Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
Documentbeschrijving
1. Titel publicatie
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose. 2. Verantwoordelijke Uitgever
Danny Wille, OVAM, Stationsstraat 110, 2800 Mechelen 4. Aantal bladzijden
73 6. Prijs*
3. Wettelijk Depot nummer
D/2011/5024/01 5. Aantal tabellen en figuren
28 tabellen en 17 figuren 7. Datum Publicatie
/ 8. Trefwoorden
storten, verbranden, tarieven, capaciteiten, aanvoer 9. Samenvatting
Deze publicatie is het resultaat van een marktstudie over storten en verbranden. De studie wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van een enquête. Het onderwerp van de studie zijn de stortplaatsen categorie 1, 2 en 3, en de verbrandingsinstallaties voor huishoudelijk afval en voor bedrijfsafvalstoffen, die afval van derden verwerken. Per type inrichting wordt het gemiddelde tarief en de spreiding gegeven. Mede op basis van de evolutie en perspectieven van de aanvoer en de restcapaciteiten bij de verschillende inrichtingen wordt een verklaring gezocht voor de vastgestelde evolutie van de tarieven. Vooral wat betreft het huishoudelijk en de categorie 2-bedrijfsafval, i.e. wat toekomt bij de verbrandingsovens voor huishoudelijke afvalstoffen en de stortplaatsen categorie 2, wordt een uitgebreide analyse gemaakt van de restcapaciteiten en de aanvoer per provincie. Het biedt onder meer inzicht in de afvaltransporten tussen de verschillende provincies, de relatie huishoudelijk-bedrijfsafval in het licht van de intercommunale-private uitbating. 10. Begeleidingsgroep en/of auteur
OVAM: Michèle Kuppens, Luk Umans, Tom Snijkers, Walter Werquin, Bart Thibau, Koen Smeets, Bart Vangilbergen. 11. Contactperso(o)n(en)
Afval- en materialenbeheer, Luk Umans (verbranden), Michèle Kuppens (storten). 12. Andere titels over dit onderwerp
De edities van de vorige jaren. Gegevens uit dit document mag u overnemen mits duidelijke bronvermelding. De meeste OVAM-publicaties kunt u raadplegen en/of downloaden op de OVAM-website: http://www.ovam.be
Inhoudstafel 1 1.1 1.2
Inleiding Doel van het onderzoek Voortzetting van de studie over voorgaande jaren
2 2.1
De tarieven voor storten en verbranden 9 Verbrandingsinstallaties alleen vergund voor de verbranding van bedrijfsafvalstoffen 9 Capaciteit, aanvoer en tarieven 9 Heffingen 14 Verwachte evolutie 15 Verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2bedrijfsafvalstoffen 15 Situering 15 Capaciteit en aanvoer 16 Tarieven 18 Stortplaatsen categorie 1 (gevaarlijke afvalstoffen) – stortplaatsen categorie 2 (nietgevaarlijke, anorganische bedrijfsafvalstoffen) 26 Situering 26 Capaciteit en aanvoer 26 Verdeling van de categorie 1-aanvoer per afvalsoort en per provincie 29 Aanvoer uit andere provincies op categorie 1-stortplaatsen 30 Verdeling van de categorie 2-aanvoer per afvalsoort en per provincie 31 Aanvoer uit andere provincies op de categorie 2-stortplaatsen 32 Tarieven 33 Stortplaatsen categorie 2 (voor huishoudelijk en vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen) 38 Situering 38 Capaciteit en aanvoer 38 Tarieven 38 Vergelijking tussen stortplaatsen categorie 1 en 2 en verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen 42 Stortplaatsen categorie 3 45 Situering 45 Capaciteit en aanvoer 45 Tarieven 46
2.1.1 2.1.2 2.1.3 2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.3 2.3.1 2.3.2 2.3.3 2.3.4 2.3.5 2.3.6 2.3.7 2.4 2.4.1 2.4.2 2.4.3 2.5 2.6 2.6.1 2.6.2 2.6.3 3 3.1 3.1.1 3.1.2 3.1.3 3.1.4 3.2 3.2.1 3.3 3.3.1 3.3.2 3.3.3 3.3.4 3.4 3.4.1 3.4.2
Verwerking van huishoudelijke en categorie 2-bedrijfsafvalstoffen Verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2bedrijfsafvalstoffen Capaciteit en bezetting van de verbrandingsinstallaties in Vlaanderen Verdeling van de aanvoer per afvalsoort Verdeling van de aanvoer en de capaciteit per provincie Aanvoer uit andere provincies Voorbehandelingsinstallatie voor huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2bedrijfsafvalstoffen Biologisch drogen en mechanisch scheiden (IOK/IVAREM) Stortplaatsen categorie 2 (huishoudelijke en vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen) Restcapaciteit en aanvoer voor Vlaanderen Verdeling van de aanvoer per afvalsoort Verdeling van de aanvoer per afvalsoort en per provincie Aanvoer uit andere provincies Besluit: het verbranden en storten van huishoudelijke - en vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen in 2009 Totalen per afvalsoort Totalen per provincie
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
7 7 7
49 49 49 50 51 52 54 54 55 55 56 57 60 62 62 63 5/73
4 4.1 4.1.1 4.1.2
4.2.3 4.3
Samenvatting 65 Tarieven 65 Verbrandingsinstallaties voor gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen: 65 Verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2bedrijfsafvalstoffen: 65 Stortplaatsen categorie 1 66 Stortplaatsen categorie 2 66 Stortplaatsen categorie 3 66 Milieuheffingen 2009 66 Aanvoer en restcapaciteiten 67 Aanvoer en restcapaciteiten op stortplaatsen van categorie 1 (gevaarlijke afvalstoffen) en van categorie 2 (niet-gevaarlijk, anorganische bedrijfsafvalstoffen) 67 Aanvoer en restcapaciteiten op stortplaatsen van categorie 2 en verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen 68 Aanvoer en restcapaciteiten op stortplaatsen van categorie 3 69 Tendens en prognose 69
Bijlage 1:
Lijst van tabellen
71
Bijlage 2:
Lijst van figuren
73
4.1.3 4.1.4 4.1.5 4.1.6 4.2 4.2.1 4.2.2
6/73
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
1
Inleiding
1.1
Doel van het onderzoek Dit document is het resultaat van een onderzoek naar de marktsituatie van de afvalstoffenverwijdering in Vlaanderen op basis van een jaarlijks wederkerende enquête gericht tot alle vergunde uitbaters van stortplaatsen en verbrandingsinstallaties die afvalstoffen van derden aanvaarden. Een degelijke analyse van het beleidsveld vormt de basis voor elke concrete beleidsvoering. In het bijzonder kadert het onderzoek in het Uitvoeringsplan milieuverantwoord Beheer van Huishoudelijke Afvalstoffen, dat voorziet in de programmering van de verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen en bedrijfsafvalstoffen die worden verwijderd in dezelfde inrichtingen, met name categorie 2-stortplaatsen en verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen. Het plan stelt een strikte opvolging voorop van het marktgebeuren, onder meer voor wat betreft verwijdering. Restcapaciteiten, aanvoer, tarieven, marktverdeling,… vormen de basis voor de verdere afstelling van het uitvoerend beleid. Toch wordt ook aandacht besteed aan de verbrandingsinstallaties die enkel bedrijfsafvalstoffen aanvaarden wat dan weer kadert in het Uitvoeringsplan houtafval en het Uitvoeringsplan hoogcalorische afvalstoffen. De kennis van de economische aspecten van het afvalgebeuren is nuttig voor alle actoren die daarbij betrokken zijn, de afvalproducenten, ophalers en verwerkers en de overheid, bij het nemen van maatregelen die interveniëren in het marktgebeuren.
1.2
Voortzetting van de studie over voorgaande jaren Dit document moet gelezen worden als een actualisatie van en aanvulling op het gelijknamige document "Tarieven voor storten en verbranden, evolutie, huidige situatie en prognose" van de OVAM, over de jaren 1992 tot en met 2008. Dezelfde terminologie en indeling worden hernomen, tenzij expliciet anders bepaald. De belangrijkste bepalingen, nodig voor de juiste interpretatie van de gegevens, worden hierna herhaald. Analoog aan de terminologie die is gebruikt in het Uitvoeringsplan milieuverantwoord Beheer van Huishoudelijke Afvalstoffen, wordt gesproken over categorie 2-bedrijfsafvalstoffen, waarmee wordt bedoeld alle bedrijfsafvalstoffen die terechtkomen hetzij op categorie 2-stortplaatsen, hetzij in verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen. Welke bedrijfsafvalstoffen dit zijn, wordt bepaald door de VLAREM-reglementering en de bepalingen in de individuele vergunningen en komt met geen enkele andere reeds bestaande gedefinieerde categorie bedrijfsafvalstoffen overeen (cf. gelijkgesteld, vergelijkbaar, niet-gevaarlijke afvalstoffen, …). Bovendien wordt een onderscheid gemaakt tussen de term "huishoudelijke afvalstoffen" en "huisvuil", naargelang het grofvuil en het gemeentevuil er al dan niet zijn inbegrepen. Het in voege treden van VLAREA op 1 juni 1998 heeft een verschuiving veroorzaakt van "huishoudelijke" naar "bedrijfs-" afvalstoffen. Vóór VLAREA vond er een gelijkstelling plaats van een aantal bedrijfsafvalstoffen aan huishoudelijke afvalstoffen. Deze gelijkgestelden waren per definitie "huishoudelijke" afvalstoffen. Het betrof in het bijzonder de afvalstoffen van kleinhandel, burelen, het klaarmaken van maaltijden,... In de VLAREA (17/12/1997, B.S. 16/04/1998) omvatte deze gelijkstelling het gemeentevuil (straat- en veegvuil, marktafvalstoffen, strandafvalstoffen) en papierafval waarvoor de aanvaardingsplicht geldt. Sinds de aanpassing Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
7/73
van VLAREA (BS 30 april 2004) is de vroegere gelijkstelling nog meer beperkt tot enkel straaten veegvuil. Dit betekent dat afvalstoffen afkomstig van KMO's die (vaak tezamen met huishoudelijke afvalstoffen) door de gemeenten worden ingezameld, sinds 1 juni 1998 moeten beschouwd worden als bedrijfsafvalstoffen. Dit zal consequenties hebben naar de verdeling tussen huishoudelijke en bedrijfsafvalstoffen. Sinds 1 januari 2007 is het hoofdstuk “heffingen” in het afvalstoffendecreet grondig vernieuwd. In de eerste plaats worden de meer dan 40 bestaande tarieven teruggebracht tot 16. Het tarief hangt nu voornamelijk af van de aard van de afvalstof en van het storten of verbranden. Van alle vergunde stortplaatsen en verbrandingsinstallaties worden alleen deze besproken die afvalstoffen van derden aanvaarden. De uitbaters van stortplaatsen of verbrandingsinstallaties die alleen voor eigen afvalstoffen worden gebruikt, zouden eventueel een kostprijs kunnen opgeven, maar geen marktprijs, en zijn om die reden niet aangeschreven. Alle tarieven worden vermeld in euro per ton, exclusief 21 % BTW, exclusief milieuheffingen en exclusief gemeentelijke opcentiemen. De milieuheffingen worden telkens apart besproken: hun bedrag in 2008 en 2009, de wijzigingen ten opzichte van 2006 en hun rol en invloed binnen het milieubeleid. De tarieven zijn gemiddelden, gewogen aan het respectievelijke belang van de verwijderingsinrichting zoals dit blijkt uit de aanvoer per jaar. De weging werd zo gedetailleerd mogelijk uitgevoerd: huishoudelijke, bedrijfsafvalstoffen of verbrandingsassen werden gewogen aan de aanvoer per inrichting van dergelijke afvalstoffen. De tarieven en de restcapaciteiten worden geactualiseerd voor het jaar 2009. In het Elektriciteitsdecreet van 17 juli 2000 en het uitvoeringsbesluit van 28 september 2001 werd een systeem van groenestroomcertificaten, ter bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energie, ingesteld. Dit systeem is van start gegaan op 1 januari 2002 en verplicht iedere elektriciteitsleverancier om een minimum aandeel van zijn afzet te betrekken uit hernieuwbare energiebronnen. Dit uitvoeringsbesluit werd op 5 maart 2004 vervangen door het "Besluit van de Vlaamse Regering inzake de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen". Dit laatste had tot gevolg dat er ook voor het verbranden van het organisch-biologisch deel van het restafval groene stroomcertificaten kunnen bekomen worden op voorwaarde dat de betrokken verwerkingsinstallatie door energierecuperatie een primaire energiebesparing realiseert van minstens 35% van de energie-inhoud van de afvalstoffen verwerkt in de installatie. In hoofdstuk 2 worden achtereenvolgend per type inrichting voor storten of verbranden, de gegevens over capaciteit en aanvoer, de tarieven en de milieuheffingen besproken. De aanvoer en capaciteit van de categorie 2-stortplaatsen en de huisvuilverbrandingsinstallaties maken deel uit van een apart hoofdstuk 3, gezien het belang hiervan voor de capaciteitsplanning en de onderlinge samenhang van beide type inrichtingen. Net als de vorige jaren werd in de enquête aan de categorie 2-stortplaatsen en de verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen gevraagd hun aanvoer op te splitsen naar soort afval en naar provincie vanwaar het afval afkomstig is. Dit biedt de mogelijkheid conclusies te trekken over de aanwending van de capaciteit naar afvalsoort en oorsprong, en over interprovinciaal afvaltransport.
8/73
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
2
De tarieven voor storten en verbranden
Het bedrag dat moet worden betaald aan uitbaters van verwijderingsinrichtingen is de som van het stort- of verbrandingstarief, vermeerderd met de milieuheffing, eventueel aangevuld met gemeentelijke opcentiemen. Op dat geheel moet nog eens BTW worden betaald. Alle tarieven zijn net als in vorige rapporten opgenomen exclusief BTW, exclusief milieuheffing en gemeentelijke opcentiemen. Sinds 1995 moet de BTW niet alleen op de stort- of verbrandingsprijs worden berekend, maar op de totale prijs inclusief milieuheffing en gemeentelijke opcentiemen. Aangezien de niet-BTW-plichtigen de BTW niet kunnen recupereren, betekent de BTW op de milieuheffing en opcentiemen nog eens een extra fiscale druk. Sinds 1 januari 1996 is het BTW-tarief verhoogd tot 21 procent. De jaarlijkse prijsstijgingen moeten tevens worden geplaatst in een economische context.
2.1
Verbrandingsinstallaties alleen vergund voor de verbranding van bedrijfsafvalstoffen
2.1.1
Capaciteit, aanvoer en tarieven
2.1.1.1
INDAVER nv Indaver te Antwerpen beschikt over twee draaitrommelovens voor de verbranding van gevaarlijke afvalstoffen. De statische oven voor de verbranding van hooggechloreerde koolwaterstoffen is sinds 2009 buiten gebruik De draaitrommelovens hebben een gezamenlijke capaciteit van ca. 110 000 ton/jaar. In 2009 werd er in het totaal 107 767 ton afval verwerkt. Van de totale verwerkte hoeveelheid afvalstoffen in de draaitrommelovens was 18,6 % (19 999 ton) niet-gevaarlijk. 35,9 % (38 669 ton) was afkomstig uit het buitenland, 4,4 % (4 719 ton) uit Wallonië. Bij Indaver wordt het tarief vastgesteld op basis van de aard en de samenstelling van de aangeboden afvalstof, die wordt bepaald op basis van een analyse van een representatief staal. Het varieert naargelang het gaat om dierlijk afval, diermeel, CFK’s, KGA, laboratoriumafval, verfafvalstoffen in vaten, verpakkingen, filterkoeken, vloeibare hooggechloreerde afvalstoffen, vloeibare of vaste afvalstoffen, hoogcalorische of laagcalorische afvalstoffen. Een differentiatie naargelang de aanbieder gebeurt alleen op basis van objectieve factoren zoals betalingstermijnen, solvabiliteit of andere factoren die een directe meerkost kunnen betekenen. Het gemiddeld tarief per afvalsoort gaat van 65,69 EUR/ton tot 2085,00 EUR/ton, exclusief milieuheffingen.
2.1.1.2
SLECO nv Volgens het uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 2003-2007 moest het tekort aan verwerkingscapaciteit voor niet-recycleerbaar, niet-gevaarlijk huishoudelijk en vergelijkbaar bedrijfsafval ingevuld worden door de bouw van mechanisch-biologische voorbehandelingstechnieken. Al deze geplande mechanisch-biologische afvalverwerkingstechnieken zijn echter voorbehandelingstechnieken. Bij deze afvalvoorbehandeling wordt er een RDF (refuse derived fuel) geproduceerd. Dit is hoogcalorisch Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
9/73
afval dat nog steeds thermisch moet verwerkt worden. Een van de geschikte technieken voor de verwerking van dit hoogcalorisch afval is een wervelbedinstallatie. Door de nv Indaver en de nv Sita werd een nieuwe vennootschap (verhouding 50-50) met de naam nv SLECO opgericht. Deze nieuwe vennootschap heeft de vergunning (2001) op naam van Indaver B overgenomen. In september 2006 startte de nv Sleco de wervelbedverbrandingsinstallatie op. De installatie bestaat uit 3 lijnen van elk 18 ton per uur en is uitgerust met een elektrofilter, een half natte wassing, een natte wassing, een mouwfilter, een actieve-kool-injectie en een niet-katalytische deNOx installatie. De energie die ontstaat wordt gerecupereerd onder de vorm van stoom en elektriciteit. Oorspronkelijk was de installatie vergund voor het verwerken van 233 000 ton hoogcalorisch afval (onder andere RDF) samen met 233 000 ton waterzuiveringsslib. In de loop van 2006 werd de vergunning van de nv SLECO aangepast tot de aanvoer van 1/3 slib en 2/3 hoogcalorisch afval. In 2009 werden er 92 252,92 ton waterzuiveringsslib, 48 828,7 ton ander slib en 296 389,64 ton niet gevaarlijk hoogcalorisch afval verbrand. Dit is een stijging van 9 599,6 ton slib en een daling van 19 540,36 ton hoogcalorisch afval ten opzichte van 2008. Dit alles was goed voor 142 976 groenestroomcertificaten. Dit is een grote stijging van het aantal groenestroomcertificaten ten op zichte van het voorgaande jaar. De belangrijkste reden voor deze toename ligt in het feit dat midden 2009 het hernieuwbaar aandeel in restafval volgens het elektriciteitsdecreet verhoogd werd. De gemiddelde prijs voor aanlevering bedraagt 68 EUR/ton voor slibs en 111 EUR/ton voor hoogcalorische afvalstoffen, beide prijzen exclusief heffingen en taksen. 2.1.1.3
Indaver Medical Services (vroegere MACHIELS nv) De exploitatievergunning van de verbrandingsinstallatie van Machiels nv te Leuven werd op 1 juni 2007 overgenomen door Indaver. De exploitatie vindt sindsdien plaats onder de naam van Indaver Medical Services. De installatie is vergund voor de verbranding van alle gevaarlijke afvalstoffen, maar is eigenlijk gespecialiseerd in de verwerking van risicohoudend medisch afval. De installatie heeft een maximale capaciteit van ca. 20 250 ton/jaar. In 2009 werd er 11 315,6 ton verbrand, waarvan 10 297 ton risicohoudend medisch afval en 620,3 ton gevaarlijk afval. Van het medisch afval was 21% afkomstig uit het buitenland, 7,7 % uit Wallonië en 12 % uit Brussel. De overige 59,3 % waren afkomstig uit Vlaanderen. Van het gevaarlijk afval komt 2,3 % uit Wallonië en de overige 97,7% uit Vlaanderen. Het laagcalorisch afval werd aan 185 EUR/ton verbrand, voor het medisch afval wordt een gemiddelde tarief van 393 EUR per ton gevraagd.
2.1.1.4
SOLVIN nv (het vroegere BASF) Solvin nv te Antwerpen heeft een installatie voor de thermische oxidatie van chloorhoudende koolwaterstoffen met recuperatie van warmte en gasvormig HCl. Deze gasvormige HCl wordt onmiddellijk ingezet als grondstof in de productie van dichloorethaan. De maximale totale capaciteit bedraagt ca. 24 000 ton/jaar. In 2009 werd 5 466 ton gechloreerde koolwaterstoffen verwerkt, waarvan 5243 ton afkomstig van de eigen productie in Antwerpen en 223 ton was afkomstig uit het buitenland. De restgassen van de thermische oxidatie worden samen met de restgassen van de dichloorethaanproductie-eenheid gereinigd. De energie die vrijkomt bij de oxidatie, wordt teruggewonnen.
10/73
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
De prijs die SOLVIN nv aanrekent, wordt contractueel vastgelegd, er werden geen gemiddelde verbrandingsprijzen meegedeeld. 2.1.1.5
MISA ECO MISA Eco te Gent bezit een thermische krakingsinstallatie voor de regeneratie van zwavelzuur. Deze installatie is in staat om jaarlijks ca. 180 000 ton zwavelhoudende afvalstoffen van derden te verwerken. In de loop van september 2009 ging Misa Eco in faling. Op 10 december 2009 werd de exploitatie overgenomen door OCR (Orrion Chemical Regen). Er zijn geen gegevens beschikbaar van Misa Eco. Sinds de overname verwerkte OCR in 2009 2 290 ton afval. Het tarief varieert afhankelijk van de samenstelling van het afval. Voor industriële contracten op lange termijn wordt onderhandeld in functie van hoeveelheid, fysico-chemische eigenschappen en contractduur. De energie die geproduceerd wordt, wordt intern gebruikt. Zowel onder de vorm van stoom als elektriciteit.
2.1.1.6
Aquafin-slibverbrandingsinstallatie Aquafin beschikt over één mono-slibverbrandingsinstallatie, van het type wervelbedoven, te Brugge. In de slibverbrandingsinstallatie van Aquafin wordt geen slib van derden verwerkt. De huidige slibverbrandingsinstallatie heeft een nominale capaciteit van 25 000 ton droge stof/jaar (ongeveer 100 000 ton ontwaterd slib). De warmte die ontstaat door het verbranden van het slib, wordt gebruikt om nieuw aangeleverd slib te drogen. In 2009 werd in de wervelbedoven van Aquafin 94 258 ton ontwaterd slib verbrand.
2.1.1.7
Meeverbranding van afvalstoffen in de elektriciteitscentrales van ELECTRABEL In 2009 waren er in Vlaanderen 2 elektriciteitscentrales van Electrabel waar er afvalstoffen worden meeverbrand met steenkool, meer bepaald de centrales van Ruien en Rodenhuize. De vroegere Electrabel-centrale van Langerlo werd in 2009 uitgebaat door Eon Benelux (zie verder) Het meeverbranden van afvalstoffen staat in relatie met het “Besluit van de Vlaamse Regering inzake de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen van 5 maart 2004. De centrale te Ruien was in 2009 vergund voor de meeverbranding van gemiddeld 340 000 ton biomassa per jaar samen met steenkool op de groepen 3, 4 en 5. In 2009 werden er in de centrale van Ruien 18 709 ton houtstof, 127 770 ton houtsnippers, 30 851 ton olijfpitten en 110 475 ton biomaal (dit is een houtstroom die vermalen wordt alvorens verbrand te worden) meeverbrand. Hiervoor werden 367 993 groenestroomcertificaten ontvangen. Zowel de olijfpitten als een deel van het biostof en de houtsnippers worden aangevoerd uit het buitenland. De centrale te Rodenhuize is vergund voor de meeverbranding van olijfpitten en houtpellets . Er werden in 2009 415 374 ton houtpellets en biomassa meeverbrand. Beide waren afkomstig uit het buitenland. In totaal werden hiervoor 625 662 groenestroomcertificaten toegekend. Electrabel is nog steeds bezig met een zoektocht naar andere (biomassa-) afvalstoffen om mee te verbranden in de steenkoolcentrales.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
11/73
2.1.1.8
E.ON Benelux (Vroegere centrale van Electrabel te Langerlo, Genk) De centrale te Langerlo is vergund voor het meeverbranden van 96 000 ton ontwaterd RWZIslib, 100 000 ton biomassa-afval en 100 000 ton houtstof van onbehandeld of niet-gevaarlijk behandeld houtafval. In werkelijkheid werd er in het jaar 2009 20 737,08 ton slib, 23 148,84 ton olijfpulp en 47 031,86 ton houtstof meeverbrand. Het houtstof en het waterzuiveringsslib zijn overwegend afkomstig uit Vlaanderen, uitgezonderd 1133,34 ton waterzuiveringsslib uit Wallonië. De olijfpulp werd uit het buitenland aangevoerd. Voor deze meeverbranding ontving E.ON in 2009 15 336 groenestroomcertificaten, meer bepaald 3 048 voor de olijfpulp, 528 voor het slib en 11 760 voor het houtstof.
2.1.1.9
ELECTRAWINDS BIOMASSA Electrawinds Biomassa te Oostende is sinds 2006 actief in het verbranden van plantaardige oliën en vetten. Ze zijn vergund voor het verbranden van 34 700 ton per jaar. De rookgaszuivering die geplaatst werd is een katalytische deNOx installatie. Ze produceren zowel stoom (intern gebruik) als elektriciteit (intern en extern gebruik). In 2009 werden 26 018,17 ton dierlijke vetten aangekocht. Deels in Vlaanderen (7960,2 ton), deels in Wallonië (19,37 ton) en tenslotte 18 038,6 ton in het buitenland. De prijs waaraan de vetten en oliën worden aangekocht, werd niet meegedeeld. Electrawinds ontving voor het verbranden van de dierlijke vetten 120 983,6 groenestroomcertificaten.
2.1.1.10 ROUSSELOT De NV Rousselot te Gent is een bedrijf vergund voor de productie en verwerking van beenderen en varkenszwoerden en de bereiding van gelatine, dicalciumsulfaat, vet, vleesmeel en beendermeel. Bijkomend werden zij vergund voor het verbranden van dierlijke vetten. De installatie waarin dit gebeurt, is niet uitgerust met een specifieke rookgasreiniging. De bij de verbranding geproduceerde energie wordt gerecupereerd in de vorm van elektriciteit. In november 2006 werd er gestart met de verbranding van dierlijk vet categorie 1. In 2009 werd er 10 310 ton dierlijk vet categorie 1 verbrand. Rousselot ontving hiervoor 6 184,61 groenestroomcertificaten. 2.1.1.11 RENDAC Bij Rendac te Denderleeuw wordt dierlijk afval verwerkt. Meer bepaald wordt dierlijk afval verwerkt tot diermeel en dierlijk vet. Het dierlijk vet dat ontstaat wordt verbrand en de energie die hierbij ontstaat wordt onder de vorm van stoom gebruikt bij het thermisch verwerkingsproces van dierlijk afval. Bij Rendac zijn er 3 vergunde stoomketels in werking die samen 4,5 ton dierlijk vet categorie 1 per uur mogen verbranden. In 2009 werd er 7345,8 ton dierlijk vet verbrand. De verbrandingsinstallaties zijn voorzien van een NH3 en SO2 wasser. 2.1.1.12 FRAXICOR Fraxicor te Lot is (sinds 2007) vergund voor het verbranden van 51 270 ton dierlijk vet per jaar. De installatie is uitgerust met een katalytische deNOx-installatie. In 2009 werd er 425 ton dierlijke vetten van categorie 1 en 3 verbrand.
12/73
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
Bij de verbranding wordt er elektriciteit geproduceerd die gedeeltelijk intern wordt gebruikt en gedeeltelijk aan het net wordt geleverd. In 2007 was de installatie nog niet erkend als groene stroomproducent zodat er geen groene stroomcertificaten werden verkregen. In 2008 werden er 7 153 groene stroomcertificaten verkregen. In 2009 waren dit slechts 997 groenestroomcertificaten, dit is te wijten aan het feit dat de installatie in dit jaar slechts beperkt actief was. 2.1.1.13 STORA ENSO Stora Enso te Gent is een papierfabriek die verschillende (biomassa)afvalstromen verbrandt om te kunnen voorzien in (een gedeelte van) de energievraag voor de recyclage van papier. Stora Enso is vergund voor het verbranden van 328 500 ton (biomassa)afvalstoffen per jaar in een wervelbedinstallatie. Deze installatie is voorzien van een natte wassing, een mouwfilter en een niet-katalytische denox installatie. De energie die ontstaat bij de verbranding wordt omgezet in stoom en in elektriciteit. In 2009 werd er 65 161 ton houtafval en zeefoverloop verbrand. Stora Enso ontving hiervoor 64 922 groenestroomcertificaten. In 2009 was Stora Enso ook bezig met de bouw van een grote energiecentrale. Deze zal in 2010 in gebruik genomen worden en gevoed worden met hoogcalorisch bedrijfsafval en houtafval. 2.1.1.14 LINOPAN Linopan te Wielsbeke is een spaanplaatfabriek die voorziet in de eigen energie, in dit geval warmte door het verbranden van eigen houtafval. Ze beschikken over 2 installaties, enerzijds een thermische olieketel met een capaciteit van 21 900 ton per jaar en anderzijds een ABS brander (spaandroger) met een capaciteit van 34 000 ton per jaar. Beide installaties zijn voorzien van cyclonen als rookgaszuivering. Gedurende 2009 werd voor de productie van warmte die gebruikt wordt in het productieproces 12 085 ton niet-verontreinigd behandeld houtafval en niet-verontreinigd behandeld houtstof, beide afkomstig uit de eigen productie, verbrand. In december 2009 koos het bedrijf er echter voor om beide verbrandingsinstallaties definitief stil te leggen. 2.1.1.15 SPANO Spano te Oostrozebeke is een inrichting met als hoofddoel het produceren van spaanplaten. Zij beschikken over 3 combibranders - 11,6 MW, 17,95 MW, 18 MW - en 1 roosteroven - 10 MW waarin niet verontreinigd behandeld houtstof van de eigen productie wordt verbrand. In 2009 werd er 30 236 ton houtstof verbrand. De installaties zijn uitgerust met een electrofilter en zijn uitgerust om warmte te recupereren. 2.1.1.16 NORBORD Norbord te Genk is een inrichting voor het produceren van spaanplaten. Bij het produceren van spaanplaten ontstaat er houtstof dat door Norbord in een verbrandingsinstallatie wordt verbrand. De installatie is uitgerust met een cycloon filter, maar was niet uitgerust met één of andere vorm van energierecuperatie.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
13/73
De installatie waarin in 2007 houtstof werd verbrand is begin 2008 uit dienst genomen en vervangen door een een nieuwe biomassa-centrale waarin verchipte OSB-platen en schors verbrand worden. Deze installatie is uitgerust met een elektrofilter en een mouwenfilter. In 2009 werd er in deze installatie 49 856,04 ton biomassa verbrand. Deze biomassa is afkomstig uit Vlaanderen, Wallonië en het buitenland. 2.1.1.17 UNILIN Unilin te Wielsbeke is een inrichting met als hoofddoel het produceren van spaanplaten. Zij beschikken over een houtafvalverbrandingsinstallatie met een capaciteit van ongeveer 45 000 ton per jaar (24MW) waarin niet verontreinigd behandeld houtstof van de eigen productie wordt verbrand. In 2009 werd er 10 158 ton houtstof verbrand. De installatie beschikt over een multicycloon en is uitgerust om warmte te recupereren. 2.1.1.18 OUDEGEM PAPIER Oudegem Papier N.V. te Dendermonde vervaardigt papier voor verpakkingsdoeleinden uit gerecupereerd papier en karton. In het productieproces wendt Oudegem Papier N.V. energie aan die ondermeer vrijkomt door het verbranden van residu’s die voorkomen uit de voorbereiding van de papierpulp (van ingezameld oud papier). Het gaat hier om te korte papiervezels en stoorstoffen (vb plastiek). In 2009 werden er 12 635 ton residu’s verbrand. Het verbranden van deze residu’s leverde 3 264 groenestroomcertificaten op. 2.1.1.19 Electrawinds Biostoom Het betreft een roosterovenverbrandingsinstallatie te Oostende met een nominale capaciteit van 180 000 ton/jaar. Er werden 25 920 groenestroomcertificaten bekomen. De installatie startte midden 2009 op en er werd in totaal 84 179,52 ton verbrand, hoofdzakelijk hoogcalorisch niet gevaarlijk afval (79 900,22 ton). 2.1.1.20 KLEINE VERBRANDERS Na de beperkte respons 4 jaar geleden werd er in 2009 geopteerd de kleine verbranders niet aan te schrijven. In de toekomst zal bekeken worden hoe we deze leemte in de publicatie kunnen opvullen. Dit omdat meer en meer sectoren energie produceren door middel van (biomassa)afval verbranding door de steeds stijgende brandstofprijzen en door de stimulatie via groene stroomcertificaten.
2.1.2
Heffingen 2007 Sinds 1 januari 2007 is het hoofdstuk “milieuheffingen” in het afvalstoffendecreet grondig vernieuwd. In de eerste plaats worden de meer dan 40 bestaande tarieven teruggebracht tot 16. Het tarief hangt nu voornamelijk af van de aard van de afvalstof en van het storten of verbranden. Aangezien zowel de stortplaatsen als verbrandingsinstallaties in Vlaanderen aan de strengste eisen voldoen, wordt er geen onderscheid meer gemaakt in de aard van de stortplaats of verbrandingsinstallatie (uitgezonderd de niet-vergunde verwijdering van afvalstoffen). Voor het verbranden van zowel ongevaarlijk als gevaarlijk afval geldt voortaan één uniform tarief, namelijk 7 EUR/ton. Ook voor het meeverbranden geldt ditzelfde tarief. Voor het 14/73
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
verbranden of meeverbranden van recyclageresidu’s van papier- en kartonafval geldt er een heffingstarief van 2 EUR/ton. Voor de volgende afvalstoffen geldt een tarief van 0 EUR/ton: ʊ het verbranden of meeverbranden in een daartoe vergunde inrichting van afvalstoffen van bodemsaneringsoperaties waarbij overeenkomstig het advies van de OVAM andere saneringswijzen dan uitgraven en storten onredelijk hoge kosten met zich meebrengen; ʊ het verbranden of meeverbranden in een daartoe vergunde inrichting en met recuperatie van energie van verwerkte dierlijke vetten, eiwitten en meel die conform de Europese, federale en regionale regelgeving vernietigd moeten worden; ʊ het verbranden of meeverbranden in een daartoe vergunde inrichting en met recuperatie van energie van recyclageresidu’s van lompenafval en van recyclageresidu’s van bedrijven die glasafval afkomstig van selectieve inzamelingen gebruiken of voorbehandelen als grondstof voor de aanmaak van nieuw glas; Het verbranden of meeverbranden van houtafval in een daartoe vergunde inrichting en met recuperatie van energie is niet onderworpen aan een milieuheffing. 2009 De heffingtarieven van 2009 zijn de geïndexeerde tarieven van 2007. Meer bepaald 7,41 EUR/ton voor het verbranden en meeverbranden van afvalstoffen in een daartoe vergunde installatie. Voor het verbranden en meeverbranden van recyclageresidu’s van papier- en kartonafval gold in 2009 een heffingstarief van 2,12 EUR/ton.
2.1.3
Verwachte evolutie Er zijn geen gebeurtenissen te verwachten die de huidige marktsituatie grondig zouden ontregelen. Door de wijzigingen in het hoofdstuk “milieuheffingen” uit het afvalstoffendecreet ondersteunen de heffingen het afvalstoffenbeleid, meer bepaald de hiërarchie inzake de verwerking van afvalstoffen (ladder van Lansink). Door het verhogen van de heffingen voor storten van brandbaar afval wordt storten van dergelijk afval duurder dan verbranden. Dit kan mogelijk een effect hebben op de verwerkingsprijzen of de gekozen verwerkingswijze.
2.2
Verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2-bedrijfsafvalstoffen
2.2.1
Situering Het Vlaams Gewest telde in 2009 10 verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen. Bij de 10 installaties gaat het om 8 intercommunaal uitgebate installaties, de installatie van de nv DALKIA te Knokke-Heist en de installatie van de nv Indaver te Beveren. De installatie van Regionale Milieuzorg veranderde in 2006 van naam en werd Bionerga. In het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 2003 - 2007 werd er geen bijkomende capaciteit in huisvuilverbrandingsinstallaties voorzien. Het tekort aan verwerkingscapaciteit moest volgens het plan ingevuld worden door 4 tot 5 voorbehandelingsinstallaties met een gezamenlijke capaciteit van 600 000 ton tot 700 000 ton. Voor het verwerken van het residu uit deze voorbehandelingsinstallaties is een wervelbedinstallatie voorzien. Deze wervelbedinstallatie Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
15/73
werd gebouwd om, naast deze voorbehandelingsresidu’s, ook nog waterzuiveringsslib en hoogcalorisch bedrijfsafval te verbranden; dit alles met een gezamelijke capaciteit van 466 000 ton. Anno 2009 is slechts 1 mechanisch biologisch voorbehandelingsproject gerealiseerd. Als gevolg van een doorgedreven afvalbeleid met verhoogde klemtoon op preventie en recyclage bleek uiteindelijk 1 bijkomende voorbehandelingsinstallatie voldoende te zijn om het storten van huisvuil vanaf 2006 een halt toe te roepen. Voor het verbranden van bedrijfsafval was er in 2008 nog wel een capaciteitstekort. In 2009 was dit capaciteitstekort beduidend minder ten opzichte van voorgaande jaar : dit was te wijten aan bijkomende verbrandingscapaciteit voor bedrijfsafval en de economische crisis, waardoor het aanbod afval verminderde. Het Uitvoeringsplan Milieuverantwoord Beheer van Huishoudelijke Afvalstoffen voorziet in de huidige planperiode (2008-2015) een bijkomende verwerkingscapaciteit voor verbranding of voorbehandelingstechniek van 272 000 tot 434 000 ton (afhankelijk van de calorische waarde van het afval en de technische beschikbaarheid van de verbrandingslijn). Doch deze bijkomende capaciteit moet steeds getoetst worden aan de op dat moment nodige capaciteit. De grootte van de reeds bestaande huisvuilverbrandingsinstallaties op Figuur 1 wordt bepaald door de jaarlijkse capaciteit in ton. Het betreft de praktische jaarcapaciteit van de installaties in 2009, rekening houdend met de normale onderhoudswerken, maar zonder rekening te houden met aanpassings- of uitbreidingswerken.
2.2.2
Capaciteit en aanvoer Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 3 , waarin de aanvoer en verwerking van huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2-bedrijfsafvalstoffen wordt besproken. Zowel storten als verbranden komen er aan bod.
16/73
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
Figuur 1: Capaciteit vergunde huisvuilverbrandingsinstallaties (ton/jaar). Situatie 2009. Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
17/73
2.2.3
Tarieven
2.2.3.1
Tarieven voor huishoudelijke afvalstoffen
120,00 100,00 86,24
87,51
91,66
95,68 96,22
100,14
103,03 100,77 100,96 103,00 104,00
82,95
80,00
Eur/ton
67,87
60,00
heffing met energierecuperatie
40,00
heffing zonder energierecuperatie tarief
20,00
12,54 12,69 12,77 13,01 13,34 13,63 13,82 14,06 14,38 14,80 7,00
7,22
7,41
19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07 20 08 20 09
0,00
Figuur 2: Tariefevolutie voor huishoudelijke afvalstoffen in verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen.
2.2.3.1.1 Tarieven Voor huishoudelijke afvalstoffen die verbrand worden in een installatie van een intergemeentelijke vereniging zijn 2 soorten tarieven te onderscheiden, met name het tarief voor de gemeenten die vennoot zijn van de intergemeentelijke vereniging, en voor de gemeenten die niet tot de intergemeentelijke vereniging behoren. Het tarief voor vennoten is geen marktprijs, maar een dekking van vooral de variabele werkingskosten. Veelal hebben de vennoten reeds een deel van de vaste kosten betaald bij de oprichting van de intergemeentelijke vereniging en dragen zij jaarlijks bij in de werkings- en beheerskosten van de intergemeentelijke vereniging. Vele intergemeentelijke verenigingen kunnen dan ook slechts bij benadering een tarief geven per ton voor de vennoten. Het overgrote deel van de huishoudelijke afvalstoffen dat wordt verbrand in de HVVI’s is afkomstig van vennoten. Ter vereenvoudiging werd per afvalsoort een gewogen gemiddeld tarief berekend volgens de aanvoer van vennoten en niet-vennoten. Het tarief voor de verbranding van huisvuil bedraagt gemiddeld 104,32 EUR/ton, variërend van 79 tot 141,88 EUR/ton. Het gemiddelde tarief stijgt lichtjes ten opzichte van het voorbijgaande jaar (103,00 EUR/ton). Ook grofvuil en gemeentevuil wordt in huisvuilverbrandingsinstallaties verbrand. Deze worden samen met het huisvuil onder één noemer gezet. De prijs voor het verwerken van grofvuil ligt in de verbrandingsinstallaties hoger dan voor het verbranden van huisvuil. Dit kan verklaard worden door de bijkomende breking die moet gebeuren alvorens het afval kan verbrand worden.
18/73
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
2.2.3.1.2 Milieuheffing 2009 Sinds 1 januari 2007 is het hoofdstuk “heffingen” in het afvalstoffendecreet grondig vernieuwd. In de eerste plaats worden de meer dan 40 bestaande tarieven teruggebracht tot 16. Het tarief hangt nu voornamelijk af van de aard van de afvalstof en van het storten of verbranden. Aangezien de verbrandingsinstallaties in Vlaanderen aan de strengste eisen voldoen, wordt er geen onderscheid meer gemaakt in de aard van de verbrandingsinstallatie. Voor het verbranden van zowel ongevaarlijk als gevaarlijk afval geldt voortaan één uniform tarief. Voor 2009 bedraagt dit tarief 7,41 EUR/ton. Ook voor het meeverbranden geldt ditzelfde tarief. 2010 In 2010 worden de heffingen op het verbranden van afvalstoffen door indexatie gebracht op 7,43 EUR/ton. Ook voor het meeverbranden geldt ditzelfde tarief. 2.2.3.1.3 Groene stroomcertificaten Overeenkomstig het besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 2004 (BS 23 maart 2004) komen huisvuilverbrandingsinstallaties in aanmerking voor het verkrijgen van groenestroomcertificaten voor het aandeel organisch-biologisch afval uit het restafval op voorwaarde dat de betrokken verwerkingsinstallatie door energierecuperatie een primaire energiebesparing realiseert van minstens 35 % van de energie-inhoud van de afvalstoffen verwerkt in de installatie. Groenestroomcertificaten worden maandelijks toegekend per schijf van 1000 kWh opgewekte elektriciteit op basis van hernieuwbare energie. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de energieprestatiemaat (EPM) van de installaties die een aanvraagdossier hebben ingediend en die voldoen aan de wettelijk vereiste: Installatie
Energieprestatiemaat (%)
ISVAG
56,0
IVOO
41,0
IVBO
39,5
IVM
52,4
IMOG
52,5
IVAGO
42,0
Bionerga
44,7
MIROM
50,0
Indaver
66,0
Tabel 1: Energieprestatiemaat van huisvuilverbrandingsinstallaties die in aanmerking komen voor groene stroomcertificaten.
In 2009 werden 209 535 groene stroom certificaten uitgereikt op basis van afvalverbranding in 9 huisvuilverbrandingsinstallaties. Dit is een stijging van 30 359 certificaten in vergelijking met 2008. De meeste installaties verbrandden in vergelijking met 2008 iets meer afval zodat ze ook meer groene stroom certificaten ontvingen. De belangrijkste reden van de toename van het aantal groenestroomcertificaten is echter het feit dat het hernieuwbaar aandeel uit restafval bij
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
19/73
herziening van het elektriciteitsdecreet (in mei 2009) door de Vlaamse regering verhoogd werd. In 2009 bedroeg de gemiddelde waarde van een verhandeld GSC 107 euro. 2.2.3.1.4 Verwachte evolutie Een aantal factoren dat mogelijk een invloed kan hebben op de verbrandingsprijs voor huishoudelijke afvalstoffen wordt hieronder nogmaals op een rijtje gezet. Het Uitvoeringsplan Milieuverantwoord Beheer van Huishoudelijke Afvalstoffen voorziet in de planperiode (2008-2015) een bijkomende verwerkingscapaciteit voor verbranding of voorbehandelingstechniek van 272 000 tot 434 000 ton (afhankelijk van de calorische waarde van het afval en de technische beschikbaarheid van de verbrandingslijn). Doch deze bijkomende capaciteit moet getoetst worden aan de op dat moment nodige capaciteit. In navolging van voorgaande jaren zullen ook in de toekomst de stortafwijkingen voor brandbare afvalstoffen verder worden afgebouwd. Mogelijk kan dit een wijziging in verbrandingstarief te weeg brengen. Het wijzigen van de heffingen voor verbranden en storten heeft tot gevolg dat het storten van brandbaar afval nu ook inclusief de milieuheffingen duurder wordt dan het verbranden van brandbare afvalstoffen. De wijzigingen in heffingstarieven kunnen hun invloed hebben op de verbrandingsprijzen. In het kader van het besluit Groene stroom hebben de VREG, het VEA en de OVAM een formule opgesteld ter berekening van de EPM (energie prestatie maat). Aan de hand van deze formule berekenen de installaties hun EPM. Wanneer de EPM groter is dan 35%, komen deze installaties in aanmerking voor groene stroomcertificaten voor het percentage organischbiologisch afval dat verbrand wordt. Op basis van de sorteeranalyses van huisvuil (2000-2001) en de calorische waarden van de verschillende fracties heeft de OVAM het aandeel “hernieuwbaar” vastgelegd. De fractie “hernieuwbaar” is de fractie waarvoor men groene stroomcertificaten krijgt. Dit betreft het GFT, papier- en kartonafval, het organisch-biologisch deel van luiers en het organisch-biologisch deel van drankkartons. Op basis van de calorische waarden van de verschillende fracties komt dit neer op een aandeel hernieuwbare energie van 41,08 % van de totale energie. In de loop van 2008 kregen hierdoor ISVAG, IVOO, IVBO, IVM, IMOG, IVAGO, Bionerga, MIROM Roeselare en Indaver groene stroomcertificaten. Het ontvangen van groene stroomcertificaten betekent een vermindering van de netto-verbrandingskost. Desondanks zien we gemiddeld niet echt een daling in de verbrandingsprijs. Bij Besluit van de Vlaamse Regering werd dit aandeel hernieuwbaar met ingang van 1 juli 2009 vastgelegd op 47,78% voor een termijn van 3 jaar. 2.2.3.2
Tarieven voor bedrijfsafvalstoffen
2.2.3.2.1 Tarieven Binnen de verbrandingstarieven voor bedrijfsafvalstoffen onderscheidt men tarieven voor laagcalorisch afval, hoogcalorisch afval, tarieven voor vast niet-risicohoudend medisch afval, waterzuiveringsslibs en recyclageresidu's. Dit tariefverschil wordt door de exploitant zelf gehanteerd. Het gewogen tarief voor al deze bedrijfsafvalstoffen bedroeg in 2009 113,7 EUR/ton. Er is gemiddeld gezien een verhoging van de prijs ten opzichte van 2008.
20/73
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
200,00 180,00 160,00
Eur/ton
140,00 tarief laag calorisch afval
120,00 100,00
tarief hoogcalorisch afval
80,00 60,00
heffing zonder energierecup.
40,00
heffing met energierecup.
20,00 0,00 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Figuur 3: Tariefevolutie voor bedrijfsafvalstoffen in verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen.
Tarieven voor laag- en hoogcalorisch afval De capaciteit van een roosterverbrandingsinstallatie is afhankelijk van de thermische en mechanische begrenzingen. Verbranden van hoogcalorisch afval houdt in dat er minder massa per doorzettijd kan worden verbrand, wat rond de eeuwwisseling steeds aanleiding gaf tot een veel hogere prijszetting voor het verbranden van hoogcalorische afvalstoffen. In het jaar 2002 merken we echter een sterke daling in de prijs voor het verbranden van hoogcalorische afvalstoffen in een huisvuilverbrandingsinstallatie. Hierdoor komt sinds 2002 het vroegere afgetekend verschil in verwerkingsprijs niet meer tot uiting. In 2006 werd gemiddeld gezien het verwerken van 1 ton hoogcalorisch afval zelfs goedkoper dan het verwerken van 1 ton laagcalorisch afval. In 2007 herstelde de logica zich terug en die bleef aangehouden. Het verbranden van hoogcalorische afvalstoffen wordt terug duurder dan het verbranden van laagcalorische afvalstoffen. Het grote prijsverschil van een aantal jaren geleden is wel niet meer terug te vinden. Voor het verwerken van 1 ton laagcalorische bedrijfsafvalstoffen moest je in 2009 gemiddeld 115,21 EUR/ton betalen, exclusief milieuheffingen. Dit betekent ten opzichte van het voorgaande jaar een prijsstijging van 3,53 EUR/ton. Het tarief varieert tussen 92 en 125 EUR/ton. Voor de hoogcalorische bedrijfsafvalstoffen in de Vlaamse huisvuilverbrandingsinstallaties bedraagt het tarief gemiddeld 126,92 EUR/ton. Ten opzichte van 2008 moest je in 2009 gemiddeld 6,81 EUR/ton meer betalen. Het tarief varieert tussen 125 en 214,8 EUR/ton. De prijs voor het verwerken van hoogcalorische afvalstoffen wordt nog steeds sterk bepaald door één installatie. Dit omdat 97% van de hoeveelheid hoogcalorische afvalstoffen dat in de huisvuilverbrandingsinstallaties verbrand wordt, net in deze installatie verwerkt wordt. De overige installaties hebben een veel hogere prijszetting dan de gemiddelde prijs voor dit specifiek afval. Bij hen varieert het verbranden van hoogcalorische afvalstoffen tussen de 171 en 214,8 EUR/ton. Uitgezonderd de installaties van ISVAG en Bionerga hebben alle huisvuilverbrandingsinstallaties eveneens bedrijfsafvalstoffen verbrand. Tarieven voor vast niet-risicohoudend medisch afval Alleen het vast niet-risicohoudend medisch afval mag verbrand worden in huisvuilverbrandingsinstallaties. Het risicohoudend ziekenhuisafval moet verbrand worden in installaties die hier specifiek voor vergund zijn zoals Indaver te Antwerpen of Indaver Medical
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
21/73
Services (vroegere Machiels) te Wilsele. De tarieven en capaciteiten van deze installaties werden reeds eerder besproken (zie 1.1). Vijf huisvuilverbrandingsinstallaties zeggen in de loop van 2009 vast niet-risicohoudend medisch afval te hebben verbrand. In totaal gaat het om 11 986,96 ton. Het tarief schommelt tussen 91,76 EUR/ton en 125,00 EUR/ton. Gemiddeld bedraagt het verbrandingstarief 116,51 EUR/ton. Tarieven voor de recyclageresidu's In de loop van 2009 werden er in het Vlaamse Gewest 5 320,6 ton recyclageresidu's verbrand. Dit betekent dat de verbrande hoeveelheid ongeveer dezelfde is gebleven in vergelijking met vorig jaar. Gemiddeld bedraagt het verbrandingstarief (excl. heffing en BTW) 120,95 EUR/ton. En hiermee is dan ook de verbrandingsprijs gelijk gebleven aan de prijs van het voorgaande jaar. Tarieven voor het niet-gevaarlijk waterzuiveringsslib In 2009 werd er in 1 huisvuilverbrandingsinstallatie niet-gevaarlijk waterzuiveringsslib verbrand. Het gaat hier om 8 279,1 ton aan een tarief van 67,5 EUR/ton. De hoeveelheid verwerkt slib is gestegen met 2 848,1 ton, de verwerkingsprijs is gestegen met 2,5 EUR/ton. 2.2.3.2.2 Milieuheffing voor verbranding van bedrijfsafvalstoffen 2009 Voor het verbranden van zowel ongevaarlijk als gevaarlijk afval geldt voortaan één uniform tarief, voor 2009 bedroeg dit 7,41 EUR/ton. Ook voor het meeverbranden geldt ditzelfde tarief. Voor het verbranden of meeverbranden van recyclageresidu’s van papier- en kartonafval gold er een heffingstarief van 2,12 EUR/ton. Voor de volgende afvalstoffen geldt een tarief van 0 EUR/ton: ʊ het verbranden of meeverbranden in een daartoe vergunde inrichting van afvalstoffen van bodemsaneringsoperaties waarbij overeenkomstig het advies van de OVAM andere saneringswijzen dan uitgraven en storten onredelijk hoge kosten met zich meebrengen; ʊ het verbranden of meeverbranden in een daartoe vergunde inrichting en met recuperatie van energie van verwerkte dierlijke vetten, eiwitten en meel die conform de Europese, federale en regionale regelgeving vernietigd moeten worden; ʊ het verbranden of meeverbranden in een daartoe vergunde inrichting en met recuperatie van energie van recyclageresidu’s van lompenafval en van recyclageresidu’s van bedrijven die glasafval afkomstig van selectieve inzamelingen gebruiken of voorbehandelen als grondstof voor de aanmaak van nieuw glas; 2010 Het heffingstarief voor het verbranden en meeverbranden van afvalstoffen onderging een loutere indexatie tot 7,43 EUR/ton. Voor het meeverbranden van recyclageresidu’s bedraagt de heffing na indexatie 2,13 EUR/ton. 2.2.3.2.3 Verwachte evolutie voor de tarieven voor verbranding van bedrijfsafvalstoffen Het is zeer moeilijk om een prognose te geven van de verbrandingstarieven voor de komende jaren. In het verleden was het zeer moeilijk om de beschikbare verbrandingscapaciteit voor 100 % te benutten. Dit vond haar oorsprong in het gegeven dat storten goedkoper was dan verbranden, zeker voor recyclageresidu's. Door het aanpassen van het hoofdstuk “Heffingen” in
22/73
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
het afvalstoffendecreet ondersteunen de heffingen sinds 2007 meer het afvalstoffenbeleid, meer bepaald de hiërarchie inzake de verwerking van afvalstoffen (ladder van Lansink). Dit kan mogelijk een effect hebben op de verwerkingsprijzen of de gekozen verwerkingswijze. Anderzijds kan ingevolge de verstrenging van de reglementering voor de stortplaatsen (ten gevolge van de implementatie van de Europese richtlijn) een lichte stijging van de stortkosten worden verwacht. Dat geldt echter ook voor de verbrandingskost die bijvoorbeeld door bijkomende investeringen lichtjes kan stijgen. In het arrest C-458/00 van 13 februari 2003 wordt door het Europese Hof van Justitie duidelijk gesteld dat de verwerking van afvalstoffen in een installatie die initieel gebouwd is voor de verwijdering van afvalstoffen door verbranden, aanzien wordt als een D10-handeling, zelfs wanneer de geproduceerde warmte geheel of gedeeltelijk wordt teruggewonnen. Dit heeft tot gevolg dat een deel van de (hoogcalorische) afvalstromen die in het verleden als R1 (hoofdgebruik als brandstof) werden uitgevoerd, nu als D10 (verbranden op het land) moeten beschouwd worden. Aangezien grensoverschrijdende overbrengingen van afvalstoffen voor verwijdering gebonden zijn aan het nabijheidsprincipe en het zelfvoorzieningsprincipe kan/zal de concurrentie van installaties in de omgevende lidstaten minder invloed hebben op de verwerkingsprijzen. In 2008 is de situatie zo dat Vlaams huishoudelijk afval enkel in Vlaanderen kan verwerkt worden op basis van de principes van nabijheid en zelfvoorziening. In 2009 zijn er echter al verschillende exportstromen van voornamelijk hoog calorisch afval op gang gekomen om deze principes voor een deel te ontwijken. Deze stromen gaan eventueel nog naar een voorbehandelingsinstallatie om bepaalde recycleerbare stromen uit te sorteren. In 2010 moeten de nieuwe definities uit de Europese Kaderrichtlijn Afvalstoffen met betrekking tot het statuut (R1 of D10) van de huisvuilverbrandingsinstallaties in Vlaamse wetgeving omgezet zijn. Installaties met een zeker energetisch rendement zullen dan R1 worden waar deze vroeger D10 waren. Import en voornamelijk export van afval zullen een zeer belangrijk effect gaan hebben op de verwerking van afval en de praktische exploitatie van de Vlaamse huisvuilverbrandingsinstallaties.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
23/73
Figuur 4: Restcapaciteit vergunde categorie 1 stortplaatsen(gevaarlijke afvalstoffen). Situatie 2009. 24/73
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
25/73
Figuur 5: Restcapaciteit vergunde categorie 2 stortplaatsen(niet-gevaarlijke anorganische bedrijfsafvalstoffen) (ton/jaar). Situatie 2009
2.3
Stortplaatsen categorie 1 (gevaarlijke afvalstoffen) – stortplaatsen categorie 2 (niet-gevaarlijke, anorganische bedrijfsafvalstoffen)
2.3.1
Situering Het Vlaamse Gewest telde in 2009 4 vergunde categorie 1-stortplaatsen (uitsluitend voor gevaarlijke afvalstoffen): Indaver-Antwerpen, Indaver-Beveren, Remo en Oost-Vlaams Milieubeheer (OVMB) en 4 vergunde categorie 2-stortplaatsen (voor niet-gevaarlijke, anorganische bedrijfsafvalstoffen): Inafzo, Indaver-Beveren, OVMB en Remo. De grootte van het symbool zoals weergegeven op Figuur 4 staat in verhouding tot de restcapaciteit op 31 december 2009. Anderzijds zijn de stortplaatsen van de nv Silvamo te Kortemark en van de nv Stevan te Lendelede eveneens vergund als categorie 2-stortplaats (voor anorganische niet-gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen), meer bepaald voor de volgende afvalstromen: niet herbruikbare baggerspecie, residu’s van grondreinigingscentra en verontreinigde (niet reinigbare) gronden. Daarnaast zijn er nog een aantal bedrijfsgebonden categorie 1-stortplaatsen vergund die alleen worden gebruikt voor afvalstoffen afkomstig van eigen bedrijvigheden en om die reden buiten het onderzoeksgebied vallen van deze publicatie.
2.3.2
Capaciteit en aanvoer Naam
Restcapaciteit (m³) categorie 1-stortplaats
Restcapaciteit (m³) categorie 2-stortplaats
91 000
278 000
1 279 935
/
/
75 000
OVMB nv
2 157 758
1 438 505
REMO nv
150 042
853 881
3 678 735
2 645 386
Indaver-Beveren INDAVER-ANTWERPEN INAFZO nv
Totaal
Tabel 2: Restcapaciteit op de categorie 1-stortplaatsen en op categorie 2-stortplaatsen, op 31 december 2009.
De totale vergunde restcapaciteit op 31 december 2009 op categorie 1-stortplaatsen bedraagt ongeveer 3,6 miljoen m³. Dit is ca 31 000 m³ meer dan eind 2008. De vermeerdering van capaciteit is te wijten aan een stijging van de restcapaciteit ten opzichte van vorig jaar bij de nv OVMB. Dit is te wijten aan een recente herberekening van de capaciteit bij de nv OVMB, waarbij de capaciteit voor de monostortplaats voor baggerspecie op dezelfde site zal gebruikt worden voor het storten van categorie 1- en categorie 2- afvalstoffen, aangezien de voorziene vergunde capaciteit voor baggerspecie op heden niet meer noodzakelijk is (nl. de specie wordt na lagunering herbruikt als niet-vormgegeven bouwstof). De vergunde monostortplaats voor baggerspecie zal bijgevolg niet geëxploiteerd worden. De totale vergunde restcapaciteit op voormelde categorie 2-stortplaatsen bedraagt op 31 december 2009 circa 2,6 miljoen m³. In totaal is dit 6,3 miljoen m³ restcapaciteit op de categorie 1-stortplaatsen en categorie 2-stortplaatsen op 31 december 2009.
26/73
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
Aard van het te storten afval
Hoeveelheid categorie 1-stortplaats
Hoeveelheid categorie 2-stortplaats
0
457
185
44 964
20 891
77 646
Verontreinigde grond (bodemsanering)
2 412
21 122
Recyclageresidu's
1 331
41 494
Shredderafval
0
198 428
Ander niet-gevaarlijk, nietgesolidifieerd afval (bedrijfsafvalstoffen)
0
44 342
106 372
0
0
62 414
Ander gevaarlijk gesolidifieerd afval
94 843
0
Vliegassen
38 686
43 557
Asbesthoudend afval
14 850
0
Asbestcementafval
52 634
0
332 204
534 424
Drinkwaterslib Ander niet gevaarlijk slib Bodemas
Ander gevaarlijk, niet- gesolidifieerd afval (zoals ovenpuin, filterkoeken) Ander niet gevaarlijk gesolidifieerd afval
Totaal
Tabel 3: De aanvoer op de categorie 1-stortplaatsen/categorie 2-stortplaatsen in ton.
De aanvoer is opgesplitst in een aantal specifieke afvalstromen. In 2009 werd 332 204 ton gestort op categorie 1-stortplaatsen en 534 424 ton op categorie 2-stortplaatsen (voor nietgevaarlijke, anorganische bedrijfsafvalstoffen). De totale gestorte hoeveelheid, namelijk 866 628 ton in 2009, is 18 359 ton meer dan de hoeveelheid die in 2008 werd gestort op voormelde categorie 1- en 2-stortplaatsen, namelijk 848 269 ton (in 2007 werd 917 981 ton gestort). De aanvoer op de categorie 1-stortplaatsen is in 2009 gestegen, namelijk van 315 798 ton in 2008 naar 332 204 ton in 2009. De aanvoer op de betreffende categorie 2-stortplaatsen (voormalige categorie 1-stortplaatsen) is in 2009 lichtjes gestegen met 1 953 ton ten opzichte van in 2008. Voornoemde stijging is voornamelijk te wijten aan de toegenomen aanvoer van vliegas (ca 23 119 ton meer) op de categorie 1-stortplaatsen. De stijging van de aanvoer van vliegas situeert zich voornamelijk op de categorie 1-stortplaatsen van de nv Indaver te Beveren en Antwerpen. De opmerkelijke daling van de aanvoer van shredderafval in 2009 (namelijk 198 428 ton) ten opzichte van 2008 (namelijk 245 463 ton) situeert zich voornamelijk bij OVMB (namelijk 20 593 ton minder) en bij Remo (namelijk 20 631 ton minder). Ook bij Inafzo is er minder aanvoer van shredderafval in 2009. Anderzijds is er een opmerkelijke stijging in de aanvoer van niet-gevaarlijk gesolidifieerd afval nl. op de categorie 2-stortplaats van de nv Indaver te Beveren (ca 62 000 ton meer).
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
27/73
Het aandeel bodemas is gedaald namelijk van 106 087 ton in 2008 naar 98 537 ton in 2009 (verdeeld over 20 891 ton op categorie 1-stortplaatsen en 77 646 ton op categorie 2stortplaatsen). Voornoemde daling doet zich voor bij Inafzo (namelijk 14 666 ton). De aanvoer van de niet-gesolidifieerde, niet-gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen is verder gedaald namelijk van 57 145 ton in 2008 naar 44 342 ton in 2009. De aanvoer van verontreinigde grond op de categorie 2-stortplaatsen daarentegen is gestegen, namelijk van 11 314 ton in 2008 naar 21 122 ton in 2009. De aanvoer van niet-gevaarlijk slib is ook lichtjes gestegen namelijk met ca. 4000 ton. 37 % van de totale aanvoer op categorie 2-stortplaatsen betreft shredderafval, verspreid over 3 categorie 2-stortplaatsen, namelijk 19 188 ton bij Inafzo, 55 651 ton bij OVMB en 123 589 ton bij Remo. Het gevaarlijk gesolidifieerd afval is gestegen van 88 730 ton in 2008 naar 94 843 ton in 2009. Het gevaarlijk, niet gesolidifieerde afval (zoals ovenpuin, filterkoeken en dergelijke) is echter gedaald (namelijk met ca. 9 005 ton). Daarnaast zijn de asbestcementhoudende afvalstoffen gedaald met ca 7000 ton (voornamelijk bij de nv OVMB). Van de genoemde afvalsoorten worden alleen het slib van bedrijven en de niet-gesolidifieerde afvalstoffen (zowel gevaarlijk als niet-gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen) gestort aan de normale milieuheffingen. Dit maakt ca 23 % uit van de aanvoer (195 863 ton) op de categorie 1-/categorie 2-stortplaatsen. De andere zijn residu's van een reeds aan milieuheffingen onderworpen verwijderingsbehandeling, afvalstoffen van bodemsaneringsoperaties en van grondreinigingscentra of recyclageresidu's. Uit de vergelijking van de jaarlijkse aanvoer met de in exploitatie zijnde capaciteit en de vergunde capaciteit die nog niet in de exploitatie is, kan men besluiten dat er nog voldoende capaciteit voorhanden is voor de komende 7 jaar op deze stortplaatsen. 2002 Aanvoer 629 243
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
520 147
624 831
659 318
766 681
917 981
848 269
866 628
Tabel 4: Overzicht evolutie aanvoer vanaf 2002 in ton.
Tot 2005 schommelende de jaarlijks gestorte hoeveelheid op de categorie 1-stortplaatsen meestal tussen 500 000 ton en 660 000 ton. In 2006 is er echter een opmerkelijke stijging van de gestorte hoeveelheid op de categorie 1-stortplaatsen namelijk met meer dan 100 000 ton. Deze stijging zet zich verder in 2007 door (met meer dan 150 000 ton) op voormalige categorie 1-stortplaatsen (op heden opgesplitst deels in categorie 1-stortplaatsen en deels in categorie 2stortplaatsen). In 2007 is de aanvoer van afval toegenomen; dit betreft voornamelijk een verhoging van de hoeveelheden vliegassen, recyclageresidu's, asbestcementafval op deze stortplaatsen. In 2008 is er evenwel een daling van de gestorte hoeveelheid bedrijfsafvalstoffen op de categorie 1- en categorie 2-stortplaatsen (namelijk ca. 70 000 ton minder). Dit kan deels te wijten zijn aan de economische crisis eind 2008. In 2009 is er echter terug een stijging van de gestorte hoeveelheid bedrijfsafvalstoffen op de categorie 1- en categorie 2-stortplaatsen (namelijk ca. 18 000 ton meer).
28/73
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
2.3.3
0 0 0 0 0 0 0 9 271
1 007 0 0 0 82 140 180 0 32 083
Recyclage-residu's
Shredderafval
Ander niet-gevaarlijk, niet-gesolidifieerd afval (bedrijfs-afvalstof-fen)
Ander gevaarlijk, niet-gesolidifieerd afval
0
0
0
0
0
0
9 585
8 763
347
0
475
Limburg
117 321
13 891
36 517
40 853
23 617
0
0
0
1 400
1 043
0
OostVlaanderen
29 876
1 944
1 822
25 872
119
0
0
0
5
0
114
WestVlaanderen
2 319
1 338
0
0
0
0
0
981
0
0
0
Brussel
28 511
178
0
27 938
21
0
0
350
0
0
24
Wallonië
185
332 204
67 484
38 686
94 843
106 372
0
0
1 331
2 412
20 891
Totaal
Het aandeel uit Wallonië tegenover het totale tonnage bedraagt 9 % en bestaat hoofdzakelijk uit gevaarlijk gesolidifieerd afval.
Van de in 2009 totaal gestorte hoeveelheden op categorie 1-stortplaatsen is 41 % afkomstig van de provincie Antwerpen (voornamelijk gevaarlijk, nietgesolidifieerd afval, asbestcementhoudend afval en bodemas), 35 % is afkomstig van Oost-Vlaanderen (bestaande uit gevaarlijke gesolidifieerde bedrijfsafvalstoffen, vliegas, gevaarlijke niet-gesolidifieerde bedrijfsafvalstoffen en asbestcementhoudend afval), 9 % van West-Vlaanderen (voornamelijk gevaarlijk gesolidifieerd afval). Zowel uit Vlaams-Brabant als uit Limburg wordt telkens 3 % (voornamelijk asbestcementhoudend afval en asbesthoudend afval) van de afvalstoffen aangeleverd.
Tabel 5: Verdeling van de aanvoer per afvalsoort en per provincie op categorie 1-stortplaatsen.
Totaal
Asbesthoudend afval + asbestcementafval
Vliegassen
Ander gevaarlijk gesolidifieerd afval
Verontreinigde grond
9 271
0
19 848
Bodemas
135 305
0
47
Ander niet gevaarlijk slib
VlaamsBrabant
Antwerpen
Aard van het te storten afval
Verdeling van de categorie 1-aanvoer per afvalsoort en per provincie
2.3.4
473
9 585
349
8 763
Limburg
54 879
N.V.T.
0
54 879
OostVlaanderen
Brussel
2 319
857
459
1 003
356
28 511
64
28 091
Wallonië
44 051
54 617
57 046
155 714
Totaal
Op de vergunde categorie 1-stortplaatsen wordt 47 % van de gestorte afvalstoffen geproduceerd in andere provincies. De grootste stroom komt uit OostVlaanderen en betreft vliegas en gevaarlijk, niet-gesolidifieerd afval (gestort in Antwerpen). De tweede grootste stroom komt uit West-Vlaanderen en bestaat grotendeels uit gevaarlijk, gesolidifieerd afval (gestort in Oost-Vlaanderen). Wallonië exporteert naar Limburg (namelijk gevaarlijk, gesolidifieerd afval). Antwerpen voert af naar Limburg en Oost-Vlaanderen (voornamelijk asbestcement). Limburg en Brussel voeren slechts kleine hoeveelheden categorie 1-afvalstoffen uit naar andere provincies.
29 876
29 275
580
21
WestVlaanderen
Tabel 6: De bestemming per provincie van het categorie 1-afval dat in andere provincies wordt gestort in ton.
Totaal
9 271
6 466
7 040
21 273
2 491
14 233
Limburg
Oost-Vlaanderen
314
VlaamsBrabant
N.V.T.
Antwerpen
Herkomst van de afvalstoffen
Antwerpen
Provincie van verwerking
Aanvoer uit andere provincies op categorie 1-stortplaatsen
2.3.5
26 592 0 927 0 6 823 0 217 0 0 43 705
16 14 075 15 626 18 095 12 296 0 239 0 457 61 044
Verontreinigde grond
Recyclage-residu's
Shredderafval
Ander niet-gevaarlijk, niet-gesolidifieerd afval (bedrijfs-afvalstoffen)
Ander niet-gevaarlijk, gesolidifieerd afval
99 405
0
0
0
0
18 834
18 520
24 895
1 208
8 350
27 598
Limburg
164 069
0
0
39 861
62 414
3 826
37 888
46
5 839
7 676
6 519
OostVlaanderen
75 345
0
0
3 240
0
1 240
34 850
0
0
34 554
1 461
WestVlaanderen
14 060
0
0
0
0
505
13 555
0
0
0
0
Brussel
76 796
0
0
0
0
818
75 520
0
106
458
20
Wallonië
534 424
457
0
43 557
62 414
44 342
198 428
41 494
21 122
77 646
44 964
Totaal
Het aandeel van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tegenover het totale tonnage is slechts 3 % en bestaat voornamelijk uit shredderafval.
Van de in 2009 totaal gestorte hoeveelheden op categorie 2-stortplaatsen is 31 % afkomstig van Oost-Vlaanderen (bestaande uit niet-gevaarlijk gesolidifieerd afval, vliegas en shredderafval), 19 % is afkomstig van Limburg (bestaande uit niet-gevaarlijk slib, recyclageresidu’s, niet-gesolidifieerd afval en shredderafval), 14 % van Wallonië (voornamelijk shredderafval) en 14 % van West-Vlaanderen (voornamelijk shredderafval en bodemas). Het aandeel uit Antwerpen tegenover het totale tonnage bedraagt 11 % en bestaat hoofdzakelijk uit recyclageresidu's, niet-gevaarlijk, niet-gesolidifieerd afval, shredderafval en verontreinigde grond. Uit Vlaams-Brabant wordt 8 % (voornamelijk bodemas, niet-gesolidifieerde afvalstoffen en niet-gevaarlijk slib) van de afvalstoffen aangeleverd.
Tabel 7: Verdeling van de aanvoer per afvalsoort en per provincie op categorie 2-stortplaatsen.
Totaal:
Drinkwaterslib
Asbesthoudend afval + asbestcementafval
Vliegassen
Bodemas
Ander niet gevaarlijk slib
9 146
Antwerpen VlaamsBrabant 240
Aard van het te storten afval
Verdeling van de categorie 2-aanvoer per afvalsoort en per provincie
2.3.6
5 246
35 692
43 705
12 979
0
61 044
OostVlaanderen
WestVlaanderen 15 419
0
15 419
N.V.T.
Limburg
11 538
9 617
N.V.T.
1 921
OostVlaanderen
20 009
N.V.T.
14 896
5 113
WestVlaanderen
14 060
0
207
13 853
Brussel
76 796
458
19
76 319
Wallonië
242 571
45 767
48 766
148 038
Totaal
Op één categorie 2-stortplaats worden grote hoeveelheden afvalstoffen aanvaard die geproduceerd zijn in andere provincies, 148 038 ton op een totaal van 534 424 ton, of 28 % van het totale aanbod op categorie 2-stortplaatsen. Wallonië exporteert en voert grote hoeveelheden shredderafval af naar een stortplaats in Limburg. Een tweede grote stroom komt uit Antwerpen en bestaat enerzijds uit recyclageresidu’s, niet-gesolidifieerde afvalstoffen en shredderafval (gestort in Limburg) en anderzijds uit shredderafval en verontreinigde grond (gestort in Oost-Vlaanderen). Vlaams-Brabant verdeelt zijn export over West-Vlaanderen (82 %) en de rest over Limburg en Oost-Vlaanderen. West-Vlaanderen exporteert naar Oost-Vlaanderen en Limburg. In West-Vlaanderen wordt afval ingevoerd vanuit Vlaams-Brabant. Vanuit het Brussel Hoofdstedelijk Gewest wordt hoofdzakelijk shredderafval gestort in Limburg. Limburg en Oost-Vlaanderen voeren slechts beperkte hoeveelheden categorie 2-afvalstoffen uit naar andere provincies.
Tabel 8: De bestemming per provincie van het categorie 2-afval dat in andere provincies wordt gestort in ton.
Totaal
2 767
VlaamsBrabant
48 065
Antwerpen
Herkomst van de afvalstoffen
Limburg
Provincie van verwerking
Aanvoer uit andere provincies op de categorie 2-stortplaatsen
2.3.7
Tarieven Op de categorie 1- en 2-stortplaatsen wordt het tarief berekend op basis van de samenstelling van de aangeboden vracht, die door bemonstering wordt bepaald. Tussen de verschillende inrichtingen bestaan grote verschillen in de wijze van tarifiëring. Er is aan de stortplaatsen van categorie 1 en 2 gevraagd een gemiddeld tarief te vermelden, waarbij elk tarief gewogen is aan zijn respectievelijke aanvoer in 2009. Deze gewogen gemiddelde tarieven zijn door ons op hun beurt gewogen aan het aandeel van de verschillende stortplaatsen in de totale aanvoer van afval op de categorie 1- en 2stortplaatsen in Vlaanderen.Evolutie op de categorie 1-stortplaatsen.
2.3.7.1
Evolutie op de categorie 1-stortplaatsen 120,00 100,00
Euro/ton
80,00 60,00 40,00
storttarief milieuheffing
20,00
19
8 19 9 9 19 1 9 19 2 9 19 3 94 19 9 19 5 9 19 6 9 19 7 9 19 8 9 20 9 0 20 0 0 20 1 0 20 2 03 20 0 20 4 0 20 5 0 20 6 0 20 7 08 20 09
0,00
Figuur 6: Tariefevolutie van de gewogen gemiddelde stortprijs op een categorie 1-stortplaats.
Tarieven Het gewogen gemiddeld tarief, exclusief milieuheffingen en gemeentelijke opcentiemen, bedraagt 53 EUR/ton, wat ongeveer gelijk is aan het tarief van 2008 (namelijk 52 EUR/ton). Evolutie op de categorie 2-stortplaatsen
140,00 120,00 100,00
Euro/ton
80,00 60,00 40,00
storttarief milieuheffing
20,00 0,00 19 89 19 91 19 92 19 93 19 94 19 95 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07 20 08 20 09
2.3.7.2
Figuur 7: Tariefevolutie van de gewogen gemiddelde stortprijs op een categorie 2-stortplaats.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
33/73
Tarieven Het gewogen gemiddeld tarief, exclusief milieuheffingen en gemeentelijke opcentiemen, bedraagt 41 EUR/ton. Shredderafval wordt op 3 categorie 2-stortplaatsen gestort. Het storttarief voor shredderafval op die drie stortplaatsen bedraagt gemiddeld 38 EUR/ton, wat 3 EUR/ton minder is dan het gewogen gemiddelde tarief. 2.3.7.3
Milieuheffingen
2.3.7.3.1 2009 Voor het storten wordt vanaf 1 januari 2007 onderscheid gemaakt tussen brandbaar en nietbrandbaar afval. Daarbij valt de belangrijke verhoging van de milieuheffing op voor het rechtstreeks storten van brandbaar afval, zodat storten duurder wordt dan verbranden. Ten opzichte van 2008 zijn de milieuheffingen in 2009 enkel geïndexeerd. Het bedrag van de milieuheffingen wordt vastgesteld enerzijds op 79,36 EUR/ton voor het storten van brandbare afvalstoffen op een daartoe vergunde stortplaats en anderzijds op 42,33 EUR/ton voor het storten van niet-brandbare afvalstoffen op een daartoe vergunde stortplaats. Voor de residu’s afkomstig van de grondreinigingscentra en afkomstig van de verwerking van rioolkolkenslib en voor slibresidu’s afkomstig van de reiniging van zeefzand wordt het heffingsbedrag vastgesteld op 3,18 EUR/ton. Voor geïmmobiliseerde niet-brandbare afvalstoffen is het heffingsbedrag 24,34 EUR/ton. Daarnaast wordt voor het storten van recyclageresidu's, behalve enkele uitzonderingen, de bestaande verlaagde heffing in een overgangstermijn van 3 jaar afgebouwd (basis tarieven 79,36 EUR en 42,33 EUR x K-factor). Voor shredderafval blijft het verlaagd tarief in een overgangsperiode tot 2010 behouden.Vanaf 2008 werd wel een nieuw verlaagd tarief ingevoerd voor breekresidu’s van de verwerking van beton, metselwerk en ander steenpuin tot gekeurde granulaten. De heffingen voor recyclageresidu’s voor 2009 zijn de volgende: Brandbare recyclageresidu's
Niet-brandbare recyclageresidu's
79,36 EUR
42,33 EUR
0 EUR
0 EUR
2,39 EUR
2,12 EUR
AEEA, schrootafval, shredderafval, kunststofafval en GFT (K=0,15)
11,91 EUR
6,35 EUR
Kringloopcentra (K=0,2)
15,88 EUR
8,47 EUR
3,18 EUR
1,70 EUR
63,49 EUR
33,86 EUR
Van bouw- en sloopafval (K=1) Van glasafval en lompenafval (K=0) Papier en karton (K=0,03)
Van de verwerking van beton, metselwerk en ander steenpuin tot gekeurde granulaten (K=0,4) Andere selectieve stromen(K=0,8) Tabel 9: Heffingen voor recyclageresidu's.
Naast de nulheffing voor het storten van afvalstoffen van bodemsaneringsoperaties wordt sinds 2007 ook een nulheffing ingevoerd voor het storten van asbesthoudende afvalstoffen.
34/73
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
2.3.7.3.2 2010 De indexatie van bovengenoemde heffingen heeft geleid tot de volgende heffingen in 2010: 79,56 EUR/ton voor het storten van brandbare afvalstoffen op een daartoe vergunde stortplaats en anderzijds op 42,44 EUR/ton voor het storten van niet-brandbare afvalstoffen op een daartoe vergunde stortplaats. Voor de residu’s afkomstig van de grondreinigingcentra en afkomstig van de verwerking van rioolkolkenslib en voor slibresidu’s afkomstig van de reiniging van zeefzand wordt het heffingsbedrag geïndexeerd tot 3,19 EUR/ton. Voor geïmmobiliseerde, niet-brandbare afvalstoffen is het heffingsbedrag geïndexeerd tot 24,40 EUR/ton. Daarnaast werd voor het storten van recyclageresidu's, behalve enkele uitzonderingen, de bestaande verlaagde heffing afgebouwd (basistarieven 79,56 EUR en 42,44 EUR x K-factor). Voor shredderafval blijft het verlaagd tarief in een overgangsperiode tot 2012 behouden. De heffingen voor recyclageresidu’s voor 2010 zijn de volgende: Brandbare recyclageresidu's
Niet-brandbare recyclageresidu's
79,56 EUR
42,44 EUR
0 EUR
0 EUR
Papier en karton (K=1 vanaf 2010 voor de brandbare residu’s)
79,56 EUR
2,12 EUR
AEEA, schrootafval, kunststofafval en GFT (K=1 vanaf 2010)
79,56 EUR
42,44 EUR
Shredderafval (K=0,4 voor 2010)
31,82 EUR
16,98 EUR
Kringloopcentra (K=0,2)
15,91 EUR
8,49 EUR
Van de verwerking van beton, metselwerk en ander steenpuin tot gekeurde granulaten (K=0,04)
3,18 EUR
1,70 EUR
Andere selectieve stromen (K=1 vanaf 2010)
79,56 EUR
42,44 EUR
Van bouw- en sloopafval (K=1) Van glasafval en lompenafval
Tabel 10: Heffingen voor recyclageresidu's
Naast de nulheffing voor het storten van afvalstoffen van bodemsaneringsoperaties is er ook een nulheffing voor het storten van asbesthoudende afvalstoffen.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
35/73
2.3.7.3.3 Verwachte evolutie Er is voldoende stortcapaciteit voorhanden. De aanvoer op categorie 1- en 2- stortplaatsen is in 2009 gedaald met 18 359 ton ten opzichte van de aanvoer in 2008 (voornamelijk te wijten aan de verhoogde aanvoer van vliegas op de categorie 1-stortplaatsen). Shredderafval, bodemas, vliegas en zowel de gevaarlijke als de niet-gevaarlijke gesolidifieerde afvalstoffen en de gevaarlijke niet-gesolidifieerde afvalstoffen zijn op dit moment de omvangrijkste stromen. Voor shredderafval blijft het lonend, omwille van de calorische inhoud, om te zoeken naar alternatieve verwerkingstechnieken (andere dan storten). Een knelpunt vormt op heden de verontreinigingen aanwezig in shredderafval. Sinds 1 januari 2005 moet iedereen de wrakken en afgedankte voertuigen laten behandelen in een erkend centrum van depollutie, demontage en vernietiging van afgedankte voertuigen. De verontreiniging aanwezig in dit type shredderafval is verminderd. Evenwel moet er toch nog aandacht besteed worden aan andere mogelijke bronnen van verontreiniginen in dit materiaal o.a. in AEEA. 2.3.7.4
Toestand in 2009 categorie 1-stortplaatsen 70,00 60,00
EUR/ton
50,00 40,00 30,00 20,00 10,00 0,00 Figuur 8: Gemiddeld tarief van 4 categorie 1-stortplaatsen
Toestand in 2009 categorie 2-stortplaatsen
70,00 60,00 50,00
EUR/ton
2.3.7.5
40,00 30,00 20,00 10,00 0,00 1
2
3
4
Figuur 9: Gemiddeld tarief van 4 categorie 2-stortplaatsen
36/73
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
37/73
Figuur 10: Restcapaciteit vergunde categorie 2 stortplaatsen (huishoudelijke afvalstoffen en vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen)(ton/jaar). Situatie 2009.
2.4
Stortplaatsen categorie 2 (voor huishoudelijk en vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen)
2.4.1
Situering In 2009 waren er 5 categorie 2-stortplaatsen (voor huishoudelijke afvalstoffen) vergund. Hierbij dient opgemerkt dat de categorie 2-stortplaats van IOK te Beerse (vergund tot 12 mei 2009) sinds eind 2008 volstort is en op heden in een afwerkingsfase zit. De locatie van de 5 categorie 2-stortplaatsen is weergegeven op Figuur 10. Van deze stortplaatsen zijn er 4 uitgebaat door een intergemeentelijke vereniging en 1 door een private onderneming.
2.4.2
Capaciteit en aanvoer Hiervoor wordt naar afzonderlijk hoofdstuk 3 verwezen, waar de aanvoer en de verwerking van huishoudelijke en categorie-2 bedrijfsafvalstoffen wordt besproken, zowel voor wat betreft storten als verbranden.
2.4.3
Tarieven
2.4.3.1
Tarieven voor huishoudelijke afvalstoffen
70 60
EUR/ton
50 40 gemiddeld tarief 30
milieuheffing
20 10 0 2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Figuur 11: Tariefevolutie voor categorie 2-stortplaaten.
2.4.3.1.1 Tarieven Net als bij de huisvuilverbrandingsinstallaties (zie supra) is sinds 1996 ook op de stortplaatsen een globaal tarief genomen per afvalsoort. Het onderscheid tussen vennoten en niet-vennoten werd nog wel opgevraagd, maar is vervat in een gewogen gemiddelde per afvalsoort (exclusief de gemeentelijke opcentiemen die voor een aantal stortplaatsen worden gevraagd door de betreffende gemeente). Het tarief voor gemeenteleden van de intergemeentelijk vereniging is, bij diegenen die het hebben opgegeven, gemiddeld 5 EUR/ton goedkoper dan voor niet-leden. Het gemiddeld tarief voor huishoudelijke afvalstoffen bedraagt 50 EUR/ton (met huishoudelijk afval wordt huisvuil, grofvuil en gemeentevuil bedoeld). Dit is hetzelfde tarief als in 2008, te 38/73
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
wijten aan het beperkt aanbod aan te storten huishoudelijke afvalstoffen (meer bepaald de fractie niet-brandbaar grofvuil). 2.4.3.1.2 Milieuheffing 2009 Vanaf 1 januari 2007 is het nieuwe hoofdstuk “Heffingen” in het afvalstoffendecreet van kracht, waarbij voor het storten onderscheid wordt gemaakt tussen brandbaar en niet-brandbaar afval. Het bedrag van de milieuheffingen wordt vastgesteld enerzijds op 79,36 EUR/ton voor het storten van brandbare afvalstoffen op een daartoe vergunde stortplaats en anderzijds op 42,33 EUR/ton voor het storten van niet-brandbare afvalstoffen op een daartoe vergunde stortplaats. 2010 De indexatie van bovengenoemde heffingen heeft geleid tot de volgende heffingen in 2010: 79,56 EUR/ton voor het storten van brandbare afvalstoffen op een daartoe vergunde stortplaats en op 42,44 EUR/ton voor het storten van niet-brandbare afvalstoffen op een daartoe vergunde stortplaats. 2.4.3.1.3 Verwachte evolutie Voor de storttarieven voor huishoudelijke afvalstoffen is het logisch dat het gemiddelde tarief meer aanleunt bij het vroegere tarief voor vennoten dan voor niet-vennoten. Immers de intergemeentelijke stortplaatsen reserveren hun capaciteit bijna uitsluitend voor hun eigen gemeenteleden, en de privaat uitgebate stortplaatsen mogen volgens hun vergunning geen huisvuil aanvaarden. Het tarief voor huishoudelijke afvalstoffen is in 2009 hetzelfde gebleven als in 2008. De hoeveelheid te storten huishoudelijke afvalstoffen is sinds 2006 drastisch gedaald als gevolg van het beleid rond de opgelegde stortverboden voor huishoudelijke afvalstoffen krachtens het VLAREA, de prioritaire aanvoer van huishoudelijke afvalstoffen naar beschikbare verbrandingsinstallaties en het beleid inzake preventie en selectieve inzameling. In 1999 werd nog 421 358 ton huishoudelijke afvalstoffen (huisvuil, grofvuil en gemeentevuil) gestort. Onderstaande tabel geeft de evolutie weer tot en met 2009. Hierbij dient echter vermeld dat voormelde stroom van 28 977 ton bestond uit niet-brandbaar grof vuil (namelijk 24 982 ton gestort bij de Hooge Maey en 3995 ton bij Imog). Voor het storten van brandbare huishoudelijke afvalstoffen worden sinds 2006 dan ook geen stortafwijkingen meer verleend. 1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006 2007 2008 2009
Aanvoer 421 358 281 953 182 936 154 552 151 848 139 252 114 612 28 771 29 184 27 567 28 977 in ton Tabel 11: Aanvoer huishoudelijk afval op cat 2 stortplaatsen.
Hoe de tarieven zullen evolueren is ook hier moeilijk te voorspellen (zie ook de verwachte evolutie verbrandingstarieven). Enerzijds zou het dalend aanbod aan te storten huishoudelijk afval kunnen leiden tot een verdere daling van de storttarieven. Daartegenover staan argumenten die laten verwachten dat de tarieven, zeker op langere termijn, evenwel zullen blijven toenemen. Het vergunningsbeleid voor stortplaatsen zal zeker strikt worden gehouden; stortcapaciteit zal bewust schaars worden gehouden. Stortplaatsen hebben een groot aantal vaste kosten, zowel qua exploitatie als qua nazorg. Bij een dalende aanvoer zullen de vaste kosten per ton toenemen.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
39/73
Ingevolge het nieuwe hoofdstuk “Heffingen” uit het afvalstoffendecreet wordt vanaf 1 januari 2007 de heffing voor het storten van brandbaar afval verhoogd, zodat het storten ervan effectief duurder wordt dan het verbranden. 2.4.3.2
Tarieven voor bedrijfsafvalstoffen 44 42
Eur/ton
40 38
storttarief (met gew ogen gemiddelde)
36 34 32 30 1
2
3
4
Figuur 12: De tarieven (in EUR/ton) voor bedrijfsafvalstoffen per categorie 2stortplaats, en het gewogen gemiddelde volgens de aanvoer per stortplaats.
2.4.3.2.1 Tarieven Het gewogen gemiddelde bedraagt 39 EUR/ton (exclusief milieuheffingen en gemeentelijke opcentiemen), waar het rekenkundig gemiddelde eveneens 39 EUR/ton bedraagt. Figuur 12 geeft de tarieven weer. 2.4.3.2.2 Milieuheffingen 2009 De heffing voor het storten van brandbaar afval wordt geïndexeerd tot 79,36 EUR/ton. De heffing voor het storten van niet-brandbare afvalstoffen op een daartoe vergunde stortplaats wordt geïndexeerd tot 42,33 EUR/ton. Voor het storten van recyclageresidu’s wordt het bestaande verlaagd tarief in een overgangstermijn van 3 jaar afgebouwd (behalve enkele uitzonderingen). Het heffingstarief bedraagt eveneens 79,36 EUR/ton (x K-factor, afhankelijk van stroom en tijd) voor de brandbare residu’s op daartoe vergunde stortplaatsen en 42,33 EUR/ton (x K-factor) voor de nietbrandbare residu’s op daartoe vergunde stortplaatsen.
40/73
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
Brandbare recyclageresidu's
Niet-brandbare recyclageresidu's
79,36 EUR
42,33 EUR
0 EUR
0 EUR
2,39 EUR
2,12 EUR
AEEA, schrootafval, shredderafval, kunststofafval en GFT (K=0,15)
11,91 EUR
6,35 EUR
Kringloopcentra (K=0,2)
15,88 EUR
8,47 EUR
Van de verwerking van beton, metselwerk en ander steenpuin tot gekeurde granulaten (K=0,04)
3,18 EUR
1,70 EUR
Andere selectieve stromen (K=0,8)
63,49 EUR
33,86 EUR
Van bouw- en sloopafval (K=1) Van glasafval en lompenafval (K=0) Papier en karton (K=0,03)
Tabel 12: Heffingen voor recyclageresidu's voor 2009.
2010 De heffingen voor 2010 zijn de geïndexeerde heffingen voor 2009 (cf. tabel bij de categorie 2stortplaatsen voor niet-gevaarlijk anorganische bedrijfsafvalstoffen). 2.4.3.2.3 Verwachte evolutie De evolutiebepalende elementen zijn dezelfde als voor huishoudelijke afvalstoffen (zie supra). 2.4.3.3
Tarieven voor verbrandingsas en slib
90,00 80,00 70,00
EUR/ton
60,00 50,00
bodemas
40,00
slib milieuheffing
30,00 20,00 10,00 0,00 2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Figuur 13: Evolutie stortprijzen voor bodemassen en slib.
2.4.3.3.1 Tarieven Verbrandingsassen genieten een verlaagd tarief aangezien ze gebruikt worden als tussenafdeklaag, ook omwille van de hogere dichtheid waardoor het ingenomen volume per ton kleiner is. Gemiddeld wordt 13 EUR/ton betaald. Storten van drinkwater-, RWZI- en ander slib kost gemiddeld 50 EUR/ton.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
41/73
2.4.3.3.2 Milieuheffing 2009 Het storten van verbrandingsassen afkomstig van Vlaamse verbrandingsinstallaties is vrijgesteld van milieuheffingen, aangezien reeds milieuheffingen zijn betaald op het verbranden van de afvalstoffen, en het heffen van een dubbele belasting niet toegelaten is (principe non bis in idem). Sinds 2007 is het nieuw hoofdstuk “Heffingen” uit het afvalstoffendecreet van kracht. Zo is er een apart tarief voorzien van 3,18 EUR/ton voor het storten van residu’s van verwerking van rioolkolkenslib en voor slibresidu’s van reiniging van zeefzand op een daartoe vergunde stortplaats. 2010 De heffingen voor 2010 zijn de geïndexeerde heffingen voor 2009.
2.5
Vergelijking tussen stortplaatsen categorie 1 en 2 en verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen De categorie 3-stortplaatsen worden niet mee opgenomen in de volgende tabel aangezien de inerte afvalstoffen die gestort worden op categorie 3-stortplaatsen niet brandbaar zijn waardoor een vergelijking van onderlinge verwerkingsprijzen niet relevant is. Uit Tabel 13 blijkt dat, exclusief de milieuheffingen en de gemeentelijke opcentiemen, de verbrandingstarieven voor huishoudelijke afvalstoffen gemiddeld 54 EUR/ton duurder zijn dan de storttarieven. Op de categorie 2-stortplaatsen (voor huishoudelijke afvalstoffen) werd in 2009 enkel nietbrandbaar grof vuil gestort, zodat het tarief van de milieuheffingen 42,33 EUR/ton bedraagt (in plaats van 79,36 EUR/ton voor de brandbare afvalstoffen). Hierdoor blijft het verbrandingstarief inclusief milieuheffingen duurder dan het storttarief. Ook bedrijfsafvalstoffen zijn exclusief milieuheffingen veel duurder te verbranden dan te storten. Door het vernieuwen van het hoofdstuk milieuheffingen in het Afvalstoffendecreet in 2007 werd dit volledig gecompenseerd wanneer er een volledige milieuheffing moet worden betaald. In 2009 is deze compensatie echter teniet gedaan als gevolg van enerzijds de zeer scherpe prijzen die de stortplaatsen hanteerden om toch een zekere hoeveelheid afval aan te trekken. Anderzijds stellen we vast dat bepaalde verbrandingsinstallaties hun gemiddelde verwerkingsprijs verhoogd hebben.
42/73
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
Huishoudelijke Bedrijfsafvalstoffen afvalstoffen Verbrandingsinstallaties Tarief milieuheffingen huishoudelijk afval totaal
104,33 7,41 111,74
Verbrandingsinstallaties tarief verlaagde milieuheffing huishoudelijk afval totaal Stortplaats categorie 2 tarief voor huishoudelijk afval milieuheffingen totaal
113,69 7,41 121,10 113,69 2,12 115,81
50,00 42,33 92,33
Stortplaats categorie 2 tarief voor huishoudelijk afval verlaagde milieuheffing totaal
39,00 79,36 118,36 39,00 63,49 102,49
Stortplaats categorie 1 gevaarlijk afval
tarief milieuheffing totaal
53,00 42,33 95,33
Stortplaats categorie 1 gevaarlijk afval
tarief verlaagde milieuheffing totaal
53,00 63,49 116,49
Stortplaats categorie 2 niet-gevaarlijk anorganisch afval
tarief milieuheffing totaal
41,00 79,36 120,36
Stortplaats categorie 2 niet-gevaarlijk anorganisch afval
tarief verlaagde milieuheffing totaal
41,00 63,49 104,49
Tabel 13: Vergelijking gemiddelde tarieven tussen stortplaatsen van categorie 1 en 2 en verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen (in EUR/ton) in 2009.
Met betrekking tot het storten van recylageresidu’s is het de bedoeling om het verlaagd tarief voor recyclageresidu’s op korte termijn af te bouwen. In 2009 bijvoorbeeld is het verlaagde heffingstarief gemiddeld met 17 EUR/ton gestegen (ten opzichte van 2008). Het storten van bedrijfsafvalstoffen op categorie 2-stortplaatsen (voor anorganische bedrijfsafvalstoffen) is gemiddeld ca 2 EUR/ton duurder dan op categorie 2-stortplaatsen (voor huishoudelijke en vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen). Toch stellen we vast dat er geen verschuiving is van dit type afval van de categorie 2-stortplaats voor anorganische bedrijfsafvalstoffen naar de categorie 2stortplaatsen voor huishoudelijke afvalstoffen en vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen. Op categorie 1- en 2-stortplaatsen wordt een groot deel van de hoeveelheden gestort aan een verminderde heffing, zoals die er zijn voor afvalstoffen afkomstig van recyclage-activiteiten. Voor het storten en verbranden van afvalstoffen van bodemsaneringswerken is er in 2007 een nulheffing ingevoerd, die ook in 2009 behouden bleef. Voor het verbranden van recyclageresidu’s van papier- en kartonafval bedraagt de verminderde heffing 2,12 EUR/ton. Bovenstaande vergelijking vond plaats tussen de gemiddelde waarden, wat niet wil zeggen dat de conclusies voor elke stortplaats en verbrandingsinstallatie individueel opgaan.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
43/73
Figuur 14: Restcapaciteit vergunde categorie 3 stortplaatsen (ton/jaar). Situatie 2009. 44/73
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
2.6
Stortplaatsen categorie 3
2.6.1
Situering In Vlaanderen zijn er in 2009 6 vergunde categorie 3-stortplaatsen (opengesteld voor derden). Hierbij dient opgemerkt dat er in 2009 nog steeds geen afvalstoffen werden aangevoerd op de stortplaats van de nv OB & D te Ronse. Anderzijds is de vergunde stortcapaciteit van de nv Depovan te Roeselare volledig volstort. De locaties van de 6 vergunde stortplaatsen zijn op Figuur 14 afgebeeld. De grootte van het symbool staat in verhouding tot de restcapaciteit eind 2009.
2.6.2
Capaciteit en aanvoer WestOostAntwerpen Limburg Vlaanderen Vlaanderen
VlaamsBrabant
Totaal
Tonnage
0
1 116 486
0
70 021
275 716
1 462 223
%-aandeel
0
76 %
0%
5%
19 %
100 %
Tabel 14: Vergunde restcapaciteit categorie 3-stortplaatsen per provincie (in ton).
De 6 categorie 3-stortplaatsen hebben eind 2009 een totale restcapaciteit van 1 462 223 ton. Deze restcapaciteit is 611 831 ton minder dan in 2008, namelijk 2 074 054 ton. Voormelde daling is enerzijds te wijten aan de gestorte hoeveelheden inert afval en aan de aangevoerde hoeveelheden “zuivere” gronden als dagelijkse afdek voor de gestorte asbestcementafvalstoffen. Anderzijds is voormelde daling te wijten aan een sterke vermindering van de stortcapaciteit bij de nv De Kock te Huldenberg nl. een groot gedeelte van deze stortplaats werd in 2009 afgewerkt, weliswaar op een lager niveau, ten einde te kunnen voldoen aan de Vlarem II-bepalingen, na implementatie van de Europese richtlijn van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (gelet op het ontbreken van de vereiste geologische barrière in de betreffende zandgroeve). In 2009 is, uitgaande van de betaalde milieuheffingen, 50 330 ton inert afval gestort. Deze hoeveelheid is 12 959 ton minder dan in 2008 (namelijk 63 289 ton). Voornoemde daling is voornamelijk te wijten aan de verminderde aanvoer in 2009 op de stortplaatsen van SVK en Depovan. Daarnaast worden er op een aantal categorie 3-stortplaatsen aanzienlijk minder inerte afvalstoffen gestort en meer niet-verontreinigde gronden. Deze niet-verontreinigde gronden (die voldoen aan de waarden voor vrij gebruik van uitgegraven bodem zoals bepaald in het VLAREBO bijlage V) worden sinds 2003 gestort in groeven die hiertoe specifiek vergund zijn en waarvoor de "rubriek 60" binnen titel I van VLAREM van toepassing is. Voornoemde totale aanvoer op de categorie 3-stortplaatsen bestaat voor 63 % uit asbestcementafvalstoffen (gestort op 3 categorie 3-stortplaatsen), namelijk 31 862 ton (in 2008 werd er 27 383 ton asbestcementafvalstoffen gestort op 3 categorie 3-stortplaatsen). Hiervan werd er 8 753 ton asbestcement gestort in de provincie Vlaams-Brabant, 12 799 ton in de provincie West-Vlaanderen en 10 310 ton in de provincie Oost-Vlaanderen. Overeenkomstig de bepalingen van het VLAREM-besluit van 12 mei 2006 (B.S. 30 juni 2006) ter omzetting van de Europese beschikking inzake de aanvaardingscriteria van stortplaatsen, worden de asbestcementhoudende bouwafvalstoffen in een apart stortvak gestort op de daartoe vergunde categorie 3-stortplaatsen. De opgegeven categorie 3-restcapaciteit in 2009 volstaat ruim voor de komende 30 jaar, rekening houdend met het huidig aanvoerritme. Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
45/73
2.6.3
Tarieven
2.6.3.1
Evolutie
60,00 50,00
EUR/ton
40,00 30,00
milieuhef fing storttarief
20,00 10,00 0,00 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 Figuur 15: Tariefevolutie voor categorie 3-stortplaatsen.
Het rekenkundig gemiddeld tarief, exclusief milieuheffingen en gemeentelijke opcentiemen, is dit jaar eveneens gestegen. Het bedraagt nu gemiddeld 53 EUR/ton (tegenover 2008: 45,57 EUR/ton). Dit gemiddeld tarief wordt met ca 22 % vermeerderd door de milieuheffing die in 2009 11,64 EUR/ton bedroeg. Het totale tarief (inclusief milieuheffing) dat zich in 1999 en 2000 stabiliseerde, stijgt terug sinds 2001. 2002 Aanvoer 120 595 in ton
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
102 666
118 123
87 393
71 348
76 427
63 289
50 330
Tabel 15: Evolutie aanvoer op categorie 3-stortplaatsen.
In 2002 is de aanvoer van inerte afvalstoffen op categorie 3-stortplaatsen sterk gedaald ten opzichte van voorgaande periode. Deze trend zet zich door tot 2006. In 2007 is de aanvoer van inerte afvalstoffen op categorie 3-stortplaatsen terug lichtjes gestegen, om in 2008 echter terug te dalen. Deze dalende aanvoer zet zich verder in 2009. Daartegenover staat de verhoogde aanvoer van niet-verontreinigde gronden in groeven die vergund zijn voor rubriek 60, zoals hierboven reeds vermeld. Voornoemde daling van aanvoer op categorie 3-stortplaatsen gaat samen met een verhoogde recyclage van inerte bouwafvalstoffen. Het nieuwe uitvoeringsplan milieuverantwoord materialengebruik en afvalbeheer in de bouw en de nieuwe grondverzetregeling (vlarebo) zorgen voor meer en verbeterde milieuverantwoorde aanwendingsmogelijkheden, andere dan storten (vb. het aanwenden van bepaalde zeefzanden).
46/73
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
Toestand in 2009
70 60 50
EUR/ton
2.6.3.2
40 30 20 10 0
Figuur 16: Individuele tarieven per categorie 3-stortplaats, met gemiddelde waarde-lijn.
In 2009 is het tarief van één categorie 3-stortplaats sterk gestegen. De spreiding gaat van 28 tot 61 EUR/ton, exclusief milieuheffingen.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
47/73
3
Verwerking van huishoudelijke en categorie 2-bedrijfsafvalstoffen
Dit hoofdstuk is gebaseerd op enquêtegegevens over de hoeveelheden afvalstoffen die werden afgevoerd naar categorie 2-stortplaatsen en verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen, opgedeeld per kwartaal en per afvalstof.
3.1
Verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2-bedrijfsafvalstoffen
3.1.1
Capaciteit en bezetting van de verbrandingsinstallaties in Vlaanderen Naam
Capaciteit bij 10 Aanvoer (ton/j) GJ/ton
% benutte capaciteit
Dagen in werking
IVAGO
94 000
104 010
111%
340
IMOG
75 000
54 119
72%
314
INDAVER
383 000
391 918
102%
346
ISVAG
149 000
142 175
95%
343
IVBO
195 000
169 120
87%
332
IVM
90 000
101 980
113%
338
IVOO
73 000
58 952
81%
340
MIROM Roeselare
57 000
61 106
107%
347
DALKIA
30 000
32 842
109%
331
Bionerga
78 000
98 022
126%
331
1 224 000
1 214 243
99%
TOTAAL
Tabel 16: Aanvoer en capaciteit in ton van de verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen.
De capaciteit van een verbrandingsinstallatie in ton is niet eenduidig uit te drukken, omdat deze afhankelijk is van de calorische waarde van de verbrande afvalstoffen. De huidige vermelde capaciteit is de berekende capaciteit bij 10 GJ/ton en bij een normale beschikbaarheid van Indaver van 91 %, IVAGO van 90 %, MIROM Roeselare van 88 % en de overige van 85 %. In de mate dat de huisvuilverbrandingsinstallaties gemiddeld bij een andere stookwaarde stoken of in de mate dat de installatie meer of minder uren in bedrijf was, kan de werkelijke hoeveelheid verbrand afval hiervan verschillen. De werkelijke beschikbaarheid van de installaties voor het jaar 2009, staat in de laatste kolom weergegeven. De totale theoretische verbrandingscapaciteit in Vlaamse huisvuilverbrandingsinstallaties bij een stookwaarde van 10 GJ/ton bedroeg in 2009 1 224 000 ton. Er werd in de 10 verbrandingsinstallaties 1 214 243,23 ton verbrand, zijnde 99,20 % van de theoretische capaciteit. Opvallend is dat ook dit jaar een aantal installaties, namelijk IVAGO, Indaver, IVM, MIROM Roeselare, Bionerga en DALKIA, hun capaciteit voor meer dan 100 % benutten. Ze werkten in werkelijkheid bij een lagere stookwaarde of waren meer uren operationeel dan in de capaciteitsberekening werd aangenomen. Hierdoor is hun werkelijke capaciteit hoger dan de waarde vermeld in tabel 16. Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
49/73
De beschikbaarheid bij IVBO was beduidend minder dan die van de andere installaties; hier werden een of meerdere lijnen stilgelegd wegens onderhoud of omwille van een te laag aanbod aan brandbaar afval. Ook bij IVM was de beschikbaarheid lager; dit omwille van een zeer grondige reiniging van de installatie en de inspectie van een verbrandingslijn. Voor 2009 werd er in de enquête niet gerapporteerd dat er een tekort aan aanvoer was toe te schrijven aan het falen van het stortverbod voor brandbaar afval. Alle installaties voldoen momenteel aan de geldende emissiegrenswaarden, inclusief deze voor dioxines en furanen. Elke installatie is voorzien van een systeem om de dioxines en furanen te capteren (injectiesysteem voor actieve kool of bruinkool) of af te breken (katalytische mouwen of katalytische dedioxsystemen). (Een meer technische uitleg per installatie is terug te vinden in de “inventarisatie afvalverbranding in Vlaanderen 2004, OVAM 2006”).
3.1.2
Verdeling van de aanvoer per afvalsoort Tonnage Huisvuil, grofvuil en gemeentevuil Vast niet-risicohoudend medisch afval Recyclageresidu's RWZI-slib en ander slib Andere bedrijfsafvalstoffen Totaal
Percentage
842 203
69,36%
11 987
0,99%
5 321
0,44%
12 235
1,01%
342 497
28,21%
1 214 243
100,00%
Tabel 17: Verdeling aanvoer naar de huisvuilverbrandingsinstallaties volgens afvalsoort (in ton).
De hoeveelheid slib die hier wordt weergegeven, is alleen de hoeveelheid die in de huisvuilverbrandingsinstallaties werd verbrand. Het slib dat bij Indaver nv in de draaitrommelovens, de SLECO installatie of in de verbrandingsinstallatie van Aquafin te Brugge werd verbrand, is hier niet in rekening genomen. In totaal werd in 2009 187,77 ton minder afval in de huisvuilverbrandingsinstallaties verbrand dan in 2008. De verhouding huishoudelijke afvalstoffen verbrand ten opzichte van de hoeveelheid bedrijfsafvalstoffen verbrand in een huisvuilverbrandingsinstallatie bedroeg in 2009 69,36 % ten opzichte van 28,21 %. In 2008 bedroeg de verhouding 69 % ten opzichte van 29 %. Er werden in 2009 9174,46 ton huishoudelijke afvalstoffen meer verbrand. In de loop van 2009 verbrandden ISVAG en Bionerga alleen huishoudelijke afvalstoffen. In de andere installaties werden er in 2009 tussen de 7,4 % en 68 % bedrijfsafvalstoffen verbrand. Het aandeel bedrijfsafval ten opzichte van de verwerkte hoeveelheid is bij Dalkia het hoogst; in absolute hoeveelheden werd echter nog steeds het meeste bedrijfsafval verwerkt bij Indaver.
50/73
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
3.1.3
Verdeling van de aanvoer en de capaciteit per provincie WestOost– Antwerpen Limburg VlaamsVlaanderen Vlaanderen Brabant
Totaal
430 000
567 000
149 000
78 000
0
1 224 000
35%
46,5%
12%
6,5%
0%
100%
Verbrande hoeveelheid
322 020
652 027
142 175
98 022
0
1 214 243
% verbrande hoeveelheid
26,5%
53,7%
11,7%
8,1%
0,0%
100,0%
229 127
235 056
281 219
121 789
156 914
1 024 105
22%
23%
27%
12%
16%
100%
Capaciteit % aandeel per provincie t.o.v. Vlaanderen
Productie huishoudelijke afvalstoffen 2009 * % aandeel huishoudelijke afvalstoffen per provincie t.o.v. Vlaanderen
Tabel 18: Vergelijking capaciteit, verbrande hoeveelheid en productie van huishoudelijke afvalstoffen per provincie (in ton).
* De gegevens betreffende de productie van huishoudelijke afvalstoffen zijn afkomstig uit de enquête huishoudelijke afvalstoffen die de gemeenten en intergemeentelijke verenigingen jaarlijks moeten invullen en aan de OVAM bezorgen. De cijfers betreffen de som van het huisvuil, het grofvuil, het gemeentevuil en PMD-residu. Tabel 18 toont duidelijk aan dat de beschikbare verbrandingscapaciteit in het Vlaamse Gewest in de loop van 2009 voldoende was om alle huishoudelijke afvalstoffen te verwerken. In de veronderstelling dat de Vlaamse verbrandingsinstallaties op volle capaciteit konden draaien, was er voor het niet-gevaarlijk bedrijfsafval theoretisch circa 200 000 ton capaciteit beschikbaar in de huisvuilverbrandingsinstallaties. In werkelijkheid is deze hoeveelheid hoger, omdat een deel van het brandbaar huishoudelijk afval ook verwerkt wordt in de voor behandelingsinstallatie van IOKIVAREM. De hoeveelheid niet-gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen waarvoor geen verbrandingscapaciteit beschikbaar is in de huisvuilverbrandingsinstallaties heeft in 2009 zijn uitweg gevonden naar enerzijds de mechanisch-biologische voorbehandelingsinstallatie van IVAREM-IOK. Anderzijds kan de hoogcalorische fractie sinds enkele jaren verwerkt worden in de Sleco-installatie. Sinds midden 2009 wordt ook een belangrijk deel van het hoog calorisch afval (HCA) verbrand in de nieuwe installatie van Electrawinds Biostoom in Oostende. Tenslotte moet er noodzakelijkerwijze een (klein) deel gestort worden of buiten het Vlaamse Gewest verwerkt worden in afwijking op het zelfvoorzieningsprincipe of een voorbehandeling ondergaan in of buiten het Vlaamse Gewest. Voor de hoeveelheid bedrijfsafvalstoffen die in 2009 gestort werd, verwijzen wij naar 3.3. De provincies West- en Oost-Vlaanderen beschikken samen over 80 % van de totale capaciteit voor verbranding van huisvuil in het Vlaamse Gewest terwijl er slechts 45 % van de totale hoeveelheid huishoudelijke afvalstoffen geproduceerd wordt. Er kan hierbij wel opgemerkt worden dat de installatie van Indaver in Beveren zeer dicht bij de provincie Antwerpen ligt en hierdoor ook afval van daar aantrekt.De provincie Vlaams-Brabant beschikt niet over een eigen verbrandingscapaciteit; het afval werd verbrand bij Indaver in Beveren. Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
51/73
De ISVAG-installatie is de enige verbrandingsinstallatie in de provincie Antwerpen. De capaciteit van deze installatie is duidelijk niet voldoende om alle Antwerpse huishoudelijke afvalstoffen te verwerken. In de provincie Antwerpen staat daarentegen wel een installatie voor de mechanisch biologische voorbehandeling van huishoudelijke en vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen. Ook in de provincie Limburg is er slechts één huisvuilverbrandingsinstallatie, namelijk deze van Bionerga. De capaciteit van deze installatie is ook duidelijk onvoldoende om het Limburgse afval te verwerken. Er wordt hier dan ook voornamelijk huishoudelijk afval verbrand. Het Uitvoeringsplan Milieuverantwoord Beheer van Huishoudelijke Afvalstoffen voorziet in de komende planperiode (2008-2015) een bijkomende verwerkingscapactiteit voor verbranding of voorbehandelingstechniek van 272 000 tot 434 000 ton (afhankelijk van de calorische waarde van het afval en de technische beschikbaarheid van de verbrandingslijn). Het plan doet, in tegenstelling tot vorige uitvoeringsplannen, geen uitspraak over de inplanting van deze bijkomende installaties op niveau van het Vlaamse Gewest. De nood aan effectief bijkomende capaciteit wordt wel steeds geëvalueerd aan de hand van de meest actuele gegevens. Zo kan er gesteld worden dat een deel van de voorziene bijkomende capaciteit reeds gerealiseerd is met de ingebruikname van de installatie van Electrawinds Biostoom in Oostende (2009).
3.1.4
Aanvoer uit andere provincies Voorafgaandelijk moet worden opgemerkt dat veel provinciegrensoverschrijdende afvalverwijdering niet wordt geregistreerd. De herkomst die wordt aangetekend in het verbrandingsregister, is deze van de aanvoerder. Waar de aanvoerder dat afval heeft ingezameld, is op dat moment niet meer te achterhalen. Hetgeen volgt kan bijgevolg een vertekend beeld geven. In het totaal werd 419 456,81 ton of 34,54 % van de totale aanvoer voor verbranding in een andere provincie verbrand dan de provincie waar het afval geproduceerd is. De provincies Vlaams-Brabant en Antwerpen zijn de grootste exporteurs. Voor Vlaams-Brabant is dit logisch aangezien ze niet beschikken over eigen verbrandingscapaciteit. De provincie Antwerpen beschikt wel over verbrandingscapaciteit, maar die is niet voldoende om het eigen afval te verwerken. Jarenlang was de provincie Antwerpen de grootste exporteur van afvalstoffen ter verbranding in een andere provincie. Dit kan gedeeltelijk verklaard worden doordat ISVAG enkel vergund is voor de verwerking van huishoudelijke afvalstoffen. Bovendien wordt een deel van het afval van de stad Antwerpen afgevoerd naar de verbrandingsinstallatie van INDAVER die dan wel gelegen is in de provincie Oost-Vlaanderen, maar in realiteit dicht bij de grens met de provincie Antwerpen ligt. Sinds enkele jaren is de provincie Antwerpen echter niet meer de grootste exporteur van huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2 bedrijfsafvalstoffen. Dit kan verklaard worden door de mechanisch biologische voorbehandelingsinstallatie van IOK/IVAREM die in Geel operationeel is geworden. Deze installatie wordt besproken in het volgend hoofdstuk 3.2. De provincie Oost-Vlaanderen blijft de grootste importeur, wat te verklaren is door de aanwezigheid van de installatie van INDAVER waar naast Oost-Vlaams afval ook een groot gedeelte van het afval uit Antwerpen en Vlaams-Brabant verwerkt wordt. In de verbrandingsinstallatie van Bionerga werd alleen Limburgs afval verwerkt, in de installatie van ISVAG alleen Antwerps afval. In 2009 werd er in het Vlaamse Gewest eveneens 37 636,9 ton niet-Vlaams afval verwerkt in de huisvuilverbrandingsinstallaties. Het grootste deel hiervan, namelijk 37 349,88 ton is afkomstig uit het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 32,64 ton uit Wallonië en 254,38 ton werd aangevoerd uit het buitenland.
52/73
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
53/73
p.m. 0 0 41 457
77 967
0
0
77 967
OostVlaanderen
Antwerpen
Limburg 98 938
0
p.m.
89 632
9 306
Antwerpen
0
31 291
p.m.
0
31 291
Limburg
0
132 168
0
0
132 168
VlaamsBrabant 0
37 383
0
0
37 383
Invoer uit Brussel en Wallonië
Tabel 19: Aanvoer ter verbranding van huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2-bedrijfsafvalstoffen uit andere provincies (in ton).
Totaal
41 457
OostVlaanderen
p.m.
WestVlaanderen
Provincie van herkomst
WestVlaanderen
Provincie van verwerking
0
254
0
0
254
Ander land
50 763
419 458
0
0
368 695
Totaal
3.2
Voorbehandelingsinstallatie voor huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2-bedrijfsafvalstoffen Volgens het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 2003 – 2007 moest er geen bijkomende capaciteit in huisvuilverbrandingsinstallaties voorzien worden. Het tekort aan verwerkingscapaciteit moest volgens dit plan ingevuld worden door 4 tot 5 voorbehandelingsinstallaties met een gezamenlijke capaciteit van 600 000 tot 700 000 ton. Voor het verwerken van het residu uit deze voorbehandelingsinstallaties is een wervelbedinstallatie voorzien. Anno 2009 is er slechts 1 voorbehandelingsproject gerealiseerd. Als gevolg van een doorgedreven afvalbeleid met een verhoogde klemtoon op preventie en recyclage bleek uiteindelijk 1 bijkomende voorbehandelingsinstallatie voldoende te zijn om het storten van huisvuil vanaf 2006 een halt toe te roepen. Het Uitvoeringsplan Milieuverantwoord Beheer van Huishoudelijke Afvalstoffen voorziet in de huidige planperiode 2008 – 2015 een bijkomende verwerkingscapaciteit voor verbranding of voorbehandelingstechniek van 272 000 tot 434 000 ton (afhankelijk van de calorische waarde van het afval en de technische beschikbaarheid van de verbrandingslijn). De nood aan effectief bijkomende capaciteit wordt wel steeds geëvalueerd aan de hand van de meest actuele gegevens.
3.2.1
Biologisch drogen en mechanisch scheiden (IOK/IVAREM) De enige afvalscheidingsinstallatie die momenteel in Vlaanderen in werking is, is een samenwerking van de Mechelse intergemeentelijke vereniging IVAREM en de Kempische intergemeentelijke vereniging IOK. In deze installatie wordt in principe al het huishoudelijk afval en hiermee vergelijkbaar categorie 2-bedrijfsafval van de Mechelse en Kempische regio verwerkt volgens de techniek van biologisch drogen en mechanisch scheiden. De techniek die in deze installatie gebruikt wordt, vindt zijn grondslag in de techniek voor de compostering van GFT-afval. Het huishoudelijk afval bevat immers, zelfs na de aparte GFTinzameling, een belangrijke hoeveelheid biologisch afbreekbaar materiaal. Bij de compostering van deze fractie ontstaat warmte die op haar beurt voor een droging van de andere fracties van het huishoudelijk en hiermee vergelijkbare bedrijfsafval, zorgt. Na deze biologische droging wordt het gedroogd afval naar een scheidingsinstallatie geleid. Behalve een gewichtsvermindering, heeft de droging als positief effect dat het afval beter kan gescheiden worden. In de scheidingsinstallatie wordt het materiaal verder verkleind en door verschillende technieken (zeven, windziften, harde-delen-afscheiders, ballistische uitwerpers, magneten, inductieve afscheiders voor non-ferrometalen) in verschillende fracties gescheiden. De volgende fracties worden bekomen: ʊ inerten (15% van het gewicht), dit is zand, steentjes, porselein, … dat aanwezig is in het afval. Momenteel wordt deze fractie afgevoerd naar een stortplaats, maar de bedoeling is om deze fractie te recupereren. Onderzoek is hiervoor lopende. ʊ Metalen (5% van het gewicht), ferro- en non-ferrometalen worden afzonderlijk gescheiden. Zij worden afgevoerd naar een inrichting voor materiaalrecyclage. ʊ RDF (50 % van het gewicht), refuse derived fuel is de fractie die plastic, papier, hout en gedroogd organisch materiaal omvat. Dit RDF is hoogcalorisch en kan dus ingezet worden in processen waar warmte dient te worden opgewekt (elektriciteitsproductie, cementindustrie, stoomproductie, …). De IOK/IVAREM installatie heeft een capaciteit van 120 000 ton nat materiaal per jaar. In 2006 werd deze installatie opgestart. 54/73
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
De totale aanvoer in 2009 bedraagt 88 700 ton. Hiervan is 73 % afkomstig van huishoudens. De overige 27 % is vergelijkbaar bedrijfsafval aangevoerd door onder andere containerdiensten, KMO’s of particulieren. Het is echter wel de bedoeling dat het afval dat wordt aangevoerd wat betreft vochtigheid vergelijkbaar is met huishoudelijk afval. Dit omdat de werking van de installatie het vocht van het afval nodig heeft. In deze installatie wordt er geen elektriciteit of stoom geproduceerd. De warmte die ontstaat wordt rechtstreeks gebruikt in het drogingsproces. Men recupereert wel water. Het aangeleverde afval bestaat namelijk voor 30 massa% uit water. Dit water wordt gedeeltelijk in situ gezuiverd en teruggebruikt. Het andere deel wordt afgevoerd naar een externe waterzuiveringsinstallatie.
3.3
Stortplaatsen categorie 2 (huishoudelijke en vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen)
3.3.1
Restcapaciteit en aanvoer voor Vlaanderen WestOostAntwerpen Limburg Vlaanderen Vlaanderen
VlaamsBrabant
Totaal
Restcapaciteit
1 775 506
607 022
3 428 447
0
0
5 810 975
% aandeel
31 %
10 %
59 %
0%
0%
100 %
Aanvoer in 2009
116 645
51 987
120 971
0
0
289 603
% aandeel
40 %
18 %
42 %
0%
0%
100 %
15 jaar
12 jaar
28 jaar
Aantal jaren te storten bij huidig storttempo
20 jaar
Tabel 20: Capaciteit op 31 december 2009 van de categorie 2-stortplaatsen, in ton.
In 2009 werd er 289 603 ton afval gestort op de 4 vergunde categorie 2-stortplaatsen. Dit is ca 161 677 ton minder dan in 2008 (451 280 ton). Hierbij dient opgemerkt dat de stortplaats van IOK (vergund tot 12 mei 2009) sinds eind 2008 volstort is en op heden in een afwerkingsfase zit. De grootste daling van aanvoer doet zich voor in de provincie Antwerpen (namelijk een daling met 67 937 ton). Dit is te wijten aan de sterk verminderde aanvoer op de categorie 2-stortplaats van de Hooge Maey namelijk van 188 908 ton in 2008 naar 120 971 ton in 2009, waarbij de verminderde aanvoer van brandbare recyclageresidu’s terug opvallend is (namelijk van 80 750 in 2008 naar 27 055 ton in 2009). Deze daling in aanvoer van brandbare recyclageresidu’s op de Hoge Maey is enerzijds te wijten aan de economische crisis die in 2009 nog voelbaar is en anderzijds aan het sturend effect van de milieuheffingen. De aanvoer in de provincie OostVlaanderen is eveneens sterk gedaald nl. met 49 196 ton. De daling in aanvoer in de provincie West-Vlaanderen is te wijten aan de sterk verminderde aanvoer bij de cv Imog (van 70 936 naar 42 851 ton) en aan de verminderde aanvoer bij de nv Depovan nl. van 90 233 in 2008 naar 73 794 ton in 2009. Anderzijds nemen de provincies Antwerpen (voor 42 %) en WestVlaanderen (voor 40 %) 82 % van de totale aanvoer voor hun rekening. Van de totale gestorte hoeveelheid 289 603 ton werd er in 2009 118 210 ton gestort als brandbare afvalstoffen (bedrijfsafvalstoffen) in afwijking op de stortverboden. In 2009 werden er aan de 4 vergunde stortexploitanten voor 345 000 ton stortafwijkingen verleend op de verbodsbepalingen, overeenkomstig artikel 5.4.3 van het VLAREA. Het totaal verleende contingent werd in 2009 dus niet volledig benut. De vergunde restcapaciteit op 31 december Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
55/73
2009 bedraagt ca 5,8 miljoen ton. Bij het huidige stortritme is er op heden nog categorie 2capaciteit voor 20 jaar. Het uitvoeringsplan Milieuverantwoord beheer van huishoudelijke afvalstoffen gaat ervan uit dat in de komende planperiode (2008-2015) de bestaande stortplaatsen van Ilva, Imog, Hooge maey en de nv Depovan nog in exploitatie blijven. Voor wat betreft de capaciteiten die in milieuvergunningsprocedure zijn of die potentieel vergunbaar zijn in uitbreiding of ophoging, wordt verwezen naar de bepalingen van het uitvoeringsplan Milieuverantwoord beheer huishoudelijke afvalstoffen 2008-2015 (meer bepaald deel 4, punt 4.4 Eindverwerking, actie 8, tabel 13). 2001 Vergunde restcapaciteit Aanvoer
2002
14807327 14071640
1162886
840680
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
9252538
8568186
8648239
6448514
6421198
5970130
5810975
879209
761011
834615
782816
572070
451260
289603
Tabel 21: Overzicht evolutie stortcapaciteit en aanvoer vanaf 2000 in ton.
Vanaf 2000 is er een verdere afname van de gestorte hoeveelheden ingevolge de beperkingen vanuit VLAREA. De beperking moet voornamelijk gezocht worden in de toepassing van de stortverboden voor huishoudelijke afvalstoffen en ongesorteerde bedrijfsafvalstoffen (met ingang van 1 juli 1998 en 1 juli 2000), een strikt beleid bij het verlenen en opvolgen van afwijkingen op het stortverboden en ingevolge de invloed van de economische crisis 2008/2009.
3.3.2
Verdeling van de aanvoer per afvalsoort Tonnage
% aandeel
Huisvuil, grofvuil en gemeentevuil
28 977
10 %
Recyclageresidu's
66 262
23 %
Bodemas
75 333
26 %
Gemengd bouw- en sloopafval
10 551
4%
Asbestcement
2 626
1%
Ander niet-gevaarlijk slib
1 169
0%
97 230
34 %
7 455
2%
289 603
100 %
Niet-gevaarlijk, nietgesolidifieerd afval Andere Totaal
Tabel 22: Verdeling van de aanvoer op de categorie 2-stortplaatsen per afvalsoort, in ton.
Het aandeel huishoudelijke afvalstoffen dat gestort werd op categorie 2-stortplaatsen gaat van 20 % in 2000 naar 10 % in 2009. De hoeveelheid gestorte huishoudelijke afvalstoffen is quasi constant gebleven ten opzichte van de 2 voorgaande jaren namelijk 29 184 ton in 2007, 27 567 ton in 2008 en 28 977 ton in 2009. De laatste jaren kon je een duidelijke vermindering van de gestorte hoeveelheid huishoudelijke afvalstoffen waarnemen, namelijk van 273 940 ton in 2000 naar 114 612 ton in 2005 en naar 28 977 ton in 2009. Voornoemde sterke daling van de gestorte hoeveelheid huishoudelijke afvalstoffen sinds 2005 is het gevolg van het beleid rond de opgelegde stortverboden krachtens
56/73
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
VLAREA, de prioritaire aanvoer van huishoudelijke afvalstoffen naar de beschikbare verbrandingsinstallaties en het beleid inzake preventie en selectieve inzameling. Voor het storten van brandbare huishoudelijke afvalstoffen werden in 2009 geen stortafwijkingen verleend. Op de Hooge Maey werd er in 2009 nog 24 982 ton huishoudelijk afvalstoffen gestort. Deze huishoudelijke afvalstoffen betreffen niet-brandbaar grof vuil. Ook bij Imog werd 3 995 ton nietbrandbaar grof vuil gestort in 2009. De hoeveelheid gestorte bedrijfsafvalstoffen (exclusief bodemas en ander slib) is opmerkelijk gedaald ten opzichte van de aanvoer in 2008 namelijk van 350 067 ton in 2008 naar 184 124 ton in 2009. Hiervan is 127 914 ton brandbaar bedrijfsafval (namelijk recyclageresidu's, slib en andere bedrijfsafvalstoffen). Bij voornoemde hoeveelheid brandbaar bedrijfsafval gestort in 2009 werd rekening gehouden met het feit dat op een Westvlaamse stortplaats (sinds 2009) onderscheid wordt gemaakt tussen brandbaar en niet-brandbare recyclageresidu’s en tussen brandbaar en niet-brandbaar niet-gesolidifieerd afval. Opvallend hierbij is de verdere sterke afname van de hoeveelheid brandbare recyclageresidu’s van 141 297 ton in 2008 naar 66 262 ton in 2009, vooral op de stortplaats Hooge Maey. In de loop van 2009 werden in het kader van de stortafwijkingen bovenop de verleende jaarcontingenten geen bijkomende contingenten toegekend. We merken op dat voor 2009 de hoeveelheid te storten brandbare bedrijfsafvalstoffen blijft afnemen. Deze afname kan voornamelijk worden toegeschreven aan het optimaal benutten van de aanwezige en nieuwe verbrandingscapaciteit en ingevolge de economische crisis 2008/2009. Anderzijds wordt een afname vastgesteld van de hoeveelheid gestort bouw- en sloopafval met 27 376 ton (voornamelijk bij de Hooge Maey). De hoeveelheid niet-gevaarlijk, niet-gesolidifieerd afval is eveneens sterk gedaald van 159 747 ton in 2008 naar 97 230 ton in 2009. De hoeveelheid bodemas die gestort wordt op een categorie 2-stortplaats, is in 2009 gestegen nl. van 69 937 ton in 2008 naar 75 333 ton in 2009. Voornoemde stijging van de hoeveelheid gestorte bodemas doet zich voor bij Ilva en bij de Hooge Maey. De hoeveelheid gestort ander niet-gevaarlijk slib is in 2009 gedaald met 2 520 ton. De hoeveelheid “andere” afvalstoffen is eveneens gedaald namelijk van 9 905 ton in 2008 naar 7 455 ton in 2009.
3.3.3
Verdeling van de aanvoer per afvalsoort en per provincie Tabel 23 (p.59)dient nog aangevuld te worden met 589 ton afvalstoffen afkomstig van Wallonië (hoofdzakelijk bestaande uit recyclageresidu’s), die bij Depovan gestort worden. De grootste hoeveelheid gestort afval is in 2009 afkomstig van de provincie Oost-Vlaanderen namelijk 35 % (101 820 ton in 2009) en van de provincie West-Vlaanderen namelijk 28 % (80 591 ton in 2009). Van de provincie Oost-Vlaanderen zijn 26 % (26 947 ton) niet gesolidifieerde bedrijfsafvalstoffen, 45 % bodemas (45 834 ton) en 17 % recyclageresidu's (17 740 ton).Van de provincie WestVlaanderen zijn 36 % niet gesolidifieerde bedrijfsafvalstoffen (28 685 ton), 28 % recyclageresidu's (22 655 ton) en 27 % bodemas (21 980 ton). De hoeveelheid gestort afval afkomstig van de provincie Antwerpen (26 % van de totale gestorte hoeveelheid) is in 2009 (verder) gedaald met 31 443 ton (vooral een sterke afname van recyclageresidu's). De provincies Limburg en Vlaams-Brabant produceren het minste afval dat gestort wordt (namelijk 6 633 ton voor Limburg en 8 568 ton voor Vlaams-Brabant). De hoeveelheid afval afkomstig van het Brusselse gewest dat in 2009 gestort wordt op categorie 2-stortplaatsen in het Vlaamse gewest is gedaald ten opzichte van de gestorte hoeveelheid in het voorgaande jaar : namelijk van 22 264 ton in 2008 (bestaande uit recyclageresidu’s en nietgesolidifieerd afval die op de Hooge Maey worden gestort) naar 16 373 ton in 2009
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
57/73
(hoofdzakelijk recyclageresidu’s die op de Hooge Maey worden gestort en niet-gesolidifieerd afval dat in West-Vlaanderen wordt gestort). De verbrandingsassen, die de HVVI's in de provincie Oost-Vlaanderen naar stortplaatsen afvoeren, worden enerzijds gestort in Oost-Vlaanderen (14 970 ton). Deze kleine gestorte hoeveelheid bodemas (in Oost-Vlaanderen) is het gevolg van het feit dat het grootste deel wordt gevaloriseerd. Anderzijds wordt de niet-VLAREA conforme bodemas van de asbehandelingsinstallatie van Indaver te Beveren gestort op de Hooge Maey te Antwerpen. De verbrandingsassen van de Westvlaamse huisvuilverbrandingsinstallaties worden in 2009 gestort in West-Vlaanderen (2/3 deel) en in Oost-Vlaanderen (1/3 deel).
58/73
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
59/73
0 0 4 810 0 0 3 758 0 8 568
18 715 7 418 2 297 0 0 24 096 119 75 029
Recyclage residu’s
Bodemas
Gemengd bouw- en sloop
Asbestcement
Ander niet-gevaarlijk slib
6 633
0
1 656
0
0
0
0
2 379
2 598
Limburg
101 820
5 629
26 947
0
2 626
2 836
45 834
17 740
208
OostVlaanderen
Tabel 23: Verdeling van de gestorte hoeveelheden per afvalsoort (in ton) en per provincie van herkomst.
Totaal
Andere
Niet-gevaarlijk, nietgesolidifieerd afval
0
22 384
VlaamsBrabant
Huisvuil+grof+ gemeentevuil
Antwerpen
80 591
1 707
28 685
1 169
0
608
21 980
22 655
3 787
WestVlaanderen 0
16 373
0
12 055
0
0
0
101
4 217
Brussel
7 455
97 230
1 169
2 626
10 551
75 333
66 262
28 977
289 603
Totaal
3.3.4
Aanvoer uit andere provincies Provincie Herkomst van het afval van Antwerpen Vlaams- Limburg OostWestBrussel Totaal verwerking Brabant Vlaanderen Vlaanderen N.V.T. 1 258 6 607 37 777 39 4 383 50 064 Antwerpen 0 N.V.T. 0 0 0 0 0 VlaamsBrabant 0 0 N.V.T. 0 0 0 0 Limburg 0 0 0 N.V.T. 4 394 0 4 394 OostVlaanderen WestVlaanderen Totaal
4 142
7 310
26
16 450
N.V.T.
11 990
39 918
4 142
8 568
6 633
54 227
4 433
16 373
94 376
Tabel 24: De bestemming per provincie van het afval dat in andere provincies wordt gestort in ton.
Voornoemde hoeveelheid van 94 376 ton dient nog vermeerderd te worden met 589 ton afval afkomstig van Wallonië dat voor 99 % in West-Vlaanderen werd gestort. Op stortplaatsen wordt afval aanvaard dat geproduceerd is in andere provincies, namelijk 94 376 ton op een totaal van 289 603 ton, of 33 % van het totale aanbod op categorie 2stortplaatsen (in 2008 was dit nog 121 420 ton, terwijl in 2007 dit 199 794 ton was). Opmerkelijk voor 2009 is de stijging van de hoeveelheid afval afkomstig van Antwerpen dat in West-Vlaanderen wordt gestort (namelijk 3 667 ton meer), de stijging van de hoeveelheid afval afkomstig van West-Vlaanderen dat in Oost-Vlaanderen wordt gestort (nl. 4 394 ton meer) en de stijging van de hoeveelheid afkomstig van Vlaams-Brabant dat in West-Vlaanderen wordt gestort (nl. 6 557 ton meer). De daling ten opzichte van 2008 ligt in de stromen afkomstig van Oost-Vlaanderen (die toekomen in de provincies Antwerpen en West-Vlaanderen), van Limburg (die toekomen in de provincie Antwerpen) en in de stroom afkomstig van Brussel die toekomt in de provincie Antwerpen. Anderzijds is de stroom afkomstig van Brussel die in de provincie WestVlaanderen toekomt sterk toegenomen (van 1 764 ton in 2008 naar 11 990 ton in 2009). Van voormelde hoeveelheid (van 94 376 ton) wordt 53 % in de provincie Antwerpen en 42 % in de provincie West-Vlaanderen gestort. De grootste exportprovincie is in 2009 (zoals in 2008 en 2007) Oost-Vlaanderen. OostVlaanderen verdeelt zijn export grotendeels over Antwerpen en West-Vlaanderen. OostVlaanderen verwerkt in 2009 afvalstoffen afkomstig van West-Vlaanderen. De invoer van afval in West-Vlaanderen is voornamelijk afkomstig van Oost-Vlaanderen, Brussel en VlaamsBrabant. De invoer uit andere gewesten beperkt zich enerzijds tot hoofdzakelijk recyclageresidu’s en niet-gesolidifieerde bedrijfsafvalstoffen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest naar West-Vlaanderen en naar Antwerpen en anderzijds tot recyclageresidu’s afkomstig van Wallonië naar West-Vlaanderen (namelijk 556 ton).
60/73
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
61/73
0 0 4 810 0 0 3 758 0 8 568
335 3 290 0 0 0 517 0 4 142
Gemengd bouw- en sloop
Asbestcement
Ander niet-gevaarlijk slib
6 633
0
1 656
0
0
0
0
2 379
2 598
Limburg
54 227
0
10 568
0
0
146
30 864
12 441
208
OostVlaanderen
0
0
4 433
0
39
0
0
0
4 394
WestVlaanderen 0
16 373
0
12 055
0
0
0
101
4 217
Brussel
Totaal
94 376
0
28 593
0
0
4 956
38 649
19 372
2 806
Tabel 25 geeft de gestorte hoeveelheden weer waarbij de provincie van herkomst en verwerking verschillen, per afvalsoort en per provincie van herkomst. Inzake de export van huishoudelijke afvalstoffen heeft de provincie Limburg in 2009 huishoudelijke afvalstoffen (meer bepaald niet brandbaar grof vuil) afgevoerd naar Antwerpen. De export van recyclageresidu’s is verder gedaald namelijk van 45 032 ton in 2008 naar 19 372 ton in 2009. De grote exporteur voor recyclageresidu’s is op heden nog steeds de provincie Oost-Vlaanderen gevolgd door het Brussels Gewest en Limburg. Inzake recyclageresidu's moet gesteld worden dat 29 % buiten de provincie van herkomst wordt gestort (dit is 3 % minder dan vorig jaar). De afgevoerde hoeveelheden bedrijfsafvalstoffen (niet gesolidifieerd) zijn lichtjes gedaald tegenover 2008 (namelijk van 29 317 ton in 2008 naar 28 593 ton in 2009). De export van bodemas daarentegen is gestegen, voornamelijk vanuit West-Vlaanderen en Antwerpen.
Tabel 25: Verdeling per afvalsoort (in ton) van de hoeveelheden afval die in een andere provincie worden gestort.
Totaal
Andere
Niet-gevaarlijk, nietgesolidifieerd afval
Bodemas
Recyclage residu’s
0
VlaamsBrabant 0
Huisvuil+grof+ gemeente vuil
Antwerpen
3.4
Besluit: het verbranden en storten van huishoudelijke en vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen in 2009
3.4.1
Totalen per afvalsoort Verbranden in huisvuilverbrandingsintallaties
Storten op categorie 2 stortplaatsen voor huishoudelijk en vergelijkbaar bedrijfsafval
Ton
Ton
% ten opzichte van tot. verwijder d (per stroom)
Totaal verwijderd
% ten Ton opzichte van tot. Verwijderd (per stroom)
% ten opzichte van tot. verwijderd (alle stromen samen)
842 203
97 %
28 977
3%
871 180
58%
RWZI-slib + ander slib
12 235
91 %
1 169
9%
13 404
1%
Recyclageresidu's
5 320
7%
66 262
93 %
71 583
5%
11 986
100 %
0
0%
11 987
1%
Bodemassen
0
0%
75 333
100 %
75 333
5%
Gemengd bouw- en sloopafval
0
0%
10 551
100 %
10 551
1%
Asbestcement
0
0%
2 626
100 %
2 626
0%
342 497
77 % 104 685
23 %
447 183
30 %
1 214 243
81 % 289 603
19 % 1 503 846
100 %
Huisvuil + grofvuil + gemeentevuil
Nietrisicohoudend ziekenhuisafval
Andere bedrijfsafvalstoffen Totaal
Tabel 26: Aandeel storten en verbranden per afvalsoort.
De hoeveelheid slib die bij verbranding wordt weergegeven, is enkel de hoeveelheid die in huisvuilverbrandingsinstallaties werd verbrand. Het slib dat in de draaitrommelovens van Indaver te Antwerpen, in de wervelbedoven van Aquafin, in de SLECO installatie of in electriciteitscentrales werd verbrand, is hier niet in rekening gebracht. Hierbij moet eveneens opgemerkt worden dat de bijkomende verbrandingscapaciteit die midden 2009 (Electrawinds, Oostende met een jaarcapaciteit van maximum 180 000 ton/jaar) in gebruik genomen is hier buiten beschouwing gelaten werd.
62/73
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
In totaal werd in het Vlaams Gewest 1 503 846 ton verwerkt in huisvuilverbrandingsinstallaties en gestort op de 4 categorie 2-stortplaatsen voor huishoudelijke afvalstoffen en vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen. Hiervan werd 81 % verbrand en 19 % gestort. Sommige afvalsoorten kunnen slechts op één wijze verwerkt worden. Zo moet het vast niet-risicohoudend medisch afval verplicht verbrand worden om hygiënische redenen. Anderzijds zijn asbestcementafvalstoffen en inerte, niet-recycleerbare afvalstoffen niet brandbaar en worden ze bijgevolg gestort. Bodemas dat niet in aanmerking komt om als secundaire grondstof gebruikt te worden, moet ook gestort worden. 842 203 ton huishoudelijke afvalstoffen (97 %) werd in de loop van 2009 verbrand. 28 977 ton huishoudelijke afvalstoffen (3 %) werd gestort op categorie 2-stortplaatsen. De voorbije jaren merken we een geleidelijke verschuiving van de huishoudelijke afvalstoffen richting verbranding. In 2000 was de verhouding 74 % verbranden ten opzichte van 26 % storten, om nu te komen tot de verhouding 97 - 3. Voor recyclageresidu’s ligt de verhouding duidelijk anders: 93 % recyclageresidu’s werden gestort. In vergelijking met 2008 wordt er 2 % meer recyclageresidu’s gestort. Dit betreft echter een relatief aandeel, nl. wanneer de absolute hoeveelheden gestorte recyclageresidu’s vergeleken worden, stellen we vast dat er 75 035 ton minder op deze stortplaatsen terecht gekomen is. In het totaal werd nog 127 914 ton brandbaar afval (som van gestorte recyclageresidu's, RWZIslib en ander bedrijfsafvalstoffen) gestort op deze categorie stortplaatsen. De tabel toont dat de meeste recyclageresidu's, ondanks het feit dat ze goed brandbaar zijn, terechtkomen op een categorie 2-stortplaats. De totale hoeveelheid gestorte recyclageresidu’s is echter opmerkelijk gedaald ten opzichte van voorgaande jaar. De hoeveelheid gestort recyclageresidu’s is sterk gedaald omwille van de verminderde activiteit ten gevolge van de economische crisis die in 2009 nog voelbaar was en het sturend effect van de aanpassing van het heffingstarief voor het storten van brandbare recyclageresidu’s in 2009 ten opzichte van 2008. De hoeveelheid gestort ‘andere bedrijfsafvalstoffen’ is eveneens sterk gedaald door de economische crisis, verhoogde aandacht voor uitsortering van recycleerbare materialen (waardoor de hoeveelheid te storten afval daalt) en de ingebruikname van bijkomende verbrandingscapaciteit in Vlaanderen in 2009.
3.4.2
Totalen per provincie WestOostVlaanderen Vlaanderen Aanvoer (in ton) % aandeel provincie Verhouding verbrandenstorten
Antwerpen Limburg
VlaamsBrabant
Totaal
492 784
649 895
263 146
98 022
0
1 503 846
33 %
43 %
17 %
7%
0%
100 %
76 – 24
92 – 8
54 – 46
100 – 0
0–0
81 – 19
Tabel 27: Aandeel storten en verbranden van huishoudelijk en vergelijkbaar afval per provincie.
Tabel 27 geeft weer hoe de verdeling tussen verbranding in de huisvuilverbrandingsinstallaties en storten op de 4 categorie 2-storten loopt per provincie. Dit is uiteraard gebonden aan de storten verbrandingscapaciteiten die beschikbaar zijn in de provincies. In West- en Oost-Vlaanderen wordt het afval overwegend verbrand. In de provincie Antwerpen merken we een opmerkelijke daling van de totale aanvoer op de stortplaatsen en verbrandingsinstallaties, meer bepaald een daling van ca. 70 000 ton. Dit is te wijten aan de verminderde aanvoer van afval op de Hooge Maey. Dezelfde trend is ook in de provincies Oost- en West-Vlaanderen vast te stellen. In de provincie Limburg is er vanaf 2005 enkel de mogelijkheid om de huishoudelijke en de categorie 2-bedrijfsafvalstoffen te verbranden. In Vlaams-Brabant bestaan er vanaf 2005 geen mogelijkheden meer om de huishoudelijke of categorie 2-bedrijfsafvalstoffen definitief te verwijderen. Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
63/73
4
Samenvatting
4.1
Tarieven 140 7,41
120
7,41 7,41
100 80
79,36
79,36
42,33
42,33
60
115,21
126,92
11,64 104,3
40 20
53
41
50
39
53
Milieuheffingen 2009 Tarieven 2009
St -3
:H H St -2
-2 :H H br er V
S (a t-2: f g an es o pl rga St its -1 t d nis ee c h l v BA an V ca er t-1 br -2 ) :l aa gc V al er br BA -2 :h oo gc al St BA -2 :o rg an is ch BA
0
Figuur 17: Overzicht tarieven en milieuheffingen (in EUR/ton) in 2009.
4.1.1
Verbrandingsinstallaties voor gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen: De tarieven worden bepaald op basis van een aantal eigenschappen van de afvalstoffen, waarbij vaak nog rekening wordt gehouden met commerciële aspecten, zoals vaste contractuele leveringen. De aard van de aangeleverde afvalstoffen verschilt zodanig dat een gemiddeld tarief geen zinnige informatie zou geven. De milieuheffing bedraagt 7,41 EUR/ton.
4.1.2
Verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2bedrijfsafvalstoffen: Het tarief voor verbranden van huishoudelijke afvalstoffen bedraagt in 2009 gemiddeld 104,32 EUR/ton. Gemeenten niet-vennoten betalen meestal meer dan vennoten. Grofvuil, indien afzonderlijk geregistreerd, is vaak duurder dan huisvuil. Bij bedrijfsafvalstoffen wordt een onderscheid gemaakt worden tussen hoog- en laagcalorisch afval. Immers, bij de huidige calorische inhoud van het afval, zitten de verbrandingsinstallaties aan hun thermische begrenzing. Dit betekent dat bij de inzet van hoogcalorisch materiaal er minder afval kan worden verbrand. Hier diende de voorbije jaren een hogere prijs voor betaald te worden. De gemiddelde verbrandingsprijs voor laagcalorische afvalstoffen bedraagt in 2009 115 EUR/ton, de gemiddelde verbrandingsprijs voor hoogcalorische afvalstoffen in huisvuilverbrandingsinstallatie bedraagt 127 EUR/ton. Slib en niet-risicohoudend medisch afval worden slechts in beperkte mate bijgemengd. Hun tarief is sterk afhankelijk van installatie tot installatie.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
65/73
4.1.3
Stortplaatsen categorie 1 Op categorie 1-stortplaatsen varieert het tarief sterk volgens de samenstelling van het afval. Gemiddeld bedraagt het tarief 53 EUR/ton (exclusief milieuheffingen en gemeentelijke opcentiemen). Het tarief van de milieuheffingen voor het storten van niet-brandbare afvalstoffen op een daartoe vergunde stortplaats is in 2009 geïndexeerd tot 42,33 EUR/ton. De meeste afvalstoffen die op een categorie 1-stortplaats worden gestort genieten een verlaagd milieuheffingstarief zoals reststoffen van immobilisatie, van vergunde grondreinigingscentra en van vergunde verwerkingsinrichtingen voor rioolkolkenslib of recyclageresidu's. Een ander soort afval dat gestort wordt zijn residu’s van een reeds aan milieuheffingen onderworpen verwijderingshandeling. Daarnaast is er een nulheffing voor het storten van afval van bodemsaneringsoperaties en ook voor het storten van asbesthoudende afvalstoffen.
4.1.4
Stortplaatsen categorie 2 Storten van huishoudelijke afvalstoffen (meer bepaald niet-brandbaar grofvuil) kost gemiddeld 50 EUR/ton, exclusief milieuheffingen en gemeentelijke opcentiemen. Het tarief voor bedrijfsafvalstoffen bedraagt 39 EUR/ton. Slib storten is duurder. Verbrandingsassen genieten van een lager tarief omdat ze kunnen ingezet worden als structuur- of tussenafdekmateriaal. De milieuheffing bedroeg in 2009 voor alle afvalstoffen, behalve de vrijgestelde bodemassen afkomstig van de Vlaamse verbrandingsinstallaties 79,36 EUR/ton voor het storten van brandbare afvalstoffen en 42,33 EUR/ton voor het storten van niet-brandbare afvalstoffen. Resten van vergunde grondreinigingscentra en van vergunde verwerkingsinrichtingen voor rioolkolkenslib, alsook recyclageresidu’s kunnen gestort worden aan een verlaagd milieuheffingstarief. In de vergelijking tussen storten en verbranden moet worden vastgesteld dat in 2009 het storten van brandbaar bedrijfsafval goedkoper wordt dan verbranden, dit in tegenstelling tot de situatie in 2008. Anderzijds werd in 2009 het stortverbod voor brandbaar afval streng toegepast vermits de afwijking op dit stortverbod slechts gedurende enkele maanden werd toegestaan.
4.1.5
Stortplaatsen categorie 3 Het tarief bedraagt gemiddeld 53 EUR/ton en wordt met ca 22 % vermeerderd door de milieuheffingen (11,64 EUR/ton). In 2002 is de aanvoer van inerte afvalstoffen op categorie 3stortplaatsen sterk afgenomen ten opzichte van voorgaande periode. Deze trend zet zich voort tot 2006. In 2007 is de aanvoer terug lichtjes gestegen, om dan in 2008 echter terug te dalen. Deze dalende aanvoer zet zich verder in 2009. Daarnaast worden sinds enkele jaren in verschillende groeven (meestal voormalige categorie 3stortplaatsen) grote hoeveelheden niet-verontreinigde gronden aangewend (die voldoen aan de waarden voor vrij gebruik van uitgegraven bodem, zoals bepaald in het VLAREBO, bijlage V), die hiertoe specifiek vergund zijn en waarvoor de nieuwe rubriek 60 van toepassing is.
4.1.6
Milieuheffingen 2009 Sinds 1 januari 2007 is het hoofdstuk “milieuheffingen” in het afvalstoffendecreet grondig vernieuwd. In de eerste plaats werden de meer dan 40 bestaande tarieven teruggebracht tot 16. Het tarief hangt nu voornamelijk af van de aard van de afvalstof en van het storten of verbranden. Aangezien zowel stortplaatsen als verbrandingsinstallaties in Vlaanderen aan de strengste eisen voldoen, wordt geen onderscheid meer gemaakt in de aard van de stortplaats of verbrandingsinstallatie. Voor het storten wordt vanaf 1 januari 2007 onderscheid gemaakt tussen brandbaar en nietbrandbaar afval. Daarbij valt de belangrijke verhoging van de milieuheffing op voor het
66/73
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
rechtstreeks storten van brandbaar afval, met als opzet dat storten duurder wordt dan verbranden. In 2009 wordt het bedrag van de milieuheffingen geïndexeerd tot enerzijds 79,36 EUR/ton voor het storten van brandbare afvalstoffen op een daartoe vergunde stortplaats en anderzijds 42,33 EUR/ton voor het storten van niet-brandbare afvalstoffen op een daartoe vergunde stortplaats. Voor de residu’s afkomstig van de grondreinigingscentra en voor slibresidu’s afkomstig van de reiniging van zeefzand wordt het heffingsbedrag vastgesteld op 3,18 EUR/ton. Voor geïmmobiliseerde niet-brandbare afvalstoffen is het heffingsbedrag 24,34 EUR/ton. Daarnaast wordt voor het storten van recyclageresidu's, behalve enkele uitzonderingen, de bestaande verlaagde heffing in een overgangstermijn van 3 jaar afgebouwd (basistarieven 79,36 EUR en 42,33 EUR X K-factor). Voor shredderafval bleef het verlaagd tarief in een overgangsperiode tot 2010 behouden. De heffingen voor recyclageresidu’s voor 2009 zijn de volgende: Brandbare recyclageresidu's
Niet-brandbare recyclageresidu's
79,36 EUR
42,33 EUR
0 EUR
0 EUR
2,39 EUR
2,12 EUR
AEEA, schrootafval, shredderafval, kunststofafval en GFT
11,91 EUR
6,35 EUR
Kringloopcentra
15,88 EUR
8,25 EUR
Van de verwerking van beton, metselwerk en ander steenpuin tot gekeurde granulaten
3,18 EUR
1,70 EUR
Andere selectieve stromen (K=0,8)
63,49 EUR
33,86 EUR
Van bouw- en sloopafval (K=1) Van glasafval en lompenafval Papier en karton
Tabel 28: Heffingen voor recyclageresidu’s voor 2009 (per ton).
Naast de nulheffing voor het storten van afval van bodemsaneringsoperaties is er ook een nulheffing voor het storten van asbesthoudende afvalstoffen. Voor het verbranden van zowel ongevaarlijke als gevaarlijke afval geldt voortaan één uniform tarief, voor 2009 bedraagt dit 7,41 EUR/ton. Ook voor het meeverbranden geldt ditzelfde tarief. Voor het verbranden of meeverbranden van recyclageresidu’s van papier- en kartonafval is er een heffingstarief van 2,12 EUR/ton.
4.2
Aanvoer en restcapaciteiten
4.2.1
Aanvoer en restcapaciteiten op stortplaatsen van categorie 1 (gevaarlijke afvalstoffen) en van categorie 2 (niet-gevaarlijk, anorganische bedrijfsafvalstoffen) In de loop van 2007 zijn de bestaande categorie 1-stortplaatsen deels categorie 2-stortplaatsen geworden, als gevolg van de implementatie van de Europese beschikking in VLAREM II (12 mei 2006; B.S. 30 juni 2006). Voormelde stortplaatsen (categorie 1- en 2-stortplaatsen) hebben samen ongeveer 866 628 ton afval verwerkt. Deze gestorte hoeveelheid is 18 359 ton meer dan de hoeveelheid die in 2008 werd gestort op de betreffende stortplaatsen. De grootste stroom is nog steeds shredderafval, namelijk 198 428 ton (in 2008 werd 245 463 ton gestort) waarvan 76 796 ton afkomstig is van het Waalse Gewest, gevolgd door de gevaarlijke, nietgesolidifieerde afvalstoffen zoals ovenpuin (106 372 ton) en bodemas (98 537 ton). Anderzijds is Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
67/73
de aanvoer van vliegas sterk toegenomen. De stroom van gevaarlijke gesolidifieerde afvalstoffen is eveneens toegenomen. Op categorie 2-stortplaatsen werd in 2009 in totaal 329 685 ton brandbaar afval gestort (en op de categorie 1-stortplaatsen 1 516 ton brandbaar afval) namelijk: shredderafval, niet-gevaarlijk, niet-gesolidifieerd afval, recyclageresidu’s en nietgevaarlijk slib. Dit is 57 976 ton minder gestort brandbaar afval dan er in 2008 op voormelde categorie 2-stortplaatsen werd gestort (387 661 ton brandbaar afval). De vergunde stortcapaciteit eind 2009 bedraagt 6,3 miljoen ton, wat nog moet volstaan voor minstens 7 jaar storten aan het huidige stortritme.
4.2.2
Aanvoer en restcapaciteiten op stortplaatsen van categorie 2 en verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen In 2009 werd in de 10 huisvuilverbrandingsinstallaties 1 214 243 ton verbrand, waardoor de totale verbrandingscapaciteit van 1 224 000 ton voor 99 % werd bezet. Daarnaast werden er nog 127 914 ton brandbare afvalstoffen gestort op categorie 2stortplaatsen. Bijkomend werd nog eens 331 201 ton brandbaar afval gestort op categorie 1stortplaatsen/annex categorie 2-stortplaatsen. In het totaal werd in het Vlaamse Gewest derhalve 459 115 ton brandbare afvalstoffen gestort. In 2009 is 244 525 ton minder brandbaar afval gestort op de Vlaamse stortplaatsen dan in 2008 (in 2008 was dit 703 640 ton). Ook in 2009 bleef de verhouding huishoudelijke en bedrijfsafvalstoffen die verbrand werden in huisvuilverbrandingsinstallaties constant, namelijk 69 % huishoudelijke afvalstoffen ten opzichte van 31 % bedrijfsafvalstoffen. 81,5 % van de verbrandingscapaciteit ligt in West- en Oost-Vlaanderen. Alleen de installaties van Bionerga en ISVAG liggen buiten dit gebied. Vergelijken we de verbrandingscapaciteit met de jaarlijkse productie van huishoudelijke afvalstoffen per provincie, dan situeren de grootste tekorten zich vooral in Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant, de provincies waar volgens het uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 2003-2007 de nieuwe verwerkingscapaciteit gedeeltelijk moest gelokaliseerd worden. In de provincie Antwerpen is sinds 2006 een installatie voor het biologisch drogen en mechanisch scheiden van huishoudelijke afvalstoffen en daarmee vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen bijgekomen. De huishoudelijke afvalstoffen van de Antwerpse Kempen en omgeving Mechelen worden hier verwerkt. Uit de gegevens blijkt inderdaad dat de provincie Antwerpen minder afval uitvoert naar andere provincies. Het RDF dat ontstaat in deze installatie wordt echter nog wel uitgevoerd naar installaties die vergund zijn voor het verwerken van hoogcalorische afvalstoffen. Het uitvoeringsplan Milieuverantwoord beheer van Huishoudelijke Afvalstoffen voorziet in de huidige planperiode (2008-2015) een bijkomende verwerkingscapactiteit voor verbranding of voorbehandelingstechniek van 272 000 tot 434 000 ton (afhankelijk van de calorische waarde van het afval en de technische beschikbaarheid van de verbrandingslijn). In tegenstelling tot de voorgaande uitvoeringsplannen doet dit nieuwe uitvoeringsplan geen uitspraak over de lokale inplanting van deze bijkomende installaties op niveau van het Vlaamse gewest. De vergunning voor bijkomende verbrandingscapaciteit moet wel steeds bekeken worden in functie van de hoeveelheid brandbaar afval. Op de categorie 2-stortplaatsen werd er in totaal 289 603 ton afval gestort in 2009. Dit is 161 677 ton minder dan in 2008. Door de sterk verminderde aanvoer op de categorie 2stortplaatsen komt echter de leefbaarheid van sommige categorie 2-stortplaatsen in het gedrang. De grootste daling van aanvoer doet zich voor in de provincie Antwerpen, namelijk een daling met 67 937 ton, ten gevolge van de economische crisis die in 2009 nog voelbaar was en het sturend effect van de aanpassing van het heffingstarief voor het storten van brandbare recyclageresidu's. De aanvoer in de provincies Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen is eveneens sterk gedaald. De hoeveelheid gestorte huishoudelijke afvalstoffen is quasi constant 68/73
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
gebleven ten opzicht van vorig jaar namelijk 28 977 ton in 2009 en 27 567 ton in 2008. Voornoemde sterke daling van de gestorte hoeveelheid huishoudelijke afvalstoffen sinds 2005 is het gevolg van het beleid rond de opgelegde stortverboden krachtens VLAREA. Voor het storten van brandbare huishoudelijke afvalstoffen werden in 2009 geen stortafwijkingen verleend door de minister. Op de Hooge Maey werden er evenwel in 2009 nog 24 982 ton huishoudelijke afvalstoffen gestort. Deze huishoudelijke afvalstoffen betreffen echter niet-brandbaar grof vuil. De vergunde restcapaciteit bedraagt 5,8 miljoen ton. Voormelde vergunde restcapaciteit eind 2009 moet nog volstaan voor minstens 20 jaar storten aan het huidige stortritme. In tegenstelling tot de situatie bij de verbrandingsinstallaties maakt het bedrijfsafval (exclusief bodemas, RWZI-slib en ander slib) 64 % uit van de aanvoer op categorie 2-stortplaatsen. Opvallend hierbij is de sterke afname van de hoeveelheid recyclageresidu’s (namelijk van 477 994 ton in 2006, naar 268 262 ton in 2007, naar 141 297 ton in 2008 en naar 66 262 ton in 2009). Dit blijkt een effectieve daling te zijn, en niet om een “verschuiving” van dit afval naar een andere categorie stortplaats te gaan. Ook merken we op dat op de categorie 2-stortplaatsen (voor niet-gevaarlijke, anorganische bedrijfsafvalstoffen) er een beperkte daling is van 2 061 ton recyclageresidu's (ten opzichte van 2008). In de provincies Antwerpen (voor 42 %) en West-Vlaanderen (voor 40 %) wordt 82 % van de in Vlaanderen gestorte huishoudelijke en categorie 2-bedrijfsafvalstoffen gestort. 94 376 ton afval of 33 % wordt gestort in andere provincies dan waar het geproduceerd werd. In totaal werd dus 1 503 846 ton huishoudelijk en categorie 2-bedrijfsafvalstoffen verwijderd in huisvuilverbrandingsinstallaties of op categorie 2-stortplaatsen (voor huishoudelijke afvalstoffen). 81 % hiervan werd verbrand, 19 % gestort. De totale hoeveelheid die werd verwijderd daalde opnieuw. In vergelijking met 2008 werden er 161 845 ton afvalstoffen minder verwijderd in 2009. Deze daling situeert zich volledig op de categorie 2-stortplaatsen. De huishoudelijke afvalstoffen (uitsluitend niet-brandbaar grof vuil) worden nog voor 3 % gestort. De recyclageresidu’s daarentegen worden overwegend gestort (voor 93 %).
4.2.3
Aanvoer en restcapaciteiten op stortplaatsen van categorie 3 De 6 vergunde categorie 3-stortplaatsen die afval van derden aanvaarden, gaven een totale restcapaciteit op van ca 1,5 miljoen ton. Hierbij dient te worden opgemerkt dat er op één vergunde categorie 3-stortplaats in 2009 geen afvalstoffen werden gestort. De volgens de aangifte van de milieuheffingen gestorte hoeveelheden bedragen in 2009 50 330 ton. Deze hoeveelheid is 12 959 ton minder dan in 2008 (namelijk 63 289 ton). Daarnaast is er het gegeven dat er in verscheiden groeves (voormalige categorie 3stortplaatsen) grote hoeveelheden niet-verontreinigde gronden (cf. bijlage V van VLAREBO) worden aangewend voor opvulling (rubriek 60). Anderzijds dient vermeld te worden dat voormelde aanvoer op de categorie 3-stortplaatsen voor 63 % uit asbestcementafvalstoffen bestaat (namelijk 31 862 ton).
4.3
Tendens en prognose Het beleid kiest resoluut voor verbranden ten nadele van storten. Er geldt een stortverbod voor alle brandbaar afval. In het Uitvoeringsplan Milieuverantwoord Beheer van Huishoudelijke Afvalstoffen 2008-2015 wordt bijkomende verbrandingscapaciteit voorzien naast een strengere doelstelling met het oog op selectieve inzameling en preventie. Op deze manier wordt getracht de hoeveelheid te storten afvalstoffen te doen dalen.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
69/73
Het is zeer moeilijk om een prognose te geven van de verbrandingstarieven voor de komende jaren. De beschikbare verbrandingscapaciteit in huisvuilverbrandingsinstallaties werd in 2009 voor 99% benut. In het eerste kwartaal van 2009 gaven verschillende verbrandingsinstallaties aan dat zij een gebrek aan afval hadden. Als reactie hierop werd de afwijking op het stortverbod voor brandbaar afval grotendeels ingetrokken opdat dit afval tijdens de rest van het jaar naar de verbrandingsinstallaties werd afgevoerd. De OVAM kreeg voor de rest van 2009 geen melding meer dat de verbrandingsinstallaties een tekort aan afvalstoffen hadden. Vanaf 1 januari 2008 werd het nieuwe hoofdstuk “Heffingen” van het afvalstoffendecreet van kracht. Doel is dat de heffingen het afvalstoffenbeleid meer ondersteunen, meer bepaald de hiërarchie inzake de verwerking van afvalstoffen (ladder van Lansink). Dankzij het stortontmoedigend beleid in Vlaanderen nam ook dit jaar de aanvoer op de Vlaamse stortplaatsen af. Zo is bijvoorbeeld de aanvoer van huishoudelijke afvalstoffen en vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen op de categorie 2-stortplaatsen gedaald met ca 160 000 ton. Dit is echter ook deels te wijten aan de economische crisis 2008-2009. Dit bleek effectief het geval voor 2008. In 2009 stelt men echter vast dat storten gemiddeld gezien goedkoper wordt dan verbranden in de Vlaamse huisvuilverbrandingsinstallaties. Echter door het streng toepassen van het stortverbod op brandbaar afval werd dit afval toch verbrand, ondanks de hogere verwerkingsprijs. Door middel van een restrictief vergunningenbeleid wordt de stortcapaciteit schaars gehouden. Verder moeten we in de toekomst rekening houden met verschuivingen die plaatsvinden door onder andere de invloed van groene stroomcertificaten en hiermee samenhangende nieuwe initiatieven op gebied van hernieuwbare energie. Anderzijds merken we op dat er in 2009 459 115 ton brandbare afvalstoffen werden gestort op categorie 1-stortplaatsen/annex categorie 2-stortplaatsen (anorganische) (331 201 ton) en categorie 2-stortplaatsen (127 914 ton). Ten opzichte van 2008 is dit toch 244 525 ton minder brandbaar afval dat gestort werd op de Vlaamse stortplaatsen. Dit is te wijten aan de aanpassingen van de milieuheffingen, alternatieve verwerkingstechnieken, export en deels ook ingevolge de economische crisis 2008-2009. In 2009 werden er in vergelijking met 2008 ca 9 000 ton huishoudelijke afvalstoffen meer verbrand. De hoeveelheid gestorte huishoudelijke afvalstoffen op categorie 2-stortplaatsen blijft quasi constant. Voor het storten van brandbare huishoudelijke afvalstoffen werden in 2009 geen stortafwijkingen (cf. VLAREA) verleend. Er werden enkel afwijkingen verleend voor het storten van brandbare bedrijfsafvalstoffen. De verschuiving van afvalstoffen richting verbranding ten nadele van storten is in overeenstemming met het Vlaamse Afvalstoffenbeleid. Voor de thermische verwerking van al het brandbaar categorie 2-bedrijfsafval was er in 2009 te weinig capaciteit in Vlaanderen. Sinds 2009 is er echter bijkomende capaciteit voor verbranding en mechanische scheiding gerealiseerd. Verdere uitbouw van verbrandingscapaciteit voor verbranding zoals voorzien in het Uitvoeringsplan milieuverantwoord beheer van huishoudelijke afvalstoffen (UMBHA) moet dan ook steeds getoetst worden aan de toekomstige nood. Momenteel is de situatie in 2009 zo dat Vlaams huishoudelijk afval enkel in Vlaanderen kan verwerkt worden op basis van de principes van nabijheid en zelfvoorziening. In 2009 zijn er echter al verschillende exportstromen van voornamelijk hoog calorisch afval op gang gekomen. Deze stromen gaan eventueel nog naar een voorbehandelingsinstallatie om bepaalde recycleerbare stromen uit te sorteren. Als gevolg van de Europese Kaderrichtlijn Afvalstoffen zal een andere definitie van R1 en D10 gehanteerd worden. Installaties vanaf een zeker energetisch rendement zullen dan R1 worden waar deze vroeger D10 waren. Import en export van afval zullen een zeer belangrijk effect hebben op de verwerking van afval en de prijzen van de Vlaamse huisvuilverbrandingsinstallaties.
70/73
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
Bijlage 1: Lijst van tabellen Tabel 1: Energieprestatiemaat van huisvuilverbrandingsinstallaties die in aanmerking komen voor groene stroomcertificaten. 19 Tabel 2: Restcapaciteit op de categorie 1-stortplaatsen en op categorie 2-stortplaatsen, op 31 december 2009. 26 Tabel 3: De aanvoer op de categorie 1-stortplaatsen/categorie 2-stortplaatsen in ton. 27 Tabel 4: Overzicht evolutie aanvoer vanaf 2002 in ton. 28 Tabel 5: Verdeling van de aanvoer per afvalsoort en per provincie op categorie 1-stortplaatsen. 29 Tabel 6: De bestemming per provincie van het categorie 1-afval dat in andere provincies wordt gestort in ton. 30 Tabel 7: Verdeling van de aanvoer per afvalsoort en per provincie op categorie 2-stortplaatsen. 31 Tabel 8: De bestemming per provincie van het categorie 2-afval dat in andere provincies wordt gestort in ton. 32 Tabel 9: Heffingen voor recyclageresidu's. 34 Tabel 10: Heffingen voor recyclageresidu's 35 Tabel 11: Aanvoer huishoudelijk afval op cat 2 stortplaatsen. 39 Tabel 12: Heffingen voor recyclageresidu's voor 2009. 41 Tabel 13: Vergelijking gemiddelde tarieven tussen stortplaatsen van categorie 1 en 2 en verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen (in EUR/ton) in 2009. 43 Tabel 14: Vergunde restcapaciteit categorie 3-stortplaatsen per provincie (in ton). 45 Tabel 15: Evolutie aanvoer op categorie 3-stortplaatsen. 46 Tabel 16: Aanvoer en capaciteit in ton van de verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen. 49 Tabel 17: Verdeling aanvoer naar de huisvuilverbrandingsinstallaties volgens afvalsoort (in ton). 50 Tabel 18: Vergelijking capaciteit, verbrande hoeveelheid en productie van huishoudelijke afvalstoffen per provincie (in ton). 51 Tabel 19: Aanvoer ter verbranding van huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2bedrijfsafvalstoffen uit andere provincies (in ton). 53 Tabel 20: Capaciteit op 31 december 2009 van de categorie 2-stortplaatsen, in ton. 55 Tabel 21: Overzicht evolutie stortcapaciteit en aanvoer vanaf 2000 in ton. 56 Tabel 22: Verdeling van de aanvoer op de categorie 2-stortplaatsen per afvalsoort, in ton. 56 Tabel 23: Verdeling van de gestorte hoeveelheden per afvalsoort (in ton) en per provincie van herkomst. 59 Tabel 24: De bestemming per provincie van het afval dat in andere provincies wordt gestort in ton. 60 Tabel 25: Verdeling per afvalsoort (in ton) van de hoeveelheden afval die in een andere provincie worden gestort. 61 Tabel 26: Aandeel storten en verbranden per afvalsoort. 62 Tabel 27: Aandeel storten en verbranden van huishoudelijk en vergelijkbaar afval per provincie. 63 Tabel 28: Heffingen voor recyclageresidu’s voor 2009 (per ton). 67
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
71/73
Bijlage 2: Lijst van figuren Figuur 1: Capaciteit vergunde huisvuilverbrandingsinstallaties (ton/jaar). Situatie 2009. 17 Figuur 2: Tariefevolutie voor huishoudelijke afvalstoffen in verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen. 18 Figuur 3: Tariefevolutie voor bedrijfsafvalstoffen in verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen. 21 Figuur 4: Restcapaciteit vergunde categorie 1 stortplaatsen(gevaarlijke afvalstoffen). Situatie 2009. 24 Figuur 5: Restcapaciteit vergunde categorie 2 stortplaatsen(niet-gevaarlijke anorganische bedrijfsafvalstoffen) (ton/jaar). Situatie 2009 25 Figuur 6: Tariefevolutie van de gewogen gemiddelde stortprijs op een categorie 1-stortplaats. 33 Figuur 7: Tariefevolutie van de gewogen gemiddelde stortprijs op een categorie 2-stortplaats. 33 Figuur 8: Gemiddeld tarief van 4 categorie 1-stortplaatsen 36 Figuur 9: Gemiddeld tarief van 4 categorie 2-stortplaatsen 36 Figuur 10: Restcapaciteit vergunde categorie 2 stortplaatsen (huishoudelijke afvalstoffen en vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen)(ton/jaar). Situatie 2009. 37 Figuur 11: Tariefevolutie voor categorie 2-stortplaaten. 38 Figuur 12: De tarieven (in EUR/ton) voor bedrijfsafvalstoffen per categorie 2-stortplaats, en het gewogen gemiddelde volgens de aanvoer per stortplaats. 40 Figuur 13: Evolutie stortprijzen voor bodemassen en slib. 41 Figuur 14: Restcapaciteit vergunde categorie 3 stortplaatsen (ton/jaar). Situatie 2009. 44 Figuur 15: Tariefevolutie voor categorie 3-stortplaatsen. 46 Figuur 16: Individuele tarieven per categorie 3-stortplaats, met gemiddelde waarde-lijn. 47 Figuur 17: Overzicht tarieven in 2009. 65
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.
73/73