Verslag Atlantische Onderwijsconferentie 2014
‘The Nuclear Security Summit 2014’ Een schaduwtop over nucleaire veiligheid tijdens en na de Koude Oorlog Dinsdag 4 februari 2014 Academiegebouw Utrecht
Op 4 februari 2014 organiseerde de Atlantische Onderwijscommissie de jaarlijks terugkerende onderwijsconferentie in het Academiegebouw van de Universiteit Utrecht. Het thema van dit jaar was ‘The Nuclear Security Summit 2014: Een schaduwtop over nucleaire veiligheid tijdens en na de Koude Oorlog’. Het thema van de conferentie was geïnspireerd door de Nuclear Security Summit die op 24 en 25 maart 2014 plaatsvindt. 58 wereldleiders komen dan in Den Haag bijeen om afspraken te maken over nucleaire aangelegenheden om zo de veiligheid in de wereld te vergroten. Daarnaast kwamen, met name in het middagprogramma, thema’s uit de Koude Oorlog aan bod. De conferentie werd geopend door dagvoorzitter Hans Luyendijk, tevens de voorzitter van de Atlantische Onderwijscommissie (AOC). Hij liep samen met de ongeveer 75 aanwezigen het programma voor deze dag door. Hierna gaf hij het woord aan diplomate Caecilia Wijgers. Zij is momenteel actief als coördinator van het Sherpa Support Team en houdt zich derhalve bezig met de inhoudelijke voorbereiding van de nucleaire top. Ze benadrukte in haar lezing dan ook vooral waarom het belangrijk is dat de Nuclear Security Summit wordt gehouden. Nucleaire wapens moeten altijd en overal veilig zijn. De kans dat deze wapens in handen van terroristen valt is klein, maar als dat gebeurt, zo stelde Wijgers, dan kunnen de gevolgen groot zijn. Terroristen kunnen deze wapens op drie verschillende manieren gebruiken: zij kunnen nucleair materiaal laten ontploffen, zij kunnen vanuit een organisatie sabotage plegen met nucleair materiaal en tenslotte kunnen terroristen nucleair materiaal gebruiken voor een zogenoemde dirty bomb. De nucleaire top in 2014 kent een voorgeschiedenis. Wijgers verklaarde de opzet van de top, oorspronkelijk een initiatief van Obama. In 2016 zal een afsluitende top plaatsvinden in Washington D.C. Dat maakt de top in Den Haag volgens Wijgers een uitstekende mogelijkheid om bestaande processen voort te zetten en te verbeteren. De top is tevens belangrijk, omdat het staatshoofden en regeringsleiders uit verschillende regio’s met elkaar verbindt.
1
Het hoofddoel van de top is het beperken van de dreiging van nucleair terrorisme. Het gaat dus niet om het ontmantelen van bestaande nucleaire wapens. Het is daarom nodig om een verschil in definitie aan te brengen. Wijgers maakte hierbij onderscheid tussen ‘safety’, waarbij men moet denken aan de kernramp in het Japanse Fukushima, en ‘security’ waarbij de dreiging vanuit een persoon komt. Andere focuspunten zijn het verminderen van nucleair materiaal, het verbeteren van de veiligheid en beveiliging van nucleair materiaal en tot slot het verbeteren van de internationale samenwerking op dit gebied. Wijgers stelde dat er gesleuteld moet worden aan de internationale samenwerking, omdat de samenwerking nu meer wegheeft van een ‘patchwork’ dan een samenhangend geheel. Tot slot behandelde Wijgers het resultaat van het Sherpa Support Team. Het werk van het team zal terug te vinden zijn in het Slotcommuniqué van de top: een op consensus gebaseerd beleidsdocument waar continu aan gewerkt wordt. Hierna nam de Amerikaanse hoogleraar Keir Lieber (Georgetown University) het stokje over. Lieber behandelde het doel van kernwapens vroeger en nu. Hij begon zijn verhaal met de periode na de Tweede Wereldoorlog. Het politieke vraagstuk in het Westen was destijds: wat te doen tegen de opmars van het communisme? De Sovjet-Unie werd een grootmacht met een sterk arsenaal aan conventionele wapens. Er ontstond een onevenwichtige verdeling van macht. De reactie van Amerika liet daarom niet lang op zich wachten; al snel zouden zij zich bewapenen met onconventionele wapens zoals nucleaire bommen. De bewapening van West-Europa volgde. In heel West-Europa werden Amerikaanse wapens geplaatst om, zo stelt Lieber, de geloofwaardigheid van de wapens te waarborgen, en daarmee de rol van de Verenigde Staten als machtige afschrikker op het Europese continent. De jaren ’60 werden vervolgens gekenmerkt door een wapenwedloop tussen Oost en West. Het belang van kernwapens in deze tijd is duidelijk, maar in de post-Koude Oorlog periode met vrede tussen Oost en West kan men zich afvragen: zijn kernwapens nog relevant? Lieber antwoordde met een volmondig ja. De rol van kernwapens als afschrikmiddel is nog altijd relevant en hoewel het Amerikaans buitenlands beleid volgens Lieber er op is gericht om ‘minder nadruk’ op kernwapens te leggen (de Amerikanen hebben hun nucleair arsenaal gereduceerd met 90% sinds het einde van de Koude Oorlog) zijn Amerikaanse nucleaire wapens nog altijd aanwezig. Toch zijn de Amerikanen ook hun conventionele arsenaal aan het versterken en juist deze tactiek maakt dat staten, volgens Lieber, nog over kernwapens beschikken. Een oorlog louter op conventionele basis verliezen van Uncle Sam is ‘not pretty’, aldus de hoogleraar. Hij noemde de executie van de Iraakse dictator Saddam Hoessein en
2
het barbaarse einde van de Libische leider Moamar Kadhafi. De boodschap is duidelijk: het enige wapen waarmee je je als leider volgens Lieber tegen de Amerikanen kunt weren is een atoomwapen. Na een korte onderbreking was het de beurt aan Elmar Hellendoorn. Het was een thuiswedstrijd voor Hellendoorn aangezien hij promoveert aan de Universiteit Utrecht. In zijn inleiding gaf hij een historische schets van de Koude Oorlog en de proliferatie van nucleaire wapens. Hellendoorn omschreef de rol van kernwapens in interventies aan de hand van drie functies: afschrikking, het managen van allianties en het voorkomen van het gebruik door ‘anderen’. Bovendien, zo stelde Hellendoorn, is het van belang dat de focus van kernwapens op hun geloofwaardigheid komt te liggen: de vijand moet overtuigd zijn dat kernwapens kunnen worden ingezet (als de situatie daartoe nijpt). Na een korte introductie over het doel van nucleaire wapens liep Hellendoorn een tijdlijn van nucleaire gebeurtenissen langs. Hij startte met het ‘Manhattan Project’, waarbij de kennis van Einstein uiteindelijk leidde tot de Amerikaanse bombardementen op twee Japanse steden. Een andere belangrijke gebeurtenis was de eerste waterstofbom in 1949. Volgens Hellendoorn kan zo’n bom theoretisch gezien heel Nederland wegvagen. Tot slot kwam ook Hellendoorn op de wapenrace tussen Oost en West. Hij noemde hierbij de lancering van de ‘Spoetnik’– de Russische satelliet die door de Amerikanen beschouwd werd als grote tegenslag, omdat het Amerikaanse grondgebied vanaf dat moment kwetsbaar was. Ook ging Hellendoorn in op de kwestie van ‘nuclear sharing’: de vraag in hoeverre de Europese landen binnen de NAVO zich verzekerd voelden van de inzet van Amerikaanse kernwapens wanneer dat nodig zou zijn. Daarna was het de beurt aan de tweede promovendus en tevens research fellow bij Instituut Clingendael Sico van der Meer. Hij legde in zijn inleiding de nadruk op de werking van het Non-Proliferatieverdrag (1968). Van der Meer vindt het een succesvol verdrag omdat slechts ‘3,5’ staten (Iran, Israël, Pakistan en Noord-Korea) het verdrag niet hebben ondertekend. Maar, zo stelde van der Meer, ook dit verdrag kent enige problemen. Er zijn enkele ‘kleine weeffoutjes’ zoals Van der Meer ze noemde: in het verdrag beloven staten hun nucleaire arsenaal te ontmantelen, maar alle staten die in het bezit zijn van nucleaire wapens hebben dit tot op heden niet gedaan. Volgens Van der Meer komt dit, doordat er geen deadline voor de ontmanteling in het verdrag is opgenomen. Juridisch valt de staten dus niets te verwijten. De situatie draagt echter wel bij aan de afname van het
3
draagvlak voor het verdrag in andere landen. Bovendien kunnen landen binnen het verdrag ‘uittreden’. Dit heeft Noord-Korea gedaan en daarom is Noord-Korea volgens Van der Meer de halve in de ‘3,5’ staten die het verdrag niet ondersteunen. Dit ondermijnt het vertrouwen en kan zorgen voor problemen. Het Non-Proliferatieverdrag is een diplomatiek verdrag. Dit betekent dat alleen deelnemende landen zich aan de regels van het verdrag houden. Zogenoemde ‘schurkenstaten’ (rogue states), waar het effectieve gezag niet in handen van de staat is, kunnen grote problemen opleveren voor de werking van het Non-Proliferatieverdrag. Sancties tegen dergelijke landen worden dan ook vaak omzeild en werken niet of nauwelijks. Een voorbeeld hiervan is volgens Van der Meer Somalië. Tot slot stelde Van der Meer dat ook niet-statelijke actoren zoals terroristen het verdrag ondermijnen. Terroristen kunnen nucleair materiaal verkrijgen en inzetten, hetgeen ook grensoverschrijdende criminele activiteiten in de hand speelt. Na de inleiding door Van der Meer volgden enkele vragen vanuit het publiek. Zo merkte iemand op dat Iran toch niets verkeerd doet aangezien het waarnemers van het Internationaal Atoomenergie Agentschap in zijn land toelaat. Van der Meer beaamde dit maar zei dat hij twijfelt aan de oprechtheid van het land. Hij stelde dat het gevaar van dergelijke landen op dit moment nog niet aanwezig is maar het wel mis kan gaan, als er een regimewissel plaats vindt. Het ochtendprogramma werd afgesloten met een gesproken column van Marianne van Leeuwen (bijzonder hoogleraar Moderne Trans-Atlantische Betrekkingen aan de Universiteit van Amsterdam) getiteld ‘Tandpasta en nucleair terrorisme’. Zij ging in op de vraag of nucleair terrorisme momenteel de dreiging is waar de internationale gemeenschap zich de grootste zorgen om zou moeten maken. Van Leeuwen gelooft van niet. Er zijn allereest vrij weinig bewijzen en, zo stelde zij, de voorbeelden die wel bekend zijn, zijn mislukt. Het is dan ook zeer onwaarschijnlijk dat nucleair terrorisme een reële en acute dreiging is. Het karakter van de Nucleair Security Summit spreekt haar dan ook niet aan. De conferentie an sich vindt zij een goed idee, maar de nadruk zou meer moeten liggen op de veiligheid van installaties. De nadruk op nucleair terrorisme is volgens van Leeuwen ook niet geheel onschuldig:
4
terroristen kunnen zich op deze manier groter voelen dan zij daadwerkelijk zijn en bovendien maakt het mensen onnodig bang. PWS prijsuitreiking Voor de lunch stond een nieuw onderdeel op het programma: de prijsuitreiking van het profielwerkstukkenproject. Zeven koppels hebben zich de afgelopen maanden, onder toezicht van de Atlantische Onderwijscommissie, ingezet om een excellent profielwerkstuk te schrijven. Zij zijn begeleid met verschillende workshops over het schrijven van en onderzoek doen voor een gedegen profielwerkstuk. AOC-lid en tevens projectleider Theo Hoebink bedankte alle deelnemers en begeleiders voor hun tomeloze inzet en stelde dat de leerlingen “zich echt hebben laten uitdagen.” Hij hoopt in de toekomst door te gaan met dit project.
Vervolgens riep hij de drie koppels naar voren die het project met een ‘voldoende’ hebben afgerond. Zij kregen een goodiebag en een certificaat. Daarna werden de vier koppels naar voren gehaald, die volgens de jury een ‘excellent’ profielwerkstuk hebben geschreven. Deze koppels kregen een excursie naar de Koninklijke Marine in Den Helder aangeboden. Tot slot maakte dagvoorzitter Hans Luyendijk de uiteindelijke winnaars bekend van het project bekend. Dit waren twee leerlingen van de Katholieke Scholengemeenschap Etten-Leur, Anne Jochems en Roos van de Water, met een werkstuk getiteld ‘Syrië; Macht of Onmacht?’
5
Workshops Na de lunch gingen de deelnemers uiteen in diverse workshops die werden aangeboden. Laurien Crump gaf een workshop getiteld ‘Een nieuwe kijk op het Warschaupact: de invloed van kleinere lidstaten op de Sovjet-Unie’. Crump, die recentelijk is gepromoveerd op dit thema, begon met enige inhoudelijke informatie, wat direct een andere kijk gaf op de rol van veronderstelde hegemonie, de Sovjet-Unie, gaf. Bovendien, zo stelde zij, ligt aan het Warschaupact een andere dynamiek ten grondslag: er is niet zozeer sprake van een communistische basis en het pact lijkt veel meer op de NAVO dan velen denken. Ook was het pact niet ‘dwingend’ of ‘agressief’ van aard: het had een open karakter waarbij alle lidstaten mee konden praten. Crump verdeelde de deelnemers vervolgens in groepen die elk een Warschaupact-lidstaat voorstelden. Vervolgens moesten de groepen zich buigen over een notitie van een vergadering over non-proliferatie uit 1965, en daarbij de rol van de besluitvormers en hun standpunt naar voren laten komen. Wat waren hun strategieën en belangen?1 Uit het rollenspel kwam naar voren dat het vaak onderschatte Roemenië een dwarsligger was op het gebied van non-proliferatie en dat de Roemenen de Volksrepubliek China zagen als pion binnen deze vergadering. Selma van Oostwaard en Wilbert van der Zeijden zijn onderzoeksleden van de vredesorganisatie PAX. Deze organisatie stelt onder andere de humanitaire gevolgen van het gebruik van kernwapens aan de kaak. De workshop begon met enkele vragen die tot de verbeelding spraken. Hoeveel kernwapens zijn er in de wereld? De deelnemers gokten tussen de 7.000 en 19.000. Van Oostwaard en Van der Zeijden vertelden dat het er 17.000 zijn. De humanitaire gevolgen van het gebruik van deze wapens werd snel duidelijk. Met de hernieuwde aandacht van Obama voor ontwapening ziet ook PAX een nieuwe kans voor bewustwording. Zo vestigde Van Oostwaard de aandacht op een NGO genaamd ICAN. Er volgde een bewustmakingsfilmpje over de slachtoffers van nucleaire rampen, zoals in Fukushima. Tot slot gingen de onderzoekers in discussie met de deelnemers. Is een dergelijke filmpje geschikt lesmateriaal? Een aanwezige stelde dat het filmpje wel ‘de nodige introductie kan gebruiken’ gezien de heftige beelden. Ook vroegen de workshopleiders zich af naar welke onderwerpen specifiek vraag is. Leeft een onderwerp als nucleaire wapens wel onder de 1
De notitie van de vergadering is te downloaden via de website van het Parallel History Project. Crump raadde de docenten zeer aan het te gebruiken als lesmateriaal.
6
leerlingen van nu? De antwoorden van de deelnemers waren wisselend maar, zo stelden zij, docenten én leerlingen staan zeker open om een dergelijk onderwerp te bespreken in de klas. Ten slotte deden Van Oostwaard en Van der Zeijden nog enkele suggesties voor lesmateriaal, zoals de net verschenen (digitale) Nucleaire Tijdlijn van het The Hague Centre for Strategic Studies (HCSS). Robert de Oude (lid van de AOC en docent geschiedenis en maatschappijleer aan het Walburg College in Zwijndrecht) gaf een workshop over de Cubacrisis. Het doel van de workshop was om de aanwezige leraren ideeën te geven om een les over dit thema in elkaar te zetten voor leerlingen van 5 HAVO en/of 6 VWO met gebruikmaking van verschillende methodes. De Oude liet voorbeelden zien van films en documentaires die te maken hebben met het thema: ‘Thirteen Days’ (over de 13 dagen van de Cubacrisis), ‘X-men: First Class’ (een sci-fi actiefilm die zich onder andere afspeelt rond deze periode en een eigen draai geeft aan de crisis), en de documentaire ‘The Fog of War’ (waarin de voormalige Amerikaanse minister van Defensie Robert McNamara onder andere vertelt over zijn ervaringen tijdens de Cubacrisis). Een andere documentaire die vervolgens voor een deel werd vertoond was ‘Silent War’, die vertelt over de strijd tussen de NAVO-onderzeeërs en die van Rusland. De Oude liet ook de website ‘The Armageddon Letters’ zien met korte filmpjes die gebaseerd zijn op de gebeurtenissen rond de Cubacrisis. De website staat vol met korte, simpele, leuke en informatieve filmpjes. Ten slotte, kwam De Oude met oefeningen die de leerlingen actief aan het werk zet, zoals het ontwerpen van een eigen Koude Oorlog-bunker. Een andere oefening die leerlingen direct meer leert over de Amerikaanse politiek is het naspelen van de Cubacrisis. De rollen van Minister van Defensie en anderen worden verdeeld onder de leerlingen. Zij moeten de president adviseren op basis van documenten over de Cubacrisis van de Amerikaanse regering. Hierdoor leren de leerlingen de situatie en alle betrokkenen goed kennen. De workshop van Jacobien van Es, ten slotte, ging over het interpreteren van spotprenten uit de Koude Oorlog en het belang van standplaatsgebondenheid, i.e. informatie over de tekenaar, de datum/het jaar en de plaats/het land van de spotprent. Na een inleiding kregen de deelnemers een aantal spotprenten voorgelegd die zij moesten interpreteren.
Tessa Daling en Jim Stoppelenburg
7