T3020_Procedure: Algemene aanpak van saneringsonderzoeken Inhoudsopgave Algemene aanpak van saneringsonderzoeken ............................................. 2 1
Inleiding ..................................................................................... 2
2
Vertrekpunten voor een saneringsonderzoek ....................................... 3
3
Haalbaarheid van saneringstechnieken ............................................... 3 3.1 3.2
Inleiding......................................................................................................3 Best Beschikbare Technieken (BAT) ....................................................................4
Saneringstechnieken voor GROND ........................................................... 4 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.2.4 3.2.5 3.2.6
Ontgraving .................................................................................................... 4 Bodemluchtextractie (venting en bioventing) ........................................................... 8 Multifasenextractie (High Vacuum Extraction) ........................................................ 10 Airsparging .................................................................................................. 11 In situ drijflaagrecuperatie ............................................................................... 12 Bodemsaneringstechnieken die door BOFAS niet als BAT beschouwd worden ..................... 12
Saneringstechnieken voor GRONDWATER ................................................ 13 3.2.7 3.2.8
Grondwatersanering door middel van Pump and Treat ............................................... 14 Grondwatersanering door injectie van reactieve producten......................................... 14
4
Selectie van relevante saneringstechnieken ....................................... 15
5
Selectie van de voorkeursvariant .................................................... 17
Bijlage 1 ........................................................................................ 19
Datum : 08/08/2011 Vervant versie dd : 25/05/2011
Verantwoordelijk
Goedgekeurd door
Procedure
Pierre Bourguignon – Jan De Weerd
Kris Eggermont
Versie 2
T3020_PRO_algemene aanpak saneringsonderzoeken Pg. 1 of 21
T3020_Procedure: Algemene aanpak van saneringsonderzoeken Algemene aanpak van saneringsonderzoeken 1 Inleiding Een saneringsonderzoek dient opgesteld te worden als het nader onderzoek besluit tot saneringsnoodzaak. De specifieke gewestelijke wetgeving verduidelijkt welke saneringsdoelstellingen bereikt dienen te worden. Deze nota beschrijft de wijze waarop een saneringsonderzoek dient opgesteld te worden en meer specifiek hoe de selectie van relevante technieken voor het onderzochte terrein gebeurt en hoe de voorkeursvariant voor sanering wordt bepaald. Dit document behandelt enkel de verontreinigingen afkomstig van tankstationgerelateerde activiteiten, te weten verontreinigingen van het type benzine en diesel. Als een andere verontreiniging, niet gerelateerd aan tankstationactiviteiten oftewel tankstationvreemd genaamd, aanwezig is op het te saneren terrein, kan deze mee opgenomen worden in het saneringsonderzoek na voorafgaandelijk akkoord van de BOFASaanvrager. Dergelijke situaties zijn niet opgenomen in voorliggende nota en moeten geval per geval bekeken worden. De ontwikkelde methodologie in deze nota en de relevante bodemsaneringstechnieken beantwoorden aan een algemene aanpak, die geldig is voor 80 à 90% van de te saneren sites door BOFAS. Er kunnen altijd projectspecifieke omstandigheden, zowel wat betreft de saneringstechnieken als wat betreft de algemene situatie van het terrein, bestaan die een specifiekere aanpak verantwoorden. De saneringsonderzoeken voor deze afzonderlijke terreinen dienen dossier per dossier uitgewerkt te worden. Het eerste doel van de hieronder beschreven methodologie voor tankstationgerelateerde verontreinigingen, is te streven naar het bereiken van de saneringsdoelstellingen conform de van toepassing zijnde gewestelijke wetgeving. Als deze doelstellingen niet gerealiseerd kunnen worden om een of andere reden, dienen met behulp van een BATNEEC-analyse specifieke saneringsdoelstellingen verantwoord te worden. De term BATNEEC bestaat uit twee delen: Allereerst is er het eerste deel van de term, BAT (Best Available Technique), de beste techniek beschikbaar. Dit is evaluatie van alle bruikbare saneringstechnieken in functie van het type verontreiniging en het type bodem. Bij deze evaluatie worden enkel deze technieken weerhouden die van toepassing zijn op de onderzochte situatie. Veel te vaak worden in dit stadium inadequate technieken vooropgesteld. Het is bijvoorbeeld onmogelijk een sanering door middel van venting uit te Datum : 08/08/2011 Vervant versie dd : 25/05/2011
Verantwoordelijk
Goedgekeurd door
Procedure
Pierre Bourguignon – Jan De Weerd
Kris Eggermont
Versie 2
T3020_PRO_algemene aanpak saneringsonderzoeken Pg. 2 of 21
T3020_Procedure: Algemene aanpak van saneringsonderzoeken voeren op terreinen met kleigronden. Of zijn ontgravingen met of zonder behulp van stabiliteitsmaatregelen beperkt naar maximaal te behalen diepte … Alle beschikbare saneringstechnieken met een overzicht van hun mogelijkheden en beperkingen zijn opgenomen in deze nota. Hierbij wordt nogmaals benadrukt dat enkel de technieken die bruikbaar zijn voor de behandeling van tankstationgerelateerde verontreinigingen, zoals diesel en benzine beschreven zijn. Het tweede luik van de BATNEEC-term is de, “NEEC” (Not Entailing Excessive Costs), zonder buitensporige kosten. Hierbij wordt de financiële analyse gemaakt van de tijdens de BAT analyse geselecteerde saneringstechnieken. De BATNEEC-analyse dient te gebeuren conform de in het gewest van toepassing zijnde richtlijnen. In deze BATNEEC-analyse hoeven evenwel algemene aanvaarde principes niet opgenomen te worden in deze financiële evaluatie. Bijvoorbeeld de afbraak en heropbouw van gebouwen of de opbraak en het herstel van openbare wegen wordt sowieso als niet BATNEEC beschouwd.
2 Vertrekpunten voor een saneringsonderzoek De saneringsdoelstellingen zijn voor grond de drempelwaarde en voor grondwater de referentiewaarde. Als deze doelstellingen technisch en financieel niet haalbaar blijken, dient achtereenvolgens naar de interventiewaarde, tussenliggende waarden en/of risicogrenswaarden gestreefd te worden. De afweging gebeurt op basis van de BATNEEC-evaluatie. Alle schade aan aangrenzende gebouwen, aan te behouden constructies en aan openbare infrastructuur dient te allen tijde vermeden te worden. Gedurende de bodemsaneringswerken dient hinder voor de omwonenden (ten gevolge van onder andere geur, stof en lawaai, inname van openbaar domein, omleidingen voor voetgangers en wagens, …) zoveel als mogelijk vermeden te worden. Hinder van de bodemsaneringswerken voor de uitbating van comerciële activiteiten op het voormalige tankstation en op buurpercelen dient zoveel als mogelijk vermeden te worden. Lozingen: alle effluenten dienen te voldoen aan de lozingsnormen opgelegd door het gewest.
3 Haalbaarheid van saneringstechnieken 3.1 Inleiding In functie van de afweging van de verschillende saneringsvarianten, dienen in eerste instantie 1 of meerdere relevante technieken gekozen te worden. De saneringstechnieken Datum : 08/08/2011 Vervant versie dd : 25/05/2011
Verantwoordelijk
Goedgekeurd door
Procedure
Pierre Bourguignon – Jan De Weerd
Kris Eggermont
Versie 2
T3020_PRO_algemene aanpak saneringsonderzoeken Pg. 3 of 21
T3020_Procedure: Algemene aanpak van saneringsonderzoeken worden weerhouden op basis van hun technische haalbaarheid. Het is hierbij belangrijk dat de voorgestelde saneringstechnieken bewezen saneringstechnieken zijn (BAT).
3.2 Best Beschikbare Technieken (BAT) De relevante bodemsaneringstechnieken voor de sanering van voormalige tankstations, zijn hieronder kort beschreven. Alleen de technieken voor de sanering van koolwaterstoffen van het type benzine of diesel zijn hieronder opgenomen. Het is mogelijk dat sommige saneringstechnieken niet als BAT beschouwd worden voor dit type verontreinigingen, maar wel BAT zijn voor andere verontreinigingen, zoals bijvoorbeeld gechloreerde solventen.
Saneringstechnieken voor GROND 3.2.1 Ontgraving Het beste saneringsrendement wordt behaald met een ontgraving van de verontreinigde grond. De ontgraven verontreinigde grond wordt afgevoerd naar een erkend verwerkingscentrum. De ontgravingen en de aanvullingen dienen steeds “in den droge” te gebeuren. Om dit te realiseren dient meestal een bronbemaling of een openputbemaling geplaatst te worden zodat de verontreinigde grond zich in de onverzadigde zone bevindt. Een bemaling is enkel haalbaar als er geen zettingen verwacht worden die schade kunnen veroorzaken aan gebouwen of constructies in de omgeving. Hiertoe dient een zettingsberekening uitgevoerd te worden. Indien nodig worden diepsonderingen uitgevoerd. Deze studie laat toe de aanvaardbare verlaging van het grondwater te berekenen, en geeft een goede garantie op het uitblijven van zettingsschade. Daarnaast is een bemalingenkel toegelaten als een eventuele drijflaag voorafgaandelijk wordt verwijderd. De lozingsvoorwaarden en lozingsnormen moeten beantwoorden aan de specifieke regelgeving van toepassing zijnde in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In functie van de aanwezigheid van gebouwen, wegen of andere infrastructuren kunnen bijkomende stabiliteitsmaatregelen worden voorzien. Volgende ontgravingstechnieken en eventuele bijhorende grondkerende constructies kunnen in het saneringsonderzoek verder uitgewerkt worden (in volgorde van voorkeur):
Datum : 08/08/2011 Vervant versie dd : 25/05/2011
Verantwoordelijk
Goedgekeurd door
Procedure
Pierre Bourguignon – Jan De Weerd
Kris Eggermont
Versie 2
T3020_PRO_algemene aanpak saneringsonderzoeken Pg. 4 of 21
T3020_Procedure: Algemene aanpak van saneringsonderzoeken Ontgraving onder vrij talud Over het algemeen wordt het haalbaar geacht om tot een diepte van 5 m-mv te ontgraven met een stabiel talud, voor zover de beschikbare ruimte dit toelaat: Voor ontgravingen tegen middelgrote constructies (type eengezinswoning) die gefundeerd zijn op strookfunderingen of funderingsplaten kan verwezen worden naar de norm DIN 4123 om te bepalen of een ontgravingsprofiel haalbaar is: een veiligheidsafstand van 2 meter tot de funderingen wordt hierbij aangehouden en de helling van het ontgravingstalud wordt beperkt tot 8/4 à 6/4. In de volgende gevallen zal een meer gedetailleerde studie moeten worden opgesteld: gebouwen met meerdere verdiepingen in de buurt van de ontgraving, slappe grondlagen, gebouwen in slechte staat, risico op opbarsten van de ontgravingsbodem, ontgravingen nabij alleenstaande funderingszolen. Deze studie zal, onder andere, het draagvermogen van de bodem verder onderzoeken. De haalbaarheid van eenvoudige ontgravingen (zonder belasting op het maaiveld) wordt gegarandeerd door gebruik te maken van de helling opgenomen in bundel nummer 96 van de veiligheidsnota‟s bouwbedrijf van het NAVB “werken langs en in sleuven” of gelijkwaardig. Ontgraving in moten Bij een algemene ontgraving onder vrij talud, zoals in het voorgaande punt beschreven, kan alsnog dichter tegen de constructie worden ontgraven door te werken in moten, en dit tot een maximale diepte van ongeveer 3 meter. De techniek bestaat erin smalle stroken met de breedte van een kraanbak onder een steilere helling te ontgraven loodrecht op de constructie. Na het ontgraven van een moot wordt deze onmiddellijk opnieuw aangevuld tot een veilig ontgravingsprofiel (zie ontgraving onder vrij talud). Vervolgens kan een volgende moot ontgraven worden. Deze moot ligt nooit onmiddellijk naast de vorige ontgraven moot. In het geval van continue strookfunderingen of platen van gewapend beton is het mogelijk in moten te ontgraven tot tegen deze funderingen met een breedte van maximaal 1,5 meter. Hierbij wordt voor weinig cohesieve gronden een talud van 4/4 gerespecteerd; in zeer cohesieve gronden kan met een vertikaal talud ontgraven worden. In het vrije veld kan de hellingsgraad opgenomen in bundel n°96 van de veiligheidsnota‟s bouwbedrijf van het NAVB “werken langs en in sleuven” verhoogd worden met 2/4. Bijvoorbeeld kan voor klei, leemhoudende of zandhoudende klei, in harde toestand een hellingsgraad van 1/4 aangehouden worden. Indien steiler wordt ontgraven dan 45° tegen funderingen kan een aanvulling met gestabiliseerd zand noodzakelijk zijn. Dit kan tevens aangewezen zijn om de stabiliteit van tussenliggende (primaire) moten te verzekeren. Ontgraving met behulp van een zuigwagen Het ontgraven met een zuigwagen dient uitgevoerd te worden zoals een ontgraving in moten. Deze techniek wordt toegepast wanneer men niet met een kraan tot bij de Datum : 08/08/2011 Vervant versie dd : 25/05/2011
Verantwoordelijk
Goedgekeurd door
Procedure
Pierre Bourguignon – Jan De Weerd
Kris Eggermont
Versie 2
T3020_PRO_algemene aanpak saneringsonderzoeken Pg. 5 of 21
T3020_Procedure: Algemene aanpak van saneringsonderzoeken verontreinigde grond geraakt. Dit is vaak het geval wanneer de verontreinigde grond zich tussen en onder openbare nutsleidingen bevinden die niet omgelegd kunnen worden. De ontgraving met een zuigwagen is in de diepte tevens beperkt tot 2 à 3 meter en dient rekening te houden met de mogelijkheden om de aangevulde grond te kunnen verdichten. Wanneer de verontreiniging zich te dicht bij gebouwen of andere infrastructuren bevindt, of wanneer de verontreiniging te diep zit om een ontgraving onder vrij talud toe te laten, dienen grondkerende wanden of andere stabiliteitsmaatregelen overwogen te worden. In het saneringsonderzoek wordt de haalbaarheid van deze maatregelen ingeschat, op basis van de beschikbare gegevens (onder andere boorprofielen, sonderingen). Een gedetailleerde dimensionering ervan wordt door de aannemer of zijn studiebureau opgesteld voorafgaandelijk aan de uitvoering van de werken. Volgende stabiliteitsmaatregelen kunnen worden verder toegepast: Sleufbekisting Deze techniek wordt courant toegepast tot een diepte van 4 à 5 meter, waarbij een veiligheidsafstand van ongeveer 1,5 m wordt aangehouden tot constructies (functie van de horizontale gronddruk op de sleuven, de staat van het gebouw, de aanwezigheid van dakgoten, dakoversteken en andere obstakels). Een grotere diepte is haalbaar in zones waar er geen riscio is voor nabijgelegen constructies, waarbij een bijzondere aandacht besteed dient te worden aan de opgewekte trillingen, de aanwezigheid van grote glaspartijen, … In functie van aanwezige beperkingen kan de veiligheidsafstand verhoogd worden naar 2 à 3 meter. Om de techniek te kunnen toepassen moeten de eventueel aanwezige ondergrondse leidingen omgelegd kunnen worden. Daarnaast zijn andere factoren die een invloed hebben op de haalbare ontgravingsdiepte: de weerstand van de grond, de aanwezigheid van slappe niet-cohesieve lagen op diepte, de aanwezigheid van grondwater,… Verbuisd ontgraven Deze techniek is toepasbaar wanneer de verontreiniging een beperkte oppervlakte heeft en zich op grotere dieptes bevindt (>4 à 5m). Een veiligheidsafstand van ongeveer 1,5 meter wordt aangehouden t.o.v. constructies. Deze techniek is toepasbaar voor ontgravingen tot ongeveer 10 meter diepte (meerdere concentrische buizen of elementen die op elkaar geplaatst worden). De aanvullingen bij het verbuisd ontgraven gebeuren met licht gestabiliseerd aanvulzand om een voldoende verdichting te garanderen. Tussen de buizen (ronde secties) blijft in theorie een volume van ongeveer 10% restverontreiniging achter die niet ontgraven wordt. De haalbaarheid van deze techniek kan o.a. in het gedrang komen door volgende factoren: de plaats en beschikbare hoogte voor de machines, de weerstand van de grond, de aanwezigheid van slappe niet-cohesieve lagen op diepte, de aanwezigheid van grondwater. Berlinerwand De haalbaarheid van een beschoeiing door middel van een berlinerwand is vergelijkbaar met deze van een sleufbekisting. Een voordeel van een berlinerwand is dat de techniek toelaat om leidingen en kabels op te hangen binnen de ontgravingszone. Daarentegen is de diepte Datum : 08/08/2011 Vervant versie dd : 25/05/2011
Verantwoordelijk
Goedgekeurd door
Procedure
Pierre Bourguignon – Jan De Weerd
Kris Eggermont
Versie 2
T3020_PRO_algemene aanpak saneringsonderzoeken Pg. 6 of 21
T3020_Procedure: Algemene aanpak van saneringsonderzoeken van autostabiele wanden beperkt tot ongeveer 3,5 à 4 meter diepte. Deze techniek is veel duurder dan het gebruik van sleufbekistingen. Damwand Damwanden worden zelden gebruikt in de onmiddellijke nabijheid van gebouwen en/of constructies, gezien de schade die ze kunnen veroorzaken. Deze schade is een gevolg van het optreden van zettingen van meerdere centimeters (tot 10 cm op 1 meter afstand van de wand), welke een gevolg zijn van de trillingen en grondverplaatsing tijdens het inbrengen en het uithalen van de damwanden. De invloedzone waarbinnen belangrijke zettingen worden vastgesteld strekt zich uit tot een afstand gelijk aan 50% van de diepte van de damwanden. De haalbaarheid van deze techniek hangt onder andere ook af van de mogelijkheid voor het plaatsen van ankers (leidingen, kelders, andere ondergrondse obstakels). Secanspalenwand/tangenspalenwand Een palenwand of grouting is een techniek die eerder gebruikt wordt om de stabiliteit van gebouwen of dragende kolommen te garanderen. Deze palenwanden blijven na de ontgravingswerken in de bodem achter en vormen een ondoorlatend scherm waardoor de grond aan de andere kant onbereikbaar wordt. Men moet dus rekening houden met eventuele beperkingen die deze secanspalen met zich meebrengen in het geval een in situsanering voorzien wordt. Onderschoeiingswerken Voor verontreinigingen onder een gebouw, of dichtbij de funderingen van het gebouw, kan het mogelijk zijn om de ontgraving verder te zetten door het uitvoeren van een onderschoeiing of “ondermetseling”. Naargelang men de funderingsaanzet van het gebouw ondermetst zal verontreinigde grond vrijkomen. Het gebruik van deze techniek hangt af van het type en de diepte van de aanwezige funderingen en van de diepte van de aanwezige verontreiniging. De haalbare diepte is beperkt en dient per dossier bekeken te worden. In eerste instantie, en voor zover de omstandigheden het toelaten, stelt BOFAS in zijn saneringsonderzoeken een maximale ontgraving van de verontreinigde gronden voor. Hiertoe zal een ontgraving onder vrij talud, in moten of met behulp van sleufbekisting automatisch overwogen worden. Deze uitvoeringsmethodes worden beschouwd als “standaard”-methodes. Verbuisd ontgraven, berlinerwand, damwand, palenwand of onderschoeiingswerken worden aanzien als “specifieke” stabiliteitsmaatregelen. Voor deze uitvoeringsmethodes zal een BATNEEC-evaluatie uitwijzen of ze haalbaar zijn. Wanneer een ontgraving niet haalbaar is wordt nagegaan of in situ technieken mogelijk zijn. Volgende technieken geven volgens de ervaring van BOFAS de beste resultaatsgarantie. Datum : 08/08/2011 Vervant versie dd : 25/05/2011
Verantwoordelijk
Goedgekeurd door
Procedure
Pierre Bourguignon – Jan De Weerd
Kris Eggermont
Versie 2
T3020_PRO_algemene aanpak saneringsonderzoeken Pg. 7 of 21
T3020_Procedure: Algemene aanpak van saneringsonderzoeken 3.2.2 Bodemluchtextractie (venting en bioventing) De meest relevante in situ bodemsaneringstechniek op een tankstation is een bodemluchtextractie. Door de bodemlucht te onttrekken doen zich 2 fenomenen, venting en bioventing: Venting De verontreinigende stoffen worden door vervluchtiging weggehaald uit de grond. Om dit te verwezenlijken wordt met een groot debiet bodemlucht onttrokken uit de onverzadigde zone. Vluchtige verbindingen van de verontreiniging gaan over naar de gasfase en worden samen met de onttrokken lucht verwijderd via extractiefilters. Venting is zeer effectief voor verontreinigingen van het type benzine, dankzij het sterk vluchtig gehalte van deze verbindingen. Diesel kan wegens zijn weinig vluchtige karakter niet aangepakt worden met een venting. Slechts een klein deel van dieselverontreiniging, met name de lichtste koolwaterstoffen (max. ketenlengte C14-C15) kan behandeld worden via venting. Bioventing Deze techniek heeft als doel de biologische afbraak van de verontreiniging in de onverzadigde zone van de bodem te stimuleren. Hierbij wordt aan een laag debiet bodemlucht onttrokken om zo een zuurstoftransport doorheen de verontreinigde zone te realiseren. Een zuurstofrijke atmosfeer is nodig voor de biologische afbraak. Biodegradatie hangt niet enkel af van zuurstof, maar heeft tevens nood aan de aanwezigheid van nutriënten (bvb nitraten) en een voldoende hoog vochtgehalte, een juiste pH,… In grondreinigingscentra leidt biodegradatie tot goede resultaten dankzij een correcte dosering van nutriënten en een beheersing van het vochtgehalte. In situ is een goede biologische afbraak eerder uitzonderlijk, dit door gebrek aan nutriënten en een te laag of te hoog vochtgehalte. Deze elementen zijn moeilijk doseerbaar in een in situ situatie. Voor hoofdzakelijk tankstationgerelateerde verontreinigingen kunnen we besluiten dat: Voor benzineverontreinigingen: Venting doeltreffend is dankzij de aanwezigheid van vluchtige verbindingen. In de meeste gevallen kan de drempelwaarde bereikt worden. Voor dieselverontreinigingen: Venting niet doeltreffend is voor koolwaterstoffen met een ketenlengte > C14-C15. De haalbaarheid is beperkt voor fracties tot C12-C13 en slecht voor fracties vanaf C14-C15 (grootste deel van diesel). Bioventing werkt alleen als voldoende nutriënten aanwezig zijn en bij een correct vochtgehalte. Deze condities zijn van nature quasi nergens aanwezig. Daarom is de keuze voor het gebruik van bioventing als initiële bodemsaneringstechniek eerder uitzonderlijk. Rekening houdend met de inefficiëntie van venting en bioventing voor diesel kan bodemluchtextractie pas gebruikt worden voor dieselconcentraties vanaf 6500 mg/kg ds. Beneden deze concentratie is het gebruik van venting en bioventing niet BATNEEC. Datum : 08/08/2011 Vervant versie dd : 25/05/2011
Verantwoordelijk
Goedgekeurd door
Procedure
Pierre Bourguignon – Jan De Weerd
Kris Eggermont
Versie 2
T3020_PRO_algemene aanpak saneringsonderzoeken Pg. 8 of 21
T3020_Procedure: Algemene aanpak van saneringsonderzoeken Het rendement van deze technieken voor een dieselverontreiniging is ook eerder aan de lage kant: o Het vluchtige gedeelte (fractie < C14-C15) kan afnemen door de venting. o De resultaten van bioventing voor fracties > C14-C15 kunnen niet op voorhand ingeschat worden. Stoptesten, bedoeld om de productie van CO2 te kwantificeren (en/of het verbruik van O2) als gevolg van biologische afbraak (productie van CO2), kunnen aantonen of een biologische afbraak efficiënt is. In gevallen waar geen biodegradatie plaatsvindt, heeft een verdere bodemluchtextractie geen zin en de aanwezige restconcentraties in de grond zijn dan te beschouwen als restverontreiniging. Concreet betekent dit dat de bodemluchtextractie stopgezet dient te worden als er geen significante koolwaterstoffen meer aanwezig zijn in de onttrokken bodemlucht en wanneer een CO2-stoptest het ontbreken van een biodegradatie aantoont. De haalbaarheid van een bodemluchtextractie (type venting of bioventing) hangt af van het type en de heterogeniteit van de bodem. Een bodemluchtextractie is goed haalbaar bij zandige gronden maar niet bij kleigronden. Om te bepalen of een bodemluchtextractie haalbaar is, werd een specifieke procedure opgesteld en opgenomen in de BOFAS-richtlijn. Deze procedure bestaat uit een voorafgaandelijke screening aan de hand van een checklist, eventueel gevolgd door uitvoering van pilootproeven. De voorafgaandelijke screening laat toe op basis van boorbeschrijvingen, de korrelverdeling en de vastgestelde geologische situatie te bepalen of een bodemluchtextractie zeker haalbaar is, absoluut onhaalbaar is of dat er onzekerheid bestaat omtent de haalbaarheid. Als bodemluchtextractie “absoluut onhaalbaar” is, wordt deze techniek als niet-relevant beschouwd en zal deze niet weerhouden worden in het saneringsonderzoek. Als bodemluchtextractie “zeker haalbaar” is, zal deze beschouwd worden als relevante techniek in de selectie van voorkeursvarianten (zie paragraaf 1.4). Als, op basis van de voorafgaandelijke screening, blijkt dat er onzekerheid bestaat over de haalbaarheid, kunnen haalbaarheidstesten of bodemluchtextractietesten (pilootproeven) uitgevoerd worden om de haalbaarheid na te gaan. Om betrouwbare resultaten te krijgen dienen bodemluchtextractiefilters, een pompsysteem voor luchtonttrekking en een installatie voor de zuivering van de onttroken lucht geplaatst te worden. In de meeste gevallen dient eveneens een grondwaterverlaging uitgevoerd te worden door middel van pompputten en dient een grondwaterzuiveringsinstallatie geïnstalleerd te worden. Deze testen vereisen veel tijd en middelen: er dient rekening gehouden te worden met een periode van 6 à 8 maanden vanaf de voorbereiding tot de interpretatie van de resultaten (in functie van de verschillende vergunningen zoals lozingsvergunning, toelating voor boringen,…). Datum : 08/08/2011 Vervant versie dd : 25/05/2011
Verantwoordelijk
Goedgekeurd door
Procedure
Pierre Bourguignon – Jan De Weerd
Kris Eggermont
Versie 2
T3020_PRO_algemene aanpak saneringsonderzoeken Pg. 9 of 21
T3020_Procedure: Algemene aanpak van saneringsonderzoeken Deze testen worden bij voorkeur gecombineerd met de civieltechnische werken tijdens de uitvoering van de bodemsanering. Het grootste deel van de benodigde installaties (zoals bemaling en grondwaterzuiveringsinstallatie) zijn reeds aanwezig tijdens deze ontgravingsfase. Dit zorgt voor een efficiëntere uitvoering van de test en een snellere uitvoering van de daaropvolgende bodemsanering. Het is enkel in specifieke gevallen dat, zonder voorafgaandelijke ontgravingsfase, haalbaarheidstesten worden gerealiseerd tijdens de studiefase van de bodemsanering. De dimensionering van het bodemluchtextractiesysteem gebeurt op basis van een inschatting van de invloedstraal van de onttrekkingsputten. Deze inschatting van de invloedstraal is gebaseerd op de ervaring die verworven is bij talrijke bodemluchtextracties die reeds zijn uitgevoerd in het verleden. Gedurende de indienststelling van het systeem wordt nagegaan of de verontreinigde zone zich geheel binnen de invloedstraal van de bodemluchtextractie bevindt. Als dit niet het geval is, dient het systeem aangepast te worden door het bijregelen van de onderdruk of door onttrekkingsputten bij te plaatsen en/of door de diepte van de filterstelling aan te passen. De bodemluchtextractie is enkel mogelijk in de onverzadigde zone. Als de verontreinigde grond zich ook onder het statisch grondwaterniveau bevindt is een grondwaterverlaging nodig. Hiertoe moet de haalbaarheid van een bemaing worden geëvalueerd, zowel wat betreft de doorlaatbaarheid van de watervoerende laag als de grondmechanische kenmerken (zettingsproblemen). De onttrokken bodemlucht en het opgepompte water zullen eerst behandeld worden alvorens ze geloosd worden. Hierbij dient voldaan te zijn aan de lozingsnormen van toepassing in het betrokken gewest.
3.2.3 Multifasenextractie (High Vacuum Extraction) Het multifasenextractiesysteem omvat een tweefasen- of driefasenextractie. Hier wordt met een grote onderdruk onttrokken met behulp van filters in de verzadigde zone (“smeerzone”). Dankzij de hoge onderdruk wordt een mengsel van lucht en water opgezogen (tweefasenextractie) en bij aanwezigheid van drijflaag, wordt eveneens puur product onttrokken (driefasenextractie). Deze techniek wordt gebruikt voor saneringen van smeerzones op terreinen met een lage doorlaatbaarheid (zandige leem en leem) waar een grondwaterverlaging met een klassieke bemaling niet haalbaar is. Dit is het geval voor lemige terreinen waar door een te lage doorlaatbaarheid er een voldoende gravitaire toetroming naar de onttrekkingsputten is. Tweefasenextractie laat toe een bodemluchtextractie uit te voeren in smeerzones, dus in (semi-) verzadigde omstandigheden. De onttrokken luchtdebieten zijn bijgevolg veel lager Datum : 08/08/2011 Vervant versie dd : 25/05/2011
Verantwoordelijk
Goedgekeurd door
Procedure
Pierre Bourguignon – Jan De Weerd
Kris Eggermont
Versie 2
T3020_PRO_algemene aanpak saneringsonderzoeken Pg. 10 of 21
T3020_Procedure: Algemene aanpak van saneringsonderzoeken dan bij een klassieke bodemluchtextractie. Daarom is deze techniek minder efficiënt dan een klassieke bodemluchtextractie, maar is hij wel aanvaardbaar voor benzineverontreinigingen op terreinen met een lage doorlaatbaarheid, waar geen grondwaterverlaging kan gerealiseerd worden. Rekening houdend met de inefficiëntie van bioventing voor dieselverontreinigingen en de lage bodemluchtonttrekkingsdebieten bij een tweefasenextratie, is deze techniek niet bruikbaar voor dieselverontreinigingen. Voor deze techniek is echter ook een zekere doorlaatbaarheid vereist en hij is niet bruikbaar in kleiachtige of leem-kleiachtige bodems. De haalbaarheid van multifasenextractie wordt ingeschat met behulp van de procedure opgenomen in de BOFAS-richtlijn, gelijkaardig aan de haalbaarheidsanalyse voor bodemluchtextractie.
3.2.4 Airsparging Aisparging is een techniek waarbij lucht wordt geïnjecteerd onder het grondwaterniveau. Deze luchtinjectie creërt een stripeffect van de aanwezige vluchtige componenten in de bodem. De vluchtige componenten worden aldus gerecupereerd via een systeem van venting in de onverzadigde zone. Deze techniek is dus enkel toepasbaar op benzineverontreinigingen. De debieten waarmee lucht geïnjecteerd wordt zijn veel lager dan de debieten waarmee lucht kan onttrokken worden. De efficiëntie van airsparging is dus veel kleiner dan deze van ventingtechnieken. Door de zuurstoftoevoer onder het grondwaterniveau zullen Fe++ en Ca++, aanwezig in het grondwater, neerslaan zodanig dat ze een verstopping van de injectieinstallaties kunnen veroorzaken. Airsparging kan dus enkel toegepast woden in watervoerende lagen met zeer lage concentraties aan Fe++ en Ca++. Airsparging vereist een homogene grondstructuur om een uniforme luchtdoorstroming van de verontreinigde zone te verkrijgen en om oncontroleerbare luchtstromen te vermijden. De recuperatie van de geïnjecteerde lucht kan niet altijd volledig beheerst worden zodat een uitstoot van verontreinigde lucht met vluchtige fracties zich op grote afstand van de injectiepunten kan voordoen. Dit maakt deze techniek onbruikbaar in bebouwde zones. Rekening houdend met deze beperkingen is aisparging enkel toe te passen in zeer specifieke omstandigheden: benzineverontreiniging onder grondwaterniveau in homogene gronden in afwezigheid van Fe et Ca in een onbebouwde zone. Datum : 08/08/2011 Vervant versie dd : 25/05/2011
Verantwoordelijk
Goedgekeurd door
Procedure
Pierre Bourguignon – Jan De Weerd
Kris Eggermont
Versie 2
T3020_PRO_algemene aanpak saneringsonderzoeken Pg. 11 of 21
T3020_Procedure: Algemene aanpak van saneringsonderzoeken De haalbaarheid van airsparging wordt ingeschat met behulp van een procedure opgenomen in de BOFAS-richtlijn.
3.2.5 In situ drijflaagrecuperatie Een drijflaagrecuperatie kan plaatsvinden door gebruik te maken van een horizontale drain of van verticale onttrekkingsputten. Door een beperkte grondwaterverlaging wordt een zekere stromingsgradiënt van de mobiele fractie van de drijflaag gecreërd naar de ontrekkingsputten. Een mengsel van grondwater en puur product wordt hierbij onttrokken aan een laag debiet. Wanneer de drijflaag en het grondwater zich op meer dan 6 à 7 meter diepte bevinden, zijn specifieke onttrekkingssystemen nodig om drijflaag te recupereren. Voor terreinen met een lage doorlaatbaarheid gebeurt de drijflaagrecuperatie door middel van multifasenextractie. Door de retentiecapaciteit van de grond is het onmogelijk om de volledige drijflaag te recuperen door middel van onttrekking. Alleen de mobiele fase kan gerecupereerd worden. In functie van de retentiecapaciteit van de bodem en van de viscositeit van het product is een deel van het product immobiel en is dus niet recupereerbaar. Een volledige recuperatie van de drijflaag door onttrekking is dus onmogelijk. De recuperatie van het product wordt stopgezet van zodra de toestroming van product verwaarloosbaar klein wordt. De enige techniek die een volledige drijflaagrecuperatie toelaat is een ontgraving. Haalbaarheidstesten of recuperatietesten kunnen worden uitgevoerd in de peilbuizen die geplaatst werden tijdens de onderzoeksfase. Het dimensioneren van het recuperatiesysteem hangt af van het type bodem en van de hydrogeologische situatie van de site. Deze dimensionering wordt uitgewerkt in het saneringsonderzoek. Tijdens de bodemsaneringswerken wordt de recuperatie opgevolgd en indien nodig worden aanpassingen doorgevoerd.
3.2.6 Bodemsaneringstechnieken die door BOFAS niet als BAT beschouwd worden Enkele bodemsaneringstechnieken worden door BOFAS beschouwd als onvoldoende betrouwbaar om weerhouden te worden in een saneringsonderzoek. Deze technieken kunnen opgedeeld worden in twee grote groepen: 1. Technieken mbt injectie van nutriënten, reactieve producten of oxidanten
Datum : 08/08/2011 Vervant versie dd : 25/05/2011
Verantwoordelijk
Goedgekeurd door
Procedure
Pierre Bourguignon – Jan De Weerd
Kris Eggermont
Versie 2
T3020_PRO_algemene aanpak saneringsonderzoeken Pg. 12 of 21
T3020_Procedure: Algemene aanpak van saneringsonderzoeken Deze producten worden in verontreinigde gronden toegevoegd om de natuurlijke biologische afbraak te bespoedigen, de chemische omzetting of de oxidatie van polluenten uit te voeren. De toepassing vindt plaats door injectie van opgeloste producten of door inbreng van het product in een vaste fase in de grond die vervolgens oplost in het grondwater. Al deze technieken zijn in een experimenteel stadium en hebben hun efficiëntie in verontreinigde terreinen in natuurlijke omstandigheden op schaal nog niet bewezen. Redenen waarom deze technieken niet toepasbaar blijken op grotere schaal zijn: De gebruikte producten hebben eerder de neiging te reageren met de grondmatrix in plaats van zich te verspreiden in de grond en beschikbaar te zijn voor de behandeling van de verontreinigende stoffen. De nutriënten, oxidanten of andere reactieven gaan neerslaan of reageren met mineralen en aanwezige chemische componenten in de grond (organisch stofgehalte, Fe, Ca, Mg,…) en zijn in het algemeen snel „geneutraliseerd‟ en worden dus inefficiënt. De injectie van oplossingen noodzaakt een voldoende doorlaatbaarheid van de grond om een verspreiding van de geïnjecteerde producten toe te laten. De minimale doorlaatbaarheid noodzakelijk voor injectie is veel hoger dan de noozakelijke doorlaatbaarheid om een bodemluchtextractie of grondwaterverlaging te realiseren. Omdat sanering door middel van bodemluchtextractie een bewezen techniek is, zal deze altijd voorrang krijgen op experimentele injectietechnieken. 2. Technieken voor in situ opwarming van de grond om de vluchtigheid van polluenten te vergroten. De grond wordt verwarmd door middel van stoominjectie, verwarmde luchtinjectie of door een elektrothermisch systeem om de thermische desorptie van de polluenten te veroorzaken. De noodzakelijke energiebijdrage om een verhoogde verwarmingscapaciteit van de grond te realiseren is vrij aanzienlijk waardoor deze technieken als niet-BATNEEC beschouwd worden.
Saneringstechnieken voor GRONDWATER Grondwatersanering dient plaats te vinden nadat de grond werd gesaneerd. door uitloging van de verontreinigde grond wordt verontreiniging in grondwater veroorzaakt. Zolang verontreinigde gronden onder het grondwaterniveau aanwezig zijn, zal uitloging plaatsvinden en is een grondwatersanering niet mogelijk. De technieken hieronder vermeld betreffen dus enkel grondwatersaneringstechnieken die uitgevoerd kunnen worden nadat grondsanering heeft plaatsgevonden.
Datum : 08/08/2011 Vervant versie dd : 25/05/2011
Verantwoordelijk
Goedgekeurd door
Procedure
Pierre Bourguignon – Jan De Weerd
Kris Eggermont
Versie 2
T3020_PRO_algemene aanpak saneringsonderzoeken Pg. 13 of 21
T3020_Procedure: Algemene aanpak van saneringsonderzoeken 3.2.7 Grondwatersanering door middel van Pump and Treat Bij Pump and Treat wordt verontreinigd grondwater opgepompt met behulp van grondwateronttrekkingsfilters of horizontale drains. Het opgepompte grondwater wordt behandeld via een grondwaterzuiveringsinstallatie vooraleer lozing plaatsvindt. De voorwaarden en normen van lozing moeten beantwoorden aan de specifieke wetgeving in het betrokken gewest. Deze techniek is de meest efficiënte techniek van actieve grondwatersanering op voorwaarde dat de doorlaatbaarheid van het terrein toelaat een voldoende onttrekkingsdebiet te garanderen. In het algemeen is Pump and Treat zeer efficiënt op terreinen met zandige, fijn zandige en lemig zanderige gronden. Op terreinen met lemige of kleiige gronden is de doorlatendheid te laag om deze techniek te gebruiken. Bovendien is ook de verspreiding van verontreinigde stoffen quasi onbestaande in gronden met een lage doorlaatbaarheid.
3.2.8 Grondwatersanering door injectie van reactieve producten Er bestaan verschillende producten die aangebracht of geïnjecteerd kunnen worden in het grondwater om de biologische afbraak te stimuleren of de vontreinigde stoffen afbreken. Deze producten worden of aangebracht in oplossing en geïnjecteerd in het grondwater of aangebracht in vaste vorm in bestaande putten waar ze kunnen oplossen en zich verspreiden in het grondwater. Deze technieken noodzaken in eerste instantie een voldoende doorlaatbaarheid van de grond zodat de geïnjecteerde producten zich kunnen verspreiden in het grondwater. Ze zijn enkel te overwegen in zanderige gronden zonder leemfracties. Voor zulke terreinen is Pump and Treat veel efficiënter en sneller dan technieken die voorzien in het injecteren van reactieven. Bovendien zullen de geïnjecteerde of aangebrachte producten bij voorkeur reageren met andere aanwezige chemische verbindingen in de grond en dus niet aanwezig zijn voor de verontreinigde stoffen (matrixeffecten).
Datum : 08/08/2011 Vervant versie dd : 25/05/2011
Verantwoordelijk
Goedgekeurd door
Procedure
Pierre Bourguignon – Jan De Weerd
Kris Eggermont
Versie 2
T3020_PRO_algemene aanpak saneringsonderzoeken Pg. 14 of 21
T3020_Procedure: Algemene aanpak van saneringsonderzoeken 4 Selectie van relevante saneringstechnieken Bij de opmaak van saneringsonderzoeken worden voor het onderzochte terrein alle beschikbare BAT-technieken geëvalueerd op hun haalbaarheid in functie van de specifieke situatie. Afhankelijk van de nagestreefde saneringsdoelstellingen (streefwaarde, interventiewaarde, wegname van de risico‟s,…)kunnen verschillende relevante BATtechnieken geselecteerd worden. Dit laat toe verschillende saneringsvarianten te definiëren. De selectie van de voorkeursvariant gebeurt op basis van een BATNEEC-evaluatie van deze verschillende varianten. De selectie van de relevante techniek(en) voor een terrein gebeurt door rekening te houden met meerdere aspecten, specifiek voor het terrein. Naast de saneringstechnieken zelf, is het ook belangrijk om vanaf het begin alle specifieke omstandigheden van het onderzochte terrein in overweging te nemen, zoals daar zijn: - De diepte van de verontreinigde gronden; - De aanwezigheid van gebouwen en constructies; - De aanwezigheid van wegen, voetpaden, …; - De aanwezigheid van ondergrondse leidingen (gas, water, elektriciteit,…) en rioleringen; - De doorlaatbaarheid van de grond en het type verontreiniging; - Het risico op zettingen veroorzaakt door een grondwaterverlaging. De analyse van deze verschillende punten, de selectie van de bijbehorende technieken en de voorafgaandelijke stappen nodig bij een sanering zijn opgenomen in tabel 1. Deze tabel herneemt alle in beschouwing te nemen punten, de evaluatie ervan en de acties die sowieso door BOFAS genomen worden. Ter herinnering, dit betreft een analyse geldig voor 80 à 90% van de BOFAS-dossiers. Het is mogelijk dat in sommige gevallen afgeweken wordt van de tabel. In deze gevallen dient dit duidelijk gemotiveerd te worden in het saneringsonderzoek, bijvoorbeeld door een BATNEEC-analyse. De tabel bestaat uit 3 belangrijke deelanalyses: 1. Bepalen van de werken ter voorbereiding aan de sanering: evaluatie van bereikbaarheid van de verontreinigde gronden; 2. Evaluatie van de mogelijkheid tot ontgraving van de verontreinigde gronden: In functie van de diepte van de verontreinigde gronden en in functie van de bereikbaarheid van de verontreinigde zone; 3. Mogelijkheid tot in situ-sanering van de verontreiniging.
Datum : 08/08/2011 Vervant versie dd : 25/05/2011
Verantwoordelijk
Goedgekeurd door
Procedure
Pierre Bourguignon – Jan De Weerd
Kris Eggermont
Versie 2
T3020_PRO_algemene aanpak saneringsonderzoeken Pg. 15 of 21
T3020_Procedure: Algemene aanpak van saneringsonderzoeken De eerste deelanalyse betreft het bepalen van de werken die, voorafgaand aan de sanering, moeten voorzien worden indien de verontreinigde grond niet onmiddellijk bereikbaar is vanwege de aanwezigheid van verhardingen, gebouwen, ondergrondse leidingen of wegen. Voor BOFAS-saneringen zijn volgende richtlijnen van toepassing: - Op privéterreinen worden bestaande verhardingen, parkings, opritten en tuinen weggehaald indien nodig voor de uitvoering van de sanering. Functioneel herstel wordt hierbij voorzien; - Private ondergrondse leidingen zoals water, gas, telefoon, elektriciteit en rioleringen worden omgelegd en herplaatst na de saneringswerken; - Oppervlakkige constructies van kleine omvang zoals muren en hagen worden weggehaald. Functioneel herstel wordt hierbij voorzien; - Ondergrondse constructies zoals huisbrandolietanks en septische putten worden weggehaald en teruggeplaatst; - Voor verhardingen op openbaar domein zoals trottoirs et fietspaden wordt de mogelijkheid tot omlegging voor voetgangers en fietsers nagegaan onder voorwaarde van het verkrijgen van de nodige toelatingen van politie. Als er positief advies is, worden deze verhardingen weggehaald en hersteld na werken; - Als openbare nutsleidingen aanwezig zijn zoals water, gas, elektriciteit, etc. wordt de mogelijkheid van omlegging, ophanging of grondzuigtechnieken geëvalueerd in functie van de haalbaarheid en in functie van de kosten (BATNEEC-analyse); - De omleidingen en afbraakwerken van openbare wegen en hun herstel worden nooit als BATNEEC beschouwd. - In geval van aanwezigheid van gebouwen, huizen of andere niet gebruikte constructies, waarvoor een afbraak en/of nieuwbouwproject bestaat, wordt de combinatie van ontgravingswerken met herontwikkelingsproject geëvalueerd. - In geval van aanwezigheid van gebouwen, huizen of ander constructies in gebruik wordt afbraak en heropbouw nooit als BATNEEC beschouwd. De tweede deelanalyse bevat de evaluatie van de mogelijkheden van ontgraving van verontreinigde gronden: - Als ontgraving onder vrij talud mogelijk is, zal deze in eerste instantie weerhouden worden; - Als een ontgraving onder vrij talud niet mogelijk is, wordt een evaluatie gemaakt van het gebruik van “standaard” stabiliteitsmaatregelen. Onder “standaard” stabiliteitsmaatregelen worden verstaan: ontgraving in moten of met behulp van sleufbekisting voor een ontgravingsdiepte tot ongeveer 5 meter. Deze maatregelen worden als BATNEEC beschouwd en zullen steeds toegepast worden (dus zonder verdere financiële evaluatie). - Om grotere ontgravingsdieptes te bereiken of als specifieke geotechnische omstandigheden van het terrein het niet toelaten de standaard stabiliteitsmaatregelen te gebruiken, dient het gebruik van minder voorkomende stabiliteitsmaatregelen zoals berlinerwanden, damwanden, secanspalenwanden, Datum : 08/08/2011 Vervant versie dd : 25/05/2011
Verantwoordelijk
Goedgekeurd door
Procedure
Pierre Bourguignon – Jan De Weerd
Kris Eggermont
Versie 2
T3020_PRO_algemene aanpak saneringsonderzoeken Pg. 16 of 21
T3020_Procedure: Algemene aanpak van saneringsonderzoeken verbuisd ontgraven of ontgraven onder funderingen overwogen te worden. Dit zal altijd deel uitmaken van een BATNEEC-evaluatie. Een sanering door middel van ontgraving heeft in het algemeen voorrang op een in situmethode. Dit om de volgende redenen: - De resultaatsgarantie is hoger dan eender welke in situ-techniek - Zelfs bij gebruik van in situ-technieken is een ontgraving van de sterk verontreinigde bronlocatie dikwijls noodzakelijk. - Als ontgravingswerken nodig zijn om tanks te verwijderen, is het uitbreiden van de ontgravingszone in functie van de sanering dikwijls mogelijk zonder hoge bijkomende kosten. De derde deelanalyse gebeurt in gevallen waar een verontreiniging aanwezig is na uitvoering van ontgravingswerken. Dit is het geval als: - De verontreinigde gronden zich te diep bevinden voor een volledige ontgraving of - De ontgraving beperkt is door de aanwezigheid van gebouwen, constructies, ondergrondse publieke leidingen, wegen of de staat van de grond. De derde deelanalyse wordt ook uitgevoerd in dossiers (uitzonderlijk) waar geen ontgraving is voorzien omdat een sanering door in situ-technieken voorkeur heeft of omdat geen enkele voorafgaandelijke ontgraving mogelijk is. De derde deelanalyse bevat de evalutatie van de haalbaarheid van in situ-technieken, waarbij rekening wordt gehouden met het type verontreiniging (benzine of diesel), de doorlaatbaarheid van de grond, de aanwezigheid van grondwater en de aanwezigheid van drijflagen.
5 Selectie van de voorkeursvariant De analyse, volgens tabel 1, laat toe om de relevante technieken voor het onderzochte terrein te bepalen en om de voorbereidende werken te bepalen om deze technieken uitvoerbaar te maken. Door combinatie van alle relevante technieken, kunnen verschillende saneringsvarianten bepaald worden. Elke variant kan verschillende saneringsdoelstelingen vooropstellen (streefwaarde, interventiewaarde, wegname risico‟s,…). Op basis van de relevante saneringstechnieken, kunnen volgende saneringsvarianten bepaald worden: 1. Sanering door ontgraving Voor saneringen door ontgraving kunnen twee varianten verder uitgewerkt worden: 1.1.
Ontgraving met “standaard” stabiliteitsmaatregelen
Datum : 08/08/2011 Vervant versie dd : 25/05/2011
Verantwoordelijk
Goedgekeurd door
Procedure
Pierre Bourguignon – Jan De Weerd
Kris Eggermont
Versie 2
T3020_PRO_algemene aanpak saneringsonderzoeken Pg. 17 of 21
T3020_Procedure: Algemene aanpak van saneringsonderzoeken Ontgravingen onder vrij talud, in moten of sleufbekisting 1.2.
Ontraving met “specifieke” stabiliteitsmaatregelen Ontraving met beschoeiing door gebruik secanspalenwanden of verbuisd ontgraven
van
berlinerwanden,
2. Sanering door in situ Voor in situ-saneringen kunnen drie varianten verder uitgewerkt worden: 2.1. Volledige in situ-sanering Sanering van alle verontreinigde gronden door in situ, voorafgaandelijke ontgraving
zonder
2.2.
In situ-sanering van de restverontreiniging na ontgraving met “standaard” stabiliteitsmaatregelen
2.3.
In situ-saneingen van de restverontreinigng na ontgraving met “specifieke” stabiliteitsmaatregelen
Voor elke saneringsvariant wordt de haalbaarheid (relevantie van de techniek), de kostprijs en de aanwezigheid van de restverontreiniging na werken geëvalueerd. Elke saneringsvariant kan uitgewerkt worden voor de verschillende saneringsdoelstelling (drempelwaarde, interventiewaarde, wegname van de risico‟s). Uit al deze saneringsvariant moet de voorkeursvariant bepaald worden. Dit gebeurt aan de hand van een BATNEEC evaluatie. Als de analyse, volgens tabel 1, slechts tot één relevante saneringsvariant leidt, zal deze beschouwd worden als de voorkeursvariant en hoeft geen BATNEEC-evaluatie te gebeuren in het kader van het saneringsonderzoek. De voorkeursvariant kan ook een directe keuze zijn voor de meest doorgedreven saneringsvariant. Dit is de saneringsvariant die, in vergelijking met de overige varianten, toelaat de meeste verontreiniging weg te nemen. In dit geval is ook geen BATNEEC-evaluatie nodig in het kader van het saneringsonderzoek. In het saneringsonderzoek wordt de voorkeursvariant verder uitgewerkt in detail.
Datum : 08/08/2011 Vervant versie dd : 25/05/2011
Verantwoordelijk
Goedgekeurd door
Procedure
Pierre Bourguignon – Jan De Weerd
Kris Eggermont
Versie 2
T3020_PRO_algemene aanpak saneringsonderzoeken Pg. 18 of 21
T3020_Procedure: Algemene aanpak van saneringsonderzoeken Bijlage 1 nietbereikbare verontreiniging
voorafgaandelijke afwegingen bij de keuze van de saneringsvariant aspecten waarmee rekening dient gehouden te worden evaluatie principes BOFAS verharding op privéterrein: bestaande verharding, parking, pad/weg, tuinen,…
weghalen verharding en functioneel herstellen
privéleidingen: water, gas, telecom, elektriciteit,…
leidingen omleggen of ophangen
kleine bovengrondse structuren en constructies: (scheidingsmuren, hagen,…)
afbraak en functioneel herstel
ondergrondse private constructies en structuren: HBOT, septische put, riolering,…
verharding op publiek domein: trottoir, fietspaden aanwezigheid van publieke nutsleidingen openbare werken: afbraak en herstel van straten en lanen
aanwezigheid van niet-gebruikte gebouwen en constructies: met herbestemmingsproject aanwezigheid van gebouwen en constructies in gebruik: afbraak en heropbouw van deze gebouwen en constructies
Datum : 08/08/2011 Vervant versie dd : 25/05/2011
afbraak en functioneel herstel mogelijkheid tot omleiden van voetgangers, fietsers, verkrijgen vergunning politie
afbraak en functioneel herstel
mogelijkheid mbt omleiden, tot stabiliteitsmaatregelen, "grondzuigen"
BATNEEC-evaluatie nooit BATNEEC
als een herbestemmingsproject is voorzien, de mogelijkheid om deze te combineren met bodemsaneringswerken dient geëvalueerd te worden.
BATNEEC-evaluatie
nooit BATNEEC
Verantwoordelijk
Goedgekeurd door
Procedure
T3020_PRO_algemene aanpak saneringsonderzoeken
Pierre Bourguignon – Jan De Weerd
Kris Eggermont
Versie 2
Pg. 19 of 21
T3020_Procedure: Algemene aanpak van saneringsonderzoeken
te weerhouden saneringstechnieken
bereikbare verontreiniging: volledige of gedeeltelijke ontgraving te voorzien
Datum : 08/08/2011 Vervant versie dd : 25/05/2011
aspecten waarmee rekening dient gehouden te worden
evaluatie
principes BOFAS
ontgraving onder vrij talud mogelijk (beperkte diepte)
sanering dmv ontgraving
ontgraving met "standaard" stabiliteitsmaatregelen mogelijk
ontgraving in moten, sleufbekisting, diepte beperkt tot 5-6m-mv
sanering dmv ontgraving
ontgraving met "specifieke" stabiliteitsmaatrgelen
ontgraving met specifieke stabiliteitsmaatregelen: berlinerwand, damwanden, secanspalenwanden, verbuisd ontgraven
BATNEEC-evaluatie
Verantwoordelijk
Goedgekeurd door
Procedure
T3020_PRO_algemene aanpak saneringsonderzoeken
Pierre Bourguignon – Jan De Weerd
Kris Eggermont
Versie 2
Pg. 20 of 21
T3020_Procedure: Algemene aanpak van saneringsonderzoeken volledige ontgraving niet mogelijk: te diep of niet bereikbaar: evaluatie In Situ
aspecten waarmee rekening dient gehouden te worden
evaluatie
principes BOFAS
benzineverontreiniging boven grondwaterniveau, voldoende doorlaatbaarheid
checklist haalbaarheid BLE: noodzaakt eventueel ventingtesten
BLE benzine
benzineverontreiniging onder grondwaterniveau, voldoende doorlaatbaarheid
haalbaarheid verlaging grondwater en checklist haalbaarheid BLE: haalbaarheidstesten
grondwaterverlaging en BLE benzine
benzineverontreiniging onder grondwaterniveau, zwakke doorlaatbaarheid
haalbaarheid tweefasenextractie: hoogvacuümextractie: fiche piloottesten, haalbaarheidstesten
tweefasenextractie (hoogvacuümextractie)
benzineverontreiniging, onvoldoende doorlaatbaarheid
sanering niet haalbaar: niet BATNEEC
dieselverontreiniging boven grondwaterniveau, voldoende doorlaatbaarheid
MO > 6.500 mg/kg: haalbaarheid BLE vluchtige fracties; Bioventing beperkt
BLE vluchtige fractie en bioventing: resultaten beperkt
dieselverontreiniging onder grondwaterniveau, voldoende doorlaatbaarheid
MO >6.500 mg/kg: haalbaarheid grondwaterverlaging; haalbaarheid BLE vluchtige fracties, bioventing beperkt
grondwaterverlaging: BLE vluchtige fracties en bioventing: resultaten beperkt
dieselverontreiniging onder grondwaterniveau, zwakke doorlaatbaarheid
Grondwaterverontreiniging, na grondsanering Datum : 08/08/2011 Vervant versie dd : 25/05/2011
sanering niet haalbaar: niet BATNEEC
aanwezigheid drijflagen
evaluatie haalbaarheid: recuperatietesten
drijflaagrecuperatie - mobiele fractie
specifieke gevallen: Air sparging: benzineverontreiniging onder grondwaterniveau met zeer grote doorlaatbaarheid
evaluatie haalbaarheid
BATNEEC-evaluatie
voldoende doorlaatbaarheid
Pump&Treat
Verantwoordelijk
Goedgekeurd door
Procedure
T3020_PRO_algemene aanpak saneringsonderzoeken
Pierre Bourguignon – Jan De Weerd
Kris Eggermont
Versie 2
Pg. 21 of 21