Yet there was not the least wanton smile or immodest gesture amongst them. They walked and moved with the same majestic grace which Milton describes of our general mother. There were many amongst them as exactly proportioned as ever any goddess was drawn by the pencil of Guido or Titian—and most of their skins shiningly white, only adorned by their beautiful hair divided into many tresses, hanging on their shoulders, braided either with pearl or ribbon, perfectly representing the figures of the Graces. Vervolgens manen de vrouwen haar ook aan zich uit te kleden, maar doet ze dit niet. Ze maken een deel van haar kleed los en staan dan vol afgrijnzen naar haar korset te kijken.
De meningen over haar werk variëren heel sterk. Door sommige wordt ze geprezen om het feit dat ze gecharmeerd was door de schoonheid van de Turkse vrouwen, en door andere wordt ze dan weer veroordeeld. Er wordt haar verwijt dat ze slavernij niet afkeurde en dat ze hen objectiveerde door verwijzingen te maken naar Europese kunst. Elizabeth A. Bohls is echter wel positief over Montagu’s esthetische referenties. Volgens Bohls “de-erotiseert” en “de-exotiseert” ze de Turkse vrouwen door hen zo “normaal” te beschrijven.168 Ze wordt ook geprezen om het feit dat ze de cliché’s van de harem wist te doorbreken. Het beeld van de harem als gevangenis waardoor vrouwen onzichtbaar lijken, wordt tegengesproken. Montagu kreeg wel toegang tot de harem en stelt het voor als een plek
168
BOHLS (E.) , “Aesthetics and Orientalism in Lady Mary Wortley Montagu’s Letters”, in: Studies in Eighteenth-Century Culture ,WinstonSalem, Forest University 23, 1994, pp.179–205.
60
waar vrouwen zichzelf kunnen zijn. Stilles meent dat ze hierdoor niet past in het gangbaar mannelijk discour.169 Ze denkt dat Montagu oprecht geïnteresseerd was in het Oosten en zich aanpaste aan de gewoontes omdat ze ook dacht dat ze in de Ottomaanse context superieur waren. 170 Het grootste debat rond haar brieven draait tegenwoordig om het feit of we haar al dan niet als oriëntalist kunnen bestempelen. Volgens Yegenoglu kan Lady Montagu in het Oosten een mannelijke rol aannemen die ze in het Westen niet kan: “she attaches a penis to herself and penetrates a feminized East, thus complementing rather than challenging the work of the male colonist.”171 Kaderkonuk meent dat ze de mannelijke blik gebruikt om haar geloofwaardigheid als auteur te bevestigen. Om een autoriteit te kunnen worden, moet ze denken zoals een man. 172 De ongelukkige situatie van de vrouwen werd tijdens het kolonialisme steeds benadrukt aangezien de Europese mannen dan konden zeggen dat ze de vrouwen van hun wrede mannen te gingen redden.173 Lady Montagu biedt hier volgens Heffernan een alternatief op aangezien ze aantoont dat ze niet onderdrukt zijn door hun cultuur en niet gered moeten worden174 Ook in de badscène meent Heffernan dat Lady Montagu het typisch koloniaal discour tegenwerkt. Wanneer ze in het badhuis is, proberen de vrouwen haar uit te kleden. Op dit moment zien ze haar korset en wordt de aandacht gericht op de eigen opsluiting van haar lichaam. De Turkse vrouwen begrijpen niet hoe een man zijn vrouw in zo iets kan opsluiten.175 Theresa Heffernan meent dat haar enthousiasme om de andere wel bewonderenswaardig is, maar dat het zich limiteert tot vrouwen met een blanke huid.176Uit de volgende passage wordt dit duidelijk: "We saw under the Trees in many places Companys of the country people, eating, singing, and dancing to their wild music. They are not quite black, but all mullattos, and the most frightful Creatures that can appear in a Human figure." 177
169
STILL (J.), Hospitable Harems? A European woman and oriental spaces in the Enlightenment? p. 96 STILL (J.), Hospitable Harems? A European woman and oriental spaces in the Enlightenment? p. 97-98 171 HEFFERNAN (T.) , Feminism against the East/West Divide: Lady Mary's "Turkish Embassy Letters" in: Eighteenth-Century Studies, Colonial Encounters ,The Johns Hopkins University Press , Maryland, Vol. 33, No. 2, winter, 2000, p. 202. Afkomstig uit : Yegenoglu (M.), "Supplementing the Orientalist Lack: European Ladies in the Harem," in: Inscriptions, 6 ,1992, pp. 45-80. 172 KADERKONUK, “Ethnomasquerade in Ottoman-European encounters: Reenacting Lady Mary Wortley Montagu”, in: Criticism, Wayne State University Press,zomer, 2004, Vol. 46, No. 3, 2005, p. 395 173 Heffernan (T.) , Feminism against the East/West Divide, p. 205 174 Heffernan (T.) , Feminism against the East/West Divide, p. 207 175 Heffernan (T.) , Feminism against the East/West Divide, p. 211 176 Heffernan (T.) , Feminism against the East/West Divide, p. 202 177 , Lord Wharncliffe and W. Moy Thomas , eds. The Letters and Works of Lady Mary Wortley Montagu, London, Henry G. Bohn, 1861.p. 287 170
61
Ook Arthur Weitzman zal Lady Montagu’s brieven bestuderen in zijn artikel “voyeurism and aesthetics in the Turkish bath: Lady Mary’s school of female beauty.” Hij meent dat ze de illusies rond het Oosten doorprikte en de “Turken” weigerde te demoniseren. 178 Cynthia Lowenthal en Kabbani veroordelen echter Montagu’s naïviteit en vinden dat de harde realiteit van het leven niet inziet en bevooroordeeld is door de romantische verhalen uit de duizend en één nachten en romannetjes. 179
Een belangrijke kritiek op Yegenoglu en andere academici komt vanuit de hoek van Bernadette Diane Andrea en haar werk “Women and Islam in early modern English literature.” Ook zij zal het belangrijk vinden om de visie van vrouwen toe te voegen aan het debat rond oriëntalisme. Zij doet dit onder andere door te kijken naar de brieven van Elisabeth Tudor naar de sultan en door te kijken naar veertig toneelstukken die door vrouwen werden geschreven en die de Levant of Azië als achtergrond hadden.
De
belangrijkste reden waarom ik haar aanhaal is door het feit dat zij het een anachronisme vindt om postcolonial theory toe te passen op de prekoloniale periode van Engeland. Net als Goffman en Jonathan Burton180 benadrukt ze het feit dat de Engelsen niet de dominante macht waren in de eerste contacten met het Oosten.181 Ik sluit mij bij deze onderzoekers aan.
De laatste jaren ontstonden er heel wat studies die als doel hadden de stereotiepen rond de Turkse vrouw te weerleggen. In “The imperial harem”182 gaat Leslie Peirce in op de eeuwenoude obsessie van Europese reizigers voor de Ottomaanse harem. De harem werd gezien als een plaats vol seksuele uitspattingen , maar ook een plaats waarin listige vrouwen belangrijke macht uitoefende in staatsaangelegenheden. Haar werk is er op gericht om deze onwaarheden te weerleggen. De harem was net bedoeld om de seksualiteit te reguleren en was geen plaats voor passieve, slome , comploterende vrouwen. Het was een hiërarchische en bureaucratische organisatie. Indien vrouwen konden macht uitoefenen was dit niet via intriges, maar door het feit dat dit van hen als lid van de 178
WEITZMAN (A.J.), “Voyeurism and aesthetics in the Turkish bath: Lady Mary’s school of female beauty” in: comparative literature studies, The Pennsylvania State University, University Park, vol. 39, no 4, 2002 , p. 357 179 WEITZMAN (A.J.), “Voyeurism and aesthetics in the Turkish bath”, p. 348 180 BURTON (J.), “Anglo-Ottoman Relations and the image of the Turk in Tamburlaine”, : in Journal of Medieval and Early Modern Studies, Morgantown, West Virginia, West Virginia University, 30,1 , 2000, pp.125- 156 181 BERNADETTE (A.), Women and Islam in Early Modern English Literature, Cambridge, Cambridge University Press, 2008, p. 205 182 PEIRCE (L.P.), The imperial harem : women and sovereignty in the Ottoman Empire, New York, Oxford University Press, 1993, xii + 374 p. ZIE OOK: CROUTIER (A.L.), Harem: The World Behind the Veil, Abbeville Press, 1998, 224p.
62
Koninklijke familie verwacht werd. Hun hoge functie bracht bepaalde sociale en politieke verantwoordelijkheden met zich mee. Zonder de harem te verlaten konden vrouw ook in de buitenwereld macht uitoefenen. Het was familiepolitiek en niet seks die de dynamiek in de harem bepaalde. Seks was één van de vele zaken die zich in de harem afspeelde en het was veel minder belangrijk dan andere factoren. Peirce vergelijkt de harem in haar organisatie en opgelegde kuisheid zelf met een nonnenklooster.183 Doorheen haar boek vertelt ze de complexe evolutie die zich heeft voorgedaan voor de rol van vrouwen in de harem. Ze vertelt hoe vrouwen in het begin van de Ottomaanse geschiedenis geleidelijk aan meer macht kregen. Periodes van wanbestuur en intriges hebben bestaan, maar reflecteerden ook de toestand van het rijk. De veranderende rol van vrouwen in de harem waren het resultaat van de manier waarop het rijk werd bestuurd. Bepaalde vrouwen hebben aan de top van de macht kunnen staan en dit laat Peirce concluderen dat het Ottomaanse bestuur enigszins positief stond tegenover vrouwen. Ze vindt echter dat de beeldvorming rond het Ottomaanse rijk nog steeds niet veranderd is. Nog steeds komen dezelfde exotische taferelen van de sultan en zijn paleis naar voor. Ze meent dat het maar heel recent is dat onderzoekers hun mening zijn gaan bijschaven. 184 “Women in World History: Readings from 1500 to the present” 185 Zal ook wijzen op de belangrijke rol van haremvrouwen. Het ultieme voorbeeld is Hurrem de vrouw van Suleyman de Grote. Zij zou het patroon van het seriële concubinaat verbroken hebben en de enige vrouw geweest zijn in het leven van deze sultan. De sultan had ook alleen kinderen met haar. Hun relatie was gebaseerd op liefde en respect. Ze staat er om bekend om mee te hebben geparticipeerd in belangrijke beslissingen en het feit dat ze veel macht kon uitoefenen.186 Barzilai-Lumbroso wijst er ook op dat er brieven bestaan van vrouwen uit de harem die ook een heel ander licht werpen op dit leven.187 De belangrijk politieke functie van haremverhalen wordt door Christine Isom-Verhaaren aangehaald. Paul Rycaut gebruikte de Ottomaanse harem als symbool voor het oosters despotisme. Het beeld van de wrede harem blijft tot op vandaag de dag politieke acties 183
PEIRCE (L.P.), The imperial harem : women and sovereignty in the Ottoman Empire, New York, Oxford University Press, 1993,p 3-6 PEIRCE (L.), Changing Perceptions of the Ottoman Empire: The Early Centuries, Mediterranean Historical Review, Vol.19, Nr. 1, June 2004, p. 8-10 185 HUGHES (B.), Women in World History: Readings from 1500 to the present, M.E. Sharpe, 1997, 296p. 186 HUGHES (B.), Women in World History: Readings from 1500 to the present, p.39-44 BERTRAND (N.) EN DUMAS (C.), Femmes d'Orient, femmes d'Occident: espaces, mythes et symboles, Parijs, L’harmattan, 2007, P.13 187 BARZILAI-LUMBROSO (R.)”Turkish men and the history of ottoman women: Studying the History of the Ottoman Dynasty’s Private Sphere through Women’s Writings”: in Journal of middle east womens’ studies, Vol. 5, No. 2, zomer, 2009, p 78 184
63
rechtvaardigen. De harem is dus naast een geseksualiseerd beeld ook een gepolitiseerd beeld.188 Volgens Alain Grosrichard werden misrepresentaties het de harem als symbool voor despotisme van het Oosten gebruikt als wapen tegen het absolutisme van Frankrijk en Engeland van de zeventiende en achttiende eeuw. Dit had als gevolg dat de behandeling van vrouwen steeds een grotere rol gingen spelen in de omgang van Europeanen met het Midden-Oosten.189
“Deconstructing images of the turkisch women” biedt ook een reeks essays die het beeld rond de Turkse vrouwen wil veranderen. De focus ligt wel op de negentiende eeuw, maar toch haalt het hoofdstuk van Irvin Cemil Schick belangrijke dingen aan. Hij beschrijft hoe een hele reeks van ficties rond de harem, de badhuizen, de slavenmarkt, concubines, eunuchen, polygamie en homoseksualiteit een belangrijke rol speelden in in het scheppen van “Oriental sexuality”190 “ gender and sexuality were deployed in various ways in colonial discourse to construct the imaginary spaces that non-Europeans occupy, thereby creating a geography of contrast that served both Europe’s self-definition and its imperial ambitions.”191 Het construeren van een identiteit gaat volgens hem steeds gepaard met het construeren van een ander en deze andere is gebonden met een plaats.192 Volgens hem kwamen de eerste fantasieën rond harem op in de zeventiende eeuw. Deze ideeën waren vermengd met christelijke polemiek uit de Middeleeuwen waarin de Islam werd afgebeeld als een genotzieke godsdienst dat haar volgelingen grenzeloze seksuele escapades toeliet en waarvan de profeet een tuchteloze, corrupte en valse profeet was. In de achttiende eeuw konden auteurs dan uit verschillende verhalen kiezen om hun verhaal op te smukken.193 Hij merkt twee heel belangrijke zaken op in de reisbeschrijvingen van de negentiende eeuw. Ten eerste bestonden ze uit dezelfde motieven, anecdotes en stereotiepen en werden ze steeds bij voorgaande schrijvers gehaald. De realiteit werd dus gecreërd door een 188
ISOM-VERHAAREN (C.), “Royal French Women in the Ottoman Sultans’ Harem: The Political Uses of Fabricated Accounts from the Sixteenth to the Twenty-first Century”, in: Journal of World History, Benedictine University ,Vol. 17, nr. 2, June 2006, p. 160 189 Alain Grosrichard, The Sultan’s Court: European Fantasies of the East, London, Verso, 1998, p. 182 190 ARAT (Z.F.) ED., Deconstructing Images of The Turkish Woman, New York Palgrave Macmillan, 2000,p. 83 191 ARAT (Z.F.) ED., Deconstructing Images of The Turkish Woman, ,p.83 192 ARAT (Z.F.) ED., Deconstructing Images of The Turkish Woman, p. 84 193 ARAT (Z.F.) ED., Deconstructing Images of The Turkish Woman, p. 87-88
64
voortdurende herhaling van voorgangers. Een tweede belangrijke opmerking die hij maakt is het feit dat ze bol staan van contradicties.194 Deze contradicties werden niet in twijfel gebracht of vreemd gevonden, aangezien allemaal een eigen functie hadden in het koloniaal discour.195Hij meent niet dat deze tegengestelde visies Saids theorie onderuit halen, maar dat ze allemaal passen in het oriëntalistisch vertoog.196 Volgens hem is de “idleness” van de haremvrouw een belangrijk thema in het oriëntalistisch discour. Éen van de eerste die volgens Foucault “geseksualiseerd” werd, was “the idle women”, de luie vrouw. Ik vind luiheid niet echt een goede vertaling is voor het woord idle, maar er bestaat niet echt een nederlands woord met de juiste connotatie. “Idle women” wijst op vrouwen die hele dagen niets doen, liggen te liggen en geen nuttige bezigheden hebben. Het is eerder een toestand van sloomheid en verveling. Luiheid is lijkt mij net iets te specifiek. Deze toestand werd nog eens gekoppeld aan het warme klimaat en zo werd het beeld geschapen van de vrouw die bereid was om op elke seksuele avance in te gaan. In 1608 schreef Ottaviano Bon al dat komkommers en courgettes in gesneden vorm gebracht moesten worden, want anders zouden ze hier onze onzedige dingen mee doen. 197 Ook Asli Sancar zal via haar werk “Ottoman Women: Myth and Reality,”198 haar best doe om gangbare stereotiepen van de Ottomaanse vrouw te weerleggen. Ook zij zal de brieven van Lady Montagu hier voor gebruiken. Ze bekritiseerd de twee beelden die steeds worden opgerakeld, namelijk dat van de exotische harem vol zijde, koffie, goud en intriges tussen de vrouwen of een harem dat gruwelijk onder dwang wordt gehouden door de man.199 Volgens haar kun je niet anders dan toegeven dat de Ottomaanse vrouwen meer vrijheid en liefde genoten dan de christelijk dames. Volgens haar is het de publicatie van de duizend en één nachten die er voor heeft gezorgd dat de Ottomaanse vrouw werd gezien als een sensuele, ontrouwe, luie en comploterende vrouw. Volgens Sancar werden ze thuis gehouden omdat er voor hen gezorgd werd en omdat de mannen van hen hielden. De harem was geen gevangenis, maar een heilige plaats voor het gezin. Rijkere vrouwen participeerde mee in heel wat
194
ARAT (Z.F.) ED., Deconstructing Images of The Turkish Woman, p. 92 ARAT (Z.F.) ED., Deconstructing Images of The Turkish Woman, p. 93 196 ARAT (Z.F.) ED., Deconstructing Images of The Turkish Woman, p. 94 197 ARAT (Z.F.) ED., Deconstructing Images of The Turkish Woman, p 95-96 198 SANCAR (A.), Ottoman Women: Myth and Reality, New Jersey, The Light Publications, 2007, 192p. 199 SANCAR (A.), Ottoman Women: Myth and Reality,p. 9 195
65
liefdadigheidswerk. Heel wat publieke gebouwen werden door hen opgericht. Je kan ze dus zeker niet van luiheid beschuldigen.200 Het waren geen onderdelen van het meubilair. Uit gerechtdocumenten blijkt ook dat ze soms rechtszaken aanspanden en die ook wonnen. 201
De duizend en één nachten is een verhaal waarin een oosterse koning nadat hij bedrogen werd door zijn vrouw uit woede besloot om elke avond een nieuwe maagd tot bruid te nemen en haar de volgende ochtend te executeren. Sheherazade werd zijn nieuwe bruid en wetende dat ze de volgende dag geëxecuteerd zou worden, begon ze hem verhalen te vertellen waarvan ze steeds het einde voor de volgende dag liet. Uit nieuwsgierigheid voor het vervolg van haar verhaal liet hij haar steeds leven. Na duizend en één nachten zou ze haar laatste verhaal hebben verteld en zou de koning zo van haar zijn beginnen houden dat hij haar gratie verleende en ze gelukkig samen verder leefde. Zo wist Sheherazade niet allen zijn woede weg te nemen, maar leerde ze hem via haar verhalen ook wijsheden die hem een betere koning maakte. In “Liberating Shahrazad”
toont Suzanne Gauch dat Noord-Afrikaanse schrijvers en
filmmakers uit Algerije, Marokko en Tunesië de rol van Sherherazade op hun manier hebben ingevuld en haar laten zien als symbool voor vrouwelijke macht en capaciteiten bij moslimvrouwen. Als vertelster uit de duizend en één nachten werd ze in het Westen vaak beschreven als een aantrekkelijke , sensuele en exotische schoonheid en ging ze op in de oriëntalistische fantasieën die het Oosten op een stereotiepe manier afbeeldde en waarin de Islamitische wereld statisch en onveranderlijk bleef. De seksueel geladen sfeer waarmee ze wordt geassocieerd, liet echter niet toe haar sterke en dappere karakter naar voor te brengen. Gedurende de jaren veranderde haar rol naar gelang de relaties en rivaliteiten tussen de Europese machten en het Ottomaanse rijk. Ze ging van kuise schoonheid, naar lustige verleidster of van gevangene tot bevrijdster. De laatste jaren komen er allerlei initiatieven uit de Islamitische wereld die hun best doen om de westerse beschrijvingen over deze vrouw naast zich neer te leggen en haar af te beelden als een stem voor moslimvrouwen, een tegenbeeld voor de Westerse representatie van zwijgzame, onderdrukte, uitgebuite en ongeschoolde slachtoffers. 202
200
SANCAR (A.), Ottoman Women: Myth and Reality, p. 101 SANCAR (A.), Ottoman Women: Myth and Reality, p. 137 202 GAUCH (S.), Liberating Shahrazad : feminism, postcolonialism, and Islam , Minneapolis, University of Minnesota press, 2007, p. xi 201
66
Dror ze’evi bespreekt in “Producing desire” hoe reisbeschrijvingen een grote rol hadden in de manier waarop seksualiteit en gender in een bepaald gebied werd gezien. Vele reisbeschrijvingen focussen op de verschillen met hun eigen cultuur.
203
Het onderzoek is
gebaseerd op 19e eeuw, maar is niettemin zeer interessant. Reisbeschrijvingen wordt gezien als de bron bij uitstek om te zien hoe de Europeaan de andere representeerde. Hoe ze de andere “creëerden”en hoe ze zichzelf hier tegenover plaatste. In de 19 e eeuw was seksualiteit een belangrijk motief doorheen de reisbeschrijvingen. Ze was een metafoor voor het Oosten. Een perverse moraliteit stond voor de passiviteit, luiheid en inferioriteit van het oosten. Het Oosten werd vervrouwelijkt en het benadrukken van hun abnormale seksualiteit maakte het voor de Europeaan gemakkelijker om hun koloniale ambities in het Oosten te rechtvaardigen. 204 Andere samenlevingen hun seksualiteit bekritiseren is echter altijd al een deel geweest van Westerse en Oosterse literatuur. Dit hoeft niet noodzakelijk gepaard te gaan met imperialisme. Ze vind dan ook dat 16e en 17e eeuwse nog niet gezien moeten worden in het licht van de kolonisatie. Vroegmoderne reizigers waren eerder gemotiveerd door nieuwsgierigheid, waardoor stereotiepen minder alomtegenwoordig waren. Volgens Ze’evi hadden de reizigers niet altijd de bedoeling het oosten te veroordelen en erkende ze vaak gelijkenissen tussen hen en hun eigen samenleving. Op het vlak van gender en seksualiteit hadden ze eerder de neiging hun vroomheid en ethiek te loven. Ze haalt de 16 e eeuws reiziger Ogier Ghiselin de Busbeq aan die vond dat de Turkse vrouwen een hoge morele standaard hadden en dat van alle naties hun kuisheid het best werd nagestreefd. Soms worden ze wel afgebeeld als heidenen en ongelovigen, maar over het algemeen denkt Ze’evi dat vroegmoderne reizigers in het oosten oprecht geïntrigeerd waren door de lokale mannen en vrouwen. Besprekingen van harems kregen weinig of geen referentie met seksuele promiscuïteit. Grelot verdedigt bijvoorbeeld de eer van de Turkse vrouwen terwijl enkele Fransmannen onder invloed van wijn over hen aan het praten zijn. Tijdens de zeventiende eeuw merkt ze een verschil op in het discours. Je krijgt aan de ene kant de reizigers die een positief beeld van de lokale bevolking proberen te scheppen en aan de andere kant de vijandige en negatieve verslagen. Dit kan volgens haar gekoppeld worden aan een nieuwe attitude van de
203
ZE'EVI (D.) , Producing desire : changing sexual discourse in the Ottoman Middle East, 1500-1900, Berkeley University of California Press, 2006, p. 149 204 ZE'EVI (D.) , Producing desire : changing sexual discourse in the Ottoman Middle East, 1500-1900, Berkeley University of California Press, 2006, p.150
67
Europeanen tegenover het Ottomaanse rijk. Op het eind het einde van de zestiende eeuw probeerden reizigers de zwaktes van hun eigen land te achterhalen door te kijken naar de macht van de Ottomanen. Een eeuw later begon de macht van Europa te stijgen en begonnen ze zich op te meten tegenover hun rivaal, de Ottomanen. De dreiging van het Ottomaanse rijk had afgenomen en maakte plaats voor een meer kritische benadering van dit gebied, waarin de zwaktes en fouten naar boven kwamen. Paul Rycaut zou een voorbeeld zijn van dit keerpunt waarin een iets kritischere houding tegenover het Ottomaanse rijk werd aangenomen. Als het gaat over de seksuele zeden van de Turken neemt Rycaut geen blad voor de mond. Hij veroordeelt hun seksuele praktijken en beschuldigt zowel de mannen als vrouwen van homoseksualiteit. Sodomie is alomtegenwoordig en het Topkapi paleis is een plaats van seksuele intriges, verleiding en onderdrukte verlangens. De sultan en vizier staren naar de jonge bedienden en deze proberen op hun beurt de oudere mannen te verleiden om in hun bescherming te komen. Op geen enkel moment probeert Rycaut hun seksualiteit genuanceerd te beschrijven.205 Volgens Ze’evi zou er zich in deze periode ook een nieuwe morele code in de westerse literatuur voordoen. Subtiele hints en slecht verhulde eufemismen werden gebruikt in plaats van overduidelijke kritiek. Subtiele allusies naar homoseksualiteit waren zeer populair. Een ander populair thema dat naar voor kwam was de toestand van de vrouwen. Daar waar hun afzondering vroeger als iets positiefs werd ervaren, was het nu een teken van wreedheid geworden. Hoe verder we in de tijd gaan hoe negatiever de vertellingen worden. Homoseksualiteit wordt een ziekte van de staat, een politiek systeem. Het is het symbool voor de perverse, corrupte en decadente staat. Niettemin waren er ook reizigers, zoals Mary Wortley die met een positieve blik naar het Turkse rijk keken. Ze’evi wijdt ook een hoofdstuk aan de Turkse representaties van de Europeaan. Turkse reizigers zouden ook uitgebreid vertellen over de Europese gender en seksualiteit. Europa was een soort paradijs op aarde waar op seksueel vlak alles mogelijk was. In 19e eeuwse Turkse en Arabische reisbeschrijvingen is het ook duidelijk dat ze Europeanen hun zeden bekritiseren en hun eigen gebruiken verdedigen tegen Europese kritiek. Europa zat volgens hen vol nymfomanen en verwijfde mannen. Ook zij verdedigde hun superieure cultuur en
205
ZE'EVI (D.) , Producing desire : changing sexual discourse in the Ottoman Middle East, p. 152-153
68
moraliteit.
206
Ze’evi ziet reisbeschrijvingen als een van de belangrijkste bronnen voor de
voorstelling van seksualiteit en moraliteit over het oosten van de zeventiende tot de negentiende eeuw. 207 Uit haar onderzoek concludeerde Ze’evi dat het vroegmoderne seksueel discours van het Ottomaanse rijk vrij open was. Ze onderzocht verschillende bronnen, waaruit ze concludeerde dat seksualiteit geen strenge grenzen kenden. Heteronormaliteit was in tegenstelling tot het Westen nog niet de norm. Men schaamde zich niet om seks en homoerotische discours en praktijken waren niet vreemd. Dit zou volgens hem echter beginnen veranderen door de kritieken vanuit Europa. Hierdoor ontstond er vanuit Ottomaanse kant een tegen- discours. Ze veroordeelde de seksuele praktijken in Europa zoals prostitutie en het groot aantal vondelingen. Voor de strijd van de hoogste moraliteit begon het Ottomaanse seksuele discours steeds meer in hun eigen gebied af te nemen, tot het bijna volledig afwezig was. Het leven moest zich gaan schikken naar de literaire voorschriften van de hogere moraliteit die ze aanprezen. 208
Net als andere onderzoekers al aanhaalde, wordt in “Women in the middle east: past and present”209 beschreven hoe moslims werden gezien als de volgelingen van een valse profeet en dat Mohammed en zijn seksuele verlangens veel aandacht kreeg. Polygamie, de sluier, afzondering en harems werden gedurende jaren bekritiseerd. De moslimvrouw werd gezien als een slaaf in hypergeseksualiseerde harems en homoseksualiteit was alomtegenwoordig. De auteur ziet dit eerder als een projectie van Europese karakteristieken op moslims dan de waarheid. Zo werden moslims ook lange tijd als intolerant afgebeeld, terwijl christenen gedurende lange tijd veel minder begrip hadden voor andere godsdiensten. Westerlingen dachten dat de afzondering en segregatie van moslimvrouwen betekende dat westerse vrouwen gelukkiger en beter behandeld werden, maar uit gerechtelijke bronnen blijkt dat moslimvrouwen vaak welvarender waren. Ze hadden wel degelijk bezittingen, participeerden in ondernemingen, kregen een bepaalde erfenis en konden ook
206
ZE'EVI (D.) , Producing desire : changing sexual discourse in the Ottoman Middle East, p.159-162 ZE'EVI (D.) , Producing desire : changing sexual discourse in the Ottoman Middle East, p.163 208 ZE'EVI (D.) , Producing desire : changing sexual discourse in the Ottoman Middle East P 167-169 209 KEDDIE (N.), Women in the Middle East : past and present, Princeton (N.J.) : Princeton university press, 2007, xv + 389 p. 207
69
gemakkelijker scheiden. Hun situatie was dus zeker niet slechter dan sommige Europese vrouwen, als ze al niet beter was.210 Westerlingen zouden uit onwetendheid hun eigen seksuele fantasieën projecteren op de moslimsamenleving. Lady Mary wist uit haar contacten wel hoe de vork in de steel zat. 211 Het is belangrijk om te erkennen dat oosterse vrouwen in afbeeldingen, geschriften en schilderijen als stereotiep werden voorgesteld, maar men mag ook niet vergeten dat dit ook met de westerse vrouw, of om het even welke vrouw ook werd gedaan.212
Het is nog maar vrij recent dat er studies verschenen die meer licht wierpen op het leven van Ottomaanse vrouwen in de vroegmoderne tijd. Die geven ons de kans om de beschrijvingen in reisbeschrijvingen enigszins te controleren op hun uitspraken. Deze studies gebruikten Ottomaanse bronnen en geven dus een ander beeld over de Ottomaanse vrouw dan die van de Europeanen in hun reisbeschrijvingen. Om deze reden vind ik het belangrijk om ook deze te vermelden in het onderzoek dat zich rond gender en de Ottomaanse vrouw hebben gevormd. In “Subjects of the sultan”213 vertelt Suraya Farooqhi over het leven van het gewone volk. Het Ottomaanse rijk werd gedurende lange tijd steeds beschreven via de sultans, het leger, de officieren en het paleis .Dit is een van de zeldzame werken die de Ottomaanse cultuur en samenleving via onderuit beschrijft. Ze zal ook een hoofdstuk weiden aan de representaties van het Westen over de Ottomanen. Uit onderzoek met registers van de kadi blijkt bijvoorbeeld dat polygamie uitzonderlijk was. Monogamie was eerder de norm. Dit is misschien mogelijk door het feit dat ze de huwelijken van prinsessen als voorbeeld namen en deze hun man niet met andere vrouwen deelde. Scheidingen kwamen anderzijds wel vaker voor.214 Er waren toen ook al auteurs die inzagen dat de rol van polygamie in de Ottomaanse samenleving werd overdreven. Enkel de sultan en rijke mensen konden zich meerdere vrouwen veroorloven.
210
Zie ook: Baer (M.), “Islamic conversion narratives of women Social change and gendered religious hierarchy in Early Modern Ottoman Istanbul”, in: Gender & History, Vol.16 nr.2 August 2004, p. 426 211 KEDDIE (N.), Women in the Middle East : past and presenP. 57 212 KEDDIE (N.), Women in the Middle East : past and presenP. 59 213 FAROQHI (S.), Subjects of the sultan : culture and daily life in the Ottoman Empire., New York, I.B. Tauris, 2005, x + 358 p 214 FAROQHI (S.), Subjects of the sultan : culture and daily life in the Ottoman Empire P 102-103
70
Anderzijds werd het voorbeeld van de Turkse vrouw ook wel bewonderd en gebruikt om kritiek te uiten op de man-vrouw relaties thuis. 215 “Women in the Ottoman empire”216 is een verzameling van veertien artikels afkomstig van verschillende academici die onderzoek hebben verricht naar vrouwen uit het MiddenOosten. Het was een beginnend onderzoek in de reconstructie van de geschiedenis van deze vrouwen in het Ottomaanse rijk. Het behandelt het midden van de zeventiende eeuw tot de vroege negentiende eeuw. De artikels bestuderen meestal een afgebakend onderwerp en gaan zelden over de Ottomaanse vrouw in het algemeen. Het zijn case – studies die de eerste stap hebben gezet naar een algemener onderzoek. Madeline Zilfi maakte hier duidelijk dat de studie naar vrouwen in het Ottomaanse rijk vaak niet werd behandeld en dat hier dus nog veel mogelijkheden zijn. De studie van oosterse vrouwen ligt nog ver achter die van de westerse. Er bestaat een grote aandacht voor onderzoek naar de hedendaagse moslimvrouwen, maar weinig over de premoderne periode. Ze meent ook dat onderzoek naar het Ottomaanse rijk nog steeds vaak gefocust is op staatsvorming en gebaseerd is op Europese bronnen. In de vroegere periode zouden ze als de terreur van Europa worden afgeschilderd, en later zou dit rijk steeds onbelangrijker worden. Zilfi kaart ook het probleem van de bronnen aan. Het meeste van de gebruikte bronnen uit deze studies kwamen uit Ottomaanse gerechtshoven. Er zijn meer dan 10 000 registers alleen al voor Istanbul en haar omgeving, maar deze zijn lang nog niet allemaal bestudeerd. Het onderzoeken van deze zou het begrijpen van de islamitische maatschappij enorm bevorderen. Ook de geschiedenis rond de islamwereld lijkt vaak de Ottomaanse periode te willen overslaan. Ze behandelt vaak de periode rond de stichting van de islam en springt dan over naar de 19e -20e eeuw. De vrouwengeschiedenis van het Ottomaanse rijk volgt ongeveer dezelfde chronologie. Volgens Zilfi lijkt de Ottomaanse periode een beetje verwaarloosd in het meeste onderzoek.
215 216
FAROQHI (S.), Subjects of the sultan : culture and daily life in the Ottoman Empire P 325-326 ZILFI (M.C.), Women in the Ottoman empire : Middle Eastern women in the early modern era, Leiden, Brill, 1997, vi+ 333 p.
71
De papers in dit boek willen hier verandering in brengen en behandelen zeer diverse topics over de vrouwelijke ervaring. Gepubliceerd in 1997 was dit boek een belangrijke stap in de juiste richting om het leven van de Ottomaanse vrouw te begrijpen. 217 Over
het
algemeen
kan
men
de
papers
uit
dit boek
categoriseren
onder
vrouwengeschiedenis. Slechts twee papers gebruiken expliciet een genderanalyse. Andere onderwerpen in dit boek zijn: misdaad, het huwelijk, het recht,vrouwelijke poëzie, enz.. In “seniority, sexuality and social Order. The vocabulary of gender in Early modern Ottoman society” toont de auteur, Leslie P. Peirce aan dat de vroegmoderne Turkse woordenschat om mannen en vrouwen te benoemen heel wat aandacht en verwijzingen gaf aan de verschillende stadia in de levenscyclus. De manier om een man of vrouw te benoemen was gekoppeld aan leeftijd, en dit was dan weer gekoppeld aan status.218 In een tweede paper, “Women and Waqf: property, power and the domain of gender in eigtheenth-century Egypt” wijst Mary Ann Fay op de moeilijkheden van gendergeschiedenis rond het Ottomaanse rijk. Aangezien vrouwengeschiedenis rond het Ottomaanse rijk zich nog in een heel pril stadium bevindt, en de vrouwelijke ervaring van de vroegmoderne Ottomaanse vrouw nog weinig gekend is, zijn genderanalyses op dit ogenblik weinig aan de orde. De vrouwen een plaats geven in de geschiedenis is bij de meeste onderzoekers een eerste prioriteit, niettemin probeert men toch al kleine stapjes in de richting van genderanalyse te zetten. Vrouwen gewoon toevoegen aan de geschiedenis is niet voldoende. Gender als een analysecategorie laat toe om dieper te treden in de sociale constructies die economische en politieke verschillen veroorzaken tussen man en vrouw. Het gebruik van gender laat ons toe om de sociale dynamiek van ieder sociaal systeem beter te begrijpen. In haar onderzoek zal ze door het gebruiken van gender een poging doen om de rol van vrouwen in het Egyptische Mamlukken systeem te analyseren, vrouwen hun rechtmatige plaats in de geschiedenis geven en zo de geschiedenis rond deze periode begrijpelijker en vollediger maken.219 Een laatste interessante studie die ik hier zou willen aanhalen is deze van Dina Rizk Khoury “slippers at the entrance or behind,closed doors.” Hoewel de auteur zelf niet uitgaat van een genderanalyse, behandelt ze wel het onderwerp van de privé-en de private sfeer en hoe deze gekoppeld ging met een soort machtshiërarchie. Hoewel de vrouw normaal gezien tot 217
ZILFI (M.C.), Women in the Ottoman empire : Middle Eastern women in the early modern era, Leiden, Brill, 1997, p. 1-5 ZILFI (M.C.), Women in the Ottoman empire, p. 194 219 ZILFI (M.C.), Women in the Ottoman empire, p. 28-30 218
72
de privésfeer hoorde en deze vaak geassocieerd wordt met een ondergeschikte positie, maakt Khoury duidelijk dat Ottomaanse toch heel wat macht konden uitoefenen dankzij hun positie van bemiddelaar. Het waren vaak vrouwen die de contacten tussen de verschillende huishoudens onderhielden en zo bondgenootschappen vormden. Heel wat politieke beslissingen gebeurden binnenshuis en op deze manier speelden ze ook een belangrijke rol.220 Hun rol in de publieke sfeer was dan weer heel verschillend. Elite vrouwen konden in wisselende periodes wel investeren in publieke gebouwen zoals moskees of winkels, maar waren erg gebonden aan de identiteit van het elitehuishouden. Vrouwen uit de lagere klasse waren dan weer wel vrij om te bewegen in de publieke sfeer. Ze waren aanwezig op de markten, werkten en hadden de vrijheid die rijkere vrouwen niet hadden. Niettemin werden deze vrouwen als marginaal aanzien en kenden ze dus niet hetzelfde aanzien als mannen.221 Hoewel deze artikels niet meteen spreken over beeldvorming rond de Ottomaanse vrouw, zijn ze belangrijk om ook een andere kant van dit onderzoek te begrijpen. Het toont namelijk aan dat er een hemelbreed verschil was tussen de realiteit en de beelden die door Europese mannen werden opgeroepen.
220 221
ZILFI (M.C.), Women in the Ottoman empire ,p. 123 ZILFI (M.C.), Women in the Ottoman empire : Middle Eastern women in the early modern era, Leiden, Brill, 1997, p. 126-127
73
Besluit literatuurstudie Uit deze literatuurstudie kunnen we enkele conclusies maken. Ten eerste is het duidelijk dat wanneer we enkel naar beeldvorming over het Ottomaanse rijk in het geheel kijken, auteurs geloven dat er heel wat positieve beschrijvingen werden gemaakt en dat het Ottomaanse rijk een grote invloed speelde op de identiteit van de Franse en Engelse natie. Het waren dus niet de Engelse of Fransen die de touwtjes in handen hadden. Ze benadrukken eerder het wederkerig respect en het samenleven in de zelfde ruimte. De meeste academici die onderzoek verrichten rond beeldvorming rond het Ottomaanse rijk in de vroegmoderne tijd menen dat er nog geen spraken was van imperialistische neigingen en van een oriëntalistisch discour in de betekenis van Said zijn werk. MacLean zijn theorie over “imperial envy” lijkt hier zeer interessant en misschien voor de periode van de vroegmoderne tijd een goed alternatief op Saïds “Orientalism”. Wanneer we echter naar de rol van gender en vrouwen in de beeldvorming rond het Ottomaanse rijk kijken, zijn de onderzoeken iets minder positief. Hier worden de linken met het kolonialisme en het imperialisme veel sneller gemaakt. Er bestaat ook geen positieve representatie van de vrouw door Europese mannen. Het grote aantal aan revisionistische werken die als doel hebben de stereotiepen rond de Ottomaanse vrouw weg te werken, zijn hier een bewijs van. In deze werken menen ze dat de representatie van de vrouw en seksualiteit een belangrijk onderdeel was in het oriëntalistisch discour en dat dit ook al tijdens de vroegmoderne periode aanwezig was. Enkel vrouwelijke schrijfsters konden hier eventueel aan ontsnappen door hun andere blik op het Oosten en ook dit staat onder discussie. Het is duidelijk dat wanneer gender in het onderzoek geïntegreerd wordt, het debat al iets ingewikkelder wordt. Wanneer je vrouwen, man-vrouw relaties, seksualiteit en het gegenderd discour achterwegen laat, zijn de conclusies veel sneller getrokken.
Mijn eerste kritiek op de vele werken rond beeldvorming en het Ottomaanse rijk, is dat ze teleologisch te werk gaan. Ze weten dat de koloniale periode er aan komt en leggen hier te vaak de nadruk op. Ten tweede worden de verschillende nationaliteiten niet altijd afgebakend. Ze spreken over “de Europese beeldvorming” en Europese reizigers in het algemeen.
74
Verder menen ze ook allemaal dat beeldvorming een belangrijke invloed had op de reizigers hun identiteit, maar verklaren ze niet altijd concreet wat ze hier mee bedoelen. Ze leggen ook niet altijd uit op basis van welke reizigers ze uitspraken maken. Het zijn ook vaak dezelfde die aan bod komen: Paul Rycaut en Lady Mary Montagu en dan worden ook alleen de passages gebruikt die hun argumenten staven. Analyses waarin zowel bekende als minder bekende reizigers aan bod komen en waarin de verschillende thema’s grondig worden geanalyseerd, zijn voor een groot deel afwezig.
75
Biografische gegevens van de reizigers Franse reizigers Jean Thévenot222
°16/06/1633 Parijs - +28/11/1667 Miyana Neef van Melchisédech Thévenot (1620-1692), een in de marge vermeldenswaardig personage , waarover het volgende : hij is een Frans auteur , wetenschapper , reiziger , cartograaf , oriëntalist , uitvinder en diplomaat . Beroemd om zijn populair boek : “L’art de nager” waarin hij vooral de schoolslag propageerde . Hij was eveneens betrokken bij de stichting van de Academie Royale des Sciences .
Jean Thévenot kreeg het reisvirus te pakken door het lezen van reisverhalen en dank zij zijn persoonlijk fortuin kon hij zijn dromen gestalte geven . Drie grote periodes in zijn omzwervingen zijn er te onderscheiden :
1652 - 1655 ( Vroege Europese reizen) In 1652 verlaat hij Frankrijk en maakt een reis door Engeland , de Nederlanden , Duitsland en Italië .
1655 – 1659 ( Reizen in het Nabije – en Midden Oosten ) In 1655 tijdens zijn verblijf in Rome , maakt hij kennis met D’Herbelot ,een befaamd Frans oriëntalist , die hem uitnodigde om beiden een reis naar de Levant te maken . D’Herbelot werd echter weerhouden door zaken zodat Thévenot alleen naar Constantinopel vertrok waar hij verbleef tot augustus 1656 , waarna hij verder reisde naar Smyrna , de Griekse eilanden om tenslotte op nieuwjaarsdag 1657 in Egypte aan te landen . Hij verbleef 1 jaar in Egypte , bezocht er de Sinaï , keerde terug naar Caïro en vervoegde er de Lent pelgrimskaravaan op weg naar Jeruzalem . In Palestina bezocht hij de voornaamste pelgrimsoorden en keerde dan terug naar Caïro .In 1659 zeilt hij aan boord van een Engels schip terug naar Europa ,onderweg doet hij nog even
222
Voorwoord : Thévenot, Relation d’un voyage fait au Levant. Paris: L. Billaine, 1665.
76
Tunesië aan . Gedurende vier jaar blijft hij thuis om zijn ervaringen en impressies te verwerken .
1663 – 1667 In november 1663 vertrekt hij met een zeilschip naar het Oosten , landt aan in Sidon , gaat verder naar Damascus ,Aleppo en tenslotte trekt hij door Mesopotanië naar Mosul , Bagdad en Mendeli . In augustus 1664 gaat hij naar Ispahan waar hij vijf maanden verblijft . Hij maakt er kennis met de handelaar Tavernier . Hij hoopt met de hulp van deze een doortocht naar Indië te vinden langs Shiraz en Lar tot Bander-Abbasi . Dit project blijkt echter wat te gewaagd , Thévenot keert terug naar Shiraz en gaat zo verder naar Basra waar hij op 6 november 1665 inscheept naar Indië aan boord van de Hopewell .Hij komt aan in Surat op 10 januari 1666 . Gedurende 13 maanden verblijft hij in Indië , keert dan terug naar Ispahan waar hij de zomer van 1667 doorbrengt . In oktober vertrekt hij naar Tabriz , maar sterft onderweg in Miyana op 28 novembert 1667 .
Thévenot was een merkwaardig polyglot en beheerste o.a. Turks , Arabisch en Perzisch . Hij was een nieuwsgierig en geduldig waarnemer en zeer goed onderlegd in de natuurwetenschappen en i.h.b. in de botanica . Het relaas van zijn eerste en tweede reis werd gepubliceerd in 1665 in Parijs onder de titel : “Relation d’un voyage fait au Levant” . Aan de hand van zijn dagboeken werd het relaas opgesteld van de derde reis van Thévenot . Dit werd gepubliceerd in 1674 en 1684 .Een complete editie van zijn reisverhalen verscheen in Parijs in 1689 . M.Quiclet 223
Weinig is gekend over het curriculum van deze auteur . Vertrekt in 1657 samen met zijn vrouw en een andere reiziger Poullet uit Parijs , langs Venetië , Raguse , Bosna Serai , Belgrado,.... naar Constantinopel .Zijn reis wordt beschreven in het boek “ Les voyages de M.Quiclet à Constantinople par terre” , uitgegeven in Parijs in 1664 . Het boek werd eigenlijk voltooid door Jean Promé , want Quiclet werd in Constantinopel vermoord , volgens sommige bronnen op bevel van de Franse ambassadeur
223
http://www.ilabdatabase.com en http://www.votrelibraire.fr
77
die vreesde dat Quiclet de Franse diplomatieke correspondentie zou onthullen aan de Groot Vizier van Constantinopel . Jouvin de Rochefort Albert 224
°1640 - +1710 Weinig is gekend over zijn persoonlijkheid Hij is cartograaf en tekende de algemene plannen van Parijs en van nog enkele andere minder belangrijke steden : Limoges , Angers , Toulouse ,.... Hij is “Penningmeester van Frankrijk” te Limoges van 1675 tot 1702 . (1680 ?) Auteur van het boek “ Voyage d’Europe” gepubliceerd in drie volumes te Parijs in 1672 . Jouvin de Rochefort begon zijn reis in 1660 en geeft in zijn werk ,naast een beschrijving van landen zoals Italië , Malta , Spanje , Portugal , Engeland , Ierland , e.a. een beschrijving van zijn tocht , gaande van Egypte langs het Heilig Land naar Turkije . Guillaume –Joseph Grelot 225
Weinig is bekend over zijn curriculum. Hij was een kunstschilder die Jean Chardin begeleidde op zijn vele reizen naar Turkije en Iran . Zijn tekeningen en gravures zijn zeer waardevolle documenten die de beschrijvingen van Jean Chardin uitstekend illustreren en die in niet geringe mate bijgedragen hebben tot het succes van diens publicaties . Hij is de auteur van het rijk geïllustreerde boek :” Relation nouvelle d’un voyage de Constantinople” (Parijs 1681) , opgedragen aan Lodewijk XIV .
224
CHARMEIL (J.P.). Les trésoriers de France à l' époque de la Fronde. Contribution à l'histoire de l'administration financière sous l'Ancien régime. Paris, Picard, 1964. 225 In voorwoord van eigen werk
78
Jacques Spon 226
°13/01/1647 Lyon - +25/12/1685 De familie Spon ,afkomstig van Ulm , had fortuin gemaakt in bank- en handelstransacties en installeerde zich in 1551 in Lyon waar zij in het begin van de zeventiende eeuw de Franse nationaliteit verwierf . Jacques is de zoon van Charles Spon , geneesheer, hellenist en protestant en wordt door zijn vader aangespoord om een carrière als geneesheer op te bouwen .Na enkele omzwervingen in Strassbourg en Parijs wordt hij in oktober 1664 aan de faculteit der geneeskunde in Montpellier ingeschreven , waar hij zijn baccalaureaat haalt in 1666 en in 1667 zijn doctoraat in de geneeskunde . In november 1668 wordt Jacques Spon geaggregeerde van het Collège Royal de Médecine de Lyon .. Na enkele reizen in Holland en Duitsland met zij vriend Charles Patin ,eveneens geneesheer en numismatica ,begint hij zijn geneesherenpraktijk in 1671 te Lyon .Op achtentwintigjarige leeftijd publiceert hij een boek over het gebruik van koffie , thee en chocolade .In 1674 verblijft Spon vijf maanden in Rome ,waar hij George Wheler ontmoet .Samen bezoeken ze Firenze , Bologna en Ferrara en komen in mei 1675 aan in Venetië alwaar ze in juni de boot nemen naar Constantinopel . Ze exploreren onderweg de kusten van Dalmatië en Klein-Azië , het eiland Delos alvorens aan te landen in Athene .In 1678 publiceert Spon een relaas van deze reis . In 1680 , teruggekeerd in Lyon , wordt hij aangespoord om zich tot het katholicisme te bekeren . Vijf jaar later in 1685 met de herroeping van het edict van Nantes verkiest Spon naar Zurich terug te keren , eerder dan zij geloof af te zweren .In Vevey , beroofd van zijn bezittingen en zwak van gezondheid sterft hij op 25 december 1685 aan de gevolgen van een chronische tuberculose .
Lucas Paul
° 1664 (Rouen) – +1737 (Madrid) Als zoon van een edelsmid ontpopt Lucas zich in de loop van de jaren als een gedreven reiziger , koopman en antiquair en volgens sommige bronnen zelfs als natuurwetenschapper en geneesheer .
226
Roubert (J.), « Jacob Spon. Médecin » Un humaniste lyonnais au XVIIe siècle, De Boccard, Paris, 1993
79
In 1688 neemt hij deel aan het beleg van Negroponte aan de zijde van de Venitianen . In 1696 keert hij terug naar Frankrijk met een indrukwekkende collectie oude munten , medailles en antiquiteiten , die grotendeels aangekocht worden door het “Cabinet Royal de France” . Naar aanleiding hiervan wordt hij door Lodewijk XIV aangesteld als koninklijk antiquair en onderneemt hij drie grote reizen om nog meer van dat moois te verzamelen : 1699 – 1703 : reis naar Griekenland en Turkije 1704 - 1708 : reis naar de Levant 1714 - 1717 : reis naar Egypte( Hij is een van de eerste informatiebronnen m.b.t. bovenEgypte ) Zijn drie reizen geven telkens aanleiding tot de publicatie van een uitvoerig reisverslag , maar aangezien de litteraire talenten van Lucas eerder gering waren liet hij het redactiewerk ervan over aan meer competente schrijvers . Joseph Pitton de Tournefort 227
05-06-1656 (Aix - en – Provence ) - + 28-12-1708 (Parijs) Dank zij het aanzienlijk familiefortuin kan hij zich volledig wijden aan de wetenschap . Na zijn studies aan het Jezuïetencollege van zijn geboortestad studeerde hij geneeskunde in Montpellier. Maar zijn interesse gaat voornamelijk uit naar de botanica . In 1683 wordt hij dan ook aangesteld als professor in de botanica in de Koninklijke Plantentuin te Parijs. Een van zijn grootste verdienste is het duidelijk onderscheid dat hij weet te stellen tussen de begrippen genus en species , hierbij het pad effenend voor een beter hanteerbare plantenclassificatie . Hij mag dan ook als de voorloper van Linnaeus beschouwd worden . In 1691 word Pitton de Tournefort lid van de Academie des Sciences en in 1696 wordt hij doctor in de medicijnen aan de faculteit geneeskunde in Parijs , in 1706 tenslotte wordt hij benoemd tot hoogleraar botanica en geneeskunde aan het befaamde “Collège de France”. Naast zijn opzoekingswerk reisde Pitton de Tournefort heel wat , o.a. naar het Iberische schiereiland , Holland en Engeland . In 1700 belast Lodewijk XIV hem met een zowel wetenschappelijke- als handelsmissie naar de Levant . Hij doet de tocht in gezeldschap van Andreas von Gundelsheimer ( Duitse arts en botanicus ) en de schilder Claude Aubriet . De
227
Duane (I.) One hundred and one botanists. Iowa State University Press., 1994, pp. 71–73.
80
reisbeschrijving is terug te vinden in het tweedelige boek “Relation d’un voyage du Levant fait par ordre du roy” (Parijs 1717). Op 52-jarige leeftijd , in de bloei van zijn leven wordt Pitton de Tournefort door een kar aangereden in de rue Lacépède te Parijs . Op 28 dec. 1708 overlijdt hij aan de gevolgen van dit ongeval . Jehannot Guillaume 228
Weinig gekend over zijn curriculum. Hij is doctor in de theologie aan de faculteit van Parijs en beheerder en overste van het huis van de “Orde van de Heilige drievuldigheid” te Beauvoir sur mer . Hij wordt belast met een missie naar Constantinopel in een poging gevangen christenen die alles slaven werden gebruikt in Noord Africa vrij te kopen . Het relaas van deze reis is terug te vinden in zijn boek : “Voyage de Constantinople pour le rachapt des captifs” (Parijs 1732) Jaques Villotte 229
Weinig is bekend over het curriculum van deze Franse Jezuïet ; Auteur van het boek : « Voyage d’un missionnaire de la Compagnie de Jésus en Turquie ,en Perse, en Arménie , en Arabie et en Barbarie » (Parijs 1730) Auteur van een woordenboek Latijn – Armeens . Verblijft 12 jaar in Ispahan na een niet geslaagde poging om China over het land te bereiken .
Engelse reizigers Sir Rycaut Paul 230
°23/12/1629 London - +16/11/1700 Hamburg Zijn vader, Hugenoot zijnde,werd tijdens de Engelse burgeroorlog gevangen gehouden in de Tower of London , maar zijn goederen werden niet geconfisqueerd . Paul Rycaut 228
Informatie uit eigen werk http://www.sothebys.com 230 ANDERSON (S.P.), An English consul in Turkey : Paul Rycaut at Smyrna, 1667-1678, Oxford, Clarendon press, 1989, xii+ 323 p 229
81
promoveerde in Trinity College , Cambridge in 1650 en werd toegelaten tot Gray’s Inn in 1652 . Hij studeerde Spaans in Alcalà de Henares en vertaalde “The Critick”. In 1666 wordt hij lid van The Royal Society en in 1688 wordt hij geridderd . Hij was de privé secretaris van Heneage Finch , derde graaf van Winchilsea, ambassadeur van Charles II in Constantinopel in 1660 . In deze pereiode verzamelt hij het materiaal voor zijn boek : “The present state of the Ottoman Empire” gepubliceerd in 1666, waarin hij zeer uitvoerig de Ottomaanse regering , haar militaire middelen en de Ottomaanse maatschappij beschrijft en analyseert . Van 1667 tot 1678 fungeerde Rycaut als Brits consul te Smyrna , toen het belangrijkste handelscentrum ( voor de Engelsen) in het oosten
van de
Middellandse zeegebied . Van 1689 tot 1700 verbleef hij in Hamburg waar hij stierf op 16. Thomas Smith 231
° 03/06/1638 – +11/05/1710 Geboren als zoon van John Smith , een Londens handelaar , in de parochie Alhallows , Barking op 3 juni 1638 . Hij studeerde aan het Queen’s College , Oxford waar hij toegelaten en ingeschreven werd in 1657 . Het grootste deel van zijn loopbaan verliep in het Magdalen College , Oxford , waar hij o.a. decaan werd in 1674 , vice-president in 1683 en penningmeester in 1686 . Ondertussen reisde hij in 1668 naar het Oosten als aalmoezenier van Sir Daniel Harvey , ambassadeur in Constantinopel . Na een verblijf van drie jaar keerde hij terug, een aantal Griekse manuscripten met zich meebrengend waarvan hij er drie aan de Bodleian bibliotheek schonk . De volgende jaren wijdt hij zich aan het verwerken van zijn observaties en impressies en het uitdrukken van zijn meningen i.v.m. de stand van zaken in de Levant en i.h.b. de toestand van de Griekse Kerk .Dit alles resulteert in zijn boek :”Remarks upon the manners , religion and governement of the Turks together with a survey of the seven churches of Asia , as they now lye in their ruines , and a brief description of Constantinopel” (London 1678 ) Ondanks zijn weinig tolerante ingesteldheid bleek hij toch de toenaderingspoging tot de Oosterse Kerk van Sir Paul Rycaut , genegen te zijn .In 1677 drongen o.a. bisschop Pearson aan op een nieuwe reis naar het Oosten om manuscripten te verzamelen , maar T.Smith zag 231
Thomas Seccombe (T.) , Dictionary of National Biography, 1885-1900, Volume 53: Smith, Thomas (1638-1710)
82
dit niet zitten en weigerde .
In
1678-1679 functioneert hij als aalmoezenier van Sir Joseph Williamson , één der twee staatssecretarissen van dat moment .Hij knapt hier heel wat vervelende werkjes op , zonder er ooit voor beloond te worden . In 1683 keert hij terug naar het Magdalen College als vicepresident in de hoop een carrière als president in Oxford te kunnen opbouwen , wat echter niet vlotte . Na heel wat teleurstellingen verlaat hij definitief Oxford in augustus 1689 en vestigt zich in London . Zijn lidmaatschap van het Magdalen College werd nietig verklaard in 1692 .In Londen verblijft hij bij de familie van Sir John Cotton , waar hij gedurende 12 jaar de Cottonian manuscripten beheerde .Smith was zelf een ervaren en gedreven verzamelaar van boeken en manuscripten , vele andere gereputeerde verzamelaars kwamen bij hem terecht voor advies. Smith had correspondenten in Italië , Griekenland en Klein-Azië , Samuel Pepys was één van zijn (latere) vrienden .Zijn belangrijkste correspondenten in Oxford waren Hearne en Humphrey Wanley . Aan Hearne liet Smith bij zijn dood in 1710 een omvangrijke collectie boeken en manuscripten na . Bij de dood van Hearne in 1735 kwamen 15 mauscripten van Smith terecht in de Bodleian bibliotheek . John Covel 232
°02/04/1638 , Horningsheath,Suffolk - +19/12//1722, Cambridge John Covel werd geboren als derde en jongste zoon van William Covel en Alice Cook . Hij volgde de lessen op de Bury St. Edmundsschool ,waarna hij verder studeerde aan Christ’s College , Cambridge , waarvan hij het lidmaatschap verwierf in 1659 .Volgens William Cole studeerde hij geneeskunde en werd priester gewijd , maar getuigschriften of aktes hieromtrent werden nooit gevonden , alhoewel zijn priesterschap vaststaat . In 1670 vertrekt hij namelijk als aalmoezenier naar Constantinopel voor de Levant Company ; alhoewel Covel eerder zijn hoop gevestigd had op een post als secretaris van de ambassadeur Sir David Harvey aldaar . In 1672 stierf deze laatste echter en werd Covel waarnemend ambassadeur tot de komst in 1674 van Sir John Finch , opvolger van Harvey . Tot 1677 reisde Covel uitgebreid in Klein-Azië , een groot aantal aantekeningen makend alsook illustraties van gebouwen ,planten en inscripties . Hij was een gedreven verzamelaar 232
Leedham-Green (E.), ‘Covel , John (1638–1722)’, Oxford Dictionary of National Biography, Oxford University Press, 2004
83
van schilderijen , munten ,medailles , boeken en manuscripten . Hij maakte i.h.b. een studie van de Griekse Kerk en correspondeerde hierover met meerdere patriarchen in het modern Grieks , alsook met andere Westerse reizigers in het Frans en het Italiaans . Op het einde van deze periode in de Levant maakte hij een reis naar Nicomedia en Vicaea . Hij was de eerste Westerling die een geschreven verslag naliet over Athos waar hij als eerste Engelsman toegelaten werd . Zonder veel haast keerde hij via Italië , Savoie en Frankrijk terug naar Engeland .Daar bekleedde hij zonder veel enthousiasme een aantal mandaten tot hij in 1681 vertrok naar Den Haag als aalmoezenier van de Prinses van Oranje . In 1865 echter onderschept de Prins van Oranje een brief van Covel naar de Engelse ambassadeur waarin Covel het gedrag van de Prins t.o.v. de Prinses bekritiseerde . Dit betekende meteen het einde van zijn verblijf in Den Haag . In 1687 wordt hij door James II aangesteld als kanselier van York . Het jaar daarop , bij de dood van Ralph Cudworth wordt Covel aangesteld als hoofdmeester van Christ’s College , taak die hij naar behoren vervulde .De rest van zijn leven spendeerde hij aldaar , alwaar hij een uitgebreide correspondentie voerde met o.a. Isaac Newton , John Locke , John Mill alsook met andere Europese wetenschappers in modern Grieks ,in het Frans , in het Latijn en in het Italiaans . Op 19 december stierf Covel in Christ’s College en werd er in de kapel begraven . Sir George Wheler233
°Breda 20/01/1651 - +Durham 15/01/1724 George Wheler werd in Holland geboren toen zijn ouders : Charles Wheler , kolonel van de koninklijke lijfwacht en Anne Hutchin of Egerton ,tengevolge van hun loyaliteit tegenover Charles II aldaar in ballingschap leefden . De familie was afkomstig van Tottenham High Cross , Middlesex . In 1652 kregen ze de gelegenheid terug te keren en installeerden zich in Charing , Kent . Wheler liep school in Ashford and Wye . Na de dood van Sir William Wheler of Westminster kreeg de familie een omvangrijk landgoed in handen zodat voor George Wheler een universitaire opleiding mogelijk werd . Op 31 januari 1668 schreef hij zich in in 233
Wilson (N. G.) Oxford Dictionary of National Biography: ‘Wheler, Sir George (1651–1724), 2004
84
het Lincoln College , Oxford .In Oxford werd hij een fervent lezer en groeide zijn belangstelling voor heraldiek en plantkunde . In 1673 heeft George Wheler ,dank zij een erfenis , zijn schaapjes op het droge en onderneemt samen met George Hickes , een vroegere leermeester , een tocht door het Europese continent . In 1675 ontmoet hij in Venetië Jacques Spon( °Lyon 1647 – +Vevey 1685) een Frans geneesheer en archeoloog . In 1675-1676 ondernemen beiden een reis naar Griekenland en de Levant waarvan het relaas te lezen is in “Journey into Greece” (London ,1682 ), een rijk geïllustreerd boek met afbeeldingen van munten , planten en gebouwen (waaronder een afbeelding van het Parthenon voor de fatale explosie van 1687 ) Op 3 september 1677 treedt Wheler in Westminster in het huwelijk met Grace , dochter van de diplomaat Sir Thomas Higgons , met wie hij 18 kinderen had . In hetzelfde jaar wordt G.Wheler lid van de Royal Society . Op 1 september 1682 word hij geridderd en in 1683 wordt hij tot priester gewijd . Van 1685 tot 1702 was hij vicaris van Basingstoke , Hampshire .In 1689 publiceert Wheler een boek over de vroege vergaderplaatsen en kerken van de eerste Christenen in Tyre , Jeruzalem en Constantinopel ; één der eerste boeken over christelijke archeologie . Veyard Ellis234
° 1657 - +1714 Studeerde geneeskunde in Leiden en Utrecht en leefde als dokter in Plymtree . Tussen 1682 en 1695 onderneemt hij een dertienjarige reis enerzijds in een gedeelte van Europa ( Frankrijk , Italië , Spanje , Sicilië , Malta ) anderzijds in de Levant : Palestina , Syrië , Klein-Azië , Egypte en de Rode Zee , de Arabische woestijnen , ... In een 386 bladzijden tellend boek , gepubliceerd in 1701, licht hij (volgens hem) “alle” aspecten toe van het maatschappelijke , culturele en intellectuele leven in de bezochte contreien . Na zijn terugkeer verhuist hij naar Cullompton waar hij in 1714 sterft.
234
http://www.devon.gov.uk
85
Aaron Hill235
°10/02/1685 London – 08/02/1750 London Aaron was de zoon van George Hill , een zaakgelastigde van Malmsbury Abbey in Wiltshire . Tengevolge van malversaties en weinig rendabele financiële transacties moest George Hill de zorg voor zijn kinderen : Aaron en Gilbert , overlaten aan hun moeder en grootmoeder Mrs. Anne Gregory . Aaron liep eerst school in Barnstaple , Devon en ging daarna naar Westminster waar hij kennis maakte met de (latere) acteur Barton Booth .De passie voor theater van zowel Hill als Booth ontkiemde waarschijnlijk in Westminster naar aanleiding van het jaarlijks toneelstuk dat er werd opgevoerd .”Normaal” gezien zou Hill na Westminster zijn studies verderzetten in Christ ’s Church, Oxford of in Trinity College ,Cambridge , maar Aaron Hill was nu eenmaal geen “gewone” jongen . Op veertienjarige leeftijd verliet hij Westminster en vernemend dat zijn grootmoeder een goede kennis was van Lord Paget , toen ambassadeur in Constantinopel , besloot Aaron om daar maar eens een kijkje te gaan nemen . Zijn zeer ruimdenkend grootmoeder verzag hem van de nodige fondsen om de reis te ondernemenen ;alzo vertrekt hij op 2 maart 1700 ; op zijn tocht doet hij Portugal en Italië aan . In Constantinopel aangekomen werd Lord Paget gecharmeerd door deze ondernemende jongeman en plaatst hem onder de hoede van een tutor teneinde Aarons opvoeding verder te zetten en hem te begeleiden op zijn verdere reizen : Griekenland , de eilanden van de Egese zee , het Heilig land . Hij bezocht zowel Jeruzalem als Mecca en in de lente van 1701 verblijft hij in Egypte . Het relaas van zijn avonturen en bevindingen is opgetekend in zijn boek :”A full and just account of the present state of the Ottoman Empire” (1709) . In 1702 keerde Hill samen met Lord Paget langs Bulgarije , Roemenië , Duitsland en Holland naar Engeland terug . In de periode 1703 -1706 onderneemt Hill nog een reis in gezelschap van een zekere William Wentworth , maar over deze tocht is weinig geweten . Vanaf 1707 wijdt Hill zich voornamelijk aan theater , opera en poëzie . Hij schreef 17 theaterstukken ,was manager van het Theatre Royal (Drury Lane ) en bracht als eerste een Italiaanse opera ( Rinaldo ) in Londen op de planken .
235
Brewster (D.), Aaron Hill, Poet, Dramatist, Projector, University of Michigan Library, 2009, 330p.
86
Lady Mary Wortley Montagu236 ° 15/05/1689 - + 21/08/1762 Zij werd geboren in Londen als dochter van Evelyn Pierrepont , vijfde graaf van Kingstonupon- Hull en werd gedoopt op 26/05/1689 in St. Paul’s Curch , Covent Garden . Haar familie was o.a. eigenaar van Thoresby Hall waar zich één der meest interessante privé bibliotheken van dat moment in Engeland bevond , spijtig genoeg ging die verloren in een brand in 1744. Mary Astell een voorvechtster van de vrouwenrechten was één van haar beste vriendinnen . Omdat haar vader, Edward Wortley Montagu als schoonzoon helemaal niet zag zitten ,vluchtten Mary en Edward en trouwden in 1712 .De eerste jaren van haar huwelijk bracht Mary in afzondering door op het platteland , Edward werd echter in 1715 parlementslid van Westminster en even later commissaris van de schatkist . Beiden trokken naar Londen waar Mary’s schoonheid en gevatheid niet onopgemerkt bleven . In 1716 werd Edward Wortley Montagu benoemd tot ambassadeur in Istanbul , Lady Mary vergezelde er hem .Hij werd teruggeroepen in 1717 , maar ze bleven in Istanbul tot 1718 . Het relaas van deze reis en haar impressies van het leven in het Oosten vindt men terug in een reeks brieven gepubliceerd onder de titel : “The letters and works of Lady Wortley Montagu” (London 1837) ( of : the Turkish embassy letters) Dit boek was een inspiratiebron voor latere vrouwelijke reizigers en oriëntalisten . Het onderscheidt zich duidelijk van de andere reisverhalen door het feit dat Lady Mary , een vrouw zijnde , toegang had tot locaties ( harems , badhuizen,...) waar mannen niet toegelaten werden . Haar meer met de werkelijkheid corresponderende beschrijvingen van deze vrouwenwereld deed waarschijnlijk sommige machofantasieën imploderen , of misschien ook juist niet....? Zij leerde in Istanbul de Ottomaanse praktijk van inenting tegen de pokken kennen en bracht deze techniek mee naar Engeland waar Edward Jenner die verder ontwikkelde tot een vaccin . In 1739 verliet ze haar echtgenoot , alhoewel beiden in vriendschappelijke termen bleven verder corresponderen . Zij leefde achtereenvolgens in Avignon , Brescia , Gottolengo en Lovere . In 1762 keerde ze op aandringen van haar dochter Mary , Countess of Bute terug naar Londen waar ze stierf op 21 augustus 1762. Haar zoon Edward was eveneens auteur en reiziger . 236
Grundy (I.), Lady Mary Wortley Montagu: Comet of the Enlightenment, Oxford University Press, 2001 714p.
87
Franse en Engelse beeldvorming over het Ottomaanse rijk: analyse Voor we met een overzicht van de analyse beginnen moet er al één ding vermeld worden: Wanneer je één reisbeschrijving hebt gelezen, lijken praktisch al die dat erna komen hetzelfde narratief verloop te volgen. Dezelfde thema’s komen steeds weer aan bod en worden ook bijna op exact dezelfde manier geformuleerd. Het is dan ook duidelijk dat reizigers elkaars werk lazen en soms zelf naar elkaar verwezen. Lady Montagu corrigeert Paul Rycaut bijvoorbeeld op één van zijn uitspraken.237 Wat door enkele onderzoekers ook al werd vermeld, wordt hier dus bevestigd. De meeste auteurs beginnen met de geschiedenis van het Ottomaanse rijk te vertellen en hebben het over hun oorspong en territoriale uitbreiding. Ook hun beleid wordt in bepaalde reisverslagen uitvoerig besproken. Vervolgens is de beschrijving van de stad Constantinopel met haar klimaat, ligging en uitzicht een niet te missen onderwerp. Enkele moskees, de Aya Sophia en het paleis van de sultan krijgen steeds veel aandacht. In dit onderdeel hebben ze het ook vaak over de harem en de vrouwen die er verblijven. De aanwezigheid van vrouwen in reisbeschrijvingen kan op twee manieren bekeken worden. Enerzijds is de inhoud van reisbeschrijvingen heel “mannelijk”, maar anderzijds kan de visie op vrouwen een zeer belangrijke rol spelen in de beeldvorming rond het Ottomaanse rijk. Met “mannelijke inhoud” bedoel ik dat zo goed als alles op de mannelijke bevolking slaat. Vrouwen worden ofwel terloops vermeld of krijgen een apart hoofdstukje dat aan hen gewijd is. Het beleid,de expansie, de functionarissen, het leger, de gewoontes en de godsdienst draaien voor een groot deel rond mannen. Het begrip “de Turken” slaat ook meestal op mannen. Het feit dat de reizigers geen contact hadden met Turkse vrouwen merk je dus ook. De thema’s waarin vrouwen wél behandeld worden, zullen hier extra bestudeerd worden. Het leger en de godsdienst zijn zoals vermeld dus ook thema’s die steeds uitvoerig beschreven worden. Andere belangrijke onderwerpen zijn het baden, het huwelijk en de verschillende functies van de ambtenaren. Sommige reisbeschrijvingen, zoals die van Tournefort, lijken werkelijk alles in detail te beschrijven. Ze hebben het over het eten, de ingrediënten, de rituelen, de soorten vlees,vis, het porselein, de meubelen, de functies van alle ambtenaren, de vrije tijd, zo goed als alles. 237
Lady Montagu p. 289
88
Ik zal gedurende mijn analyse dan ook voornamelijk de meest voorkomende thema’s behandelen, maar ook ingaan op de uitzonderingen op dit narratieve. De analyse zal gebeuren met “een genderbril” en rekening houdend met de secundaire literatuur , zal ik proberen een antwoord te formuleren op de verschillende onderzoeksvragen. Sommige reizigers zullen vaker aangehaald worden, maar dat is voornamelijk te wijten aan het feit dat hun werk uitgebreider was en dat ze de onderwerpen grondiger hebben besproken. Andere passen minder in het typische plaatje van de reisbeschrijvingen en zijn ook betekenisvol. Ik heb er voor gekozen om zoveel mogelijk de reizigers zelf aan het woord te laten, zodat iedereen voor zichzelf kan uitmaken of de interpretatie van deze studie klopt of niet.
Het voorwoord in deze reisbeschrijvingen kan soms heel wat informatie onthullen over iemand zijn ingesteldheid of karakter. Samen met hun achtergrondinformatie zijn ze heel belangrijk in het “begrijpen” van deze reizigers. Aaron Hill bijvoorbeeld neemt in zijn voorwoord een zeer verdedigende en moraliserende toon aan. Hij bekritiseert mensen die oordelen vellen over dingen die ze niet kennen en hekelt de manier waarop de samenleving op alles let en je op alles beoordeelt. Hij zegt ook dat hij dit werk niet schrijft om beroemd te worden, noch uit ijdelheid of eigenbelang, want daar vindt hij zichzelf veel te bescheiden voor. Het waren zijn vrienden zie hem aanzette dit werk te publiceren en hij gelooft ook dat hij interessante dingen te zeggen heeft over de wereld die hij gezien heeft en dat die een aanvulling kunnen zijn op het werk van andere reizigers. Hij verontschuldigt zich meteen ook voor de eventuele fouten die hij zou maken, maar hoopt dat men het hem vergeeft aangezien hij met de leeftijd van vierentwintig jaar nog vrij jong is.
Vervolgens bestaat een groot deel van zijn werk in het zichzelf verdedigen tegen de slechte mensen die hem zouden kunnen afkraken. Het is duidelijk dat hij al commentaar gekregen heeft en dat hij zijn voorwoord gebruikt om zich hier tegen te verweren. De manier waarom is echter niet echt matuur of subtiel te noemen. Pagina’s lang heeft hij het over al de slechte, tirannieke, gewetensloze mensen die hun venijn rond spuien en nergens iets goed in kunnen zien. Deze mensen zullen alleen zichzelf schaden en doen hem niets. Moest dit waar zijn, zou hij niet de moeite nemen om dit allemaal in zijn voorwoord te schrijven, maar goed.
89
Zo zal hij het hebben over “ the society of booksellers” die volgens hem schrijvers uitbuiten en genieten van de vruchten van andermans werk. Ze beoordelen het werk van de anderen terwijl ze er niets van weten, ze publiceren oude boeken met nieuw titels en verkopen ze aan het dubbele van de prijs. Om deze snoodaards te ontvluchten heeft hij de publicatie en het printwerk van zijn boek in eigen handen genomen. Ze hebben er alles aan gedaan om hem tegen te houden en hem te bekladden, maar het is hem uiteindelijk wel gelukt. Hij heeft medelijden met al die “trieste” figuren en breekt iedereen af. Hij noemt geen namen, maar geeft wel duidelijke hints. Hij zegt dat eerlijkheid zijn pen stuurt en dat hij zich niet zal laten leiden door corruptie. Heel zijn voorwoord bestaat uit het aanklagen van al de slechte mannen en het feit dat alleen hij een eerlijk en goed man is. Hij gaat niet echt waardig om met de situatie, maar klinkt eerder verbitterd en gefrustreerd. Het lijkt er op dat als je hem bekritiseert je sowieso een slecht mens bent. Enkel goedhartige, onbevooroordeelde mensen zouden zijn werk appreciëren. Hij weerlegt ook al op voorhand enige vorm van kritiek op de stijl en inhoud van zijn werk. Hij werd ervan beschuldigd te poëtische en romantische beschrijvingen te maken, maar ook hier zal hij zich weer scherp verdedigen met allerlei argumenten. Zijn stijl is volgens hem “vernieuwend.” Heel zijn voorwoord komt vrij negatief en moraliserend over. De enige waar hij wel positief over is, is Lord Paget, de Engelse ambassadeur in Constantinopel, dankzij wie hij zijn reizen kon maken. Hij is vol lof over de manier waarop de ambassadeur de zaken in Constantinopel afhandelde. Dankzij hem werden de Engelsen daar vrij goed behandeld. Het was deze man die hem onder bescherming had genomen en hem heel wat over de wereld leerde. Hij was namelijk vrij jong toen hij al zijn reizen ondernam. Het feit dat hij in zijn voorwoord al overkomt als een onvolwassen en temperamentvol persoon kan ons zeker ook iets meer vertellen over zijn karakter en de manier waarop we zijn reisverslag moeten interpreteren.
Het voorwoord van Venyard Ellis legt uit waarom hij deze reis ondernomen heeft : Hij wil ervaring opdoen en zijn horizon verruimen. Hij wil met zijn eigen ogen zien wat hij op papier heeft zien staan. Hij lijkt vooral interesse te hebben in mensen en hun manieren en vindt dat die evenveel het recht hebben om bestudeerd te worden dan boeken. Ervaring
90
stimuleert volgens hem het intellect. Men moet verder zoeken dan de dingen die men op school heeft geleerd. Hij is leergierig en wil zoveel mogelijk ontdekken. In zijn voorwoord komen kleine trekjes van de “imperialistische mentaliteit” naar boven. Hij spreekt zijn lezers aan om de wereld te gaan ontdekken en de grenzen van hun rijk vast te zetten. Het bestuderen van landen en hun gewoontes is volgens hem heel leerrijk en hij meent dat deze kennis ook kan helpen in de zelfvorming. Door om te gaan met vreemde mensen leer je namelijk ook je eigen manieren en conversatie te verbeteren. In dit opzicht kun je stellen dat hij “open” staat voor “de andere”. Hij is een beetje nationalistisch, aangezien hij meent dat de Engelse “ genius” , in vergelijking met andere landen, de hoogste perfectie weet te bereiken in de moeilijkste taken. Hij veroordeelt de adel die hun geld verkwisten in lichtzinnige activiteiten en hun kinderen niet de gepaste opvoeding geven. Het beoefenen van talen is zeer belangrijk, aangezien je zo de boeken en geleerden van andere landen kunt raadplegen en zo u eigen talenten kunt verbeteren. Zelf de interactie met een ongeletterde boer kan verrijkend zijn. Hij klinkt een beetje paternalistisch, maar zijn boodschap is dus dat alle soorten kennis de geest verrijken. Ook hij verzekert de lezer er van dat zijn verslag niet werd opgesmukt door een specifieke stijl, maar dat het de naakte waarheid is. Opnieuw kunnen we hier al enkele karaktertrekken opmerken die sommige uitspraken uit zijn reisverslag zullen verduidelijken.
Grelot spreekt nogal uit hoogte over de Turkse mannen. Het is wel duidelijk dat hij zich superieur voelt en uit zijn voorwoord blijkt ook dat hij Frankrijk hét van hét vindt. « Puisque l’homme n’a receu l’estre que pour agir & qu’il ne le perd qu’au moment qu’il ne sçauroit plus rien faire, on peut dire que les nations qui travaillent le plus, comme la Françoise, jouissent plus de cet estre & le meritent davantage que les autres, & parconsequent celles qui agissent le moins, comme la Turque, en sont les plus indignes. » Hij stelt van in het begin duidelijk dat hij geen symphatie heeft voor de Ottomanen aangezien die volgens hem niet van kunst of wetenschap houden. Ze leren niet en doen hele dagen niets. In zijn voorwoord vergelijkt Grelot de Franse koning met Alexander de Grote en zegt hij dat hij al deze informatie wil geven zodat de koning deze gebieden kan
91
onderwerpen met zijn onoverwinnelijk leger. Hier valt moeilijk te ontkennen dat Grelot de Franse natie duidelijk superieur vindt en dat hij imperialistische trekjes vertoont.
De Franse Jehannot vertelt in zijn voorwoord dat hij het zal hebben over al zijn avonturen en over de moeilijkheden om christenen te bevrijden. Hij zal het ook hebben over de zeden en gewoontes van het volk, hun godsdienst, huwelijk,… de klassiekers dus. Indien hij niet veel nieuws te melden heeft is dit omdat er niet veel veranderd is. Indien er wel iets anders wordt beschreven, dan is het omdat het veranderd is (niet omdat hij verkeerd zou zijn). Hij geeft toe dat hij geen vlotte pen heeft en dat hij alles vrij eenvoudig heeft beschreven. Jehannot is dokter in de theologie in de faculteit van Parijs en is minister en verantwoordelijke van “la maison de Beauvoir sur mer” van de orde van de “Sainte Trinité”. Zijn reisbeschrijving verschilt voor een groot deel van dat van de anderen omdat hij een ander verhaal te vertellen heeft. Hij zal het niet hebben over de staat, het leger, de harem enz. Hij is één van de weinige die gewoon vertelt wat hij er ging doen en wat hij persoonlijk meemaakte, zonder veel extra informatie te geven.
In zijn voorwoord vertelt Rycaut dat hij vijf jaar in Constantinopel gewoond heeft en dat hij net terug is van een tweede reis . Dit inleidend gedeelte bevat al veel informatie over de ingesteldheid van deze reiziger. Zijn werk is toegewijd aan Lord Henry Arlington, de staatssecretaris van Engeland. Hij wil zijn heer informeren over de Turkse regering, haar beleid en gewoontes. Hij vindt dat het iets belangrijk is dat serieus moeten bekeken worden en dat het de koning en de Engelse regering aangaat. Wat er bij de Turken gebeurd is dus iets dat volgens hem ook de Engelsen aangaat. Het is doordat de Turken jaren als barbaars en onwetend werden afgeschilderd dat de Christelijke prinsen hen onderschat hebben en zich hebben blootgesteld aan een groot gevaar. Het komt er dus op neer dat Rycaut vindt dat ze de Turken niet mogen onderschatten en dat ze best zoveel mogelijk over deze natie te weten komen. Hij zal waarschijnlijk redeneren in de zin van “kennis is macht”. In zijn voorwoord uit hij de wens dat zijn heer zal concluderen dat de Turken niet zo woest en bruut zijn als dat men hen steeds beschrijft. 92
Hij zegt tegen zijn lezers dat andere reizigers vaak fouten maakten in hun beschrijvingen omdat ze er maar oppervlakkige contacten hadden, die maar van korte duur waren. Hij heeft zelf vijf jaar in Constantinopel gewoond en meent dus beter op de hoogte te zijn. Hij heeft zijn informatie van goede bronnen, doordat hij zelf vaak aan het hof moest onderhandelen en doordat hij met mensen kon praten die er al jaren vertoefden. Zijn voorwoord bevat ook heel wat passages die de godsdienst, vrijheid en regering van Engeland prijst en de eigen identiteit voorop stelt. Een voorbeeld hiervan is dit fragment: “If the superstition, vanity and ill foundation of the Mahometan religion seems fabulous, as a dream, or the fancies of a distracted and wild brain, thank God that thou wert born a Christian… If the tyrannu, oppression and cruelty of the state wherein reason stands in no competition with the pride and lust of an unreasonable minister, seem strange to thy liberty and happiness, thank God thou art born in a country the most free and just in all the world….And thus learn to know and prize thy own freedom…and make thy happiness breed thy content, without degenerating into wantonness, or desire of revolution.”
In zijn voorwoord toont Paul Lucas dat hij kritisch staat tegenover reisbeschrijvingen. Het lezen over de gebruiken van andere volkeren is zeer vermakelijk, maar hij heeft alleen schrik dat het soms leugens kunnen zijn. Hij erkend het feit dat er heel wat vooroordelen bestaan over andere volkeren en dat deze moeilijk weg te werken zijn. Lange tijd wisten mensen niet zeker of het mogelijk was om buiten de grenzen van Europa beschaafde volkeren te vinden. Het zou anachronistisch zijn om te denken dat hij zijn tijd Eurocentrisch vond, maar hij lijkt toch zo iets te willen suggereren. Hij wil niet zomaar geloven wat andere reizigers hebben beschreven en vindt ook dat er een onderscheid moet gemaakt worden tussen wat met de eigen ogen heeft gezien en wat men van horen zeggen heeft. Hij meent ook dat vele reizigers verleid worden om “fantastische” verhalen te vertellen en zich beter zouden beperken tot wat ze zelf gezien hebben. Om die reden vindt hij het moeilijk om te oordelen over de karakters van de mensen. Paul Lucas vermeld in tegenstelling tot andere reizigers wel zijn bronnen. Hij zegt wanneer hij iets van horen zeggen heeft en van wie.
93
Het rijk en de sultan
Zowel Aaron Hill als Paul Rycaut beginnen hun werk met een beschrijving van de geschiedenis van het Ottomaanse rijk. Hill vermeld nooit zijn bronnen, maar het is duidelijk dat zijn kennis hierover deels uit de toenmalige boeken kwam en deels uit mondelinge bronnen. Veel zaken komen namelijk overeen met wat vele andere reizigers voor hem al hadden beschreven. De kans is zelf groot dat veel van zijn informatie uit het verslag van Paul Rycaut zelf komt, aangezien diens werk toen zeer populair was. Dit alles heeft Hill dan waarschijnlijk aangevuld met zijn eigen “wijsheden”. Het feit dat hij informatie heeft van andere auteurs merk je wanneer hij bijvoorbeeld schrijft dat iets al heel wat kritiek kreeg bij andere auteurs. Hij probeert zo accuraat mogelijk te zijn, maar laat toch hier en daar zijn persoonlijke mening doorschemeren. Via zijn introductie uit Aaron Hill ook kritiek op Europa. De Turken wisten een groot rijk op te bouwen, terwijl de wereld verbaasd toekeek naar hun groeiende rijkdom. Beter was het geweest zich te verzetten tegen hun groeiende aantal. Het is door de onoplettendheid en het voortdurende gekibbel in de christelijke wereld dat hun bezittingen werden inpalmt. 238
Wanneer het gaat over de “onduidelijke” afkomst van de Ottomanen, gebruiken reizigers soms de term “obscure origin”. Dit woord heeft een dubbele betekenis en een negatieve connotatie aangezien het ook kan gebruikt worden in de betekenis van duistere of louche afkomst. Aaron Hill beschrijft hoe in 844 een groep avontuurlijke “scythen” de Kaspische bergen overstaken en wat toen bekend stond als Armenia major, inpalmden. Zij zouden dit gebied later “Turkomania” noemen. Iets verder beschrijft hij dan hoe Tangrolipix, de leider van de seltsjoeken , de Perzische sultan versloeg en diens plaats als sultan innam. De Scythen waren in feite een Indo-Europese stam van Iraanse afkomst die gedurende de klassieke oudheid in het gebied van Centraal-Azië rondtrokken. Ze hadden niets te maken met de oorsprong van het Ottomaanse rijk. Tijdens de klassieke oudheid werden de Scythen echter afgebeeld als het toppunt van wreedheid en barbarisme. De vroegmoderne tijd had
238
Aaron Hill p 1
94
deze benaming overgenomen om barbaarse volkeren te beschrijven.239 Ook Rycaut had voordien de Ottomanen al meerdere keren geassociëerd met dit volk.
De hele opkomst van het Ottomaanse rijk wordt aan de hand van vrij gedetailleerde gebeurtenissen beschreven , de opvolging van de leiders en het veroverd gebied. Uit zijn beschrijvingen lijkt Hill hun grootsheid te bewonderen, maar veroordeelt hij tegelijkertijd hun ijdelheid. Zo vindt hij de benamingen van de sultan overdreven. Deze wordt namelijk in zeer verheven termen beschreven zoals: koning der koningen, heerser van oost en west, de onoverwinnelijke en machtige sultan enz. Al bij al ervaart hij het Ottomaanse rijk wel als iets ongewoons, iets ongeëvenaard. 240
Over het Turkse beleid is geen enkele reiziger echt positief. Het land zou bestuurd worden door tirannieke en irrationele sultans. Het volk zou hier het slachtoffer van zijn en wordt meestal als groep onderdanige mensen beschreven. Aaron Hill meent dat de heerschappij van de sultan gebaseerd is op enkele sterke funderingen. Ze zijn niet zomaar omver te krijgen. Net zoals veel van zijn voorgangers, waaronder Rycaut, beschrijft hij de “grondregels” van het Ottomaanse beleid. Zo zou de sultan de grote oppervlakte van zijn rijk beschermen door de grenzen van zijn territorium te ontvolken en de bevolking te centraliseren. Op die manier konden de grenzen minder aangevallen worden. Om zijn gebied te bevolken zou hij de naburige christelijke volkeren in zijn web lokken via privileges. Hij veroordeelt dan ook meteen de christenen die zich laten verleiden door de valse godsdienst van de mohammedanen. Hoewel de meeste reizigers de grootsheid van het Ottomaanse rijk lijken te bewonderen, zijn ze toch ook op vele vlakken kritisch en zien ze de sultan als de grote boosdoener van het hele rijk. Zo zou de sultan liever snelle slechte wetten maken , in plaats van goed doordachte beslissingen te maken. Op die manier moeten de onderdanen met de grootste gewilligheid op elk moment zijn irrationele bevelen opvolgen. Één van de belangrijke zaken die het succes van het rijk verzekerde, was dan ook de trouw van de onderdanen. Deze werden al
239
SULIMIRSKI, (T). "The Scyths" , pp. 149-153, in: Gershevitch (I.) ed., Cambridge History of Iran, vol. 2, Cambridge University Press, 1985, 964p. 240 Aaron Hill p. 3,5
95
van jongs af aan geleerd de sultan te vereren en op die manier kan de sultan zich dus ook alles permitteren.
Een opmerkelijk regel die Aaron Hill opnoemt is het feit dat de Turkse onderdanen geen kennis mochten vergaren. Geletterdheid zou namelijk niet passen bij een strijdlustige, martiale natie. Het is ook beter om hen onwetend te houden, want als ze zouden weten wat voor een absurde godsdienst ze aanhingen en die zouden vergelijken met de superieure doctrine van het christendom, dan zouden ze zich snel bevrijden van hun onwetendheid en de onzin van hun slaafse voorouders. Dan gelooft onze reiziger dat ze het juk van zich zouden afwerpen en zich zouden verzetten tegen hun tirannieke regering. Ze zouden hun waardigheid terugwinnen en triomferen over de omvergeworpen sultan. 241 Thevenot merkte ook op dat ze zich niet echt bezig hielden met studeren. Ze hebben wel enkele geleerden die de wetten interpreteren en verklaren en ze hebben enkele scholen en seminaries, maar ze zijn niet zo goed beheerd , noch veel bezocht. 242 Venyard is hier ook van overtuigd en veroordeelt dit in zijn verslag. Gezien de grote waarde die hij aan studie hecht243, verklaart dit enigszins zijn houding hiertegenover. Buiten de studie van de Koran, zouden de Ottomanen weinig moeite doen om hun kennis uit te breiden. Zowel het recht als de religieuze zeden komen uit eenzelfde boek.
Ook de volgende beschrijving komt vaak aan bod: Om de veiligheid van de sultan te vrijwaren, werden de mensen van jongs af aan opgeleid in de harem. Op deze manier “kweekten” ze ambtenaren die vrij waren van afgunst, en gemakkelijk inwisselbaar waren. Het zijn gevangen genomen kinderen die weggerukt werden van hun christelijke ouders en een opvoeding kregen met als enig doel de sultan te behagen. Ze krijgen postjes in de verschillende provincies, maar worden niet betaald. Ook worden ze heel snel omgewisseld in functie, zodat ze de kans niet krijgen om een band te smeden met de bevolking en een opstand zouden plegen. Doordat ze zich niet kunnen verrijken en enorme schulden moeten betalen, plunderen ze vaak het gebied waarin ze hun ambt uitoefenen. Opnieuw wordt de tirannieke en onderdrukkende aard van de sultan en de
241
Aaron Hill p. 6-7 Thevenot 243 Zie voorwoord Venyard 242
96
wijze waarop hij zijn onderdanen hierin meesleurt, benadrukt. Hij is het die zijn onderdanen corrupt en slecht maakt. De bevolking wordt geïndoctrineerd om de sultan te vereren en zijn slaven van zijn vreselijk en onderdrukkend beleid. Ze moeten stilletjes en met gebogen hoofd hun lot ondergaan. Onderdanigheid wordt hen aangeleerd als een plicht. De sultan heeft altijd gelijk en is perfect van aard. Door de bijgelovige aard van het volk kunnen ze zich nooit vragen stellen bij zijn beleid, aangezien het lot van heel de natie in de handen lag van de voortgang of uitroeiing van de Ottomaanse familie.244 Rycaut omschrijft het rijk als een tirannie. De sultan staat boven de wet en de onderdanen worden onderdrukt. Hij meent echter dat de bevolking niets anders gewend is, dus hier ook mee kunnen leven. Hij vindt wel dat hijzelf goed behandeld wordt. Er mag ambassadeurs geen kwaad worden aangedaan, tenzij er oorlog aan dat land wordt verklaard. 245 Hij meent wel dat ze door hun onwetendheid over andere gebieden trots en onbeschoft zijn. Ze zijn te verzekerd over hun eigen macht . Ze zouden helemaal geen schrik hebben voor een unie van de christelijke landen, want ze vergelijken hun sultan met de leeuw en de Europese koningen met kleine hondjes. Ze kunnen hem wel verstoren, maar kunnen hem niet bijten. Ze geloven dat de aarde hen toebehoort en dat iedereen de mohammedanen moet gehoorzamen. 246 Hoewel Rycaut zelf de Ottomanen niet altijd apprecieerd, bevestigd hij wel de goede relaties tussen Engeland en het Ottomaanse rijk. Van alle koningen, houden ze volgens hem het meest van die van Engeland. “ not only for the convenience of the trade….but for the same of his shipping and power at sea, which makes him, though divided from all parts of the World, yet a borderer on every countrey where the ocean extends.” Dit wijst ergens al op het opkomend imperialisme van Engeland. Rycaut beschreef namelijk toen al dat ze een zeemacht waren die overal aanwezig was. Het respect voor de Engelse koning wordt bewezen door het feit dat hun handelaars zoveel vrijheid genieten en dat ze steeds bereid zijn in te gaan op de verzoeken van de ambassadeur.247
244
Aaron Hill p. 8 Rycaut p. 160 246 Rycaut 170-171 247 Rycaut p. 172 245
97
Hij analyseert ook de relatie tussen de Habsburgers en het Ottomaanse rijk. Volgens hem weten de Turken dat de Habsburgers sterk genoeg zijn om hen aan te kunnen, aangezien ze dat in 1664 hebben gedaan. Anderzijds weten de Turken ook dat godsdienst de Habsburgers versnippert en dat dit hun zwakte is. De Fransen waren de eerste christelijke prinsen die vrij in hun rijk handel konden voeren en hun koning kreeg de titel van Padeshaw, iets wat hetzelfde betekend als ‘keizer’ een titel die geen enkele andere christelijke koning heeft gekregen. Niettemin meent Rycaut dat het aanzien van de Fransen bij de Ottomanen toch niet zo hoog is als men zou denken. Ze kregen die titel zonder veel overweging en ondertussen hadden ze heel wat zaken gedaan om te dalen in hun achting. Vroeger konden de Franse ambassadeurs zelf deelnemen aan geheime vergaderingen binnen de muren van het paleis, maar sinds het jaar 1664 wanneer ze hulp hadden gegeven aan de Habsburgse troepen, was deze goede relatie bekoeld. 248 Volgens Rycaut hebben de Hollanders ook weinig betekenis in de ogen van de Ottomanen. Het was volgens hem pas in 1660 dat ze naar het Ottomaanse rijk trokken en hun handel was verwaarloosbaar.249
De persoon van de sultan wordt samen met de islam het meest bekritiseerd. Zo beschrijven ook veel reisverslagen hoe de sultan zijn tegenstanders uit de weg laat ruimen door doofstomme mensen. Deze krijgen volgens Venyard een doos met hun opdracht en een touw om de persoon te wurgen. Vooral rijke mensen moeten hiervoor vrezen, aangezien na hun dood hun goederen worden geconfisqueerd. Om zichzelf en hun rijkdom in te dekken proberen ze dan te trouwen met één van de dochters van de sultan. Venyard vindt de sultan erg extravagant en meent dat er geen enkele heerser op aarde van zoveel luxe en plezier geniet. Hij begrijpt ook niet hoe het mogelijk is dat zijn godsdienst hem zijn verachtelijke en dierlijke passies toestaat. De inkomsten van het rijk zijn moeilijk te bepalen, maar zijn volgens Venyard enorm aangezien de sultan geld en bezittingen gebruikt zoals hij het wenst. Hij int erfenissen, ontneemt mensen hun gronden, vermoord officieren om hun vermogen in te palmen. De passages waarin vertelt wordt hoe de sultan op bevel mensen laat vermoorden zonder proces, worden vaak als iets “normaal” beschreven, iets eigen aan dat land.250 248 249
Rycaut p. 173-174 Rycaut p. 177-178
98
Sommige reizigers houden ervan om de wreedheid van de sultan of “Turken” te benadrukken via anecdotes. Zo beschrijft Jehannot hoe een bloedige revolte- werd onderdrukt. Hij vertelt uitgebreid hoe mensen genadeloos werden afgeslacht, hoe de zee vol lijken en ledematen lag en hoe zelf onschuldigen werden gedood. Hoewel hij er zelf niet bij was, beschrijft hij in detail hoe de ene zijn hoofd werd afgehakt, iemand zijn arm verloor of hoe de andere helemaal bebloed wegvluchtte. Hij vindt ze allemaal maar woestelingen en barbaren.Hij benadrukt ook steeds de strenge en harde regels uit de maatschappij en doet helemaal geen moeite om iets positief te benoemen.251 Jehannot vindt ook dat de sultan beter al zijn vrouwen, doofstommen, zwarte en blanke eunuchen zou moeten vervangen door een fatsoenlijke garnizoen dat gedisciplineerd en gewapend is. Op die manier zou zijn troon niet steeds bedreigd worden door schurken zoals wat bij sultan Achmet in 1730 gebeurde. Dan zou hij tenminste de rebellen kunnen weerstaan. Volgens zijn bevindingen zou de sultan dus al aan macht verliezen en moeite hebben zijn regering stabiel te houden.252
In andere passages kan het tijdverdrijf van de sultan dan weer zeer neutraal beschreven worden, het is dus nooit zo dat iets of iemand constant wordt bekritiseerd. Jouvin was onder de indruk van de macht van de sultan. « C’est sans doute qu’entre tous les princes d’Europe il n’y en a point de plus puissant ny de plus grand terrien que le Turc, car il possede des terres dans les trois parties du monde. »253 Over de grootsheid van het rijk kunnen de meeste reizigers niet anders dan positief zijn. Venyard beschrijft het Ottomaanse rijk als het grootste rijk dat ooit heeft bestaan. In vierhonderd of vijfhonderd jaar hebben ze meer verwezenlijkt dan de Romeinen op achthonderd , negenhonderd jaar. Hij beschrijft al de landen die tot het Ottomaanse rijk behoren en hoe ze zijn onderverdeeld. Veel officieren zijn kinderen van christelijke ouders die ze hebben getraind en de islam hebben aangeleerd. Op die manier zijn ze gemakkelijk inwisselbaar en kan men ze gemakkelijk wurgen wanneer ze niet meer nuttig zijn. Ze hebben geen familie of vrienden, dus niemand zou er naar omkijken. De belangrijke rol die christenen spelen in heel wat 250
Quiclet p. 203 Jehannot p 205-218 252 Jehannot p. 144, 153 253 Jouvin p. 232 251
99
bestuurlijke en militaire zaken lijkt heel wat reizigers te raken. Het feit dat christenen een belangrijke rol spelen in het succes van het Ottomaanse rijk lijkt ergens toch te wringen. Het is natuurlijk wel iets opmerkelijk, maar uit de manier waarop ze dit steeds uitgebreid analyseren, merk je toch dat het iets betekent.
Thévenot meent dat je een scherp onderscheid moet maken tussen de regering en het volk. De meeste oordelen dat het Turkse beleid extreem streng en tiranniek is, maar indien je naar de oorsprong van het Ottomaanse rijk zou kijken, zul je hier al een beetje meer begrip voor hebben. Het rijk is namelijk van vader op zoon via oorlog ontstaan .Al die mannen waren de meest formidabele veroveraars en dan kun je niet verbaasd zijn dat hun wil wet is. De prinsen bezitten alles wat ze hebben via hun wapens en daarom is het maar normaal dat ze zich niet gaan schikken naar de wil van hun slaven. In een rijk dat in vrede werd gesticht en het volk haar eigen leider kon kiezen, is het ook normaler dat het bestuur gematigder is en dat de autoriteit gedeeld en verdeeld wordt. De sultans hebben hun land verdiend door hun eigen strijdvaardigheid en verwachten dat ze gehoorzaamd worden. Ze doen er dan ook alles aan om vijanden streng te straffen en zich te omringen met mensen die hen het leven verschuldigd zijn en die ze zonder probleem kunnen vernietigen (verwijst naar janitsaren). 254 Het lijkt erop alsof de Franse Thévenot ergens begrip heeft voor de “tirannieke staat”. Hij begrijpt ook dat velen corrupt zijn, aangezien ze als jonge man niets hebben en dan plots zoveel verantwoordelijkheid krijgen zonder enig bezit of deftig inkomen.255 Hij geeft eerder kritiek op de Joden, want het zijn volgens hem zij die hun armoedige situatie misbruiken om hen af te persen. Wanneer gouverneurs of soldaten hun opleiding hebben voltooid en het paleis verlaten om hun taak uit te voeren, hebben ze meestal niets. Ze zijn dan wel verplicht om zich naar de Joden te keren en schulden te maken. Deze blijven hen maar lastigvallen, waardoor er velen zich genoodzaakt voelen om anderen te gaan bestelen.
254 255
Thevenot p. 126 Thevenot
100
Het leger
Niet iedereen staat zo positief tegenover de Ottomanen. In zijn reisbeschrijving uit Aaron Hill de wens dat het Ottomaanse rijk ten onder zou gaan. Hij hoopt dat het net als het Romeinse, Perzische en het Griekse rijk zal aftakelen door haar decadentie. Hij ziet dit echter nog niet meteen gebeuren. Ze zijn nog ver van het verval, gesneuvelde soldaten worden namelijk nog steeds gemakkelijk vervangen door nieuwe. Het leger is onuitputtelijk , de organisatie is uitstekend en er staat een staand leger in elke uithoek van het rijk. Net zoals de andere reizigers vertelt ook Aaron Hill uitgebreid over de janitsaren. De “fascinatie” voor deze soldaten ligt waarschijnlijk in het feit dat het eigenlijk christelijke jongetjes zijn die gestolen werden van hun familie en die in de harem werden opgeleid om het rijk te dienen. In de meeste reisbeschrijvingen wordt hier steeds uitvoerig op ingegaan. Het waren ook vaak de janitsaren die de christelijke ambassadeurs die in het Ottomaanse rijk verbleven, beschermden. Hij geeft toe dat ze hun werk heel goed deden. Hij vindt dit vreemd aangezien hij de inwoners van het Ottomaanse rijk toch maar onbeschaamde barbaren vindt. Niettemin bleven de janitsaren, hoewel ze weinig betaald kregen, toch trouw aan hun ambassadeur.256 In Constantinopel kreeg Jehannot van de franse ambassadeur een janitsaar toegewezen door wie hij aangenaam verrast werd. « Je trouvai dans ces gardes Turcs, plus de fidelité, de bonne foi, de désinteressement & de politesse, que je ne m’y étois attendu. »257 Het feit dat de anders vrij negatieve Jehannot dit toegaf, wil misschien wel iets zeggen. Zowel Hill als Lady Montagu menen dat de macht van de janitsaren steeds groeide en dat ze hier misbruik van maakten. Lady Montagu meent dat de janitsaren soms zonder scrupules kunnen handelen en dat ze zich gedragen alsof ze boven de wet staan, maar dat ze anderzijds ook heel ijverig kunnen zijn en er alles aan doen om hun taak goed uit voeren. Uit haar relaas merk je dat de janitsaren zeer veel macht hebben. Aan het hof beeft men voor deze orde. Zelf de machtige sultan vreest hen. Ze beschrijft hoe de militairen wanneer ze door een gebied trekken, vaak geen medelijden hebben met de bewoners. Ze vernielen en plunderen alles op hun weg. 258
256
Aaron Hill p. 22 Jehannot 258 Lady Montagu p. 295-296 257
101
Hill vergelijkt ze met de pretoriaanse wacht uit het Romeinse rijk. Opnieuw kan dit gelinkt worden aan zijn wens om het Ottomaanse rijk net als de Romeinen te zien ondergaan. Ook de ruiters , die ooit de beste en meest glorierijke orde van de wereld was, werd te machtig en verloor haar loyaliteit. Dit zorgde ervoor dat het Ottomaanse leger haar grootsheid verloor.259 De discipline neemt af en Hill verklaart dit door het feit dat ze niet dezelfde verfijnde christelijke manier hebben om hun leger te ordenen in regimenten, cohorten, enz. Ze wachten op het signaal van hun leider en stormen dan allemaal op hun vijand af. Wanneer ze verliezen zouden ze zich als lafaards terugtrekken. Een paar pagina’s verder meent hij dan weer dat andere reizigers het Ottomaanse leger veel te snel afschilderen als ongedisciplineerd. Als men er onpartijdig naar zou kijken (zoals hij doet), zou men zien dat ze een ongeëvenaarde manier van organisatie hebben, die tot groot succes leidt en ander gekende gebreken in de oorlogsvoering goedmaken. Op eenzelfde pagina kan hij zich dus al gauw tegenspreken.
Er zijn veel wisselende houdingen tegenover het leger. Door sommige wordt het als iets heel belangrijk omschreven, maar andere lijken toch heel wat problemen in de organisatie ervan op te merken. Venyard is bijvoorbeeld niet echt onder de indruk van het Turkse leger. Volgens hem is het niet zo groot in vergelijking met de grootte van het rijk. Hij meent ook dat ze erg ongedisciplineerd zijn, waardoor het Habsburgse leger, hen met een kleinere bemanning aankon. Hun kracht ligt in de hoeveelheid soldaten, maar deze zijn vaak onervaren waardoor hun operaties ongeorganiseerd en verward verlopen. Volgens Rycaut is het hele rijk gebaseerd op oorlogsvoering en is het militaire het belangrijkste aspect in het Ottomaanse rijk. Het staat boven de civiele regering en de godsdienst. Hij meent echter dat het leger niet meer is wat het geweest is. Als je enkel rekening houdt met de tijd van Selim en Soliman de Grote waarin de ruiterij en de discipline hoog stond, dan zul je nu voor een verrassing staan. De echte macht van de Turken is hier niet meer mee te vergelijken. De landmacht en de maritieme macht is enorm geslonken. Het land is onderbevolkt en er schiet niet meer veel over van hun oorlogsvoorraden. De oude wetten en
259
Aaron Hill p. 23
102
het respect voor het militaire is verdwenen. Hij noemt ze tegenwoordig “soft and effeminate”. 260 De janitsaren trouwen en krijgen kinderen, iets wat in de vroegere tijd van discipline niet kon. Ze zoeken bijberoepen in de handel en leggen zich op andere dingen toe dan de oorlog. Hun loon als janitsaar is namelijk niet genoeg om een gezin te onderhouden. 261 De Ottomanen zijn wel in staat hun macht in hun domeinen te behouden en als ze ergens terrein verliezen, maken ze dit op een andere manier goed. Het blijft dus wel nog een grote legermacht en het zou beter zijn voor de christenen om zich te verenigen en hun geschillen opzij te leggen. Hij heeft medelijden met de landen zoals Hongarije en Kroatië die op de grens liggen met het Ottomaanse rijk en al meermaals verrast werden door aanvallen. Het is iets dat hen allemaal zou moeten aangaan, ook al zijn ze meer afgelegen en worden ze beschermd door de zee. In zijn conclusie prijst Rycaut nog eens zijn land en de vrijheden en zekerheden die ze daar genieten. Ze moeten gelukkig zijn om het feit dat ze nooit in de handen zijn gevallen van deze natie en tegelijkertijd kunnen genieten van de handel met dit volk. Hij meent dat dit vele voordelen voor Engeland biedt en dat deze handel dus zeker behouden moet worden. Sommige menen dat ze ten oorlog zouden moeten trekken tegen de Ottomanen, maar hij geloofd dat dit geen goed idee is. Een groot deel van hun rijkdom wordt via de handel van de Levant Compagnie verzekerd en daarom moeten ze er alles aan doen om deze in vrede te bewaren.262
Het geloof
Bij het lezen van de reisbeschrijvingen valt het op dat de reizigers vaak spreken over de christenen en de christenheid in plaats van Europa of Europeanen. Hoewel het een periode was waarin Europa op het vlak van godsdienst heel wat problemen en versnippering kende, lijken de reizigers zich toch te willen verenigen onder één geloof: het christendom. Niet het katholicisme, niet het protestantisme. Ze identificeren zich als groep via hun geloof en niet via hun geografische ligging.
260
Rycaut p. 324-325 Rycaut p. 322-323 262 Rycaut p. 404-406 261
103
De godsdienst van de Ottomanen is volgens de meeste reizigers bijgeloof en een misleidende doctrine. Ze hopen dan ook dat ze dit gaan laten vallen en zich gaan keren tot het “ware geloof en de nobele vrijheid.” Hun profeet wordt gezien als een bedrieger. Smith Thomas’ werk gaat voornamelijk over de godsdienstige verschillen tussen het christendom en de islam. Hij ziet dan ook niets positief in het Ottomaanse rijk en kraakt hen van het begin tot het einde af. ‘(I am) being more and more convinced…of the brutish ignorance and horrid barbarousness of the Turks, and of the follies of their worship, you may the more thankfully and seriously reflect upon that most blessed and merciful providence, which has cast your lot in Christendom…”263 Gezien zijn achtergrond en missie264 waarvoor hij gekomen is, kan men begrijpen dat Jehannot ook niet te spreken is over de islam en de Ottomanen. Hij begrijpt niet hoe de mensen deze valse profeet zomaar op zijn woord hebben geloofd. Op geen enkele manier heeft hij zich bewezen, hij heeft zelf geen enkel mirakel verricht. De Koran “(est) rempli de grossieretez.. qu’un pur fanatisme.”265 Als er één ding is waar de meeste het over eens zijn, dan is het wel dat de Ottomaanse godsdienst helemaal verkeerd is.
Zelf diegene die over het algemeen positief staan
tegenover het Ottomaanse rijk, zoals Tournefort en Veryard, zijn toch niet te spreken over hun godsdienst. Volgens hen is het “ de l’idolâtrie” et de la “superstition”.266 Overal waar ze kritiek kunnen uiten op dit geloof en de christelijke superioriteit kunnen prijzen, doen ze dit. Een voorbeeld van een allusie naar de kruistochten is bijvoorbeeld :“ de glorieuze expedities van de verenigde Christenen”.267
Het is wel duidelijk dat ze wilden weten wat dit “valse geloof” inhield en dat ze het nodig vonden om zich hier over te informeren. In de meeste reisbeschrijvingen doen ze hun best om alle details van de islam op te helderen. Ze proberen de namen van de boeken uit te leggen, verklaren de gebruiken, de geschiedenis enz. Dit allemaal proberen ze vaak op een zo “objectief mogelijke” manier te doen. Niettemin sluipen er hier en daar toch negatieve meningen door. Waar ze kunnen, gebruiken ze beschrijvingen als “valse” of “foute”. Aaron
263
Smith p. 5 Het terugkopen van Franse slaven. 265 Villotte p. 60 266 Paul Lucas p. 19 267 Aarin Hill p 2. 264
104
Hill meent dat hun religie absurd is en dat de lezers blij moeten zijn dat God hen het juiste pad heeft getoond. Wat hen ook opvalt is het feit dat wijn drinken bij godsdienst verboden is, maar dat ze het toch doen. Deze “dwaling”in hun geloof krijgt door alle reizigers veel aandacht.268 Aaron Hill gebruikt het verbod op wijn bij de moslims echter om kritiek te uiten op het christendom. Hij lijkt dit namelijk een goed verbod te vinden. Volgens hem is het deze soberheid die er voor zorgt dat de officieren geen onwettige zaken gaan doen. Ze worden niet verleidt tot onrechtmatige toe-eigeningen, er zijn geen verkrachtingen, geen moorden, alles is kalm, sereen en gedisciplineerd. Er zijn ook geen onderlinge twisten, iets wat bij de christelijke legers wel voorkomt en vaak fataal afloopt. Ze marcheren voortdurend van de ene plaats naar de andere, zodat ze nergens te lang kunnen blijven en de kans krijgen om te gaan plunderen. Dit in tegenstelling tot de christelijke troepen. De Ottomaanse gezagvoerders zorgen ervoor dat ze andere niet storen. Opnieuw spreekt hij zichzelf tegen. De ene moment zijn de moslims ongedisciplineerde woestelingen en plunderen de janitsaren het land omdat ze te weinig betaald worden, en aan de andere kant zouden ze door het verbod op alcohol juist heel gedisciplineerd zijn. 269
Wat ook opvalt is dat alle reizigers, stuk voor stuk , de vijf zuilen van de Islam fout uitleggen. Volgens hen is het zich wassen voor het gebed één van de vijf zuilen en wordt de geloofsbelijdenis als iets anders gezien. Het is vreemd dat geen enkele reiziger dit juist weet uit te leggen. Misschien ligt het aan het feit dat ze hun informatie allemaal uit dezelfde foute bron halen en dat de algemene kennis over de islam foutief werd geïnterpreteerd. Of zou het toch kunnen zijn dat de Ottomanen dit ook verkeerdelijk inschatten en dus ook fout uitlegden? Het zou mij echter sterk verbazen dat de Ottomanen hun eigen geschriften niet kenden. Op zich zegt dit niet veel over beeldvorming, maar het bewijst wel dat ze hun informatie uit foute bronnen haalden. Lady Montagu gelooft bijvoorbeeld dat de Koran niet zo duivels is als dat men beweert. Vaak worden ze vertaald door Grieken, die ze er van verdenkt met opzet foute dingen door te geven. Lady Montagu staat waarschijnlijk het meest open voor de Islam en veroordeelt deze godsdienst niet. Het feit dat een vrouw op dit vlak veel ruimdenkender was dan de mannen is merkwaardig. 268 269
Thevenot … Rycaut p. 315-316, John Covel p. 245 Aaron Hill, p. 27
105
Onze mannelijke reizigers geven wel toe dat de christenen meestal goed behandeld worden. De Ottomanen tonen respect voor de christelijke profeet Jezus en erkennen hem. Jezus is echter wel ondergeschikt aan Mohammed, aangezien Mohammed later kwam en dus wijzer was. Thevenot vindt dat de christenen er heel vrij zijn en ze er misschien zelf meer rust hebben dan in christelijke landen.270 De meeste reizigers zoals Venyard en Thevenot vermelden dat in Galata, een buurt in Constantinopel, de meerderheid uit christenen bestaat en dat ze daar veel vrijheid genieten in vergelijking met andere delen van het rijk. De christenen die er woonden hadden dit gebied vredig overgeleverd, waardoor ze heel wat privileges konden bewaren. De meeste bestaan uit rooms katholieken. Ook de Grieken en Armeniërs kunnen er in alle vrijheid hun godsdienst beoefenen. Er zijn zelf broederordes zoals die van de jezuïeten. Deze wandelen volgens Venyard even vrij in hun gewaden als moesten ze in Europa verblijven.
Velen zijn vooral afkeurend over hun hiernamaals. Zij geloven namelijk niet in het eeuwige lijden van de zondigen. Hill verwacht dan ook niets minder van de grove en barbaarse natuur van deze verachtelijke mensen en hun bijgeloof. Het geloof in de vooruitzichten van vleselijke geneugten past heel goed bij hun extravagante verlangens en ongecultiveerde manieren.271 Hij veracht hun verlangen naar plezier met prachtige maagden en noemt dit ijdele en lichtzinnige begeertes.272 Hij vindt het maar triestig dat de Turkse vrouwen niet mogen genieten van dezelfde paradijselijke geneugten als hun mannen. De Turkse mannen krijgen hemelse vrouwen, wiens maagdelijkheid zich steeds weer hersteld, terwijl hun voormalige geliefden vergeten worden en in veel minder glorieuze oorden mogen vertoeven. Ze hebben zelf het recht niet om ook maar een blik te werpen op de plaats waarin hun vroegere geliefden nu in extase leven. 273 Het tafereel waarin mannen op hun wenken worden bediend door prachtige maagden krijgt bij vele reizigers heel wat kritiek.274 “representing heaven to them, not in a spiritual manner,
270
Thevenot Aaron Hill p. 40 272 Aaron Hill p. 41 273 Aaron Hill p. 41-41 274 Tournefort… 271
106
or with delights unexpressible and ravishments known only in part to illuminated souls; but with Gross conceptions of the beauty of women with great eyes, of the duration of one act of carnal copulation for the space of sixty years, and of the beastly satisfaction of a gluttonous palate; things absurd and ridiculous to wise and knowing men.”275 Volgens Lady Montagu klopt het niet dat de Turken hun vrouwen geen paradijs gunnen. Door hun inferieure ziel zitten ze wel niet in hetzelfde soort paradijs als de mannen, maar ook zij kunnen van de eeuwige gelukzaligheid genieten. Opnieuw neemt ze het dus op voor “de Turken”.276 De reizigers overlopen vaak de zaken waarover ze het in hun geloof niet eens zijn, maar doen dit niet altijd even negatief. Soms proberen ze de zaken zo “normaal” mogelijk te beschrijven en laten ze neerbuigende opmerkingen achterwegen, maar op andere momenten verliezen ze hun zogezegd “onpartijdige” blik.
Dan worden termen zoals
“absurd”, onwetend”, “vreemd” en “lachwekkend” gebruikt om de gewoontes van de moslims te beschrijven. Venyard spot een beetje met de mufti, die als religieuze leider een hoge reputatie heeft en zelf door de sultan wordt opgeroepen bij belangrijke beslissingen, als ware hij “het orakel van de waarheid”. Indien hij de sultan echter tegenwerkt, kan ook hij worden weggewerkt. Hij begrijpt niet waarom het volk hem zo aanbidt, maar zegt dat hij ook genoeg macht heeft om revoltes uit te lokken die al meerdere keren nefast waren voor de sultan.277
Moraal en eigenschappen
Rycaut zal wel meermaals benadrukken dat de Turken niet zo barbaars zijn als de meeste mensen denken. Bepaalde zaken doen ze anders, maar dat ligt voornamelijk aan de trots die ze door hun godsdienst hebben aangeleerd. 278 Als de Turken slechte eigenschappen hebben, komt het dus door hun geloof. Hij meent ook dat ze niet zo tolerant zijn als ze zich voordoen. 279
275
Rycaut p. 196 Lady Montagu p. 333 277 Venyard 278 Rycaut p. 312 279 Rycaut p. 187-195 276
107
Het feit dat de Ottomanen zich enigszins verfijnd hebben is volgens Rycaut dankzij hun contacten met de christenen. Hun onbeschoft temperament heeft te maken met hun onzekere oorsprong uit “Scythië”. Hij zegt dat er heel wat verfijnde en beschaafde mannen rondlopen, maar hij kan echter niet zeggen dat hij even enthousiast is over dit volk dan andere reizigers. Hij vindt dat de mensen uit christelijke landen nu eenmaal beter van natuur en geest zijn. Ook Aaron Hill lijkt niet veel goeds te kunnen vertellen over de Turken en meent net als Rycaut dat de enige reden waarom ze iets of wat beschaafd zijn, te danken is aan contacten met de christelijke naties. Hij beschrijft hoe sommige reizigers heel enthousiast zijn over de Turken en hen allerlei positieve eigenschappen toeschrijven, terwijl andere hen volledig afbreken. Aaron Hill verwerpt beide extremiteiten en vindt dat zijn mening over de Turken ergens in het midden ligt. De Turken kennen net zoals de christenen goed en kwaad.
280
Hij
vindt dat de Turken bijvoorbeeld bijna nooit liegen, maar dat vloeken er vaak wordt gedaan.281 Ook moorden ze er blijkbaar heel frequent. Ze hebben vaker een gemene en lage moraal dan een goed karakter.282 Aaron Hill zit echter vol tegenstrijdigheden. De ene keer noemt hij ze onbeschofte barbaren en een andere keer wil hij de negatieve opmerkingen over dit volk relativeren.
Thévenot vermeld dat ze het nodig vinden om hun vijanden snel te vergeven, want dat anders hun gebeden tot niets dienen. Om die reden maken ze snel vrede en is het volgens Thevenot dit gebruik dat verklaart waarom er zo weinig problemen zijn onder hen. Thevenot meent dat indien ze geen verschillend geloof hadden, we hen als goede Samaritanen zouden moeten zien. Volgens hem doen de Turken namelijk heel veel goede daden. Hij vindt ze de meest liefdadige mensen op aarde. Zelf bedelaars geven het beetje dat ze hebben aan diegene die het meer nodig heeft dan zijzelf.283 Rycaut erkend ook wel het feit dat ze veel aan liefdadigheid doen, maar vindt hun goede daden toch niet altijd zo positief.284 Zo zorgen ze heel goed voor straathonden en vinden ze het belangrijk om hen te voeden. Een hongerige christen zouden ze volgens Rycaut echter
280
Aaron Hill p. 76 Aaron Hill p. 79 282 Aaron Hill p. 83 283 Thevenot 284 Rycaut 317 281
108
niet helpen. Een ziekteverspreidende hond is volgens in hun ogen meer waard dan een mens. “In every action of their lives, the Turks oppose the European custom” 285 Vervolgens beschrijft Aaron Hill al de gebruiken die verschillend zijn. Uit deze uitspraken zou je kunnen stellen dat Hill de Turken wou afbeelden als het tegenbeeld van de Europese waarden en normen. Uit dit voorbeeld en talrijke andere beschrijvingen uit zijn werk, zou ik kunnen stellen dat Aaron Hill het oriëntalistisch discours goed onder de knie had.
Over het gedrag van de Ottomanen kan Venyard niet veel zeggen aangezien hij vindt dat die in elke regio van het rijk heel verschillend kunnen zijn. Hij vindt dat ze over het algemeen vroom, sober , ernstig, vernuftig en mannen van hun woord zijn. Hij vertelt dat hun hoofden geschoren zijn, buiten één lok waarmee Mohammed hen de hemel intrekt. Dit vindt hij net als Aaron Hill toch maar een belachelijk volksgeloof. Hun tulbanden zijn wit, buiten diegene die menen van Mohammed af te stammen, die dragen ze groen. Als ze groeten buigen ze het hoofd en leggen ze hun hand op hun borst. Veel meer weet hij hier niet over te vertellen. 286
De manier waarop ze met de doden omgaan of huwen, vindt Venyard “exotisch”, net als al hun andere gebruiken. Hij praat niet echt neerbuigend, maar verstopt ook niet dat hij bepaalde zaken vreemd vindt . Hij doet dit echter niet op een veroordelende manier. Over het algemeen staat hij vrij open voor deze vreemde cultuur en is hij positief over de Ottomanen. Thévenot meent dat de mannen zich voornamelijk met passieve dingen bezighouden. Ze luieren wat, roken pijp of spelen op een soort luit. Soms spotten ze met de Franken, hun benaming voor de Europeanen. Ze weten hun gasten wel te vermaken met spelen zoals schaak, schetsen of tabellen, maar ze spelen nooit voor geld. Dit is iets wat Thévenot bewonderingswaardig vindt en dat iedereen zou moeten navolgen.287 Thévenot vertelt over poppenspektakels en vergelijkt ze met die die hij kent. Hij vindt ze heel gelijkaardig en goed gedaan. Hun muziek vindt hij wel mooi, maar hun dansen zijn iets
285
Aaron Hill p. 96 Venyard p. 339-349 287 Thevenot p. 95 286
109
te wellustig voor zijn smaak. In een andere beschrijving vertelt Thévenot dat het voornamelijk de Grieken zijn die de tavernes in Galata openhouden. De Turken komen er ook, maar zijn zeer onaangename gasten wanneer ze dronken zijn. Op deze momenten meent Thévenot dat hun masker valt en dat hun natuurlijke woestheid en trots naar boven komt.288 Hoewel Thévenot eerder al heel wat positieve aspecten aanhaalde, kan hij soms ook scherp uit de hoek komen.
Jehannot vertelt over hoe ze de Franse slaven uit de “bagne” en de “galets” gingen bevrijden. Het is geen gemakkelijke opdracht. Hij en de ambassadeur zoeken naar een Turk die hen hierbij zal helpen. Het is een delicate zaak en ze moeten de sultan en de eigenaars van de slaven weten te overtuigen de slaven terug te kopen. Hij vindt de Turken corrupt en zegt dat ze hebberig zijn. Het zijn egoïsten en ze zijn zelfzuchtig. “A Constantinople comme dans tout l’Orient, on ne vient à bout d’une affaire qu’avec un present.”289
Wanneer Paul Lucas het over de Turken heeft, is hij eerder negatief. Hij beschrijft vaak hoe ze ergens binnenvallen, dingen stuk maken en stelen. Hij vertelt bijvoorbeeld hoe de mensen na de ramadan feest vieren en “comme des furieux” rondrennen. De straten zijn dan gevaarlijk, omdat ze zomaar op mensen beginnen te slaan. Hij vindt het beoefenen van de ramadan ook maar nutteloos aangezien het voor de meeste gewoon betekent dat ze overdag gaan slapen en ’s avonds leven.290 Over het algemeen zijn zijn beschrijvingen zeer kort. Negatieve dingen worden echter niet uitgemolken: Hij werd bijvoorbeeld eens aangevallen door een janitsaar. Zijn knecht moest de janitsaar drie “parats” geven om hem weg te krijgen. Vervolgens liep de janitsaar al rondschietend weer weg. In plaats van hier over uit te breiden en de Turken en heel hun natie te vervloeken, vertelt de auteur zijn reis gewoon rustig verder, alsof er niets was gebeurd.291
288
Thevenot Jehannot 290 Paul Lucas p. 18 291 Paul lucas p. 28 289
110
Uiterlijk
Over het uiterlijk van de Ottomaanse bevolking hebben de reizigers niet echt iets negatief op te merken. Het is dus niet zo dat ze als lelijke misvormde wezens worden voorgesteld. Thévenot beschrijft hoe de mannen een aangenaam uiterlijk hebben en dat ze gezegend zijn met een sterk en robuust postuur. Hun kledij benadrukt ook de sierlijkheid van hun lichaam en verbergt de eventuele fouten. Vervolgens wordt de kledij in detail beschreven. Kledij is vaak een belangrijk onderdeel in het maken van stereotiepen, anderzijds is het ook gewoon wat het is, en kun je er moeilijk omheen. De beschrijvingen rond kledij zijn meestal exotisch getint. De kleuren, materialen en vorm worden in detail besproken. De tulband, gewaad en dolken krijgen het meeste aandacht. Wat hen ook opvalt zijn de geschoren hoofden van “de Turken” en hun zorgvuldig verzorgde snorren en baarden. Ook hun begroeting, waarmee ze hun linkerhand op hun borst leggen en lichtjes buigen, wordt steeds vermeld.292 Tournefort meent dat hun jaloezie buiten beschouwing gelaten , de Turken goede mensen zijn. Het is ook daarom dat ze er alles aan doen om niet jaloers te worden. Ze laten niemand hun vrouw zien. Hij vindt ook dat de mannen een mooi uiterlijk hebben. Hij denkt dat hun bloed waarschijnlijk zuiverder is, aangezien er minder bultenaren, mankepoten of dwergen rondlopen. Thévenot maakte in zijn reisbeschrijving exact dezelfde opmerking.293 Bij de vrouwen valt de sluier uiteraard het meeste op, maar ook daar bespreken ze uitvoerig de rest van haar kledij, schoenen en haartooi. De gouden en zilveren materialen, de delicate stoffen, de mooie kleuren en motieven , de accessoires worden allemaal nauwkeurig beschreven. 294 Het uiterlijk van de vrouwen uit Constantinopel wordt over het algemeen positief omschreven. Thévenot vindt dat ze een bepaalde air van grootsheid en pracht uitstralen. 295 Normaal gezien kunnen ze weinig van hun gezicht of vormen hebben gezien, dus zal het
292
Thevenot en Tournefort 53-54 Thevenot p. 29 294 Bvb. Aaron Hill die elke centimeter stof bespreekt op p. 95 295 Thevenot 293
111
waarschijnlijk over hun houding gaan. “Quoique les femmes en Turquie ne se montrent pas en public, Elles ne laissent pas d’etre magnifiques en habits… »296
« Les femmes Turques, sur le rapport de nos Françoises de Constantinople & de Smyrne qui les voyent au bain avec beaucoup de liberté,sont en général belles & bien faites ; elles ont la peau fine, les traits réguliers, ma gorge admirable & presque toutes les yeux noirs ; il s’en trouve plusieurs qui font d’une beauté parfaite…les tailles fines n’y sont pas estimées. La poitrine de ces femmes est en pleine liberté sous leur veste, sans corps ni corset qui les gêne: enfin Elles sont comme la nature les a faites, au lieus que chez nous, pour vouloir corriger avec des machines de fer ou de baleine cette nature qui dans un certain âge laisse voir quelquefois des défauts sur l’épine du dos & aux épaules, on rend très-souvent les belles personnes contrefaites. » Tournefort geeft toe dat hij zelf geen Turkse vrouwen ongesluierd heeft kunnen zien, maar zijn informatie komt blijkbaar van Franse vrouwen die ook in het Ottomaanse rijk verblijven. Er is veel aandacht voor het lichamelijke.297
Over het algemeen worden er niet vaak vergelijkingen gemaakt met andere regio’s maar er zijn toch wel voorbeelden waarin reizigers het Ottomaanse rijk positiever ervaren dan een ander gebied. Zo had Venyard bijvoorbeeld in Egypte een paar nare ervaringen. Mensen hadden geprobeerd hem af te zetten. Om de piramides te bezoeken had hij namelijk drie mannen betaald, maar halverwege de reis eisten ze meer geld en indien hij dit niet zou opbrengen, zouden ze hem alleen in de woestijn laten. Hij is dan ook niet erg positief over de Egyptenaren en zegt dat de “echte” Turken over het algemeen van nature goed en correct zijn. Maar in Egypte zijn dat er maar een klein onderdeel, het grootste deel zijn Arabieren, moren en vluchtelingen die corrupt zijn. De echte Turk houdt zijn woord, ze zijn ijverig, barmhartig en gereserveerd. Over de Egyptische bevolking heeft hij geen goed woord over. Het zijn trotse, verachtelijke, luie, ongeletterde, ongeloofwaardige, verraderlijke mensen. De copten, oftewel de echte Egyptenaren zijn er te weinig om ze echt een volk te noemen. De meeste zijn Arabieren en
296 297
Tournefort vol 2. p. 52 Tournefort vol 2. p. 52
112
moren, en dat zijn bedrieglijke mensen. Misschien was hij nogal bevooroordeeld aangezien hij een slechte ervaring had gehad met enkele Arabieren? 298 De toon van Tourneforts reisverslag is over het algemeen enthousiast en levendig te noemen. Hij komt over als een intelligente man. Buiten godsdienstige kwesties, zijn er heel wat zaken die hij fantastisch lijkt te vinden in het Ottomaanse rijk. Tournefort lijkt de aard van de Turken over het algemeen wel te appreciëren. Het zijn zwijgzame, maar eerlijke mensen, die eerder modest zijn dan welbespraakt. Hij geeft echter wel kritiek op de Grieken, hoewel ze in hetzelfde gebied leven, is er volgens hem een hemelsbreed verschil in hun manier van doen. « Les Turcs ne disent point de paroles inutiles: les Grecs au contraire ne cessent de parler. Enfin les Turcs font profession de candeur & de bonne foi, au lieu que la foi des Grecs est suspecte depuis long-temps ; on n’a qu’à lire leurs historiens. L’uniformité regne dans toutes les actions des Turcs ; ils ne changent jamais de genre de vie. Il ne faut pas s’attendre à de grands festins chez eux. »299 In zijn beoordeling van de Turken is er dus niet echt sprake van decadentie of moreel verval. Hij lijkt hun ingesteldheid goed te vinden. Over het algemeen zijn Thévenots beschrijvingen eerder neutraal en zelf positief. Hij is alleszins niet negatiever over de Ottomanen dan over anderen. Hij komt bijvoorbeeld op een bepaald moment van zijn reis in contact met Sicilianen. Voor deze mensen heeft hij echter geen goed woord over. Hij vindt ze wraakzuchtig, hoogmoedig en jaloers.300 De weinige passages waar hij het over joden heeft, zijn ook niet positief te noemen. Jouvin de Rochefort is ook niet zo een fan van de Arabieren, hij meent dat ze de grootste dieven op de karavaanroutes zijn.301 Joodse vrouwen worden afgeschilderd als slavenhandelaars. Als christen kun je namelijk geen slaven kopen, maar er zijn altijd joodse vrouwen die dit voor je kunnen regelen. Joodse mannen worden dan gezien als afpersers. Het lijkt er op dat ze altijd verwikkeld zijn in duistere zaakjes. 302
298
Venyard 311-312 Tournefort vol2 p. 55 300 Thevenot p 65 301 Jouvin p. 239 302 Quiclet 179 299
113
De stad Constantinopel
De stad Constantinopel word steeds op een vrij neutrale manier beschreven. Ze vertellen over de stichter van de stad, haar opeenvolgende heersers en hoe ze uiteindelijk in de handen van de Ottomanen terecht kwam. Hoewel deze gebeurtenis voor heel wat oproer had gezorgd, lijken ze hier in hun reisbeschrijvingen weinig op aan te merken. In zo goed als alle reisbeschrijvingen wordt de stad op dezelfde manier beschreven. Ze hebben het over haar uitstekende ligging tussen Europa en Azië, haar toegang tot de verschillende zeeën, de milde en gezonde lucht, de ligging tegenover de Bosporus, enz. Ze beschrijven het uitzicht van de stad met haar nauwe straatjes , houten huisjes en de grote architecturale bouwwerken. Vervolgens overlopen ze de belangrijkste bouwwerken, beginnende met de structuur en het uitzicht van de Aya sophia en hoe deze byzantijnse kerk omgevormd werd tot een moskee. Er zijn weinig momenten waarop de reizigers vermelden dat ze dit erg lijken te vinden. Ze vertellen dat de christenen welkom zijn in de moskee zolang ze zich gedragen en hun schoenen uitdoen. De verdere klassiekers die besproken worden zijn de moskees, het oude kasteel dat toen dienst deed als gevangenis, de hypodroom en het Topkapi paleis. De reden waarom ik deze “gewone” beschrijving over de stad Constantinopel aanhaal is om aan te tonen dat de reizigers er zich in die periode hadden bij neergelegd dat de stad nu Ottomaans en in “moslimhanden” was. Ze lijken hier geen echte wrokgevoelens over te uiten. Ze laten hoogstens uitschijnen dat ze dit verloop jammer vinden. Jehannots eerste indruk toen hij de stad van ver zag, was dat het prachtig en paradijselijk was. Éen keer aangekomen liep alles mis: de huisjes waren lelijk, je stapt in het slijk en alles is slecht onderhouden. Hij is dan ook meteen de enige die het wel expliciet erg vindt dat Constantinopel in de handen van de Turken is gevallen. “ par malheur pour cette ville, & encore plus pour la religion Chrétienne, elle est tombée dans la possession d’une indigne nation, indigne par son orgueil, insupportable par la brutale férocité, par son insatiable avarice pour l’argent, par son ignorance, par ses superstitions ridicules & par l’horrible corruption de ses mœurs. »303
303
Jehannot p.268
114
Thévenot vindt Constantinopel zeer charmant, maar zegt dat dit niet aan de stijl van de huizen lag. Deze zijn allemaal in hout en onregelmatig gebouwd, de straten zijn smal en ongelijk. Op die manier ontstaan er veel branden, door het constant roken van de Ottomanen.304 Dit is een redenering die ook nog door andere reizigers wordt gevolgd. Lady Montagu vindt deze beschrijvingen echter fout. Ze vindt hun gebouwen wel mooi en legt ook uit waarom de huizen in hout zijn gebouwd. Na iemands dood kan de sultan namelijk diens bezit opeisen. Om die reden investeren ze niet veel in hun huis aangezien ze niet zeker zijn dat hun nakomelingen er van zullen genieten. Ze probeert de zaken steeds vanuit het perspectief van de Turken uit te leggen en is zeer begripvol.305
Jouvin beaamt ook het feit dat Constantinopel fantastisch gesitueerd is, maar dat Parijs natuurlijk nog beter is306: “Enfin Paris peut sans flaterie remporter le prix pour la situation non seulement, mais encor pour estre dans le Royaume dont elle est la ville Capitale le plus florissant & le plus abondant de tout ce qui est necessaire à la vie de l’homme,… Constantinople pourroit estre mise aprés si elle ne se plaignoit de ses habitans & de la folie de leur religion.307
Het paleis en de harem
Het Topkapi paleis is ook één van de favoriete beschrijvingen van de reizigers en word in de verslagen vermeld als “seraglio”308 of “serail”309, wat harem betekent. Hoewel de harem soms eerder refereert naar de privévertrekken en het vrouwenkwartier van het paleis, werd de term toch vaak gebruikt om het hele paleis te benoemen. Om verwarring te voorkomen zal ik het hebben over het paleis wanneer het over het hele domein gaat en over de harem wanneer het over de privévertrekken gaat.
304
Thevenot Lady Montangu p. 311 306 Jouvin p. 220 307 Jouvin p. 221 308 Engels 309 Frans 305
115
Venyard beschreef het paleis als een klein dorp. De reizigers kregen hier vaak een rondleiding en beschrijven dan ook uitvoerig de verschillende onderdelen en hun functies. De beschrijvingen zijn zeer normaal en bevatten geen neerbuigende opmerkingen. De enige kritiek die Venyard bijvoorbeeld gaf nadat hij in het paleis had gegeten was het feit dat de Ottomanen slecht eten maakten en dat ze niet op een stoel zitten om te eten, iets wat hij erg vervelend vond. Zo goed als alle reizigers vermelden de privé appartementen van de sultan en dat die verboden terrein zijn. Venyard zegt dat hij van horen zeggen heeft dat de sultan er zo’n driehonderd concubines heeft, waarvan sommige de mooiste vrouwen zijn van het rijk. Hij beschrijft dat deze vrouwen in een soort gemeenschap leven die bewaakt wordt door eunuchen en matrones: When the Grand Signor has a mind to take one of them to his bed, they are posted on both sides of the great gallery, where the Prince, passing tro’ the midst of them, pitches one which best pleases his fancy, to whom he trows his handkerchief as a token of his choice, which she joyfully receives. One of the matrons having bath’d and perfum’d her, conducts her to the grand signor’s chamber, as soon as he is in bed, causing her to enter at the bed’s foot, in token of respect and submission. Four or five matrons attend all night at the chamber’s door with water and sweet essences, to bathe her again is occasion requires; for the Turks never know a woman twice without washing. In the morning, when she returns, she takes with her the cloaths which the Grand Signor wore the day before, with what he had in his pockets, as her due, and is very strictly guarded ‘till they know wether she be with child or not. 310
Rycaut geeft toe dat hij geen contact heeft gehad met Turkse vrouwen, maar dat hij toch zijn best zal doen om een kort verslag te geven van deze gevangen vrouwen. Hij zal vertellen over hoe ze worden behandeld, geschoold en voorbereid om de sultan te behagen. “and as in other stories the knight consumes himself with combats, watching and penance to acquire the love of one fair damsel; here an army of virgins make it the onely study and business of their life to obtain the single nod of invitations to the bed of their great master.”311
310 311
Venyard Rycaut p. 69
116
De vrouwen worden beschreven als oorlogstrofeeën die tijdens oorlogen van overal naar de sultan werden gebracht. Enkel de mooiste maagden worden geaccepteerd.312 Ook het verhaal dat de sultan zijn vrouw kiest door een zakdoek naar haar te smijten, wordt door hem vertelt. Rycaut geeft wel toe dat hij eigenlijk ook maar nazegt wat in andere reisbeschrijvingen voor hem werd verteld. Rycaut verklaart ook waarom de sultan zoveel vrouwen heeft, maar niet trouwt. Dit zou volgens hem komen door het feit dat er ooit eens een sultan was die wel getrouwd was en wiens vrouw gestolen is geweest door de troepen van Timurlane. Dit was zo een schande dat ze sindsdien besloten hebben om geen belangrijke vrouwen meer aan hun zijde te hebben. Slavinnen zijn namelijk gemakkelijk inwisselbaar en betekenen niet veel. 313
Ook bij de Fransen vinden we gelijkaardige beschrijvingen over het groot aantal concubines waar de sultan naar believen over kon beschikken. Volgens de ene waren het vijfhonderd, volgens de andere duizend. Thévenot benadrukt graag dat het allemaal jonge maagden zijn die onderwezen werden in dans, muziek, zingen en borduurwerk, kortom, alle zaken om de sultan te kunnen betoveren. Deze jonge vrouwen komen van overal en worden tot de islam bekeerd door de geloofsbelijdenis op te zeggen. Nadien worden ze door een oudere vrouw onderzocht en in een afdeling geplaatst.314 Door Jouvin wordt ook vermeld dat het christelijke slavinnen zijn die naar de sultan worden gestuurd. Vervolgens houdt hij diegene die hem bevalt.315 Het feit dat het opnieuw christelijke vrouwen zijn moet waarschijnlijk vervelend zijn. Door te zeggen dat het slavinnen zijn die dienen voor het plezier van de sultan, maak je al snel de link met seksslaven. De vrouwen uit de harem werden er volgens Aaron Hill al van kindsbeen in ondergebracht. Ze waren niet ouder dan acht jaar, aangezien de sultan absoluut zeker wil zijn dat het maagden zijn. Heel soms waren er uitzonderingen.316 “ It now and then so happens that a full grown woman who is made the prize of war, is sent to the seraglio… but then such a lady
312
Rycaut p. 69 Rycaut p. 296 314 Thevenot p.88 315 Jouvin p. 213 316 Aaron Hill p. 168 313
117
must be mistress of those charms, which seem to mark her, as a Treasure only fit for the Grand Signior’s keeping.”317 Hoewel de sultan het dus voor het kiezen had en dit voor vele reizigers zeer merkwaardig was, meent Aaron Hill dat het toch ook gebeurde dat de sultans een tijd wegbleven uit de harem om te ontsnappen aan de ruzies en problemen van de vrouwen onderling. 318
Volgens Thevenot is Constantinopel overspoeld door privé harems, maar je merkt er niet veel van. De meeste rijken hebben een hele reeks vrouwen, maar er mag niet teveel mee gepronkt worden.319 Hij vergelijkt hun leven met het kloosterbestaan, afgezien van het feit dat de Ottomaanse vrouwen over grotere appartementen beschikken. Quiclet zal ook deze opmerking maken.320Hoewel hij ongetwijfeld nooit binnen de muren van de harem is geweest, weet hij te zeggen dat hun bedden hard zijn. Hij vertelt ook dat tussen tien maagden een oudere vrouw ligt en dat er voortdurend lampen aanblijven. Andere reizigers zoals Paul Rycaut en Aaron Hill zullen dit ook vermelden en het ook noodzakelijk vinden om op de vraag ‘waarom ze dit doen’ in te gaan. Aaron Hill insinueert dat dit nodig is, omdat ze ’ s nachts niet in de verleiding zouden komen om hun “passies” te uiten. Hij meent hier heel wat over te kunnen vertellen, maar omdat hij zijn vrouwelijke lezers niet wil choqueren, gaat hij er niet dieper op in.321 Thévenot beschrijft het leven van deze paleisvrouwen eerder als iets aangenaam. Ze kunnen zich baden, krijgen diners en worden op hun wenken bediend door andere vrouwen. Hij beschrijft hun dagen niet als iets saai of nutteloos, maar vertelt hoe ze hun tijd vullen met naaien, de taal te leren, wandelen in hun domein of andere bezigheden. 322 In een ander relaas, waar hij het over de Turkse vrouwen in het algemeen heeft, is hij echter niet zo positief. Hij vindt ze hoogmoedig en verkwistingzuchtig. Ze kleden zich in bebloemde kledij, terwijl hun mannen amper het brood kunnen betalen. Volgens Thévenot zijn ze extreem lui en liggen ze de hele dag in hun zetel, terwijl ze niets doen, buiten eventueel wat bloemen op zakdoeken borduren. Van zodra de man een beetje geld heeft, moet hij er 317
Aaron Hill p. 169 Aaron Hill p. 169 319 Thevenot p. 82 320 Quiclet p 181 321 Aaron Hill p. 163 322 Thevenot p84 318
118
vrouwelijke slaven mee kopen. “this great idleness makes them vivious, and employ all their thoughts how to find out ways of heaving pleasures.”323 Thévenot heeft het ook over de strenge straffen die de vrouwen uit de harem krijgen, wanneer ze iets verkeerd doen. Indien hun fouten te zwaar zijn, worden ze ook naar de oude harem gestuurd en wordt ze een groot deel van haar bezittingen ontnomen. Indien ze schuldig is aan ontrouw, dan wordt ze in een zak gestopt, gebonden met handen en voeten en in de zee gedumpt.324
Quiclet ziet het lot van de Ottomaanse vrouwen toch iets pessimistischer in. Hij lijkt zelf medelijden te tonen voor hun situatie. “les pauvres femmes languissent dans ce lieu dans aucune espérance d’en sortir. Il y en a quelqu’unes qui trouvent à se marier quand elles ont bien de l’argent elles le font scavoir, afin qu’elles puissent etre recherchées : c’est ce qui les obligent pendant qu’elles sont en credit aupres du Prince, d’en ramasser le plus qu’elles peuvent , afin de sortir de la misere. » 325 Jouvin de Rochefort lijkt weinig nieuws aan het verhaal te kunnen toevoegen. Hij zal het ook hebben over de harem, de eunuchen, de vrouwen, hun borduurwerk en de jaloezie van de mannen.326 Als Aaron Hill het over de harem van de sultan zal hebben beschrijft hij het als “ as great a rarity as a black swan, or any other wonder; nothing here is seen but beauty.” Alle paden leiden tot de vrouwen die bewaakt worden door misvormde zwarte moren, van wie alles wat viriel is werd weggesneden. Hij beweert dat de appartementen van de vrouwen afgescheiden wordt door een kunstmatige rivier die door de harem vloeit. Hij benadrukt dus de onbereikbaarheid.327 Vervolgens beschrijft hij in detail de binnenkant van het vrouwenkwartier. Hij beschrijft de versieringen, de indeling van de kamers, enz. Volgens Aaron Hill was de sultan samen met zijn vrouwen in Adrinopel, waardoor hij met gidsen de privévertrekken kon bezoeken. Hij beschrijft de harem als iets prachtig, heel gedetailleerd. Hij heeft het over de inscripties, de materialen, de kleuren. Dingen waarvan je in Europa alleen maar kan dromen. Zo mooi is het
323
Thevenot “voyage tot the levant” p 56 Thevenot p. 95 325 Quiclet p. 180 326 Jouvin de Rochefort p 212-214 327 Aaron Hill p. 159 324
119
er.328 Ik betwijfel echter of dit mogelijk was indien de harem uit honderden vrouwen bestond. Er waren niet alleen de concubines van de sultan, maar ook slaven en bediendes. Ik geloof niet dat wanneer de sultan wegging met zijn vrouwen hij daadwerkelijk iedereen kon meenemen.
Omdat Hill meent dat vrouwen hier meer over willen weten, zal hij het hebben over de liefdesverhalen die zich binnen de muren van de harem afspelen. Aaron Hill beschrijft meer om te vermaken en zijn werk leest op vele momenten als een roman. Het vele gebruik van adjectieven, woordspelingen, poëtische zinsconstructies en gedetailleerde beschrijvingen maken het allemaal een beetje zwaar om te lezen. Elk aspect wordt van het begin tot het einde uitgemolken. Al zijn taferelen moeten tot de verbeelding spreken, alles moet iets spannends, fantastisch of verbazend hebben. Het is bijna onmogelijk om “gewone” beschrijvingen te vinden.
Wanneer de sultan binnenkomt begroet iedereen hem op de knieën. Hij zal dan ongeveer een uur iedereen met evenveel aandacht kussen en strelen. Vervolgens gaan ze naar de tuin waar de vrouwen hun “kunsten” kunnen laten zien. Hij zegt ook dat het verhaal waarin de sultan een zakdoek naar zijn favoriete dame smijt niet klopt. Wat hij wel doet is een vrouw uitkiezen waar hij dan even apart mee zal rondlopen om haar voor te bereiden op de “eer” die haar te wachten staat. Ondertussen zijn al de andere vrouwen zeer erg teleurgesteld dat ze niet werden gekozen, maar zullen ze de andere vrouw wel feliciteren. Ze wordt gewassen, geparfumeerd en van kop tot teen klaargemaakt om de affectie te ontvangen waar de sultan haar voor gekozen heeft. Naast het baden mag ze ook zoveel wijn drinken al ze wil “ so she may passess at night an artificial vigour, more engaging than the modest bashfullness of her untried and native innocence.” Wanneer de avond is aangebroken vergezellen ander maagden en de eunuchen haar met zang en muziek om haar succes te wensen en haar aan de deur van de sultan achter te laten.329
328 329
Aaron Hill p. 149 Aaron Hill p. 165
120
“The sultan al this while expects her in bed, to which she is directed by two large white tapers, burning in the room; …she enters, only cover’d with a wrapping night gown and advancing to the feet of the Grand Signior’s bed, falls down upon her knees and in an humble manner asks this question: a slave tot your commands, great monarch, Waits your beckon, may or may she be now admitted? “330 Uiteraard zegt de sultan “ja”, waarop ze vervolgens haar nachthemd uitdoet en via zijn voeten het bed in moet kruipen. Hill vindt dit maar vernederend voor de vrouw en meent dat geen enkele Engelse vrouw zo zou behandeld willen worden. De dag erna worden ze wakker gemaakt met muziek en liedjes door de eunuchen. Ze kleedt zich weer aan en krijgt van de sultan een juweel331 Het gebeurt dat een vrouw zo een goede indruk heeft nagelaten dat de sultan haar als enige vrouw in zijn bed wil en al de andere vergeet. In zo een situatie genieten van een mooi liefdesverhaal Nadien schetst hij een heleboel romantische taferelen van hoe ze samen onder de struiken van de koelte genieten, dat het stromend water hen tot rust brengt en dat de vogeltjes fluiten.332
Andere vrouwen worden oud in de harem en dienen als gouvernante voor de jongere vrouwen. Sommige vrouwen worden ook naar de “oude harem” gestuurd, waar Thévenot meent dat ze gelukkig zijn. Daar kunnen ze namelijk trouwen en profiteren van de rijkdom die ze vergaart hebben. Ook al de “sultana’s” worden hier gestuurd, buiten de moeder van de erfgenaam. De vrouwen hier kunnen nog steeds heel wat macht vergaren, maar minder als de vrouwen uit het paleis. De sultan zou deze vrouwen zelden bezoeken, tenzij hij even van omgeving wil veranderen. Jehannot is minder enthousiast over de oude harem waar de vrouwen van overleden sultans zitten hij beschrijft het als volgt: “pour u sécher d’ennui et de langeur”. 333
330
Aaron Hill p. 166 Aaron Hill p. 166-167 332 Aaron Hill p. 167-168 333 Jehannot p. 186 331
121
Vervolgens leggen ze uit dat indien ze zwanger is, ze de titel van “sultana”334 ontvangt en ze dan haar eigen vertrekken, matrones, eunuchen, slaven en jaarlijkse solde krijgt. Diegene die de eerste zoon baart is dan “hoofd sultana”. 335De zonen die hierna volgen zijn even legitiem, maar de sultan doet er mee wat hij wil. Ze worden opgesloten en wanneer een oudere broer aan de macht komt, worden ze gewurgd om hun heerschappij te verzekeren. Niettemin verduidelijkt Venyard wel dat hij uit goede bron weet dat deze barbaarse praktijk niet meer wordt toegepast. Aaron Hill vermeld een gelijkaardig relaas.336 Vervolgens proberen ze ook vaak het haremsysteem en haar hiërarchie uit te leggen. Het is de “Queen Mother”337 die uit de vrouwen kiest wie ze in haar hof wil en wie ze bevoordeelt om in het bijzijn van de sultan te komen. Zij maakt het onderscheid tussen wie meid blijft en wie hogerop geraakt.
Rycaut vertelt hoe ze opgeleid worden in allerlei zaken zoals
borduren, maar ook dansen en muziek om de sultan aan te trekken en uitgekozen te worden . Venyard meent ook dat de vrouwen, hoewel ze allemaal in de gunst van de sultan willen komen, toch vredig met elkaar omgaan. Dit is een soort relaas dat je ook in vele andere beschrijvingen tegenkomt.
Rycaut spreekt over de intriges tussen de vrouwen uit het paleis en de complotten die ze uitdachten om hun macht te vergroten. Hij beschrijft hoe de moeders hun eigen kind voorop wilden stellen en complotten uitdachten om de andere uit te schakelen. Rycaut schrijft hen een belangrijke rol toe in machtswisselingen en bestuurszaken. Hij beschrijft één specifiek verhaal, waarin hij zijn punt duidelijk maakt. 338 Jehannot vermeldt ook dat in de periode dat hij in Constantinopel was, er na een revolte de dochter van de sultan er van beschuldigd werd deelgenomen te hebben aan het complot. 339 Paul Lucas heeft het ook over de macht van de vrouwen in de harem: “ la cupidité & la jalousie des sultanes … sont dans le fond du serrail le mobile de presque toutes les révolutions qui arrivent dans ce vaste empire”.340Hij vertelt hoe ze zelf achter gesloten deuren macht en 334
Er bestaat geen vrouwelijk woord voor sultan. Hierdoor spraken reizigers over sultana of sultanes. Wordt ook door Thevenot vermeld : p 84 336 Aaron Hill p. 168 337 De moeder van de sultan, of de hoogste “sultana” in rang. 338 Rycaut p. 20-24 339 Jehannot p. 214 340 Paul Lucas p 80 335
122
rijdkom weten te vergaren. Dat ze de mening van de sultan weten te beïnvloeden en zo de spil zijn van verschillende intriges en omwentelingen. John Covel vertelde in zijn dagboek een opmerkelijk verhaal waarin een “sultana 341” met haar dertig slavinnen doorheen de stad trok en hen in verschillende huizen liet dansen, turnen en muziek maken. Op deze avonden kregen ze dan geld van het publiek en kon de “sultana” op de rug van haar slavinnen geld verdienen. Één van de slavinnen had de reputatie heel mooi te zijn. De sultan had de “sultana” verzocht haar slavin naar zijn harem te brengen, maar de “sultana” weigerde en zei dat ze haar slavin al had vrijgelaten. Hierdoor had zelf de sultan geen recht haar op te eisen. Dit was uiteraard een leugen. Op één van hun dansvoorstellingen werd een Turkse kapitein verliefd op de slavin en bood hij de sultana veel geld aan om de slavin een avond te kunnen houden. Ze aanvaardde het, maar gaf later bericht aan de sultan wat er met de slavin gebeurd was. Hierna werd de kapitein vermoord en gedurende een paar dagen voor het paleis tentoongesteld als voorbeeld voor de andere. Hoewel de kapitein niet echt iets verkeerd had gedaan, werd hieruit duidelijk dat de sultan zijn pleziertjes niet met andere wou delen. 342 Ten eerste toont dit verhaal dat bepaalde vrouwen wel genoeg aanzien hadden om via eigen “ondernemingen” geld te verdienen en vrij te handelen. Ten tweede toont dit ook dat een vrouw de sultan iets kon en ook durfde te weigeren. Uit dit verhaal komt deze “Koninklijke” vrouw er echter niet zo positief uit en wordt de sultan als een onredelijk en genadeloos persoon afgebeeld.
Thévenot beschrijft dat de zonen van de sultan verzorgd worden door een groepje vrouwen. De zonen worden apart gehouden, maar mogen rond hun zes of zeven jaar wel met de andere kinderen gaan spelen. Ze worden goed verzorgd door de vrouwen en wanneer ze veertien zijn krijgen ze een groot feest voor hun besnijdenis. Thévenot meent dat het onderricht van deze jonge prinsen goed wordt opgevolgd, terwijl die van de prinsessen minder belangrijk is.343
341
Een dochter van de vorige sultan. John Covel p 160-161 343 Thevenot p. 88 342
123
Dochters van de sultan worden uitgehuwelijkt aan rijke mannen die haar het hof kunnen maken en haar tot in de puntjes verzorgen. De moeders van dochters van de sultan kunnen na de dood van de sultan trouwen, moeders van zonen van de overleden sultan worden naar de oude harem gebracht en moeten er blijven tot de dood, of tot hun zoon bij toeval sultan wordt en ze in zijn glorie kunnen meedelen. Ook de zussen, dochters en tantes van de sultan verblijven in de harem, tot de sultan beslist hen uit te huwelijken. Deze vrouwen zijn veel waard en krijgen kisten vol met rijkdom. Thévenot legt uit hoe deze vrouwen uit de Koninklijke familie heel genereus behandeld worden. Bij hun vertrek uit de harem krijgen ze soms twintig slavinnen en eunuchen mee. Soms blijft hij hen ook financieel ondersteunen met hetzelfde loon dat ze kregen in de harem. De sultan zorgt ook voor haar huis indien haar echtgenoot dit niet kan. Hij noemt zeer precieze sommen geld, maar men weet niet waar hij zijn informatie haalt.344 De mannen moeten een zeer hoge bruidschat betalen om met deze Koninklijke vrouwen te trouwen, maar krijgen hier een dominante en overheersende echtgenote voor in de plaats. Thévenot vindt dat deze mannen onwaardig behandeld worden. De Koninklijke vrouwen zullen soms zelf van hun man scheiden en een andere man nemen, om hun superioriteit te benadrukken. Het is duidelijk dat deze reizigers het niet gewend waren om een vrouw zo te zien handelen. Venyard meent ook dat dit geen leuke situatie is voor de man, aangezien de prinses met veel macht heerst en hij hierdoor niet op zijn gemak is. “ He is Little more than her slave, and creeps in at night at the bed’ foot to shew his submission.” 345 In deze passage is het duidelijk dat Venyard begrijpt dat het niet leuk is voor een man om een “superieure” vrouw te hebben. Hij vergelijkt de echtgenoot van de prinses met de concubines van de sultan. De figuur van de eunuch is ook een populair onderwerp in de vele reisbeschrijving 346. Het zijn de enige mannen die in de nabijheid van de vrouwen mogen komen en die als bewaker dienen. Het feit dat zij als enige mannen kunnen weten wat er zich achter de muren van de harem afspeelt, is niet betekenisloos. Hun grote macht wordt echter teniet gedaan door het
344
Thevenot p. 89 Venyard p. 253 346 Thevenot p. 92 345
124
feit dat ze geen geslachtsorganen meer hebben. Het maakt van hen ambigue en fascinerende personen om te beschrijven. Ze moeten de vrouwen dienen, maar ook bewaken en oefenen op deze manier veel macht uit. Quiclet vertelt dat ze mismaakt zijn zodat de vrouwen de sultan sowieso de mooiste zouden vinden.347Rycaut meent ook dat deze lelijkheid nodig is omdat het niet volstaat hun geslacht weg te nemen. De vrouwen zouden dan nog steeds in de verleiding worden gebracht. 348 Rycaut beschrijft in detail hun functies en bezigheden en vooral de twee belangrijkste eunuchen krijgen veel aandacht: de kuzlir-agafi of zwarte eunuch die de kamers van de vrouwen bewaakt en de capa agafi, de blanke eunuch die bevel heeft over de paleisbedienden en de andere blanke eunuchen.
Rycaut vindt het bij elkaar brengen van jongetjes om ze op te leiden door eunuchen iets erg verkeerds hebben. Ze kiezen volgens hem met opzet de jongetjes uit die er het best uitzien, aangezien ze geloven dat een slechte ziel niet kan schuilen in een goed gevormd lichaam. 349 Ze krijgen een strenge opvoeding, waarin ze voortdurend bewaakt worden. Tot hun 40 e leven ze strikter dan in een monnikenleven, waarin onderdanigheid en gehoorzaamheid er wordt ingeramd.350 Hij meent dat eunuchen van nature wreed zijn. Hij denkt dat dit misschien komt omdat ze geen mannelijke geslachtsorganen hebben en de andere dus benijden, of omdat ze onderdanig moeten zijn aan de vrouwen, die soms venijniger en wraaklustiger zijn dan de mannen.351 Rycaut zal het uitgebreid hebben over de vermeende homoseksualiteit van de mannen en vrouwen. Deze zou een belangrijke oorsprong hebben in het paleis-en haremleven. Tussen de mannen zou er een soort platonische liefde ontstaan waar hofmakerij een even grote rol speelt als in de rest van de wereld. Door het feit dat ze een harde opleiding krijgen en afgeschermd worden van de buitenwereld, kennen ze de vrouwen niet. Door deze afscherming branden ze van lust voor elkaar. 352
347
Quiclet p . 181 Rycaut p. 65 349 Rycaut p. 46 350 Rycaut p. 48 351 Rycaut p. 47 352 Rycaut p. 56 348
125
De Turken zelf zouden hun liefde voor elkaar rechtvaardigen: “they call is a passion very laudable and vertuous, and a step to that perfect love of God, ..” Rycaut is hier niet mee akkoord : “ in reality this love of theirs is nothing but libidinous flames to each other, with which they burn so violently that banishment and death have not been examples sufficient …” In hun kamers communiceren ze via gebaren en hun ogen om hun liefde te uiten. Soms waren er zelf ruzies uit jaloezie, waardoor de situatie uit de hand liep. 353 Deze passies zijn er niet alleen bij de jonge mannen, maar ook bij vooraanstaande mannen uit het paleis. Ze begluren de jonge bedienden en deze gaan in op de avances om te kunnen delen in de rijdkom.354 Hij meent dat sultans ook schuldig zijn aan deze praktijken: “ For Sultan Morat became so enamoured of an Armenian boy…and this present Sultan became so enamoured of a Constantinopolitan youth, one of the pages of his Musitians school…that he made him his chief favourite, never could content himself without his company, cloathed him like himself, made him ride by his side,…355 Deze “passies” zijn ook aanwezig bij de vrouwen: “they die with amorous affections one to the other.” Hij meent dat het vooral de oudere vrouwen zijn die de jongere het hof maken via rijke geschenken.356 Homoseksualiteit is volgens hem overall aanwezig: “This libidinous flame of depraved nature is so common a disease among the Turks, and so ancient a vice, that both for state and prevention of thin unnatural crime, it hath not been esteemed safe ord orderly in the courts of eastern princes to constitute others for the principal officers of their household than Eunuchs.”357 Ook Aaron Hill meent dat veel Turken besmet zijn met de ziekte van sodomie. “Tis more than probable that the raging fire of this impetuous lust, began to flame from the original confinement of the Turkish Janizaries, denied, like roman priests the liberty of marriage.” Vervolgens zouden ze de ziekte over heel de natie verspreid hebben. Hij meent zelf getuige geweest te zijn van zulke praktijken in Adrianopel, waar hij een oudere man met een
353
Rycaut p. 60 Rycaut p.61 355 Rycaut p.61 356 Rycaut p.61 357 Rycaut p. 64 354
126
viertienjarige jongen bezig zag. “ acting a design so hateful to our sight, and such stranger to our customs, that we scarce believ’d our eyes..” Als reactie zou Hill er een voorwerp naar hebben gesmeten.358 Rycaut gebruikt in sommige passages veel seksueel geladen termen en laat ook geen enkel moment voorbij gaan om de Ottomanen als vervrouwelijkte, homoseksuelen of sodomieten af te schilderen. De vrouwen zijn wellustige wezens die onderdanig zijn aan de wil van hun man, alles doen om hun verlangens te vervullen, maar ook listig en venijnig uit de hoek kunnen komen. Ze worden grotendeels als passieve seksslaven afgebeeld en wanneer ze wel iets ondernemen is het meestal om iets slechts te doen. De vrouwen uit het Ottomaanse rijk worden tot object gereduceerd en geseksualiseerd. Sultans en rijke mannen meten hun aanzien aan het aantal vrouwen die ze bezitten. 359 Het feit dat ze “gebruik” kunnen maken van zoveel vrouwen als ze willen lijkt hun fantasieën wel te prikkelen. Hij beschrijft hun seksualiteit echter niet echt positief, maar eerder decadent.
Huwelijk en polygamie
Een ander onderwerp die de relaties tussen mannen en vrouwen belicht is die van het huwelijk, de concubines en slavinnen. De reizigers vermelden vaak hoe de mannen recht hebben op meerdere vrouwen en dat ze hiernaast ook nog eens « gebruik » kunnen maken van concubines en slaven.360 Met de eerste trouwt men, de tweede huurt men en de laatste koopt men.361 Ze leggen uit hoe ze met de ouders van het meisje gaan praten om haar hand te vragen en hoe de bruidschat wordt vastgelegd. Wat opvalt is hoe in vele teksten gesproken wordt over “het meisje” wanneer ze nog niet getrouwd is en “de vrouwen” wanneer ze wel getrouwd zijn. Het is het huwelijk die van een vrouw een vrouw maakt. De concubines en slaven zijn ook een veelbesproken onderwerp.362
358
Aaron Hill p. 81 Rycaut p. 195 360 Aaron Hill p. 99 361 Tournefort vol 2. p. 51 362 Aaron Hill p. 103, Jehannot p.318, Villotte p. 63 359
127
Aaron Hill beschrijft hoe de vrouwelijke slavinnen, arme christelijke maagden, op de markt goed onderzocht worden. Als ze klaar zijn met hun slavinnen, verkopen ze ze gewoon door. Ze zijn heel gemakkelijk inwisselbaar. En hun vrouwen aanvaarden dit. De vrouw mag wel haar man één nacht per week opeisen. Dit is haar recht en het is zijn plicht. 363 Het feit dat vrouwen er gewoon te koop zijn lijkt veel reizigers te interesseren. Quiclet heeft het over de slavenmarkt waar aan de ene kant de mannen en aan de andere kant de vrouwen worden geplaatst. Volgens Quiclet worden ze eerst naar het bad gebracht om hen er mooier te laten uitzien. Ze worden naast elkaar gezet, maar hebben het gezicht bedekt zodat je enkel hun hoogte kunt zien. De leeftijd kun je dan vragen.364 Jehannot heeft medelijden met de vrouwen op de slavenmarkt. Hij beschrijft het beeld van een jong meisje dat triestig met een stokje omhoog zat te zwaaien om aan te tonen dat ze te koop was. 365
Tournefort omschrijft het huwelijk net als Rycaut als « un contract civil que les parties peuvent rompre. » 366 Venyard beschrijft hoe bij het trouwen man en vrouw een gemeenschappelijke unie verklaren, voor zolang ze overeen komen. De man koopt zijn vrouw, waardoor het als vader handig is om veel dochters te hebben. De vrouwen treden het huwelijk binnen met weinig bezittingen. De man mag zoveel vrouwen huwen als dat hij kan onderhouden en kan hen ook zeer gemakkelijk op straat zetten en scheiden. De kinderen blijven bij de vader. De mannen maken evenveel “gebruik” van de slavinnen als van hun vrouwen, als ze echter zwanger blijken te zijn moet hij ze vrijlaten en moet hij de kinderen net zo goed onderhouden als zijn andere kinderen. Tournefort vindt dit ook een opmerkelijk verschil, vergeleken met Europa.367 Rycaut meent echter dat de slavenkinderen niet evenwaardig zijn. Ze zijn evenwaardig als ze in het testament zijn opgenomen, zo niet, dan volgen ze het lot van hun moeder en worden ze slaaf van hun oudste broer. 368 Jehannot beaamt dit ook.369 Jehannot zegt dat de mannen gedurende de zwangerschap en de borstvoeding hun vrouwen niet meer benaderen. Om die reden nemen ze er ook andere vrouwen bij. Diegene die hij 363
Aaron Hill p. 103 Quiclet 178 365 Jehannot p.187 366 Tournefort vol 2. p. 51, Rycaut p. 288 367 Venyard, Tournefort 368 Rycaut p. 292, 293 369 Jehannot p 320-321 364
128
huurt zijn vrouwen die hij maar voor een bepaalde tijd houdt en dan achteraf betaald aan de hand van de jaren die ze bij hem is gebleven. De kinderen van deze vrouwen blijven wel bij de vader.
Al die kinderen zorgen voor een probleem. Jehannot meent dat de beste oplossing zou zijn om minder vrouwen te nemen, maar dat de Turken hier te trots voor zijn. Hun aanzien hangt namelijk af van het aantal vrouwen dat ze hebben. In plaats van het goede te doen, zetten ze dus druk op de vrouwen om hun kind te verliezen via allerlei middeltjes. De vrouwen voelen zich dan verplicht om dit te doen, omdat ze hun man willen plezieren. Jehannot vindt dit uiteraard walgelijk.370 De waarachtigheid van dit verhaal is echter twijfelachtig. Ten eerste is hij de enige die met zo’n theorie afkomt, maar hiernaast menen vele reizigers dat het de taak van de vrouw was om zoveel mogelijk kinderen te baren.
Rycaut legt veel nadruk op de rol van polygamie in de samenleving. Hij zegt er wel bij dat de Ottomaanse mannen maar vier vrouwen mogen huwen, en niet zoveel als ze willen, zoals in sommige reisverslagen zou vermeld worden. Ze mogen zichzelf wel vrij “bedienen” met hun vrouwelijke slaven en hun concubines.371 De vrouwen zouden dit allemaal aanvaarden, zolang de aandacht gelijk verdeeld wordt en ze onderhouden worden. Bij wet is de man verplicht om het bed minstens één keer per week met zijn vrouwen te delen, indien hij dit niet doet, kan ze hem voor de rechter slepen. Dit werd ook al door Hill vermeld. 372 De vrouwen zijn volgens Rycaut helemaal onderdanig aan hun man. Ze hebben echter geen principes of deugdzaamheid, noch eerlijkheid en moraal.
373
“ they are accounted the most
lascivious and immodest of all women, and Excel in the most refined and ingenious subtilities to steal their pleasures.”374 Het is de stichter van hun godsdienst die polygamie heeft gepromoot om naast zijn geloof het aantal volgelingen te doen groeien. Hij zou het echter ook om een andere reden hebben gedaan: “to the satisfaction of his own carnal and effeminate inclination.” De profeet wordt
370
Jehannot p. 322-323 Rycaut p. 290 372 Aaron Hill p. 103 373 Rycaut p. 290-291 374 Rycaut p. 291 371
129
dus gezien als een vervrouwelijkte pervert.
375
Dit plan (de bevolking laten groeien) is
volgens hem echter mislukt. Hij vraagt zich af of dit misschien komt door hun praktijken van sodomie of omdat God hun levenswijze niet goedkeurt.
376
Hij gelooft ook dat vrouwen uit
jaloezie onderling hekserij gebruiken om de bevruchting van een andere vrouw tegen te gaan. Op die manier zijn ze minder vruchtbaar en minder talrijk dan bij een huwelijk met één enkele vrouw. Het huishouden is er ook niet goed beheerd als dat door één vrouw wordt gedaan. Hun huishoudens zijn voortdurend gevuld met kabaal en ruzies en hij weet dit ook door de getuigenis van een Turkse man.377 Volgens Hill nemen ze minder wettelijke echtgenotes, omdat vrouwen onder elkaar door jaloezie ruziën en voor onrust zorgen. Wanneer Rycaut het over het huwelijk heeft beschrijft hij de zaken zoals de meeste reizigers dit hebben gedaan. Er is wel één opmerkelijke uitzondering die hij vermeldt en dat is het huwelijk tussen een eunuch en een vrouw. Hij weet niet of je dit echt een huwelijk kunt noemen, hij lijkt het een erg gestoorde praktijk te vinden. Hoewel ze al hun viriliteit verloren hebben, meent hij dat ook zij vele vrouwen hebben en van ongekende lusten genieten. 378
Vervolgens leggen de reizigers uit hoe het huwelijksfeest verloopt. Tournefort zal hier net als Aaron Hill veel aandacht aan besteden. Het meisje wordt helemaal gehuld in zijde en wordt op een paard door de straten van de stad geleid. Er volgt een hele stoet begeleid door muziek. Ze wordt zo tot het huis van haar echtgenoot geleid. “là ces deux personnes qui ne se sont jamais vûës, & qui n’ont entendu parler l’un de l’autre que depuis quelques jours… se touchent la main & se font les plus tendres procestations qu’une veritable passion puisse inspirer. »379 Na de ceremonie is er een feest waar de mannen en vrouwen apart zitten. Er wordt gegeten en gedanst. “The women, to divert the husband and his bride, begin to dance,…frequently lascivious postures, to adorn their motion and excite an ardent flame of expectation, or, to call it by its right name, lust,..”
380
Aaron Hill kan het niet laten om bijna overal erotische
taferelen op te wekken.
375
Rycaut p. 291 Rycaut p. 291 377 Rycaut p. 292 378 Rycaut p. 293 379 Tournefort vol 2. p. 51 380 Aaron Hill p. 101 376
130
Even later zit de vrouw ergens anders waar iedereen haar uitlegt wat er gaat gebeuren. Na het feest wordt de bruid door een eunuch of een oudere vrouw naar een kamer en in de armen van haar man gebracht.381 Aaron Hill beschrijft héél uitgebreid wat er na het feest gebeurd, de rituelen en al de emoties worden in detail beschreven.382 De bruid wordt naar een kamer gebracht onder begeleiding van muziek en gezang . De familie en vrienden gaan dan in de hoeken van de kamer staan, om getuigen te zijn van een ritueel dat Hill wel heel amusant vindt. Er worden geen jarretelles of kousen uittrokken zoals bij de Britse huwelijken. De man moet haar jurk losmaken, maar enkel met zijn tanden. Hij vindt dit grappig, en plezanter dan de christelijke huwelijken. Heel dit ritueel kan soms wel voor jaloezie zorgen bij andere vrouwen van de man, die moeten dan toekijken hoe hun echtgenoot plezier heeft met een andere vrouw. Tournefort vermeld er ook bij dat de echtgenote ondertussen gebeden opzegt. Haar centuur zit vol grote knopen, waardoor de arme man zich hier soms uren mee kan bezighouden. Hij vermeldt ook dat de volgende dag in vele streken van Turkije de familie naar het huis van het bruidspaar gaan en de bebloede zakdoek in een stoet door de straten tonen. Dit om te tonen dat de getrouwden “tevreden” zijn met elkaar en dat de vrouw maagd is.383 « Si les femmes vivent sagement, l’alcoran veut qu’on les traitte bien & condamne les maris qui en usent autrement. »384
Ook Aaron Hill beschuldigt de vrouwen van hekserij. Ze zouden volgens hem middeltjes hebben om zichzelf mooier en beminnelijk te maken om de mannen op hen verliefd te laten worden. Ze straffen er ook mannen mee voor hun ontrouw. Hij vertelt ook over hun geloof in “het boze oog”.385 Het feit dat dit allemaal zo uitgebreid wordt verteld is waarschijnlijk omdat hier ook echt een publiek voor was. Mensen waren niet alleen geïnteresseerd in staatsaangelegenheden, maar wilden ook de meer “romantische” kant van deze samenleving kennen.
381
Tournefort vol 2. p. 51 Aaron Hill p. 100 383 Tournefort vol 2. p. 51 384 Tournefort vol 2. p. 51 385 Aaron Hill p. 100 382
131
Scheiding
Ook de scheiding tussen de Turken wordt door de meeste reizigers vermeld. “Oh! Gelukkige Turken”, riep een Brit uit toen Hill hem vertelde dat Turken gemakkelijk kunnen scheiden, in tegenstelling tot de onlosmakelijke verbintenis bij de christenen. 386 Ook een vrouw kan beslissen om van haar man te scheiden. Dit kan indien hij impotent is, tegennatuurlijke verlangens heeft of haar wekelijkse toelage niet geeft. Indien de man haar alles geeft wat ze nodig heeft, kan ze niet scheiden. Indien hij haar niet naar het bad laat gaan, kan ze ook de scheiding aanvragen. Ze gaat dan naar de rechter en laat een pantoffel omkantelen, wat het symbool is voor het falen van de man. De rechter laat dan de man ophalen , laat hem stokslagen geven en verbreekt het huwelijk indien hij zich niet kan verdedigen. 387 Rijke mannen bouwen een bad in hun eigen huis, om hun vrouwen binnen te houden en af te schermen van de buitenwereld.388 Rycaut vertelt ook over de voorwaarden van een vrouw om van haar man te scheiden , hij heeft het over de verschillende vormen van scheidingen. Aaron Hill en Tournefort vermelden dit ook389 Ten eerste kunnen ze van huis en bed scheiden390, maar zijn ze officieel nog steeds getrouwd. In een tweede vorm van scheiding, geeft de man een som geld aan de vrouw en betaald hij haar bruidschat terug. Beide partijen kunnen dan hertrouwen. De man is verplicht om haar de rest van zijn leven te blijven vergoeden. Een derde soort scheiding gaat onder de vorm van een ceremonie. Rycaut vermeld ook dat als de man zijn vrouw later terugwil hij moet instemmen met het feit dat de vrouw voor zijn eigen ogen gemeenschap heeft met een andere man.391 Hij meent dat de Turkse wetten dus heel open staan voor de vrijheid en plezieren van de vrouw. Dit is een van de vreemdste verhalen die in meerdere reisverhalen terugkomen. Ook Jehannot , Aaron Hill en Tournefort vermelden dit fenomeen: “Il est condamné à la laisser coucher pendant 24 heures avec tel homme qu’il juge à propos…mais on assure qu’il arrive 386
Aaron Hill p. 99 Tournefort vol 2. P. 51 388 Gretlot 236 389 Aaron Hill p. 105 390 Scheiding van tafel en bed. 391 Rycaut p. 297-298 387
132
souvent que certaines femmes, qui se trouvent bien de ce changement, ne veulent plus revenir avec leurs premiers maris. »392 Hoewel Lady Montagu ook al over deze verhalen had gelezen en zich serieuze vragen stelde bij de waarachtigheid van deze vertellingen, moet ze toch ook toegeven dat ze waar zijn. 393
Rycaut vertelt een verhaal dat hij van horen zeggen heeft en hij amusant lijkt te vinden. De echtgenoot die zijn vrouw terug wou had de eerste beste man van op straat geplukt en naar zijn vrouw gebracht. Blijkbaar was de vrouw erg onder de indruk geweest van deze man, want ze weigerde om terug te keren naar haar echtgenoot en had al voldoende bewijs dat de andere man beter was. Hij meent wel dat er maar weinig Turken zijn die door zo een hel zouden gaan om hun vrouw terug te krijgen, maar dat het wel bestaat. Hij lijkt het een vreselijke ervaring te vinden voor de echtgenoot.394 Aaron Hill die nooit een kans op een spannend verhaal laat voorbijgaan, vertelt ook een anekdote die deze vorm van scheiding illustreert. Zo vertelt hij over een Engelse zeeman die zich gekleed als Turk door de stad rondliep. Op een bepaald moment houden een groepje Turken hem al glimlachend tegen. Ze zijn heel enthousiast en sleuren hem mee naar een huis terwijl ze hem schijnbaar leuke dingen vertellen. De man verstaat geen woord, maar hoopt er met een glimlach vanaf te geraken. Hij wordt in een kamer geduwd waar zich een dame op het bed bevond, met aan de zijkant haar echtgenoot. Die laatste vertelde hem met tegenzin zijn plicht te vervullen, maar de arme Engelsman bleef stokstijf staan. Hij begreep wat hem te doen stond, maar wou dit niet. Hij riep in het Engels, waardoor de echtgenoot besefte dat het om een “infidel” ging. Eerst wilde hij hem met zijn dolk doden, maar later beseft hij dat hij dit in zijn voordeel kon uitspelen. Hij vertelde de Engelsman naar buiten te gaan en te doen alsof hij genoten had van zijn plicht. De Engelsman deed wat van hem verlangd werd, maar de vrouw liep naar buiten en riep: “neen hij liegt”! De Turkse mannen wilden hem weer naar binnen duwen, tot zijn tulband afviel en ze besefte dat hij een christen was. Hierna begon hij te vluchten en kon hij maar op het nippertje ontsnappen aan de boze massa.395
392
Tournefort vol 2. p. 51 Lady Montagu p. 329 394 Rycaut p. 289 395 Aaron Hill p. 105-106 393
133
Hoewel de reizigers menen dat de vrouwen steeds onderdanig zijn en opgesloten zitten in hun harem, vermelden ze ook dat ze manieren vinden om hier aan te ontsnappen. « A l’egard des qualitez de l’ame, les femmes Turques ne manquent ni d’esprit, ni de vivacité, ni de tendresse. »396 Dit is een eufemisme wanneer je leest wat er volgt. Tournefort vertelt hoe (joodse) slavinnen van de Turkse vrouwen, mannen op straat aanhouden. Vaak zijn het knappe christenen die aangesproken worden. De joodse slavinnen, die de vertrouwelingen zijn van de Turkse vrouwen, komen op elk moment in de appartementen van hun meesteres onder het mom hen juwelen te brengen en brengen dan mooie jongemannen mee die vermomd zijn als vrouw. Er zijn ook andere manieren om af te spreken: “le rendez-vous se donnent chez les juives, ou les Turques trouvent bonne compagnie, & c’est là que les étrangers sont avec Elles en pleine liberté, l’amour est ingénieux par tout pays”397 Volgens Tournefort doen ze dit doordat ze hele dagen opgesloten zitten. Wanneer ze echter betrapt worden, zijn de gevolgen heel streng. In dat geval ligt het leven van de vrouw in de handen van haar man. Indien hij wraakzuchtig is, steekt hij haar in een zak met stenen en verdrinkt hij haar. Hij meent echter dat de vrouwen hun plannetjes vrij goed uitdokteren, waardoor ze bijna nooit betrapt worden.398 Soms laat de man hen in leven en worden ze verplicht om hun minnaar te trouwen, indien hij christen is, moet hij zich tot de islam bekeren, of “se faire Turc”, zoals toen de uitdrukking was. Op die manier zijn ze soms gelukkiger dan voordien. Indien de minnaar zich niet wil bekeren, moet hij sterven. Een andere “originele” straf voor de minnaar is de volgende : « Souvent le galand est aussi condamné à se promener dans les ruës sur un âne, la tête tournée vers la queue, qu’on lui fait tenir en manière de bride, avec une couronne de tripailles & une cravate de pareille étoffe. Après…de coups de bâtons ..(et) il paye une amande proportionnée à son bien. » Tournefort vergelijkt de Ottomanen met « de wilden van Canada » en meent dat deze minder streng zijn als het op ontrouw aankomt. Zij hebben tenminste begrip voor de natuurlijke zwakheden van de mens en vergeven elkaar sneller.399 396
Tournefort vol 2 p. 52 Tournefort vol 2 p .52 398 Tournefort vol 2 p. 53 399 Tournefort vol 2 p. 53 397
134
Volgens de Koran mag een man zijn vrouw niet zomaar beschuldigen. Indien hij dit wel doen krijgt hij stokslagen. Om zijn gelijk aan te tonen moet hij getuigen hebben. Meestal hebben ze die niet, dus zweren ze voor een rechtbank vijf keer dat ze de waarheid spreken, maar indien de vrouw tussenkomt, dan geloven ze haar op haar woord en lacht zij in haar vuistje. 400
Het badhuis
Het baden van de Turken is ook een geliefd onderwerp waarin de vrouwen voorkomen. De reizigers lijken erg gefascineerd door dit gebruik. Pagina’s of hoofdstukken lang kan hier over worden uitgebreid. Ze vermelden het feit dat zelf de armste man of vrouw minstens één keer per week naar het badhuis gaat. De vrouwen en mannen zijn apart en het zou een schande zijn moest een man binnenwandelen in de vrouwenafdeling. 401 Tournefort heeft het in zijn werk ook over de baden en vertelt hier dan ook uitgebreid over. “Cependant les musulmans y font si fort attachez qu’il passent la plus grande partie de leur vie à se laver. »402 Hij bespreekt dat het een belangrijke rol speelt in het sociale leven, en dan vooral in het leven van de vrouwen: “Dans les bains publics Elles s’entretiennent ensemble sans aucune contrainte, & Elles y passent des heures plus agréables que dans leurs appartemens. Les maris qui ont de la complaisance pour leurs femmes ne leur refusent pas ces divertissemens innocens. Trop de contrainte fait quelquefois chercher des raisons de divorce .»403 Guillaume Grelot heeft het slechts zelden over de vrouwen, maar de enkele passages waarin vrouwen voorkomen, zijn meteen ook betekenisvol. Hij vertelt dus zoals alle reizigers dat mannen en vrouwen bij het baden gescheiden zijn. Hij vermeldt er echter bij dat kleine jongetjes tot acht of negen jaar wel zijn toegestaan. Grelot meent echter dat ze op die leeftijd wel al in staat zijn om al de dingen in zich op te nemen en de verschillende bezigheden waar te nemen. Blijkbaar zouden enkele mannen hem verteld hebben dat ze zich veel herinnerde uit die tijd. Hij wil hier geen verdere details over geven want “une partie de ce qu’ils m’en ont raconté ne tourne pas tout à fait à l’honneur des dames d’orient, j’ayme 400
Tournefort vol 2 p. 53 Thevenot p. 93 402 Tournefort vol 2 p. 49 403 Tournefort vol 2 p 50 401
135
mieux le taire pour leur pudeur & dire icy que ce sont des contes de petits enfants. »404 Hij insinueert dus dat kleine jongetjes hebben gezien hoe de vrouwen niet zo eerzame praktijken beoefende tijdens het baden. Hij wil er niet over uitwijden, maar heeft het ondertussen toch gezegd.
De vrouwen: algemeen
Wanneer het over de vrouwen gaat, merken alle reizigers op dat ze heel afwezig zijn in het straatbeeld.
405
Je ziet ze ook bijna nooit in de moskees en ze zijn gesluierd. 406 John Covel
meent wel dat ze af en toe hun sluier opheffen. Moest ze echter worden opgemerkt, zou dit als iets erg onbeschaamd worden gezien.407
Bij zijn aankomst werd Tournefort door de “lieutenant pacha” gewaarschuwd dat hij absoluut niet in de buurt van de vrouwen mochten komen. Hij meent dit niet erg te vinden, want zijn enige interesse ging naar de planten.408 Niettemin worden ze op verschillende momenten aangehaald. De meningen hierover kunnen zeer tegenstrijdig zijn. Over het algemeen spelen ze een passieve rol, maar af en toe worden ze ook beschreven als vrouwen die hun passies achterna gaan en manieren vinden om aan hun opsluiting te ontsnappen. De Ottomaanse vrouw wordt ook gebruikt om vergelijkingen te maken met de vrouwen uit hun eigen land of om de Ottomaanse mannen onderling te vergelijken
Aaron Hill meent bijvoorbeeld dat “de Turken” wel graag converseren met vrouwen, dat ze aan lichtzinnig geflirt doen en de warme strelingen van hun vrouwelijke lichaam opzoeken, maar dat ze weigeren om hun zachtaardige vrouwen ook maar één miezerige plaats in hun betoverend paradijs te gunnen. De Engelsen zouden volgens hem toegeeflijkere minnaars zijn.
404
Grelot 235-236 Vb. Jehannot p. 221 406 Vb. Quiclet p 171 407 John Covel p. 204 408 Tournefort vol 2 p 85 405
136
Hij maakt duidelijk dat hij de Turken arrogant vindt tegenover het vrouwelijk geslacht, en zegt tegen de Britse vrouwen dat ze dus weinig redenen hebben om te treuren over het feit dat zij (mannen) een juiste en lichte superioriteit hebben over hen. Het zijn namelijk de wetten van de natuur en het huwelijk. Het komt er op neer dat de Ottomaanse mannen veel erger zijn, dus dat de Engelse vrouwen niet te klagen hebben.409 Aaron Hill lijkt de “expert” als het op Ottomaanse vrouwen aankomt. Hij is de enige reiziger die zoveel pagina’s en aandacht aan de vrouwen heeft geschonken . Zijn beschrijvingen zijn heel vaak tegenstrijdig. Het ene moment beschrijft hij ze als onderdanige vrouwen die als enige doel hebben om hun man te plezieren. Dit wordt hen al van jongs af aan geleerd en maakt van hen zeer aangename en charmante personen. Hij denkt dat de mannen zeer gelukkig moeten zijn met zo ‘n vrouw “ for it entirely frees ‘em from the imperious behaviour of insulting tokemates; keeps’em secure from the uneasy discords of a jealous consort and gives their leisure hours an entire possession of the fullest pleasures, to be found in matrimony; wile the common plagues and bitter minutes of some European Marriages are altogether strangers tot the sweet enjoyment of their consummate happiness.”410 Hij gelooft dus ook dat de huwelijken in het Ottomaanse rijk gelukkiger moeten zijn. Waarschijnlijk ligt dat aan het feit dat de vrouwen in Europa minder onderdanig zijn? De Ottomaanse vrouwen hebben volgens hem geen enkele macht in huishoudzaken , ze zitten gewoon opgesloten in hun appartementen. Hij gelooft dat de vrouwen vrij zijn van trots of jaloezie en samen eten, drinken en werken. “ all entirely bent to please by turn the wandring will of their respected husband.”411
Aaron Hill bespreekt ook in detail het uiterlijk van de Turkse vrouwen. Hoogstwaarschijnlijk heeft hij weinig vrouwen ontsluierd gezien en hij vermeld ook niet van wie hij zijn informatie heeft. Hij beschrijft ze als schitterende schoonheden met een mooie huid en mooie trekken. Hun ogen zijn priemend zwart en helder, en hoe groter ze zijn, hoe beter, aangezien de vrouwen in het paradijs dit ook zouden hebben. Hij heeft het in detail over de vorm en kleur van hun
409
Aaron Hill p. 41-41 Aaron Hill p.109 411 Aaron Hill p. 110 410
137
wenkbrauwen, hun haardracht, hun gekleurde vingernagels, hun figuur, manier van bewegen, kortom,hij wil elk aspect van haar blootleggen.412 Hij is vol lof over deze vrouwen, hij is heel poëtisch in de manier waarop hij hen beschrijft, er is niets dat ze niet perfect doen.
“It is a strange amazing labyrinth of female wonders to behold the contradictory inclinations of that unintelligible sex; while those in Turkey grow good-natur’d by a brutish usage, ours in Britain sometimes think it out of fashion to oblige an easy husband, and instead of mending on the kindness they receive, insult the more, and make their spouses gentle condescention,… these speak in rougher notes than those above, and plead like Juvenal’s unreasonable woman.”413 Hij lijkt de houding van de Turkse vrouwen dus meer te appreciëren dan die van de Engelse. Hij gebruikt het voorbeeld van de Turkse vrouw om de Engelse te bekritiseren. Hoewel het uit zijn beschrijvingen lijkt alsof hij zou willen dat de Engelse vrouwen net als de Turkse vrouwen zouden zijn, lijkt hij dit in de volgende passage te ontkennen: “For I must own myself a great and utter enemy to that restriction which the eastern nations lay upon their women, and believe that, where a mutual freedom, liberty and familiarity is by custom, or unkindness any ways deny’d a married couple, ‘tis impossible to reach that elevated happiness…”414
Na al hun positieve eigenschappen te hebben opgesomd, vertelt hij toch ook iets over hun zwakheden. “ The warm desires which present sway the looser inclinations of the Turkish ladies, are rather the effect of their unnatural confinement..”. Hij meent dat ze heel gemakkelijke prooien zijn voor een avontuurlijke minnaar. “no wonder they have no more regard to their vertue or their honour while the duties of religion are never taught’em.” Er werd hen alleen aangeleerd dat God hen een inferieure ziel heeft gegeven en dat hij dus minder van hen verwacht. De enige reden waarvoor ze zijn gemaakt is voor het plezier en gebruik van mannen. 415 “… receiving promiscuously all such chance or Assurance trows in their way, and proceeding without the ceremonies of a formal courtship to a plenary satisfaction of their lewd desires.” Ze werpen zich praktisch op elke kans die ze krijgen om hun wilde passies waar te maken. Ze 412
Aaron Hill p. 110 Aarin Hill p. 97 414 Aaron Hill p. 109 415 Aaron Hill p. 111 413
138
ontvangen vreemdelingen in hun kamer en dwingen hem te blijven tot hij al de vrouwen uit de harem bevredigd heeft.416 Hij vertelt uitgebreid over een verhaal dat hij van horen zeggen heeft waarin een Engelse zeeman op een dag in de kamer werd gelokt van enkele haremvrouwen die zich verveelden. Hiervoor moest hij over de muur en door hun raam kruipen. Vervolgens werd hij verplicht om hen allemaal te plezieren en elke avond nam een verschillende vrouw hem mee naar haar bed. Overdag verstopten ze hem in de kast zodat de eunuch hem niet zou vinden. Op een avond ontstond er een ruzie waardoor hij ontdekt werd en moest vluchten. Elke avond dat hij bij één van de vrouwen was kreeg hij achteraf kostbare stenen, waardoor hij later rijk was. Hij vertelt ook het verhaal van een secretaris van de Franse ambassadeur die probeerde een eunuch om te kopen om in het gezelschap te komen van een harem. Het verhaal loopt echter minder succesvol af wanneer hij verraden werd door de eunuch terwijl hij van op afstand naar één van de vrouwen stond te staren. Hij kreeg 200 stokslagen. Het Turkse hof deed niets aan de zaak , aangezien de Fransman de Turk openlijk had geaffronteerd en zijn straf dus als voorbeeld diende voor de rest.417 Zou het toevallig zijn dat de Engelsman er in slaagde om bij de vrouwen te geraken en de Fransman niet? Of ligt hier een onderliggende betekenis achter? Hoe dan ook, uit deze verhalen is het duidelijk dat het de bedoeling van Aaron Hill eerder was om zijn lezers te plezieren met avontuurlijke en erotische verhalen, dan de objectieve waarheid te vertellen. Aaron Hill spreekt zichzelf trouwens ook in een andere passage tegen: “Whoredom and adultery, too much encourag’d by the Christian practice , are seldom among the Turks.” De straffen zijn te streng en de vrouwen gaan zelden in op avances, waardoor er bijna geen ontrouw is. De mannen mogen trouwens zoveel concubines als slavinnen “gebruiken” als ze willen, dus hebben ze geen andere vrouwen nodig.418
Ook Tournefort en andere reizigers zullen opmerken dat heel wat Turkse vrouwen verklede mannen in hun vertrekken binnenlieten.419 Niettemin meent Tournefort dat deze intriges 416
Aaron Hill p. 111 Aaron Hill p. 114-118 418 Aaron Hill p. 80 419 Tournefort vol 1 p182 417
139
zich minder voordoen dan in Frankrijk en dat de meeste dames verplicht zijn om thuis te blijven en zich bezig te houden met borduurwerk. Ook de Griekse , Armeense en Joodse dames zouden niet vaak buiten komen, aangezien veel van de inkopen door slaven wordt gedaan. Hij merkt ook op dat Parijs er veel minder bevolkt zou uitzien moesten de vrouwen binnenblijven.420 Ook Tournefort lijkt het voorbeeld van de Turkse vrouwen te nemen om de Franse te bekritiseren. Het dieet van de Turkse vrouwen lijkt hij bijvoorbeeld beter te vinden in vergelijking met de ragouts die de Franse vrouwen eten en de wijn en likeur die ze drinken. Hij veroordeelt ook het feit dat ze hele avonden aan gokspelen doen en vindt het dan niet verbazingwekkend dat ze mismaakte kinderen op de wereld zetten. Tournefort meent dat het bloed van de vrouwen uit de Levant veel zuiverder is en dat hun hygiëne uitstekend is. Ze baden zich twee keer per week en ze hebben dus het minste vuiltje of haartje op hun lichaam. Dit draagt ook bij tot hun gezondheid.
Grelot vertelt het verhaal waarin hij een paar dronken Fransmannen hoorde praten over de Turkse vrouwen en hier kwaad op reageerde. Op dat moment was hij verkleed in een Turkse outfit omdat het gemakkelijker was om te reizen. Hij deed alsof hij echt een Turk was en reageerde als volgt: “ En verité, messieurs, il faut avoir beu & estre François pour pousser aussi loin que vous faites l’impudence…pour venir insulter jusque chez nous à l’honneur de nos femmes….elles ont beaucoup plus de retenuë que les votres. » Vervolgens somt hij alle eerbiedwaardige eigenschappen van de Turkse vrouwen op in vergelijking met de slechte eigenschappen van de Franse vrouwen. Volgens sommige wijst deze passage er op dat Grelot echt respect had voor de Turkse vrouwen. Als je echter verder leest, vertelt hij hoe hij het grappig vond om hun gezichten te zien en dat hij uiteindelijk toch vertelde dat hij ook Fransman was. Ze lachten allemaal en dronken op de gezondheid van de Franse natie.421 Ik geloof dat dit verhaal eerder bedoeld was als kritiek op de Franse vrouwen dan op het echt verdedigen van de Turkse eer. Hij lijkt weinig over vrouwen te willen spreken en de passages waar hij wel iets zegt over de vrouwen, wil hij zo discreet mogelijk blijven. 420 421
Tournefort vol 1 p182 Grelot p. 11
140
Uit het bovenvermeld verslag moet het ook opvallen dat lang niet alle bestudeerde reizigers hier even vaak vermeld worden. Er zijn namelijk ook reisbeschrijvingen waar zo goed als niets over de zeden en gewoontes van de Turken wordt vermeld en waar vrouwen bijna niet aan bod komen. Niet alle reizigers vonden het nodig om “de waarheid” over de Turken te onthullen. Sommigen beschrijven gewoon heel neutraal de steden die ze gezien hebben en focussen eerder op de missie waarvoor ze gekomen zijn. Dit is ook een belangrijk feit. Reisbeschrijvingen hoeven niet bol te staan met exotische of denigrerende opmerkingen. Dit is ook betekenisvol. Niet iedereen vond het nodig om “de andere” te representeren en spraken liever over dingen waar ze een meer objectieve mening over konden geven.
Niet alle reizigers geven veel aandacht aan de vrouwen. Vilotte is bijvoorbeeld zeer zuinig met zijn opmerkingen hieromtrent. Ze worden enkel vermeld wanneer hij het heeft over hun huwelijk en het feit dat “de Turken” drie soorten vrouwen hebben: de legitieme, de concubines en de slaven. Hij vermeldt ook dat wanneer hun man sterft ze hun bruidschat terugkrijgen en dat wanneer ze ontrouw plegen ze in een zak met stenen in de Bosporus worden gegooid. 422 Meer niet. Hij vertelt dit echter allemaal als een gewoon feitje, zonder zich ook maar ergens aan te ergeren. Hij beschrijft de moskees, de taal, de haven en de andere uiterlijkheden van de stad. Deze beschrijvingen zijn neutraal en bevatten geen negatieve adjectieven of connotaties. Hij gaat niet in op de positieve of negatieve eigenschappen van de mannen en vrouwen.
John Covels werk leest als een dagboek. We kunnen dus een deel van zijn verblijf in het Ottomaanse rijk dag per dag volgen. Hij heeft het niet over de seksualiteit van de Turken of de typische thema’s die in de andere beschrijvingen staan. Hij heeft niet veel contact met de inheemse bevolking en beoordeelt hen ook niet. Hij probeert ook helemaal niet uit te leggen wat de gebruiken daar zijn en geeft zelf geen uitleg over godsdienstige zaken. Hij is uiteraard geen voorstander van het moslimgeloof, maar verder geeft hij niet veel commentaar. Zijn werk lijkt oprecht “gewoon” op en dagboek en is helemaal niet opgesmukt om andere lezers te entertainen.
422
Villotte p. 63
141
Wheler George en Jacon Spon verbleven ook een tijd in het Ottomaanse rijk. Hun reisbeschrijving is echter volledig gebaseerd op beschrijvingen van gebouwen, landschappen, antiquiteiten, enz. Ze zijn voornamelijk op zoek naar voorwerpen uit de klassieke oudheid. Het zijn “onderzoekers” en houden zich niet bezig met moraal. In hun werk hebben ze gravures van monumenten uit de klassieke oudheid verwerkt. Hun voornaamste contacten zijn met Grieken en de Turken komen niet vaak aan bod. Het werk leest als een dagboek, ze beschrijven wat ze gezien hebben en houden zich niet bezig met moraliserende discours of met het onthullen van de Turkse zeden en gewoontes. De Turkse vrouwen komen zelf helemaal niet aan bod.
Ook Paul Lucas is een opmerkelijk voorbeeld. Hij beschrijft in zijn reisbeschrijving voornamelijk materiële zaken en focust niet echt op de mensen met hun zeden en gewoontes. Hij had zijn reis namelijk ondernomen om medailles , gegraveerde stenen en andere objecten te verzamelen voor de Bibliotheek van de koning. Hij wil vooral zoveel mogelijk dingen leren die de wetenschap zullen bevorderen. Paul Lucas wil ons eerder iets leren over de geografie en de gebouwen. Hij beschrijft waar welk land ligt, welke rivieren er stromen, enz : “Je n’ai pas dessein de donner ici une relation de cette capitale de l’Empire Ottoman, ni des moeurs & de la religion des Turcs, dont tant de voyageurs ont parlé »423 Paul Lucas heeft in vergelijking met de grootte van zijn werk weinig aandacht voor de vrouwen. Hij herhaalt net als vele het feit dat je ze niet ziet en dat ze opgesloten zitten in hun harem.424 Op geen enkel moment maakt hij seksuele allusies. Er is wel één zeer merkwaardige passage in zijn werk: In tegenstelling tot andere meent hij dat hij toegelaten werd in de harem! Van alle reisbeschrijvingen die door mannen werden geschreven is dit een primeur. Onze Franse dokter kreeg volgens zijn verslag de toestemming om een zieke vrouw in de harem te onderzoeken. Het was de zuster van de toenmalige sultan. Hij kon blijkbaar gewoon bij haar komen en haar zonder probleem aanraken. Naast haar stonden ook twee andere vrouwen uit de oude harem. Vrouwen uit de oude harem zijn meestal oudere vrouwen die men “op pensioen” stuurt. Hij was dan ook verbaasd door het feit dat ze er heel jeugdig uitzagen, niet ouder dan 30. De eunuch lachte en zei dat ze de 70 voorbij waren. Ze 423 424
Paul Lucas p. 59 Paul Lucas p. 67 142
blijven er zo uitzien dankzij een bepaalde plant die ze als infuus opdrinken en een soort balsem waarmee ze zich insmeren. Als geneesheer is hij dan ook heel erg onder de indruk en geïnteresseerd in deze zeldzame plant. Hij zal het meer hebben over de plant en haar merkwaardige eigenschappen, dan over de vrouwen. Hij merkt ook op dat hun frisse uiterlijk waarschijnlijk ook te wijten is aan hun levensstijl. Ze leven voor een groot deel opgesloten en worden zachtaardig behandeld en goed verzorgd. De sultannas laat koffie en confituur brengen en hij wordt goed behandeld. De volgende dag mag hij zelf opnieuw komen. Hij dient haar een medicijn toe, waarna ze zich beter voelt en hem heel dankbaar is.425 Hij beseft dat vele lezers waarschijnlijk verbaasd zullen zijn over zijn verslag en het feit dat hij zo gemakkelijk binnen de harem mocht. Ze zullen ook niet gauw geloven dat hij haar mocht zien liggen op een sofa, net zoals ze dit in Frankrijk zouden kunnen doen. Ze zullen gelezen hebben dat dokters met veel voorzichtigheid de vrouwen moesten benaderen. Dat de zieke vrouwen helemaal ingepakt liggen en dat de dokters hun pols moeten voelen via een klein gaatje of doorheen een doek. Men weet dat de Turken enorm jaloers zijn, dus is het maar normaal dat de meeste mensen zijn verslag twijfelachtig zouden vinden. Hij meent echter dat hij het recht had om zo vrij met de vrouw om te gaan omdat hij een buitenlandse arts is.426 Zijn verhaal is inderdaad twijfelachtig, maar in feite is dat niet het belangrijkste. Hij heeft in de beschrijving van zijn ervaring in de harem op geen enkel moment de gangbare cliché’s gebruikt om zijn verhaal op te smukken. In tegendeel, hij beschrijft de situatie alsof het evengoed een Franse vrouw had kunnen zijn. De eunuch wordt niet als een gestoord personage afgebeeld en de vrouwen worden niet op een erotische manier beschreven. Hij vertelt alles heel gewoontjes. Moest hij willen ingaan op de fantasieën uit die periode, had hij kunnen zeggen dat er enkele vrouwen rond stonden te dansen, of de schoonheid van deze vrouwen pagina’s lang bejubelen. Hij heeft het ook niet over de seksuele praktijken die er zich binnen de muren van de harem afspelen, iets waar andere reizigers wel naar verwijzen. De enige man die zogezegd wel de harem was binnengetreden geeft een zeer aseksuele beschrijving van de feiten.
425 426
Paul Lucas p. 69-74 Paul Lucas p. 74 143
Ook wanneer Paul Lucas de kledij van de vrouwen beschrijft, doet hij dit absoluut niet op de gewoonlijke manier. Andere reizigers verwijzen naar de dure materialen, de pracht en praal. Volgens Paul Lucas zijn ze gehuld in een dunne witte doek en dat is het. Geen parels , goud, zilver, bloemen enz. Hij maakt er op geen enkel moment een exotisch tafereel van.427
Ten slotte hebben we ook Lady Mary Montagu die een belangrijke uitzondering is op de meeste reisbeschrijvingen die door mannen werden beschreven. Hierboven heb ik soms al duidelijk gemaakt wanneer Lady Montagu bepaalde dingen beaamde of tegensprak. Ik zal haar nu nog eens apart bestuderen, gezien de aparte benadering die ze heeft van bepaalde onderwerpen. Haar brieven tijdens haar verblijf in Constantinopel kregen al veel aandacht in voorgaand onderzoek. Aan de hand van mijn eigen lezing, zal ik proberen te verduidelijken hoe ik geloof dat deze brieven geïnterpreteerd moeten worden. Mijn eerste opmerking op voorgaand onderzoek is dat steeds dezelfde passages worden besproken en dat het er op lijkt dat ze niet alles hebben gelezen of er alleszins niet veel rekening mee houden. Wanneer je alle aspecten uit haar brieven naast elkaar legt, zijn de intenties en de aard van Lady Montagu’s brieven al veel complexer om te achterhalen, dan wanneer je enkel één bepaalde scène oplicht.
Ten eerste onderscheid Lady Montagu zich in haar schrijfstijl. Ze neemt zichzelf niet zo serieus en maakt hier en daar grapjes. Ze spreekt gewoon over wat ze wil spreken en houdt zich niet aan dezelfde thema’s als de mannelijke reizigers. Over staatszaken zegt ze heel weinig. Er is enkel één belangrijke passage waarin ze net als de mannelijke reizigers meent dat het Ottomaanse rijk toch niet meer is wat het geweest is: “A long peace has plunged them into an universal sloth. Content with their condition, and accustomed to boundless luxury, they are become great enemies to all manner of fatigues. But to make amends, the sciences flourish among them.”428 Hoewel ze dus ook aanvoelt dat het Ottomaanse rijk op militair vlak niet meer zo bedreigend is, zegt ze er wel direct bij dat ze op het vlak van wetenschap wél iets betekenen. Dit in 427 428
Paul Lucas p. 126 Lady Montagu p. 372
144
tegenstelling tot vele andere reizigers die menen dat de Ottomanen zich in niets interesseren en niet studeren. Ik geloof niet dat ze dit zegt uit een gevoel van superioriteit van de Engelse natie en zeker niet insinueert dat ze koloniseerbaar zijn.
Op meerdere momenten beweert ze dat wat vroegere reizigers geschreven hebben niet klopt. De meeste bleven niet lang genoeg in Constantinopel om er goed over te kunnen oordelen. Ze meent ook dat de Turken te trots zijn om open te praten met handelaars, waardoor hun informatie steeds van derden kwam. Om die reden hebben ze nu foute informatie doorgegeven.429 “Tis a praticular pleasure to me here, to read the voyages to the Levant, which are generally so far removed from truth, and so full of absurdities, I am very well diverted with them.” 430 Ze zegt meermaals dat vorige reizigers spraken over dingen die ze niet konden weten.431 Zij heeft wel contacten gehad met Ottomanen en weet dus volgens haar beter waarover ze spreekt. Lady Montagu ziet vaak zowel de negatieve kanten van de dingen in als de positieve en probeert steeds zo onpartijdig mogelijk te blijven. Uit haar schrijfwijze kun je opmaken dat ze een open en intelligente vrouw is. Ze probeert de dingen vanuit een ander perspectief te bekijken en bijt zicht niet vast in vertrouwde zaken. In alles wat ze zegt probeert ze positief te zijn. Als ze iets minder goed vindt bij de Turken dan zegt ze er bij dat ze waarschijnlijk bevoordeeld is en dat andere mensen het wel goed zouden vinden.
432
Op meerdere
momenten benadrukt ze dat de Turken niet zo barbaars en onwetend zijn als wordt verteld. 433
Het belangrijkste aspect waarin ze zich lijkt te onderscheiden van de mannelijke reizigers is haar visie op de Turkse vrouwen. Uit haar beschrijvingen blijkt dat Lady Montagu veel aanzien had voor de vrouwen met wie ze omging. Ze leek zich aanvaard te voelen en hun
429
Lady Montagu p. 287 Lady Montagu p. 334 431 Lady Montagu p. 312 432 Lady Montagu p. 319 433 Lady Montagu p. 372 430
145
open karakter te appreciëren. Dit contrasteert ze met de vrouwen aan het Engelse hof die meteen beginnen te grijnzen of te fluisteren wanneer ze iets vreemds zien. 434 Het is duidelijk dat ze door haar persoonlijke contacten met de vrouwen hen niet als onderdanige objecten zag, maar hen als sterke, onafhankelijke en vrije vrouwen beschreef. In tegenstelling tot haar mannelijke voorgangers. Ze zal er bewust voor gekozen hebben om een positiever beeld te geven van deze vrouwen, maar toch zijn er enkele aspecten in haar beschrijving die er op wijzen dat ze onbewust toch beïnvloed is geweest door de mannelijke gedachten rond Oosterse vrouwen.
De bekendste scène waarover vele onderzoekers debatteren is die van de scène die ze aan haar zus beschrijft wanneer ze naar het badhuis ging: They were many amongst them as exactly proportioned as any goddess was drawn by the pencil of Guido or Titian, and most of their skins shiningly white, only adorned by their beautiful hair divided into many tresses, hanging on their shoulders, braided either with pearl or ribbon, perfectly representing the figures of the graces.. To tell you the truth, I had wickedness enough to wish secretly that Mr. Jervas could have been there invisible. I fancy it would have very much improved his art, to see so many fine women naked, in different postures,…while their slaves (generally pretty girls of seventeen or eighteen) were employed in braiding their hair in several pretty fancies.435 Ze is gecharmeerd door hun vriendelijkheid en schoonheid en had er graag langer met hen vertoefd. Vervolgens vragen de vrouwen haar uit te kleden, maar ze doet dit niet. Ze zal wel een deel van haar bovenstuk losmaken, waardoor de Turkse vrouwen schrikken van haar korset. 436 Dan beseft ze dat haar lichaam ook opgesloten is.
Dit is echter niet de enige keer dat ze in het badhuis was. Ook in een andere brief schets ze opnieuw een tafereel van mooie en perfecte naakte vrouwen . Voor een huwelijkceremonie waren ze er met een 200-tal, allemaal prachtige vrouwen die in een cirkel rond de bruid liepen.437 434
Lady Montagu p. 285 Lady Montagu p. 285 436 Lady Montagu p. 286 437 Lady Montagy p. 363 435
146
Op een bepaald moment vertelt ze over haar bezoek bij de vrouw van de vizier. Ze wordt goed en beleefd ontvangen. Het huis is sober en de vrouw is ook wat ouder. Ze is heel vroom en houdt zich niet echt met oppervlakkigheden bezig. Later gaat ze naar het huis van de gedeputeerde van de vizier. Diens vrouw is jong en het huis is prachtig. Mary is helemaal onder de indruk van al de schoonheid. De bediendes zijn prachtig, al de vrouwen zijn prachtig, het interieur, overal waar ze kijkt. Ze is helemaal in de ban van de jonge vrouw, Fatima. “I have seen all that has been called lovely either in England or Germany, and must own that I never saw any thing so gloriously beautiful, nor can I recollect a face that would have been taken notice of nears her… I was struck with admiration, that I could not for some time speak to her, being wholly taken up in gazing.”438 En de lofbetuigingen gaan voort : “the most exact features,.. a perfect face.. a behaviour so full of grace and sweetness, … with an air so majestic, yet free from stiffness or affectation, that I am persuaded, could she be suddenly transported upon the most polite throne of Europe, nobody would think her other than born and bred to be a queen, though educated in a country we call barbarous.”439 “I rather think it a virtue to be able to admire without any mixture of desire or envy… For me, I am not ashamed to own I took more pleasure in looking on the beauteous Fatima, than the finest piece of sculpture could give me.”440 Ze beschrijft dat Fatima een heel intelligente en open vrouw is. Ze is heel benieuwd naar het leven in andere landen.441 Ook de andere vrouwen vindt ze prachtig, ze vergelijkt ze met nimfen. Fatima laat haar bedienden op een bepaald moment dansen en zingen: “Nothing could be more artful, or more proper to raise certain ideas. The tunes so soft ! the motions so languishing! Accompanied with pauses and dying eyes! Half-falling back, and then recovering themselves in so artful a manner, that I am very positive the coldest and most rigid prude upon earth could not have looked upon them without thinking of something
438
Lady Montagu p. 317 Lady Montagu p. 318 440 Lady Montagu p. 318 441 Lady Montagy p. 349 439
147
not to be spoken of.” 442 Ze vond alles zo mooi dat ze meent dat ze even in Mahommeds paradijs was verbleven. 443 Tijdens een ander gesprek met Fatima hebben ze het over hoe mooi ze elkaar wel vinden. Ze geven elkaar op hun beurt complimentjes. Montagu vertelt haar dat ze heel wat hoofden zou doen draaien in Londen en Parijs en het hele gesprek heeft een flirterige toon. 444 Niet alleen Fatima en haar “nimfen” hebben haar aandacht getrokken, ze is heel enthousiast over al de schoonheid en uiterlijkheden van de Turkse vrouwen in het algemeen. ‘tis surprising to see a Young women that is not very handsome. They have naturally the most beautiful complexions in the world, and generally large black eyes. I can assure you with great truth, that the court of England (though I believe it the fairest in Christianity) cannot show so many beauties ..”445 Ze is heel enthousiast over de mode in dit land. Ze heeft zich hier helemaal aan aangepast en vertelt haar zuster over de kledij die ze draagt. Ze gaat hier erg op in. Alle luxe en weelde wordt zeer uitgebreid verteld. Ze beschrijft hoe de harems prachtig zijn versierd met materialen zoals ivoor en parels. Ze houdt zich heel erg bezig met uiterlijkheden en lichamelijkheid.446
In sommige brieven wil ze heel duidelijk maken dat de Turkse vouwen niet het slachtoffer zijn zoals de Europese mannen beschrijven. “Voyage-writers lament the miserable confinement of the Turkish ladies who are perhaps freer than any ladies in the universe, and are the only women in the World that lead a life of uninterrupted pleasure exempt from cares; their whole time being spent in visiting, bathing, or the agreable amusement of spending money and inventing fashions… ‘Tis his business to get money, and hers to spend it. “447 Ze meent dat zelf de vrouw van de armste handelaar dure kledij draagt en dat ze naar het buitenland gaan wanneer mevrouw het wenst. Het is waar dat ze veel restricties hebben als het aankomt op publieke aangelegenheden, maar dat nemen ze er volgens Montagu graag bij.448 442
Lady Montagu p. 319 Lady Montagy p. 320 444 Lady Montagu p. 349 445 Lady Montagu p. 298 446 Lady Montagu p. 347 447 Lady Montagu p. 360 448 Lady Montagu p. 361 443
148
“the Turkisch ladies don’t commit one sin the less for not being Christians.” 449 Lady Montagu vindt veel van wat ander schrijvers verteld hebben extreem dwaas. Montagu vindt dat de Turkse vrouwen meer vrijheid hebben dan de Britse. Dankzij hun sluier kunnen ze namelijk gaan waar ze willen, zonder dat hun man weet waar ze zijn. Ze heeft zelf ook een paar keer de sluier gedragen en vond het leuk om zich zo vrij te kunnen bewegen. 450 De vrijheid die ze hebben wordt wel meteen gelinkt aan vreemdgaan. “this perpetual masquerade gives them entire liberty of following their inclinations without danger of discovery… You may easily imagine the number of faithful wives very small..” 451
Ze vindt dat de Turkse vrouwen de enige vrije mensen zijn in dat rijk. Lady Montagu beweert dat de mannen niet naar hun slavinnen mogen kijken en dat geen enkele vrouw van hogere rang aanvaardt dat haar man meerdere vrouwen neemt. 452 De rol van meerdere vrouwen, concubines en slavinnen wordt dus steeds overdreven. Zij heeft het echter over de vrouwen uit de hogere kringen en zegt niets over de modalere klassen. Niettemin heeft onderzoek uitgewezen dat polygamie niet veel voorkwam en dus zou Montagu’s stelling wel kunnen kloppen.453 Van alle rijke mannen kent ze maar één persoon die meerdere slavinnen voor zijn eigen “gebruik” heeft. Deze man wordt eigenlijk gezien als een libertijn en zijn vrouw wil hem zelf niet meer spreken. “Thus, you see,… the manners of mankind do not differ so widely as our voyage writers would make us believe.” Ze probeert dus niet te focussen op de verschillen tussen beide culturen en wil aantonen dat er heel wat goede zaken in de Turkse samenleving aanwezig zijn. In die zin volgt ze dus niet het typisch oriëntalistisch discours waarin verschillen benadrukt worden en de eigen identiteit naar voor wordt gesteld. Ze gelooft ook niet dat de Turkse mannen zo ‘n barbaren zijn. Ze kent zelf een christelijke vouw die er voor heeft gekozen om met een Turk te trouwen en zeer gelukkig is.454 Lady Montagu vindt de Turkse mannen helemaal niet vreselijk, ze apprecieert vooral die van 449
Lady Montagu p. 298 Lady Montagu p. 299 451 Lady Montagu p. 300 452 Lady Montagu p. 300 453 Lady Montagu p. 300 454 Lady Montagu p. 363 450
149
hogere rangen met wie ze aangename gesprekken heeft gehad. Het lager volk vindt ze echter vreselijk, die zijn wel erger dan christelijke schooiers.
Ze ging ook op bezoek bij de favoriete vrouw van de vorige sultan. Deze was door zijn broer van de troon gestoten en vergiftigd. Dit was tien jaar geleden, maar de vrouw was nog steeds in rouw. Ze was verplicht geweest om te hertrouwen, maar liet haar man niet tot haar komen. Ze werd ook niet door een zwarte Eunuch bewaakt en ze kon doen wat ze wou aangezien ze werd behandeld als een koningin. Via haar gesprekken met deze vrouw leerde ze dat de verhalen waarbij de sultan een zakdoek naar zijn gekozen vrouw zou smijten, fabeltjes waren. De gekozen vrouw werd door de zwarte eunuch gewoon geroepen en klaargemaakt. De vrouw moest ook niet via het bedeinde naar de sultan kruipen. De hoogste rang ging naar zijn favoriete vrouw en niet naar de moeder van de eerstgeboren zoon, zoals vele reisbeschrijvingen vermelde. Ze vertelt wel dat het klopte dat wanneer de sultan van het gezelschap van zijn vrouwen genoot ze allemaal rond hem gingen staan. De “sultana” geeft toe dat wanneer hij een bepaalde vrouw meer aandacht gaf ze allemaal vergingen van jaloezie. Lady Montagu ziet dit echter niet anders dan wat er aan de Europese hoven gebeurde. Ook daar wordt de koning door vrouwen nauwkeurig in het oog gehouden en wachten ze allemaal ongeduldig op een glimlach. Ook daar zijn ze vol afgunst wanneer een andere vrouw aandacht krijgt. Ze is zeer melancholisch over het leven dat ze met de sultan had. Ze beschrijft het als iets wonderbaarlijks. Ze was namelijk als enige verkozen om geliefd te worden door de meest fantastische man die ooit heeft bestaan.
455
Uit deze passage
contesteert Montagu dus het trieste bestaan van de vrouwen in het paleis. Deze vrouw leek zich daar zeer goed bij te vinden.
Ze belicht ook andere zaken dan de mannen. Uit haar gesprekken met sommige vrouwen licht ze een paar belangrijke aspecten op. Lady Montagu vertelt dat men gelooft dat wanneer een vrouw ongetrouwd sterft, ze verdoemd is. Haar taak is om kinderen voor te brengen en er voor te zorgen, dit is de reden waarom God haar gemaakt heeft. Door hun segregatie kunnen ze ook niet veel anders,
455
Lady Montagu p.343-346
150
meent ze. Om die reden blijven vrouwen niet lang weduwe, uit angst om bij hun dood door iedereen misprezen te worden.456 Wanneer een vrouw geen kinderen meer baart betekent dit dat ze hier te oud voor is geworden. Om hun jeugdigheid te bewijzen blijven ze dus maar kinderen baren. Ze worden gerespecteerd aan de hand van het aantal kinderen dat ze gebaard hebben. Vrouwen die nog maar tien jaar getrouwd zijn hebben twaalf tot dertien kinderen.457 Ook Lady Montagu heeft het over het feit dat de vrouwen in het land geloven dat ze via magie dingen in de liefde kunnen verwezenlijken. Ze bestempelt het wel niet met de term “hekserij” zoals de mannelijke reizigers , maar ze vertelt wel over een gesprek waarin een vrouw haar via allerlei verhalen probeerden te overtuigen dat magie bestond. Montagu moest er vooral mee lachen en bevestigde dat Britse vrouwen zich hier helemaal niet mee bezighielden. In Engeland zijn er ook sommige mannen die zich idioot gedragen wanneer ze een vrouw versieren, maar daarom is hij nog niet onder de invloed van magie. Ze zegt wel dat deze vrouwen zich zeker niet bezighouden met diabolische zaken, maar dat ze gewoon geloven dat ze de liefde een handje kunnen helpen. 458
Hoewel ze in haar eerste brieven over veel aspecten heel enthousiast was, zal ze in latere brieven toch iets kritischer worden over bepaalde zaken. Lady Montagu beschrijft later hoe ze het jammer vindt dat mannen en vrouwen niet zo openlijk met elkaar kunnen converseren. Ze meent dat de regering alle genie, curiositeit en passies die het leven aangenaam maken, onderdrukt. “The luscious passion of the serglio is the only one almost that is gratified here tot the full..”
459
Plots beschrijft ze de harem dus
toch als een oord waar wellust heerst. Ze meende eerder dat vrouwen veel vrijheid hebben, maar later zegt ze toch ook dat de vrouwen veel schrik hebben om betrapt te worden. Jaloezie is daar zo groot, waardoor ze meent dat Turkse mannen hun wraak steeds heel bloedig is. Ze beschrijft zelf een scène waarin een neergestoken vrouw naakt op straat lag en niemand hier iets aan deed. De pracht en praal van hun appartementen is één van hun belangrijkste pleziertjes, samen met hebben van hun vrouwelijke slaven die hen met hun muziek, dansen en kostuums 456
Lady Montagu p. 329 Lady Montagu p. 340 458 Lady Montagu p. 335 459 Lady Montagy p. 337 457
151
entertainen. Haar enthousiasme voor het leven van de Turkse vrouwen is echter in haar latere brieven al wat bekoeld: “ there is such an air of form and stiffness amidst this grandeur, as hinders it from pleasing me at long run, however I was dazzled wit hit at first sight. This stiffness and formality of manners are peculiar tot the Turkish ladies.” 460
Over de vrouwen die verkocht worden op de slavenmarkt is ze echter ook minder positief. Ze meent dat het allemaal miserabele stakkers zijn: “you would not think any of them worthy to be your housemaids…The fine slaves that wait upon the great ladies, or serve the pleasures of the great men, are all bought at the age of eight or nine years old, and educated with great care to accomplish them in singing, dancing, embroidery, ..”461 Ook hier lijkt ze zich tegen te spreken en te menen dat er toch slavinnen waren die de pleziertjes van de mannen vervulden. Ik geloof dus niet dat Lady Montagu een feministe is, die zou waarschijnlijk niet zo spreken over deze uitgebuite vrouwen. Montagu spreekt positief over de Turkse vrouwen van de elite omdat ze hen bewondert en er zich mee kan identificeren. Ik geloof dat ze bij haar aankomst in Constantinopel waarschijnlijk echt onder de indruk was van al de pracht en praal, maar dat ze na verloop van tijd toch ook de nadelen van dit leven begon in te zien. Haar hogere stand is een belangrijk aspect in haar persoonlijkheid en uit zich ook in haar manier van schrijven. Het is duidelijk dat ze geschoold is en heel wat kennis heeft, maar ze kijkt ook neer op het lagere volk. Buiten de slavinnen, worden vrouwen uit lagere standen helemaal niet besproken.
In haar discours komen vrouwen niet over als passieve objecten. Door het navertellen van hun conversaties geeft ze hen een stem en toont ze de verschillende soorten vrouwen die er bestonden. De oudere vrome en sobere vrouw van de vizier, de jonge en enthousiaste Fatima , de rouwende sultana die haar verleden in de harem koesterde, enz… Ze probeert door verschillende argumenten aan te tonen dat vrouwen niet onderdanige wezens waren. In mijn ogen bevestigen haar argumenten echter veel van de mannelijke ideeën en fantasieën. Ze vertelt hun thema’s op een andere manier en interpreteert ze op een andere manier, maar de basis blijft hetzelfde. 460 461
Lady Montagu p. 338 Lady Montagu p. 333
152
Ze associeert de vrijheid van de sluier met vreemdgaan, ze vertelt hoe de vrouwen alles kunnen krijgen wat hun hartje verlangt door het geld van hun mannen op te doen. Dit zijn allemaal zaken die ook al door het mannelijk perspectief werden beschreven, maar dan op een andere manier. Haar doel om de Turkse vrouw uit haar slachtofferpositie te halen is zeer belangrijk, maar heeft een tegengesteld effect. In haar enthousiasme ging ze te ver en bevestigde ze alleen de gangbare ideeën. Vreemdgaan wordt door de mannen verbonden met de “wellustige” aard van de Turkse vrouwen en hun ongelukkig bestaan in een opgesloten harem. Het feit dat ook wordt vermeld dat ze christelijke minnaars uitkiezen betekent ook veel. Op die manier bevestigen de Europese mannen het tekort dat de Turkse mannen hun vrouwen aandoen. De Turken zijn niet goed genoeg, dus gaan hun vrouwen hun plezier elders zoeken. Ze zullen misschien op militair vlak hun superioriteit nog niet kunnen claimen, maar ze troosten zichzelf door te insinueren dat de Turken tussen de lakens toch niet bevredigend genoeg zijn. Het feit dat ze het geld van hun mannen opdoen wordt door de mannen ook niet geassocieerd met vrijheid, maar met verkwistingzucht. Montagu zegt het misschien anders, maar ze zegt het toch. In haar overdreven beschrijvingen van de schoonheid van de Turkse vrouwen vult ze ook een mannelijke wens in. Ze geeft hen wat ze willen lezen. Hoewel sommige onderzoekers menen dat ze op die manier net de Turkse vrouwen “de-seksualiseert”, ben ik hier niet van overtuigd. Het voortdurend oproepen van naakte schoonheden en het in detail beschrijven hoe de vrouwen met elkaar omgaan en hoe sensueel ze dansen, speelt in op de fantasieën van de man. Ze kan dit misschien wel onbewust doen, maar ze doet het toch. Indien ze de “mythes” rond de Turkse vrouwen wou weerleggen, had ze dit ook heel anders kunnen beschrijven. De gedetailleerde beschrijvingen van het badhuis zijn ergens een schending van de privacy van deze vrouwen. Ze hoefde niet uit te leggen in welke houdingen ze lagen en ze hoefde ook niet de details van hun lichamen te beschrijven. Ze kon ook gewoon zeggen: het zijn heel mooie en vriendelijke vrouwen, ze praten er en wassen zich, ik vond het een leuke ervaring. Anderzijds is het ergens ook moeilijk om te claimen dat dit enkel mannelijke fantasieën zijn. Montagu vindt dat ze zich niet moet schamen om het feit dat ze hier van geniet, misschien waren er wel meerdere vrouwen die zo dachten? We gaan er van uit dat voor die periode dit mannelijke fantasieën waren, omdat vrouwen hier toen niet over praatten, dit betekent 153
echter niet dat ze dit niet dachten. Montagu was iemand die van de vrouwelijke schoonheid genoot en dit niet noodzakelijk schreef om haar mannelijke lezers te plezieren. Dit wordt echter een beetje verpest wanneer ze er mannen bij betrekt. Ze zegt letterlijk dat een bepaalde man dit plaatje echt had moeten zien. Ik ga dus akkoord met de theorieën dat ze ergens ingaat op het voyeurperspectief en de mannen de kans geeft de intiemste kanten van deze vrouwen te kennen. Je kunt haar dus geen feministe avant-la-lettre noemen, maar je kunt haar ook niet onder de categorie van oriëntalistisch-imperialistisch denken plaatsen. Ze probeert de gelijkenissen in hun samenlevingen weer te geven, maar doet dit zeker niet met de boodschap hen te gaan koloniseren. Het zijn de hersenspinsels van een uitzonderlijke vrouw die in brieven werden vervat. Je kunt dit niet gaan gelijkstellen met werken van een eeuw later. Het is geen goed doordachte analyse van het hele Ottomaanse rijk die als bedoeling heeft de zwaktes en de sterktes van een rijk weer te geven. Ze had waarschijnlijk ook nooit gedacht dat haar brieven ontleed gingen worden en op verschillende manieren geïnterpreteerd konden worden. Waarschijnlijk was ze gewoon oprecht onder de indruk van al dit gebeuren dat ze dit gewoon zo goed mogelijk wou beschrijven en dat ze er vooral het esthetische aspect van bewonderde en niet dacht aan de erotisch getinte kant van haar beschrijvingen. Bij het lezen van zulke beschrijvingen zullen toch wel enkel heren hun ogen groot hebben opgetrokken. Het is een beetje zoals de ene een naaktfoto als kunst kan interpreteren en de andere hier iets anders in ziet. Ze zegt ook zelf dat ze meer van de schoonheid van Fatima kon genieten dan van een kunstwerk. Schoonheid is voor haar dus te vergelijken met wat voor andere kunst is.
In haar talrijke beschrijvingen over al de schoonheden en mooie materialen die er gebruikt worden, geloof ik ook dat ze heel gefascineerd was door het exotische. In dat opzicht lijkt ze ook op mannelijke reizigers die de fysieke uiterlijkheden willen onthullen, maar ook veel aandacht besteden aan kledij. Kledij is één van de belangrijkste aspecten in stereotiepe en exotische beelden. Anderzijds is het ook gewoon wat het is. Iedereen die naar gebieden gaat waar mensen heel anders gekleed zijn, zullen dit ook opvallend vinden, je wordt er namelijk constant mee geconfronteerd. Exotisme hoeft dus helemaal niet negatief te zijn.
154
Later zal ze ook af en toe meer kritiek uiten op bepaalde zaken, waardoor ze toch bepaalde mannelijke meningen bevestigd. Het beeld van de vrouw die bedriegt ,het beeld van de dansende slavinnen in de harem, het beeld van de prachtige vrouwen , het idee van hekserij, de jaloezie van mannen en het exotisme worden allemaal bevestigd. Ook de haremvrouw die zich vol overgave aan de sultan wijdt, wordt via het verhaal van de sultana ook bekrachtigd. Montagu probeerde zoals Lisa Lowe vermelde het discours van de gelijkenis te hanteren, maar dit limiteerde zich voornamelijk tot haar eigen stand. Ze probeert steeds de dingen vanuit het Turks perspectief te begrijpen en doet erg haar best om niets te veroordelen. De algemene toon van haar werk is zeer verfrissend en open in vergelijking met de heren uit haar tijd. Het is dus belangrijk om haar positieve intenties niet te minimaliseren. Haar manier van de zaken voor te stellen kon misschien in de ogen van feministische academici beter, maar je kan ook niet verwachten dat een vrouw uit de 18e eeuw, vanuit de adelijke stand op dezelfde manier redeneert als vandaag. Wij bekijken de zaken vanuit een teleologisch standpunt en verwachten dan dat de mensen anders hadden moeten reageren. Ik vind dit verkeerd, je mag kritisch zijn, maar je mag bepaalde goede aspecten ook niet uit het oog verliezen. Ze heeft bewezen dat er ook anders kon gekeken worden naar bepaalde zaken. Het feit dat het meest ruimdenkende werk uit alle reisbeschrijvingen komt van een vrouw is zeer belangrijk. Is het omdat ze zich als vrouw misschien minder bedreigd voelt door de Ottomaanse man? Dat ze hierdoor niet de noodzaak had om zichzelf met hen te identificeren en daarom objectiever kon oordelen? Of was het gewoon omdat ze een intelligente “straffe madam” was? Het is alleen jammer dat niet meer mensen deze nieuwe kijk hadden overgenomen. Wanneer we het hebben over de andere lijkt het zoveel interessanter om alles te accentueren wat anders is. Toegeven dat veel gevoelens, waarden en normen universeel zijn, is minder spannend. Op deze manier bleven stereotiepen hardnekkig volgehouden en geradicaliseerd tot ze hun hoogtepunt bereikten in de negentiende eeuw.
155
Conclusie Er zijn bepaalde onderwerpen die heel vaak voorkomen en waarvan hun gelijkaardige beschrijvingen er op wijzen dat de reizigers dezelfde bronnen raadpleegde of elkaar gewoon afschreven.
Er bestaan zeer gediversifieerde meningen en de verschillen tussen
Fransmannen onderling zijn even groot als de verschillen tussen Fransen en Engelsen. Wat wel opvalt is dat in de geselecteerde reisbeschrijvingen de Fransen toch iets gematigder lijken dan de Engelse. Dit kan echter ook toevallig aan de selectie van de reisbeschrijvingen liggen. Achtergrond speelt soms een rol in het beter begrijpen van sommige houdingen, maar zijn niet bepalend voor het hele vertoog. Geestelijken staan sowieso al negatiever tegenover de Ottomanen en hun geloof en leggen hier ook meer de nadruk op. Het lijkt er eerder op dat het geslacht van de reiziger een grotere rol speelde in het verschil in vertogen. Lady Montagu is namelijk met heel haar werk via haar schrijfstijl en ruimdenkende interpretaties heel anders dan de mannelijke reizigers. De onderwerpen die het meest bepalend zijn voor de vorming van de eigen identiteit en het positioneren van de eigen natie zijn die van de sultan en zijn regering, het leger, het geloof en genderconstructies. De sultan en de regering worden vaak als iets negatief afgebeeld. Het feit dat de sultan een irrationeel en wreed persoon is wordt meermaals herhaald en geïllustreerd. De staat is een tirannie en de bevolking is hier het slachtoffer van. Het is in deze context dat sommige reizigers zoals Paul Rycaut de superieure moraal van de eigen natie bevestigen. Zij kunnen namelijk wel vrij en gelukkig zijn, in tegenstelling tot het volk uit het Ottomaanse rijk. Het bevestigen van de ongelukkige toestand van een tirannieke staat, kan gezien worden als een kritiek op sommige absolutistische monarchen uit Europa, of om te waarschuwen dat dit hen nooit mag overkomen en dat ze hun vrijheden moeten beschermen. Door zich tegenover deze tirannie te plaatsen, bevestigen ze hun eigen identiteit als “niet-tirannieke” staat. In sommige gevallen zoals bij Grelot, Aaron Hill en Rycaut is het duidelijk dat ze al enig gevoel voor nationalisme hebben. Ze verheerlijken hun eigen land en in het geval van Grelot meent hij zijn eigen natie letterlijk superieur te noemen. Hij gelooft dat de onoverwinnelijke troepen van de koning het Ottomaanse leger wel aankan. Andere auteurs zoals Aaron Hill en Paul Rycaut zijn iets voorzichtiger in hun uitspraken, maar bepaalde passages wijzen er toch op dat ze zich bewust zijn van hun groeiende macht. Wanneer dit nog eens gepaard 156
gaat met de vele opmerkingen over het feit dat het Turkse leger niet meer is wat het geweest is, dan kunnen we stellen dat de bestudeerde periode een overgangsfase is naar de periode waarin landen zich zullen profileren als zelfbewuste natiestaten. De Ottomanen komen niet meer over als een bedreiging, maar ze worden ook nog steeds bewonderd om de uitgestrektheid van hun gebied. Het bewijs dat ze niet onoverwinnelijk zijn werd hen door de Habsburgers gegeven en dat lijkt een belangrijke rol te hebben gespeeld in hun ingesteldheid. Zoals vorig onderzoek ook al heeft uitgewezen kunnen we dus ook concluderen dat deze reizigers zich steeds meer als gelijken begonnen te zien.
De
onderwerpen van de vermeende homoseksualiteit, vervrouwelijking en sodomie van de Ottomanen kan geenszins veralgemeend worden over alle reizigers. Alleen Paul Rycaut en Aaron Hill gaan hier op in. Deze twee reizigers zijn dan ook meteen de twee Engelsen die de superioriteit van hun eigen moraal en land het meeste profileerde. Misschien kunnen we hieruit dus concluderen dat wanneer reizigers hun eigen land en zichzelf als superieur gingen zien, ze het nodig vonden om de andere als iets vervrouwelijkt en geseksualiseerd af te beelden. Op basis van twee reisbeschrijvingen kan men deze stelling moeilijk veralgemenen, maar als we weten dat zulke beschrijvingen met het kolonialisme alleen maar zouden toenemen, zou dit toch wel kunnen kloppen. De andere reizigers die zich niet uiten over de superioriteit van hun land of leger, doen dit echter wel op het vlak van godsdienst. Ze hebben misschien niet de beste legermacht, maar ter compensatie hebben ze zeker wel de beste moraal. Het lijkt er ook op dat ze zich vaak identificeerde met de christenheid in plaats van met Europa of met hun eigen land. Godsdienst speelde dus nog steeds een belangrijke rol in hun identiteit. Misschien kan dit ook te maken hebben met het feit dat ze zich heel negatief opstelde tegenover de Islam en ze zich hier dus als godsdienstig blok tegenover wouden plaatsen? Het idee van de “barbaarse Turk” was minder aanwezig, maar nog niet verdwenen. Paul Rycaut zal wel meerdere keren zeggen dat men de Turken geen barbaren kunt noemen, maar hij doet dit eerder in de betekenis dat ze niet onderschat mogen worden. Indien men zou denken dat het onwetenden zijn,zou je nog eens voor een verrassing kunnen staan. Op vele andere vlakken zal hij ze echter wel bekritiseren, waardoor het wel duidelijk is dat hij hen over het algemeen niet apprecieert. Sommige reizigers kunnen soms buitengewoon positieve uitspraken maken zoals Thevenot, Veyard en Tournefort, maar elke reiziger heeft uiteraard wel ergens kritiek op. 157
Er zijn heel veel tegenstrijdigheden op te merken. Enerzijds kunnen ze als vrome en sobere mensen omschreven worden om dan even later losbandig en wellustig te zijn. Hoewel dit als een tegenstelling kan worden gezien, geloof ik dat deze beschrijvingen hetzelfde doel hebben: ze worden gebruikt om zichzelf hier tegenover te positioneren of om kritiek te uiten op de Europese samenleving. Wanneer goede eigenschappen worden beschreven dient het vaak als kritiek op wat ze thuis kennen. Indien er slechte dingen worden aangehaald dan dienen die om aan te tonen dat zij beter zijn. Reisbeschrijvingen onthullen dus op welke manier ze over hun eigen identiteit nadenken. Ook de manier waarop gendergerelateerde onderwerpen zoals seksualiteit, het huwelijk en de scheiding worden voorgesteld, zeggen veel over onze reizigers. Het beeld van de onderdanige, opgesloten en passieve vrouw wordt op twee manieren bekeken. Voor sommige reizigers zoals Aaron Hill dienen ze als voorbeeld voor de vrouwen thuis en zijn ze een manier om kritiek te uiten op
de groeiende emancipatie van Engelse vrouwen.
Anderzijds uiten ze medelijden met deze situatie en past dit in het beeld van de onbeschofte Turk die zijn vrouwen opsluit. Zij positioneren zich dan als de betere man en minnaar. Door haar onderdrukking en voortdurende opsluiting begint de Turkse vrouw namelijk op zoek te gaan naar avontuurtjes en wordt ze uiteindelijk ook als sensuele verleidster afgebeeld. En dan komt de christelijke minnaar in het plaatje. Het idee dat de Turkse mannen niet goed genoeg zijn en dat hun vrouwen hun plezier elders zoeken, is zeer betekenisvol. De voortdurende beelden van polygamie, slavinnen en harems waarin de man op zijn wenken wordt bediend zegt ook meer over de mannelijke fantasieën dan over de realiteit. Zoals heel wat studies al hebben aangetoond klopt dit plaatje namelijk niet. Het lijkt er meer op dat ze via deze beschrijvingen hun eigen erotische verlangens projecteren om de Ottomaanse maatschappij. Polygamie was taboe en over seksueel genot kon niet openlijk gepraat worden. Door er via “de andere” over te praten, konden ze er toch nog enigszins op in gaan zonder dat zij het onderwerp werden van kritiek. Hoewel alle reizigers menen dat ze de waarheid in pacht hebben, is dit lang niet het geval. Ze proberen soms wel zo accuraat en objectief mogelijk te beschrijven, maar hun moraliserende meningen en spannende verhalen verraden al gauw de dubbele betekenis van hun vertoog. Het is moeilijk om op al deze reizigers hetzelfde “discour” te labelen. Sommige zoals Aaron Hill en Paul Rycaut zijn iets duidelijker door de grove beweringen die ze maken. Ze zijn weinig verhullend, waardoor hun bedoelingen sneller duidelijk zijn. Van 158
beide beschrijvingen kan men zeggen dat ze het latere oriëntalistische discour zullen beïnvloed hebben. Andere reizigers kunnen moeilijker beoordeeld worden. Sommige zoals Thevenot, Jehannot, Tournefort , en Veyard schommelen tussen het discour van het exotisme en dat van het oriëntalisme.
Ik geloof ook niet dat het imperialistisch of
kolonialistisch motief uit Saids “Orientalism” voor deze periode al aanwezig was. Allen bevestigen ze wel enkele oriëntalistische onderwerpen en stereotiepen, die in de toekomst alleen zich alleen maar zullen vermenigvuldigen, maar ik geloof dat dit echter eerder in de context van het exotisme moet gezien worden. Exotisme werkt ook via bepaalde cliché’s, maar heeft niet diezelfde imperialistische connotatie die Said aan het woord oriëntalisme heeft gegeven. Ten slotte hebben ook heel wat reizigers bewezen dat ze niet in het typische narratief van andere reizigers paste en onderscheidde ze zich met hun eigen schrijfstijl en onderwerpen. Ik ga met Lisa Lowe akkoord dat Montague voor het discour van de gelijkenis heeft gekozen. Ze probeert heel erg haar best om de Turkse vrouwen en mannen niet te veroordelen. Ze is niettemin ook gebonden aan haar eigen klasse, waardoor dit eigenlijk voornamelijk opgaat voor de Turkse (blanke) elite. Op veel momenten bevestigd ze wel mannelijke ideeën, maar haar intenties lagen anders. Ook andere mannelijke reizigers hadden andere intenties met hun beschrijvingen. Het is ook belangrijk om deze werken te erkennen. Niet iedereen wou een “kennissysteem” over het oosten uitbouwen. Niet iedereen was zo geïnteresseerd in het Oosten. Sommige gingen gewoon naar het Oosten met andere doeleinden en hadden niet dezelfde ingesteldheid als de meer “populaire” reizigers. Veel werken worden niet echt geanalyseerd omdat er “niets” in zou staan. Er staat wel iets in, maar gewoon andere dingen waar hedendaagse academici die rond het beeldvorming werken naar op zoek zijn.
159
Bibliografie: Primaire bronnen
-
Bent (T.),ed., Early voyages and travels in the Levant : with some account of the Levant Company of Turkey merchants, New York (N.Y.) : Franklin, 1964, xlv, 305 p : Extracts from the diaries of Dr. John Covel, 1670-1679.
-
de Rochefort Jouvin Albert, « Le Voyageur d' Europe, où est le voyage de Turquie qui comprend la Terre Sainte et l' Egypte. Dedié A Monseigneur de Ponponne Secretaire d' Estat. Par Mr Iouvin de Rochefort Tresorier de France. A Paris chez Claude Barbin, au Palais, sur le Perron de la », Parijs, 1672, 328p.
-
De Tournefort Joseph Pitton, « Relation D'un Voyage Du Levant: Fait Par Ordre Du Roy » , 3 V., Imprimerie royale Paris, 1727
-
Grelot, Guillaume-Joseph, « Relation nouvelle d'un voyage de Constantinople : Enrichie de plans levez par l'auteur sur les lieux & des figures de tout ce qu'il y a de plus remarquable dans cette ville », Paris, Veuve de Damien Foucault, 1681, 371 p.
-
Hill, Aaron, “A full and just account of the present state of the Ottoman empire in all its branches: with the government, and policy, religion, customs, and way of living of the Turks in general. Faithfully related from a serious observation taken in many years travels through those countries, London, printed by G. Parker, 1733, 395p
-
Jehannot, Guillaume, « Voyage de Constantinople pour le rachapt des captifs. Par le R.P.Jehannot, Docteur en Theologie de la Faculté de Paris , Ministre & Superieur de la Maison de Beauvoir sur Mer, de l' Ordre de la Sainte Trinité », Paris, 1732
-
Lord Wharncliffe and W. Moy Thomas , eds. The Letters and Works of Lady Mary Wortley Montagu, London, Henry G. Bohn, 1861.
160
-
Lucas, Paul , « Voyage du sieur Paul Lucas fait en M. DCC. XIV, par ordre le Louis XIV dans la Turquie, l’Asie Sourie, Palestine, Haute et Basse Égypte » 1724
-
M.Quiclet et Prome Jean (ed.), « Les voyages de M.Quiclet à Constantinople par terre. Enrichis d'annotations par le Sieur P.M.L. A Paris, chez Jean Promé, proche le grand Portail des Augustins du grand Conuent , au bon Pasteur. » M.DC.LXIV (1664) Avec Privilège, Parijs, 1664, 264p
-
Smith, Thomas , “Remarks upon the manners, religion and government of the Turks together with a survey of the seven churches of Asia, as they now lye in their ruines, and a brief description of Constantinople” , London , MDCLXXVIII
-
Thévenot, Jean de, “The travels of Monsieur de Thevenot into the Levant.” In three parts. I. Turkey. II. Persia. III. The East-Indies. London, Printed by Henry Clark, for John Taylor, at the Ship in St. Paul's Church-Yard. En : William Fordyce Mavor, “Historical Account Of The Most Celebrated Voyages, Travels, And Discoveries, from The Time Of Columbus To The Present Period”, Volume 8 : Thevenot p. 63-122 (meest gebruikte, buiten anders vermeld)
-
Rycaut Paul Sir, “The history of the present state of the Ottoman Empire”, printed by T.N. for John Starkey at the Mitre within Temple-Bar, London, 1682, 459p. (Containing the maxims of the Turkish polity, the most material points of the Mahometan religion, their sects and heresies, their convents and religious votaries. Their military discipline, with an exact computation of their forces both by sea and land. Illustrated with divers pieces of sculpture representing the variety of habits amongst the Turks. In three books. By Paul Ricaut Esq; late secretary to his Excellency the Earl of Winchelsea, embassador extraordinary for His Majesty Charles II. &c. to Sultan Mahomet Han the Fourth, emperor of the Turks) now consul of Smyrna, and fellow of the Royal Society)
161
-
Veryard, Ellis. An account of divers choice remarks, as well geographical as historical, political, mathematical, physical, and moral; taken in a journey through the Low Countries, France, Italy, and part of Spain; with the Isles of Sicily and Malta. As also, a voyage to the Levant: a description of Candia, Egypt, the Red Sea, the desarts of Arabia, Mount-Horeb, and Mount-Sinai; the coasts of Palestine, Syria, and AsiaMinor; the Hellespont, Propontis, and Constantinople; the Isles of the Carpathian, Egean, and Ionian Seas. Wherein, their present state, interest, customs, manners, and religions; their learning, and learned men; with the most celebrated pieces of sculpture, painting, &c. are more accurately set forth, than hath hitherto been done. With an account of divers sorts of shell-like bodies found at great distances from the seas; with remarks thereon, in way to discover their original; and what else occurr'd most remarkable in thirteen years travels. Illustrated with divers figures. By E.Veryard, M.D. , Exon , Printed by Sam. Farley, and sold by Charles Yeo and Philip Bishop, booksellers in the Fore-street , 1701. , 360,[20]p.
-
Villotte Jacques, « Voyage D'un missionaire de la compagnie de Jesus « ,1730, 662 p
-
Wheler, George en Jacob Spon « Voyage, d'Italie, de Dalmatie, de Grece, et du Levant, fait en 1675 & 1676 » , La Haye, Rutger Alberts, 1724. 2 vols 367 pp, 405 pp.
Secundaire literatuur
-
ABDEL-MALEK (A.), “Orientalism in crisis”, in: MACFIE (A. L.), Orientalism : a reader , New York (N.Y.) : New York university press, 2000, pp. 47-57
-
ANDERSON (S.P.), An English consul in Turkey : Paul Rycaut at Smyrna, 1667-1678, Oxford, Clarendon press, 1989, xii+ 323 p.
-
ARAT (Z.F.) ED., Deconstructing Images of The Turkish Woman, New York Palgrave Macmillan, 2000, 352p.
162
-
BAER (M.), “Islamic conversion narratives of women Social change and gendered religious hierarchy in Early Modern Ottoman Istanbul”, in: Gender & History, Vol.16 nr.2 August 2004, pp. 425–458.
-
BAERT (J.),De West-Europese reiziger in het land van de sultan : een studie over de beeldvorming van de Europese reiziger in de 17de eeuw. Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1997, 156p. (promotor : Everaert J.)
-
BARZILAI-LUMBROSO (R.)”Turkish men and the history of ottoman women: Studying the History of the Ottoman Dynasty’s Private Sphere through Women’s Writings”: in Journal of middle east womens’ studies, Vol. 5, No. 2, zomer, 2009, p 56-110
-
BECK (B. H.), The English image of the Ottoman Empire, 1580-1710, Ann Arbor (Mich.), University microfilms international, 1979, xxi + 348 p.
-
BERKOWITZ (P.), “Answering Edward Said”, in: Policy Review, juni/juli, 2008 , p. 75-82
-
BERNADETTE (A.), Women and Islam in Early Modern English Literature, Cambridge, Cambridge University Press, 2008, 196 p.
-
BERTRAND (N.) EN DUMAS (C.), Femmes d'Orient, femmes d'Occident: espaces, mythes et symboles, Parijs, L’harmattan, 2007, 155 p.
-
BITTERLI (U.), Cultures in conflict : encounters between European and non-European cultures, 1492-1800, Cambridge, 1993, 215 p.
-
BLANKS (D.R.) EN FRASSETTO (M.), Western views of Islam in medieval and early modern Europe : perception of other, New York (N.Y.) , St. Martin's press, 1999, ix + 235 p.
-
BOHLS (E.) , “Aesthetics and Orientalism in Lady Mary Wortley Montagu’s Letters”, in: Studies in Eighteenth-Century Culture ,Winston-Salem, Forest University 23, 1994, pp.179–205. 163
-
BOONE (M.), Historici en hun métier : een inleiding tot de historische kritiek, Gent ,Academia Press, 2007, xxi +363 p.
-
BOUCHER DE LA RICHARDERIE (G.), Bibliothèque universelle des voyages, Genève, Slatkine reprints, 1970, v2, 531p.
-
BOYDSTON (J.). ‘Gender as a Question of Historical Analysis’ In: Gender & History, Vol.20 Nr.3, November ,2008, pp. 558–583.
-
BURTON (J.), “Anglo-Ottoman Relations and the image of the Turk in Tamburlaine”, : in Journal of Medieval and Early Modern Studies, Morgantown, West Virginia, West Virginia University, 30,1 , 2000, pp.125- 156
-
BREWSTER (D.), Aaron Hill, Poet, Dramatist, Projector, Michigan, University of Michigan Library, 2009, 330p.
-
COX (E.G.), A reference guide to the literature of travel, Seattle (Wash.), University of Washington, 1935, 3V
-
CROUTIER (A.L.), Harem: The World Behind the Veil, Abbeville Press, 1998, 224p.
-
EUBEN (R.L.), Journeys to the other shore : Muslim and Western travelers in search of knowledge, Princeton , Princeton University Press, 2006, xii+313 p.
-
FAROQHI (S.) , Approaching Ottoman History: An Introduction to the Sources, Cambridge, Cambridge University Press, 2000, 279p.
-
FAROQHI (S.), The Ottoman Empire and the world around it., London, Tauris, 2006, xii + 290 p.
-
FAROQHI (S.), Subjects of the sultan : culture and daily life in the Ottoman Empire., New York, I.B. Tauris, 2005, x + 358 p.
164
-
FICHTNER ( P.S.), Terror and toleration : the Habsburg Empire confronts Islam, 1526 – 1850, London : Reaktion books, 2008, 205 p.
-
GAUCH (S.), Liberating Shahrazad : feminism, postcolonialism, and Islam , Minneapolis, University of Minnesota press, 2007, xix + 174 p.
-
GÖÇEK (F. M.). East Encounters West. New York, Oxford University Press, 1987, 192 p.
-
GOFFMAN (D.), Britons in the Ottoman Empire, 1642-1660, Seattle (Wash.) : University of Washington press, 1998, XV+ 310 p.
-
GOFFMAN (D.), The Ottoman empire and early modern Europe, Cambridge, Cambridge university press, 2003, XXIII+ 273 p
-
GOODWIN (J.), Lords of the horizons : a history of the Ottoman Empire ,
London : Chatto
and Windus, 1998, XV + 351 p.
-
GREENE (M.), A shared world: Christians and Muslims in the early modern Mediterranean, Princeton University Press , 2002, 248p.
-
GROSRICHARD (A.), The Sultan’s Court: European Fantasies of the East, London, Verso, 1998, p. 222
-
GRUNDY (I.), Lady Mary Wortley Montagu: Comet of the Enlightenment, Oxford, Oxford University Press, 2001 , 714p.
-
HARRIGAN (M.), Veiled Encounters: Representing the Orient in 17th-Century French Travel Literature, Amsterdam en New York, Rodopi,2008. 300 pp.
-
HEFFERNAN (T.) , “Feminism against the East/West Divide: Lady Mary's Turkish Embassy Letters" in: Eighteenth-Century Studies, Colonial Encounters ,The Johns Hopkins University Press , Maryland, Vol. 33, nr. 2, , winter, 2000, pp. 201-215 165
-
HENDRIX (H.) EN HOENSELAARS (T.) red., Vreemd volk : beeldvorming over buitenlanders in de vroegmoderne tijd, Amsterdam, Amsterdam university press, 1998, 146p.
-
HODGSON (B.), Dreaming of East: Western Women and the Exotic Allure of the Orient, Greystone Books, 2006, 192p.
-
Hübinette (T.), “Orientalism Past and Present: An Introduction to a Postcolonial Critique”, in: Stockholm Journal of East Asian Studies, vol. 13, 2003, pp. 73-80
-
HUGHES (B.), Women in World History: Readings from 1500 to the present, M.E. Sharpe, 1997, 296p.
-
IRWIN (R.), For lust of knowing: the Orientalists and their enemies , London, England ; New york, N.Y. , Allen Lane, 2006, 409 p
-
ISOM-VERHAAREN (C.), “Royal French Women in the Ottoman Sultans’ Harem: The Political Uses of Fabricated Accounts from the Sixteenth to the Twenty-first Century”, in: Journal of World History, Benedictine University ,Vol. 17, nr. 2, June 2006, pp.159196
-
KADERKONUK, “Ethnomasquerade in Ottoman-European encounters: Reenacting Lady Mary Wortley Montagu”, in: Criticism, Wayne State University Press,zomer, 2004, Vol. 46, nr. 3, 2005, pp. 393–414
-
KEDDIE (N.), Women in the Middle East : past and present, Princeton (N.J.) : Princeton university press, 2007, xv + 389 p.
-
LEWIS (B), Islam and the west, Oxford University Press, New York, 1994, 240p
-
LEWIS (R.), Gendering Orientalism: Race, Femininity, and Representation, Routledge, 1995, 328p. 166
-
LEWIS (R.),ed., Rethinking Orientalism: Women, Travel and the Ottoman Harem, Rutgers University Press, 2004, 324p.
-
LEWIS (R.), “Women Orientalist artists: Diversity, Etnography, interpretation”, in: women: A cultural review, 6, 1995, pp.91-106
-
LEWIS (T.) en MACMASTER (N.), 'Orientalism: From Unveiling to hyperveiling', in women and islam: images and realities. , Routledge, New York, Vol I, 2005, pp. 147-162
-
LOWE (L.), Critical Terrains: French and British Orientalism, Ithaca: Cornell University Press, 1991, 232 p.
-
MACFIE (A. L.), Orientalism : a reader , New York (N.Y.) : New York university press, 2000, x+ 382 p.
-
MACKENZIE (J.M), Orientalism: history, theory, and the arts, Manchester ,Manchester university press, 1996, 288 p.
-
MACLEAN (G.), Looking East : English writing and the Ottoman Empire before 1800. , Basingstoke, Palgrave Macmillan, 2007, xiii + 300 p.
-
MACLEAN (G.), The rise of oriental travel : English visitors to the Ottoman Empire, 1580-1720, Basingstoke : Palgrave, 2004, xxi + 267 p.
-
MARTINO (P.), l’orient dans la littérature Française au 17 et 18ème siècle, Paris, Hachette, (dissertation doct. lettres), 1906, 378 p.
-
MATAR (N.I.), 'The Representation of Muslim Women in Renaissance England', in : women and islam: images and realities. , Routledge, New York, Vol I, 2005, pp. 135146
167
-
MATAR (N.I.) Islam in Britain: 1558-1685., Cambridge, Cambridge University Press,1998, 226 p.
-
Matar (N.I.), Europe Through Arab Eyes, 1578-1727, New York, Columbia University Press, 2009. xxviii + 344p.
-
MCCABE (I.B.), Orientalism in Early Modern France: Eurasian Trade, Exoticism, and the Ancien Régime, Oxford en New York, Berg, 2008. 409 pp
-
MCJANNET (L.) “History written by the enemy: Eastern Sources about the Ottomans on the Continent and in England”, in: English Literary Renaissance, Blackwell Publishing Ltd, Oxford , 2006, pp. 396- 429
-
Melman (B.), “Desexualizing the Orient : English travel writing by women, 17631914,” in: Mediterranean historical review 4, December, 1989, pp. 301-339
-
MILLS (S.), Discourses of Difference: An Analysis of Women's Travel Writing and Colonialism, New York, Routledge, 2005, 232p.
-
OLDMEADOW (H.), “The Debate about Orientalism”, in: Journeys East: 20th Century Western Encounters with Eastern Religious Traditions , world wisdom, Bloomington Indiana, 2004, pp. 3- 19
-
PEIRCE (L.P.), The imperial harem : women and sovereignty in the Ottoman Empire, New York, Oxford University Press, 1993, xii + 374 p.
-
PEIRCE (L.), Changing Perceptions of the Ottoman Empire: The Early Centuries, Mediterranean Historical Review, Vol.19, Nr. 1, June 2004, pp.6-28
-
PINKERTON (J.), A general collection of the best and most interesting voyages and travels in all parts of the world: many of which are now first translated into English, London, Longman, Hurst, Rees, en Orme , 1814, 472p.
168
-
Rogers (K.M.), Feminism in Eighteenth-Century England ,Brighton, The Harvester Press, 1982, p.291
-
RODINSON( M.) , The Western Studies and Western Image of Islam, in: Schacht & Bosworth “the Legacy of Islam”, Oxfort, the Clarendon press ,1974, pp. 55-62.
-
ROUILLARD ( C.D.), The Turk in French History, Thought, and Literature (1520-1660). Paris, Ancienne Librairie Furne Boivin & Cie, 1940, 700p.
-
SAID (E.W.), Orientalism, Harmondsworth , Penguin books, 1995, xi + 368 p.
-
SANCAR (A.), Ottoman Women: Myth and Reality, New Jersey, The Light Publications, 2007, 192p
-
SCOTT (J. W.). ‘Gender: A Useful Category of Historical Analysis’ In: The American Historical Review, Vol. 91, No. 5 (Dec., 1986), pp. 1053-1075
-
STILL (J.), Hospitable Harems? A European woman and oriental spaces in the Enlightenment? In: Paragraph, Edinburgh university press, 32,1 , 2009, pp. 87–104
-
SULIMIRSKI, (T). "The Scyths" , pp. 149-153, in: Gershevitch (I.) ed., Cambridge History of Iran, vol. 2, Cambridge University Press, 1985, 964p.
-
SURANYI (A.). ‘Virile Turks and Maiden Ireland: Gender and National Identity in Early Modern English Travel Literature’, In: Gender & History, Vol.21 No.2 (August 2009), pp. 241–262 .
-
SURANYI (A.). The genius of the English nation: Travel writing and national identity in Early Modern England. , Newark, University of Delaware Press, 2008. 242 p.
-
Tibawi (A.L.) , “English-speaking orientalists”, Islamic Quarterly 8 , 1,4 ,1964, pp.2545.
169
-
Tibawi (A.L.), ”A second critique if English-speaking orientalists”, Islamic Quarterly 23 ,1, 1979, pp.2-15
-
VARISCO (D.M.), Reading orientalism : said and the unsaid , Seattle (Wash.) : University of Washington press, 2007, xvi + 501 p.
-
VANDEWEGHE (F.), Het beeld van de primitieve mens in XVe, XVIe en XVIIe eeuwse reisverhalen, Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1967, IX, 135 p. (promotor: Scholliers E.)
-
WARRAQ (I.), Defending the West : a critique of Edward Said’s Orientalism, Amherst (N.Y.), Prometheus books, 2007, 556 p.
-
WEITZMAN (A.J.), “Voyeurism and aesthetics in the Turkish bath: Lady Mary’s school of female beauty” in: comparative literature studies, The Pennsylvania State University, University Park, vol. 39, nr. 4, 2002 , pp. 347-359
-
WIESNER-HANKS (M.E) , Gender In History: New Perspectives On The Past, Blackwell Publishers, Massachusetts , 2001, 256p.
-
WIESNER-HANKS (M.E.), Women and gender in early modern Europe, Cambridge , Cambridge university press, 2008, xiv + 340 p.
-
WIESNER-HANKS (M.), “World History and the History of Women, Gender, and Sexuality.” in: Journal of World History, University of Hawaï Press Vol. 18, No. 1, 2007, pp. 53- 67
-
WUNDER (A.). ‘Western travelers, Eastern antiquites, and the image of the turk in early modern Europe.’, In: Journal of Early Modern History, vol 7, 2003, pp. 89-120.
-
ZE'EVI (D.) , Producing desire : changing sexual discourse in the Ottoman Middle East, 1500-1900, Berkeley University of California Press, 2006, xv+ 223 p.
170
-
ZILFI (M.C.), Women in the Ottoman empire : Middle Eastern women in the early modern era, Leiden, Brill, 1997, vi+ 333 p.
-
Yeğenoğlu (M.), Colonial fantasies: towards a feminist reading of Orientalism, Cambridge, Cambridge University Press ,1998, 196 p.
Internetbronnen
-
Sıla Şenlen (S.), Richard Knolles’The Generall Historie of the Turkes as a Reflection of Christian Historiography , M.A, Ankara University. The Faculty of Letters, Department of English Language and Literature , p 379-393 : dergiler.ankara.edu.tr/dergiler/19/23/140.pdf
-
BYINGTON (J.), (ED.), "Orientalism - Introduction.", in: Nineteenth-Century Literary Criticism,
,
vol.
96.
,
Gale
Cengage,2001.
eNotes.com.
,
http://www.enotes.com/nineteenth-century-criticism/orientalism
-
Ingmar
Karlsson,
“The
Turk
as
a
threat
and
Europe’s
other”
:http://www.nurope.eu/stambul_pics/The%20Turk%20as%20a%20Threat.pdf
171
Supplementaire bibliographie (*) -
ATKINSON (G.), Les relations de voyages du XVIIe siècle et l'évolution des idées : contribution à l'étude de la formation de l'esprit du XVIIIe siècle, Paris, Champion, 1972, 220 p.
-
BASTIAENSEN (M.), L’orient de l’incroyant : Orient philosophique et scepticisme religieux au 17ème et 18ème siècle. Bruxelles, Féderation des amis de la morale laïque, 1984,141p.
-
BECKINGHAM (C. F.), Between Islam and Christendom : travellers, facts, and legends in the Middle Ages and the Renaissance, London , Variorum Reprints, 1983, 326 p.
-
BISAHA (N.), Creating East and West : renaissance humanists and the Ottoman Turks, Philadelphia (Pa.), University of Pennsylvania press, 2004, 309 p.
-
BROWN (C.K.) , Encyclopedia of travel literature, Santa Barbara (Calif.) , ABC-CLIO, 2000, x + 257 p
-
DURSTELER (E.R.), Venetians in Constantinople: Nation, Identity, and Coexistence in the Early Modern Mediterranean, Baltimore, MD, Johns Hopkins University Press, 2006, xi +289 p.
-
ELDEM (E.), GOFFMAN (D.), MASTERS (B.A.), The Ottoman city between East and West : Aleppo, Izmir, and Istanbul , Cambridge studies in Islamic civilization, Cambridge , Cambridge University press, 2001, xvi + 244 p.
-
ELSNER (J.) EN RUBIÉS,(J.-P.),
RED.,
Voyages and visions : towards a cultural history of
travel, 1999, vii + 344 p -
HITZEL (F.), l’empire ottoman XVe-XVIIIe siècle, Paris , Belles Lettres, 2001, 300 p.
-
HOURANI (A.), Islam in European thought, Cambridge, Cambridge university press, 1991, 199p.
-
KEMAL (K.H.) (ED.), The Ottoman state and its place in world history, Social, economic and political studies of the Middle East, v. 11 , Leiden, Brill, 1974, 129 p.
-
LOCKMAN (Z.), Contending visions of the Middle East : the history and politics of Orientalism, Cambridge , New York , Cambridge University Press, 2006, xxi + 308 p.
-
MACZAK (A.) , Travel in early modern Europe, Cambridge , Polity press, 1995, x +357 p.
-
MAZIÈRE (F.), L'Analyse du discours : histoire et pratiques, Paris , PUF, 2005, 127 p. 172
-
MESERVE (M.), Empires of Islam in Renaissance historical thought, Harvard historical studies ,158, Cambridge (Mass.), Harvard university press, 2008, 359 p.
-
SCWARTZ ( S.B.), Implicit understandings. Observing, reporting and reflecting on the encounters between Europeans an other people in the early modern era, Cambridge, 1996, xv + 637 p
-
SEIXO (M.A.)
EN
D’HAEN (T.), ed., Travel writing and cultural memory, Amsterdam ,
Rodopi, 2000, 293 p. -
SERVANTIE (A.), ed., L'Empire ottoman dans l'Europe de la Renaissance : idées et imaginaires d'intellectuels, de diplomates et de l'opinion publique dans les anciens Pays-Bas et le monde hispanique aux XVe, XVIe et début du XVIIe siècles, Leuven, Leuven university press, 2005, 415 p.
-
TINGUELY (F.), L’écriture du Levant à la Renaissance : enquête sur les voyageurs français dans l’empire de Soliman le Magnifique , Genève , Droz, 2000, xii + 302p.
-
WOLFZETTEL (F.), Le discours du voyageur : pour une histoire littéraire du récit de voyage en France, du Moyen Age au XVIIIe siècle, Paris, PUF, 1996, 334 p.
-
YERASIMOS, (S.), Hommes et idées dans l’espace ottoman , Analecta Isisiana , 29 , Istanbul, Isis, 1997, vi+ 475 p.
-
YERASIMOS, (S.), Les voyageurs dans l'empire ottoman, doctoraat, Paris , s.n., 1986.
(*) Interessante werken die werden geraadpleegd, maar niet bruikbaar waren voor het onderzoek. Te verouderd, ander thema, land of periode.
173