Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden Actualisatie tot 2008, evolutie en prognose
Documentbeschrijving 1. Titel publicatie
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2008, evolutie en prognose
2. Verantwoordelijke uitgever
Danny Wille, OVAM, Stationsstraat 110, 2800 Mechelen
4. Wettelijk depot nummer
D/2009/5024/110
6. Publicatiereeks
Achtergronddocument
3. Aantal blz.
81
5. Aantal tabellen en figuren
27 tabellen en 10 grafieken
7. Datum publicatie
januari 2010
8. Trefwoorden
storten, verbranden, tarieven, capaciteiten, aanvoer
9. Samenvatting
Deze publicatie is het resultaat van een marktstudie over storten en verbranden. De studie wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van een enquête. Het onderwerp van de studie zijn de stortplaatsen categorie 1, 2 en 3, en de verbrandingsinstallaties voor huishoudelijk afval en voor bedrijfsafvalstoffen, die afval van derden verwerken. Per type inrichting wordt het gemiddelde tarief en de spreiding gegeven. Mede op basis van de evolutie en perspectieven van de aanvoer en de restcapaciteiten bij de verschillende inrichtingen wordt een verklaring gezocht voor de vastgestelde evolutie van de tarieven. Vooral wat betreft het huishoudelijk en de categorie 2-bedrijfsafval, i.e. wat toekomt bij de verbrandingsovens voor huishoudelijke afvalstoffen en de stortplaatsen categorie 2, wordt een uitgebreide analyse gemaakt van de restcapaciteiten en de aanvoer per provincie. Het biedt onder meer inzicht in de afvaltransporten tussen de verschillende provincies, de relatie huishoudelijk-bedrijfsafval in het licht van de intercommunale-private uitbating.
10. Begeleidingsgroep en/of auteur
OVAM: Michèle Kuppens, Katleen Van den Eynden, Luk Umans, Walter Werquin, Bart Thibau, Luc Beeckmans, Koen Smeets, Bart Vangilbergen, Anni Timmermans.
11. Contactperso(o)n(en)
Afvalstoffenbeheer, Katleen Van den Eynden (verbranden), Michèle Kuppens (storten)
12. Andere titels over dit onderwerp
De edities van de vorige jaren Gegevens uit dit document mag u overnemen mits duidelijke bronvermelding. De meeste OVAM-publicaties kunt u raadplegen en/of downloaden op de OVAM-website: http://www.ovam.be
Inhoudsopgave
1 1.1 1.2
Inleiding Doel van het onderzoek Voortzetting van de studie over voorgaande jaren
2 2.1
De tarieven voor storten en verbranden 5 Verbrandingsinstallaties alleen vergund voor de verbranding van bedrijfsafvalstoffen 5 Capaciteit, aanvoer en tarieven 5 Heffingen 11 Verwachte evolutie 12 Verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2bedrijfsafvalstoffen 13 Situering 13 Capaciteit en aanvoer 13 Tarieven 15 Tarieven voor huishoudelijke afvalstoffen 15 Tarieven voor bedrijfsafvalstoffen 19 Stortplaatsen categorie 1 (gevaarlijke afvalstoffen) – stortplaatsen categorie 2 (niet-gevaarlijke, anorganische bedrijfsafvalstoffen) 25 Situering 25 Capaciteit en aanvoer 25 Verdeling van de categorie 1-aanvoer per afvalsoort en per provincie 29 Aanvoer uit andere provincies op categorie 1-stortplaatsen 30 Verdeling van de categorie 2-aanvoer per afvalsoort en per provincie 31 Aanvoer uit andere provincies op de categorie 2-stortplaatsen 32 Tarieven 32 Evolutie op de categorie 1-stortplaatsen 33 Evolutie op de categorie 2-stortplaatsen 34 Milieuheffingen 34 Toestand in 2008 categorie 1-stortplaatsen 37 Toestand in 2008 categorie 2-stortplaatsen 38 Stortplaatsen categorie 2 (voor huishoudelijk en vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen) 40 Situering 40 Capaciteit en aanvoer 40 Tarieven 41 Tarieven voor huishoudelijke afvalstoffen 41 Tarieven voor bedrijfsafvalstoffen 43 Tarieven voor verbrandingsas en slib 45 Vergelijking tussen stortplaatsen categorie 1 en 2 en verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen 46 Stortplaatsen categorie 3 49 Situering 49 Capaciteit en aanvoer 49 Tarieven 50 Evolutie 50 Toestand in 2008 51
2.1.1 2.1.2 2.1.3 2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.2.3.1 2.2.3.2 2.3 2.3.1 2.3.2 2.3.3 2.3.4 2.3.5 2.3.6 2.3.7 2.3.7.1 2.3.7.2. 2.3.7.3 2.3.7.4. 2.3.7.5 2.4 2.4.1 2.4.2 2.4.3 2.4.3.1. 2.4.3.2. 2.4.3.3 2.5 2.6 2.6.1 2.6.2 2.6.3 2.6.3.1 2.6.3.2. 3 3.1 3.1.1 3.1.2 3.1.3
Verwerking van huishoudelijke en categorie 2-bedrijfsafvalstoffen Verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2bedrijfsafvalstoffen Capaciteit en bezetting van de verbrandingsinstallaties in Vlaanderen Verdeling van de aanvoer per afvalsoort Verdeling van de aanvoer en de capaciteit per provincie
1 1 1
53 53 53 55 56
3.1.4 3.2 3.2.1 3.3 3.3.1 3.3.2 3.3.3 3.3.4 3.4 3.4.1 3.4.2 4 4.1 4.2 4.2.1
4.2.2 4.2.3 4.3
Aanvoer uit andere provincies 58 Voorbehandelingsinstallatie voor huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2bedrijfsafvalstoffen 60 Biologisch drogen en mechanisch scheiden (IOK/IVAREM) 60 Stortplaatsen categorie 2 (huishoudelijke en vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen) 62 Restcapaciteit en aanvoer voor Vlaanderen 62 Verdeling van de aanvoer per afvalsoort 64 Verdeling van de aanvoer per afvalsoort en per provincie 66 Aanvoer uit andere provincies 68 Besluit: het verbranden en storten van huishoudelijke - en vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen in 2008 70 Totalen per afvalsoort 70 Totalen per provincie 71 Samenvatting Tarieven Aanvoer en restcapaciteiten Aanvoer en restcapaciteiten op stortplaatsen van categorie 1 (gevaarlijke afvalstoffen) en van categorie 2 (niet-gevaarlijk, anorganische bedrijfsafvalstoffen) Aanvoer en restcapaciteiten op stortplaatsen van categorie 2 en verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen Aanvoer en restcapaciteiten op stortplaatsen van categorie 3 Tendens en prognose
73 73 77
77 77 79 79
1
Inleiding
1.1
Doel van het onderzoek Dit document is het resultaat van een onderzoek naar de marktsituatie van de afvalstoffenverwijdering in Vlaanderen op basis van een jaarlijks wederkerende enquête gericht tot alle vergunde uitbaters van stortplaatsen en verbrandingsinstallaties die afvalstoffen van derden aanvaarden. Een degelijke analyse van het beleidsveld vormt de basis voor elke concrete beleidsvoering. In het bijzonder kadert het onderzoek in het Uitvoeringsplan milieuverantwoord Beheer van Huishoudelijke Afvalstoffen, dat voorziet in de programmering van de verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen en bedrijfsafvalstoffen die worden verwijderd in dezelfde inrichtingen, met name categorie 2-stortplaatsen en verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen. Het plan stelt een strikte opvolging voorop van het marktgebeuren, onder meer voor wat betreft verwijdering. Restcapaciteiten, aanvoer, tarieven, marktverdeling, … vormen de basis voor de verdere afstelling van het uitvoerend beleid. Toch wordt ook aandacht besteed aan de verbrandingsinstallaties die enkel bedrijfsafvalstoffen aanvaarden wat dan weer kadert in het Uitvoeringsplan houtafval en het Uitvoeringsplan hoogcalorische afvalstoffen. De kennis van de economische aspecten van het afvalgebeuren is nuttig voor alle actoren die daarbij betrokken zijn, de afvalproducenten, ophalers en verwerkers en de overheid, bij het nemen van maatregelen die interveniëren in het marktgebeuren.
1.2
Voortzetting van de studie over voorgaande jaren Dit document moet gelezen worden als een actualisatie van en aanvulling op het gelijknamige document "Tarieven voor storten en verbranden, evolutie, huidige situatie en prognose" van de OVAM, over de jaren 1992 tot en met 2008. Dezelfde terminologie en indeling worden hernomen, tenzij expliciet anders bepaald. De belangrijkste bepalingen, nodig voor de juiste interpretatie van de gegevens, worden hierna herhaald. Analoog aan de terminologie die is gebruikt in het Uitvoeringsplan milieuverantwoord Beheer van Huishoudelijke Afvalstoffen, wordt gesproken over categorie 2-bedrijfsafvalstoffen, waarmee wordt bedoeld alle bedrijfsafvalstoffen die terechtkomen hetzij op categorie 2-stortplaatsen, hetzij in verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen. Welke bedrijfsafvalstoffen dit zijn, wordt bepaald door de VLAREM-reglementering en de bepalingen in de individuele vergunningen en komt met geen enkele andere reeds bestaande gedefinieerde categorie bedrijfsafvalstoffen overeen (cf. gelijkgesteld, vergelijkbaar, niet-gevaarlijke afvalstoffen, …) Bovendien wordt een onderscheid gemaakt tussen de term "huishoudelijke afvalstoffen" en "huisvuil", naargelang het grofvuil en het gemeentevuil er al dan niet zijn inbegrepen. Het in voege treden van VLAREA op 1 juni 1998 heeft een verschuiving veroorzaakt van "huishoudelijke" naar "bedrijfs-" afvalstoffen. Vóór VLAREA vond er een gelijkstelling plaats van een aantal bedrijfsafvalstoffen aan huishoudelijke afvalstoffen. Deze gelijkgestelden waren per definitie "huishoudelijke" afvalstoffen. Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
1
Het betrof in het bijzonder de afvalstoffen van kleinhandel, burelen, het klaarmaken van maaltijden, … In de VLAREA (BS 1997) omvatte deze gelijkstelling het gemeentevuil (straat- en veegvuil, marktafvalstoffen, strandafvalstoffen) en papierafval waarvoor de aanvaardingsplicht geldt. Sinds de aanpassing van VLAREA (BS 30 april 2004) is de vroegere gelijkstelling nog meer beperkt tot enkel straat- en veegvuil. Dit betekent dat afvalstoffen afkomstig van KMO's die (vaak tezamen met huishoudelijke afvalstoffen) door de gemeenten worden ingezameld, sinds 1 juni 1998 moeten beschouwd worden als bedrijfsafvalstoffen. Dit zal consequenties hebben naar de verdeling tussen huishoudelijke en bedrijfsafvalstoffen. Sinds 1 januari 2007 is het hoofdstuk “heffingen” in het afvalstoffendecreet grondig vernieuwd. In de eerste plaats worden de meer dan 40 bestaande tarieven teruggebracht tot 16. Het tarief hangt nu voornamelijk af van de aard van de afvalstof en van het storten of verbranden. Van alle vergunde stortplaatsen en verbrandingsinstallaties worden alleen deze besproken die afvalstoffen van derden aanvaarden. De uitbaters van stortplaatsen of verbrandingsinstallaties die alleen voor eigen afvalstoffen worden gebruikt, zouden eventueel een kostprijs kunnen opgeven, maar geen marktprijs, en zijn om die reden niet aangeschreven. Alle tarieven worden vermeld in euro per ton, exclusief 21 % BTW, exclusief milieuheffingen en exclusief gemeentelijke opcentiemen. De milieuheffingen worden telkens apart besproken: hun bedrag in 2007 en 2008, de wijzigingen ten opzichte van 2006 en hun rol en invloed binnen het milieubeleid. De tarieven zijn gemiddelden, gewogen aan het respectievelijke belang van de verwijderingsinrichting zoals dit blijkt uit de aanvoer per jaar. De weging werd zo gedetailleerd mogelijk uitgevoerd: huishoudelijke, bedrijfsafvalstoffen of verbrandingsassen werden gewogen aan de aanvoer per inrichting van dergelijke afvalstoffen. De tarieven en de restcapaciteiten worden geactualiseerd voor het jaar 2008. In het Elektriciteitsdecreet van 17 juli 2000 en het uitvoeringsbesluit van 28 september 2001 werd een systeem van groenestroomcertificaten, ter bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energie, ingesteld. Dit systeem is van start gegaan op 1 januari 2002 en verplicht iedere elektriciteitsleverancier om een minimum aandeel van zijn afzet te betrekken uit hernieuwbare energiebronnen. Dit uitvoeringsbesluit werd op 5 maart 2004 vervangen door het "Besluit van de Vlaamse Regering inzake de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen". Dit laatste had tot gevolg dat er ook voor het verbranden van het organisch-biologisch deel van het restafval groene stroomcertificaten kunnen bekomen worden op voorwaarde dat de betrokken verwerkingsinstallatie door energierecuperatie een primaire energiebesparing realiseert van minstens 35% van de energie-inhoud van de afvalstoffen verwerkt in de installatie. In hoofdstuk 2 worden achtereenvolgend per type inrichting voor storten of verbranden, de gegevens over capaciteit en aanvoer, de tarieven en de milieuheffingen besproken. De aanvoer en capaciteit van de categorie 2stortplaatsen en de huisvuilverbrandingsinstallaties maken deel uit van een apart hoofdstuk 3, gezien het belang hiervan voor de capaciteitsplanning en de onderlinge samenhang van beide type inrichtingen. Net als de vorige jaren werd in de enquête aan de categorie 2-stortplaatsen en de Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
2
verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen gevraagd hun aanvoer op te splitsen naar soort afval en naar provincie vanwaar het afval afkomstig is. Dit biedt de mogelijkheid conclusies te trekken over de aanwending van de capaciteit naar afvalsoort en oorsprong, en over interprovinciaal afvaltransport.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
3
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
4
2
De tarieven voor storten en verbranden
Het bedrag dat moet worden betaald aan uitbaters van verwijderingsinrichtingen is de som van het stort- of verbrandingstarief, vermeerderd met de milieuheffing, eventueel aangevuld met gemeentelijke opcentiemen. Op dat geheel moet nog eens BTW worden betaald. Alle tarieven zijn net als in vorige rapporten opgenomen exclusief BTW, exclusief milieuheffing en gemeentelijke opcentiemen. Sinds 1995 moet de BTW niet alleen op de stort- of verbrandingsprijs worden berekend, maar op de totale prijs inclusief milieuheffing en gemeentelijke opcentiemen. Aangezien de niet-BTW-plichtigen de BTW niet kunnen recupereren, betekent de BTW op de milieuheffing en opcentiemen nog eens een extra fiscale druk. Sinds 1 januari 1996 is het BTW-tarief verhoogd tot 21 procent. De jaarlijkse prijsstijgingen moeten tevens worden geplaatst in een economische context.
2.1
Verbrandingsinstallaties alleen vergund voor de verbranding van bedrijfsafvalstoffen
2.1.1
Capaciteit, aanvoer en tarieven a. INDAVER nv Indaver te Antwerpen beschikt over twee draaitrommelovens voor de verbranding van gevaarlijke afvalstoffen en een statische oven voor de verbranding van hooggechloreerde koolwaterstoffen. De draaitrommelovens hebben een gezamenlijke capaciteit van ca. 110 000 ton/jaar. In 2008 werd er in het totaal 105 722 ton afval verwerkt. Van de totale verwerkte hoeveelheid afvalstoffen in de draaitrommelovens was 11 % (11 926 ton) niet-gevaarlijk. 30 % (32 011 ton) was afkomstig uit het buitenland, 5 % (5031 ton) uit Wallonië. De statische oven van Indaver heeft een maximale capaciteit van ca. 8000 ton/jaar Deze is uitsluitend in gebruik voor de verbranding van vloeibare en gasvormige koolwaterstoffen met een hoge halogeenconcentratie. De installatie werkt batchgewijs. In het jaar 2008 werd 1386 ton afval verwerkt in de statische oven. 96 % van de aanvoer was afkomstig vanuit Vlaanderen, de resterende 4 % kwam uit het buitenland (26 ton) en uit Wallonië (32 ton). De aanvoer naar de statische oven is nog steeds gevoelig lager in vergelijking met een aantal jaren geleden (2000). Hiervoor kunnen een aantal redenen worden aangehaald. Het afval dat verwerkt wordt in de statische oven moet op vele punten voldoen aan de inputvoorwaarden van de oven. In de statische oven wordt er chloor gerecupereerd, voor deze chloor uit de recuperatie-eenheid is er momenteel echter geen tot weinig interesse tot afnemen. Omdat het voordeel van chloorrecuperatie wegvalt door te weinig afzetmogelijkheden voor deze kwaliteit van chloor en omdat deze halogeenhoudende afvalstoffen ook verwerkt kunnen worden in de draaitrommelovens, is het soms makkelijker te voeden in de draaitrommelovens dan de statische oven op te starten voor een beperkte stroom. Sinds 2002 is de rookgasuitlaat van de statische oven aangesloten op de dioxinefilter van de draaitrommeloven 2. Op deze manier kunnen de dioxineproblemen die er in 2002 zijn geweest met de statische oven in principe niet meer voorkomen.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
5
Bij Indaver wordt het tarief vastgesteld op basis van de aard en de samenstelling van de aangeboden afvalstof, die wordt bepaald op basis van een analyse van een representatief staal. Het varieert naargelang het gaat om dierlijk afval, diermeel, CFK’s, KGA, laboratoriumafval, verfafvalstoffen in vaten, verpakkingen, filterkoeken, vloeibare hooggechloreerde afvalstoffen, vloeibare of vaste afvalstoffen, hoogcalorische of laagcalorische afvalstoffen. Een differentiatie naargelang de aanbieder gebeurt alleen op basis van objectieve factoren zoals betalingstermijnen, solvabiliteit of andere factoren die een directe meerkost kunnen betekenen. Het gemiddeld tarief per afvalsoort gaat van 100,00 EUR/ton tot 2085,00 EUR/ton, exclusief milieuheffingen. b. SLECO nv Volgens het uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 2003-2007 moest het tekort aan verwerkingscapaciteit voor niet-recycleerbaar, niet-gevaarlijk huishoudelijk en vergelijkbaar bedrijfsafval ingevuld worden door de bouw van mechanisch-biologische voorbehandelingstechnieken. Al deze geplande mechanisch-biologische afvalverwerkingstechnieken zijn echter voorbehandelingstechnieken. Bij deze afvalvoorbehandeling wordt er een RDF (refuse derived fuel) geproduceerd. Dit is hoogcalorisch afval dat nog steeds thermisch moet verwerkt worden. De meest geschikte techniek voor de verwerking van dit hoogcalorisch afval is een wervelbedinstallatie. Door de nv Indaver en de nv Sita werd een nieuwe vennootschap (verhouding 5050) met de naam nv SLECO opgericht. Deze nieuwe vennootschap heeft de vergunning (2001) op naam van Indaver B overgenomen. In september 2006 startte de nv Sleco de installatie op. De installatie bestaat uit 3 lijnen van elk 18 ton per uur en is uitgerust met een elektrofilter, een half natte wassing, een natte wassing, een mouwfilter, een actieve-kool-injectie en een niet-katalytische denox installatie. De energie die ontstaat wordt gerecupereerd onder de vorm van stoom en elektriciteit. Oorspronkelijk was de installatie vergund voor het verwerken van 233 000 ton hoogcalorisch afval (onder andere RDF) samen met 233 000 ton waterzuiveringsslib. In de loop van 2006 werd de vergunning van de nv SLECO aangepast tot de aanvoer van 1/3 slib en 2/3 hoogcalorisch afval. In 2008 werden er 90 905 ton waterzuiveringsslib, 40 577 ton ander slib en 315 930 ton niet gevaarlijk hoogcalorisch afval verbrand. Dit is een stijging van 21 519 ton slib en 67 402 ton hoogcalorisch afval ten opzichte van 2007. Dit alles was goed voor 87 960 groenestroomcertificaten. De gemiddelde prijs voor aanlevering bedraagt 68 EUR/ton voor slibs en 111 EUR/ton voor hoogcalorische afvalstoffen, beide prijzen exclusief heffingen en taksen. c. Indaver Medical Services (vroegere MACHIELS nv) De verbrandingsinstallatie van Machiels nv te Leuven werd op 1 juni 2007 overgenomen door Indaver en heet sindsdien Indaver Medical Services. De installatie is vergund voor de verbranding van alle gevaarlijke afvalstoffen, maar is eigenlijk gespecialiseerd in de verwerking van risicohoudend medisch afval. De installatie heeft een maximale capaciteit van ca. 20 250 ton/jaar. In 2008 werd er 10 827 ton verbrand, waarvan 9891 ton medisch afval en 936 ton gevaarlijk afval. Van het medisch afval was 18 % afkomstig uit het buitenland, 14 Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
6
% uit Wallonië en 11 % uit Brussel. De overige 57 % waren afkomstig uit Vlaanderen. 4 % van het gevaarlijk afval komt uit het Brussels gewest, 8 % uit Wallonië en de overige 88% uit Vlaanderen. In deze installatie werd er in 2008 ook 590 ton laagcalorische niet-gevaarlijke afvalstoffen verwerkt. Het gaat hier om anorganische belaste afvalwaters die (met de energie die vrijkomt bij de afvalverbranding) wordt ingedampt. Het laagcalorisch afval werd aan 12 EUR/ton ingedampt, voor het medisch afval wordt een gemiddelde tarief van 435 EUR per ton gevraagd. d. SOLVIN nv (het vroegere BASF) Solvin nv te Antwerpen heeft een installatie voor de thermische oxidatie van chloorhoudende koolwaterstoffen met recuperatie van warmte en gasvormig HCl. Deze gasvormige HCl wordt onmiddellijk ingezet als grondstof in de productie van dichloorethaan. De maximale totale capaciteit bedraagt ca. 24 000 ton/jaar. In 2007 werd 6372 ton gechloreerde koolwaterstoffen verwerkt, waarvan 6223 ton afkomstig van de eigen productie in Antwerpen en 149 ton was afkomstig uit het buitenland. De restgassen van de thermische oxidatie worden samen met de restgassen van de dichloorethaanproductie-eenheid gereinigd. De energie die vrijkomt bij de oxidatie, wordt teruggewonnen. De prijs die SOLVIN nv aanrekent, wordt contractueel vastgelegd, er werden geen gemiddelde verbrandingsprijzen meegedeeld. e. MISA ECO (het vroegere RHODIA ECO-SERVICES) MISA Eco te Gent bezit een thermische krakingsinstallatie voor de regeneratie van zwavelzuur. Deze installatie is in staat om jaarlijks ca. 30 000 ton zwavelhoudende afvalstoffen van derden te verwerken. In 2008 werd 3411 ton afval verwerkt. Het tarief varieert afhankelijk van de samenstelling van het afval. Voor industriële contracten op lange termijn wordt onderhandeld in functie van hoeveelheid, fysicochemische eigenschappen en contractduur. De energie die geproduceerd wordt, wordt intern gebruikt. Zowel onder de vorm van stoom als elektriciteit. f.
AQUAFIN-slibverbrandingsinstallatie
Aquafin beschikt over één mono-slibverbrandingsinstallatie, van het type wervelbedoven, te Brugge. In de slibverbrandingsinstallatie van Aquafin wordt geen slib van derden verwerkt. De huidige slibverbrandingsinstallatie heeft een nominale capaciteit van 25 000 ton droge stof/jaar (ongeveer 100 000 ton ontwaterd slib). De warmte die ontstaat door het verbranden van het slib, wordt gebruikt om nieuw aangeleverd slib te drogen. In 2008 werd in de wervelbedoven van Aquafin 91 728 ton ontwaterd slib verbrand.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
7
g. Meeverbranding van afvalstoffen in de elektriciteitscentrales van ELECTRABEL In 2008 waren er in Vlaanderen 3 elektriciteitscentrales van Electrabel waar er afvalstoffen worden meeverbrand met steenkool, meer bepaald de centrales van Ruien, Rodenhuize, Langerlo. De installatie te Mol is ook vergund voor het meeverbranden van biomassaafvalstoffen (69 000 ton), maar sinds 14 juni 2006 wordt er geen biomassa-afval meer meeverbrand in deze centrale. Het meeverbranden van afvalstoffen staat in relatie met het “Besluit van de Vlaamse Regering inzake de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen van 5 maart 2004. De centrale te Langerlo is vergund voor het meeverbranden van 96 000 ton ontwaterd RWZI-slib, 100 000 ton biomassa-afval en 100 000 ton houtstof van onbehandeld of niet-gevaarlijk behandeld houtafval. In werkelijkheid werd er in het jaar 2008 26 491 ton slib, 25 115 ton olijfpulp en 67 770 ton houtstof meeverbrand. Het houtstof en het waterzuiveringsslib zijn overwegend afkomstig uit Vlaanderen, uitgezonderd 1212 ton waterzuiveringsslib uit Wallonië. De olijfpulp werd uit het buitenland aangevoerd. Voor deze meeverbranding ontving Electrabel Langerlo in 2008 162 019 groenestroomcertificaten, meer bepaald 31 548 voor de olijfpulp, 9077 voor het slib en 121 394 voor het houtstof. De centrale te Ruien was in 2008 vergund voor de meeverbranding van gemiddeld 340 000 ton biomassa per jaar samen met steenkool op de groepen 3, 4 en 5. In 2008 werden er in de centrale van Ruien 12 524 ton houtstof, 69 576 ton houtsnippers, 22 781 ton olijfpitten en 66 375 ton biostof meeverbrand. Hiervoor werden 230 174 groenestroomcertificaten ontvangen. Zowel de olijfpitten als een deel van het biostof en de houtsnippers worden aangevoerd uit het buitenland. De centrale te Rodenhuize is vergund voor de meeverbranding van 68 000 ton olijfpitten en 300 000 ton houtpellets per jaar. Er werden in 2008 1534 ton olijfpitten en 399 112 ton houtpellets meeverbrand. Beide waren afkomstig uit het buitenland. In totaal werden hiervoor 592 522 groenestroomcertificaten ontvangen. Electrabel is nog steeds bezig met een zoektocht naar andere (biomassa-) afvalstoffen om mee te verbranden in de steenkoolcentrales. De tarieven voor de verbranding van zowel waterzuiveringsslib, olijfpitten als houtafval worden contractueel bepaald. Met dit verschil dat voor het meeverbranden van waterzuiveringsslib een licht negatieve prijs wordt betaald. De biomassa(afval)stromen die worden meeverbrand, moet Electrabel zelf aankopen. h. LEMAHIEU Lemahieu is een kunststofverwerkend bedrijf gelegen te Beernem, dat zijn nodige processtoom produceert met de energie afkomstig van de verbranding van niet gevaarlijk behandeld houtafval. De installatie heeft een capaciteit van ca. 11 000 ton/jaar. Er werd in het jaar 2008 4668 ton houtafval verbrand met energierecuperatie. Het gemiddelde verbrandingstarief voor het houtafval bedroeg in 2008 ongeveer 15,00 EUR/ton.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
8
i.
ELECTRAWINDS BIOMASSA
Electrawinds Biomassa te Oostende is sinds 2006 actief in het verbranden van plantaardige oliën en vetten. Ze zijn vergund voor het verbranden van 25 000 ton/jaar. De rookgaszuivering die geplaatst werd is een katalytische denox installatie. Ze produceren zowel stoom (intern gebruik) als elektriciteit (intern en extern gebruik). In 2008 werden 8316 ton dierlijke vetten aangekocht. Deels in Vlaanderen (2111 ton), deels in Wallonië (9 ton) en tenslotte 6196 ton in het buitenland. De prijs waaraan de vetten en oliën worden aangekocht, werd niet meegedeeld. In juli 2008 werden de motoren van Electrawinds uit dienst genomen en vervangen, zodat de aanvoer niet representatief is voor een volledig jaar. Electrawinds ontving voor het verbranden van de dierlijke vetten 32 985 groenestroomcertificaten. j.
ROUSSELOT
De NV Rousselot te Gent is een bedrijf vergund voor de productie en verwerking van beenderen en varkenszwoerden en de bereiding van gelatine, dicalciumsulfaat, vet, vleesmeel en beendermeel. Bijkomend werden zij vergund voor het verbranden van dierlijke vetten. De installatie waarin dit gebeurt, is niet uitgerust met een rookgasreiniging. De bij de verbranding geproduceerde energie wordt gerecupereerd in de vorm van elektriciteit. November 2006 werd er bij hen gestart met de verbranding van dierlijk vet categorie 1. In 2008 verbrandden zij 10 417 ton dierlijk vet categorie 1. Zij ontvingen hiervoor 7273 groenestroomcertificaten. k. RENDAC Bij Rendac te Denderleeuw wordt dierlijk afval verwerkt. Meer bepaald wordt dierlijk afval verwerkt tot diermeel en dierlijk vet. Het dierlijk vet dat ontstaat wordt verbrand en de energie die hierbij ontstaat wordt onder de vorm van stoom gebruikt bij het thermisch verwerkingsproces van dierlijk afval. Bij Rendac zijn er 3 vergunde stoomketels in werking die samen 4,5 ton dierlijk vet categorie 1 per uur mogen verbranden. In 2008 werd er 5599 ton dierlijk vet verbrand. De verbrandingsinstallaties zijn voorzien van een NH3 en SO2 wasser. l.
STORA ENSO
Stora Enso te Gent is een papierfabriek die verschillende (biomassa)afvalstromen verbrandt om zichzelf te kunnen voorzien in (een gedeelte van) de energievraag voor de recyclage van papier. Stora Enso is vergund voor het verbranden van 328 500 ton (biomassa)afvalstoffen per jaar in een wervelbedinstallatie. Deze installatie is voorzien van een natte wassing, een mouwfilter en een nietkatalytische denox installatie. De energie die ontstaat bij de verbranding wordt omgezet in stoom en in elektriciteit. In 2008 werd er 71 574 ton slib, houtafval en zeefoverloop verbrand. Stora Enso ontving hiervoor 75 288 groenestroomcertificaten.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
9
m. FRAXICOR Fraxicor is vergund voor het verbranden van 51 270 ton dierlijk vet per jaar. De installatie is uitgerust met een katalytische denox-installatie. In 2007 startte de installatie op en werd er uiteindelijk 20 ton dierlijk vet verbrand. In 2008 werd er 2 624 ton dierlijke vetten en GFO verbrand. De installatie is nog steeds in opbouw. Bij de verbranding wordt er elektriciteit geproduceerd die gedeeltelijk intern wordt gebruikt en gedeeltelijk aan het net wordt geleverd. In 2007 was de installatie nog niet erkend als groene stroomproducent zodat er geen groene stroomcertificaten werden verkregen. In 2008 werden er 7153 groene stroomcertificaten verkregen. n. LINOPAN Linopan is een spaanplaatfabriek die voorziet in de eigen energie, in dit geval warmte door het verbranden van eigen houtafval. Ze beschikken over 2 installaties, enerzijds een thermische olieketel met een capaciteit van 21 900 ton per jaar en anderzijds een ABS brander (spaandroger) met een capaciteit van 34 000 ton per jaar. Beide installaties zijn voorzien van cyclonen als rookgaszuivering. Gedurende 2008 werd voor de productie van warmte die gebruikt wordt in het productieproces 18 470 ton niet-verontreinigd behandeld houtafval en nietverontreinigd behandeld houtstof, beide afkomstig uit de eigen productie, verbrand. o. SPANO Spano is een inrichting met als hoofddoel het produceren van spaanplaten. Zij beschikken over 3 combibranders - 11,6 MW, 17,5 MW, 18 MW – en 1 roosteroven – 10 MW – waarin niet verontreinigd behandeld houtstof van de eigen productie wordt verbrand. In 2008 werd er 37 556 ton houtstof verbrand. De installaties zijn uitgerust met een electrofilter en zijn uitgerust om warmte te recupereren. p. NORBORD Norbord is een inrichting voor het produceren van spaanplaten. Bij het produceren van spaanplaten ontstaat er houtstof dat door Norbord in een verbrandingsinstallatie wordt verbrand. De installatie is uitgerust met een cycloon filter, maar was niet uitgerust met één of andere vorm van energierecuperatie. De installatie waarin in 2007 houtstof werd verbrand is begin 2008 uit dienst genomen en vervangen door een een nieuwe biomassa-centrale waarin verchipte OSB-platen en schors verbrand worden. Deze installatie is uitgerust met een elektrofilter en een mouwenfilter. In 2008 werd er in deze nieuwe installatie 44 724 ton biomassa verbrand. Deze biomassa is afkomstig uit Vlaanderen, Wallonië en het buitenland. q. UNILIN Unilin is een inrichting met als hoofddoel het produceren van spaanplaten. Zij beschikken over een houtafvalverbrandingsinstallatie met een capaciteit van Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
10
ongeveer 45 000 ton per jaar (24MW) waarin niet verontreinigd behandeld houtstof van de eigen productie wordt verbrand. In 2008 werd er 15 986 ton houtstof verbrand. De installatie beschikt over een multicycloon en is uitgerust om warmte te recupereren. r.
OUDEGEM PAPIER
Oudegem Papier N.V. vervaardigt papier voor verpakkingsdoeleinden uit gerecupereerd papier en karton. In het productieproces wendt Oudegem Papier N.V. energie aan die ondermeer vrijkomt door het verbranden van residu’s die voorkomen uit de voorbereiding van de papierpulp (van ingezameld oud papier). Het gaat hier om te korte papiervezels en stoorstoffen (vb plastiek). In 2008 werden er 7163 ton residu’s verbrand. Het verbranden van deze residu’s leverde 780 groene stroomcertificaten op. s. KLEINE VERBRANDERS Na de beperkte respons 3 jaar geleden werd er in 2008 geopteerd de kleine verbranders niet aan te schrijven. In de toekomst zal bekeken worden hoe we deze leemte in de publicatie kunnen opvullen. Dit omdat meer en meer sectoren energie produceren door middel van (biomassa)afval verbranding door de steeds stijgende brandstofprijzen en door de stimulatie via groene stroomcertificaten.
2.1.2
Heffingen 2007 Sinds 1 januari 2007 is het hoofdstuk “milieuheffingen” in het afvalstoffendecreet grondig vernieuwd. In de eerste plaats worden de meer dan 40 bestaande tarieven teruggebracht tot 16. Het tarief hangt nu voornamelijk af van de aard van de afvalstof en van het storten of verbranden. Aangezien zowel de stortplaatsen als verbrandingsinstallaties in Vlaanderen aan de strengste eisen voldoen, wordt er geen onderscheid meer gemaakt in de aard van de stortplaats of verbrandingsinstallatie (uitgezonderd de niet-vergunde verwijdering van afvalstoffen). Voor het verbranden van zowel ongevaarlijk als gevaarlijk afval geldt voortaan één uniform tarief, namelijk 7 EUR/ton. Ook voor het meeverbranden geldt ditzelfde tarief. Voor het verbranden of meeverbranden van recyclageresidu’s van papieren kartonafval geldt er een heffingstarief van 2 EUR/ton. Voor de volgende afvalstoffen geldt een tarief van 0 EUR/ton: -
het verbranden of meeverbranden in een daartoe vergunde inrichting van afvalstoffen van bodemsaneringsoperaties waarbij overeenkomstig het advies van de OVAM andere saneringswijzen dan uitgraven en storten onredelijk hoge kosten met zich meebrengen;
-
het verbranden of meeverbranden in een daartoe vergunde inrichting en met recuperatie van energie van verwerkte dierlijke vetten, eiwitten en meel die conform de Europese, federale en regionale regelgeving vernietigd moeten worden; Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
11
-
het verbranden of meeverbranden in een daartoe vergunde inrichting en met recuperatie van energie van recyclageresidu’s van lompenafval en van recyclageresidu’s van bedrijven die glasafval afkomstig van selectieve inzamelingen gebruiken of voorbehandelen als grondstof voor de aanmaak van nieuw glas;
Het verbranden of meeverbranden van houtafval in een daartoe vergunde inrichting en met recuperatie van energie is niet onderworpen aan een milieuheffing. 2008 De heffingtarieven van 2008 zijn de geïndexeerde tarieven van 2007. Meer bepaald 7,22 EUR/ton voor het verbranden en meeverbranden van afvalstoffen in een daartoe vergunde installatie. Voor het verbranden en meeverbranden van recyclageresidu’s van papier- en kartonafval zal in 2008 een heffingstarief van 2,07 EUR/ton gelden.
2.1.3
Verwachte evolutie Er zijn geen gebeurtenissen te verwachten die de huidige marktsituatie grondig zouden ontregelen. Door de wijzigingen in het hoofdstuk “milieuheffingen” uit het afvalstoffendecreet ondersteunen de heffingen het afvalstoffenbeleid, meer bepaald de hiërarchie inzake de verwerking van afvalstoffen (ladder van Lansink). Door het verhogen van de heffingen voor storten van brandbaar afval wordt storten van dergelijk afval duurder dan verbranden. Dit kan mogelijk een effect hebben op de verwerkingsprijzen of de gekozen verwerkingswijze.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
12
2.2
Verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2-bedrijfsafvalstoffen
2.2.1
Situering Het Vlaams Gewest telde in 2008 10 verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen. Bij de 10 installaties gaat het om 8 intercommunaal uitgebate installaties, de installatie van de nv DALKIA te Knokke-Heist en de installatie van de nv Indaver te Beveren. De installatie van Regionale Milieuzorg veranderde in 2006 van naam en werd Bionerga. In het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 2003 - 2007 werd er geen bijkomende capaciteit in huisvuilverbrandingsinstallaties voorzien. Het tekort aan verwerkingscapaciteit moest volgens het plan ingevuld worden door 4 tot 5 voorbehandelingsinstallaties met een gezamenlijke capaciteit van 600 000 ton tot 700 000 ton. Voor het verwerken van het residu uit deze voorbehandelingsinstallaties is een wervelbedinstallatie voorzien. Deze wervelbedinstallatie werd gebouwd om, naast deze voorbehandelingsresidu’s, ook nog waterzuiveringsslib en hoogcalorisch bedrijfsafval te verbranden; dit alles met een gezamelijke capaciteit van 466 000 ton. Anno 2008 is slechts 1 voorbehandelingsproject gerealiseerd. Als gevolg van een doorgedreven afvalbeleid met verhoogde klemtoon op preventie en recyclage bleek uiteindelijk 1 bijkomende voorbehandelingsinstallatie voldoende te zijn om het storten van huisvuil vanaf 2006 een halt toe te roepen. Voor het verbranden van bedrijfsafval was er in 2008 nog wel een capaciteitstekort. Het Uitvoeringsplan Milieuverantwoord Beheer van Huishoudelijke Afvalstoffen voorziet in de huidige planperiode (2008-2015) een bijkomende verwerkingscapaciteit voor verbranding of voorbehandelingstechniek van 272 000 tot 434 000 ton (afhankelijk van de calorische waarde van het afval en de technische beschikbaarheid van de verbrandingslijn). Doch deze bijkomende capaciteit moet steeds getest worden aan de op dat moment nodige capaciteit. De grootte van de reeds bestaande verbrandingsinstallaties op kaart 1 wordt bepaald door de jaarlijkse capaciteit in ton. Het betreft de praktische jaarcapaciteit van de installaties in 2008, rekening houdend met de normale onderhoudswerken, maar zonder rekening te houden met aanpassings- of uitbreidingswerken.
2.2.2
Capaciteit en aanvoer Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 4, waarin de aanvoer en verwerking van huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2-bedrijfsafvalstoffen wordt besproken. Zowel storten als verbranden komen er aan bod.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
13
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
14
2.2.3
Tarieven
2.2.3.1
Tarieven voor huishoudelijke afvalstoffen
120
100
95,68
91,66
87,51
86,24
96,22
100,14
103
103,03 100,77 100,96
82,95
80 EUR/ton
67,87
60
40
20
12,54 5,95
12,69 6,02
12,77 6,05
13,01 6,17
13,34 6,32
13,82
13,63
6,53
6,45
14,06 14,38 6,65
6,80
14,8 7,00
7,22
7
7,22
7
0 1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
jaar
heffing met energierecuperatie
heffing zonder energierecuperatie
tarief
Grafiek 1: Tariefevolutie voor huishoudelijke afvalstoffen in verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen.
a. Tarieven Voor huishoudelijke afvalstoffen die verbrand worden in een installatie van een intergemeentelijke vereniging zijn 2 soorten tarieven te onderscheiden, met name het tarief voor de gemeenten die vennoot zijn van de intergemeentelijke vereniging, en voor de gemeenten die niet tot de intergemeentelijke vereniging behoren. Het tarief voor vennoten is geen marktprijs, maar een dekking van vooral de variabele werkingskosten. Veelal hebben de vennoten reeds een deel van de vaste kosten betaald bij de oprichting van de intergemeentelijke vereniging en dragen zij jaarlijks bij in de werkings- en beheerskosten van de intergemeentelijke vereniging. Vele intergemeentelijke verenigingen kunnen dan ook slechts bij benadering een tarief geven per ton voor de vennoten. Het overgrote deel van de huishoudelijke afvalstoffen dat wordt verbrand in de HVVI’s is afkomstig van vennoten. Ter vereenvoudiging werd per afvalsoort een gewogen gemiddeld tarief berekend volgens de aanvoer van vennoten en niet-vennoten. Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
15
Het tarief voor de verbranding van huisvuil bedraagt gemiddeld 103,00 EUR/ton, variërend van 79 tot 138,28 EUR/ton. Het gemiddelde tarief stijgt lichtjes ten opzichte van het voorbijgaande jaar (100,96 EUR/ton). Ook grofvuil en gemeentevuil wordt in huisvuilverbrandingsinstallaties verbrand. Deze worden samen met het huisvuil onder één noemer gezet. De prijs voor het verwerken van grofvuil ligt in de verbrandingsinstallaties hoger dan voor het verbranden van huisvuil. Dit kan verklaard worden door de bijkomende breking die moet gebeuren alvorens het afval kan verbrand worden. b. Milieuheffing 2008 Sinds 1 januari 2007 is het hoofdstuk “heffingen” in het afvalstoffendecreet grondig vernieuwd. In de eerste plaats worden de meer dan 40 bestaande tarieven teruggebracht tot 16. Het tarief hangt nu voornamelijk af van de aard van de afvalstof en van het storten of verbranden. Aangezien de verbrandingsinstallaties in Vlaanderen aan de strengste eisen voldoen, wordt er geen onderscheid meer gemaakt in de aard van de verbrandingsinstallatie. Voor het verbranden van zowel ongevaarlijk als gevaarlijk afval geldt voortaan één uniform tarief. Voor 2008 bedraagt dit tarief 7,22 EUR/ton. Ook voor het meeverbranden geldt ditzelfde tarief. 2009 In 2009 worden de heffingen op het verbranden van afvalstoffen door indexatie gebracht op 7,41 EUR/ton. Ook voor het meeverbranden geldt ditzelfde tarief. c. Groene stroomcertificaten Overeenkomstig het besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 2004 (BS 23 maart 2004) komen huisvuilverbrandingsinstallaties in aanmerking voor het verkrijgen van GSC voor het aandeel organisch-biologisch afval uit het restafval op voorwaarde dat de betrokken verwerkingsinstallatie door energierecuperatie een primaire energiebesparing realiseert van minstens 35 % van de energie-inhoud van de afvalstoffen verwerkt in de installatie. GSC worden maandelijks toegekend per schijf van 1000 kWh opgewekte elektriciteit op basis van hernieuwbare energie. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de energieprestatiemaat (EPM) van de installaties die een aanvraagdossier hebben ingediend en die voldoen aan de wettelijk vereiste:
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
16
Installatie
Energieprestatiemaat (%)
ISVAG
56
IVOO
41
IVBO
39,5
IVM
52,4
IMOG
52,5
IVAGO
42
Bionerga
44,7
MIROM
50
Indaver
66
Tabel 1:
Energieprestatiemaat van huisvuilverbrandingsinstallaties die in aanmerking komen voor groene stroomcertificaten.
In 2008 werden 179 176 groene stroom certificaten uitgereikt op basis van afvalverbranding in 9 huisvuilverbrandingsinstallaties. Dit is een daling van 7 276 certificaten in vergelijking met 2007, ondanks het feit dat er een installatie meer (MIROM) groene stroom certificaten heeft ontvangen. De meeste installaties verbranden in vergelijking met 2007 iets minder afval zodat ze ook minder groene stroom certificaten ontvingen. In 2008 bedroeg de gemiddelde waarde van een verhandeld GSC 107 euro. d. Verwachte evolutie Een aantal factoren dat mogelijk een invloed kan hebben op de verbrandingsprijs voor huishoudelijke afvalstoffen wordt hieronder nogmaals op een rijtje gezet. Het Uitvoeringsplan Milieuverantwoord Beheer van Huishoudelijke Afvalstoffen voorziet in de komende planperiode (2008-2015) een bijkomende verwerkingscapaciteit voor verbranding of voorbehandelingstechniek van 272 000 tot 434 000 ton (afhankelijk van de calorische waarde van het afval en de technische beschikbaarheid van de verbrandingslijn). Doch deze bijkomende capaciteit moet getest worden aan de op dat moment nodige capaciteit. In navolging van voorgaande jaren zullen ook in de toekomst de stortafwijkingen voor brandbare afvalstoffen verder worden afgebouwd. Mogelijk kan dit een wijziging in verbrandingstarief te weeg brengen. Het wijzigen van de heffingen voor verbranden en storten heeft tot gevolg dat het storten van brandbaar afval nu ook inclusief de milieuheffingen duurder wordt dan het verbranden van brandbare afvalstoffen. De wijzigingen in heffingstarieven kunnen hun invloed hebben op de verbrandingsprijzen.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
17
In het kader van het besluit Groene stroom hebben VREG, VEA (vroegere ANRE) en de OVAM een formule opgesteld ter berekening van de EPM (energie prestatie maat). Aan de hand van deze formule berekenen de installaties hun EPM. Wanneer de EPM groter is dan 35%, komen deze installaties in aanmerking voor groene stroomcertificaten voor het percentage organisch-biologisch afval dat verbrand wordt. Op basis van de sorteeranalyses van huisvuil (2000-2001) en de calorische waarden van de verschillende fracties heeft de OVAM het aandeel “hernieuwbaar” vastgelegd. De fractie “hernieuwbaar” is de fractie waarvoor men groene stroomcertificaten krijgt. Dit betreft het GFT, papier- en kartonafval, het organisch-biologisch deel van luiers en het organisch-biologisch deel van drankkartons. Op basis van de calorische waarden van de verschillende fracties komt dit neer op een aandeel hernieuwbare energie van 41,08 % van de totale energie. In de loop van 2008 kregen hierdoor ISVAG, IVOO, IVBO, IVM, IMOG, IVAGO, Bionerga, MIROM Roeselare en Indaver groene stroomcertificaten. Het ontvangen van groene stroomcertificaten betekent een vermindering van de nettoverbrandingskost. Desondanks zien we gemiddeld niet echt een daling in de verbrandingsprijs. Bij Besluit van de Vlaamse Regering werd dit aandeel hernieuwbaar met ingang van 01 juli 2009 vastgelegd op 47,75%.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
18
2.2.3.2
Tarieven voor bedrijfsafvalstoffen a.
Tarieven
Binnen de verbrandingstarieven voor bedrijfsafvalstoffen onderscheidt men tarieven voor laagcalorisch afval, hoogcalorisch afval, tarieven voor vast nietrisicohoudend medisch afval, waterzuiveringsslibs en recyclageresidu's. Dit tariefverschil wordt door de exploitant zelf gehanteerd. Het gewogen tarief van al deze bedrijfsafvalstoffen bedroeg in 2008 105,47 EUR/ton. Dit is 0,65 EUR/ton meer dan in 2007. Hieronder volgt de opsplitsing per afvalsoort. a.1 Tarieven voor laag- en hoogcalorisch afval
200 182,45 174,94
180 160
EUR/ton
140 118,25
120 100 99,08
104,87
109,37
116,11
104,91
105,07
121,38 120,11 107,89 114,13 111,69 109,91
116,96
116,80
110,94
80 60 40 23,10
20
8,13
23,37 8,33
24,18
24,93
24,51
8,50
8,77
8,62
25,50 8,97
26,24 9,23
7,00 7,00
7,22 7,22
0 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
jaar tarief laagcalorisch afval heffing zonder energierecup.
tarief hoogcalorisch afval heffing met energierecup.
Grafiek 2: Tariefevolutie voor bedrijfsafvalstoffen in verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen.
De capaciteit van een roosterverbrandingsinstallatie is afhankelijk van de thermische en mechanische begrenzingen. Verbranden van hoogcalorisch afval houdt in dat er minder massa per doorzettijd kan worden verbrand, wat rond de Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
19
eeuwwisseling steeds aanleiding gaf tot een veel hogere prijszetting voor het verbranden van hoogcalorische afvalstoffen. In het jaar 2002 merken we echter een sterke daling in de prijs voor het verbranden van hoogcalorische afvalstoffen in een huisvuilverbrandingsinstallatie. Hierdoor komt sinds 2002 het vroegere afgetekend verschil in verwerkingsprijs niet meer tot uiting. In 2006 werd gemiddeld gezien het verwerken van 1 ton hoogcalorisch afval zelfs goedkoper dan het verwerken van 1 ton laagcalorisch afval. In 2007 herstelde de logica zich terug en die blijft ook in 2008 aangehouden. Het verbranden van hoogcalorische afvalstoffen wordt terug duurder dan het verbranden van laagcalorische afvalstoffen. Het grote prijsverschil van een aantal jaren geleden is wel niet meer terug te vinden. Voor het verwerken van 1 ton laagcalorische bedrijfsafvalstoffen moest je in 2008 gemiddeld 111,693 EUR/ton betalen, exclusief milieuheffingen. Dit betekent ten opzichte van vorig jaar een prijsdaling van 2,44 EUR/ton. Het tarief varieert tussen 80 en 121 EUR/ton. Voor de hoogcalorische bedrijfsafvalstoffen bedraagt het tarief gemiddeld 120,11 EUR/ton. Ten opzichte van 2007 moest je in 2008 gemiddeld 1,27 EUR/ton minder betalen. Het tarief varieert tussen 116,00 en 214,8 EUR/ton. De prijs voor het verwerken van hoogcalorische afvalstoffen wordt nog steeds sterk bepaald door één installatie. Dit omdat 92% van de hoeveelheid hoogcalorische afvalstoffen die verbrand worden in deze installatie verwerkt worden. De overige hoogcalorische afvalstoffen worden in 3 andere installaties verwerkt. Deze installaties hebben een veel hogere prijszetting dan de gemiddelde prijs. Bij hen varieert het verbranden van hoogcalorische afvalstoffen tussen de 132 en 214,8 EUR/ton. Opvallend is wel dat de hoeveelheid hoogcalorische afvalstoffen die verbrand werden in huisvuilverbrandingsinstallaties bijna met 7500 ton gedaald is. Uitgezonderd de installaties van ISVAG en Bionerga hebben alle huisvuilverbrandingsinstallaties eveneens bedrijfsafvalstoffen verbrand. a.2
Tarieven voor vast niet-risicohoudend medisch afval
Alleen het vast niet-risicohoudend medisch afval mag verbrand worden in huisvuilverbrandingsinstallaties. Het risicohoudend ziekenhuisafval moet verbrand worden in installaties die hier specifiek voor vergund zijn zoals Indaver te Antwerpen of Indaver Medical Services (vroegere Machiels) te Wilsele. De tarieven en capaciteiten van deze installaties werden reeds eerder besproken (zie 1.1). Vijf huisvuilverbrandingsinstallaties zeggen in de loop van 2008 vast nietrisicohoudend medisch afval te hebben verbrand. In totaal gaat het om 12 689,66 ton. Het tarief schommelt tussen 100,6 EUR/ton en 114,02 EUR/ton. Gemiddeld bedraagt het verbrandingstarief 112,04 EUR/ton. a.3
Tarieven voor de recyclageresidu's
In de loop van 2008 werden er in het Vlaamse Gewest 4755 ton recyclageresidu's verbrand. Dit betekent dat de verbrande hoeveelheid ongeveer dezelfde is gebleven in vergelijking met vorig jaar. Gemiddeld bedraagt het verbrandingstarief (excl. heffing en BTW) 119,60 EUR/ton. En hiermee is dan ook de verbrandingsprijs gelijk gebleven aan de prijs van vorig jaar. Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
20
a.4
Tarieven voor het niet-gevaarlijk waterzuiveringsslib
In 2008 werd er in 1 huisvuilverbrandingsinstallatie niet-gevaarlijk waterzuiveringsslib verbrand. Het gaat hier om 5431 ton aan een tarief van 65 EUR/ton. De hoeveelheid verwerkt slib is gestegen met 1638 ton, de verwerkingsprijs is gedaald met 45 EUR/ton.
b.
Milieuheffing voor verbranding van bedrijfsafvalstoffen
2008 Voor het verbranden van zowel ongevaarlijk als gevaarlijk afval geldt voortaan één uniform tarief, voor 2008 bedroeg dit 7,22 EUR/ton. Ook voor het meeverbranden geldt ditzelfde tarief. Voor het verbranden of meeverbranden van recyclageresidu’s van papier- en kartonafval komt er een heffingstarief van 2,07 EUR/ton. Voor de volgende afvalstoffen geldt een tarief van 0 EUR/ton: het verbranden of meeverbranden in een daartoe vergunde inrichting van afvalstoffen van bodemsaneringsoperaties waarbij overeenkomstig het advies van de OVAM andere saneringswijzen dan uitgraven en storten onredelijk hoge kosten met zich meebrengen; het verbranden of meeverbranden in een daartoe vergunde inrichting en met recuperatie van energie van verwerkte dierlijke vetten, eiwitten en meel die conform de Europese, federale en regionale regelgeving vernietigd moeten worden; het verbranden of meeverbranden in een daartoe vergunde inrichting en met recuperatie van energie van recyclageresidu’s van lompenafval en van recyclageresidu’s van bedrijven die glasafval afkomstig van selectieve inzamelingen gebruiken of voorbehandelen als grondstof voor de aanmaak van nieuw glas; 2009 Het heffingstarief voor het verbranden en meeverbranden van afvalstoffen onderging een loutere indexatie tot 7,41 EUR/ton. Voor het meeverbranden van recyclageresidu’s bedraagt de heffing na indexatie 2,12 EUR/ton. c.
Verwachte evolutie voor de tarieven voor verbranding van bedrijfsafvalstoffen
Het is zeer moeilijk om een prognose te geven van de verbrandingstarieven voor de komende jaren. In het verleden was het zeer moeilijk om de beschikbare verbrandingscapaciteit voor 100 % te benutten. Dit vond haar oorsprong in het gegeven dat storten goedkoper was dan verbranden, zeker voor recyclageresidu's. Door het aanpassen van het hoofdstuk “Heffingen” in het afvalstoffendecreet ondersteunen de heffingen sinds 2007 meer het afvalstoffenbeleid, meer bepaald de hiërarchie inzake de verwerking van afvalstoffen (ladder van Lansink). Dit kan mogelijk een effect hebben op de verwerkingsprijzen of de gekozen verwerkingswijze.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
21
Anderzijds kan ingevolge de verstrenging van de reglementering voor de stortplaatsen (ten gevolge van de implementatie van de Europese richtlijn) een lichte stijging van de stortkosten worden verwacht. Dat geldt echter ook voor de verbrandingskost die bijvoorbeeld door bijkomende investeringen lichtjes kan stijgen. In het arrest C-458/00 van 13 februari 2003 wordt door het Europese Hof van Justitie duidelijk gesteld dat de verwerking van afvalstoffen in een installatie die initieel gebouwd is voor de verwerking van afvalstoffen, aanzien wordt als een verwijdering, zelfs wanneer de geproduceerde warmte geheel of gedeeltelijk wordt teruggewonnen. Dit heeft tot gevolg dat een deel van de (hoogcalorische) afvalstromen die in het verleden als R1 (hoofdgebruik als brandstof) werden uitgevoerd, nu als D10 (verbranden op het land) moeten beschouwd worden. Aangezien grensoverschrijdende overbrengingen van afvalstoffen voor verwijdering gebonden zijn aan het nabijheidsprincipe en het zelfvoorzieningsprincipe kan/zal de concurrentie van installaties in de omgevende lidstaten minder invloed hebben op de verwerkingsprijzen. Momenteel is de situatie in 2008 zo dat Vlaams huishoudelijk afval enkel in Vlaanderen kan verwerkt worden op basis van de principes van nabijheid en zelfvoorziening. In 2009 zijn er echter al verschillende exportstromen van voornamelijk hoog calorisch afval op gang gekomen om deze principes voor een deel ontweken. Deze stromen gaan eventueel nog naar een voorbehandelingsinstallatie om bepaalde recycleerbare stromen uit te sorteren. Wanneer in 2010 de Europese Kaderrichtlijn geïmplementeerd gaat zijn, wordt een andere definitie van R1 en D10 gehanteerd. Installaties met een zeker energetisch rendement zullen dan R1 worden waar deze vroeger D10 waren. Import en voornamelijk export van afval zullen een zeer belangrijk effect gaan hebben op de verwerking van afvalen de praktische exploitatie van de Vlaamse huisvuilverbrandingsinstallaties.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
22
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
23
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
24
2.3
Stortplaatsen categorie 1 (gevaarlijke afvalstoffen) – stortplaatsen categorie 2 (nietgevaarlijke, anorganische bedrijfsafvalstoffen)
2.3.1
Situering Het Vlaamse Gewest telde in 2008 4 vergunde categorie 1-stortplaatsen (uitsluitend voor gevaarlijke afvalstoffen): Indaver-Antwerpen, Indaver-Beveren, Remo en Oost-Vlaams Milieubeheer (OVMB) en 4 vergunde categorie 2stortplaatsen (voor niet-gevaarlijke, anorganische bedrijfsafvalstoffen): Inafzo, Indaver-Beveren, OVMB en Remo. De grootte van het symbool zoals weergegeven op kaart 2 hiernaast, staat in verhouding tot de restcapaciteit op 31 december 2008. Anderzijds zijn de stortplaatsen van de nv Silvamo te Kortemark en van de nv Stevan te Lendelede eveneens vergund als categorie 2-stortplaats (voor anorganische niet-gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen), meer bepaald voor de volgende afvalstromen: niet herbruikbare baggerspecie, residu’s van grondreinigingscentra en verontreinigde (niet reinigbare) gronden. Daarnaast zijn er nog een aantal bedrijfsgebonden categorie 1-stortplaatsen vergund die alleen worden gebruikt voor afvalstoffen afkomstig van eigen bedrijvigheden en om die reden buiten het onderzoeksgebied vallen van deze publicatie.
2.3.2
Capaciteit en aanvoer Naam
Restcapaciteit (m³) Restcapaciteit (m³) categorie 1-stortplaats categorie 2-stortplaats 104 550
341 530
1 451 032
0
0
150 000
OVMB nv
1 903 087
1 268 725
REMO nv
189 055
1 071 315
3 647 723
2 831 570
INDAVER-BEVEREN INDAVER-ANTWERPEN INAFZO nv
Totaal
Tabel 2:
Restcapaciteit op de categorie 1-stortplaatsen en op categorie 2-stortplaatsen, op 31 december 2008.
De totale vergunde restcapaciteit op 31 december 2008 op categorie 1stortplaatsen bedraagt ongeveer 3,6 miljoen m³. Dit is ca 0,9 miljoen m³ meer dan eind 2007. De vermeerdering van capaciteit is te wijten aan de uitbreiding van de stortcapaciteit van de categorie 1-stortplaats van de nv Indaver te Antwerpen door Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
25
de storthoogte van 30 m TAW naar 50 m TAW te brengen (vergund bij deputatiebesluit van 14 februari 2008 tot 1 januari 2020). Voormelde 20 m extra storthoogte betekent een extra stortcapaciteit van 700 000 m³ (of ca 1 100 000 ton). Bij de nv OVMB is er ook een lichte stijging van de restcapaciteit ten opzichte van vorig jaar. Dit is te wijten aan een recente herberekening van de capaciteit, rekening houdend met een vermindering van de capaciteit voor de monostortplaats voor baggerspecie op dezelfde site (deze monostortplaats is echter nog niet ingericht). De totale vergunde restcapaciteit op voormelde categorie 2-stortplaatsen bedraagt op 31 december 2008 namelijk ca 2,8 miljoen m³. In totaal is dit 6,4 miljoen m³ restcapaciteit op de categorie 1-stortplaatsen en categorie 2-stortplaatsen op 31 december 2008. Aard van het te storten afval
Hoeveelheid categorie 1stortplaats
Hoeveelheid categorie 2stortplaats
Drinkwaterslib
0
556
Ander niet gevaarlijk slib
37
40 942
20 217
85 870
Verontreinigde grond (bodemsanering)
1065
11 314
Recyclageresidu's
1304
43 555
Shredderafval
0
245 463
Ander niet-gevaarlijk, niet-gesolidifieerd afval (bedrijfsafvalstoffen)
0
57 145
115 377
0
0
3112
Ander gevaarlijk gesolidifieerd afval
88 730
0
Vliegassen
15 567
44 514
Asbesthoudend afval
13 989
0
Asbestcementafval
59 512
0
315 798
532 471
Bodemas
Ander gevaarlijk, niet- gesolidifieerd afval (zoals ovenpuin, filterkoeken) Ander niet gevaarlijk gesolidifieerd afval
Tabel 3:
De aanvoer op de categorie 1-stortplaatsen/categorie 2-stortplaatsen in ton.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
26
De aanvoer is opgesplitst in een aantal specifieke afvalstromen. In 2008 werd 315 798 ton gestort op categorie 1-stortplaatsen en 532 471 ton op categorie 2stortplaatsen (voor niet-gevaarlijke, anorganische bedrijfsafvalstoffen). De totale gestorte hoeveelheid, namelijk 848 269 ton in 2008, is 69 712 ton minder dan de hoeveelheid die in 2007 werd gestort op voormelde categorie 1- en 2-stortplaatsen, namelijk 917 981 ton (in 2006 werd 766 681 ton gestort). De aanvoer op de categorie 1-stortplaatsen is in 2008 lichtjes gestegen namelijk van 313 406 ton in 2007 naar 315 798 ton in 2008. Anderzijds is de aanvoer op de betreffende categorie 2-stortplaatsen (voormalige categorie 1-stortplaatsen) in 2008 gedaald met 72 107 ton ten opzichte van in 2007. Voornoemde daling is voornamelijk te wijten aan de sterk afgenomen aanvoer van recyclageresidu's (ca 80 943 ton minder). De daling van de aanvoer van recyclageresidu's situeert zich voornamelijk op de categorie 2-stortplaats van de nv Remo. De daling van de aanvoer van shredderafval in 2008 (namelijk 245 463 ton) ten opzichte van 2007 (namelijk 264 407 ton) situeert zich voornamelijk bij Inafzo (namelijk 11 253 ton minder). Ook bij OVMB en Remo is er minder aanvoer van shredderafval in 2008. Anderzijds is er een opmerkelijke stijging in de aanvoer van vliegas op de categorie 2-stortplaats van de nv Indaver te Beveren (ca 40 000 ton meer). Dit wordt gecompenseerd door een daling in de aanvoer van vliegas op de categorie 1stortplaatsen (voornamelijk bij de nv Indaver te Antwerpen). Het aandeel bodemas is eveneens gestegen namelijk van 89 820 ton in 2007 naar 106 087 ton in 2008 (verdeeld over 20 217 ton op categorie 1-stortplaatsen en 85 870 ton op categorie 2-stortplaatsen). Voornoemde stijging doet zich voor bij Inafzo (namelijk 14 666 ton meer). De aanvoer van de niet-gesolidifieerde bedrijfsafvalstoffen is verder gedaald namelijk van 66 634 ton in 2007 naar 57 145 ton in 2008. De aanvoer van verontreinigde grond op de categorie 2-stortplaatsen is eveneens gedaald namelijk van 25 311 ton in 2007 naar 11 314 ton in 2008. De aanvoer van niet-gevaarlijk slib is lichtjes gestegen namelijk met ca 2000 ton. 46 % van de totale aanvoer op categorie 2-stortplaatsen betreft shredderafval, verspreid over 3 categorie 2-stortplaatsen, namelijk 24 996 ton bij Inafzo, 76 244 ton bij OVMB en 144 223 ton bij Remo. Het gevaarlijk gesolidifieerd afval is gestegen van 64 732 ton in 2007 naar 88 730 ton in 2008. Het gevaarlijk, niet gesolidifieerde afval (zoals ovenpuin, filterkoeken en dergelijke) is eveneens sterk toegenomen (namelijk met ca 111 000 ton). Daarnaast zijn de asbestcementhoudende afvalstoffen toegenomen met 13 874 ton (voornamelijk bij de nv Remo). Van de genoemde afvalsoorten worden alleen het slib van bedrijven en de nietgesolidifieerde afvalstoffen (zowel gevaarlijk als niet-gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen) gestort aan de normale milieuheffingen. Dit maakt ca 25 % uit van de aanvoer (213 464 ton) op de categorie 1-/categorie 2-stortplaatsen. De andere zijn residu's van een reeds aan milieuheffingen onderworpen verwijderingsbehandeling, afvalstoffen van bodemsaneringsoperaties en van grondreinigingscentra of recyclageresidu's.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
27
Uit de vergelijking van de jaarlijkse aanvoer met de in exploitatie zijnde capaciteit en de vergunde capaciteit die nog niet in de exploitatie is, kan men besluiten dat er nog voldoende capaciteit voorhanden is voor de komende 7 jaar op de categorie 1-stortplaatsen/categorie 2-stortplaatsen. 2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Aanvoer 601 056 629 243 520 147 624 831 659 318 766 681 917 981 848 269 Tabel 4:
Overzicht evolutie aanvoer vanaf 2001 in ton.
Tot 2005 schommelende de jaarlijks gestorte hoeveelheid op de categorie 1stortplaatsen meestal tussen 500 000 ton en 660 000 ton. In 2006 is er echter een opmerkelijke stijging van de gestorte hoeveelheid op de categorie 1-stortplaatsen namelijk met meer dan 100 000 ton. Deze stijging zet zich verder in 2007 door (met meer dan 150 000 ton) op voormalige categorie 1-stortplaatsen (op heden opgesplitst deels in categorie 1-stortplaatsen en deels in categorie 2-stortplaatsen). In 2008 is er evenwel een daling van de gestorte hoeveelheid bedrijfsafvalstoffen op de categorie 1- en categorie 2-stortplaatsen (namelijk ca 70 000 ton minder). Dit kan deels te wijten zijn aan de economische crisis eind 2008.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
28
2.3.3
Verdeling van de categorie 1-aanvoer per afvalsoort en per provincie
Aard van het te storten afval
Antw
Vl Bra Limburg
O Vl
W Vl
Brussel Wallonië Totaal
21
0
0
0
0
0
16
37
18 199
0
0
2018
0
0
0
20 217
Verontreinigde grond
0
0
0
1065
0
0
0
1065
Recyclageresidu's
0
0
0
0
0
617
687
1304
Shredderafval
0
0
0
0
0
0
0
0
Ander niet-gevaarlijk, nietgesolidifieerd afval (bedrijfsafvalstoffen)
0
0
0
0
0
0
0
0
114 497
0
29
557
9
0
285
115 377
527
0
0
36 247
28 922
0
23 034
88 730
Ander niet-gevaarlijk gesolidifieerd afval
0
0
0
0
0
0
0
0
Vliegassen
0
0
284
13 111
2172
0
0
15 567
Asbesthoudend afval (+ asbestcementafval)
45 736
9038
7780
8901
440
1190
416
73 501
Totaal:
178 980
9038
8093
61 900
31 543
1807
24 438
315 798
Ander niet gevaarlijk slib Bodemas
Ander gevaarlijk, nietgesolidifieerd afval Ander gevaarlijk gesolidifieerd afval
Tabel 5:
Verdeling van de aanvoer per afvalsoort en per provincie op categorie 1stortplaatsen.
Van de in 2008 totaal gestorte hoeveelheden op categorie 1-stortplaatsen is 57 % afkomstig van de provincie Antwerpen (voornamelijk gevaarlijk, niet-gesolidifieerd afval, asbestcementhoudend afval en bodemas), 20 % is afkomstig van OostVlaanderen (bestaande uit gevaarlijke gesolidifieerde bedrijfsafvalstoffen, vliegas en asbestcementhoudend afval), 10 % van West-Vlaanderen (voornamelijk gevaarlijk gesolidifieerd afval). Zowel uit Vlaams-Brabant als uit Limburg wordt telkens 3 % (voornamelijk asbestcementhoudend afval en asbesthoudend afval) van de afvalstoffen aangeleverd. Het aandeel uit Wallonië tegenover het totale tonnage bedraagt 7 % en bestaat hoofdzakelijk uit gevaarlijk gesolidifieerd afval.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
29
2.3.4
Provincie van verwerking
Aanvoer uit andere provincies op categorie 1-stortplaatsen
Herkomst van de afvalstoffen Antw
Vl Bra
Limburg
O Vl
W Vl
Antwerpen
N.V.T.
1651
29
13 697
2
949
729
17 057
Limburg
11 132
2744
N.V.T.
0
75
506
23 252
37 709
Oost-Vlaanderen
25 977
4642
285
N.V.T.
31 466
352
457
63 179
Totaal
37 109
9037
314
13 697
31 543
1807
24 438
117 945
Tabel 6:
Brussel Wallonië
Totaal
De bestemming per provincie van het categorie 1-afval dat in andere provincies wordt gestort in ton.
Op de vergunde categorie 1-stortplaatsen wordt 37 % van de gestorte afvalstoffen geproduceerd in andere provincies. West-Vlaanderen voert grote hoeveelheden gevaarlijk, gesolidifieerd afval af naar de categorie 1-stortplaats van de nv OVMB. De grootste stroom komt echter uit Antwerpen en bestaat grotendeels uit asbestcementafval (gestort in Oost-Vlaanderen en Limburg). Wallonië exporteert naar Limburg (namelijk gevaarlijke, gesolidifieerd afval). Oost-Vlaanderen voert naar Antwerpen af (namelijk vliegas), Vlaams-Brabant voert afval af naar OostVlaanderen, Limburg en Antwerpen. Limburg en Brussel voeren slechts kleine hoeveelheden categorie 1-afvalstoffen uit naar andere provincies.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
30
2.3.5
Verdeling van de categorie 2-aanvoer per afvalsoort en per provincie
Aard van het te storten afval
Antw
O Vl
W Vl
Ander niet gevaarlijk slib
3028
6373
25 803
5699
18
0
20
40 942
0
38 226
0
11 355
36 088
0
201
85 870
5078
2062
249
2836
983
0
106
11 314
Recyclageresidu's
19 632
1286
22 443
202
0
0
0
43 555
Shredderafval
13 974
0
17 527
40 967
52 983
Ander niet-gevaarlijk, nietgesolidifieerd afval (bedrijfsafvalstoffen)
16 452
8817
18 089
3295
6923
1021
2548
57 145
0
0
0
3112
0
0
0
3112
240
1115
0
39 652
3053
454
0
44 514
0
0
0
0
0
0
0
0
556
0
0
0
0
0
0
556
58 952
57 878
Bodemas Verontreinigde grond
Ander niet-gevaarlijk, gesolidifieerd afval Vliegassen Asbesthoudend afval (+ asbestcementafval) Drinkwaterslib Totaal:
Tabel 7:
Vl Bra Limburg
Brussel Wallonië Totaal
13 574 106 438 245 463
84 112 107 119 100 048 15 049 109 313 532 471
Verdeling van de aanvoer per afvalsoort en per provincie op categorie 2stortplaatsen.
Van de in 2008 totaal gestorte hoeveelheden op categorie 2-stortplaatsen is 20 % afkomstig van Wallonië (voornamelijk shredderafval), 20 % is afkomstig van OostVlaanderen (bestaande uit shredderafval, vliegas en bodemas), 19 % van WestVlaanderen (voornamelijk shredderafval en bodemas) en 16 % van Limburg (voornamelijk niet-gevaarlijk slib, recyclageresidu's, shredderafval en nietgevaarlijk, niet-gesolidifieerd afval). Het aandeel uit Antwerpen tegenover het totale tonnage bedraagt 11 % en bestaat hoofdzakelijk uit recyclageresidu's, niet-gevaarlijk, niet-gesolidifieerd afval, shredderafval en verontreinigde grond. Uit Vlaams-Brabant wordt eveneens 11 % (voornamelijk bodemas, niet-gesolidifieerde afvalstoffen en niet-gevaarlijk slib) van de afvalstoffen aangeleverd. Het aandeel van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tegenover het totale tonnage is slechts 3 % en bestaat voornamelijk uit shredderafval.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
31
2.3.6
Provincie van verwerking
Aanvoer uit andere provincies op de categorie 2-stortplaatsen
Herkomst van de afvalstoffen Antw
Vl Bra
Limburg
O Vl
W Vl
Brussel Wallonië
47 696
7946
N.V.T.
1378
307
13 592
Oost-Vlaanderen
8531
7604
4847
N.V.T.
31 955
1457
843
55 237
West-Vlaanderen
2724
42 329
0
7976
N.V.T.
0
201
53 230
58 951
57 879
4847
9354
32 262
15 049
Limburg
Totaal
Tabel 8:
Totaal
108 268 179 187
109 312 287 654
De bestemming per provincie van het categorie 2-afval dat in andere provincies wordt gestort in ton.
Op één categorie 2-stortplaats worden grote hoeveelheden afvalstoffen aanvaard die geproduceerd zijn in andere provincies, 179 187 ton op een totaal van 532 471 ton, of 34 % van het totale aanbod op categorie 2-stortplaatsen. Wallonië exporteert en voert grote hoeveelheden shredderafval af naar een stortplaats in Limburg. Een tweede grote stroom komt uit Antwerpen en bestaat enerzijds uit recyclageresidu’s, niet-gesolidifieerde afvalstoffen en shredderafval (gestort in Limburg) en anderzijds uit niet-gevaarlijk, niet-gesolidifieerd afval en verontreinigde grond (gestort in Oost-Vlaanderen). Vlaams-Brabant verdeelt zijn export over West-Vlaanderen (37 %) en de rest over Limburg en Oost-Vlaanderen. West-Vlaanderen exporteert naar Oost-Vlaanderen. In West-Vlaanderen wordt afval ingevoerd vanuit Vlaams-Brabant. Vanuit het Brussel Hoofdstedelijk Gewest wordt hoofdzakelijk shredderafval gestort in Limburg. Limburg en Oost-Vlaanderen voeren slechts beperkte hoeveelheden categorie 2-afvalstoffen uit naar andere provincies
2.3.7
Tarieven Op de categorie 1- en 2-stortplaatsen wordt het tarief berekend op basis van de samenstelling van de aangeboden vracht, die door bemonstering wordt bepaald. Tussen de verschillende inrichtingen bestaan grote verschillen in de wijze van tarifiëring. Er is aan de stortplaatsen van categorie 1 en 2 gevraagd een gemiddeld tarief te vermelden, waarbij elk tarief gewogen is aan zijn respectievelijke aanvoer in 2008. Deze gewogen gemiddelde tarieven zijn door ons op hun beurt gewogen aan het aandeel van de verschillende stortplaatsen in de totale aanvoer van afval op de categorie 1- en 2-stortplaatsen in Vlaanderen.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
32
2.3.7.1
Evolutie op de categorie 1-stortplaatsen
120
s to rtta rie f 100
m ilie u h e ffin g 5 2 ,5 5 4 1 ,6 74 4 ,7 0
80
4 3 ,0 0 4 3 ,0 0 4 9 ,3 8
4 4 ,0 0
4 3 ,0 0
4 2 ,0 0 3 9 ,0 0
EUR/ton
4 1 ,1 5 5 3 ,0 0 5 2 ,0 0
3 8 ,6 73 7 ,8 8
60
3 3 ,8 4 40
3 2 ,5 5
5 8 ,6 1
5 4 ,9 1 5 4 ,5 9 5 3 ,9 7
4 2 ,8 1 3 8 ,1 3 5 2 ,6 3
20
3 7 ,1 8
5 7 ,3 6
6 0 ,4 4
5 9 ,4 1
6 1 ,8 26 3 ,6 0
5 5 ,9 7 4 0 ,0 04 1 ,2 4
2 2 ,3 1
0 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
Grafiek 3: Tariefevolutie van de gewogen gemiddelde stortprijs op een categorie 1-stortplaats.
a
Tarieven
Het gewogen gemiddeld tarief, exclusief milieuheffingen en gemeentelijke opcentiemen, bedraagt 52 EUR/ton, wat ongeveer gelijk is aan het tarief van 2007 (namelijk 53 EUR/ton).
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
33
2.3.7.2
Evolutie op de categorie 2-stortplaatsen
140
s to rtta rie f
120
m ilie u h e ffin g 100 5 2 ,5 5 4 1 ,6 47 4 ,7 0 4 1 ,1 5
EUR/ton
80
4 3 ,0 0
4 3 ,0 0 4 9 ,3 8
3 9 ,0308 ,0 0 4 4 ,0 0
4 3 ,0 0
4 2 ,0 0 3 9 ,0 0
3 8 ,6 37 7 ,8 8
60
3 3 ,8 4
5 4 ,5 9 5 3 ,9 7
20
5 8 ,6 1
5 4 ,9 1
4 0 3 2 ,5 5 4 2 ,8 1 3 8 ,1 3 5 2 ,6 3 3 7 ,1 8 2 2 ,3 1
5 7 ,3 6
7 7 ,3 2 6 0 ,4 4 7 5 ,0 0
5 9 ,4 1
6 1 ,8 26 3 ,6 0
5 5 ,9 7
0 1992
1994
1996
1998
2000
2002
2004
2006
2008
Grafiek 3: Tariefevolutie van de gewogen gemiddelde stortprijs op een categorie 2-stortplaats.
a
Tarieven
Het gewogen gemiddeld tarief, exclusief milieuheffingen en gemeentelijke opcentiemen, bedraagt 38 EUR/ton. Shredderafval wordt op 3 categorie 1-stortplaatsen gestort. Het storttarief voor shredderafval op die drie stortplaatsen is nagenoeg hetzelfde en bedaagt gemiddeld 37 EUR/ton, wat slechts 1 EUR/ton minder is dan het gewogen gemiddelde tarief ligt. 2.3.7.3
Milieuheffingen 2008 Voor het storten wordt vanaf 1 januari 2007 onderscheid gemaakt tussen brandbaar en niet-brandbaar afval. Daarbij valt de belangrijke verhoging van de milieuheffing op voor het rechtstreeks storten van brandbaar afval, zodat storten duurder wordt dan verbranden. Ten opzichte van 2007 zijn de milieuheffingen in 2008 enkel geïndexeerd. Het bedrag van de milieuheffingen wordt vastgesteld enerzijds op 77,32 EUR/ton voor het storten van brandbare afvalstoffen op een daartoe vergunde stortplaats en Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
34
anderzijds op 41,24 EUR/ton voor het storten van niet-brandbare afvalstoffen op een daartoe vergunde stortplaats. Voor de residu’s afkomstig van de grondreinigingscentra en afkomstig van de verwerking van rioolkolkenslib en voor slibresidu’s afkomstig van de reiniging van zeefzand wordt het heffingsbedrag vastgesteld op 3,10 EUR/ton. Voor geïmmobiliseerde niet-brandbare afvalstoffen is het heffingsbedrag 23,72 EUR/ton. Daarnaast wordt voor het storten van recyclageresidu's, behalve enkele uitzonderingen, de bestaande verlaagde heffing in een overgangstermijn van 3 jaar afgebouwd (basis tarieven 77,32 EUR en 41,24 EUR x K-factor). Voor shredderafval blijft het verlaagd tarief in een overgangsperiode tot 2010 behouden. Vanaf 2008 werd wel een nieuw verlaagd tarief ingevoerd voor breekresidu’s van de verwerking van beton, metselwerk en ander steenpuin tot gekeurde granulaten. De heffingen voor recyclageresidu’s voor 2008 zijn de volgende: Brandbare recyclageresidu's
Niet-brandbare recyclageresidu's
77,32 EUR
41,24 EUR
Van glasafval en lompenafval
0 EUR
0 EUR
Papier en karton
2,32 EUR
2,08 EUR
AEEA, schrootafval, shredderafval, kunststofafval en GFT
11,60 EUR
6,19 EUR
Kringloopcentra
15,47 EUR
8,25 EUR
Van de verwerking van beton, metselwerk en ander steenpuin tot gekeurde granulaten
3,10 EUR
1,65 EUR
Andere selectieve stromen (K=0,6)
46,40 EUR
24,75 EUR
Van bouw- en sloopafval (K=1)
Tabel 9:
Heffingen voor recyclageresidu's.
Naast de nulheffing voor het storten van afvalstoffen van bodemsaneringsoperaties wordt sinds 2007 ook een nulheffing ingevoerd voor het storten van asbesthoudende afvalstoffen. 2009 De indexatie van bovengenoemde heffingen heeft geleid tot de volgende heffingen in 2009: 79,36 EUR/ton voor het storten van brandbare afvalstoffen op een daartoe
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
35
vergunde stortplaats en anderzijds op 42,33 EUR/ton voor het storten van nietbrandbare afvalstoffen op een daartoe vergunde stortplaats. Voor de residu’s afkomstig van de grondreinigingcentra en afkomstig van de verwerking van rioolkolkenslib en voor slibresidu’s afkomstig van de reiniging van zeefzand wordt het heffingsbedrag geïndexeerd tot 3,18 EUR/ton. Voor geïmmobiliseerde, niet-brandbare afvalstoffen is het heffingsbedrag geïndexeerd tot 24,34 EUR/ton. Daarnaast wordt voor het storten van recyclageresidu's, behalve enkele uitzonderingen, de bestaande verlaagde heffing in een overgangstermijn van 3 jaar afgebouwd (basistarieven 79,36 EUR en 42,33 EUR x K-factor). Voor shredderafval blijft het verlaagd tarief in een overgangsperiode tot 2010 behouden. Vanaf 2008 werd wel een nieuw verlaagd tarief ingevoerd voor breekresidu’s van de verwerking van beton, metselwerk en ander steenpuin tot gekeurde granulaten. De heffingen voor recyclageresidu’s voor 2009 zijn de volgende: Brandbare recyclageresidu's
Niet-brandbare recyclageresidu's
79,36 EUR
42,33 EUR
Van glasafval en lompenafval
0 EUR
0 EUR
Papier en karton
2,39 EUR
2,12 EUR
AEEA, schrootafval, shredderafval, kunststofafval en GFT
11,91 EUR
6,35 EUR
Kringloopcentra
15,88 EUR
8,47 EUR
Van de verwerking van beton, metselwerk en ander steenpuin tot gekeurde granulaten
3,18 EUR
1,70 EUR
Andere selectieve stromen (K=0,8)
63,49 EUR
33,86 EUR
Van bouw- en sloopafval (K=1)
Tabel 10: Heffingen voor recyclageresidu's.
Naast de nulheffing voor het storten van afvalstoffen van bodemsaneringsoperaties is er ook een nulheffing voor het storten van asbesthoudende afvalstoffen. b
Verwachte evolutie
Er is voldoende stortcapaciteit voorhanden. De aanvoer op categorie 1- en 2- stortplaatsen is in 2008 gedaald met 69 712 ton ten opzichte van de aanvoer in 2007 (voornamelijk te wijten aan de sterk verlaagde aanvoer van Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
36
recyclageresidu's). Shredderafval, bodemas, niet-gevaarlijke, niet-gesolidifieerde bedrijfsafvalstoffen en zowel de gevaarlijke gesolidifieerde afvalstoffen als de gevaarlijke niet-gesolidifieerde afvalstoffen zijn op dit moment de omvangrijkste stromen. Voor shredderafval blijft het lonend, omwille van de calorische inhoud, om te zoeken naar alternatieve verwerkingstechnieken (andere dan storten). Een knelpunt vormt op heden de verontreinigingen aanwezig in shredderafval. Sinds 1 januari 2005 moet iedereen de wrakken en afgedankte voertuigen laten behandelen in een erkend centrum van depollutie, demontage en vernietiging van afgedankte voertuigen. Men kan verwachten dat de verontreiniging aanwezig in het shredderafval zal afnemen zodat alternatieve verwerkingstechnieken op korte termijn haalbaar worden. Voor de nabije toekomst wordt verwacht dat de storttarieven in beperkte mate zullen stijgen, o.m. ingevolge de implementatie van de EG-beschikking inzake stortcriteria (besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2006; BS 30 juni 2006) Er moet opgemerkt worden dat de evolutie wordt gevolgd voor de gewogen gemiddelde storttarieven, en dat veel afhangt van de samenstelling van het gestort afval. 2.3.7.4
Toestand in 2008 categorie 1-stortplaatsen
80 g e m id d e ld s t o r t t a r ie f
70
66
66
3
4
60
EUR/ton
50 40 40
33
30 20 10 0 1
2
Grafiek 4: Gemiddeld tarief van 4 categorie 1-stortplaatsen
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
37
2.3.7.5
Toestand in 2008 categorie 2-stortplaatsen
80 g e m id d e ld s t o r t t a r ie f
70
66
60
EUR/ton
50 40 36
40 30 20
19
10 0 1
2
3
4
Grafiek 4: Gemiddeld tarief van 4 categorie 2-stortplaatsen
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
38
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
39
2.4
Stortplaatsen categorie 2 (voor huishoudelijk en vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen)
2.4.1
Situering In 2008 waren er 5 categorie 2-stortplaatsen (voor huishoudelijke afvalstoffen) vergund. Hierbij dient opgemerkt dat is de categorie 2-stortplaats van IOK te Beerse op heden volstort is (doch nog vergund tot 12 mei 2009), zodat de restcapaciteit eind 2008 0 ton is. De locatie van de 5 categorie 2-stortplaatsen is weergegeven op kaart 3. Van deze stortplaatsen zijn er 4 uitgebaat door een intergemeentelijke vereniging en 1 door een private onderneming.
2.4.2
Capaciteit en aanvoer Hiervoor wordt naar afzonderlijk hoofdstuk 3 verwezen, waar de aanvoer en de verwerking van huishoudelijke en categorie-2 bedrijfsafvalstoffen wordt besproken, zowel voor wat betreft storten als verbranden.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
40
2.4.3
Tarieven
2.4.3.1
Tarieven voor huishoudelijke afvalstoffen
70 milieuheffing
65
gemiddeld tarief
60
57,36 55,97 54,91
58,61 57
59,41
63,6
61,82
60,44
60
59
59
57
54 51,07
50
50
47,50
40
41,24
2007
2008
EUR/ton
40
30
20
10
0 1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Grafiek 5: Tariefevolutie voor categorie 2-stortplaaten.
a.
Tarieven
Net als bij de huisvuilverbrandingsinstallaties (zie supra) is sinds 1996 ook op de stortplaatsen een globaal tarief genomen per afvalsoort. Het onderscheid tussen vennoten en niet-vennoten werd nog wel opgevraagd, maar is vervat in een gewogen gemiddelde per afvalsoort (exclusief de gemeentelijke opcentiemen die voor een aantal stortplaatsen worden gevraagd door de betreffende gemeente). Het tarief voor gemeenteleden van de intergemeentelijk vereniging is, bij diegenen die het hebben opgegeven, gemiddeld 5 EUR/ton goedkoper dan voor niet-leden. Het gemiddeld tarief voor huishoudelijke afvalstoffen bedraagt 50 EUR/ton (met huishoudelijk afval wordt huisvuil, grofvuil en gemeentevuil bedoeld). Dit is 9 EUR/ton minder dan in 2007, te wijten aan het dalend aanbod aan te storten huishoudelijke afvalstoffen (meer bepaald de fractie niet-brandbaar grofvuil).
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
41
b.
Milieuheffing
2008 Vanaf 1 januari 2007 is het nieuwe hoofdstuk “Heffingen” in het afvalstoffendecreet van kracht, waarbij voor het storten onderscheid wordt gemaakt tussen brandbaar en niet-brandbaar afval. Het bedrag van de milieuheffingen wordt vastgesteld enerzijds op 77,32 EUR/ton voor het storten van brandbare afvalstoffen op een daartoe vergunde stortplaats en anderzijds op 41,24 EUR/ton voor het storten van niet-brandbare afvalstoffen op een daartoe vergunde stortplaats. 2009 De indexatie van bovengenoemde heffingen heeft geleid tot de volgende heffingen in 2009: 79,36 EUR/ton voor het storten van brandbare afvalstoffen op een daartoe vergunde stortplaats en op 42,33 EUR/ton voor het storten van niet-brandbare afvalstoffen op een daartoe vergunde stortplaats. c.
Verwachte evolutie
Voor de storttarieven voor huishoudelijke afvalstoffen is het logisch dat het gemiddelde tarief meer aanleunt bij het vroegere tarief voor vennoten dan voor niet-vennoten. Immers de intergemeentelijke stortplaatsen reserveren hun capaciteit bijna uitsluitend voor hun eigen gemeenteleden, en de privaat uitgebate stortplaatsen mogen volgens hun vergunning geen huisvuil aanvaarden. Het tarief voor huishoudelijke afvalstoffen is in 2008 gedaald tegenover 2007. De hoeveelheid te storten huishoudelijke afvalstoffen is sinds 2006 drastisch gedaald als gevolg van het beleid rond de opgelegde stortverboden voor huishoudelijke afvalstoffen krachtens het VLAREA, de prioritaire aanvoer van huishoudelijke afvalstoffen naar beschikbare verbrandingsinstallaties en het beleid inzake preventie en selectieve inzameling. In 1999 werd nog 421 358 ton huishoudelijke afvalstoffen (huisvuil, grofvuil en gemeentevuil) gestort tegenover 281 953 ton huishoudelijke afvalstoffen in 2000, 154 552 ton huishoudelijke afvalstoffen in 2002, 139 252 ton in 2004, 114 612 ton in 2005, slechts 28 771 ton in 2006, 29 184 ton in 2007 en 27 567 ton in 2008. Hierbij dient echter vermeld dat voormelde stroom van 27 567 ton bestond uit niet-brandbaar grof vuil (namelijk 23 700 ton gestort bij de Hooge Maey en 3867 ton bij Imog). Voor het storten van brandbare huishoudelijke afvalstoffen werden in 2006, 2007 en 2008 dan ook geen stortafwijkingen meer verleend. Hoe de tarieven zullen evolueren is ook hier moeilijk te voorspellen (zie ook de verwachte evolutie verbrandingstarieven). Enerzijds zou het dalend aanbod aan te storten huishoudelijk afval kunnen leiden tot een verdere daling van de storttarieven. Daartegenover staan argumenten die laten verwachten dat de tarieven, zeker op langere termijn, evenwel zullen blijven toenemen: Het vergunningsbeleid voor stortplaatsen zal zeker strikt worden gehouden; stortcapaciteit zal bewust schaars worden gehouden. Stortplaatsen hebben een groot aantal vaste kosten, zowel qua exploitatie als qua nazorg. Bij een dalende aanvoer zullen de vaste kosten per ton toenemen.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
42
Ingevolge het nieuwe hoofdstuk “Heffingen” uit het afvalstoffendecreet wordt vanaf 1 januari 2007 de heffing voor het storten van brandbaar afval verhoogd, zodat het storten ervan effectief duurder wordt dan het verbranden. 2.4.3.2
Tarieven voor bedrijfsafvalstoffen
45,5 45 45
storttarief
44,5
gewogen gem.
44
EUR/ton
44 43,5 43
43 42,5
42
42
1
2
42 41,5 41 40,5 3
4
Grafiek 6: De tarieven voor bedrijfsafvalstoffen per categorie 2-stortplaats, en het gewogen gemiddelde volgens de aanvoer per stortplaats.
a.
Tarieven
Het gewogen gemiddelde bedraagt 43 EUR/ton (exclusief milieuheffingen en gemeentelijke opcentiemen), waar het rekenkundig gemiddelde eveneens 43 EUR/ton bedraagt. Grafiek 6 geeft de tarieven weer. b.
Milieuheffingen
2008 De heffing voor het storten van brandbaar afval wordt geïndexeerd tot 77,32 EUR/ton. De heffing voor het storten van niet-brandbare afvalstoffen op een daartoe vergunde stortplaats wordt geïndexeerd tot 41,24 EUR/ton. Voor het storten van recyclageresidu’s wordt het bestaande verlaagd tarief in een overgangstermijn van 3 jaar afgebouwd (behalve enkele uitzonderingen). Het heffingstarief bedraagt eveneens 77,32 EUR/ton (x K-factor, afhankelijk van stroom en tijd) voor de brandbare residu’s op daartoe vergunde stortplaatsen en 41,24 EUR/ton (x K-factor) voor de niet-brandbare residu’s op daartoe vergunde stortplaatsen.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
43
Brandbare recyclageresidu's
Niet-brandbare recyclageresidu's
77,32 EUR
41,24 EUR
Van glasafval en lompenafval
0 EUR
0 EUR
Papier en karton
2,32 EUR
2,08 EUR
AEEA, schrootafval, shredderafval, kunststofafval en GFT
11,60 EUR
6,19 EUR
Kringloopcentra
15,47 EUR
8,25 EUR
Van de verwerking van beton, metselwerk en ander steenpuin tot gekeurde granulaten
3,10 EUR
1,65 EUR
Andere selectieve stromen (K=0,6)
46,40 EUR
24,75 EUR
Van bouw- en sloopafval (K=1)
Tabel 11: Heffingen voor recyclageresidu's voor 2008.
2008 De heffingen voor 2009 zijn de geïndexeerde heffingen voor 2008 (cf. tabel bij de categorie 2-stortplaatsen voor niet-gevaarlijk anorganische bedrijfsafvalstoffen). c.
Verwachte evolutie
De evolutiebepalende elementen zijn dezelfde als voor huishoudelijke afvalstoffen (zie supra).
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
44
2.4.3.3
Tarieven voor verbrandingsas en slib
90
bodem as 80 slib m ilieuheffing70
47
46,5
50
63,60
61,82
60,44
59,41
58,61
57,36 49,85
60
45
40,5
40
40
46
41,5
40 32,00
30
25 21
20 13
13
20 07
20 08
16
20 10
20 06
20 05
20 04
20 03
20 02
0
20 01
EUR/ton
77,32
75,00
Grafiek 7: Evolutie stortprijzen voor bodemassen en slib.
a
Tarieven
Verbrandingsassen genieten een verlaagd tarief aangezien ze gebruikt worden als tussenafdeklaag, ook omwille van de hogere dichtheid waardoor het ingenomen volume per ton kleiner is. Gemiddeld wordt 13 EUR/ton betaald. Storten van drinkwater-, RWZI- en ander slib kost gemiddeld 46 EUR/ton. Het tarief varieert van 42 tot 50 EUR/ton. b. Milieuheffing 2008 Het storten van verbrandingsassen afkomstig van Vlaamse verbrandingsinstallaties is vrijgesteld van milieuheffingen, aangezien reeds milieuheffingen zijn geheven op het verbranden van de afvalstoffen, en het heffen van een dubbele belasting zodoende wordt vermeden. Sinds 2007 is het nieuw hoofdstuk “Heffingen” uit het afvalstoffendecreet van kracht. Zo is er een apart tarief voorzien van 3,10 EUR/ton voor het storten van residu’s van verwerking van rioolkolkenslib en voor slibresidu’s van reiniging van zeefzand op een daartoe vergunde stortplaats. 2009 De heffingen voor 2009 zijn de geïndexeerde heffingen voor 2008.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
45
2.5
Vergelijking tussen stortplaatsen categorie 1 en 2 en verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen De categorie 3-stortplaatsen worden niet mee opgenomen in onderstaande tabel aangezien de inerte afvalstoffen die gestort worden op categorie 3-stortplaatsen niet brandbaar zijn waardoor een vergelijking van onderlinge verwerkingsprijzen niet relevant is. Huishoudelijke afvalstoffen
Bedrijfsafvalstoffen
Verbrandingsinstallaties huishoudelijk afval
Tarief milieuheffingen totaal
Verbrandingsinstallaties huishoudelijk afval
tarief verlaagde milieuheffing totaal
Stortplaats categorie 2 voor huishoudelijk afval
tarief milieuheffingen totaal
Stortplaats categorie 2 voor huishoudelijk afval
tarief verlaagde milieuheffing totaal
43 46,40 89,40
tarief milieuheffing totaal
52 41,24 93,24
tarief verlaagde milieuheffing totaal
52 46,40 98,40
Stortplaats categorie 1 gevaarlijk afval
Stortplaats categorie 1
103,00 7,22 110,22
100,42 7,22 107,64
100,42 2,07 102,49 50 41,24 91,24
43 77,32 120,32
Stortplaats categorie 2 tarief niet-gevaarlijk anorganisch milieuheffing afval totaal
38 77,32 115,32
Stortplaats categorie 2 tarief niet-gevaarlijk anorganisch verlaagde milieuheffing afval totaal
38 46,40 84,40
Tabel 12:
Vergelijking gemiddelde tarieven tussen stortplaatsen van categorie 1 en 2 en verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen (EUR/ton) in 2008.
Uit bovenstaande tabel blijkt dat, exclusief de milieuheffingen en de gemeentelijke opcentiemen, de verbrandingstarieven gemiddeld 55 EUR/ton duurder zijn dan de storttarieven.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
46
Op de categorie 2-stortplaatsen (voor huishoudelijke afvalstoffen) werd in 2008 enkel niet-brandbaar grof vuil gestort, zodat het tarief van de milieuheffingen 41,24 EUR/ton bedraagt (in plaats van 77,32 EUR/ton voor de brandbare afvalstoffen). Hierdoor blijft het verbrandingstarief inclusief milieuheffingen duurder dan het storttarief. Ook bedrijfsafvalstoffen zijn exclusief milieuheffingen veel duurder te verbranden dan te storten. Door het vernieuwen van het hoofdstuk milieuheffingen in het Afvalstoffendecreet in 2007 wordt dit volledig gecompenseerd wanneer er een volledige milieuheffing moet worden betaald. Wanneer het verminderde milieuheffingstarief (voor storten) moet worden betaald, is de compensatie nog niet volledig. Doel is het verlaagd tarief voor recyclageresidu’s op korte termijn af te bouwen. Het storten van bedrijfsafvalstoffen op categorie 2-stortplaatsen (voor anorganische bedrijfsafvalstoffen) is gemiddeld ca 5 EUR/ton goedkoper dan op categorie 2-stortplaatsen (voor huishoudelijke en vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen). Op categorie 1- en 2-stortplaatsen wordt een groot deel van de hoeveelheden gestort aan een verminderde heffing, zoals die er zijn voor afvalstoffen afkomstig van recyclage-activiteiten. Voor het storten en verbranden van afvalstoffen van bodemsaneringswerken is er in 2007 een nulheffing ingevoerd, die ook in 2008 behouden bleef. Voor het verbranden van recyclageresidu’s van papier- en kartonafval bedraagt de verminderde heffing 2,07 EUR/ton. Bovenstaande vergelijking vond plaats tussen de gemiddelde waarden, wat niet wil zeggen dat de conclusies voor elke stortplaats en verbrandingsinstallatie individueel opgaan.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
47
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
48
2.6
Stortplaatsen categorie 3
2.6.1
Situering In Vlaanderen zijn er in 2008 6 vergunde categorie 3-stortplaatsen (opengesteld voor derden). Hierbij dient opgemerkt dat er in 2008 nog steeds geen afvalstoffen werden aangevoerd op de stortplaats van de nv OB & D te Ronse. De locaties van de 6 vergunde stortplaatsen zijn op kaart 4 afgebeeld. De grootte van het symbool staat in verhouding tot de restcapaciteit eind 2008.
2.6.2
Capaciteit en aanvoer
WestVlaanderen
Antwerpen OostVlaanderen
Limburg
VlaamsBrabant
Totaal
Tonnage
6562
1 265 470
0
75 661
726 361
2 074 054
%-aandeel
0,3 %
61 %
0%
3,7 %
35 %
100 %
Tabel 13: Vergunde restcapaciteit categorie 3-stortplaatsen per provincie (in ton).
De 6 categorie 3-stortplaatsen hebben eind 2008 een totale restcapaciteit van 2 074 054 ton. Deze restcapaciteit is 139 351 ton minder dan in 2007, namelijk 2 213 405 ton. Voormelde daling is enerzijds te wijten aan de gestorte hoeveelheden inert afval en anderzijds aan de aangevoerde hoeveelheden “zuivere” gronden als dagelijkse afdek voor de gestorte asbestcementafvalstoffen. In 2008 is, uitgaande van de betaalde milieuheffingen, 63 289 ton inert afval gestort. Deze hoeveelheid is 13 138 ton minder dan in 2007 (namelijk 76 427 ton). Voornoemde daling is voornamelijk te wijten aan de verminderde aanvoer in 2008 op de stortplaatsen van De Kock, Depovan, Gielen en Verlee. Daarnaast worden er op een aantal categorie 3-stortplaatsen aanzienlijk minder inerte afvalstoffen gestort en meer niet-verontreinigde gronden. Deze niet-verontreinigde gronden (die voldoen aan de waarden voor vrij gebruik van uitgegraven bodem zoals bepaald in het VLAREBO bijlage V) worden sinds 2003 gestort in groeven die hiertoe specifiek vergund zijn en waarvoor de "rubriek 60" binnen titel I van VLAREM van toepassing is. Voornoemde totale aanvoer op de categorie 3-stortplaatsen bestaat voor 43 % uit asbestcementafvalstoffen namelijk 27 383 ton (in 2007 werd er 26 668 ton asbestcementafvalstoffen gestort op categorie 3-stortplaatsen). Hiervan werd er 8074 ton asbestcement gestort in de provincie Vlaams-Brabant, 10 587 ton in de provincie West-Vlaanderen en 8722 ton in de provincie Oost-Vlaanderen. Overeenkomstig de bepalingen van het VLAREM-besluit van 12 mei 2006 (B.S. 30 juni 2006) ter omzetting van de Europese beschikking inzake de aanvaardingscriteria van stortplaatsen, worden de asbestcementhoudende bouwafvalstoffen in een apart stortvak gestort op de daartoe vergunde categorie 3stortplaatsen.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
49
De opgegeven categorie 3-restcapaciteit in 2008 volstaat ruim voor de komende 30 jaar, rekening houdend met het huidig aanvoerritme.
2.6.3
Tarieven
2.6.3.1
Evolutie
60
50 storttarief milieuheffing
40
EUR/ton
45,57 43,46
30
42,75 28,93
20
18,85
5,97 6,15 11,52
17,10
7,39
10 9,62
9,82
10,26
11,00
10,59 11,14
10,40
10,04
11,34
10,83
0 1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Grafiek 8: Tariefevolutie voor categorie 3-stortplaatsen.
Het rekenkundig gemiddeld tarief, exclusief milieuheffingen en gemeentelijke opcentiemen, is dit jaar eveneens gestegen. Het bedraagt nu gemiddeld 45,57 EUR/ton (tegenover 2007: 43,46 EUR/ton). Dit gemiddeld tarief wordt met ca 25 % vermeerderd door de milieuheffing die in 2008 11,34 EUR/ton bedroeg. Het totale tarief (inclusief milieuheffing) dat in 1999 en 2000 zich stabiliseerde, stijgt terug sinds 2001.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
50
Aanvoer in ton
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
329 988
120 595
102 666
118 123
87 393
71 348
76 427
63 289
Tabel 14: Evolutie aanvoer op categorie 3-stortplaatsen.
Tabel 12 geeft aan dat sinds 1990, het begin van het verhogen van de milieuheffing, de aanvoer op categorie 3-stortplaatsen tot een kwart is teruggelopen (in 1997), met uitzondering van de periode 1998 - 2001 waarbij de aanvoer terug gestegen is. In 2002 is de aanvoer van inerte afvalstoffen op categorie 3-stortplaatsen echter sterk gedaald. Deze trend zet zich door tot 2006. In 2007 is de aanvoer van inerte afvalstoffen op categorie 3-stortplaatsen terug lichtjes gestegen, om in 2008 echter terug te dalen. Daar tegenover staat de verhoogde aanvoer van niet-verontreinigde gronden in groeven die vergund zijn voor rubriek 60, zoals hierboven reeds vermeld. Voornoemde daling van aanvoer op categorie 3-stortplaatsen gaat samen met een verhoogde recyclage van deze inerte bouwafvalstoffen. Het nieuwe uitvoeringsplan milieuverantwoord materialengebruik en afvalbeheer in de bouw en de nieuwe grondverzetregeling (VLAREBO) zorgen voor meer en verbeterde milieuverantwoorde aanwendingsmogelijkheden, andere dan storten (vb. het aanwenden van bepaalde zeefzanden). 2.6.3.2
Toestand in 2008
70
storttarief
60
58
gemiddelde
55
50
EUR/ton
45,57 40
36
37
2
3
30 20 20
10
0 1
4
5
Grafiek 9: Individuele tarieven per categorie 3-stortplaats.
In 2008 is het tarief van één categorie 3-stortplaats sterk gestegen. De spreiding gaat van 20 tot 58 EUR/ton, exclusief milieuheffingen.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
51
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
52
3
Verwerking van huishoudelijke en categorie 2-bedrijfsafvalstoffen
Dit hoofdstuk is gebaseerd op enquêtegegevens over de hoeveelheden afvalstoffen die werden afgevoerd naar categorie 2-stortplaatsen en verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen, opgedeeld per kwartaal en per afvalstof.
3.1
Verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2-bedrijfsafvalstoffen
3.1.1
Capaciteit en bezetting van de verbrandingsinstallaties in Vlaanderen
Naam
Capaciteit bij Aanvoer 10 GJ/ton (ton/j)
%benutte capaciteit
Dagen in werking
Beschikbaarheid
IVAGO
94 000
98 527
105 %
335
92 %
IMOG
75 000
61 031
81 %
314
86 %
INDAVER
383 000
393 432
103 %
340
93 %
ISVAG
149 000
144 026
97 %
341
93 %
IVBO
195 000
171 559
88 %
337
92 %
IVM
90 000
104 429
116 %
343
94 %
IVOO
73 000
62 807
86 %
355
97 %
MIROM Roeselare
57 000
62 277
109 %
349
95 %
DALKIA
30 000
32 393
108 %
351
96 %
Bionerga
78 000
83 950
108 %
291
80 %
1 224 000
1 214 431
99 %
TOTAAL/GEMIDDELDE
Tabel 15: Aanvoer en capaciteit in ton van de verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen.
De capaciteit van een verbrandingsinstallatie in ton is niet eenduidig uit te drukken, omdat deze afhankelijk is van de calorische waarde van de verbrande afvalstoffen. De huidige vermelde capaciteit is de berekende capaciteit bij 10 GJ/ton en bij een normale beschikbaarheid van Indaver van 91 %, IVAGO van 90 %, MIROM Roeselare van 88 % en de overige van 85 %. In de mate dat de huisvuilverbrandingsinstallaties gemiddeld bij een andere stookwaarde stoken of in de mate dat de installatie meer of minder uren in bedrijf was, kan de werkelijke hoeveelheid verbrand afval hiervan verschillen. De werkelijke beschikbaarheid van de installaties voor het jaar 2008, staat in de laatste kolom weergegeven.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
53
De totale theoretische verbrandingscapaciteit in het Vlaamse Gewest bij een stookwaarde van 10 GJ/ton bedroeg in 2008 1 224 000 ton. Er werd in de 10 verbrandingsinstallaties 1 214 431 ton verbrand, zijnde 99 % van de theoretische capaciteit. Opvallend is dat ook dit jaar een aantal installaties, namelijk IVAGO, Indaver, IVM, MIROM Roeselare, Bionerga en DALKIA, hun capaciteit voor meer dan 100 % benutten. Ze werkten in werkelijkheid bij een lagere stookwaarde of waren meer uren operationeel dan in de capaciteitsberekening werd aangenomen. Hierdoor is hun werkelijke capaciteit hoger dan de waarde vermeld in tabel 11. Bionerga had in 2008 slechts een beschikbaarheid van 80%. Dit komt omdat ten gevolge een sociaal conflicht, het werk bij hen werd stilgelegd gedurende een kleine 2 maand. Ondanks deze beperkte beschikbaarheid bedroeg de aanvoer bij Bionerga toch 108 %. Voor 2007 werd er in de enquête niet gerapporteerd dat er een tekort aan aanvoer was toe te schrijven aan het falen van de stortafwijkingen. Voor 2008 komt deze opmerking opnieuw naar voren bij IVBO, IVM Eeklo en Indaver. Alle installaties voldoen momenteel aan de geldende emissiegrenswaarden, inclusief deze voor dioxines en furanen. Elke installatie is voorzien van een systeem om de dioxines en furanen te capteren (injectiesysteem voor actieve kool of bruinkool) of af te breken (katalytische mouwen of katalytische dedioxsystemen). (Een meer technische uitleg per installatie is terug te vinden in de “inventarisatie afvalverbranding in Vlaanderen 2004, OVAM 2006”).
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
54
3.1.2
Verdeling van de aanvoer per afvalsoort
Tonnage
Percentage
Huisvuil, grofvuil en gemeentevuil
833 029
69 %
Vast niet-risicohoudend medisch afval
12 690
1%
Recyclageresidu's
4755
0,3 %
RWZI-slib en ander slib
8066
0,7 %
355 891
29 %
1 214 431
100 %
Andere bedrijfsafvalstoffen Totaal
Tabel 16:
Verdeling aanvoer naar de verbrandingsinstallaties volgens afvalsoort (in ton).
De hoeveelheid slib die hier wordt weergegeven, is alleen de hoeveelheid die in de huisvuilverbrandingsinstallaties werd verbrand. Het slib dat bij Indaver nv in de draaitrommelovens, de SLECO installatie of in de verbrandingsinstallatie van Aquafin te Brugge werd verbrand, is hier niet in rekening genomen. In totaal werd in 2008 21 060 ton minder afval in de huisvuilverbrandingsinstallaties verbrand dan in 2007. De bezettingsgraad van de huisvuilverbrandingsinstallaties ligt 2 % lager. De verhouding huishoudelijke afvalstoffen verbrand ten opzichte van de hoeveelheid bedrijfsafvalstoffen verbrand in een huisvuilverbrandingsinstallatie bedroeg in 2008 69 % ten opzichte van 31 %, in 2007 bedroeg de verhouding 70 % ten opzichte van 30 %. Er werden in 2008 32 043 ton huishoudelijke afvalstoffen minder verbrand. Een mogelijke verklaring is het aanvoeren van huishoudelijke afvalstoffen naar de mechanisch biologische voorbehandelingsinstallatie van IOK te Geel. Deze installatie zal later (3.2.1.) in deze publicatie besproken worden. In de loop van 2008 verbrandden ISVAG en Bionerga alleen huishoudelijke afvalstoffen. In de andere installaties werden er in 2008 tussen de 10 % en de 61 % bedrijfsafvalstoffen verbrand. Jarenlang was Indaver de koploper in het percentage verbrande bedrijfsafvalstoffen. Net zoals in 2006 en 2007 is het in 2008 echter Dalkia dat percentueel het meeste bedrijfsafvalstoffen heeft verbrand. In tonnage blijft het echter Indaver die de meeste bedrijfsafvalstoffen verbrand.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
55
3.1.3
Verdeling van de aanvoer en de capaciteit per provincie
WestOost– Antwerpen Limburg VlaamsVlaanderen Vlaanderen Brabant
Totaal
430 000
567 000
149 000
78 000
0
1.224.000
% aandeel per provincie t.o.v. Vlaanderen
35 %
46,5 %
12 %
6,5 %
0%
100 %
Verbrande hoeveelheid
390 067
596 388
144 026
83 950
0
1 214 431
% verbrande hoeveelheid
32 %
49 %
12 %
7%
0%
100 %
Productie huishoudelijke afvalstoffen 2008 *
207 025
213 854
258 459
118 421
151 629
949 388
% aandeel huishoudelijke afvalstoffen per provincie t.o.v. Vlaanderen
22 %
23 %
27 %
12 %
16 %
100 %
Capaciteit
Tabel 17: Vergelijking capaciteit, verbrande hoeveelheid en productie van huishoudelijke afvalstoffen per provincie (in ton).
* De gegevens betreffende de productie van huishoudelijke afvalstoffen zijn afkomstig uit de enquête huishoudelijke afvalstoffen die de gemeenten en intergemeentelijke verenigingen jaarlijks moeten invullen en aan de OVAM bezorgen. De cijfers betreffen de som van het huisvuil, het grofvuil en het gemeentevuil. Het brandbaar niet-gevaarlijk bedrijfsafval is hier niet inbegrepen. Gelet op het relatief kleine aandeel verbrande bedrijfsafvalstoffen in 2008 lijkt ons de hoeveelheid niet selectief ingezamelde huishoudelijke afvalstoffen het meest relevant als vergelijkingspunt. Tabel 17 toont duidelijk aan dat de beschikbare verbrandingscapaciteit in het Vlaamse Gewest in de loop van 2008 voldoende was om alle huishoudelijke afvalstoffen te verwerken. In de veronderstelling dat de Vlaamse verbrandingsinstallaties op volle capaciteit konden draaien, was er voor het nietgevaarlijk bedrijfsafval circa 265 043 ton capaciteit beschikbaar. De hoeveelheid niet-gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen waarvoor geen verbrandingscapaciteit meer beschikbaar was in de huisvuilverbrandingsinstallaties heeft in 2008 zijn uitweg gevonden naar enerzijds de mechanisch-biologische voorbehandelingsinstallatie van IVAREM-IOK. Anderzijds kan de hoogcalorische fractie verwerkt worden in de Sleco-installatie en tenslotte moet er noodzakelijkerwijze een deel gestort worden of buiten het Vlaamse Gewest verwerkt worden in afwijking op het zelfvoorzieningsprincipe of een voorbehandeling ondergaan in of buiten het Vlaamse Gewest. Voor de hoeveelheid bedrijfsafvalstoffen die in 2008 gestort werd, verwijzen wij naar 3.3. De provincies West- en Oost-Vlaanderen beschikken samen over 80 % van de totale capaciteit voor verbranding van huisvuil in het Vlaamse Gewest terwijl er Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
56
slecht 45 % van de totale hoeveelheid huishoudelijke afvalstoffen geproduceerd wordt. Er kan hierbij wel opgemerkt worden dat de installatie van Indaver in Beveren zeer dicht bij de provincie Antwerpen ligt en hierdoor ook afval van daar aantrekt. De provincie Vlaams-Brabant beschikt niet over een eigen verbrandingsinstallatie. De ISVAG-installatie is de enige in de provincie Antwerpen. De capaciteit van deze installatie is duidelijk niet voldoende om alle Antwerpse huishoudelijke afvalstoffen te verwerken. In de provincie Antwerpen staat daarentegen wel een installatie voor de mechanisch biologische voorbehandeling van huishoudelijke en vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen. Ook in de provincie Limburg is er slechts één huisvuilverbrandingsinstallatie, namelijk deze van Bionerga. De capaciteit van deze installatie is ook duidelijk onvoldoende om het Limburgse afval te verwerken. Het Uitvoeringsplan Milieuverantwoord Beheer van Huishoudelijke Afvalstoffen voorziet in de komende planperiode (2008-2015) een bijkomende verwerkingscapactiteit voor verbranding of voorbehandelingstechniek van 272 000 tot 434 000 ton (afhankelijk van de calorische waarde van het afval en de technische beschikbaarheid van de verbrandingslijn. Het plan doet, in tegenstelling tot vorige uitvoeringsplannen, geen uitspraak over de inplanting van deze bijkomende installaties op niveau van het Vlaamse Gewest. De nood aan effectief bijkomende capaciteit wordt wel steeds geëvalueerd aan de hand van de meest actuele gegevens.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
57
3.1.4
Aanvoer uit andere provincies Voorafgaandelijk moet worden opgemerkt dat veel provinciegrensoverschrijdende afvalverwijdering niet wordt geregistreerd. De herkomst die wordt aangetekend in het verbrandingsregister, is deze van de aanvoerder. Waar de aanvoerder dat afval heeft ingezameld, is op dat moment niet meer te achterhalen. Hetgeen volgt kan bijgevolg een vertekend beeld geven.
Provincie van verwerking
Provincie van herkomst
Antwerpen Limburg VlaamsWestOostVlaanderen Vlaanderen Brabant
Invoer Ander Totaal Brussel land Wallonië
WestVlaanderen
p.m.
39 383
7377
0
0
11
0
46 771
OostVlaanderen
20 702
p.m.
94 749
57 884
127 375
27 341
204
328 255
Antwerpen
0
0
p.m.
0
0
0
0
0
Limburg
0
0
0
p.m.
0
0
0
0
20 702
39 383
102 126
57 884
127 375
27 352
204
375 026
Totaal
Tabel 18:
Aanvoer ter verbranding van huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2bedrijfsafvalstoffen uit andere provincies (in ton).
In het totaal werd 375 026 ton of 31 % van de totale aanvoer voor verbranding in een andere provincie verbrand dan de provincie waar het afval geproduceerd is. De provincies Vlaams-Brabant en Antwerpen zijn de grootste exporteurs. Voor Vlaams-Brabant is dit logisch aangezien ze niet beschikken over eigen verbrandingscapaciteit. De provincie Antwerpen beschikt wel over verbrandingscapaciteit, maar die is niet voldoende om het eigen afval te verwerken. Jarenlang was de provincie Antwerpen de grootste exporteur van afvalstoffen ter verbranding in een andere provincie. Dit kan gedeeltelijk verklaard worden doordat ISVAG enkel vergund is voor de verwerking van huishoudelijke afvalstoffen. Bovendien wordt een deel van het afval van de stad Antwerpen afgevoerd naar de verbrandingsinstallatie van INDAVER die dan wel gelegen is in de provincie OostVlaanderen, maar in realiteit dicht bij de grens met de provincie Antwerpen ligt. Dit jaar is de provincie Antwerpen echter niet meer de grootste exporteur van huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2 bedrijfsafvalstoffen. Dit kan verklaard worden door de mechanisch biologische voorbehandelingsinstallatie van IOK/IVAREM die in Geel operationeel is geworden. Deze installatie wordt besproken in het volgend hoofdstuk 3.2.van deze publicatie. Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
58
De provincie Oost-Vlaanderen blijft de grootste importeur, wat te verklaren is door de aanwezigheid van de installatie van INDAVER waar naast Oost-Vlaams afval ook een groot gedeelte van het afval uit Antwerpen en Vlaams-Brabant verwerkt wordt. In de verbrandingsinstallatie van Bionerga werd alleen Limburgs afval verwerkt, in de installatie van ISVAG alleen Antwerps afval. In 2008 werd er in het Vlaamse Gewest eveneens 27 556 ton niet-Vlaams afval verwerkt. Het grootste deel hiervan, namelijk 27 239 ton is afkomstig uit het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 113 ton uit Wallonië en 204 ton werd aangevoerd uit het buitenland.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
59
3.2
Voorbehandelingsinstallatie voor huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2bedrijfsafvalstoffen Volgens het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 2003 – 2007 moest er geen bijkomende capaciteit in huisvuilverbrandingsinstallaties voorzien worden. Het tekort aan verwerkingscapaciteit moest volgens dit plan ingevuld worden door 4 tot 5 voorbehandelingsinstallaties met een gezamenlijke capaciteit van 600 000 tot 700 000 ton. Voor het verwerken van het residu uit deze voorbehandelingsinstallaties is een wervelbedinstallatie voorzien. Anno 2008 is er slechts 1 voorbehandelingsproject gerealiseerd. Als gevolg van een doorgedreven afvalbeleid met een verhoogde klemtoon op preventie en recyclage bleek uiteindelijk 1 bijkomende voorbehandelingsinstallatie voldoende te zijn om storten van huisvuil vanaf 2006 een halt toe te roepen. Het Uitvoeringsplan Milieuverantwoord Beheer van Huishoudelijke Afvalstoffen voorziet in de huidige planperiode 2008 – 2015 een bijkomende verwerkingscapaciteit voor verbranding of voorbehandelingstechniek van 272 000 tot 434 000 ton (afhankelijk van de calorische waarde van het afval en de technische beschikbaarheid van de verbrandingslijn). De nood aan effectief bijkomende capaciteit wordt wel steeds geëvalueerd aan de hand van de meest actuele gegevens.
3.2.1
Biologisch drogen en mechanisch scheiden (IOK/IVAREM) De enige afvalscheidingsinstallatie die momenteel in Vlaanderen in werking is, is een samenwerking van de Mechelse intergemeentelijke vereniging IVAREM en de Kempische intergemeentelijke vereniging IOK. In deze installatie wordt in principe al het huishoudelijk afval en hiermee vergelijkbaar categorie 2-bedrijfsafval van de Mechelse en Kempische regio verwerkt volgens de techniek van biologisch drogen en mechanisch scheiden. De techniek die in deze installatie gebruikt wordt, vindt zijn grondslag in de techniek voor de compostering van GFT-afval. Het huishoudelijk afval bevat immers, zelfs na de aparte GFT-inzameling, een belangrijke hoeveelheid biologisch afbreekbaar materiaal. Bij de compostering van deze fractie ontstaat warmte die op haar beurt voor een droging van de andere fracties van het huishoudelijk en hiermee vergelijkbare bedrijfsafval, zorgt. Na deze biologische droging wordt het gedroogd afval naar een scheidingsinstallatie geleid. Behalve een gewichtsvermindering, heeft de droging als positief effect dat het afval beter kan gescheiden worden. In de scheidingsinstallatie wordt het materiaal verder verkleind en door verschillende technieken (zeven, windziften, harde-delen-afscheiders, ballistische uitwerpers, magneten, inductieve afscheiders voor non-ferrometalen) in verschillende fracties gescheiden. De volgende fracties worden bekomen: -
inerten (15% van het gewicht), dit is zand, steentjes, porselein, … dat aanwezig is in het afval. Momenteel wordt deze fractie afgevoerd naar een stortplaats, maar de bedoeling is om deze fractie te recupereren. Onderzoek is hiervoor lopende. Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
60
-
Metalen (5% van het gewicht), ferro- en non-ferrometalen worden afzonderlijk gescheiden. Zij worden afgevoerd naar een inrichting voor materiaalrecyclage.
-
RDF (50 % van het gewicht), refuse derived fuel is de fractie die plastic, papier, hout en gedroogd organisch materiaal omvat. Dit RDF is hoogcalorisch en kan dus ingezet worden in processen waar warmte dient te worden opgewekt (elektriciteitsproductie, cementindustrie, stoomproductie, …).
De IOK/IVAREM installatie heeft een capaciteit van 120 000 ton nat materiaal per jaar. In 2006 werd deze installatie opgestart en in 2007 werd er ongeveer 90 000 ton verwerkt. De totale aanvoer in 2008 bedraagt 98 533 ton. Hiervan is 66 % afkomstig van huishoudens. De overige 34 % is vergelijkbaar bedrijfsafval aangevoerd door onder andere containerdiensten, KMO’s of particulieren. Het is echter wel de bedoeling dat het afval dat wordt aangevoerd wat betreft vochtigheid vergelijkbaar is met huishoudelijk afval. Dit omdat de werking van de installatie het vocht van het afval nodig heeft. In deze installatie wordt er geen elektriciteit of stoom geproduceerd. De warmte die ontstaat wordt rechtstreeks gebruikt in het drogingsproces. Men recupereert wel water. 30 % van het afval dat hier verwerkt wordt bestaat uit water. Dit water wordt gedeeltelijk in situ gezuiverd en teruggebruikt. Het andere deel wordt afgevoerd naar een externe waterzuiveringsinstallatie.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
61
3.3
Stortplaatsen categorie 2 (huishoudelijke en vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen)
3.3.1
Restcapaciteit en aanvoer voor Vlaanderen WestVlaanderen
Restcapaciteit % aandeel Aanvoer in 2008 % aandeel Aantal jaren te storten bij huidig storttempo
OostAntwerpen Vlaanderen
Limburg VlaamsBrabant
Totaal
1 885 123
657 620
3 427 387
0
0
5 970 130
32 %
11 %
57 %
0%
0%
100 %
161 169
101 183
188 908
0
0
451 260
36 %
22 %
42 %
0%
0%
100 %
11 jaar
6 jaar
18 jaar
13 jaar
Tabel 19: Capaciteit op 31 december 2008 van de categorie 2-stortplaatsen, in ton.
In 2008 werd er 451 260 ton afval gestort op de 5 vergunde categorie 2stortplaatsen. Dit is ca 120 810 ton minder dan in 2007 (572 070 ton). Hierbij dient opgemerkt dat op de stortplaats van IOK (op heden volstort, doch nog vergund tot 12 mei 2009) enkel 5356 ton inert afval werd aangevoerd in het kader van de voorbereiding op de afwerking, gepland in 2009. De grootste daling van aanvoer doet zich voor in de provincie Antwerpen (namelijk een daling met 82 428 ton). Dit is te wijten aan de sterk verminderde aanvoer op de categorie 2-stortplaats van de Hooge Maey namelijk van 266 265 ton in 2007 naar 188 908 ton in 2008, waarbij de verminderde aanvoer van brandbare recyclageresidu’s terug opvallend is (namelijk van 128 750 in 2007 naar 80 750 ton in 2008). Deze daling in aanvoer van brandbare recyclageresidu’s op de Hoge Maey is enerzijds te wijten aan de sterk toegenomen aanvoer bij de Sleco verbrandingsinstallatie en anderzijds aan de verdere invulling van de mechanischbiologische installatie van IOK/IVAREM. De aanvoer in de provincie OostVlaanderen is eveneens gedaald met 28 963 ton. De daling in aanvoer in de provincie West-Vlaanderen is te wijten aan de verminderde aanvoer bij de cv Imog (van 82 878 naar 70 936 ton). Anderzijds nemen de provincies Antwerpen (voor 42 %) en West-Vlaanderen (voor 36 %) 78 % van de totale aanvoer voor hun rekening. Van de totale gestorte hoeveelheid 451 260 ton werd er in 2008 312 838 ton gestort als brandbare afvalstoffen (bedrijfsafvalstoffen) in afwijking op de stortverboden. In 2008 werden er aan de 4 vergunde stortexploitanten (IOK heeft geen stortafwijking meer aangevraagd in 2008) voor 450 000 ton stortafwijkingen verleend op de verbodsbepalingen, overeenkomstig artikel 5.4.3 van het VLAREA. Het totaal verleende contingent werd in 2008 dus niet volledig benut. De vergunde restcapaciteit op 31 december 2008 bedraagt ca 5,9 miljoen ton. Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
62
Bij het huidige stortritme is er op heden nog categorie 2-capaciteit voor 13 jaar. Het uitvoeringsplan Milieuverantwoord beheer van huishoudelijke afvalstoffen gaat ervan uit dat in de komende planperiode (2008-2015) de bestaande stortplaatsen van Ilva, Imog, Hooge maey en de nv Depovan nog in exploitatie blijven tijdens de komende planperiode. Voor wat betreft de capaciteiten die in procedure zijn of die potentieel vergunbaar zijn in uitbreiding of ophoging, wordt verwezen naar de bepalingen van het uitvoeringsplan Milieuverantwoord beheer huishoudelijke afvalstoffen 2008-2015 (meer bepaald deel 4, punt 4.4 Eindverwerking, actie 8, tabel 13). 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Vergunde restcapaciteit
16 850 249 14 807 327 14 071 640 9 252 538
8 568 186
8 648 239
6 448 514
6 421 198
5 970 130
Aanvoer
1 354 366
761 011
834 615
782 816
572 070
451 260
1 162 886
840 680
879 209
Tabel 20: Overzicht evolutie stortcapaciteit en aanvoer vanaf 2000 in ton.
Vanaf 2000 is er een verdere afname van de gestorte hoeveelheden ingevolge de beperkingen vanuit VLAREA. De beperking moet voornamelijk gezocht worden in de toepassing van de stortverboden voor huishoudelijke afvalstoffen en ongesorteerde bedrijfsafvalstoffen (met ingang van 1 juli 1998 en 1 juli 2000), een strikt beleid bij het verlenen en opvolgen van afwijkingen op het stortverboden en ingevolge de invloed van de economische crisis eind 2008.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
63
3.3.2
Verdeling van de aanvoer per afvalsoort Tonnage
% aandeel
Huisvuil, grofvuil en gemeentevuil
27 567
6%
Recyclageresidu's
141 297
31 %
Bodemas
69 937
15 %
Gemengd bouw- en sloopafval
37 927
9%
Asbestcement
1191
0%
Ander niet-gevaarlijk slib
3689
1%
159 747
36 %
Andere
9905
2%
Totaal
451 260
100 %
Niet-gevaarlijk, niet-gesolidifieerd afval
Tabel 21: Verdeling van de aanvoer op de categorie 2-stortplaatsen per afvalsoort, in ton.
Het aandeel huishoudelijke afvalstoffen dat gestort werd op categorie 2stortplaatsen gaat van 20 % in 2000 naar 6 % in 2008. De hoeveelheid gestorte huishoudelijke afvalstoffen is quasi constant gebleven ten opzichte van de 2 voorgaande jaren namelijk 27 567 ton in 2008, 29 184 ton in 2007 en 28 771 ton in 2006. De laatste jaren kon je een duidelijke vermindering van de gestorte hoeveelheid huishoudelijke afvalstoffen waarnemen, namelijk van 273 940 ton in 2000 naar 114 612 ton in 2005 en naar 27 567 ton in 2008. Voornoemde sterke daling van de gestorte hoeveelheid huishoudelijke afvalstoffen in 2008, 2007 en 2006 in vergelijking met 2005 is het gevolg van het beleid rond de opgelegde stortverboden krachtens VLAREA, de prioritaire aanvoer van huishoudelijke afvalstoffen naar de beschikbare verbrandingsinstallaties en het beleid inzake preventie en selectieve inzameling. Voor het storten van brandbare huishoudelijke afvalstoffen werden in 2008 (evenals in 2007 en 2006) dan ook geen stortafwijkingen meer verleend. Op de Hooge Maey werden er evenwel in 2008 nog 23 700 ton huishoudelijk afvalstoffen gestort. Deze huishoudelijke afvalstoffen betreffen niet-brandbaar grof vuil. Ook bij Imog werd 3867 ton niet-brandbaar grof vuil gestort in 2008. De hoeveelheid gestorte bedrijfsafvalstoffen (exclusief bodems en ander slib) is opmerkelijk gedaald ten opzichte van de aanvoer in 2007 namelijk van 467 129 ton in 2007 naar 350 067 ton in 2008. Hiervan is 314 638 ton brandbaar bedrijfsafval (namelijk recyclageresidu's, slib en andere bedrijfsafvalstoffen). Opvallend hierbij is de verdere sterke afname van de hoeveelheid brandbare recyclageresidu’s van 268 262 ton in 2007 naar 141 297 ton in 2008 op de stortplaatsen Hooge Maey, Ilva en Depovan. Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
64
In de loop van 2008 werden in het kader van de stortafwijkingen boven op de verleende jaarcontingenten geen bijkomende contingenten toegekend (dit was in 2007 eveneens het geval). We merken op dat voor 2008 de hoeveelheid te storten brandbare bedrijfsafvalstoffen blijft afnemen. Deze afname kan voornamelijk worden toegeschreven aan het optimaal benutten van de aanwezige en nieuwe verbrandingscapaciteit en ingevolge de economische crisis eind 2008. Anderzijds wordt een afname vastgesteld van de hoeveelheid gestort bouw- en sloopafval met 21 176 ton (voornamelijk bij de Hooge Maey). De hoeveelheid niet-gevaarlijk, niet-gesolidifieerd afval is terug gestegen van 125 858 ton in 2007 naar 159 747 ton in 2008. De hoeveelheid bodemas die gestort wordt op een categorie 2-stortplaats, is in 2008 gedaald 78 752 ton in 2007 naar 69 937 ton in 2008. Voornoemde daling van de hoeveelheid gestorte bodemas doet zich voor bij de Hooge Maey, namelijk van 43 080 ton in 2007 naar 31 130 ton in 2008, waarschijnlijk te wijten aan een afname van de hoeveelheid gestorte (nietconforme) bodemas afkomstig van de asbehandelingsinstallatie van de nv Indaver te Beveren. De hoeveelheid gestort ander niet-gevaarlijk slib is in 2008 gedaald met 2176 ton. De hoeveelheid “andere” afvalstoffen is gestegen namelijk van 3029 ton in 2007 naar 9905 ton in 2008.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
65
3.3.3
Verdeling van de aanvoer per afvalsoort en per provincie Antwerpen
Vlaams-Br.
Limburg
Huisvuil+grof+ gemeentevuil
21 230
0
0
2652
3685
0
27 567
Recyclageresidu’s
50 158
2060
12 243
33 116
30 259
10 500
141 297
0
0
0
42 123
27 234
580
69 937
21 110
2423
890
7729
1065
4710
37 927
Asbestcement
0
0
0
1191
0
0
1191
Ander niet-gevaarlijk slib
0
0
0
0
3689
0
3689
11 127
1200
2500
82 455
55 756
6474
159 747
Andere
0
0
0
8006
1899
0
9905
Totaal
103 625
5683
15 633
177 272
Bodemas Gemengd bouw- en sloop
Niet-gevaarlijk, nietgesolidifieerd afval
Tabel 22:
Oost-Vl. West-Vl Brussel Totaal
123 587 22 264
451 260
Verdeling van de gestorte hoeveelheden per afvalsoort en per provincie van herkomst.
Deze tabel dient nog aangevuld te worden met 3195 ton afvalstoffen afkomstig van Wallonië (hoofdzakelijk bestaande uit recyclageresidu’s), die bij Depovan gestort worden. De grootste hoeveelheid gestort afval is in 2008 afkomstig van de provincie OostVlaanderen namelijk 39 % (177 272 ton in 2008) en van de provincie WestVlaanderen namelijk 28 % (126 782 ton in 2008). Van de provincie OostVlaanderen zijn 46 % (82 455 ton) niet gesolidifieerde bedrijfsafvalstoffen, 24 % bodemas (42 123 ton) en 19 % recyclageresidu's (33 116 ton). Van de provincie West-Vlaanderen zijn 44 % niet gesolidifieerde bedrijfsafvalstoffen (55 756 ton), 24 % recyclageresidu's (30 259 ton) en 21 % bodemas (27 234 ton). De hoeveelheid gestort afval afkomstig van de provincie Antwerpen (23 % van de totale gestorte hoeveelheid) is in 2008 (verder) gedaald met 61 260 ton (vooral een afname van recyclageresidu's). De provincies Limburg en Vlaams-Brabant produceren het minste afval dat gestort wordt (namelijk 15 633 ton voor Limburg en slechts 5683 ton voor VlaamsBrabant). De hoeveelheid afval afkomstig van het Brusselse gewest dat in 2008 gestort wordt op categorie 2-stortplaatsen in het Vlaamse gewest is gedaald ten opzichte van de gestorte hoeveelheid vorig jaar namelijk van 24 422 ton in 2007 (bestaande uit recyclageresidu’s en gemengd bouw- en sloopafval die op de Hooge Maey Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
66
worden gestort) naar 22 264 ton in 2008 (hoofdzakelijk recyclageresidu’s, nietgesolidifieerd afval en gemengd bouw- en sloopafval die eveneens op de Hooge Maey gestort worden). De verbrandingsassen, die de HVVI's in de provincie Oost-Vlaanderen naar stortplaatsen afvoeren, worden enerzijds gestort in Oost-Vlaanderen (11 573 ton). Deze kleine gestorte hoeveelheid bodemas (in Oost-Vlaanderen) is het gevolg van het feit dat het grootste deel wordt gevaloriseerd. Anderzijds wordt de nietVLAREA conforme bodemas van de asbehandelingsinstallatie van Indaver te Beveren gestort op de Hooge Maey te Antwerpen. De verbrandingsassen van de Westvlaamse huisvuilverbrandingsinstallaties worden in 2008 integraal gestort in West-Vlaanderen.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
67
3.3.4
Aanvoer uit andere provincies
Provincie van verwerking
Herkomst van het afval Antwerpen VlaamsBrabant
Limburg
OostVlaanderen
WestVlaanderen
Brussel
Totaal
N.V.T.
4930
15 490
43 530
1276
20 500
Vlaams-Brabant
0
N.V.T.
0
0
0
0
0
Limburg
0
0
N.V.T.
0
0
0
0
Oost-Vlaanderen
0
0
0
N.V.T.
0
0
0
West-Vlaanderen
475
753
143
32 559
N.V.T.
1764
35 694
Totaal
475
5683
15 633
76 089
1276
22 264
121 420
Antwerpen
85 726
Tabel 23: De bestemming per provincie van het afval dat in andere provincies wordt gestort in ton.
Voornoemde hoeveelheid van 121 420 ton dient echter nog vermeerderd te worden met 3195 ton afval afkomstig van Wallonië dat voor 99 % in WestVlaanderen werd gestort. In tegenstelling tot de verbrandingsinstallaties wordt op stortplaatsen nog steeds afval aanvaard dat geproduceerd is in andere provincies, namelijk 121 420 ton op een totaal van 451 260 ton, of 37 % van het totale aanbod op categorie 2stortplaatsen (in 2007 was dit nog 199 794 ton, terwijl in 2006 dit 262 385 ton was). Opmerkelijk voor 2008 is de sterke daling van de hoeveelheid afval afkomstig van Antwerpen dat in West-Vlaanderen wordt gestort (namelijk 32 352 ton minder). De daling ten opzichte van 2007 ligt ook in de stromen afkomstig van Vlaams-Brabant die gestort worden in de provincie Antwerpen (namelijk 14 035 ton minder), van Oost-Vlaanderen (die toekomen in de provincies Antwerpen en West-Vlaanderen), van Limburg (die toekomen in de provincie Antwerpen) en in de stroom afkomstig van West-Vlaanderen die toekomt in de provincie Antwerpen en sinds 2008 niet meer toekomt in Oost-Vlaanderen. Van voormelde hoeveelheid wordt 71 % in de provincie Antwerpen en 29 % in de provincie West-Vlaanderen gestort. Anderzijds dient te worden opgemerkt dat de export van afval afkomstig van het Brussels Gewest eveneens gedaald is ten opzichte van vorig jaar namelijk van 24 422 ton in 2007 naar 22 264 ton in 2008. De grootste exportprovincie is in 2008 (zoals in 2007 en 2006) Oost-Vlaanderen. Oost-Vlaanderen verdeelt zijn export grotendeels over Antwerpen en WestVlaanderen. Oost-Vlaanderen verwerkt in 2008 uitsluitend eigen afvalstoffen. De invoer van afval in West-Vlaanderen is voornamelijk afkomstig van Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
68
Oost-Vlaanderen. De invoer uit andere gewesten beperkt zich enerzijds tot hoofdzakelijk recyclageresidu’s, gemengd bouw- en sloopafval en nietgesolidifieerde bedrijfsafvalstoffen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest naar Antwerpen (namelijk 20 500 ton) en anderzijds tot recyclageresidu’s afkomstig van Wallonië naar West-Vlaanderen (namelijk 3195 ton). Antwerpen
VlaamsBrabant
Limburg
Oost-Vl.
West-Vl.
Brussel
Totaal
0
0
0
2652
0
0
2652
108
2060
12 243
19 011
1110
10 500
45 032
Bodemas
0
0
0
30 550
0
580
31 130
Gemengd bouw- en sloop
0
2423
890
3416
0
4710
11439
Asbestcement
0
0
0
0
0
0
0
Ander niet-gevaarlijk slib
0
0
0
0
0
0
0
367
1200
2500
18 610
166
6474
29 317
Andere
0
0
0
1850
0
0
1850
Totaal
475
5683
15 633
76 089
1276
22 264
121 420
Huisvuil+grof+ gemeente vuil Recyclage residu’s
Niet-gevaarlijk, nietgesolidifieerd afval
Tabel 24: Verdeling per afvalsoort van de hoeveelheden afval die in een andere provincie worden gestort.
Tabel 24 geeft de gestorte hoeveelheden weer waarbij de provincie van herkomst en verwerking verschillen, per afvalsoort en per provincie van herkomst. Inzake de export van huishoudelijke afvalstoffen heeft de provincie OostVlaanderen in 2008 huishoudelijke afvalstoffen (meer bepaald niet brandbaar grof vuil) afgevoerd naar Antwerpen (een klein gedeelte werd afgevoerd naar WestVlaanderen). De export van recyclageresidu’s is verder gedaald namelijk van 87 472 ton in 2007 naar 45 032 ton in 2008. De grote exporteur voor recyclageresidu’s is op heden nog steeds de provincie Oost-Vlaanderen gevolgd door Limburg en het Brussels Gewest. Inzake recyclageresidu's moet gesteld worden dat 32 % buiten de provincie van herkomst wordt gestort (dit is 1 % minder dan vorig jaar). De afgevoerde hoeveelheden bedrijfsafvalstoffen (niet gesolidifieerd) zijn lichtjes gedaald tegenover 2007 (namelijk van 31 077 ton in 2007 naar 29 317 ton in 2008). De export van bodemas is eveneens gedaald, voornamelijk vanuit OostVlaanderen.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
69
3.4
Besluit: het verbranden en storten van huishoudelijke - en vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen in 2008
3.4.1
Totalen per afvalsoort
Verbranden Ton
Storten % ten Ton opzichte van tot. verwijderd (per stroom)
Totaal verwijderd % ten opzichte van tot. Verwijderd (per stroom)
Ton
% ten opzichte van tot. verwijderd (alle stromen samen)
Huisvuil + grofvuil + gemeentevuil
833 028
97 %
27 567
3%
860 595
51,5%
RWZI-slib + ander slib
8067
69 %
3689
31 %
11 756
0,9 %
Recyclageresidu's
4755
9%
141 297
91 %
146 052
9%
12 690
100 %
0
0%
12 690
1%
Bodemassen
0
0%
69 937
100 %
69 937
4%
Gemengd bouwen sloopafval
0
0%
37 927
100 %
37 927
2%
Asbestcement
0
0%
1191
100 %
1191
0,1 %
355 891
68 %
169 652
32 %
525 543
31,5 %
1 214 431
73 %
451 260
27 %
1 665 691
100 %
Niet-risicohoudend ziekenhuisafval
Andere bedrijfsafvalstoffen Totaal
Tabel 25: Aandeel storten en verbranden per afvalsoort.
De hoeveelheid slib die bij verbranding wordt weergegeven, is enkel de hoeveelheid die in huisvuilverbrandingsinstallaties werd verbrand. Het slib dat in de draaitrommelovens van Indaver te Antwerpen, in de wervelbedoven van Aquafin, in de SLECO installatie of in de electriciteitscentrales van Electrabel werd verbrand, is hier niet in rekening gebracht. In totaal werd in het Vlaams Gewest 1 665 691 ton verwerkt in huisvuilverbrandingsinstallaties en gestort op categorie 2-stortplaatsen. Hiervan werd 73 % verbrand en 27 % gestort. Sommige afvalsoorten kunnen slechts op één wijze verwerkt worden. Zo moet het Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
70
vast niet-risicohoudend medisch afval verplicht verbrand worden om hygiënische redenen. Anderzijds zijn bodemas, asbestcementafvalstoffen en inerte, nietrecycleerbare afvalstoffen niet brandbaar en worden ze bijgevolg gestort. 833 028 ton huishoudelijke afvalstoffen (97 %) werd in de loop van 2008 verbrand. 27 567 ton huishoudelijke afvalstoffen (3 %) werd gestort op categorie 2stortplaatsen. De voorbije jaren merken we een geleidelijke verschuiving van de huishoudelijke afvalstoffen richting verbranding. In 2000 was de verhouding 74 % verbranden ten opzichte van 26 % storten, om nu te komen tot de verhouding 97 - 3. Voor recyclageresidu’s ligt de verhouding duidelijk anders: 91 % recyclageresidu’s werden gestort. In vergelijking met 2007 worden er 7 % minder recyclageresidu’s gestort. In het totaal werd nog 314 638 ton brandbaar afval (som van gestorte recyclageresidu's, RWZI-slib en ander bedrijfsafvalstoffen) gestort, voornamelijk wegens een gebrek aan verbrandingscapaciteit. De tabel toont dat de meeste recyclageresidu's, ondanks het feit dat ze goed brandbaar zijn, terechtkomen op een categorie 2-stortplaats. De totale hoeveelheid gestorte recyclageresidu’s is echter opmerkelijk gedaald.
3.4.2
Totalen per provincie West-Vl
Oost-Vl
A'pen
Limburg Vl-Br Totaal
551 236
697 571
332 934
83 950
0
1 665 691
% aandeel provincie
33 %
42 %
20 %
5%
0%
100 %
Verhouding verbranden-storten
71 – 29
85 – 15
43 – 57
100 – 0
0–0
73 – 27
Aanvoer
Tabel 26: Aandeel storten en verbranden van huishoudelijk en vergelijkbaar afval per provincie in ton.
Tabel 25 geeft weer hoe de verdeling tussen verbranden en storten loopt per provincie. Dit is uiteraard gebonden aan de stort- en verbrandingscapaciteiten die beschikbaar zijn in de provincies. In West- en Oost-Vlaanderen wordt het afval overwegend verbrand. In de provincie Antwerpen merken we een opmerkelijke daling van de totale aanvoer op de stortplaatsen en verbrandingsinstallaties, meer bepaald een daling van ca 86 500 ton. Dit is te wijten aan een toenemende afvoer naar enerzijds de Sleco-installatie en anderzijds de installatie van IOK/IVAREM. In de provincie Limburg is er vanaf 2005 enkel de mogelijkheid om de huishoudelijke en de categorie 2-bedrijfsafvalstoffen te verbranden. In Vlaams-Brabant bestaan er vanaf 2005 geen mogelijkheden meer om de huishoudelijke of categorie 2-bedrijfsafvalstoffen definitief te verwijderen.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
71
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
72
4
Samenvatting
4.1
Tarieven 140 7,22 77,32
120
77,32 7,22
41,24
41,24
80 11,34
60
111,09
120,11 103
40 52
20
50
43
38
45,57
Tarieven 2008
St-3
St-2: HH
Verbr-2: HH
St-2: organisch BA
Verbr-2: hoogcal BA
Verbr-2: laagcal BA
St-2: anorganisch BA (afgesplitst deel van cat-1)
0 St-1
EUR/ton
100
7,22
Milieuheffingen 2008
Grafiek 10: Overzicht tarieven in 2008.
Verbrandingsinstallaties voor gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen: De tarieven worden bepaald op basis van een aantal eigenschappen van de afvalstoffen, waarbij vaak nog rekening wordt gehouden met commerciële aspecten, zoals vaste contractuele leveringen. De aard van de aangeleverde afvalstoffen verschilt zodanig dat een gemiddeld tarief geen zinnige informatie zou geven. De milieuheffing bedraagt 7,22 EUR/ton. Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
73
Verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2bedrijfsafvalstoffen: Het tarief voor verbranden van huishoudelijke afvalstoffen bedraagt in 2008 gemiddeld 103,00 EUR/ton. Gemeenten niet-vennoten betalen meestal meer dan vennoten. Grofvuil, indien afzonderlijk geregistreerd, is vaak duurder dan huisvuil. Bij bedrijfsafvalstoffen wordt een onderscheid gemaakt worden tussen hoog- en laagcalorisch afval. Immers, bij de huidige calorische inhoud van het afval, zitten de verbrandingsinstallaties aan hun thermische begrenzing. Dit betekent dat bij de inzet van hoogcalorisch materiaal er minder afval kan worden verbrand. Hier diende de voorbije jaren een prijs voor betaald te worden. In 2006 was het verbranden van hoogcalorische afvalstoffen goedkoper dan het verbranden van laagcalorische afvalstoffen. In 2007 zien we echter terug dat het verbranden van hoogcalorische afvalstoffen duurder is dan het verbranden van laagcalorische afvalstoffen. De gemiddelde verbrandingsprijs voor laagcalorische afvalstoffen bedraagt in 2008 111,69 EUR/ton, de verbrandingsprijs voor hoogcalorische afvalstoffen bedraagt 120,11 EUR/ton. Slib en niet-risicohoudend medisch afval worden slechts in beperkte mate bijgemengd. Hun tarief is sterk afhankelijk van installatie tot installatie. Stortplaatsen categorie 1: Op categorie 1-stortplaatsen varieert het tarief sterk volgens de samenstelling van het afval. Gemiddeld bedraagt het tarief 52 EUR/ton (exclusief milieuheffingen en gemeentelijke opcentiemen). Het tarief van de milieuheffingen voor het storten van niet-brandbare afvalstoffen op een daartoe vergunde stortplaats is in 2008 geïndexeerd tot 41,24 EUR/ton. De meeste afvalstoffen die op een categorie 1stortplaats worden gestort genieten een verlaagd milieuheffingstarief zoals reststoffen van immobilisatie, van vergunde grondreinigingscentra en van vergunde verwerkingsinrichtingen voor rioolkolkenslib of recyclageresidu's. Een ander soort afval dat gestort wordt zijn residu’s van een reeds aan milieuheffingen onderworpen verwijderingshandeling. Daarnaast is er een nulheffing voor het storten van afval van bodemsaneringsoperaties en ook voor het storten van asbesthoudende afvalstoffen. Stortplaatsen categorie 2: Storten van huishoudelijke afvalstoffen (meer bepaald niet-brandbaar grofvuil) kost gemiddeld 50 EUR/ton, exclusief milieuheffingen en gemeentelijke opcentiemen. Het tarief voor bedrijfsafvalstoffen bedraagt 43 EUR/ton. Slib storten is duurder. Verbrandingsassen genieten van een lager tarief omdat ze kunnen ingezet worden als structuur- of tussenafdekmateriaal. De milieuheffing bedroeg in 2008 voor alle afvalstoffen, behalve de vrijgestelde bodemassen afkomstig van de Vlaamse verbrandingsinstallaties 77,32 EUR/ton voor het storten van brandbare afvalstoffen en 41,42 EUR/ton voor het storten van niet-brandbare afvalstoffen. Resten van vergunde grondreinigingscentra en van vergunde verwerkingsinrichtingen voor rioolkolkenslib, alsook recyclageresidu’s kunnen gestort worden aan een verlaagd milieuheffingstarief. In de vergelijking tussen storten en verbranden moet worden vastgesteld dat de tarieven duurder zijn voor verbranden dan voor storten. Door de invoering van de nieuwe heffingen in 2007 is nu ook het storten van brandbare afvalstoffen op categorie 2-stortplaatsen voor huishoudelijke afvalstoffen (inclusief milieuheffingen) gemiddeld duurder dan het verbranden van diezelfde afvalstoffen in een verbrandingsinstallatie.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
74
Stortplaatsen categorie 3: Het tarief bedraagt gemiddeld 45,57 EUR/ton en wordt met ca 25 % vermeerderd door de milieuheffingen (11,34 EUR/ton). Het totale tarief, inclusief milieuheffing, dat zich in 1999 en 2000 stabiliseerde, stijgt sinds 2001 terug. De verhoging van de milieuheffing ging gepaard met een daling van de gestorte hoeveelheden, met uitzondering van de periode 1998 - 2001, waarbij de aanvoer terug gestegen is. In 2002 is de aanvoer van inerte afvalstoffen op categorie 3-stortplaatsen sterk afgenomen. Deze trend zet zich voort tot 2006. In 2007 is de aanvoer terug lichtjes gestegen, om dan in 2008 echter terug te dalen. Daarnaast worden sinds enkele jaren in verschillende groeven (meestal voormalige categorie 3-stortplaatsen) grote hoeveelheden niet-verontreinigde gronden aangewend (die voldoen aan de waarden voor vrij gebruik van uitgegraven bodem, zoals bepaald in het VLAREBO, bijlage V), die hiertoe specifiek vergund zijn en waarvoor de nieuwe rubriek 60 van toepassing is. Milieuheffingen 2008: Sinds 1 januari 2007 is het hoofdstuk “milieuheffingen” in het afvalstoffendecreet grondig vernieuwd. In de eerste plaats worden de meer dan 40 bestaande tarieven teruggebracht tot 16. Het tarief hangt nu voornamelijk af van de aard van de afvalstof en van het storten of verbranden. Aangezien zowel stortplaatsen als verbrandingsinstallaties in Vlaanderen aan de strengste eisen voldoen, wordt geen onderscheid meer gemaakt in de aard van de stortplaats of verbrandingsinstallatie. Voor het storten wordt vanaf 1 januari 2007 onderscheid gemaakt tussen brandbaar en niet-brandbaar afval. Daarbij valt de belangrijke verhoging van de milieuheffing op voor het rechtstreeks storten van brandbaar afval, zodat storten duurder wordt dan verbranden. In 2008 wordt het bedrag van de milieuheffingen geïndexeerd tot enerzijds 77,32 EUR/ton voor het storten van brandbare afvalstoffen op een daartoe vergunde stortplaats en anderzijds 41,24 EUR/ton voor het storten van nietbrandbare afvalstoffen op een daartoe vergunde stortplaats. Voor de residu’s afkomstig van de grondreinigingscentra en voor slibresidu’s afkomstig van de reiniging van zeefzand wordt het heffingsbedrag vastgesteld op 3,10 EUR/ton. Voor geïmmobiliseerde niet-brandbare afvalstoffen is het heffingsbedrag 23,72 EUR/ton. Daarnaast wordt voor het storten van recyclageresidu's, behalve enkele uitzonderingen, de bestaande verlaagde heffing in een overgangstermijn van 3 jaar afgebouwd (basistarieven 77,32 EUR en 41,24 EUR X K-factor). Voor shredderafval blijft het verlaagd tarief in een overgangsperiode tot 2010 behouden. De heffingen voor recyclageresidu’s voor 2008 zijn de volgende:
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
75
Brandbare recyclageresidu's
Niet-brandbare recyclageresidu's
77,32 EUR
41,24 EUR
Van glasafval en lompenafval
0 EUR
0 EUR
Papier en karton
2,32 EUR
2,08 EUR
AEEA, schrootafval, shredderafval, kunststofafval en GFT
11,60 EUR
6,19 EUR
Kringloopcentra
15,47 EUR
8,25 EUR
Van de verwerking van beton, metselwerk en ander steenpuin tot gekeurde granulaten
3,10 EUR
1,65 EUR
Andere selectieve stromen (K=0,6)
46,40 EUR
24,75 EUR
Van bouw- en sloopafval (K=1)
Tabel 27: Heffingen voor recyclageresidu’s voor 2008.
Naast de nulheffing voor het storten van afval van bodemsaneringsoperaties is er ook een nulheffing voor het storten van asbesthoudende afvalstoffen. Voor het verbranden van zowel ongevaarlijke als gevaarlijke afval geldt voortaan één uniform tarief, voor 2008 bedraagt dit 7,22 EUR/ton. Ook voor het meeverbranden geldt ditzelfde tarief. Voor het verbranden of meeverbranden van recyclageresidu’s van papier- en kartonafval is er een heffingstarief van 2,07 EUR/ton.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
76
4.2
Aanvoer en restcapaciteiten
4.2.1
Aanvoer en restcapaciteiten op stortplaatsen van categorie 1 (gevaarlijke afvalstoffen) en van categorie 2 (niet-gevaarlijk, anorganische bedrijfsafvalstoffen) In de loop van 2007 zijn de bestaande categorie 1-stortplaatsen deels categorie 2stortplaatsen geworden, als gevolg van de implementatie van de Europese beschikking in de VLAREM II (12 mei 2006; B.S. 30 juni 2006). Voormelde stortplaatsen (categorie 1- en 2-stortplaatsen) hebben samen ongeveer 848 269 ton afval verwerkt. Deze gestorte hoeveelheid is 69 712 ton minder dan de hoeveelheid die in 2007 werd gestort op de betreffende stortplaatsen. De grootste stroom is nog steeds shredderafval, namelijk 245 463 ton (in 2007 werd 264 407 ton gestort) waarvan 106 438 ton afkomstig is van het Waalse Gewest, gevolgd door de gevaarlijke, niet-gesolidifieerde afvalstoffen zoals ovenpuin (115 377 ton) en bodemas (106 087 ton). Anderzijds is de aanvoer van vliegas sterk toegenomen. De stroom asbesthoudend afval (asbestcement inbegrepen) is eveneens toegenomen. Op categorie 2-stortplaatsen werd in 2008 in totaal 387 661 ton brandbaar afval gestort (en op de categorie 1-stortplaatsen 1341 ton brandbaar afval) namelijk: shredderafval, niet-gevaarlijk, niet-gesolidifieerd afval, recyclageresidu’s en nietgevaarlijk slib. Dit is 67 878 ton minder gestort brandbaar afval dan er in 2007 op voormelde categorie 2-stortplaatsen werd gestort (455 539 ton brandbaar afval). De vergunde stortcapaciteit eind 2008 bedraagt 6,4 miljoen ton, wat nog moet volstaan voor minstens 7 jaar storten aan het huidige stortritme.
4.2.2
Aanvoer en restcapaciteiten op stortplaatsen van categorie 2 en verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen In 2008 werd in de 10 huisvuilverbrandingsinstallaties 1 214 431 ton verbrand, waardoor de totale verbrandingscapaciteit van 1.224.000 ton voor 99 % werd bezet. Daarnaast werden er nog 314 638 ton brandbare afvalstoffen gestort op categorie 2-stortplaatsen. Bijkomend werd nog eens 389 002 ton brandbaar afval gestort op categorie 1-stortplaatsen/annex categorie 2-stortplaatsen. In het totaal werd in het Vlaamse Gewest derhalve 703 640 ton brandbare afvalstoffen gestort. In 2008 is 157 111 ton minder brandbaar afval gestort op de Vlaamse stortplaatsen dan in 2007 (in 2007 was dit 860 751 ton). Ook in 2008 daalde de verhouding huishoudelijke en bedrijfsafvalstoffen die verbrand werden verder, namelijk tot 69 % huishoudelijke afvalstoffen ten opzichte van 31 % bedrijfsafvalstoffen in vergelijking met 70% ten opzichte van 30% 2007. 81,5 % van de verbrandingscapaciteit ligt in West- en Oost-Vlaanderen. Alleen de installaties van Bionerga en ISVAG liggen buiten dit gebied. Vergelijken we de verbrandingscapaciteit met de jaarlijkse productie van huishoudelijke afvalstoffen per provincie, dan situeren de grootste tekorten zich vooral in Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant, de provincies waar volgens het uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 2003-2007 de nieuwe verwerkingscapaciteit gedeeltelijk moest gelokaliseerd worden.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
77
In de provincie Antwerpen is sinds 2006 een installatie voor het biologisch drogen en mechanisch scheiden van huishoudelijke afvalstoffen en daarmee vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen. De huishoudelijke afvalstoffen van de Antwerpse Kempen en omgeving Mechelen worden hier verwerkt. Uit de gegevens blijkt inderdaad dat de provincie Antwerpen minder afval uitvoert naar andere provincies. Het RDF dat ontstaat in deze installatie wordt echter nog wel uitgevoerd naar installaties die vergund zijn voor het verwerken van hoogcalorische afvalstoffen. Het uitvoeringsplan Milieuverantwoord beheer van Huishoudelijke Afvalstoffen voorziet in de komende planperiode (2008-2015) een bijkomende verwerkingscapactiteit voor verbranding of voorbehandelingstechniek van 272 000 tot 434 000 ton (afhankelijk van de calorische waarde van het afval en de technische beschikbaarheid van de verbrandingslijn). In tegenstelling tot de voorgaande uitvoeringsplannen doet dit nieuwe uitvoeringsplan geen uitspraak over de lokale inplanting van deze bijkomende installaties op niveau van het Vlaamse gewest. Op de categorie 2-stortplaatsen werd er in totaal 451 260 ton afval gestort in 2008. Dit is 120 810 ton minder dan in 2007. De grootste daling van aanvoer doet zich voor in de provincie Antwerpen (een daling met 82 428 ton, ten gevolge van de verdere invulling van de installatie van IOK/IVAREM en de toegenomen aanvoer bij de Sleco installatie). De aanvoer in de provincies Oost-Vlaanderen en WestVlaanderen is eveneens gedaald. De hoeveelheid gestorte huishoudelijke afvalstoffen is quasi constant gebleven ten opzicht van vorig jaar namelijk 27 567 ton in 2008 en 29 184 ton in 2007. Voornoemde sterke daling van de gestorte hoeveelheid huishoudelijke afvalstoffen in 2008, 2007 en in 2006 in vergelijking met 2005 is het gevolg van het beleid rond de opgelegde stortverboden krachtens VLAREA. Voor het storten van brandbare huishoudelijke afvalstoffen werden in 2008 (evenals in 2007 en 2006) dan ook geen stortafwijkingen meer verleend door de minister. Op de Hooge Maey werden er evenwel in 2008 nog 23 700 ton huishoudelijke afvalstoffen gestort. Deze huishoudelijke afvalstoffen betreffen echter niet-brandbaar grof vuil. De vergunde restcapaciteit bedraagt 5,9 miljoen ton. Voormelde vergunde restcapaciteit eind 2008 moet nog volstaan voor minstens 13 jaar storten aan het huidige stortritme. In tegenstelling tot de verbrandingsinstallaties maakt het bedrijfsafval (exclusief bodemas, RWZI-slib en ander slib) 78 % uit van de aanvoer op categorie 2-stortplaatsen. Opvallend hierbij is de sterke afname van de hoeveelheid recyclageresidu’s (namelijk van 477 994 ton in 2006 naar 268 262 ton in 2007 en naar 141 297 ton in 2008). Toch is dit nog 31 % van de totale aanvoer op categorie 2-stortplaatsen. Ook merken we op dat op de categorie 2-stortplaatsen (voor niet-gevaarlijke, anorganische bedrijfsafvalstoffen) er een daling is van ca 80 943 ton recyclageresidu's (ten opzichte van 2007). Voornoemde daling van aanvoer van recyclageresidu’s naar stortplaatsen heeft echter geen stijging veroorzaakt in de aanvoer van recyclageresidu’s naar de huisvuilverbrandingsinstallaties. In de provincies Antwerpen (voor 42 %) en West-Vlaanderen (voor 36 %) wordt 78 % van de in Vlaanderen gestorte huishoudelijke en categorie 2bedrijfsafvalstoffen gestort. 121 420 ton afval of 37 % wordt gestort in andere provincies dan waar het geproduceerd werd. Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
78
In totaal werd dus 1 665 691 ton huishoudelijk en categorie 2-bedrijfsafvalstoffen verwijderd in huisvuilverbrandingsinstallaties of op categorie 2-stortplaatsen (voor huishoudelijke afvalstoffen). 73 % hiervan werd verbrand, 27 % gestort. De totale hoeveelheid die werd verwijderd daalde opnieuw. In vergelijking met 2008 werden er 141 870 ton afvalstoffen minder verwijderd in 2008. In 2008 was er ten opzichte van 2007 een daling met meer dan 150 000 ton. Deze daling situeert zich voornamelijk op de categorie 2-stortplaatsen. Bij de verbrandingsinstallaties kende men een beperkte afname van het aanbod (21 000 ton). De huishoudelijke afvalstoffen (uitsluitend niet-brandbaar grof vuil) worden nog voor 3 % gestort. De recyclageresidu’s daarentegen worden overwegend gestort (voor 91 %).
4.2.3
Aanvoer en restcapaciteiten op stortplaatsen van categorie 3 De 6 vergunde categorie 3-stortplaatsen die afval van derden aanvaarden, gaven een totale restcapaciteit op van ca 2 miljoen ton. Hierbij dient te worden opgemerkt dat er op één vergunde categorie 3-stortplaats in 2008 geen afvalstoffen werden gestort. De volgens de aangifte van de milieuheffingen gestorte hoeveelheden bedragen in 2008 63 289 ton. Deze hoeveelheid is 13 138 ton minder dan in 2007 (namelijk 76 427 ton). Daarnaast is er het gegeven dat er in verscheiden groeves (voormalige categorie 3-stortplaatsen) grote hoeveelheden niet-verontreinigde gronden (cf. bijlage V van VLAREBO) worden aangewend voor opvulling (rubriek 60). Anderzijds dient vermeld te worden dat voormelde aanvoer op de categorie 3stortplaatsen voor 43 % uit asbestcementafvalstoffen bestaat (namelijk 27 383 ton).
4.3
Tendens en prognose Het beleid kiest resoluut voor verbranden ten nadele van storten. Er geldt een stortverbod voor alle brandbaar afval. In het Uitvoeringsplan Milieuverantwoord Beheer van Huishoudelijke Afvalstoffen 2008-2015 wordt bijkomende verbrandingscapaciteit voorzien naast een strengere doelstelling met het oog op selectieve inzameling en preventie. Op deze manier wordt getracht de hoeveelheid te storten afvalstoffen te doen dalen. Het is zeer moeilijk om een prognose te geven van de verbrandingstarieven voor de komende jaren. De beschikbare verbrandingscapaciteit werd dit jaar voor 99% benut (in 2008 voor 101%). 2 van de 10 verbrandingsinstallaties hebben aangegeven een gebrek aan afval te hebben gekend in de loop van 2008. Vanaf 1 januari 2008 werd het nieuwe hoofdstuk “Heffingen” van het afvalstoffendecreet van kracht. Hierdoor zullen de heffingen het afvalstoffenbeleid meer ondersteunen, meer bepaald de hiërarchie inzake de verwerking van afvalstoffen (ladder van Lansink).
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
79
Ook dit jaar wordt het verschil in verwerkingsprijs tussen storten en verbranden volledig gecompenseerd door de milieuheffingen. Wanneer het verminderde milieuheffingtarief moet worden betaald, is de compensatie nog niet volledig. Anderzijds kan als gevolg van de verstrenging van de reglementering voor de stortplaatsen en als gevolg van de implementatie van de Europese richtlijn een lichte stijging van de stortkosten worden verwacht. Het toekennen van groenestroomcertificaten voor het verbranden van het organisch biologisch deel van het restafval, kan anderzijds een daling (of stagnatie) in de verbrandingskost teweegbrengen. Dankzij het stortontmoedigend beleid in Vlaanderen neemt ook dit jaar de aanvoer op de Vlaamse stortplaatsen af. Zo is bijvoorbeeld de aanvoer van huishoudelijke afvalstoffen en vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen op de categorie 2-stortplaatsen gedaald met ca 120 000 ton. Door middel van een restrictief vergunningsbeleid wordt de stortcapaciteit schaars gehouden. Verder moeten we in de toekomst rekening houden met verschuivingen die plaatsvinden door onder andere de invloed van groene stroomcertificaten en hiermee samenhangende nieuwe initiatieven op gebied van hernieuwbare energie. Anderzijds merken we op dat er in 2008 703 640 ton brandbare afvalstoffen werden gestort op categorie 1-stortplaatsen/annex categorie 2-stortplaatsen (anorganische) (389 002 ton) en categorie 2-stortplaatsen (314 638 ton). Ten opzichte van 2007 is dit toch 157 111 ton minder brandbaar afval dat gestort werd op de Vlaamse stortplaatsen. Dit is waarschijnlijk te wijten aan de aanpassingen van de milieuheffingen, alternatieve verwerkingstechnieken, export en deels ook ingevolge de economische crisis eind 2008. In 2008 werden er in vergelijking met 2007 ca 21 060 ton huishoudelijke afvalstoffen minder verbrand. De hoeveelheid gestorte huishoudelijke afvalstoffen op categorie 2-stortplaatsen blijft quasi constant. Voor het storten van brandbare huishoudelijke afvalstoffen werden in 2008 eveneens geen stortafwijkingen (cf. VLAREA) meer verleend. Er werden enkel afwijkingen verleend voor het storten van brandbare bedrijfsafvalstoffen. De verschuiving van huishoudelijke afvalstoffen richting verbranding ten nadele van storten is in overeenstemming met het Vlaamse Afvalstoffenbeleid. Voor de thermische verwerking van al het brandbaar categorie 2-bedrijfsafval was er in 2008 te weinig capaciteit in Vlaanderen. Momenteel is de situatie in 2008 zo dat Vlaams huishoudelijk afval enkel in Vlaanderen kan verwerkt worden op basis van de principes van nabijheid en zelfvoorziening. In 2009 zijn er echter al verschillende exportstromen van voornamelijk hoog calorisch afval op gang gekomen. Deze stromen gaan eventueel nog naar een voorbehandelingsinstallatie om bepaalde recycleerbare stromen uit te sorteren. Wanneer einde 2010 de Europese Kaderrichtlijn geïmplementeerd zal zijn, wordt een andere definitie van R1 en D10 gehanteerd. Installaties vanaf een zeker energetisch rendement zullen dan R1 worden waar deze vroeger D10 waren. Import en export van afval zullen een zeer belangrijk effect hebben op de
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
80
verwerking van afval en de prijzen van de Vlaamse huisvuilverbrandingsinstallaties.
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden
81